DE CURATOR DE KRACHT ACHTER TENTOONSTELLINGEN MAKEN
r o t a r u c e d e o d g n e n g Ee n i w d n e e t f e he . t p e c n co s
Het Proce
1 van 11 Een verzameling mensen
EénVanElf-Vooraankondiging def.indd 1
29-04-2010 09:11:01
Het Proces 2010 is naar idee van Ernst Houdkamp (Kunstenaars &CO), Els Reijnders (Freelance curator) en Edwin Becker (hoofd tentoonstellingen van het Van Gogh Museum) De rechten van teksten en beeldmateriaal gepubliceerd in deze krant blijven eigendom van de desbetreffende makers. Financieel medemogelijk gemaakt door:
DE CURATOR DOOR DE REDACTIE Voor u ligt de speciale, eenmalige uitgave van De Curator. In De Curator leest u columns, opinie artikelen en interviews waarin verschillende aspecten van het tentoonstellingen maken worden belicht. Daarnaast geven professionals op het gebied van tentoonstellingen hun visie op de stelling: ‘Een goede curator heeft een dwingend concept’. Zo wordt een beeld geschetst van hoe de verschillende experts denken over de waarde en functie van een curator. Artikelen van onder andere titelontwerper Paul Mertz, interviews met art consultant Anneke Oele en lichtontwerper Henk van der Geest kun je in de onderstehelft van de krant lezen. De Curator is voortgekomen uit een bijzondere uitdaging die elf kunstenaars en creatieve professionals zijn aangegaan in het kader van het leerwerktraject Het Proces van Kunstenaars&CO. Die uitdaging was het ontrafelen van het geheim van het maken van een tentoonstelling. Gedurende vijf maanden hebben vormgevers, galeriehouders, lichtontwerpers, subsidiënten, curatoren en andere professionals kennis met ons gedeeld en hebben wij onze ervaringen ingezet om zelf een tentoonstelling te maken. De tentoonstelling 1 van 11. Een verzameling mensen is van 4 t/m 6 juni te zien in Galerie Weesperzijde te Amsterdam. Tijdens het slotdebat op 6 juni zullen verschillende professionals hun reactie op de stelling ‘Een goede curator heeft een dwingend concept’ verdedigen.
PRAKTISCHE INFORMATIE van een (on) bereikbaar ideaal? Opening Opening met performance: vrijdag 4 juni, 15.00 uur. De tentoonstelling zal worden geopend door Zoë Gray (curator van Witte de With) en Edwin Becker (hoofd tentoonstellingen Van Gogh Museum). Openingstijden Galerie Weesperzijde is geopend van 12:00 uur tot 19:00 uur. Locatie Galerie Weesperzijde Weesperzijde 94 1091 EK Amsterdam T 020 4622390 www.weesperzijde.nl Bereikbaarheid De galerie is vanaf station Amsterdam Amstel met de metro 51, 53 of 54 naar de Wibautstraat (richting Amsterdam Centraal) te bereiken. De galerie is vanaf station Amsterdam Amstel ook te voet bereikbaar. Zondagmiddag debat Het slotdebat over de stelling ‘Een goede curator heeft een dwingend concept’ vindt plaats op zondag midddag 6 juni om 15.00 uur. Sprekers: Edwin Becker (hoofd tentoonstellingen Van Gogh museum), Peter de Kimpe (tentoonstellingsontwerper), Anna Abrahams (deelnemer Het Proces). Gespreksleider: Ernst Houdkamp (Kunstenaars&CO).
1 VAN 11 EEN VERZAMELING MENSEN In ieder mens speelt in meer of mindere mate een conflict van twee tegengestelde behoeften. Aan de ene kant de absolute noodzaak tot uniekheid en individuele vrijheid. De menselijke drang om zich te onderscheiden en op wat voor een manier dan ook zijn eigen identiteit te waarborgen. En aan de andere kant de instinctieve drijfveer tot het aangaan van relaties in allerlei soorten, maten en vormen. Mensen willen zich verbonden voelen en deel uitmaken van een groter geheel. Ze willen hun eigenheid benadrukken, maar niet uit de toon vallen in een groep. Het is tevens de paradox van de curator: een persoonlijke visie willen communiceren, zonder afbreuk te willen doen aan de individuele kunstwerken. De tentoonstelling 1 van 11. Een verzameling mensen toont elf kunstwerken die elk op eigenzinnige wijze het natuurlijke spanningsveld tussen eigenheid in verbondenheid weergeven. De deelnemende kunstenaars zijn: Anna Abrahams, Suzanne Bohnen, Madelon Brouwer, Rini Hartman, Eline Houtkamp, Rolina Nell, Janke Nieboer, Julia Ninck Blok, Tamara Rookus, Lieke Verreussel en Anique Weve. De foto ‘Identiteit’ roept verschillende vragen op: verbergt de vrouw zich achter de foto omdat ze zichzelf niet durft te laten zien? Of geeft ze simpelweg blijk
Lieke Verreussel,‘Identiteit’, 2007
Stelling: Een goede curator heeft een dwingend concept. Kees de Groot (creative director Planetart en Gogbot Festival) ‘Een goede curator heeft een dwingend concept, omdat een goede curator een zevende zintuig heeft voor bepalende ontwikkelingen uit de kunst die onlosmakelijk verbonden zijn met cruciale maatschappelijke ontwikkelingen. De kunstenaar, gelijk de curator zelve, bevoelt, bevraagt, onderzoekt, interpreteert, confronteert, creëert en produceert en plaatst zijn werk in het netwerk van de grote kunsthistorie, die van gisteren, van vandaag en die van morgen. Hierin betrekt hij de essenties van het leven en de wereld om ons heen. Een goede curator komt met een dwingend concept, juist op het moment dat dit betreffende concept de actualiteit op een kritische wijze bevraagt, bespiegelt, inspireert, confronteert en desnoods shockeert, ter leering ende vermaeck.’ Jannet de Goede (tentoonstellingmaker Kunsthal Rotterdam) ‘In mijn ervaring is het ‘dwingend concept’ het idee waaraan de uitwerking van de tentoonstelling wordt opgehangen. Dat concept kun je eigenlijk altijd in 1 zin zeggen. Het is de maatgever voor de uitvoering van je tentoonstelling. Gedurende de voorbereidingen verandert er vaak veel en dat vraagt om aanpassingen die je kunt doen door te blijven toetsen aan je allereerste idee/ concept. De uiteindelijke tekst die je bijvoorbeeld schrijft voor een persbericht, zaaltekst of site, is het resultaat van alle aanpassingen en dus niet dat dwingende concept. Dus ‘ja’, de stelling klopt, maar dan alleen voor dat ene allereerste idee/ concept dat als een ruggengraat door de tentoonstelling loopt.’ Angelique Spaninks (directeur/curator MU) ‘Een goede curator heeft het vermogen om een concept als een losse jas om de schouders van een kunstenaar of ontwerper te hangen. Zeker in het geval van het ontwikkelen van nieuw werk of een experimentele presentatie is een voortdurende gedachtewisseling tussen kunstenaar en curator het meest vruchtbaar. Daar horen geen eenzijdig dwingende concepten bij aan welke kant dan ook.’ Marcel van Eeden (beeldend kunstenaar) ‘Een goede curator IS een dwingend concept. Steeds zal zijn hand zichtbaar zijn in de keuzes die hij maakt.’ Olphaert den Otter (beeldend kunstenaar) ‘De duizelingwekkende vlucht. Een dwingend concept is de natte droom van de curator. Maar zoals vaak bij dromen: de realiteit is beter. En harder. Een dwingend concept kan een pantser blijken. Laat het concept liever een formeel spel zijn dat ruimte schept voor een duizelingwekkende vlucht langs alle mogelijke opties.’ Philip Akkerman (beeldend kunstenaar) ‘Geen mening.’ Gabriel Lester (beeldend kunstenaar) ‘Heeft een goede kok een dwingend recept nodig? Goede curatoren maken interessante tentoonstellingen. Interessante tentoonstellingen ontstaan door goed gekozen bestanddelen en een lekkere maaltijd is vaak het gevolg van een gepaste selectie van ingrediënten en een juiste, liefdevolle bereiding. Het moge duidelijk zijn, ik heb er wel trek in.’
Barbara Visser (beeldend kunstenaar) ‘Tot het woord ‘dwingend’ zullen maar weinig kunstenaars zich aangetrokken voelen. Een concept is effectief als de curator het wel voor zichzelf geformuleerd heeft, maar het niet publiekelijk uitspreekt. Wanneer hij of zij dat wel doet, lees je er vooral angst in. Een dwingend tentoonstellingsconcept doet de meeste kunstwerken geen goed.’ Carla van de Puttelaar (beeldend kunstenaar) ‘Het woord dwingend verander ik onmiddellijk in duidelijk. Een duidelijk concept is een mooi uitgangspunt, maar het maken van een tentoonstelling is een creatief proces; er zit een ontwikkeling in. Het toelaten van gaandeweg opgedane inzichten en het verwerken van bijzondere vondsten zijn eveneens essentieel om tot een indrukwekkende presentatie te komen.’ Margriet Smulders (beeldend kunstenaar) ‘Een goede curator heeft net als een goede kunstenaar een sterke drijfveer om iets te vertellen (middels een tentoonstelling of performance). Hij/zij sluit geen compromissen of zoekt ‘vriendjes’ die wellicht ook een beetje in het concept passen maar ze laat zien wat ze wil laten zien en niet iets wat daar op lijkt. Geen concessies aan politieke of strategische omstandigheden door bijvoorbeeld kunstenaars in te huren, die wellicht door hun naam de show ‘op’-kunnen waarderen. Echter het concept hoeft geen idee te zijn, het kan ook een gevoel zijn of een visie die niet onder woorden is te brengen.’ Floor van Spaendonck (directeur Virtueel Platform) ‘Een goede curator heeft een duidelijke visie en een verhaal waarbij het doel is: de objecten en werken maximaal tot hun recht te laten komen in een compositie. Het woord dwingend vind ik persoonlijk teveel klinken alsof de curator boven de werken staat en ik ben van mening dat een curator dienend is aan de werken en het streven om deze zo voordelig mogelijk te tonen door een goede inrichting en een goed verhaal.’ Henk van der Geest (lichtontwerper) ‘Wanneer een curator een dwingend concept heeft wordt daarmee de creativiteit van de deelnemende ontwerpers in een kennelijk keurslijf gedwongen. De creativiteit en de lust om mee te denken wordt daarmee tot een minimum gereduceerd. Tenzij het concept volkomen virtueel is en de curator een krachtig verhaal wil vertellen, zonder vastgelegde vorm.’ Anneke Oele (art consultant) ‘Ja, een goede curator heeft een dwingend concept, zeker als uitgangspunt. De kunst is om een zo helder mogelijk concept te formuleren waarin genoeg ruimte zit om de vrijheid van de kunstenaar te waarborgen. In de overleggen naar het eindresultaat toe moet zo ruim mogelijk gedacht worden en moet er zeker geen concessie van de kunstenaar gevraagd worden.’ Edwin Becker (hoofd tentoonstellingen Van Gogh Museum) ‘Een stevig en mooi afgerond concept is onontbeerlijk voor iedere tentoonstelling. Een goede expositie heeft een rode draad, een logica, een vanzelfsprekendheid. Het is nooit louter een verzameling kunstwerken, hoe groot de kwaliteit van die werken afzonderlijk ook moge zijn. Dwingend zou ik het concept niet willen noemen, zo wil de beschouwer het immers niet ervaren, maar wel scherp, consequent en ook in de uitvoering met lef gebracht.’
Paul Mertz (communicatieadviseur) ‘De curator is niet allesbepalend. En dwingend doet me te veel denken aan: iedereen de wil opleggen. De eigen. Ik zou liever reppen van: een overtuigend concept.’ Els Reijnders (curator) ‘Ik vind het van belang een formulering te bedenken en daar met de deelnemende kunstenaars de mogelijkheden van te onderzoeken om zo tot een intrigerende tentoonstelling te komen. Dwingend is dan geen goed concept.’ David Bade (beeldend kunstenaar) Een goede curator dient de kunst(enaar) en zijn/ haar tentoonstellingsconcept moet dat dien ten gevolge eveneens doen. Mocht hij/zij meer dan dat willen en zich ook quasi kunstenaar wanen, hetgeen in het huidige veld - van teveel figuurtjes die zich bij de zoektocht naar Zin in het leven lekker veilig hip en trendy voelen in de ambiance van ons kent ons en/of in de kunst-politiek macht en erkenning wensen te verwerven, nogal eens voorkomt -dan zou hij/ zij deze voetnoten bij de kunst moeten botvieren in de theorie: Schrijf eens een dwingend boekje vanuit jezelf en gebruik geen kunstenaars hiervoor, maar dwing jezelf tot een uitspraak. Curators zijn het kaf in de meeste gevallen, de kunstenaars zijn het koren in zeldzame gevallen en de werkelijke kunst is de laatste strohalm.’ Marjan Teeuwen (beeldend kunstenaar) ‘Zeker is een dwingend concept de basis van een goede tentoonstelling.Doortimmerd, verdiepend, intelligent. Dit is slechts de basis, een concept ontstaat vanuit passie en noodzakelijkheid. Een dwingend concept maakt pas een goede tentoonstelling als ook de kunstenaars vanuit noodzakelijkheid en passie verbonden zijn. Voor mij als curator binnen kunstenaarsinitiatief KW14, one woman organization, vloeien de thema’s voort uit mijn eigen werk als kunstenaar. Met de kunstenaars is er een gelijkgerichtheid en synergie die bijzonder constructief werkt.’ Jasper de Beijer (beeldend kunstenaar) ‘Een goed curator staat of valt niet per se bij een dwingend concept. Het concept kan eenvoudig en vrij zijn, maar toch helder. Als de tentoonstelling zelf goed in elkaar zit en er daar harmonie of juist tegenstellingen worden opgezet, is de spanningsboog aanwezig. Het ligt puur aan de insteek.’
NIEUWE PERSPECTIEVEN ‘Een tentoonstelling bestaat bij de gratie van aandacht en de strijd om die publieke aandacht wordt steeds professioneler gevoerd.’
OTTI Fotografie
Colofon Hoofdredactie Tamara Rookus Madelon Brouwer Eindredactie Edwin Becker Redactie Julia Ninck Blok Janke Nieboer Lieke Verreussel Grafisch ontwerp Andy Buddenbaum (PR middelen) Lieke Verreussel (de Curator) Fotografen Eline Houtkamp (p. 7-8, 10-11) Lieke Verreussel Aatjan Renders OTTI fotografie Lee McLaughlin Illustratie Friso Witteveen Drukker Idrukker, Amstedam Oplage 5000 Speciale dank voor hun medewerking gaat uit naar: Els Reijnders Edwin Becker Ernst Houdkamp Maarten de Boer Steven ten Thije Ann Demeester Henk van der Geest Paul Mertz Peter de Kimpe Jantine de Haan Benno Tempel Jody van Dongen Floor van Spaendonck Yolanda Bakker Erik van Ginkel Angelique Spaninks Zoë Gray Anneke Oele Jannet de Goede Brigiet Brink Diane Frenay Martijn Kielstra Marianne van Tilborg Suzanne Bogman Brordus Bunder Mieke Reijnders Vincent van Rest Hans van Straten Leyla Akinci Willem Baars en gastauteurs. De Curator bedankt onderstaande instellingen, fondsen en personen voor hun inzet, vertouwen en steun: Prins Bernhard Cultuurfonds Amsterdams Fonds voor de Kunst Kunstenaars&Co Van Gogh Museum Galerie Weesperzijde Boijmans Van Beuningen Van Abbemuseum Kunsthal Witte de With Gemeentemuseum Golden Temple Canvas Art Lumen Travo Akinci MU
DOOR ERNST HOUDKAMP In de beleveniseconomie worden steeds nieuwe concepten ontwikkeld om ons – de consumenten – al het moois dat onze economie te bieden heeft te laten ‘beleven’. Alles wordt tegenwoordig ‘gepresenteerd’ en het bedenken van nieuwe of onderscheidende presentatieconcepten is dus steeds lastiger. Bovendien worden nieuwe ervaringen razendsnel gedeeld door de inzet van een groeiende hoeveelheid communicatiemogelijkheden. De opkomst van bijvoorbeeld sociale media zorgt er voor dat je snel weet wat jouw vrienden beleven en wat zij ergens van vinden. En dit heeft weer gevolgen voor de manier waarop je iets presenteert. In de beleveniseconomie is alles ‘marketing’ geworden en is de rol van communicatie cruciaal geworden. Dat is intussen ook het geval met ‘tentoonstellen’. Wat een exclusief domein binnen de kunsten was, is intussen verworden tot een stijlvorm om bijvoorbeeld auto’s, innovaties en onderzoeksresultaten te presenteren. De omgeving waarin een tentoonstelling wordt gerealiseerd is dus minder eenduidig. Je kunt ook stellen dat het toepassen van de tentoonstelling verbreed is. Dat zorgt er voor dat
het ‘tentoonstellen’ binnen de kunsten zich scherp moet onderscheiden van de andere domeinen. Binnen de kunsten is het palet aan tentoonstellingsconcepten bovendien groter geworden. Dat is ook noodzakelijk omdat de consument minder onderscheid maakt in ´belevenissen´ en de concurrentie dus breder is geworden. Een tentoonstelling bestaat bij de gratie van aandacht en de strijd om die publieke aandacht wordt steeds professioneler gevoerd. Wat het genereren van aandacht betreft is er geen onderscheid tussen een maker en een presentator meer. Bij het presenteren van inzichten, visies of het vertellen van een verhaal past altijd een goede vorm. Het bedenken, uitwerken en produceren van die vorm is het werk van professionals. Onder de professionals heerst de overtuiging dat het maken van een tentoonstelling een echt vak is. Maar de mogelijkheden om een opleiding tot tentoonstellingsmaker te volgen zijn klein. Bovendien ontluikt de ambitie om tentoonstellingsmaker te worden meestal pas na een aantal jaren werken in de culturele sector. De tentoonstellingsmaker ontwikkelt en professionaliseert zich vaak in de praktijk. Daarnaast zijn er maar weinig mogelijkheden om een ‘curatorentraining’ te volgen of je anderszins op dit vlak te professionaliseren. Met Het Proces organiseert Kunstenaars&CO een verkenningstocht naar het maken van tentoonstellingen. Deze leidt langs het >
03
Art Amsterdam 2009
HET SUCCES VAN EEN SOLOTENTOONSTELLING. EEN STERK CONCEPT VOOR EEN HELDER BEELD. De Curator interviewde Anneke Oele, voormalig directeur van Art Amsterdam, de belangrijkste Nederlandse beurs voor moderne en hedendaagse kunst. DOOR TAMARA ROOKUS U bent 7 jaar directeur van Art Amsterdam/KunstRAI geweest. Wat is het belangrijkste dat u in deze tijd heeft geleerd over het tentoonstellen van kunst op een beurs? In principe stel je als directeur van een beurs natuurlijk geen kunst tentoon. Je maakt een tentoonstelling van galerieën. Dus de selectie van werken gaat indirect door galerieën te kiezen van wie je vindt dat ze heel goede kunstenaars vertegenwoordigen. Ik ging nog wel verder en bemoeide me ook wel regelmatig met de hoeveelheid en de keuze van de te presenteren kunstenaars. U bent ooit begonnen als conservator in het Museum van Moderne Kunst Arnhem. Wat zijn de grootste verschillen tussen kunst tentoonstellen op een beurs en in een museum. In een museum verzin je een concept en voert het uit. Op een beurs is de tentoon-
stelling dus eigenlijk de selectie van de galerieën, maar ook de visie die je hebt op het verschijnsel beurs. Ik heb een beurs altijd opgevat als een tentoonstelling en niet als een optelsom van 120 hokjes waarin kunst wordt verkocht. Ik vatte de beursvloer dus op als een geheel en daarmee werd de totale inrichting ook heel belangrijk. Welke galerie staat links voor of rechtsachter, waar zitten de visuele rustpunten, zet je alle fotografie bij elkaar of juist helemaal niet. Zet je alle installaties bij elkaar of verspreid je ze juist over de beursvloer. Allemaal belangrijke beslissingen. Welk percentage Nederlandse galerieën laat je deelnemen in verhouding tot de buitenlandse. Hoe sterker je idee/concept over zo’n beurs is, hoe helderder het beeld wordt voor het publiek. U stimuleerde de tentoonstellende galeriehouders altijd om solotentoonstellingen te maken. Wat is volgens u het effect van solotentoonstellingen op een kunstbeurs? Het effect voor de galeriehouders is dat zij zich veel rustiger kunnen concentreren op de toelichting van het werk naar de bezoekers. Voor de bezoekers is het >
Journaliste Yolanda Bakker sprak met de deelnemers van Het Proces over hun ervaringen. Wat dreef de deelnemers en wat bracht Het Proces ze? DOOR YOLANDA BAKKER Negen kunstenaars en twee creatieve professionals liepen bij het organiseren van eigen tentoonstellingen, culturele activiteiten en festivals tegen tal van vragen aan: Op welke wijze zet je een tentoonstelling professioneel neer? Welke partijen zijn er bij een tentoonstelling betrokken, wat voor een rol spelen zij in dit proces en hoe verhouden zij zich tot elkaar? Hoe kun je via het werk van anderen een evenwichtig en esthetisch verhaal vertellen? En op welke manier laat je als curator de kunstenaar in zijn waarde? Om met deze vragen aan de gang te gaan en te leren van de meesters in het vak , hebben zij zich aangemeld voor het leerwerktraject Het Proces van Kunstenaars&CO. Tijdens dit traject zijn de deelnemers in sneltreinvaart in een periode van vijf maanden op zoek gegaan naar antwoorden. Freelance curator Els Reijnders en hoofd tentoonstellingen van het Van Gogh Museum Edwin Becker boden de deelnemers de gelegenheid om allerlei professionals op het gebied van communicatie, vormgeving, lichtontwerp, nieuwe media, curatorschap en fondswerving te ontmoeten en te ondervragen.
Het Proces bracht de deelnemers een betere kijk op wat er komt kijken en wie er betrokken zijn bij het organiseren van een tentoonstelling: ‘Hoewel ik al vaak ‘kijkjes in de keukens’ van kunstinstellingen heb gehad, gingen de gesprekken met en de presentaties van de professionals echt over de praktische totstandkoming, het hoe.’ ‘Het Proces heeft me handvatten gegeven waarmee ik tentoonstellingen kan maken.’ ‘Ik weet nu dat binnen grote instellingen de afdeling vormgeving veel bepaalt over hoe dingen te komen hangen en er uit zien.’ De opgedane kennis is ingezet bij de totstandbrenging van de tentoonstelling 1 van 11. Een verzameling mensen. ‘Wij hebben zeer bewust en nauwgezet nagedacht over materiaal, kleur, routing, boodschap, achtergrond, belichting en belettering.’ Daarnaast hebben de deelnemers van de gelegenheid gebruik gemaakt om kritisch te reflecteren op het curatorschap door middel van de krant De Curator. Het Proces heeft de kijk op tentoonstellingen maken verbreed. ‘De beoefening van het curatorschap is in iedere context anders. Het cureren in een lokaal centrum voor beeldende kunst verschilt enorm van het samenstellen van een tentoonstelling in een groot museum.’ ‘Mijn fascinatie en interesse zijn absoluut toegenomen. Het zien en horen van de echte ín’s en out’s van de profession-
als gaven mij een unieke inkijk in het werk van een curator. Ook zie ik nu dat het beroep curator op vele verschillende manieren wordt ingevuld. Er is geen standaard soort curator.’ De meeste deelnemers prefereren een kleinere instelling, boven een groot instituut. In een kleinere instelling heb je als curator een diverser takenpakket; het is denken én doen. De conclusie van de deelnemers is dat er niet zoiets bestaat als ‘de’ curator en dat Het Proces hen heeft laten inzien dat ze hun eigen weg moeten vinden in de zoektocht naar hoe ze het curatorschap invullen. En hoewel iedere deelnemer hier op een andere manier invulling aan zal geven, zijn zij het over één ding eens: een tentoonstelling moet vooral een visuele ervaring zijn.
11 VISIES OP CURATORSCHAP De 11 deelnemers van Het Proces volgden samen een leerwerktraject rondom het maken van tentoonstellingen. Zij schrijven over hun visie en toekomstplannen op dit vakgebied. 01
Illustratie Friso Witteveen
DE SNELTREIN
OTTI Fotografie
museum, het kunstenaarsinitiatief, de galerie, het centrum voor hedendaagse kunst, het CBK. De gesprekken gaan over de drijfveren en het profiel van de hedendaagse ‘curator’. Daarnaast staan er ontmoetingen met specialisten op het gebied van communicatie, vormgeving, financiën, fondsenwerving en organisatie op het programma. Vijf maanden lang wordt wekelijks kennis ontsloten die doorgaans ongehoord blijft. Het maakt duidelijk wat er allemaal nodig is, hoe veelzijdig het vak is en op welke onderdelen de deelnemers zich verder moeten ontwikkelen. Hopelijk brengt Het Proces haar deelnemers verder in kennis en inzicht in het maken van tentoonstellingen en helpt het hen op weg om daarbinnen een eigen visie en signatuur te ontwikkelen. Wellicht ontwikkelt zich een nieuwe generatie professionals die gezamenlijk aan een nieuwe traditie bouwt. Vertegenwoordigen de deelnemers aan Het Proces een nieuwe lichting met een geheel eigen visie? Veranderen tentoonstellingsconcepten in de beeldende kunst sneller of anders nu er concurrentie uit een andere hoek komt? De antwoorden op deze vragen kennen we pas over een paar decennia. En dat is maar goed ook. Ernst Houdkamp is projectleider Advies, Trainingen en Projecten bij Kunstenaars&CO.
DOOR ANIQUE WEVE Of mijn visie als curator er toe doet als je jezelf pas net zo noemt weet ik niet, maar een tentoonstelling zonder visie bestaat ook niet. Conclusie: ik heb een visie, ‘Iets belangrijk vinden en daar volledig voor gaan’. Gejat natuurlijk! maar niet minder waar. Eigenlijk ben ik een beeldend kunstenaar, die haar idealen de wereld in wil sturen via het werk van anderen. Ik vind het heerlijk om het beste uit mensen te halen en mijn mening hierover te ventileren. Een tentoonstelling moet gevoelsmatig esthetisch goed in elkaar zitten met oog voor detail. Het laat een proces zien en vraagt om interactie, waarbij de reactie van het publiek onmisbaar is. Het hoort eigentijds te zijn en in direct contact met de maatschappij, zonder het in hapklare brokken bij je publiek naar binnen te werken. Het is een statement van wat jij belangrijk vindt. Dit alles gezien volgens mij, Anique Weve curator.
04
Anique Weve (1980) studeerde Audiovisuele Vormgeving en Beeldende Vormgeving. Nu is ze onderdeel van projectbureau/ kunstplatform fam. RUIM in Rotterdam. www.we-ve.nl, www.fam.ruim.nl 02
DOOR LIEKE VERREUSSEL Een curator is een verzamelaar, een verzamelaar van werken en ideeën. Ik zie een curator als iemand die zijn visie met je deelt maar ook als iemand die je een verhaal vertelt. Dit doet de curator door middel van kunstwerken. Een curator moet op een prikkelende manier combinaties maken. Je bent bijna een soort onderwijzer: je laat mensen een samenstelling van van kunstwerken zien aan de hand van jouw idee en visie. Eigenlijk zeg je als curator, ‘Meneer of mevrouw heeft u deze werken ook al eens van deze kant bekeken?’ Een curator maakt door zijn visie iets bij je los en geeft je een beleving mee. In onze maatschappij zijn wij gewend veel van onze informatie, meningen en visies te delen. Dit doen we graag via internet. Dit betekent nog niet dat iemand met een duidelijke en een gedegen visie een curator is. Internet mist tastbaarheid, de structuur van de verf die je kunt zien of de grootsheid en overweldigende >
05
Galerie 10. Solostand van Jaap Sleper.
prettig omdat zij zo een veel duidelijker beeld krijgen van het werk van een bepaalde kunstenaar. Voor het beeld van de beurs zelf is het goed omdat er een gevoel van rust ontstaat waardoor iedereen beter kan kijken. Op de laatste Art Amsterdam, waar iedereen zich verplichtte tenminste 1 solo tentoonstelling te maken op 25 m2 ontstonden dus 120 soloshows, soms van 25 m2, maar ook vaak van 50 of 100 m2. In plaats van 780 kunstenaars werden er rond de 380 kunstenaars vertegenwoordigd. Toch nog wel veel. Er ontstaat veel minder een gevoel van uitverkoop, propvolle winkeltjes waarin de galeriehouder zoveel mogelijk wil laten zien. Het effect was dat er meer verkocht werd en dat de bezoekers een enorm hoge waardering gaven in de enquetes achteraf. Ook de galeriehouders waren zeer tevreden. Het bezoekersaantal steeg van 15000 naar 24000! Kan een beursdirecteur dwingend zijn in de manier waarop kunst wordt tentoongesteld door galeries? Je kunt natuurlijk wel voorwaarden stellen voor toelating. En als je verhouding tot galeriehouders goed is, kan je in ieder geval met ze in discussie gaan over het getoonde. Dat kan je van te voren doen, maar zeker ook tijdens de beurs, vooruitkijkend naar het volgende jaar. Er loopt ook vaak een commissie rond die opmerkingen maakt over de manier van
presenteren. We gaven 10% korting op de standhuurprijs als een galerie een solo tentoonstelling maakte op 25 m2. Op die manier kan je ook invloed uitoefenen. Zijn er veel kaders waar de galeriehouder zich aan moet houden? De kaders kunnen zijn dat je als beursorganisator zegt dat de buitenwanden van de stands niet beschilderd mogen worden maar wit moeten blijven. Je kunt ook zeggen dat er in de gangpaden geen stoelen/ tafels en/of kunst gezet mogen worden. De kleur van de vloerbedekking is bijvoorbeeld vaak voorgeschreven. In principe zijn de gehuurde m2 voor de periode van de beurs eigendom van de galeriehouder. Die zou daar dan ook kunnen doen wat hij/ zij wil. Een punt blijft natuurlijk wel dat een galerie ieder jaar opnieuw geselecteerd moet worden voor deelname. Hoe ziet de rol van de kunstenaar eruit als het gaat om de presentatie van zijn of haar werk? Die rol hangt helemaal af van de relatie en de afspraken die de kunstenaar heeft met zijn galeriehouder. Een beursorganisator heeft alleen contact met de galeriehouder. In principe niet met de kunstenaar. Hoe is de samenstelling van het publiek dat de kunstbeurs bezoekt en waarom komen ze eigenlijk? Ieder jaar worden er grote bezoekersonderzoeken gedaan. Het komt erop neer dat het bezoek zeer hoog is opgeleid.
Het zijn NRC- en Volkskrantlezers en Vrij Nederland-abonnees en VPRO-leden. De leeftijd van de grootste groep ligt tussen de 35 en 55 jaar van een voornamelijk Nederlands publiek, vooral afkomstig uit Noord Holland en Noord Brabant. De Art Amsterdam/KunstRAI heeft een lange traditie van opmerkelijke affiches. Wat voor opdracht kreeg de grafisch ontwerper van de affiches? Anthon Beeke heeft 11 jaar lang de affiches ontworpen in opdracht van mijn voorganger. Het waren echte blikvangers en ik neem aan ook zo bedoeld. Na de enorm visuele affiches van Anthon Beeke wilde ik een meer zakelijk, typografisch affiche/beeldmerk dat wel verwijst naar de inhoud, het concept. Een affiche moet een sterk signalerende functie hebben, maar ook gemakkelijk herkenbaar zijn als Art Amsterdam. Ze hangen tenslotte maar 1 keer per jaar 14 dagen in de stad. Met ontwerpbureau Dietwee uit Utrecht hebben we zeker in het begin lange sessies gehouden over het concept van de beurs en over de verandering ervan. Vandaar dat het motto in het eerste jaar New Directions was. Met letterlijk verkeersborden die de nieuwe weg aangaven. In het volgende jaar duidde Close Connections op de verbindingen die we wilden leggen tussen galerie en bezoeker, maar ook tussen galeriehouders onderling, tussen Nederland en de wereld, en tussen
de beurs en de stad Amsterdam. Je moet elkaar genoeg vrijheid geven, maar er blijft natuurlijk altijd een spanning tussen de vrijheid van de ontwerper en de wensen van opdrachtgever. Wat zou u in de toekomst graag nog willen doen of wat kunnen we in de toekomst van u verwachten? Ik heb nu onder anderen een aanstelling als associate professor voor de kunstenhogeschool ARTEZ. Daar geef ik onder anderen gastcolleges, reflecteer ik op de eindexamens en dien ik vooral als verbinding tussen de studenten van de academies en de wereld van de kunstpraktijk. Daarnaast schrijf ik catalogusartikelen voor kunstenaars, zit ik in diverse besturen en treed ik op als gastcurator. Verder zou ik graag wat meer willen schrijven, maar ik zou ook wel nieuwsgierig zijn naar een ander deel van de kunstwereld, bijvoorbeeld die van de muziek. Anneke Oele (1949) begon haar carrière na een studie kunstgeschiedenis als conservator hedendaagse kunst bij het Museum voor Moderne Kunst Arnhem. Daarna werkte ze als galeriehouder bij galerie Espace en was ze eigenaar van galerie Oele. Zij werkte bij Amsterdam RAI waar zij in 2002 de leiding nam als directeur van Art Amsterdam. Op het ogenblik werkt ze zelfstandig als art consultant. www.artoele.nl
DE DROOMTENTOONSTELLING VAN ELS REIJNDERS IJs en India aan de Amstel. DOOR ELS REIJNDERS Dromend van mijn ideale tentoonstelling passeren de fascinerende Indiase kunstwerken die ik in de afgelopen twintig jaar gezien heb. Een tentoonstelling die gericht is op één specifiek land is eigenlijk niet meer van deze tijd. Het gaat om kunst in algemene zin, wereldkunst en dan maakt het niet uit waar deze vandaan komt. Ik ben door de jaren heen echter in het bijzonder geraakt door Indiase kunst en daarom zie en hoor ik in mijn dromen werk van onder meer Bhupen Khakhar, Bharti Kher, Nalini Malani, Shilpa Gupta, Dayanita Singh en Raqs Media Collective. Deze kunstenaars nemen mij mee in hun beeld van de werkelijkheid die grappig, feministisch, politiek, speels of onwaarschijnlijk kan zijn. In India wordt de rol van een curator niet erg serieus genomen. Iedereen is curator of zou dit kunnen zijn en zelfs voor een solotententoonstelling in een galerie wordt iemand uitgenodigd om de tentoonstelling samen te stellen. Degene die de werken heeft uitgekozen wordt curator genoemd. Gelukkig is er inmiddels een tegenbeweging die de cura-
tor weer serieus neemt en meer laat zijn dan iemand die een paar kunstwerken uitzoekt en ophangt. Een exponent hiervan is Meera Menezes en met haar zou ik dan ook graag willen samenwerken bij mijn droomtentoonstelling. Zij heeft door haar werk als televisiejournalist en als kunstcriticus een visie op Indiase kunst ontwikkeld die ik verrassend vind en die mij nieuwsgierig maakt naar de kunstenaars met wie zij tentoonstellingen maakt. De door haar samengestelde tentoonstelling ‘Living Off the Grid’ in Anant Gallery in New Delhi eind 2009 heeft een dwingend concept maar geeft de deelnemende kunstenaars tegelijkertijd de mogelijkheid om door de interpretatie van het woord ‘grid’ als rooster, stadsplattegrond, muzieknotatie en dergelijke een eigen invulling aan dit concept te geven. Ik zou een tentoonstelling maken in de openbare ruimte, waar de werken vrij in de ruimte staan en niet begrensd worden door muren of plafonds. De Amstel in Amsterdam, waar ik vanuit mijn huis op uitkijk, is voor mij een ideale plek. Ik zou het water van de rivier laten bevriezen om zo een prachtige witte onder-grond te creëren, die in de verte nog gerelateerd is aan de witte doos van
een galerie. Langs de oever van de Amstel komen hoogwerkers waaraan schijnwerpers bevestigd zijn die de kunstwerken aanlichten. Op de witte, bevroren vlakte van de Amstel hang ik werk op van Bhupen Khakhar, een in 2003 overleden kunstenaar uit Baroda. Zijn ’An old man from Vasad who had five penises suffered from a running nose’ is zowel grappig als gedurfd. In 1995, het jaar waarin deze prachtige aquarel gemaakt is, was het in India geen gemeengoed om dergelijke (homo)sexueel getine onderwerpen uit te beelden. Bhupen Khakhar is een van mijn favoriete kunstenaars vanwege zijn weergaloze aquarelstijl en zijn authentieke weergave van het dagelijkse leven in India met humor en met een knipoog. Een kunstwerk dat in mijn droomtentoonstelling goed samengaat met het werk van Khakhar is een werk uit 2006 van Bharti Kher. ‘The Skin Speaks a Language Not Its Own’. Het beeld van de levensgrote, stervende olifant van fiberglas, die bespikkeld is met bindi’s blijft op mijn netvlies geprojecteerd. De tanende kracht van de olifant en de subtiele, kleine bindi’s, symbool voor het derde oog en als stip tussen de wenkbrauwen van hindoevrouwen geplakt, is een prachtige tegenstel-ling. De olifant op het ijs, naast het werk van Bhupen Khakhar zou een krachtig beeld zijn. Een luchtig, speels werk dat tussen het werk van Khakhar
en Kher op het ijs geprojecteerd kan worden is ‘Shadow 2’ van Shilpa Gupta, een interactieve videoprojectie waarbij de toeschouwer onderdeel wordt van het kunst-werk op het moment dat hij er naar kijkt. Je ziet schaduwen van mensen, die bij nader inzien de kijkers naar de video zijn. Plotseling vallen er dingen uit de lucht op de schaduwen, maar deze objecten kunnen geweerd of ontweken worden en je kunt er bovendien mee spelen. Het ijs van de Amstel is natuurlijk een prachtige plek voor projecties en ik zou er dan ook nog een tweede video-installatie aan toe willen voegen, de politiek geëngageerde ‘Remembering Toba Tek Singh’ van Nalini Malani uit 1998. Deze uit verschillende projecties bestaande video heeft een verpletterende indruk op mij gemaakt. Het werk is geïnspireerd door een kort verhaal van Sa’adat Hasan Manto over de splitsing van India in de twee onafhankelijke staten India en Pakistan in 1946 en traceert de gewelddadigheden in de tijd van de bommen op Hiroshima en Nagasaki tot de ondergrondse nucleaire tests die India in 1998 uitvoerde. De installatie is een vreemde mengeling van geweld en poëzie geworden onder meer door de toevoeging van twee gezichten van vrouwen die elkaar met een ernstige, intense blik vanaf een afstand aankijken. Een fotograaf die in mijn droomtentoonstelling een centrale plaats inneemt > is Dayanita Singh. Haar werk krijgt
kracht die een schilderij kan uitstralen. Internet maakt vlak. Daarom denk ik dat het goed is om visies te blijven delen, ook via internet, maar dat een curator zijn visie kenbaar maakt door middel van tastbare objecten. Dat de curator in discussie gaat met de bezoeker van de tentoonstelling. Hij is een belangrijke intermediair maar uiteindelijk draait het om het kunstwerk. Zonder kunst geen curator. Lieke Verreussel (1987) studeerde Grafisch Ontwerpen. Op dit moment is zij werkzaam als ontwerper binnen het maatschap Captain Graphics en werkt zij op freelance basis. www.liekeverreussel.nl 03
DOOR MADELON BROUWER Het is een misvatting wanneer mensen denken dat de kwaliteit van een tentoonstelling alleen maar wordt bepaald door de kunstwerken. De zorgvuldigheid waarmee een tentoonstelling wordt samengesteld bepaalt de manier waarop die expositie wordt ervaren. De curator is degene die hier verantwoordelijk voor is. Een curator is voor mij iemand die zich vol passie en overgave in de kunstwereld stort en zijn visie op de wereld overbrengt door middel van kunst. Hij deelt zijn oog voor schoonheid met het publiek. Kunst heeft immers een publiek
nodig, alleen dan krijgt het waarde. Ik wil er als curator voor zorgen dat mensen van mooie dingen kunnen genieten; iets tonen dat iemand anders niet zou zijn opgevallen. Daarnaast moet een tentoonstelling voor mij ook altijd prikkelend zijn, het moet iets losmaken in de beschouwer. Dat kan een bijna sacrale ervaring zijn, een tentoonstelling die tot bezinning leidt. Maar het kan ook een activerende functie hebben. Een goede curator doorbreekt met behulp van kunst geijkte denkpatronen. Hij biedt de mogelijkheid om zaken in een andere perspectief te plaatsen en zet aan tot reflectie over (maatschappelijke) onderwerpen. Het mooiste aan curatorschap is dat het het beste van twee werelden in zich verenigt, het is enerzijds inhoudelijk: een goed concept bedenken, onderzoek doen naar de verschillende kanten die het concept in zich heeft, keuzes maken, kunstenaars en werken kiezen. Anderzijds zijn er de praktische kanten: opdrachten uitzetten, vormgeving, partijen zoeken om mee samen te werken, contacten leggen, kortom: organiseren. Voor mij is curatorschap een ultieme combinatie van denken en doen. Ik zie mij in de toekomst als curator (met een eigen galerie), voortdurend zoekend naar passende en toch verrassende synergieën door middel van moderne beeldende kunst, muziek, geur, theater, kleur, dans, licht, culinaire sensaties, digitale media
oftewel: een multidisciplinaire beleving voor oog en geest. Madelon Brouwer (1985) studeerde Algemene Cultuurwetenschappen. Zij is programmacoordinator Creativity2Business bij Stichting Kunst & Zaken en medewerker bij Galerie Witt in Dordrecht. 04 DOOR ANNA ABRAHAMS Mijn docent wetenschapsjournalistiek zei jaren geleden tegen mij: ‘Begin met een stomp in de maag, vervolgens geef je het publiek de kans om bij te komen, en eindig met een krul in de staart.’ Het klonk toen net zo cru als nu, maar de geadviseerde vertelstrategie werkt eigenlijk altijd. Dat heb ik ondervonden als filmmaker, publicist, samensteller van festivalprogramma’s en sinds kort onderzoek ik of dit ook opgaat voor een curator. Een helder en verrassend concept is heel belangrijk. Het verbindt de werken, plaatst ze in een historische, maatschappelijke of artistieke context, geeft ze een nieuwe interpretatie of blaast een stokoude koe nieuw leven in. Maar daarmee ben je er als curator nog niet: geen inhoud zonder vorm, geen film zonder camerawerk en montage, geen boek zonder grafisch ontwerp en geen tentoon-
stelling zonder inrichting. Daarvoor heb je als curator verschillende krachtige gereedschappen in handen, zoals de plaatsing van de werken, de belichting, kleurgebruik, stoffering, de inrichting van de ruimte en de routing. Het liefst zie ik deze middelen ingezet om het concept zo vorm te geven dat het publiek de verteller accepteert als gastheer (bedaagd of excentriek, vriendelijk of een beetje venijnig), maar dat de aandacht vooral gaat naar wat hij te vertellen heeft. De kunst moet excelleren, niet de curator. Dat kan alleen als de curator heel goed is in zijn vak. Die curator is een duizendpoot: hij onderzoekt, vindt nieuwe combinaties, deelt zijn inzicht met een publiek op een manier dat het publiek zelf aan het denken wordt gezet. Hij selecteert, ordent, organiseert, schrijft en geeft randvoorwaarden aan de vormgevers. Hij stelt liever vragen dan dat hij antwoorden geeft. Zo presenteert hij keer op keer aan steeds verschillende groepen een blik op de kunst, en via de kunst op onze wereld. Zo’n type curator zou ik graag willen zijn. Anna Abrahams (1963) studeerde Filmkunde en is regisseur. Daarnaast werkt zij als projectleider binnen EYE Film Instituut Nederland.
05 DOOR RINI HARTMAN De ideale tentoonstelling is voor mij als een tijdelijke autonome zone die de buitenwereld even doet vergeten en ‘leest’ als een spannend verhaal. Een verhaal dat alle zinnen prikkelt, nieuwsgierigheid opwekt, visueel en inhoudelijk interessant is en bovendien de toeschouwer/bezoeker met een ‘Wauw!-gevoel’ achterlaat. Om dit effect te bereiken ben je uiteraard afhankelijk van de kunstwerken zelf, maar ook het thema of de samenhang tussen de werken en de vorm waarin het geheel gepresenteerd wordt zijn van groot belang. Alle elementen moeten in detail kloppen, leiden tot een samenhangend geheel dat perfect uitgewerkt is. Daarnaast vind ik het belangrijk dat er een rijke diversiteit aan te exposeren werken is, in stijl en/of medium. En qua inhoud gaat mijn persoonlijke voorkeur uit naar kunstwerken die een verhaal over de wereld vertellen, transcultureel zijn en het liefst enige mate van surrealisme bevatten. Met mijn huidige project ‘8 Visions of Hope’, een mondiaal kunstproject gerelateerd aan de VN Millen-niumdoelen, ga ik de komende jaren werken met kunstenaars uit alle hoeken van de wereld. Met deze kunstenaars ga ik op zoek naar de
verbinding tussen hun werk en de thema’s van de VN Millenniumdoelen. Een van de grotere uitdagingen van dit project is hoe je het concept van het project trouw kunt blijven en tegelijkertijd de eigenheid van de kunstenaars kunt respecteren. Want het gevaar ligt op de loer dat kunstenaars een instrument worden van sociaal/ maatschappelijk gewenste doelen en hiermee hun identiteit en hun authenticiteit verliezen. Of ik hier uiteindelijk het juiste antwoord op gevonden heb zal blijken uit de expositie die in 2015, aan het eind van het project, plaatsvindt. Een tentoonstelling die in elk geval zal voldoen aan de hierboven gestelde criteria. Rini Hartman (1964) is any-media kunstenaar en creative consultant. www.rinihartman.nl 06
DOOR SUZANNE BOHNEN Als kunstenaar ben ik meestal diep in de gedachtewereld rondom mijn werk verzonken; midden in de gevoelens die dat ene werk oproept waar ik op dat moment mee bezig ben. Een curator is bezig met het beden-
ken van overkoepelende thema’s, het bij elkaar zoeken van werken van verschillende kunstenaars, en het overdenken van de manier waarop deze werken naast elkaar geplaatst moeten worden om daarmee een verhaal te vertellen. Het curatorschap wordt in de kunstwereld hoog gewaardeerd. Als kunstenaar wil je van alles uitdrukken, maar als curator wordt je mening pas echt gewaardeerd. De grote hype rondom curatoren vind ik intrigerend. Binnen een goed concept en geplaatst in een goede context wordt het werk en zijn nut in de tentoonstelling en daarbuiten versterkt. Tegenwoordig lijkt men echter van mening te zijn dat daarbij het kunstwerk zelf – indien er een dergelijk overkoepelend kader ontbreekt bijna geen waarde heeft. Dat het eigenlijk ‘overbodig’ is en net zo goed niet gemaakt had kunnen worden. Dit gaat mij, de kunstenaar, te ver. Ik vind dat een individueel werk ook heel sterk kan zijn. Toch zijn er veel aspecten van het curatorschap die mij erg aanspreken. Ik vind het een uitdaging om mijn verhalen en visie’s neer te zetten met behulp van het werk van anderen. Daarnaast vind ik het uit-
06
dan ook in deze tentoonstelling fysiek een centrale plek. Zij heeft onder meer prachtige zwart/wit portretten gemaakt van de Indiase upper class en van vrouwen en meisjes uit verschillende kasten. Voor mijn tentoonstelling op het ijs kies ik echter voor een foto uit haar serie uit 2009 ‘The Blue Book’, vanwege het onderzoek naar de kleur blauw gedurende verschillende tijdstippen van de dag in een serie beelden van het industriële landschap in India. Tot slot wil ik nog een geluidskunstwerk van Raqs Media Collective toevoegen: ’N-Dl Jn’ uit 2002. Over de Amstel zal het geluid te horen zijn van de treinen en de zo kenmerkende spoorweggeluiden van New Delhi Junction. De titel verwijst naar de manier waarop dit station in spoorboekjes voorkomt. In de tentoonstelling op de Amstel zullen in totaal ongeveer 25 werken van verschillende kunstenaars geplaatst worden, die samen een beeld geven van de enorme rijkdom aan ideeën en vormen binnen de Indiase kunst. In deze tentoonstelling ga ik niet te werk volgens een bindend concept, waaraan de kunstwerken ondergeschikt worden. Een terugkerend thema dat als een rode draad door kunst en leven in India loopt is de dualiteit tussen poëzie en realiteit en deze dualiteit wordt zichtbaar in mijn droomtentoonstelling. Ik verwacht dat het druk wordt aan de Amstel en dat veel mensen de tentoonstelling bezoeken. Zij zullen in groten getale op het ijs, al dan
dagend om bezig te zijn met een groter geheel: de complete tentoonstelling te zien als een nieuw gecreëerd object. Doordat ik het werk niet zelf heb gemaakt kan ik meer objectieve afstand nemen tot het kunstwerk en kan ik mij beter focussen op het verhaal en/of het concept. Ik ben van mening dat een curator die ook kunstenaar is beter in staat kan zijn tot het indelen van een ruimte, en creatievere oplossingen vindt voor problemen die opdoemen. Als curator lijkt het me erg prettig om samen met kunstenaars te werken aan een groter geheel, een tentoonstelling die buiten mijn eigen kunstwerken om gaat. Het meest interessante aspect van curatorschap vind ik het samenwerken met mensen binnen mijn eigen vakgebied. In de toekomst wil ik graag een wereldwijd netwerk opbouwen met galeries, musea, biënnales, curatoren en natuurlijk kunstenaars. Ook het reizen dat daarmee gepaard gaat lijkt mij erg spannend. Suzanne Bohnen (1984) studeerde beeldende kunst en is beeldend > kunstenaar.
07
niet op schaatsen of op een slee, de verschillende kunstwerken bekijken en zich verwonderen over de hoge kwaliteit en de zeggingskracht van de Indiase kunst. Dat is mijn droom. Els Reijnders studeerde kunstgeschiedenis en begon haar loopbaan als docent kunstgeschiedenis. In de jaren negentig was zij directeur van galerie Foundation for Indian Artists. Daarna werkte zij als adviseur bestedingen van het Prins Bernhard Cultuurfonds en als stafmedewerker bij het Amsterdams Fonds voor de Kunst. Vanaf 2008 is zij werkzaam als onafhankelijk curator en adviseur en heeft zij diverse projecten uitgewerkt, onder meer Het Proces, een programma voor beginnende curatoren.
UIT HET OOG UIT HET HART Het affiche is onlosmakelijk verbonden met musea en tentoonstellingen. De grote affichemakers van vroeger. Bestaan ze nog? DOOR PAUL MERTZ Vroeger is het simpel. Musea hebben geen afdelingen communicatie en educatie. De mediamix is overzichtelijk. Je stuurt een persbericht. En maakt een affiche en een folder (thans flyer). Punt. Uit. Dan ploft er een steen in de vijver. Op 21 maart 1969, de tweede dag van het 29e congres van het Genootschap voor Reclame. Als woelig lid van het bestuur en de congrescommissie reik ik een sessie aan. Over de marketing van kunst en cultuur. Ter Residentie, in het nieuwe Congresgebouw. *Even terzijde. Daags tevoren is het Haagse hoofdonderwerp: Overheidsreclame. Tijdens de lunch met ministers en kamerleden wuift de voorzitter van de Senaat, ir. Mazure, me over tafel naar zich toe en zegt: ‘Jongen, [ik ben 30] jongen, wat is nou eigenlijk marketing?’ Marketing van kunst en cultuur is een vloek in de kerk. Vooral in museale
kring, vooral onder conservatoren. Marketing = reclame. Reclame = STER (die is er dan net). STER = wasmiddelen. En alles = vies. Ten tijde. Nee, het wordt me niet in dank afgenomen. Toch zijn er drie uiterst positieve reacties. De V.P.R.O. (nog met puntjes geschreven), het ResidentieOrkest en Pierre Janssen, directeur van het Gemeentemuseum Arnhem. Met hen werk ik een tijdlang samen. En nu, veertig jaar later? Sommige musea wordt een teveel aan marketing verweten: marketing = pretpark. Andere vertonen nog immer aarzeling. Vooral onder conservatoren. En de mediamix? Thans communicatiemix geheten? Die heeft veel weg van een hoorn des overvloeds. Vrije publiciteit, nog altoos als pijler. En, in betaalde sferen: buitenreclame, print in alle soorten en maten, STER + Cultuur, radioreclame op tig zenders, de eigen website, zoekmachines, AdWords, culturele sites, sociale media, 2.0, 3.0. Ad libitum. Mogelijkheden - ja. Doch de praktijk is weerbarstig. In heel veel gevallen blijft het bij: perscontacten, een affiche en een flyer. In gezelschap dan van de eigen website. Zijnde een verhaal apart. Het affiche lijkt, is, een constante. Onverbrekelijk verbonden met musea en tentoonstellingen. A-formaten, abri’s, mupi’s, driehoeksborden. Buiten en op gastvrije binnenwanden. Evenwel.
Hoe is de gezondheidstoestand der biljetten, plakkaten? Ik ben daar niet gerust op, om het maar eens zachtjes uit te drukken. Ik denk dat er rond het culturele affiche, sprake is van een zekere metaalmoeheid. Vergun me een korte terugblik. Niet uit nostalgie, maar voor de duidelijkheid. Vroeger, ja, ja, is het stiller op straat. Minder auto’s, minder afleiding, minder risico. En de mens is gehoorzamer, gedisciplineerder. Geen scooters en fietsers op trottoirs, geen opgeheven middelvingers, geen claxonconcerten et cetera. Rust komt kíjken ten goede. Kom nu eens om rust. Zeker in grote(re) steden is verkeersdeelname aanwakkerend levensgevaarlijk. Hetgeen de kans op waarneming (van buitenreclame) aanzienlijk verkleint. En dan hebben we het alleen nog maar over het voorportaal: waarneming. En niet over de feitelijke boodschapoverdracht. Niet eens zo heel gekscherend heb ik onlangs gesteld dat het affiche (waaronder de culturele achterkant van de mupi) er nog hoofdzakelijk is voor de eenzame wandelaar met stok. Tel uit je winst. Vroeger, ja, ja zijn er affichisten. Grafisch ontwerpers van naam. Die kunst en ambacht in zich verenigen en die weten dat een affiche andere eisen stelt dan een catalogus. Denk aan Anthon Beeke, Jan Bons, Dick Bruna, Wim Crouwel, Dick
Elffers, Gielijn Escher, Frans Mettes, Jan van Toorn, Gerard Wernars, Ad Werner. Ze denken in vormen, vormentaal, uiteraard, maar evenzeer, misschien wel primair, in ideeën. En ze realiseren zich, als geen ander, dat wat binnen groot is - A-0 in de studio, op de tekentafel - in de boze, boze buitenwereld klein is. Heel klein. Dick Bruna zegt reeds tientallen jaren: ‘Je moet een affiche ontwerpen alsof het een postzegel is’. En Frans Mettes, mij een vroege leermeester, kijkmeester, zet, bij presentaties aan British American Tobacco, zijn ontwerpen niet in de vergaderzaal, maar op straat. ‘Frans, waar is je voorstel? Daar, aan de overkant’. Vroeger, ja, ja zijn affiches paradepaarden, bijkans autonome persoonlijkheden. Kunstminnend, helder, bevlogen - dikwijls. En tegenwoordig? Affiches hebben aan glans ingeboet. Mede onder invloed van het reclamevak. Daar zijn het geen zelfstandige wezens meer, ten generale, maar afleidingen, verbouwingen. Per Mac. Van annonces, doorgaans. Met alle feilen van dien. Zoals gebrek aan eenvoud door teveel willen. En het plaatsen van de kern, de kernboodschap, onderaan. Bij abri’s, op tramhaltes, staan daar tassen voor. Of hangen er mensen tegenaan. En doorgaande, voortgaande, lezers komen er simpelweg niet aan toe. Vaak spreken affiches in raadselen.
Een van de mooiste voorbeelden vind ik het billboard van NMB - denkt met u mee. Beeld: een olietank à la Pernis. Niet in grijs, gelijk wij die percipiëren, maar in roze. Daarboven de vraag: In de olie? Daaronder de slagzin. Wat wordt bedoeld te zeggen? Als je werkzaam bent in de oliebranche, daar aan touwtjes trekt, is de NMB Bank een prachtige partner. Het overwegen waard. Echter. Ik zie het billboard in Amsterdam. Daar betekent In de olie? heel iets anders. Alvorens ik de puzzel heb opgelost, ben ik drie stoplichten verder. Gelukkig zonder brokken. Eén voorbeeld nog. De fusie van ABN en Amro. Een brallerige annonce, hele pagina dagbladen, wordt opgeblazen tot stationsaffiche. Op Amsterdam Amstel begin ik te lezen. Na luttele zinnen zet het biljet zich in beweging en arriveert een anti-abortus plakkaat op mijn netvlies. Pas na een tijdje keert de nieuwe bank terug. Niet bij nagedacht. En einde verhaal, wat mij betreft. Hoe het nu zit? Veelvuldig zo: Er nadert een tentoonstelling. En dus ook een affiche. ‘Communicatie’ in vergadering bijeen. Zie, daar wordt de beelddrager aangedragen. Door de conservator. Een kunstwerk - liefst aflopend af te beelden. En daar: de titel van de expositie. Na bloed, zweet en tranen. Liefst zo groot mogelijk op te nemen. Dwars door het beeld, de beelddrager? Geen probleem. En hier: de NAW gegevens. >
DOOR JULIA NICKBLOK Volgens mij verschilt de werkwijze van een kunstenaar en de werkwijze van een curator in principe niet zoveel van elkaar; beiden doen onderzoek en komen daarna met een concept. De een voor een kunstwerk en de ander voor een tentoonstelling. Toch zie ik ook belangrijke verschillen. Als kunstenaar ben ik gebonden aan specifieke eisen en voorwaarden: hoeveel lagen een kunstwerk ook heeft, het heeft maar één formaat, het is gemaakt met een bepaald medium en het heeft een bepaalde sfeer. Een curator is vrij om een minder specifiek standpunt in te nemen. Het hoeft weliswaar niet – er zijn genoeg situaties denkbaar waarin ook een curator duidelijke ‘uitspraken’ kan doen met zijn/haar tentoonstelling – maar het kan wel. Immers, als curator heb je de mogelijkheid om binnen je onderwerp, thema of fascinatie verschillende visies, (tegen) argumenten, sferen en stijlen te laten zien. En hierin ligt volgens mij een ruimte die voor kunstenaars interessant kan zijn. De hierboven beschreven manier van werken maakt dat er een grotere afstand ofwel objectiviteit is tot het desbetreffende onderwerp. Je hebt immers de gelegenheid om in één expositie meerdere argumenten te vertegenwoordigen. Door aandacht te besteden aan onderlinge relaties tussen de verschillende (sub)
010 10
Museale naam, plaatsnaam, adres, van, t/m, telefoon, webadres. Kijk maar hoe ver je komt. De ontwerper (m/v) krijgt de ingrediënten op het beeldscherm en ordent. Voor echte ideeën is het doorgaans te laat. De ontwerper is, wordt, DTP-er (m/v). Affiches moeten aandacht vangen, al is het maar voor even. Hoe moeilijk zulks ook is, heden ten dage. Ze moeten een haakje uitslaan, tintelen, prikkelen. Ze moeten mensen beet pakken, al is het maar even, in een enkel beslissend ogenblik. Pas dan kunnen ze iets teweeg brengen. Helaas gebeurt dat zelden, vermoed ik. Affiches moeten vechten, vonken. In de praktijk nochtans stijgen ze veelal niet uit boven geheugensteuntjes. Voor dingen die mensen niet, nog niet, weten. En, op deze manier, ook niet te weten komen. Affiches moeten helder zijn. In luttele tellen moeten ze aangeven, overbrengen waarom het draait. Voorbijgangers hebben geen tijd en geen goesting om puzzels op te lossen. Op straat, onderweg. Op veel affiches staat te veel. In ons e-tijdperk kan voor de meeste NAW gegevens gerust worden verwezen naar de museale website. En www. kan ook wel weg. Recent onderzoek toont onmiskenbaar aan dat ook ouderen aardig vaardig zijn geworden.
thema’s ga je een verbinding aan met zowel andere kunstenaars als met het publiek. Zodoende kun je als kunstenaar een omvangrijker, vollediger beeld scheppen van het onderwerp waarmee je bezig bent. Het doet er overigens niet toe of je je eigen kunstwerk(en) hier wel of niet bij betrekt. Om deze redenen denk ik dat het voor een kunstenaar interessant kan zijn om een keer in de huid van de curator te kruipen. Het kan met name uit beeldend oogpunt prachtige tentoonstellingen opleveren. Julia Ninck Blok (1982) studeerde Beeldende Kunst aan de ArtEZ academies Arnhem en Enschede en is beeldend kunstenaar. 08
DOOR TAMARA ROOKUS Als tentoonstellingsmaker zie ik de bezoeker als een nomade. Hij reist naar een locatie, maakt gebruik van de ruimte en bekijkt en ervaart de tentoonstelling. Vervolgens pakt hij zijn boeltje om te vertrekken naar een andere plek. Ik vind het belangrijk dat een tentoonstelling de bezoeker prikkelt om tot nieuwe inzichten te komen. De vraag die ik mezelf stel is hoe de tentoonstelling, in de beperkte tijd dat de bezoeker zich op de tentoonstellingslocatie bevindt, de alledaagse automatische gedachten-
patronen van de bezoeker enigszins uit balans kan brengen. De tentoonstelling moet de bestaande orde van de dag even verstoren om ruimte te maken voor nieuwe ideeën. De ervaring die door de verstoring wordt veroorzaakt beklijft bij de bezoeker en zal in zijn rugzak verder reizen naar een volgende plek. Als inhoudelijke bagage voor deze rugzak wil ik mensen vertellen over het ontwerpvak. De constante afstemming tussen de taal van de ontwerper en de taal van de opdrachtgever, het ontwerp, de gebruiker en de theoreticus fascineren mij. Hoe ziet het ontwerpproces eruit? Welke plaats neemt een ontwerp in de maatschappij in? Wat is de functie en betekenis van een ontwerp in zijn historische context en welke waarde heeft het voor de toekomst? Ik wil laten zien hoe ongewoon bijzonder alledaagse producten kunnen zijn en mensen de ogen openen om dit waar te nemen in de het leven van alle dag. Het liefst reis ik de wereld rond om te onderzoeken hoe het ontwerpproces er in andere landen en culturen uitziet. Wat wordt elders ontworpen en hoe denken mensen daar over het ontwerpvak? Het alledaagse in een andere cultuur kan in de onze juist weer heel ongewoon zijn. Dit zou voor mij een manier zijn om me te blijven verbazen over de vele verschillende kanten van het vak en om mijn nieuwsgierigheid constant te blijven prikkelen.
Tamara Rookus (1978) studeerde Grafisch Ontwerpen en Algemene Cultuurwetenschappen. Op dit moment is zij als onderzoeker en docent aangesloten bij het lectoraat ARCCI van kunsthogeschool ArtEZ.
[email protected] 09 DOOR ROLINA NELL Het is de taak van de curator om kunst optimaal tot zijn recht te laten komen. De curator biedt kunstenaars bij voorkeur de mogelijkheid om nieuw werk te creëren en te presenteren. Hierbij dient het concept van de tentoonstelling in overeenstemming te zijn met de inhoud van het kunstwerk. Binnen de context van het tentoonstellingsconcept ontstaan nieuwe betekenissen en relaties, die interessant zijn voor het uitdragen van de visie op het werk en de tentoonstelling. Het cureren van een tentoonstelling vervult tevens de functie van een onderzoek naar de verbreding en/of verdieping van het concept. Het gaat in de tentoonstelling om de inhoudelijke verscheidenheid en diversiteit; het laten zien van de fascinatie van de kunstenaar, de verschillende visies open benaderingen van het concept. De gepresenteerde kunst is geworteld in het hier en nu.
Kunst die een vanzelfsprekendheid heeft, maar niet voor zich spreekt, een gelaagdheid heeft en voorbij gaat aan de façade. De curator selecteert werken die gevoelig zijn voor het alledaagse en een betrokkenheid laten zien. De curator laat niet één waarheid zien. De tentoonstelling moet vragen oproepen over de echtheid van de zichtbare werkelijkheid en ruimte laten voor eigen interpretatie. Het publiek wordt actief betrokken om na te denken en te reageren. De nomadische curator maakt tentoonstellingen in uiteenlopende ruimtes. Het concept van de tentoonstelling en de keuze van de kunstwerken dient aan te sluiten bij de ruimte. Tentoonstellingen zijn vaak van korte tijdsduur, het publiek kijkt naar het geheel en besteedt waarschijnlijk minder tijd aan de (diepere) gedachten die aan de tentoonstelling ten grondslag liggen. Daarom is het de taak van de curator om in het samenstellen van een tentoonstelling met een helder beeldend concept te werken en deze naar buiten te brengen. De kunstenaar creëert datgene, wat de curator presenteert en waarop het publiek reageert.
Rolina Nell (1968) studeerde Beeldende Kunst en is beeldend kunstenaar. Daarnaast is zij verbonden aan stichting id11, dat kunst projecten op tijdelijke locaties realiseert. www.rolinanell.nl / www.id11.nl 10
DOOR ELINE HOUTKAMP De samenwerking tussen kunstenaar en curator is voor mij essentieel. Samen kun je een kunstwerk naar een hoger plan tillen. Beeld. Geluid. Beweging. Als kunstenaar kun je een nieuwe, andere wereld scheppen. Of een andere werkelijkheid van de wereld geven. Naast het scheppen van kunst, ben je ook bezig met het presenteren ervan. Je wilt altijd een meest optimale communicatie van jouw kunstwerk. Maar zodra er een groter concept aan te pas komt, een groepstentoonstelling of een solotentoonstelling, wordt het voor een kunstenaar moeilijk. De context van het kunstwerk verandert zodra het in een andere ruimte geplaatst wordt, waardoor het is overgeleverd aan de opvattingen en voorkeuren van anderen.
Kleur. Smaak. Geur. Als curator kun je verbanden leggen tussen verschillende kunstwerken en kunstenaars, het in een tijdsbeeld plaatsen en er een sterke vorm aan geven. Je doet een uitspraak over een bepaald thema of een bepaalde kunstenaar. Je bekijkt de kunstwerken vanuit een neutrale positie. Ruimte. Gevoel. Verstand. De kunstenaar en curator kunnen samen een beleving bij de toeschouwer veroorzaken. Een beleving die de bezoekers van een tentoonstelling bij blijft, waarover ze gaan nadenken of waarmee een sterke emotie opgeroepen wordt. Het creëren van een beleving staat voor mij als kunstenaar en curator op de eerste plaats. Graag wil ik bezoekers informeren door ze iets te laten voelen, horen of in gang te zetten. Ook hoop ik bezoekers te prikkelen door al hun zintuigen te laten gebruiken en hen een onderdeel te laten zijn van een nieuwe, andere wereld. Ik wil tentoonstellingen scheppen met beeld, geluid, beweging, kleur, smaak, geur, ruimte, gevoel en verstand. Mijn fantasie raakt geprikkeld van kleine dingen, zoals een stukje stof, een liedje, een lekkere maaltijd of hoe de zon op iemands haar schijnt. Deze kleine
Fotografie Aatjan Renders
07
We leven in een beeldcultuur. Dat komt mooi uit. Voor de meeste musea. Maar. Erik Kessels, gevierd reclamemaker, fotograaf, verzamelaar en meer, werpt roet in het eten. Hij stelt: ‘Mensen kijken niet meer. Mensen laten beelden langsglijden’. Daar schuilt een grote kern van waarheid in, vrees ik. Al ben ik, van huis uit, geen onheilsprofeet. Volgens mij is het tijd voor (her) bezinning. Is het zinvol affiches in te zetten? Waarom? Is het niet te zeer een gewoontegebaar geworden? Wat verwachten we ervan? Wordt, redelijkerwijze, in voldoende mate, aan die verwachtingen voldaan? En voorts, misschien wel vooral: hoe dienen we affiches nieuwe zuurstof toe, inhoudelijk? Het mooiste gebaar is ze telkens met verse ogen te bezien. Weg dus met de automatische piloot; weg dus met alledaagsheid, voorspelbaarheid, clichés; weg dus met sleur, met routine; weg dus met informatie overkill. Opdat niet langer ordening en matheid prevaleren, maar creativiteit en communicatief vermogen. Zeggingskracht en overtuigingskracht zijn levensaders, samen met durf, onderscheid, persoonlijkheid, ideeën en gevoel.
dingen wil ik koppelen aan grote thema’s. Grote thema’s waarmee ik tentoonstellingen maak die de toeschouwer kan beleven. Eline Houtkamp (1984) studeerde Fotografie en is fotografe. Daarnaast werkt ze voor fotogalerie Eckhart Gallery in Den Haag. 11 DOOR JANKE NIEBOER Ik ontwerp symbolen die een weergave zijn van maatschappelijke processen. Mijn werk omvat interpretaties van sociale en politieke structuren. Ik denk dat de samenleving de voorwaarden moet stellen waarbinnen een burger zich vrij en autonoom kan ontwikkelen. Door rechten en plichten te stellen, zoals bijvoorbeeld de leerplicht, en de vrijheid van meningsuiting, worden er door wetgeving kaders bepaald waarbinnen mensen zich kunnen uiten. Deze uitingen zoals muziek, beeldende kunst en literatuur kunnen middelen zijn om het systeem te analyseren en te bekritiseren zodat deze vragen oproepen over de werking van het systeem. Deze uitingen zijn niet noodzakelijkerwijs verbonden aan één discipline. Zo maak ik niet alleen bewegende beelden en performances, >
011 11
Affiches moeten flirten, vlammen, lokken, lonken, boeien. Doen ze dat niet dan worden ze amper waargenomen of glijden ze langs kille kleren af. Paul Mertz (1938) noemt zichzelf reclamedier en generalist. Hij werkte voor opdrachtgevers van ABN tot Citroën en van Bijenkorf tot Unilever. In 1984 kiest hij ervoor om als zelfstandige verder te gaan. Dan werkt hij voor klanten als Auping, Gasunie en VNU. Geleidelijk verschuift het werk naar kunst en cultuur, waaronder het Mauritshuis (16 jaar), Cobra Museum, De Nieuwe Kerk, Hermitage Amsterdam en Simonis&Buunk. www.paulmertz.nl
ONTWERPEN MET LICHT INTERVIEW MET HENK VAN DER GEEST, LICHTONTWERPER ‘Door licht kun je de bezoeker in het verhaal van de tentoonstelling trekken en op die manier een versterking van de beleving veroorzaken.’ DOOR MADELON BROUWER Wat is de betekenis van licht in een tentoonstelling? ‘Licht is er natuurlijk in de eerste plaats om het tentoongestelde zichtbaar te maken. Maar licht is meer dan die utiliteit, je kunt de tentoonstelling ook ‘in een bepaald licht’ laten zien. In een dergelijk geval speelt licht ook een verhalende rol. Dit is voor veel mensen onbegrijpelijk en abstract. Het vak van lichtontwerper is tamelijk onbegrepen wanneer je niet meer ziet dan de functionaliteit van licht. Wat ik heel erg vind, is dat veel mensen volkomen gebrainwashed zijn met het idee dat de wereld door licht ten onder gaat vanwege het effect op het milieu. Licht heeft een bijzondere werking op de mens en in een tentoonstelling kan daarvan gebruik gemaakt worden. Door licht kun je de bezoeker in het verhaal van de tentoonstelling trekken en op die manier een versterking van de beleving veroorzaken. Dat draagt bij aan het feit dat een tentoonstelling als ontwerp en idee meer
is dan een verzameling mooi opgehangen werkjes.’ Hoe zie je jou rol binnen het team dat de tentoonstelling maakt? ‘Licht is secundaire vormgeving, maar moet vanaf het begin van de plannen in het denkproces meegenomen worden. Op deze manier schep je de ruimte en mogelijkheden die aan het eind van de rit van het lichtontwerp gevraagd worden. Ontwerpen is nadenken over het effect dat licht heeft. Het vereist persoonlijke ervaring met verschillende lichtomstandigheden om het goed te kunnen toepassen. Wanneer licht er pas bij komt wanneer de collectie hangt kan het niet meer zijn dan een sausje waarmee het zichtbaar wordt. Andere verwachtingen kunnen dan niet waargemaakt worden. De fameuze gemiste kans.’ ‘Een lichtontwerper is in een museale omgeving zeer gebonden aan voorwaarden. Die zijn vooral van facilitaire aard: ‘waar hangen de rails, kan ik de spot zo ophangen dat ie precies doet wat er nodig is, welke spots zijn er ter beschikking?’ Nog belangrijker is welke eisen er aan de maximale lichthoeveelheid gesteld worden zoals het geval is bij kwetsbare materialen zoals kleding en werken op papier. Binnen die nauwe marges heb ik alle vrijheid en vind ik het een
uitdaging om met alle creativiteit mooi licht te maken. Zo lijkt het belichten van schilderijen zoals in het Rijksmuseum een saaie bedoening, in wezen is het dat ook voor mij. Het licht moet met een grote mate van egaliteit en subtiliteit worden gericht. Maar ik heb me gerealiseerd dat de precisie waarmee dat moet gebeuren niet iedereen met de paplepel is ingegoten. Wat voor mij een tweede natuur is blijkt voor andere mensen een onuitvoerbare taak te zijn.’ Ontstaan er wel eens botsingen in het proces van samenwerking? ‘Botsingen ontstaan er vooral wanneer de communicatie niet goed verloopt. Wanneer de randvoorwaarden zoals lichthoeveelheden en beschermende maatregelen niet duidelijk worden aangegeven. Wanneer men je eerst alle vrijheid geeft en op het laatste moment wel dat soort voorwaarden stelt.’ Waar valt of staat een geslaagd lichtontwerp voor een tentoonstelling mee? ‘Het publiek is de uiteindelijke jury. Zij komen voor de tentoonstelling en de werken moeten ze goed kunnen zien. Spiegelingen, heftige contrasten of het totale gebrek daaraan en verkeerd gericht licht maken het zien van een collectie lastig. Het kan wel bijdragen aan de
beleving maar men moet zich afvragen of bij onzichtbaarheid van originelen, facsimile’s niet net zo goed hadden gewerkt. Er zijn natuurlijk zeer verschillende tentoonstellingen die allemaal een ander doel hebben. Daar moet het licht naadloos op aansluiten.’ Wat vind je een uitdagende opdracht? ‘Hoe meer er van afhangt, hoe uitdagender de opdracht is, dat is vanzelfsprekend. Er hing heel veel van af bij het uitlichten van de schedel van Damien Hirst, ‘For the Love of God’. Er is zelfs een test gedaan met een replica. Voor mij was het minder een uitdaging dan een kwestie van heel precies mijn werk doen. Natuurlijk is het spannend om onder de druk van een dergelijke bijzondere opstelling te moeten werken maar ik was tamelijk zeker over mijn plan. Een andere uitdaging is het wanneer je pas op het laatste moment gevraagd wordt om een tentoonstelling uit te lichten. Je kunt niets anders doen dan starten en hopen dat je aan het begin de juiste beslissingen neemt zodat je aan het eind goed uitkomt. Maar mijn grootste uitdaging is zoeken naar vernieuwingen om het verhaal van een tentoonstelling op een andere manier naar voren te brengen. Andere manieren van presenteren zijn veel spannender maar daar kom je in >
12
1#
de meeste gevallen niet aan toe omdat daar niet de faciliteiten (tijd en geld) voor geboden worden. En meestal sta ik ook niet aan het begin van een proces.’ Zijn er situaties, bijvoorbeeld ten aanzien van de technische mogelijkheden, geweest waar je niet bent uitgekomen? ‘Er zijn situaties geweest waarbij ik ingeschakeld werd toen iemand anders er niet uitkwam. Dat is heel treurig maar vanuit een bepaalde relatie met een betrokkene wil ik daar wel eens mijn medewerking aan verlenen. Als professional laat je je niet makkelijk in een positie brengen waar geen uitweg is. Maar één keer heb ik de conservator pas drie dagen voor de opening van het museum ontmoet en die heeft me toen pas ingelicht over de conserveringsvoorwaarden. Mijn opdrachtgever was de tentoonstellingsontwerper, niet het museum. Dan gaat het over het gebrek aan communicatie dat er soms is. Sinds die tijd vind ik het beter om van het museum zelf een opdracht te krijgen. Dan heb ik een grotere verantwoordelijkheid voor de collectie en is er meer kans om op tijd met de juiste personen te spreken.’ Wat is je paradepaardje? ‘Voor de Michelangelo tentoonstelling in het Teylers Museum in Haarlem maakte ik een zeer geslaagd lichtplan. Het is me gelukt om tekeningen die aan twee kanten van het blad beschreven waren zo uitgebalanceerd uit te lichtten dat beide kanten goed zichtbaar waren. Daarnaast was de
NO GROUND BENEATH YOUR FEET. NOTES AND MEDITATIONS ON THE TRANSFER OF CURATORIAL KNOWLEDGE ‘There is an abc-ignorance that precedes knowledge, and there is another learned ignorance that comes after and that is created through ‘knowing’ and that will equally like the first be annihilated and annulled by knowledge.’ Michel de Montaigne1
Fotografie Henk van der Geest
DOOR ANN DEMEESTER Do not assume that this text will proceed smoothly from alpha to omega, it will progress haltingly, ideas will be stumbling, concepts bungling, judgements stumbling and tripping. Tripping seems one of the most adequate metaphors for describing a learning process. You, without taking heed or notice, run into an unexpected obstacle, almost fall over but recover yourself just in time. Collapse, pain or catastrophe were imminent but did not materialize. Adrenaline rushes through your veins, thinking momentarily comes to a halt and all you do or can do is act instantly without reflecting or even briefly considering the matter. You narrowly avoided a misstep,
consequently your awareness of potential hindrances is heightened and you devise methods and ways of surmounting similar hurdles, avoiding obstructions that impede future achievement or progress. You try to understand how you can dodge encumbrances, skip over impediments with light and quick steps. Tripping is an-almost-mistake, a-not-yet-blunder. It does not imply failure but it brings you on the verge of falling/failing, makes the contact or close encounter with a dangerous crash or a disturbing debacle palpable and creates a feeling of urgency and ‘total attention’. You were almost overpowered, almost disarmed and were on the verge of being extremely vulnerable but you succeeded in ‘de-turning’ or undoing that alarming situation. After ‘tripping’ you are slightly fearful of making yet another mistake but you are intensely concentrated and prepared, fully, for whatever comes next.
In one of her most inspiring texts theoretician Irit Rogoff states the following : ‘’Criticality’ as I perceive it is precisely in the operations of recognizing the limitations of one’s thought for one does not learn something new until one unlearns something old, otherwise one is simply adding information rather than rethinking a structure.’1 In the introduction of the same text she firmly states : ‘A theorist is one who has been undone by theory. Rather than the accumulation of theoretical tools and materials, models of analysis, perspectives and positions, the work of theory is to unravel the very ground on which it stands. To introduce questions and uncertainties in those places where formerly there was some seeming consensus about what one did and how one went about it.’ Should a curator in analogy be one who is undone by art? (Temporarily) destabilized, overpowered, overwhelmed by the artworks that he or she encounters, by (contemporary) art in general which seems to be the perpetual unknown? One who at first is disarmed, then takes heart and not tries to vanquish but to tame ‘the beast’. Being a curator seems to be a lonely profession – or should we rather call it a state of being, a mode of operating, a way of giving sense and meaning ? – as there are still very few set parameters and dominant paradigms to rely on or to rebel against. It could be a question of balance.
A fictious case-study or rather a case-study derived from fiction might shed some light on the matter at hand. Consider the ‘mad professor’ Dr.Nathan in Ballard’s novel ‘The Atrocity exhibition’ whose self-organised ‘show’ in a forlorn cinema consists of the ‘corpses’ of automobiles and a wide selection of photographic images of tortures sessions, explicit violence and the after-effects of bombings and killings. Dr Nathan’s central engine in making this (imaginary) exhibition is ‘blind and deaf’ obsession. He organizes this display in order to Communicate this obsession to those ‘outside of his own mind’ and to get an insight into the what and how of his compulsive interest in distorted bodies and the intrinsic eroticism of modernist architecture and crashed cars, the incessant and all-pervasive mediatized violence that surrounds him and excites him. We could also consider a recent ‘prototype’: The accomplished ‘curatorial student’ who has obtained a Postgraduate Degree in Critical Studies or has completed one of the many Curatorial Programmes that currently proliferate in the Western Hemisphere. The
‘generic’ student characterizes him or herself by an excessive awareness of the ethics and unstable methodologies of curating, and can nevertheless not refrain from re-iterating the same curatorial questions ad infinitum without ever providing anything more personal than a series of bland, not to say clichéd responses to questions such as ‘is the Biennale still aviable format’, ‘in what does the author-curator differ from the artist-creator’, ‘how does the exhibition function both as a discursive format and as form of physical display’? They – Ballard’s Dr. Nathan and our Prototype - might as well be the sun and the moon. No gravitational force will ever bring those two proverbial ‘celestial bodies’ in close proximity to each other although it seems that the key to ‘curatorial wisdom’ is not to be found on either of those planets. It would seem that Dr Nathan would have to ‘unlearn’ obsession and that Graduate X would have to be able to abandon or at least transgress his or her hyper-awareness or compulsive meta-reflection and return to a moderate form of subjectivity. Anybody who aims at being more than a mere ‘logistics manager’ in the Lee McLaughlin
Janke Nieboer (1975) rondde de kunstacademie Minerva af. Ze werkt als beeldend kunstenaar vanuit Almelo, waar ze als curator verbonden is aan het Media Art Flow Festival.
Fotografie Henk van der Geest
maar ook schilderijen. Vanuit een bepaald concept zoek ik het geschikte medium. Als kunstenaar ben ik verbonden aan een multimediafestival in de euregio, genaamd MAFF. Dit festival vindt jaarlijks plaats in Almelo. Een belangrijke doelstelling van de organisatoren is om een breed publiek kennis te laten maken met nieuwe mediakunstvormen. Ik houd me voornamelijk bezig met de inhoudelijke kant van het festival. Zo bepaal ik het jaarlijkse thema en zoek ik de kunstenaars die daarop kunnen aansluiten. De thema’s zijn gerelateerd aan actuele vraagstukken. Nieuwe technologieën leiden tot een cross-over mediakunst waarin verschillende disciplines in elkaar kunnen grijpen. Nieuwe mediavormen scheppen de mogelijkheid tot het leggen van nieuwe verbindingen en relaties. Zo worden mensen en objecten in de fysieke ruimte gekoppeld aan digitale data. Deze ontwikkeling biedt niet alleen een scala aan nieuwe media, maar ook aan controlemiddelen. Burgers worden kwetsbaar doordat elke handeling gemonitord kan worden. Ze worden afhankelijk van een systeem dat hen makkelijk ontzegd kan worden. Deze ontwikkelingen voorspellen een verandering in de manier waarop de samenleving gaat functioneren. Wat heeft dit bijvoorbeeld voor consequenties op de ontwikkeling van vrije, autonome burgers en op welke wijze integreren kunstenaars deze nieuwe media in hun kunstwerken? Dat zou ik willen laten zien.
curatorial field and equally wants to refrain from taking up the ‘authorial/ auteurial position’, might consider undoing or unlearning a certain type of professionalism that prevents one to take intuitive decisions that are not based on well-founded arguments whilst simultaneously avoiding rash ‘gut-feeling’ decisions that produce unreadable inconsistency and communicative failure. A useful instrument of navigation in this process could be ‘informed intuition’ as American artist Sturtevant calls it. Using a clear-headed reliance on primal responses while making use of the theoretical tools and arguments that ‘education’ has provided. Allow idiosyncrasy, avoid erratic randomness. I would like to call it being ‘moderate’: move between the twin poles of ‘structured knowledge’ (that which is certain and acclaimed ) and ultrapersonal impulses (the swamp of uncertainty). Is there any way that this kind of moderateness – the middle way that for once does not mean or signify compromise – can be taught? Personally I have been educated in what we could call the ‘master-pupil’ dynamics as eloquently described by George Steiner in ‘Lessons of the masters’. 1 Between master and pupil power and experience are unequally distributed: the mentor is ‘superior’ and unilaterally instructs and ‘transfers’ his or her knowledge to the ‘disciple’ who absorbs whatever >
13 1# Belichting van de tentoonstelling van Jan van Scorel die werd ontworpen door Siebe Tettero in het Centraal Museum? 2# Rijksmuseum met de teruggekeerde Vermeers in gloednieuwe belichting.
2#
algehele indruk van de ruimte volgens de conservator: ‘die van een schatkamer’ en heeft zelfs de koningin die de tentoonstelling opende er complimenterende woorden over gesproken. Daarnaast was het licht op de schedel van Hirst natuurlijk spectaculair en daarbij kreeg ik te horen dat het licht beter was dan in Londen. Daar ben ik wel trots op.’ Wie zijn je helden? En waarom? ‘Mijn helden komen vooral uit het theater, waar ook ik mijn vak leerde. Ik ben van de eerste generatie lichtontwerpers in Nederland en heb daardoor in mijn eigen land geen voorbeelden, wel mensen waaraan ik veel te danken heb. Mijn eerste held was Richard Pilbrow, een Engelsman die in de zeventiger jaren een boek over licht geschreven heeft. Dat heb ik helemaal stuk gelezen. Eind jaren tachtig heb ik hem voor een congres naar Nederland gehaald en mocht ik hem aankondigen. Veel te spannend voor mij in die tijd. Vier jaar geleden ontmoette ik hem weer en noemde hij me: ‘good old chap’, leuk!’ ‘Ingo Maurer is een held uit de decoratieve verlichting. Hij maakt gewoon mooie lampen. Max Keller is een Duits/ Oostenrijkse lichtontwerper die vanuit München furore maakte, en ook een boek schreef. Hij paste schijnwerpers uit de filmindustrie toe om met heel wit koud licht te kunnen belichten. Acht jaar geleden heb ik hem opgezocht nadat ik eerder met hem in de VS in een panel
zat over verschillen in omgang met licht vanuit het perspectief van verschillende culturen. Je voelt daardoor een onderlinge verbondenheid.’ Wat zou je ooit nog eens willen doen op het gebied van lichtontwerp? ‘Eigenlijk zijn musea gebouwd vanwege de functie van het lichteffect dat op de collectie geworpen wordt. Er zijn twee musea waar deze functie zeer prominent is en die naast hun functie als tentoonstellingsruimte ook nog eens hun eigen collectie hebben: het Gemeentemuseum in Den Haag en het Teylers Museum in Haarlem. Ik zou nog wel eens een museum willen bouwen waar het daglicht en het kunstlicht zo op elkaar zijn afgestemd dat daarmee de collecties en de ruimten heel theatraal en dus dynamisch worden uitgelicht. Dat moet dan een nieuw museum worden. Teylers is 225 jaar en het Gemeentemuseum 80 jaar oud. Er is geen ruimte voor een kunstmuseum van deze tijd, als antwoord op al die verbouwingen van bestaande gebouwen. Daar wordt vooral het oude teruggebracht of verbeterd. Natuurlijk ben ik nieuwsgierig naar de uitbreiding van het Stedelijk in Amsterdam. Maar daar gaat het, krijg ik de indruk, alleen om de buitenkant, net als het museum in Bilbao. Mij gaat het om de inhoud.’ ‘Bij de meeste tentoonstellingen die ik belicht, maak ik zoveel mogelijk gebruik van bestaande middelen. Daarnaast moeten er extra faciliteiten worden
aangelegd. Er is geen enkel museum zo volledig toegerust dat elke tentoonstelling zonder meer gehuisvest kan worden. Daarom is het een onmogelijke taak om voor een nieuw museum, zonder te weten hoe de tentoonstellingen in de toekomst vormgegeven worden, een standaard lichtplan te ontwerpen. Daarom zijn er na de bouw van musea altijd veranderingen aan het gebouw om de tentoonstelling te kunnen inrichten. Ramen moeten worden afgeplakt ter bescherming van de collectie. Lichtfaciliteiten moeten worden aangepast omdat de invalshoek niet strookt met de inrichting. Keurig afgewerkte schone plafonds bezitten geen faciliteiten om telkens veranderende inzichten en vormgevingen van verschillende tentoonstellingen te kunnen bedienen. Een tijdelijke tentoonstellingsruimte moet veel meer gezien worden als een theater, een grote mecanodoos waar de technische faciliteiten enorm flexibel zijn en waar je de wand en het plafond naar believen kunt verstoppen of juist als ruimtelijk kader moet vormgeven.’ ‘Laat mij mijn museum maar maken.’ Henk van der Geest (1952) werkt als zelfstandig lichtontwerper in theaters, openbare ruimte, architectuur en in musea waaronder het Mauritshuis, het Van Gogh Museum, het Museon, het Centraal Museum en het Rijksmuseum. Hij is oprichter van instituut Lichtontwerpen (iLo).
E-MAILEN MET FLOOR VAN SPAENDONCK OVER E-CULTUUR ‘Voor exposities zijn nieuwe technologieën cruciaal als het gaat om belichting, routing en informatievoorziening.’ Floor van Spaendonck is directeur van Virtueel Platform. Ze heeft een groot netwerk in de e-cultuur sector en is breed georiënteerd en gefocust op de ontwikkelingen en kansen binnen de e-cultuur sector; zowel nationaal als internationaal. De missie van het Virtueel Platform is om behalve expertise, ook de schoonheid, kracht en kwaliteit van de digitale media, kunst en cultuur te tonen. Dit is ook een persoonlijke missie. Voor haar aanstelling bij Virtueel Platform was ze werkzaam voor het Amsterdams Fonds voor de Kunst, Waag Society en de Mondriaan Stichting. Madelon Brouwer voerde een korte e-mailwisseling met Floor van Spaendonck over de betekenis van nieuwe technologieën voor de kunst en cultuursector.
Date: Sun, 28 Mar 2010 18:32:07 +0200 From: ‘Floor van Spaendonck’ To: ‘Madelon Brouwer’ Subject: Re: Het Proces 2010: interview De Curator Waar ligt voor jou de grootste uitdaging in het uitdragen van het belang van het gebruik van nieuwe technologieën en digitale middelen aan de kunstwereld? Behalve nieuwe kunstvormen die met gebruik van technologie ontstaan, is er d.m.v. het gebruik van digitale media steeds meer kruisbestuiving tussen de verschillende kunstdisciplines. Door beter begrip van de middelen die tot je beschikking staan worden er vanuit elke discipline nieuwe grenzen verkend en vandaar uit andere disciplines ontdekt. Deze verrijking is belangrijk om te delen, aan te dragen en te stimuleren. Bijkomende ontwikkelingen op het gebied van auteursrecht en archivering online worden steeds belangrijkere randvoorwaarden naarmate het gebruik toeneemt en men erachter komt dat de huidige regelingen niet toereikend zijn. Waarom moeten kunstenaars, musea en galeries zich ermee bezighouden? Kunstenaars vanwege de vooruitgang, grensverlegging in de kunst, kruisbestuiving en toegankelijkheid voor publiek. Voor musea biedt het bij uitstek uitkomsten voor digitale archivering,
toegankelijkheid van de collectie, drempelverlaging voor bezoekers en natuurlijk als communicatiemiddel. Galeriehouders kunnen via digitale media nieuwe producten aanbieden en nieuw publiek bereiken, wat goed is voor de handel. Date: Sat, 03 Apr 2010 15:23:08 +0200 From: ‘Floor van Spaendonck’ To: ‘Madelon Brouwer’ Subject: Re: Het Proces 2010: interview De Curator Hoe moet ik de kruisbestuiving tussen verschillende disciplines precies voor mij zien? E-cultuur en creatief gebruik van media zorgt voor schakels en verbindingen. Bijvoorbeeld een archief en de database die gemakkelijker gekoppeld worden aan de bibliotheek. Maar ook films kennen naast deze verschijningsvorm, de vorm van een boek en een website. Door slimme verbindingen kun je zien dat deze niet ‘naast’ elkaar bestaan, maar in elkaar kunnen grijpen waardoor de voorheen losse producten gekoppeld en versterkt worden. Vroeger, het pre-digitale tijdperk, vonden er ook al kruisbestuiving tussen disciplines plaats. Is het proces anders door de tussenkomst van digitale media? Kruisbestuiving is niet nieuw, alleen stellen media je in staat om je makkelijker >
is transmitted and in a later stage might object to, intellectually and emotionally rebel against the received knowledge that he or she has been spoon-fed. Initial submission and subsequent opposition are the key concepts in this process as defined by Steiner. In his conservative and ‘romantic’ view the inevitably charismatic – or charismythic – master a la Socrates and Jesus Christ has ‘followers’ which receive his or her wisdom through a heady mixture of persuasion and seduction. Despite the fact that I value a more ‘lenient’ notion of mentorship – as an ongoing charged personal encounter between one who ‘emits’ and one who however reluctantly ‘receives’ and which results in a remodelling of the ‘whole person’ - I was, while restructuring the Curatorial Programme of de Appel, faced with the impossibility of reinventing and simultaneously institutionalizing mentorship without falling into the pitfalls of Steinerian thinking. In my view mentorship – and let’s not think of Abelard and Eloise but of more productive and reciprocal relationships between the experienced and the uninitiated – basically relies on the adagium ‘Learn from the mistakes that others have previously made’, ‘Wet the blade of your thinking on the stone of their experience’. Mentorship occurs randomly, by accident en by coincidence, it cannot be forced nor organised. What can be organised however is a situation in which one ‘learns
from each other’s mistakes ‘whether these mistakes are made out of productive doubt or out of blind, stubborn conviction seems hardly relevant. In trying to move away from the inegalitarian form of Steinerian pedagogics, I stumbled across Ranciere’s ‘The Ignorant Schoolmaster – Five Lessons in Intellectual Emancipation’. 1 In this publication Ranciere advocates the methods of ‘universal teaching’ as initiated by the 19th century French teacher Joseph Jacotot who taught his Flemish pupils in Louvain – who were unable to speak French – to speak that language on the basis of an intense study of a bi-lingual edition of Fenelon’s ‘Telemaque’ (1699), although he was not able to understand nor produce the mother tongue of his young protégées. He relied on their natural intelligence and will power, and abstained from an authoritarian method of teaching. Ranciere formulates it as follows: ‘Jacotot had taught them something. And yet he had communicated nothing to them of his science. So it wasn’t the master’s science that the student learned. His mastery lay in the command that had enclosed the students in a closed circle from which they alone could break out. By leaving his intelligence out of the picture, he had allowed their intelligence to grapple with that of the book. Thus, the two functions that link the practice of the master explicator, that of the
savant and that of the master had been dissociated.’ 2 It would be pretentious to claim that the Appel’s Curatorial Programme was directly reformatted on Jacotot’s ideas – in an interpretation by Ranciere – but it can be said that the basic premise of Jacotot’s-Ranciere’s thinking on the subject has been taken as a point of departure: to obliterate the ‘false’ division between the so-called knowing, capable and mature on the one hand and the ignorant,the incapable and the unformed on the other hand. To assume that knowledge transfer happens through story-telling and auto-education and not through explication. To assume that ‘learning’ is a reciprocal process in which both ‘master’ and ‘pupil’ accumulate experience and new insights. There is not only one way to surmount an obstacle, not only one way to rinse, refine and polish an idea, opinion or concept. As the field of art is moreover not one in which fact-checking comes easy and personal truths are favoured over convention, it often feels as if we are all blind men groping around in the dark room for a cat that is not there. 3 It seems the ultimate contestation of one of Pieter Brueghel’s most well-known paintings ‘The Parable of the Blind’ or ‘The Blind leading the Blind’.4 In the Pulitzer Prize-winning ’Pictures From Brueghel and Other Poems’ (1962), William Carlos Williams called the canvas ‘’this horrible but superb painting,
a laconic gloss on an equally laconic pictorial reading of Matthew 15:14 ’Let [ the Pharisees ] alone: they be blind leaders of the blind. And if the blind lead the blind, both shall fall into the ditch.’ 1 If we want to find our way in what is out of focus, blurred and shrouded in nebula, groping around and feeling our way through to the ‘knowing’ and ‘learned ignorance’ rather than knowledge, the blind might be the best guide to direct and lead the blind. Translated from Michel de Montaigne, ‘Essaies’ – Over nutteloze vernuftigheden – 2001. Uitgeverij Boom, Amsterdam , p 369. 2 ‘ What is a theorist?’ in ‘Was Ist ein Kunstler?’, Eds. Katharyna Sykora et al., 2004, Wilhelm Fink Verlag, Munich. 3 George Steiner, ‘Lessons of the Master’, 2003, Harvard University Press, Cambridge. 4 Jacques Ranciere ‘The Ignorant Schoolmaster – Five Lessons in Intellectual Emancipation’, 1991, Stanford University Press, Stanford, California. 5 Jacques Ranciere ‘The Ignorant Schoolmaster – Five Lessons in Intellectual Emancipation’, 1991, Stanford University Press, Stanford, California, p 14. 6 Reference to the title of an upcoming group show in Contemporary Art Museum St. Louis, curated by Anthony Huberman. 7 Pieter Brueghel, The Parable of the Blind (1568). 1
Ann Demeester (1975) is letterkundige en kunstcritica. Ze studeerde Germaanse filologie en werd op jonge leeftijd tentoonstellingsmaker. Ze was directrice van W139 in Amsterdam. Ook maakte ze deel uit van de redactie van het tijdschrift Yang. Op dit moment is zij werkzaam als directrice van kunstcentrum De Appel.
EEN GOEDE CURATOR HEEFT EEN DWINGEND CONCEPT Een tentoonstellingsconcept vat samen, maar reduceert niet. DOOR STEVEN TEN THIJE Tentoonstellen is een werkwoord. Als academisch opgeleide onderzoeksconservator heb ik onlangs voor het eerst van nabij meegemaakt hoe een tentoonstelling van de tekentafel de ruimte in wordt gevoerd. In dit proces was het duidelijk dat een concept hebben en een tentoonstelling maken, niet hetzelfde is. Een tentoonstelling komt niet tot stand door een plan te maken en dit, naar de letter, uit te voeren, maar door te werken aan een concept met een groep betrokkenen. Deze groep bestaat natuurlijk in eerste instantie uit de kunstenaars, maar bevat ook bemiddelaars, producenten en theoretici. Al deze teamleden hebben hun eigen specialisme en nemen zo verantwoordelijkheid voor een deel van de tentoonstelling. In dit samenspel is het concept eerder een plek waarin het gesprek, of de uitwisseling tussen alle deelnemers plaatsvindt, dan een instructieboek om na te volgen. Het specialisme van de curator is in dit proces de samenhang van de dialoog waarborgen. Het slagen van dit samenspel is daarbij
niet te meten aan de mate waarin dwingend vastgehouden wordt aan een concept, maar in hoeverre de dialoog uitmondt in een coherente, heldere en uitgesproken tentoonstelling. Het concept is hier een bijzondere uitwerking van zijn etymologische wortel: com, samen en cipere, nemen, vatten. Een tentoonstellingsconcept vat samen, maar reduceert niet. Het brengt zeer verschillende ervaringen en kennis bij elkaar en presenteert deze in haar verscheidenheid, binnen de ‘ruimte’ van het concept. Het concept is dus niet, zoals in ons dagelijks taalgebruik, een verklaring of (geestelijk, rationeel) begrip dat het tegenbeeld is van de chaotische, veelvormige, zintuiglijke ervaring. In een tentoonstelling is een concept een ankerpunt waaraan alle verschillende deelnemers hun inbreng bevestigen, met als resultaat een nieuw ervaringsgebied: de tentoonstelling. Het concept, waarvoor de curator wel de verantwoordelijkheid draagt, is dus op complexe wijze open en toch sluitend. Het moet in eerste instantie een horizon scheppen waarbinnen een gesprek kan plaatsvinden over wat te doen, waarbij ieder zijn of haar specialiteit kan inzetten. Tijdens dit gesprek moet de curator langzaam de uitwisseling sluiten op een wijze die uiteindelijk een ervaring opent, die zelfs voor de curator een rijkdom bevat die niet tot het concept te reduceren is, maar uitnodigt tot denken en te kijken. Het vrijelijk kunnen bewegen tus-
sen woord en beeld is daarom misschien wel de belangrijkste eigenschap van een ‘goede curator’. Een curator moet een soort kameleontisch vermogen hebben om zich tussen al die verschillende specialisme te bewegen en ze op productieve wijze samen te brengen. Gevoelig zijn voor het specialisme van de een en ze weer kunnen omzetten in de taal van de ander is daarbij een belangrijke taak die een curator moet vervullen. In dit proces moet de curator het initiërende idee op een brede en open manier kunnen uitdragen op een wijze die inspirerend is voor zowel alle mensen die aan de productiekant werken, als het publiek. Dit idee is hierbij niet een dwingend keurslijf.
Eerder wordt het stilzwijgend vergezeld door een vraagteken, welke de deur naar ervarings-ruimte opent, besloten in het gesloten talige teken van het concept, om zo de ander uit te nodigen om binnen te treden. Steven ten Thije (1980) studeerde Kunstgeschiedenis en Filosofie. Op dit moment verricht hij en promotieonderzoek naar de geschiedenis van de collectiepresentatie gecentreerd op het Van Abbe museum. Daarnaast is hij werkzaam als wetenschappelijk medewerker bij de Universiteit van Hildesheim en is hij supervisor Mathesis bij het Sandberg Instituut.
&*/%&9".&/4"35%&4*(/ ':215+6+'5(#5*+105*195 5.+6-* Exacte data per stad: www.artez.nl/eindexamens
14
op andere terreinen te bewegen. Door de komst van slimme technologieën kan je je nu meer kennis toeeigenen, daarmee zelf aan de slag gaan en bijvoorbeeld producten bedenken en ook uitvoeren (3d printing e.d.). De komst van de technologieën vraagt tegelijkertijd ook meer. Je kan nu bijna niet meer volstaan met een schetsje en een beeld. Een creatieve maker dient vandaag de dag ook in staat te zijn om zijn eigen beeld te bewerken, te filmen, te publiceren op internet en veel meer. Date: Sun, 11 Apr 2010 15:58:58 +0200 From: ‘Floor van Spaendonck’ To: ‘Madelon Brouwer’ Subject: Re: Het Proces 2010: interview De Curator Zijn het kunstenaars die door het gebruik van nieuwe technologieën voor crossovers van disciplines zorgen of zijn er nog meer mensen, organisaties die hierin een rol spelen? De cross-overs en het gebruik van nieuwe technologieën zijn een zaak van veel meer partijen dan kunstenaars. Door bedrijven die ontwikkelen, maar ook bijvoorbeeld defensie, ruimtevaart materiaal en kennis kan een kunstenaar zich verrijken, en andersom; dat maakt het juist levendig en interessant. Deze kunstvorm is daarom ook vaak veel maatschappelijker. Welke digitale middelen/
15
nieuwe technologieën zijn volgens jou uitermate geschikt voor kunstenaars om te gebruiken in kunstwerken? Ik kan niet zozeer zeggen welke technologie iemand moet toepassen (net zo min als je iemand gaat aanraden welk materiaal olieverf of acryl) - wel is het nuttig als kunstenaars de mogelijkheden van media voor expressie, maar ook voor PRdoeleinden beter onderzoeken. De mogelijkheden zijn legio en interessant voor kunstenaar en curator om in te zetten bij de dagelijkse praktijk. Hoe kunnen of hoe moeten curatoren/tentoonstellingsmakers digitale media volgens jou in hun tentoonstelling integreren? Je kunt niet zomaar bepalen welk medium een kunstenaar voor zijn werk moet inzetten. Voor exposities zijn nieuwe technologieën cruciaal als het gaat om belichting, routing en informatievoorziening. Buiten de expositie is de inzet van sociale netwerken, websites, viral campagnes (marketing m.b.v. bestaande sociale netwerken red.), gps-routes, augmented reality (combinatie van virtuele en reële real time beelden, veelal toegepast in mobiele technologie red.), maar ook buitenschermen een mooi verlengstuk van de publiciteit maar zo mogelijk ook van de expositie (informatie-overdracht en beeld kan ook buiten de ruimte worden uitgedragen).
Academie Minerva Beeldende Kunst & Vormgeving
ACADEMIE MINERVA FMI MASTERS
!
!! #" !
!
FINAL 2010 EXAM EXHIBITION
– PRESENT WORK – 3–8 JULY 2010
!
!#! ! """! ! !
!
)7%*+)678())5()/8267)2%%569%2 %00)340)-(-2+)29%2()3+)6',330 9335()8267)2!75)',70%7)2,82 :)5/;-)23*,35)2-2()1%%2()2 1)-.82-%8+86786)26)47)1&)5 ! !$ "" !!! "
!#! # !
- Autonome Beeldende Kunst - Vormgeving Communicatie - Vormgeving Ruimtelijk Ontwerp - Docent Beeldende Kunst en Vormgeving
Academie Minerva
Beeldende Kunst en Vormgeving FMI Masters Popcultuur
- MFA Painting - MFA Scenography - MFA Interactive Media and Environments
!!!"#$#%&'(&'()&*+#"),
E R U S EXPO