De buurtsportcoach en de SBE-student In hoeverre komt het competentieprofiel van de buurtsportcoach overeen met het competentieprofiel van een SBE’er?
Onderzoek uitgevoerd door: Esther Derksen met medewerking van Edwin van Gastel 1
Inhoudsopgave 1. Inleiding ..................................................................................................................................................... 3 2. Wat is een buurtsportcoach ....................................................................................................................... 4 3. Over welke competenties moet een buurtsportcoach beschikken? .......................................................... 6 3.1: Competenties van een buurtsportcoach ............................................................................................. 6 3.2: De onderwijsvorm van de studie SBE ................................................................................................ 7 3.2.1: Beroepstaken, competenties en onderwijseenheden (OWE’s) ................................................... 7 3.2.2. Stage ............................................................................................................................................ 8 3.2.3. Sportvaardigheden ..................................................................................................................... 10 3.3: Worden de competenties die belangrijk zijn voor een buurtsportcoach behandeld tijdens de studie SBE? ........................................................................................................................................................ 10 3.4 Overige competenties die van belang zijn voor de buurtsportcoach ................................................. 22 4. Aanbevelingen ......................................................................................................................................... 23
2
1. Inleiding De Rijksoverheid wil mensen aansporen om meer te bewegen en te sporten in hun eigen omgeving. Sporten is namelijk niet alleen leuk om te doen, het heeft ook een positieve invloed op bijvoorbeeld de gezondheid en verlaagt het risico op hartziekten, diabetes, depressie en sommige vormen van kanker.
1
Desalniettemin sport de helft van de kinderen tot achttien jaar niet voldoende, en een derde van de volwassenen (Nederlandse norm gezond bewegen en of de fitnorm). Tegelijkertijd wordt overgewicht een steeds groter probleem. Voor sommige mensen zijn er nog te hoge drempels om te sporten en te bewegen in de buurt. Inzet van middelen vanuit het Rijk zijn daarom noodzakelijk om een omslag te maken naar een sportieve samenleving waarin iedereen bewust kan kiezen voor een actieve gezonde leefstijl. Om deze reden heeft het kabinet samen met gemeenten en de sportsector projecten ontwikkeld die het sporten in de eigen buurt stimuleert. Tot 2016 loopt het programma voor ‘Sport en Bewegen in de Buurt’. Via dit programma krijgen gemeenten geld om 1.000 extra buurtsportcoaches in te huren, naast 2
3
de reeds ingezette combinatiefunctionarissen . Uit het onderzoek van van den Heuvel is gebleken dat daar waar medewerkers met een combinatiefunctie aan de slag zijn, er meer sport en beweegaanbod ontstaat en de kwaliteit van het aanbod toeneemt. Deze bevindingen scheppen hoop op meer positieve resultaten wanneer naast combinatiefunctionarissen ook extra buurtsportcoaches worden ingezet.
Omdat de functie als buurtsportcoach een nieuw beroep is, zijn er nog geen studenten die specifiek zijn opgeleid om het beroep als buurtsportcoach uit te oefenen. Omdat de overheid echter wel verwacht dat er zo snel mogelijk buurtsportcoaches op de arbeidsmarkt terecht komen wil de HAN graag weten wat zij als opleidingsinstituut kunnen doen om hun studenten zo goed mogelijk op te leiden tot buurtsportcoaches. Op de HAN bestaan drie verschillende opleidingen die zich richten op het gebied van sporten en bewegen. Deze drie studies zijn: Algemene Lichamelijke Opvoeding (ALO), Sport en Gezondheids Management (SGM) en Sport en Bewegings Educatie (SBE). Aangezien het curriculum van SBE vrij goed overeenkomt met het profiel van de buurtsportcoach lijkt het een logische keuze om te onderzoeken of men bij de opleiding SBE de studenten goed opleiden tot het beroep als buurtsportcoach, of wat men eventueel nog zou moeten aanpassen aan het cirriculum van SBE om de studenten voor te bereiden op dit nieuwe werkveld. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt dan ook: In hoeverre dient de opleiding SBE aanpassingen aan te brengen aan het curriculum van SBE om hun studenten goed op te kunnen leiden tot buurtsportcoach?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden worden er in dit onderzoek een aantal subvragen geformuleerd.
1
Wendel-Vos (2010). Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van lichamelijke activiteit? In Volgsgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. 2 (www.rijksoverheid.nl). 3 Van den Heuvel, C Heijkoop en M. de Jong (2010). Monitor Impuls brede school, sport en cultuur 2010. Rapportage e e 2-meting 1 tranchegemeenten en 1-meting 2 tranchegemeenten. Amersfoort: BMC.
3
Deze subvragen luiden als volgt: -
Wat is een buurtsportcoach eigenlijk en wat wordt er van hem of haar verwacht?
-
Over welke competenties moet een buurtsportcoach beschikken?
-
Welke competenties krijgen de studenten van SBE al aangeleerd tijdens de studie en welke competenties missen dan nog met betrekking tot de verlangde competenties voor een buurtsportcoach?
2. Wat is een buurtsportcoach De werkgroep flankerend beleid buurtsportcoaches heeft in opdracht van het ministerie van VWS een 4
eindrapport opgesteld met de titel ‘aan de slag met buurtsportcoaches’ . In dit eindrapport worden een aantal handreikingen en modellen ontwikkeld zoals: -
Een stappenplan voor de invoering van buurtsportcoaches
-
Diverse samenwerkingsovereenkomsten tussen instellingen en buurtsportcoaches
-
Een overzicht met relevante competenties
-
Een aantal voorbeeldfuncties
In het eindrapport wordt ook een goede definitie gegeven van wat een buurtsportcoach nou eigenlijk is/doet; Buurtsportcoaches hebben als specifieke opdracht het organiseren van een sport- en beweegaanbod in de buurt en het maken van een verbinding tussen sport- en beweegaanbieder en andere sectoren (www.sportenindebuurt.nl). Het concrete verschil tussen buurtsportcoaches en combinatiefunctionarissen
is
dat
buurtsportcoaches
breder
kunnen
worden
ingezet
dan
combinatiefunctionarissen. Combinatiefunctionarissen zijn vooral werkzaam op het terrein van onderwijs, sport en cultuur. Buurtsportcoaches zullen ook worden ingezet worden in andere sectoren namelijk: -
Zorg
-
Welzijn
-
Kinderopvang
-
Jeugdzorg
-
Bedrijfsleven
Het idee is dat buurtsportcoaches worden ingezet aan de hand van een analyse van de buurt (een buurtscan). Bij deze scan wordt gekeken welke maatschappelijke thema’s in een buurt spelen, waar organisaties en bewoners in de buurt behoefte aan hebben en waar bewoners nog onvoldoende kunnen sporten en bewegen. Het is vervolgens de taak aan de buurtsportcoach om relevante netwerken aan te leggen tussen diverse partijen zoals jeugd- en welzijnsinstellingen, eerstelijnsgezondheidszorg, onderwijs, sportaanbieders etc. Dit met als doel om beweegactiviteiten te organiseren voor mensen uit de gemeente. In sommige gevallen betekent dit ook dat de buurtsportcoach de beweegactiviteiten moet uitvoeren, maar niet in alle gevallen. Hoe vaak de buurtsportcoach de beweegactiviteiten ook daadwerkelijk moet 4
http://www.sportindebuurt.nl/Inspiratie/aan-de-slag-met-buurtsportcoaches.dot
4
uitvoeren hangt sterk af van het niveau waarop de buurtsportcoach aan het werk is. Over het algemeen wordt de functie als buurtsportcoach uitgevoerd op drie opleidingsniveaus:
-
Mbo-niveau 3: De buurtsportcoach op mbo-niveau 3 heeft een uitvoerende rol. Hij verzorgt de praktische uitvoering van de activiteiten in de wijk.
-
Mbo-niveau 4: De buurtsportcoach draagt zorg voor een passende inhoud van het uit te voeren programma, passend bij de sector en de mensen waar hij mee en voor werkt.
-
Hbo-niveau 5: De buurtsportcoach op hbo-niveau 5 heeft een initiërende rol. Hij organiseert activiteiten en brengt partners in de wijk samen. Hij coördineert projecten in de wijk en draagt zorg voor equipering van anderen in de uitvoer van de projecten.
Aangezien de opleiding SBE een HBO opleiding is, zijn de studenten die deze opleiding hebben afgerond als het goed is (zo moet blijken uit dit onderzoek) competent in het uitvoeren van het werk als buurtsportcoach op niveau 5. De studenten moeten voor dit werk bekwaam zijn in zowel het uitvoeren van diverse sport- en beweegactiviteiten alsook in het uitvoeren van coördinerende en initiërende taken. Bovendien moeten de afgestudeerde SBE studenten ook over kennis beschikken rondom beleidsmatige vraagstukken. Het takenpakket van een buurtsportcoach op niveau 5 lijkt hiermee veel op het takenpakket 5
van de sportconsulent (ook wel sportcoach of sport- en gezondheidsmanager genoemd). Het beroep als sportconsulent wordt (net zoals het beroep als buurtsportcoach niveau 5) in de meeste gevallen uitgeoefend op HBO niveau, en in sommige gevallen op universitair niveau. Omdat het werk als buurtsportcoach op niveau 3 en 4 daarentegen vooral op MBO-niveau is, is het belangrijk om een duidelijk onderscheid te maken tussen de buurtsporcoach werkzaam op niveau 3 en 4 en de buurtsportcoach werkzaam op niveau 5. Omdat voor dit onderzoek alleen het werk op HBO niveau van belang is, zal ik me in dit onderzoek verder alleen nog richten op de buurtsportcoach werkzaam op niveau 5.
De werkgroep flankerend beleid buurtsportcoaches heeft zoals eerder vermeld ook een aantal voorbeeldfuncties opgesteld voor buurtsportcoaches. Hieronder worden een aantal van deze voorbeeldfuncties genoemd. Uit de voorbeeldfuncties blijkt de diversiteit in sectoren waarin de buurtsportcoach moet kunnen werken.
-
Voorbeeldfunctie 1: Buurtsportcoach onderwijs/kinderopvang
De buurtsportcoach kan onder andere belast worden met het organiseren van sport en bewegingsactiviteiten in de buitenschoolse opvang en op scholen alsmede met het organiseren van andere gezondheidsbevorderende activiteiten, en ziet toe op het onderhoud en de ontwikkeling van de eigen deskundigheid en de professionaliteit. -
Voorbeeldfunctie 2: Buurtsportcoach senioren
5
S. Liefhebber, G. van der Berg, K. van der Burgt, F. Peters (2002). Beroepenstructuur Sport en Bewegen. Nederlands Instituut Zorg en Welzijn.
5
De
buurtsportcoach
organiseert
bewegingsactiviteiten,
overige
vrijetijdsbestedingen
en
gezondheidsbevorderende activiteiten ten behoeve van senioren en ziet toe op het onderhoud en de ontwikkeling van de eigen deskundigheid en de professionaliteit. -
Voorbeeldfunctie 3: Buurtsportcoach zorginstelling
De buurtsportcoach houdt zich bezig met het organiseren van sport en bewegingsactiviteiten voor zowel buurtbewoners als voor zorginstellingen. De buurtsportcoach vervult in dit opzicht een schakelfunctie in de buurt tussen de sportaanbieders, buurtbewoners en zorginstellingen. De buurtsportcoach heeft tevens een signaalfunctie; hij moet zowel mensen bereiken die in het zorgcircuit dreigen terecht te komen alsook mensen die uitbehandeld zijn, maar nog ondersteuning behoeven. -
Voorbeeldfunctie 4: Buurtsportcoach Sport en Buurt
De buurtsportcoach vervult in de buurt enerzijds de functie om buurtbewoners die geen contact hebben met sport en bewegen of die in lichamelijk, verstandelijk of sociaal opzicht niet in evenwicht zijn in contact te brengen met sport- en bewegingsactiviteiten. Ook het verder ondersteunen en begeleiden van buurtbewoners bij diverse activiteiten behoort tot het werkveld. Anderzijds heeft deze buurtsportcoach een signaalfunctie in relatie tot buurtbewoners bij het mogelijkerwijze doorverwijzen naar welzijnsorganisatie, gezondheidscentra en dergelijke.
3. Over welke competenties moet een buurtsportcoach beschikken? 3.1: Competenties van een buurtsportcoach Om de functie als buurtsportcoach goed te kunnen uitoefenen moet de buurtsportcoach beschikken over een aantal competenties. Omdat de functie als buurtsportcoach nog een relatief nieuwe functie is bestaat er nog geen uitgebreid competentieprofiel die men in veel andere beroepen wel kan vinden. Wat echter wel beschikbaar is, is overzicht met relevante competenties voor de buurtsportcoach die opgesteld is door de werkgroep flankerend beleid buurtsportcoaches. Daarnaast heeft het NISB in 2004 een beroepscompetentieprofiel opgesteld voor sportbuurtwerkers. Hoewel dit competentieprofiel wat verouderd is kan het, in combinatie met het eindrapport ‘aan de slag met buurtsportcoaches’, een goed hulpmiddel zijn om inzicht te krijgen in de relevante competenties van de buurtsportcoach. Bovendien heb ik een aantal recente vacatures voor buurtsportcoaches geraadpleegd. De functie-eisen die in deze vacatures worden vernoemd geven ook een beeld van de competenties waarover de buurtsportcoaches moeten beschikken. Wanneer we de informatie van bovengenoemde bronnen samenvoegen krijgen we een lijst van onderstaande karakteristieken met bijbehorende competenties:
6
1. Oriëntatie op de omgeving: 1a. Samenwerken 1b. Omgevingsbewust 1c. Netwerken 2. Organiserend vermogen: 2a. Flexibiliteit 2b. Plannen, organiseren, evalueren 3. Professionaliteit: 3a. Creativiteit 3b. Initiatief 3c. Professioneel handelen 3d. Zelfstandig 3e. Doorzettingsvermogen 4. Aandacht voor de doelgroep: 4a. Motiveren en stimuleren 4b. Inlevingsvermogen/ Aanpassingsvermogen 4c. Coachen en ontwikkelen 4d. Communicatief sterk
3.2: De onderwijsvorm van de studie SBE 3.2.1: Beroepstaken, competenties en onderwijseenheden (OWE’s) Het onderwijs bij SBE is vormgegeven aan de hand van het beroepsprofiel van SBE. Aan het einde van de opleiding is het de bedoeling dat de student aan dit beroepsprofiel voldoet. Het beroepsprofiel is een complex geheel van verschillende hoofdtaken van een beroepsbeoefenaar. Deze hoofdtaken worden opgedeeld in beroepstaken. Beroepstaken zijn kenmerkende situaties waarin gevraagd wordt specifieke problemen op te lossen. De opleiding SBE kent zes beroepstaken namelijk: -
Leren lesgeven en bewegingsprogramma’s
-
Gedragsverandering en gezonde leefstijl.
-
Begeleiden en coachen
-
Sportstimuleren en sportparticipatie.
-
Management en organisatie.
-
Ondernemen en innovatie
Elke beroepstaak vraagt om bepaalde kwaliteiten of competenties. De competenties die bij de opleiding SBE behandeld worden zijn: -
Les- en leidingeven
7
-
Begeleiden
-
Managen
-
Ondernemen
-
Adviseren
-
Samenwerken
-
Werken aan kwaliteit
-
Persoonlijke ontwikkeling
-
Kennisontwikkeling
Tijdens de opleiding volgende de studenten verschillende onderwijseenheden of vakken. In elke onderwijseenheid staat een bepaalde beroepstaak centraal met de daarbij behorende competenties. Tijdens elke onderwijseenheid worden de studenten beoordeeld op de bij de onderwijseenheid behorende competenties. Op deze manier komen de studenten in contact met een groot scala aan competenties. Wanneer de studenten in staat zijn om zich deze competenties eigen te maken zijn de studenten aan het einde van de studie SBE zeer competente beroepsbeoefenaars. In de eerste twee jaar volgen de studenten onderwijseenheden die binnen het brede beroepsprofiel van SBE past. In het derde en vierde leerjaar bestaat het curriculum uit onderwijseenheden die passen bij een zogenoemd uitstroomprofiel (Sport- en Bewegingsagogie (SBA) en Sport Leisure Management (SLM)). De sport- en bewegingsagoog (SBA’er) houdt zich bezig met het verbeteren van de gezondheid en het welzijn van mensen door het beïnvloeden, begeleiden en veranderen van het beweeggedrag van mensen. De SLM’er ontwikkelt en begeleidt in- en outdoor activiteiten binnen de vrijetijdssector met het doel om deelnemers op prettige en ontspannen wijze te laten bewegen en hen een bijzondere ervaring te bezorgen. Naast de twee uitstroomprofielen is het curriculum opgesplitst in een major- en een minortraject. De major bevat verplichte onderwijseenheden die de basis van de opleiding vormen. In het 3e of 4e studiejaar volgen de studenten een verdiepende of verbredende minor van een half jaar. Hierbij kan een student zich respectievelijk verder specialiseren binnen het beroepsprofiel of juist beroepscompetenties in een andere of bredere context ontwikkelen. 3.2.2. Stage Omdat veel competenties niet in de collegebanken kunnen worden aangeleerd lopen de studenten van de studie SBE veel stage. In het eerste jaar beginnen de studenten met een stage van 4 uur per week. Deze stage is gekoppeld aan de onderwijseenheden ‘hoe daag je jongeren uit’ en ‘van begeleider tot coach’. Tijdens de stage doen de studenten ervaring op in het voorbereiden, uitvoeren, stimuleren en evalueren van bewegingsactiviteiten bij jongeren tussen de 0 en 18 jaar. De meeste studenten lopen dan ook stage bij een BSO. In het tweede jaar (hoofdfase 1) lopen de studenten gedurende het hele jaar 8 uur per week stage. Ze lopen stage in twee verschillende werkvelden namelijk in de werkvelden van:
8
- Beperking: Dit werkveld heeft betrekking op sport en bewegen voor mensen met een beperking. De doelgroepen kunnen uiteenlopen van mensen met een verstandelijke beperking tot mensen met een chronische aandoening. De stage in dit werkveld is vooral gekoppeld aan de onderwijseenheden ‘sporten met een beperking’ en ‘mensen met een beperking’. - Achterstand: Dit werkveld heeft betrekking op sport voor mensen in achterstandsituaties. Hierbij wordt sport en bewegen ingezet als middel, waarbij een accent gelegd wordt op participatie aan de samenleving. De aandacht ligt met name op de volgden doelgroepen: ouderen, mensen in achterstandsituaties, allochtonen, mensen met een beperking en mensen met gezondheidsproblemen. De stage in dit werkveld is vooral gekoppeld aan de onderwijseenheid ‘sport en bewegen in prachtwijken’. Het doel van de stage’s tijdens het tweede jaar ligt op het verwerven van kennis met betrekking tot verschillende doelgroepen, en het leren hoe bewegingsactiviteiten kunnen worden aangepast ten behoefte van deze verschillende doelgroepen. In het derde en vierde jaar kiezen zoals eerder gezegd de studenten een uitstroomprofiel namelijk of SLM (Sport en Leisure Management) of SBA (Sport en BewegingsAgogie). Binnen het uitstroomprofiel SLM lopen de studenten in het derde jaar een half jaar lang full-time stage. De bedoeling van de stage is dat de student mee werkt in het primaire werkproces. Afhankelijk van het stagebedrijf kan dat het instrueren/begeleiden van gasten zijn, maar ook het geven van reisadviezen bij een touroperator in actieve vakanties. Daarnaast moet de student twee stageopdrachten uitvoeren gericht op twee kennisgebieden: riskmanagement en duurzaam ondernemen. Voor het kennisgebied ‘riskmanagement’ moeten de studenten een opdracht uitvoeren wat te maken heeft met het ontwikkelen van een risicoanalyse of een veiligheidsprotocol. Bij de opdracht voor het kennisgebied ‘duurzaam ondernemen’ moet de stagiaire een product ontwikkelen zoals een toeristisch-recreatief product op een promotie-event. In het vierde jaar loopt de SLM-student gedurende een half jaar 1,5 dag stage en doet hij of zij 2 dagen in de week een onderzoek op de desbetreffende stageplek. Tijdens de stage is het de bedoeling dat de studenten zich ontwikkelen tot een nagenoeg zelfstandig functioneren SLM’ers. De studenten moeten beweegprogramma´s aanpassen aan de hand van beleid of behandelplan, ze moeten effectmetingen doen en de beweegprogramma´s kunnen evalueren. Bovendien ligt een groot accent van de stage op het management gedeelte waarbij ze een bijdrage moeten leveren aan het opstellen van een sport en recreatie beleid of leisure programma, waarbij ze moeten participeren in overlegsituaties en netwerken in kaart moeten brengen en waarbij ze stagiaires moeten begeleiden en coachen. Tot slot moeten de studenten in deze stage een afstudeeropdracht uitvoeren bestaande uit het methodisch ontwikkelen van een actief concept dat aansluit bij een behoefte-trend uit de mark en dat commercieel haalbaar en innovatief is. Binnen het uitstroomprofiel SBA lopen de studenten drie dagen per week gedurende het hele derde jaar stage bij één bedrijf. Gedurende deze stage moet de student nagenoeg zelfstandig functioneren als sporten bewegingsagoog. Zo moeten ze beweegprogramma’s ontwerpen, organiseren analyseren en evalueren. En ze moeten met diverse andere disciplines overleggen, contacten onderhouden met opdrachtgevers en stagiaires begeleiden. In het vierde jaar ligt de nadruk van de stage op het analyseren,
9
diagnosticeren en verbeteren van beweegprogramma’s. Bovendien moet de student tijdens de vierde jaarstage een actieve rol vervullen in het ontwikkelen van beweegbeleid. De stage van het vierde jaar vindt plaats gedurende 5 maanden en de studenten lopen 12 uur per week stage. Naast de stage moet er een afstudeeropdracht worden uitgevoerd op de stageplek. In de afstudeeropdracht moeten de studenten iets onderzoeken of analyseren. Hieruit kan een advies op een concept voortvloeien dat door de student ontwikkeld wordt en kan worden geïmplementeerd. 3.2.3. Sportvaardigheden Naast het volgen van de OWE’s en het lopen van verschillende stages volgen de studenten ook de leerlijn ‘sportvaardigheden’. De leerlijn Sportvaardigheden is een praktisch opleidingsdeel binnen de opleiding, en wordt gedurende de eerste drie jaar van de studie gegeven. In dit praktische opleidingsdeel doen de studenten sportvaardigheden op zodat ze als bewegingsdeskundige beter in staat zijn om hun doelgroep te stimuleren en te motiveren tot het uitvoeren van een sportactiviteit. Het stimuleren van de doelgroep gaat immers beter wanneer je zelf de sportactiviteit een keer hebt uitgevoerd en je dus weet waar je het over hebt. Bovendien is het belangrijk dat je als bewegingsdeskundige zelf redelijk goed bent in het uitoefenen van sport omdat je dan vaak serieuzer wordt genomen door je doelgroep. Om deze reden heeft de studie SBE er voor gekozen om een relatief groot gedeelte van de tijd te besteden aan het opdoen van sportvaardigheden van de studenten. De leerlijn ‘sportvaardigheden’ is bovendien gekoppeld aan een aantal onderwijseenheden. Tijdens de sportvaardigheden leren de studenten hoe ze de opgedane kennis uit de OWE’s in praktijk moeten uitvoeren. Zo leren de studenten hoe ze voor een groep moeten staan, hoe ze hun stem moeten gebruiken, hoe ze individuen moeten benaderen binnen een groep, hoe ze een bepaalde commitment moeten aangaan met een groep zonder te betrokken te worden etc. Door op deze manier theorie met praktijk te combineren leren de studenten op een hele goede manier hoe ze later in hun beroep als bewegingsdeskundige de sportactiviteiten moeten vorm geven.
3.3: Worden de competenties die belangrijk zijn voor een buurtsportcoach behandeld tijdens de studie SBE? Nu we duidelijk hebben welke kerncompetenties belangrijk zijn voor de buurtsportcoach en hoe het onderwijsproces van de studie SBE eruit ziet zullen we dieper ingaan op de competenties die belangrijk zijn voor een buurtsportcoach (zie de competenties die beschreven staan in paragraaf 1.3). Bovendien zal worden beschreven of deze competentie wordt behandeld in de studie SBE en zo ja in welke onderwijseenheid. Door dit stelselmatig te doen kunnen we er achter komen of er nog onderdelen/competenties zijn die tijdens de studie SBE niet behandeld worden, maar die wel belangrijk zijn in het beroep als buurtsportcoach.
1a. Samenwerken:
10
De buurtsportcoach is in staat om met verschillende actoren en organisaties samen te werken die van belang zijn in zijn of haar werkveld. Zo moet hij of zij kunnen samenwerken met sportverenigingen, scholen en welzijnsinstellingen maar ook met directe collega’s, leidinggevende en natuurlijk ook de cliënten of doelgroep waarmee hij of zij werkt. Een goede buurtsportcoach heeft gevoel voor verhoudingen en voorziet weerstand en is niet angstig om medewerking te vragen van het netwerk om hem of haar heen.
Wordt deze competentie behandeld tijdens de studie SBE? De studenten van de studie SBE leren goed samen te werken tijdens hun stages. Gedurende de stage werken ze samen met collega’s, leidinggevende en de diverse doelgroepen. Tijdens alle stages wordt ook halverwege de stage een evaluatie gehouden tussen de praktijkbegeleider (degene die de student tijdens de stage begeleid) en de student. In deze evaluatie wordt onder andere besproken hoe de student samenwerkt met bijvoorbeeld de andere collega’s. Wanneer deze samenwerking volgens de praktijkbegeleider onvoldoende is wordt de stagedocent ingeschakeld. De stagedocent gaat dan in gesprek met de student en eventueel met de praktijkbegeleider. Op deze manier wordt de student begeleid in zijn of haar ontwikkeling tijdens de stage en leert de student als het goed is op een goede manier samen te werken met andere actoren. Naast het lopen van een stages wordt in veel OWE’s gezamenlijk gewerkt aan een beroepsopdracht. Zo wordt in de onderwijseenheid ‘evenement management’ in groepjes gewerkt aan het organiseren van een evenement. In deze OWE leren ze ook dat iedereen binnen een groep diverse rollen kan en moet innemen om de samenwerking optimaal te laten verlopen. Bovendien worden de studenten door deze opdracht ervan bewust gemaakt hoe belangrijk het is om de taken goed te verdelen en continu met elkaar te blijven communiceren en samenwerken om tot een goed gezamenlijk eindproduct te komen. Doordat ze bovendien in deze OWE het evenement ook echt in praktijk moeten brengen leren de studenten hoe ze moeten omgaan met een (fictieve) opdrachtgever en hoe ze bijvoorbeeld vrijwilligers moeten aansturen.
1b: Omgevingsbewust De buurtsportcoach is op de hoogte van actuele vakmatige kennis, vaardigheden en vraagstukken. Zo is hij/zij op de hoogte van het beleid rondom sport en bewegen en kent de nieuwste vormen van sportbeoefening. Hij/zij heeft contacten met collega’s en functionarissen in aangrenzende beroepen om deskundigheid te onderhouden en ontwikkelingen in zijn/haar vakgebeid te volgen. Hij/zij benut deze kennis effectief voor de eigen functie of betrokken organisaties.
Wordt deze competentie behandeld tijdens de studie SBE? Met name in de onderwijseenheid ‘de moderne sportorganisatie’ worden de studenten getriggerd om de omgeving goed te analyseren. Ze leren hoe ze systematisch de omgeving (intern en extern) moeten analyseren en hoe ze de kansen, bedreigingen zwaktes en sterktes moeten benoemen. Ook leren ze hoe ze op basis van een strategie een advies moeten formuleren bijvoorbeeld ten gunste van een
11
sportvereniging. Tot slot worden de studenten ervan bewust gemaakt hoe belangrijk het is om op de hoogte te blijven van ontwikkelingen binnen de sport en bewegingswereld. Alleen dan kan je immers optimaal inspelen op de wensen en behoefte van de doelgroep. Ook tijdens de OWE ‘sport en bewegen in prachtwijken’ moeten de studenten een wijkanalyse maken. Hierbij leren ze goed te kijken naar een wijk en leren ze hoe ze de sterke en zwakke punten van de wijk moeten inschatten. De studenten worden hierdoor bewust gemaakt van hun omgeving en leren dat de omgeving constant verandert en dat het van belang is om op deze veranderingen in te springen. Tijdens de leerlijn ‘sportvaardigheden’ komen de studenten in aanmerking met de diverse vormen van sportbeoefening en worden ook de meest nieuwe vormen van sport behandeld om zo te kunnen inspelen op de snelle ontwikkelingen binnen de sport. Steeds meer mensen zien af van het traditionele sportaanbod (sport en spel, turnen, zwemmen, atletiek en dans) en steeds meer mensen willen andere vormen van sport gaan beoefenen (ree-sports, sport voor ouderen, ontspanningsvormen etc.). In de leerlijn sportvaardigheden krijgen de studenten dan ook te maken met een breed scala aan diverse soorten (hippe) sporten. Een voorbeeld dergelijke sporten zijn bijvoorbeeld de ‘streetgames’.
1c. Netwerken: De buurtsportcoach is in staat om op initiatiefnemende wijze contact te leggen en te onderhouden met relevante organisaties en mensen uit de buurt, zodat er een goed netwerk in de buurt ontstaat en mensen de buurtsportcoach weten te vinden. Hij/zij benadert organisaties zoals sportverenigingen, scholen, welzijnsinstelling die van belang zijn bij het opzetten en realiseren van sport en bewegingsactiviteiten. Hij vraagt hun medewerking in de vorm van randvoorwaarden zoals accommodatie, materialen of sporttechnische begeleiding bij het opzetten van een activiteit. Hij/zij pakt kansen aan om andere te ontmoeten en om informatie uit te wissen. Hij of zij weet welke organisatie hij/zij het beste kan benaderen en als hij/zij dit niet weet vraagt hij/zij het na. Tot slot weet hij/zij zich goed te profileren zodat ook relevante organisaties hem of haar weten te vinden.
Wordt deze competentie behandeld tijdens de studie SBE? In het uitstroomprofiel SBA (sport en bewegingsagogie) wordt in het laatste jaar de onderwijseenheid ‘netwerken’ gegeven. In deze OWE leren de studenten het belang van opzetten van een goed netwerk in het werk als SBE’er. De studenten leren dat in de implementatiefase van een beweegprogramma het cruciaal is om je netwerk in te zetten. Als SBE’er is de student immers niet de enige die invloed uitoefent op de cliënt. Er zijn nog veel andere personen en instanties die de leefstijl van de cliënt beïnvloeden. De studenten leren dan ook dat een goed begrip van het netwerk, het bewustzijn van hun eigen positie erin en de vaardigheid om op de juiste manier met de mensen en partijen in het netwerk om te gaan heel belangrijk is. Daartoe leren ze hoe ze een netwerkanalyse moeten maken, leren ze de belangen, de verschillende rollen en de mate van betrokkenheid in de netwerken te herkennen, leren ze hoe ze zichzelf moeten gedragen in het netwerk en leren ze welke interventiemethode ze kunnen gebruiken. Ook in de OWE ‘duurzaam ondernemen’ leren de studenten het belang van een goed netwerk voor het opzetten van
12
een eigen onderneming. De studenten leren hoe ze een netwerkkaart moeten maken en hoe ze inzichtelijk kunnen krijgen welke ondernemingen/bedrijven belangrijk zijn voor hun eigen onderneming. In de onderwijseenheid ‘het veld en de spelers’ leren de studenten de verschillende partners en actoren in het werkveld van de SBE’er kennen. Dit is echter puur theoretisch, de studenten hoeven in deze OWE de organisaties nog niet te benaderen. In De OWE ‘Sport en bewegen in prachtwijken’ komen de studenten al wat meer in contact met andere actoren die van belang zijn in het werk als SBE’er. De studenten moeten een netwerkanalyse maken zodat ze een beeld krijgen van de organisaties die belangrijk zijn bij het probleem dat ze moeten gaan oplossen in de wijk. Vervolgens krijgen ze een les in interviewtechnieken zodat ze de bewoners in een buurt en aantal professionals bijvoorbeeld uit het onderwijs, hulpverlening of de gezondheidzorg kunnen benaderen en interviewen. Tijdens de stage tot slot, worden de studenten mede beoordeeld op de manier waarop ze netwerken aanleggen met relevante partijen. Verwacht wordt dat de studenten bruggenbouwers zijn tussen diverse partijen en dat ze professionals ertoe kunnen zetten om samen te gaan werken. Deze competentie wordt met name in het laatste jaar tijdens de stage beoordeeld maar ook in het derde stagejaar moeten de studenten al proactief contact leggen met relevante partijen.
2a: Flexibiliteit, creativiteit: Bij het organiseren en aanbieden van een bewegingsaanbod is het van belang dat de buurtsportcoach zich flexibel en creatief opstelt. Soms blijkt al vrij snel dat de doelgroep niet goed reageert op het aangeboden sportprogramma. Het is dan aan de buurtsportcoach om snel een omschakeling te maken en het programma waar nodig aan te passen. Bovendien is het van belang dat de buurtsportcoach creatief omgaat met het bedenken van programma’s die aansluiten bij actuele maatschappelijke ontwikkelingen en trends alsook bij de continu veranderende behoefte van de doelgroep. Tot slot is het van belang dat hij of zij goed kan omgaan met bijvoorbeeld een (plotseling) tekort aan (kwalitatief goede) middelen als materiaal en vrijwilligers.
Wordt deze competentie behandeld tijdens de studie SBE? Tijdens de studie SBE volgen de studenten een aantal onderwijseenheden die onder de beroepstaak ‘ondernemen en innovatie’ vallen. In deze beroepstaak gaat het innovatief en ondernemend zijn. Er dient alert gereageerd te worden op signalen uit de maatschappij en de sport- en bewegingswereld. De studenten moeten zich voortdurend focussen op het ontwikkelen, vernieuwen en verbeteren van het sport en bewegingsaanbod, waarbij de wensen en de behoefte van de verschillende doelgroepen centraal staan. Van de studenten vergt het een hele hoop creativiteit en flexibiliteit om constant in te spelen op de behoefte van de klant. Een van de onderwijseenheden die onder de beroepstaak ‘ondernemen en innovatie’ valt is de onderwijseenheid ‘bedenk eens wat nieuws’. De naam van de OWE geeft al aan dat de nadruk van deze OWE ligt op het bedenken van een creatief en innovatief beweegactiviteit. Deze beweegactiviteit moet aansluiten bij een zelfgekozen doelgroep en er moet worden ingespeeld op trends binnen de beweegcultuur en of maatschappelijke ontwikkelingen. Een andere onderwijseenheid dit ook
13
onder de beroepstaak ‘ondernemen en innovatie’ valt is ‘innovatief projectmanagement’. Ook in deze OWE worden de studenten gestimuleerd om hun creativiteit te ontwikkelen en worden ze actief begeleid in het ‘out of the box denken’. Naast de OWE’s ‘bedenk eens wat nieuws’ en ‘innovatief projectmanagement’ vraagt de OWE ‘sport en bewegen in prachtwijken’ ook veel creativiteit van de studenten. In deze OWE moeten de studenten een sportprogramma opstellen voor prachtwijken (wijken waar veel problemen zijn). Dit vraagt om een creatieve manier van denken omdat veel bewoners in deze wijken ongemotiveerd zijn om te sporten. Om deze doelgroep toch aan het sporten te krijgen moeten de studenten alles uit de kast halen. Zo moeten de studenten bijvoorbeeld een creatieve manier bedenken hoe ze een fietsvriendelijke wijk kunnen creëren en hoe ze een sociaal innovatief project vorm kunnen geven in de wijk. In de onderwijseenheid ‘evenement management’ worden de studenten zich ervan bewust gemaakt dat er tijdens een evenement allerlei dingen ‘mis’ kunnen gaan waar men als SBE’er creatief op moet kunnen inspelen. Zo wordt aan de studenten gevraagd wat ze bijvoorbeeld zouden doen als de faciliteiten opeens veranderen: er is bijvoorbeeld minder apparatuur beschikbaar. Of het budget wordt aangepast waardoor er minder geld is. Of een aantal vrijwilligers zeggen vlak voor een groot evenement af. Wat doe je dan? In deze OWE worden de studenten getriggerd om op creatieve en flexibele wijze na te denken over hoe ze zouden inspelen op dergelijke ‘problemen’. In de stages die de studenten volgen tijdens de studie leren ze tot slot hoe ze met dergelijke vragen die hierboven zijn geformuleerd om moeten gaan in de praktijk (doen ze ook al voor een stuk bij de OWE ‘evenement management’). Zo de studenten in de eerste jaar stage in een buitenschoolsopvang. In een dergelijke stage is erg belangrijk dat de studenten creatief leren omgaan met bijvoorbeeld materiaal, wisselende grootte van doelgroepen, calamiteiten en ongelukken etc.
2b: Plannen, organiseren en evalueren: De buurtsportcoach brengt beschikbare materialen, toegankelijke accommodaties, financiële middelen, menskracht en tijd in kaart. Hij bedenkt en ontwerpt de inhoud van de sport en bewegingsactiviteiten binnen het vastgestelde budget. Daarna maakt hij voor het uitvoeren van een sport en bewegingsactiviteit een plan van aanpak en houdt hierbij rekening met toegankelijkheid qua ligging, qua prijs en qua activiteiten voor de doelgroepen. Hij werft vrijwilligers, medewerkers en sportprofessionals. Hij/ zij zorgt ervoor dat materialen op de juiste plek komen, regelt de accommodatie en de financiële middelen. Tijdens de activiteit zorgt hij/zij ervoor dat de activiteit loopt volgens het plan van aanpak en springt hij bij als het niet zo is. Hij evalueert de activiteit, rapporteert de evaluatiegegevens en bespreekt dit met deelnemers, collega’s team en leidinggevende en past het programma aan daar waar nodig.
Wordt deze competentie behandeld tijdens de studie SBE? Tijdens de studie SBE wordt er bij verschillende onderwijseenheden behandeld hoe je een bewegingsactiviteit ontwerpt, uitvoert en evalueert. Een voorbeeld van een onderwijseenheid waarin dit vraagstuk uitgebreid aan bod komt is de onderwijseenheid evenement management. In deze
14
onderwijseenheid leren de studenten hoe ze projecten gericht op sportbeoefening moeten plannen, organiseren en coördineren. Ze leren hoe ze op een methodische wijze een project voorbereiden door het maken van een stappenplan voor de voorbereidings- uitvoerings en evaluatiefase. Bovendien moeten ze een financiële begroting opstellen en een publiciteitplan maken. Tot slot leren de studenten hoe ze evaluatiegegevens verzamelen en analyseren en hoe ze verbeterpunten formuleren. In de OWE ‘evenement management’ wordt het evenement bovendien niet alleen voorbereid, maar wordt deze ook daadwerkelijk uitgevoerd. Hierdoor ervaren de studenten hoe het is om een sportprogramma daadwerkelijk te organiseren. In de OWE ‘kwaliteit van handelen’ ligt de nadruk op het analyseren en evalueren van het werkproces binnen de stage-instelling waarbinnen de studenten stage lopen en moet ze een verbetervoorstel indienen. Ze doen dit door een kleinschalig kwaliteitsonderzoek uit te voeren waarbij een werkproces wordt onderzocht en waarbij voorstellen worden ingediend hoe dit proces kan worden verbeterd. Het analyseren van het eigen gedrag van de student is in veel OWE’s bovendien minstens zo belangrijk als het analyseren en evalueren van een beweegprogramma. In vrijwel elke OWE wordt daarom van de student verwacht dat zij hun eigen leerproces evalueren en uitwerken (bijvoorbeeld door middel van de STARR-methode). Tot slot kan nog worden gezegd dat de studenten in vrijwel elke OWE moeten werken aan een beroepstaak. Deze beroepstaak is een grote opdracht waarbij ze gedurende het hele blok theorie krijgen. In de beroepstaak moeten ze de theorie in praktijk brengen. Gedurende het blok krijgen de studenten tijd om aan deze beroepstaak te werken. Het vergt echter planning om de beroepstaak aan het einde van het blok af te hebben. Tijdens de eerstejaarsvakken worden ze hierin in sterke mate begeleid. Maar verderop in de studie wordt van ze verwacht dat ze zelfstandig kunnen plannen. Door deze opzet leren de studenten tijdens de studie hoe ze goed moeten plannen.
3d: Zelfstandig: De buurtsportcoach moet in staat zijn zelfstandig te kunnen werken en beslissingen te kunnen nemen. In het werk komt het relatief vaak voor dat de buurtsportcoach snel en adequaat moet handelen of op situaties moet inspringen. Daarbij is er vaak geen tijd voor overleg met bijvoorbeeld een leidinggevende. Het is dan ook belangrijk dat de buurtsportcoach zelfstandig situaties kan inschatten en de juiste beslissingen kan nemen. Bovendien moet je als buurtsportcoach sterk in je schoenen staan en zelfverzekerd over komen, zodat je de overhand kunt houden over de doelgroep.
Wordt deze competentie behandeld tijdens de studie SBE? De studie SBE maakt gebruik van een didactisch model waarbij een geleidelijke transfer gemaakt wordt van externe sturing (docent, leermiddel) van het leerproces, naar sturing door de student zelf. Hierdoor leert een student steeds zelfstandiger te werken. In het eerste jaar worden de studenten nog in sterke mate begeleid en worden ze geholpen in het maken van beslissingen en het uitvoeren van projecten. In de latere jaren leren de studenten echter steeds beter hoe ze zelfstandig beslissingen moeten nemen, hoe ze moeten plannen en wat voor een uitvoering ze aan een bepaalde opdracht of project willen geven.
15
Deze zelfde opbouwende zelfstandigheid zit ook in de stages verwerkt. In de eerste jaarstage wordt van de studenten nog niet verwacht dat ze volledig zelfstandig beweegprogramma’s kunnen uitvoeren met de kinderen in de BSO. In het tweede jaar moeten de studenten tijdens de stage al meer zelfstandigheid kunnen tonen, maar de nadruk ligt meer op het ervaring opdoen met verschillende doelgroepen in verschillende werkvelden. In het derde jaar begint het accent te verschuiven van ‘ervaring opdoen met’ maar ‘zelfstandig kunnen functioneren als functionerende SBE’er’. In het derde en vierde jaar worden de studenten dan ook streng beoordeeld op de mate waarin ze zelfstandig kunnen functioneren en een proactieve houding aan nemen.
3b: Initiatief: Voor de buurtsportcoach is het van belang om initiatief te tonen. De buurtsportcoach moet zelf vaak op zoek gaan naar ‘problematische’ doelgroepen en naar samenwerkingspartners. Hiertoe dient de buurtsportcoach initiatief te nemen en op actieve en positieve wijze mensen uit de buurt en organisaties te benaderen en te werven. Daarbij is het belangrijk dat de buurtsportcoach een open en uitnodigende houding aanneemt en zich op de juiste wijze profileert.
Wordt deze competentie behandeld tijdens de studie SBE? Het nemen van initiatief is net zoals de competentie samenwerken niet een competentie die men makkelijk leert in de schoolbanken. Het leren nemen van initiatief leert men vooral door het gewoon te doen. Tijdens de stage maar ook tijdens de leslijn ‘sportvaardigheden’ leren de studenten dan ook het beste om initiatief te nemen. Uit de stage moet duidelijk naar voren komen dat de student zich open en proactief opstelt. Uit zijn gedrag moet blijken dat hij of zij zelf de touwtjes in handen neemt en meer dan regelmatig dingen uit eigen initiatief aanpakt zonder dat de begeleider daar constant om moet vragen. De student wordt tijdens haar of zijn stage beoordeeld om deze kwaliteiten/competenties. Doordat de studie SBE gebruik maakt van een model waarbij de student zelf steeds meer verantwoordelijkheid krijgt over zijn of haar eigen studiegedrag leren de studenten ook hoe ze zelf initiatief moeten nemen. In het propedeuse jaar worden de studenten nog veel begeleid en aangestuurd door de docenten. In de meeste OWE’s in het eerste jaar zijn de docenten ook verantwoordelijk voor het organiseren van de lessen. In het derde en vierde jaar zijn de studenten echter vaak zelf verantwoordelijk voor het organiseren van de lessen, en een goed verloop hiervan.
3c: Professioneel handelen: De buurtsportcoach gebruikt actuele en vakmatige kennis en vaardigheden om zijn/haar functie uit te oefenen. Zo is hij/ zij in staat om op adequate wijze te signaleren of individuen uit de buurt doorverwezen moeten worden naar andere instanties of organisaties zodat zij de hulp of dienstverlening krijgen die ze nodig hebben. Bovendien denkt de buurtsportcoach mee over het beleid voor sportbuurtwerk in een bepaalde buurt en geeft hij/zij aan als veranderingen in beleid van belang zijn. De sportbuurtwerker draagt dit beleid binnen en buiten de organisatie uit en bewaakt het. Tot slot weet hij/zij hoe om te gaan met
16
crisissituaties zoals conflicten, agressie of ongevallen en beschikt hij/zij zelf over goede sporttechnische en tactische vaardigheden.
Wordt deze competentie behandeld tijdens de studie SBE? In de diverse onderwijseenheden die tijdens de studie SBE worden gegeven krijgen de studenten vakmatige kennis en vaardigheden aangeleerd over de uiteenlopende onderwerpen die belangrijk zijn als SBE’er. In De OWE ‘sport en bewegen een gezonde zaak’ krijgen de studenten bijvoorbeeld vakmatige kennis aangeleerd omtrent het menselijk lichaam en welke invloed sport hierop uitoefent. De studenten leren over de fysiologie van het lichaam en hoe ze een gezondheidsprofiel met bijbehorend advies moeten opstellen. In de OWE ‘sport en bewegen een gezonde leefstijl’ wordt nog verder ingegaan op de fysiologie van het lichaam en wordt ook de vraag gesteld hoe het hart en de longen werken. Bovendien staan de welvaartziektes en de andere aandoeningen die een sterke relatie hebben tot sport en bewegen centraal. Door het volgen van deze OWE’s krijgen de studenten vakmatige kennis over het menselijk lichaam en weten ze ook wanneer hun cliënten eventueel moeten worden doorverwijzen naar andere professionals. In de OWE’s ‘van begeleider tot coach’, ‘Mensen met een beperking’ en ‘de leefstijlcoach (alleen voor studenten die het uitstroomprofiel SBA hebben gekozen) ligt de nadruk minder op de kennis van het menselijk lichaam maar gaat het meer over het kunnen signaleren van sociaal-emotionele en gedragsproblemen. De studenten leren hoe ze sport kunnen inzetten om deze problemen te verminderen en of op te lossen, hoe ze effectieve coachingsstrategieën moeten toepassen en hoe ze met conflictsituaties moeten omgaan. Tot slot leren ze ook dat het doorverwijzen naar andere professionals erg belangrijk kan bij het optimaal helpen van hun cliënt. In de OWE ‘service management’ leren de studenten bovendien hoe ze conflicten kunnen hanteren en hoe ze problemen op een klantvriendelijke manier kunnen oplossen. In het algemeen kan bovendien worden opgemerkt dat elke onderwijseenheid elk jaar wordt aangepast en verbeterd om op deze manier in te kunnen springen om actuele ontwikkelingen en vraagstukken. Bovendien proberen de docenten ten alle tijden tijd te maken om
actuele thema’s en recente
overheidsplannen/beleidsplannen met de leerlingen te bespreken en erover te discussiëren. Beleidsvraagtstukken worden ook behandeld in de OWE ‘sport en bewegen in prachtwijken’. In deze OWE moeten studenten bijvoorbeeld diverse beleidsplannen lezen en daarover vragen beantwoorden. Bovendien moeten ze een adviesrapport opstellen waarbij onder andere moet worden ingegaan op het landelijke beleid rondom sport en de politieke ontwikkelingen ten aanzien van prachtwijken. Omdat een adviesrapport verder een vorm van een beleidstekst is, leren ze ook aan welke eisen een beleidstekst moet voldoen. In de andere OWE’s wordt niet zoveel ingegaan op het schrijven en volgen van beleid. De student zou eventueel een minor kunnen kiezen waarbij dieper wordt ingegaan op het sportbeleid en hoe men deze kan ontwikkelen/verbeteren. Tot slot ontwikkelen de studenten in de leerlijn sportvaardigheden hun sporttechnische en tactische vaardigheden. En leren de studenten in de OWE ‘riskmanagement’ allerlei belangrijke wet- en regelgeving
17
met betrekking tot veiligheidsaspecten van sport en bewegingsprogramma’s zodat het sporten voor de doelgroep zo veilig mogelijk gebeurd.
3e: Doorzettingsvermogen: Een buurtsportcoach moet over een behoorlijke proportie doorzettingsvermogen beschikken. Hij of zij moet de opgestelde doelen voor ogen kunnen houden en deze proberen te volbrengen ook als de omstandigheden of omgeving tegen werken. Zo zal de doelgroep bijvoorbeeld niet altijd even enthousiast mee willen participeren in het beweeg en sportaanbod. Wilskracht en doorzettingsvermogen zijn dan een vereiste om de deelnemers opnieuw enthousiast te krijgen. Bovendien is de buurtsportcoach zelf ook vaak verantwoordelijk voor het werven van deelnemers voor de sport- en bewegingsactiviteiten. Hiertoe moet hij/zij flyers, internetsites, folders en promotiemateriaal maken. Deze werving gaat niet altijd van het luie dakje en vergt vaak doorzettingsvermogen.
Wordt deze competentie behandeld tijdens de studie SBE? Tijdens de onderwijseenheid ‘Hoe daag je jongeren uit’ leren de studenten dat het vaak lastig is om jongeren te motiveren om ze bepaalde dingen te laten doen. Om de jongeren toch zover te krijgen dat ze bijvoorbeeld actief mee doen met een bepaalde sport moeten de studenten over een goede proportie doorzettingsvermogen beschikken. Dat het belangrijk is om door te zetten leren de studenten waarschijnlijk het meeste tijdens de stage die gekoppeld is aan deze OWE. In deze stage werken de studenten met kinderen en met jongeren en moeten ze ervoor zorgen dat de kinderen/jongeren actief mee doen aan allerlei beweegactiviteiten. Dit zelfde geldt voor de OWE ‘sport en bewegen in prachtwijken’ en de stage die hieraan gekoppeld is. In deze stage werken de studenten met groepen uit achterstandssituaties zoals allochtonen, mensen met een beperking of mensen met overgewicht. Bij deze mensen is vaak net een beetje extra doorzettingsvermogen nodig om ze aan het sporten te krijgen. Als de studenten dit doorzettingsvermogen niet bezitten wordt het lastig om deze doelgroep in beweging te krijgen. Doorzettingsvermogen is dus een belangrijke competentie tijdens bovengenoemde stages. De competentie ‘doorzettingsvermogen’ wordt overigens niet als een aparte competentie beoordeeld tijdens de stage.
4a: motiveren en stimuleren: De buurtsportcoach zoekt aansluiting bij buurtbewoners en houdt contact met hen. Hij betrekt de buurtbewoners bij het achterhalen van wensen en behoefte ten aanzien van sport en bewegen. Hij/zij heeft kennis van de beste manier om bepaalde doelgroepen over te halen en te motiveren en kan wervingsmethodes inzetten die het beste aansluiten bij de achtergrond van de doelgroep. Tot slot kent hij/zij de omstandigheden die bevorderd en belemmerend werken voor de deelname van bepaalde doelgroepen en kan hij/zij een open en uitnodigend klimaat creëren.
Wordt deze competentie behandeld tijdens de studie SBE?
18
Het leren motiveren en stimuleren van diverse doelgroepen wordt uitgebreid behandeld tijdens de studie SBE, bijvoorbeeld tijdens de OWE’s die vallen onder de beroepstaak ‘begeleiden en coachen’ (‘van begeleider tot coach’ en ‘de leefstijlcoach’) en ook tijdens de OWE’s die vallen onder de beroepstaak ‘gedrag veranderen en gezonde leefstijl’ (‘sport en bewegen een gezonde zaak’ en ‘sport en bewegen een gezonde leefstijl’). Tijdens de OWE ‘van begeleider tot coach’ leren de studenten over de redenen en motivatie van de verschillende doelgroepen om niet te willen of kunnen sporten. Per doelgroep moeten de studenten vervolgens gaan bedenken hoe ze deze doelgroep juist wel aan het sporten krijgen. Om dit te kunnen doen
verwerven
ze
kennis
over
motivatietheorieen,
groepsdynamica,
begeleidingsstijlen
en
gedragsveranderingmodellen. Tijdens de stage die aan deze onderwijseenheid gekoppeld is moeten de studenten deze theorie ook inzetten in de praktijk. In de beroepstaak ‘Gedrag veranderen & Gezonde leestijl’ staat centraal dat de student leert hoe hij/zij mensen aan zet tot een meer fysiek actieve leefstijl. Hiertoe leren de studenten dingen over de anatomie en de fysiologie van het lichaam en leren ze hoe ze modellen van gedragbeinvloeding en gedragsverandering kunnen gebruiken. Bovendien leren ze over diverse kenmerken van verschillende doelgroepen zoals de motorische, sociale, culturele en psychologische achtergrond. Door de achtergrond van de doelgroep te leren kennen kunnen ze een goed passend advies verzorgen. Tot slot wordt tijdens de leerlijn Sportvaardigheden veel nadruk gelegd op de verschillende motieven die mensen hebben om niet te gaan sporten of juist wel. De studenten leren hoe ze diverse motieven moeten herkennen en het sportaanbod hierop aan te passen zodat ze in staat zijn om een zo groot mogelijke groep te kunnen motiveren om te gaan sporten.
4b. Inlevingsvermogen/aanpassingsvermogen: De buurtsportcoach kent de verschillende achtergronden/culturen van de doelgroepen en de groepsdynamische processen, en weet hiermee om te gaan. Hij/zij benadert iedereen persoonlijk en kent de verschillen tussen verschillende individuen en groepen. De buurtsportcoach signaleert de behoefte aan sport en bewegingsactiviteiten in de buurt en de motivatie, houding en beleving hiervan. Hij/zij maakt analyses van groepen en verhoudingen binnen groepen in de buurt.
Wordt deze competentie behandeld tijdens de studie SBE? Net
zoals
de
competentie
stimuleren/motiveren
wordt
ook
aan
de
competentie
inlevingsvermogen/aanpassingvermogen veel aandacht besteed tijdens de studie SBE zoals in de OWE’s: ‘van begeleider tot coach’, ‘bedenk eens wat nieuws’, ‘de leefstijlcoach’ en tijdens de leslijn sportvaardigheden. In de OWE van begeleider tot coach leren de studenten de eigenschappen van verschillende doelgroepen kennen. Ze krijgen kennis van de sociale, culturele en maatschappelijke kenmerken van verschillende mensen. Vervolgens leren de studenten hoe ze verschillende mensen adequaat moeten begeleiden.
19
Hij/zij creeert daartoe een veilig en agogisch klimaat waarin verschillende doelgroepen zich thuis voelen en durven zichzelf te zijn. Daarnaast leert de student hoe om te gaan met conflictsituaties en zal hij/zij leren om emotionele gedragsproblemen te signaleren, vast te stellen en te verminderen. Het plaatsen van gedrag in een sociale en culturele context is hier een belangrijk onderdeel van. Ook het inspelen op groepsprocessen is een belangrijk leerpunt in deze OWE, waarbij de student zowel het sociale klimaat in de groep moet kunnen analyseren als het individuele welbevinden van de deelnemers. In de OWE ‘bedenk eens wat nieuws’ moeten de studenten zich per doelgroep gaan bedenken wat deze doelgroep belangrijk vind, wat hen beweegt. Vervolgens moeten de studenten hun communicatiemethode hierop aanpassen zodat ze hen op de juiste manier motiveren om in beweging te komen. Tijdens de leslijn Sportvaardigheden wordt veel aandacht besteed aan hoe je je doelgroep moet benaderen en hoe je je moet opstellen om de doelgroep zo comfortabel mogelijk te laten voelen. Zo leren de studenten hun stemgebruik op de doelgroep aan te passen, leren ze hoe ze zich moeten positioneren in de groep en leren ze hoe ze de participatie van de deelnemers kunnen verhogen. Bovendien ervaren de studenten tijdens deze lesuren zelf hoe het is om de diverse bewegingsactiviteiten te volgen. Dit is belangrijk omdat ze op deze manier beter weten wat ze hun deelnemers aanbieden waardoor ze de activiteit beter kunnen afstemmen op de deelnemers. Voor de rest worden er tijdens de studie SBE een aantal onderwijseenheden gegeven waar men specifiek ingaat op bepaalde doelgroepen. Zo gaat men in de de OWE ‘hoe daag je jongen uit’ specifiek in op de doelgroep jongeren. Tijdens deze OWE leren de studenten belangrijke kenmerken en eigenschappen van jongeren kennen. Bovendien leren de studenten welke communicatievormen ze het beste kunnen gebruiken bij deze doelgroep en wat ze van de doelgroep mogen verwachten en welke houding ze het beste kunnen aannemen ten opzichte van de jongeren. Tot slot leren ze over de specifieke sociale en emotionele ontwikkelingen van jongeren en leren ze hoe ze specifiek voor deze doelgroep bewegingsactiviteiten moeten opzetten. In de OWE ‘sporten met een beperking’ en ‘mensen met een beperking’ wordt ingegaan op de vraag hoe je mensen moet benaderen met een fysieke en emotionele beperking. Deze doelgroep moet immers op een andere manier worden benaderd als de doelgroep kinderen en jeugd. De doelgroep ‘ouderen’ wordt niet specifiek in één onderwijseenheid behandeld. Wel komt de doelgroep is verschillende onderwijseenheden terug zoals in de OWE ‘het veld en de spelers’.
4c: Coachen en Ontwikkelen: De buurtsportcoach begeleidt en ondersteund assistenten buurtsportcoaches en andere medewerkers bij het uitvoeren van de werkzaamheden op allerlei vakgebieden van het werk. Ook verdeelt hij de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden onder hen. Naast het coachen van zijn collega’s initieert, stimuleert en begeleidt de buurtsportcoach ook de ontwikkeling van de doelgroep waarmee zij of hij werkt. Hij doet dit zowel op individueel niveau als in groepsverband.
Wordt deze competentie behandeld tijdens de studie SBE? In de stage van het vierde jaar (zowel bij SLM als bij SBA) en soms ook al tijdens de stage van het derde
20
jaar worden de studenten beoordeeld op hun coachings- en begeleidingskwaliteiten. Van de studenten wordt verwacht dat ze op hun stageplek bijvoorbeeld stagiaires en vrijwilligers begeleiden en coachen en natuurlijk ook de cliënten of deelnemers. Op deze competentie worden ze tijdens de stage ook beoordeeld en waar nodig worden ze erin ondersteund/begeleid. Tijdens de OWE ‘evenement management’ moeten de studenten een groot sportevenement organiseren. Om ervoor te zorgen dat dit evenement plaats kan vinden hebben de studenten vrijwilligers nodig. In deze OWE wordt dan ook stil gestaan bij het feit hoe je ten eerste vrijwilligers aantrekt, en ook vooral hoe je hen moet motiveren en stimuleren zodat de vrijwilligers de studenten blijven helpen bij hun evenement. Tijdens de OWE’s die vallen onder de beroepstaak ‘begeleiden en coachen’ (‘van begeleider tot coach’, ‘mensen met een beperking’ en ‘de leeftijlcoach’) leren de studenten hoe ze zowel groepen als individuen moeten coachen tot een gezondere en meer sportieve leefstijl. Tijdens de OWE ‘mensen met een beperking’ leren de studenten hoe ze een groep mensen (vaak met een bepaalde beperking) moeten coachen tot een gezondere leefstijl. In de OWE ‘de leefstijlcoach’ leren de studenten hoe ze iemand één op één moeten coachen. Ze leren hiertoe diverse coachings- en interviewtechnieken en ze leren over diverse motivatietheorieen.
4d: Communicatief sterk: Een buurtsportcoach is in staat om op verschillende manieren te communiceren. Hij of zij kan zich zowel mondeling als schriftelijk goed uitdrukken en is overtuigend. De buurtsportcoach kan goed luisteren en is getraind op het opvangen van signalen. Hij of zij bouwt relaties op met de buurtbewoners en is niet eenkennig en laat zich niet claimen door bepaalde groepen of individuen. In de omgang met de buurtbewoners is hij/zij in staat om op professionele wijze een balans te vinden tussen betrokkenheid en afstand zodat hij zo objectief mogelijk blijft zijn werk.
Wordt deze competentie behandeld tijdens de studie SBE? In de OWE ‘van begeleider tot coach’ wordt geoefend met verschillende communicatietechnieken. De vraag die hierbij centraal staat is hoe je verschillende doelgroepen moet benaderen. De studenten moeten hun kennis over de verschillende doelgroepen gebruiken om zich op deze manier in de desbetreffende personen te kunnen verplaatsen en de communicatie met hen hierop aan te passen. De studenten moeten hierbij uiteraard letten op zowel hun verbale als nonverbale communicatie. In de OWE ‘hoe daag je jongeren uit’ wordt specifiek ingegaan op de vraag hoe de studenten het beste met kinderen en jeugd kunnen communiceren. In de OWE ‘sport en bewegen in prachtwijken’ leren de studenten hoe ze mensen uit achterwijken moeten benaderen. Ze leren interviewtechnieken en welk jargon ze moeten gebruiken. In de stages leren de studenten hoe ze de juiste afstand kunnen vinden tot de doelgroep. Dit zal in elke situatie anders zijn, het is dus vooral door praktijkervaring dat de studenten gaan ervaren wat in elke situatie de juiste balans is tussen betrokkenheid en afstand houden.
21
3.4 Overige competenties die van belang zijn voor de buurtsportcoach In paragraaf 3.3 worden de competenties benoemd die volgens het rapport flankerend beleid en volgens de NISB belangrijk zijn voor buurtsportcoaches. Naast dit literatuur onderzoek ben ik ook opzoek gegaan naar vacatures voor buurtsportcoaches en combinatiefunctionarissen om te bekijken welke competenties en
vaardigheden
in
deze
vacatures
wordt
genoemd.
Bovendien
heb
ik
een
aantal
combinatienatiefunctionarissen en buurtsportcoaches geïnterviewd en heb ik aan hen gevraagd welke competenties en vaardigheden nu belangrijk zijn in hun werk. Aan de hand van dit deelonderzoek ben ik erachter gekomen dat er nog een aantal vaardigheden zijn die belangrijk worden geacht in het beroep als buurtsportcoach: 5a. Het kunnen opstellen van aan financieringsplan 5b. Om kunnen gaan met PR en marketing 5c. Management taken uitvoeren
5a. Financieringsplan Wanneer een buurtsportcoach een sportevenemet of bewegingsproject organiseert is hij of zij zelf ook vaak verantwoordelijk voor de financiering hiervan. Het is dan ook belangrijk dat je weet wat een realistisch finacieringsplan is en hoe je deze moet opzetten. In de OWE ‘innovatief projectmanagement’ moeten de SBA-studenten de wensen van de klant in kaart brengen op hun stageplek. Ze moeten een innovatief en ondernemend idee uitwerken die bij deze wens past. Dit mondt uit in een projectplan inclusief een uitgewerkte financieringsaanvraag. De studenten leren in de OWE hoe ze een realistische begroting moeten opstellen en waar ze financiële middelen kunnen krijgen bijvoorbeeld via interne wegen, externe bronnen, subsidies, fondsen etc. De onderwijseenheid ‘innovatief projectmanagement’ wordt overigens alleen behandeld bij de SBA studenten. DE SLMstudenten krijgen tijdens het derde jaar de OWE ‘maatwerkprogramma’s’. In deze OWE wordt uitgebreid stil gestaan bij het maken van een realistische offerte bij verschillende sportprogramma’s/activiteiten.
5b. Marketing en PR Veel buurtsportcoaches die zijn geinterviewd gaven aan dat de marketing en de PR van een sportevenement een belangrijk gedeelte van hun werk behelst. Vandaar dat er in deze paragraaf nog een keer extra stil wordt gestaan bij deze competentie. In de OWE ‘duurzaam ondernemen’ moeten de studenten een sportevenement organiseren. Hiervoor moeten ze een bedrijfsplan schrijven dat bestaat uit drie onderdelen: een algemeen deel, een marketing deel en een financieel deel. In het marketing gedeelte moeten de studenten nagaan hoe hun onderneming is gepositioneerd op de markt; wat zijn de sterke en zwakke punten van de onderneming, hoe is de concurrentie, wat wil de doelgroep etc. De studenten leren bovendien hoe ze hun product/activiteit moeten verkopen. Ze leren over promotionele activiteiten en hoe ze de doelgroep het
22
beste kunnen benaderen. In het financiële gedeelte leren de studenten hoe ze een investeringsplan schrijven, een openingsbalans maken, een omzetprognose en een kasstroomoverzicht. In de OWE servicemanagement leren de studenten ook het een en ander over promotie, en het verkopen van je product. Zo leren ze over diverse koopmotieven voor consumenten en leren ze hoe ze een programma moeten verkopen volgens het AIDA model. Ze moeten hiertoe zowel een mondelinge verkooppresentatie houden als een schriftelijke promotie.
5c.Management taken In een aantal vacatures staat vernoemd dat de buurtsportcoach in zijn of haar functie ook management taken moet verrichten zoals kritisch bekijken en verbeteren van de bedrijfsvoering (in het bedrijf waar ze zelf werken of in het bedrijf waardoor ze worden ingehuurd), het maken van een begroting of het omzetten van organisatiedoelen (zoals gemeentelijke doelstellingen) naar concrete taken en afspraken. Maar ook is het soms van belang dat je als buurtsportcoach weet hoe een bedrijf is opgebouwd en hoe de hiërarchie in het bedrijf is. Bovendien moet de buurtsportcoach naar een bedrijf kunnen kijken en zien waar de kansen en beperkingen van dit bedrijf liggen, en hierop kunnen inspelen door een goed pasbaar sportprogramma op te stellen. Bovenstaande vaardigheden hebben dus vooral te doen met management taken en met bedrijfsvoering. De SLM-studenten leren dergelijke vaardigheden voor een gedeelte bij de OWE’s ‘integraal management’ en ‘maatwerk programma’s’. De SBA studenten krijgen deze competenties tijdens de OWE ‘innovatief projectmanagement’ aangeleerd maar wel in mindere maten dan de SLM studenten.
4. Aanbevelingen In de afgelopen drie paragrafen zijn we ingegaan op de vragen wat een buurtsportcoach doet, over welke competenties de buurtsportcoach moet beschikken, en welke competenties de leerlingen van de studie SBE aangeleerd krijgen. In deze paragraaf zal ik een aantal aanbevelingen doen naar de studie SBE met betrekking tot de mate waarin het curriculum van de studie SBE zou kunnen worden aangepast zodat het profiel van een afgestudeerde SBE’er goed (of nog beter) overeenkomt met het profiel van de buurtsportcoach. Ten eerste moet worden opgemerkt dat het profiel van een afgestuurde SBE’er nagenoeg perfect past bij het profiel van een buurtsportcoach. Een van de belangrijkste taken van de buurtsportcoach is om te kijken naar een buurt, organisatie of doelgroep en dan te bedenken wat hij of zij kan doen om er voor te zorgen dat er in deze buurt of organisaties meer gesport gaat worden. De studenten van de studie SBE zijn zeer bekwaam in het uitvoeren van een dergelijke taak. Tijdens de studie hebben ze veelvuldig geoefend met het opstellen, organiseren en evalueren van beweegactiviteiten en weten ze goed hoe ze moeten luisteren en inspelen op de diverse doelgroepen. Ze hebben kennis van sociale en emotionele gedragsproblemen en ze zijn op de hoogte van de nieuwste sportbeoefeningen. Daarnaast beschikken ze
23
ook over de capaciteiten om een begroting op te stellen, weten ze hun producten en diensten te promoten en weten ze hoe ze een buurtscan maken. Naast het feit dat ze de sportactiviteit kunnen bedenken en coördineren zijn ze ook in staat om indien nodig de sportactiviteit gedeeltelijk of volledig zelf uit te kunnen voeren doordat de studenten tijdens de studie ook goed zijn toegerust met sporttechnische vaardigheden. Ze kennen naast de theorie dus ook de praktijk, een groot voordeel van de SBE studenten! Tot slot hebben ze veel praktijk ervaring opgedaan doordat de studenten elk studiejaar stage lopen waarbij ze in contact komen met diverse doelgroepen. Bovenstaande maakt dat de studenten van de studie SBE al goed worden opgeleid tot toekomstige buurtsportcoaches. Dit te hebben gezegd zijn er een aantal dingen waaraan meer aandacht besteed mag worden, wil de studie SBE hun studenten nog beter opleiden tot het nieuwe beroep de buurtsportcoach. Ten eerste is het belangrijk dat er tijdens de studie meer aandacht wordt besteed aan de doelgroep ‘senioren’. Nederland is aan het vergrijzen, wat wilt zeggen dat er steeds meer senioren in Nederland wonen. Over het algemeen sport deze groep weinig wat slechte gevolgen heeft voor hun gezondheid en wat hoge kosten voor de gezondheidszorg met zich mee brengt. Het is dan ook belangrijk dat de senioren worden gestimuleerd om meer te gaan bewegen. Een belangrijke reden waarom de overheid zoveel geld heeft uitgetrokken voor het aanstellen van buurtsportcoaches is omdat de overheid graag wilt dat er met name extra aandacht komt voor deze doelgroep. De combinatiefunctionarissen werken al veel met kinderen en met jeugd, dus het is juist aan de buurtsportcoaches om met die doelgroepen te gaan werken waar tot nu toe nog maar weinig ‘aandacht’ op is gevestigd, in ieder geval met betrekking tot het uitoefenen van sport. Voor de SBE’er biedt dit dus kansen op de arbeidsmarkt. Tijdens de studie SBE worden er veel doelgroepen behandeld. De kinderen en jeugd komen aan bod, de mensen met overgewicht of andere lichamelijke beperkingen worden behandeld en ook de groepen uit de achterstandswijken worden uitgebreid besproken in een aantal OWE’s. In de meeste stages werken de studenten ook met bovengenoemde doelgroepen. Een doelgroep die echter weinig wordt behandeld is dus de doelgroep senioren, terwijl daar juist veel werkgelegenheid ligt. Er zouden bijvoorbeeld samenwerkingsverbanden
kunnen
worden
gelegd
tussen
seniorenflats/verzorgingstehuizen
en
bijvoorbeeld sportcentra. De sportcentra zouden goed passende sportactiviteiten moeten organiseren waardoor de senioren meer mogelijkheden aangeboden krijgen om te blijven bewegen. De SBE’er is bij uitstek de persoon om dergelijke samenwerkingsverbanden tot stand te brengen en om goed passende sportactiviteiten te maken en te coördineren. Om dit werk te kunnen doen moeten de SBE’ers echter wel wat weten over bijvoorbeeld de eigenschappen, motieven en fysiologische kenmerken van de senioren. Ook moeten ze leren welke sporten senioren aantrekkelijk vinden en welke niet, en hoe ze het beste de senioren kunnen bereiken, benaderen en motiveren en welke communicatietechnieken ze moeten gebruiken. Dit zijn competenties en vaardigheden die goed ten pas zullen komen bij het werk als buurtsportcoach, maar ook in ander werk dat een afgestudeerde SBE’er mogelijk kan gaan doen met senioren. De eerste aanbeveling die ik dan ook zou willen maken is om tijdens een van de OWE’s een aantal lessen te besteden aan de doelgroep ouderen. Nu worden de ouderen zo hier en daar wel ergens genoemd, maar nergens wordt deze doelgroep echt concreet behandeld, zoals bijvoorbeeld wel gebeurd
24
bij de kinderen of de allochtonen. Nog mooier zou het zijn als er ook een aantal weken stage gelopen zou kunnen worden met senioren. Onder de studenten heerst waarschijnlijk het idee dat het werken met senioren saai is, terwijl dit juist heel leuk en uitdagend werk kan zijn. Een stage tijdens het eerste of tweede jaar met de doelgroep senioren kan de studenten motiveren om later te gaan werken met deze doelgroep. De tweede aanbeveling heeft te maken met de competentie samenwerken en vooral netwerken. Tijdens het onderzoek en het praten met diverse buurtsportcoaches en combinatiefunctionarissen heb ik ondervonden dat dit de belangrijkste competentie is als buurtsportcoach. De reden hiervoor is dat je als buurtsportcoach
veel samenwerkingsverbanden
moet opzetten. Het
is
niet
efficiënt om
als
buurtsportcoach steeds zelf te gaan sporten met de doelgroep. Op het moment dat de buurtsportcoach hier namelijk mee stopt, is de kans groot dat ook de doelgroep weer stopt met sporten. De taak van de buurtsportcoach is daarom niet of niet alleen het aanbieden en uitvoeren van beweegprogramma’s maar juist samenwerkingsverbanden aanleggen tussen diverse organisaties. Dit om er voor te zorgen dat er blijvende connecties ontstaan, ook op het moment dat de buurtsportcoach zich bezig gaat houden met een andere doelgroep of een ander gebied. Een buurtsportcoach zou bijvoorbeeld een sportorganisatie kunnen benaderen met de vraag of zij een bepaald soort beweegprogramma willen verzorgen voor een groep ouderen in een bepaalde seniorenflat. Op het moment dat dit project gaat lopen hoeft de buurtsportcoach zich er niet meer mee te bemoeien en kan hij/zij zich gaan richten op een andere niet sportende groep in Nederland. De buurtsportcoach krijgt dus veel meer voor elkaar wanneer hij of zij haar netwerkende en samenwerkende competenties gebruikt. Wat vaak een probleem is, is dat ‘netwerken’ aan het begin eng kan zijn. Het is niet altijd even gemakkelijk om zomaar op iedereen af te stappen en een praatje te beginnen, en om te onderscheiden welke personen belangrijk voor je netwerk zijn en welke minder. Het is daarom van belang dat de studenten tijdens de studie al leren hoe ze dit het beste kunnen doen en dat ze ervaren dat netwerken niet ‘eng’ is. De studenten moeten leren ‘outgoing’ te zijn en een open uitstraling te hebben zodat ook andere mensen hen gemakkelijk benaderen. Tijdens de studie SBE leren de studenten het een en ander over netwerken en samenwerken. Tijdens de OWE ‘netwerken’ leren de studenten hoe ze een netwerkanalyse moeten maken, leren ze de belangen, de verschillende rollen en de mate van betrokkenheid in de netwerken te herkennen, leren ze hoe ze zichzelf moeten gedragen in het netwerk en leren ze welke interventiemethode ze kunnen gebruiken. Ook in de OWE ‘duurzaam ondernemen’ leren de studenten het belang van een goed netwerk voor het opzetten van een eigen onderneming. De studenten leren hoe ze een netwerkkaart moeten maken en hoe ze inzichtelijk kunnen krijgen welke ondernemingen/bedrijven belangrijk zijn voor hun eigen onderneming. Maar wat hierboven wordt vernoemd is vooral theoretisch. Het in de praktijk brengen van deze competentie is natuurlijk minstens zo belangrijk. In de stages die de studenten lopen is het daarom van belang dat de studenten worden gestimuleerd/‘gedwongen’ om meer multidisciplinair te gaan denken en om bijvoorbeeld in contact te komen met andere professionals in het vak. Het is hierbij dan ook van belang dat de studenten hier ook echt op worden beoordeeld zodat ze een extra duwtje in de rug voelen om breder te gaan denken en de stap te durven zetten om hun netwerk te vergroten. In het vierde jaar
25
worden de studenten al beoordeeld op het feit of ze goede bruggenbouwers zijn. Wellicht kan hier ook al tijdens eerder stages meer mee worden gedaan? Bijvoorbeeld in de stage die gekoppeld is aan de OWE ‘sporten en bewegen in prachtwijken’. In deze OWE wordt al behandeld hoe men een netwerkanalyse moet maken. In de stage die eraan gekoppeld is zou men deze theoretische kennis om moeten kunnen zetten in de praktijk. Deze stage vindt bovendien in de meeste gevallen plaats bij gemeentes en buurten. Dit is dan ook bij uitstek de stage waarin men ervaring op kan doen in het werk als buurtsportcoach. Het is dan ook van toevoegende waarde om in deze stage extra te letten op de competentie netwerken. Een laatste argument waarom de competentie netwerken meer zou ´moeten´ worden behandeld in de OWE ´sporten en bewegen in prachtwijken´ en de bijbehorende stage, is omdat deze OWE valt onder de beroepstaak ´sportstimulering en sportparticipatie´. Bij deze beroepstaak is samenwerken/netwerken de kerncompetentie. Deze kerncompetentie wordt in de OS-OER als volgt beschreven: ‘De SBE’er werkt actief samen met organisaties en disciplines om de sociaal-maatschappelijke belemmeringen die de doelgroep kunnen weerhouden om een sport en bewegingsactiviteiten deel te nemen te verminderen’. De vraag is in hoeverre de studenten tijdens de OWE’s van de beroepstaak ‘sportstimulering en sportparticipatie’ ook daadwerkelijk deze kerncompetentie leren. Wellicht is er een manier om ervoor te zorgen dat de studenten tijdens deze OWE’s meer leren en vooral ook oefenen in het aanleggen van netwerken en het samenwerken met andere professionals in het vak. Het derde punt gaat over de vaardigheden en kennis omtrent het schrijven en kunnen werken met landelijke en gemeentelijke beleidsplannen. Een buurtsportcoach moet vaardig zijn in het kunnen lezen en begrijpen van deze beleidsplannen, hij of zij moet de beleidsplannen daar waar nodig kunnen aanpassen en hij of zij moet de beleidsplannen om kunnen zetten in concrete handelingen en activiteiten. De SBEstudenten krijgen tijdens verschillende OWE’s wel te maken met diverse beleidsplannen en in de OWE ‘sport en bewegen in prachtwijken’ moeten ze ook een beleidsplan schrijven, maar echt diep wordt er niet op het werken met beleidsplannen ingegaan. Dit is ook logisch omdat de studie SBE op een gegeven moment keuzes moet gaan maken over wat ze willen behandelen in vier jaar en wat niet. En voor een SBE student in het algemeen hebben de onderwerpen rondom beleid mogelijk niet de meeste prioriteit. Op het moment dat een SBE-student daarom het idee heeft dat hij of zij na het afstuderen graag aan de slag wilt gaan als buurtsportcoach is het raadzaam voor die student om een minor te kiezen waarop men wat dieper ingaat op het beleid. Dit zelfde geldt eigenlijk voor vaardigheden die te maken hebben met managementtaken en bedrijfsvoering. De SLM-studenten krijgen tijdens hun derde jaar vrij veel kennis aangeleerd over het kunnen opzetten van een eigen onderneming, over het kritisch kunnen kijken naar een onderneming en problemen te kunnen oplossen door goede maatwerkprogramma’s aan te leveren. Bovendien leren ze hoe ze organisatiedoelen moeten vertalen naar individuele afspraken, weten ze hoe ze de bedrijfsvoering kunnen optimaliseren en leren ze bepaalde zaken over de administratie zoals het maken van een begroting. De SBA-studenten krijgen deze vaardigheden in hun derde jaar in mindere mate aangeleerd omdat bij hen de nadruk meer ligt op het aanleren van vaardigheden als een bewegingsagoog. In het derde jaar leren de SBA-studenten vooral hoe ze mensen één op één moeten coachen en begeleiden en hoe ze hun eigen gedrag moeten evalueren. In de OWE’s ‘kwaliteit van
26
handelen’ en ‘innovatief projectmanagement’ komen wel een aantal aspecten terug van bedrijfsvoering en management taken, maar niet zoveel als bij de SLM-studenten. Het uitstroomprofiel SLM is om die reden wellicht dan ook geschikter voor die studenten die het beroep willen uitoefenen als buurtsportcoach. Dit wil niet zeggen dat de studenten met het uitstroomprofiel SBA geen geschikte buurtsportcoaches zullen zijn, in tegendeel. Wanneer de SBA-studenten een minor kiezen waarin zowel het sportbeleid als management taken worden behandeld, zijn ook deze studenten zeer goed uitgerust om goede buurtsportcoaches te worden. Als conclusie kan worden gezegd dat uit dit onderzoek is gebleken dat het competentieprofiel van de studie SBE goed overeenkomt met het competentieprofiel van een buurtsportcoach. Omdat de studenten van de studie SBE bovendien niet alleen getraind zijn in hun sportvaardigheden, maar ook over veel theoretische kennis beschikken zijn de afgestudeerde studenten bij uitstek geschikt voor de functie als buurtsportcoach op niveau vijf.
27