Boekrecensies
De Belgische linkse intellectuelen tussen revolutie en conformisme Eva Schandevyl, Tussen revolutie en conformisme. Het engagement en de netwerken van linkse intellectuelen in België, 1918-1956, Brussel: ASP – Academic & Scientific Publishers, 20011, 408 blz. André Mommen Over de linkse intellectuelen en hun culturele en maatschappelijke invloed in België is tot nu toe weinig grondig onderzoek verricht. Men moest het stellen met wat verspreide detailstudies of wat biografische notities, maar het overzicht en de dwarsverbanden ontbraken. Daar is nu verandering in gekomen door de publicatie van Eva Schandevyls proefschrift. In haar boek over het engagement en de netwerken van de linkse intellectuelen besteedt zij veel aandacht aan de intellectuelen in het interbellum en het decennium na de Tweede Wereldoorlog. Onder die linkse intellectuelen waren er die na de Russische Revolutie ofwel “fellow traveller” werden uit sympathie voor het nieuwe regime in Moskou, ofwel resoluut voor het lidmaatschap van de KPB kozen. Zo werden ze “partij-intellectuelen”. Daarnaast focust Schandevyl ook in op de brede categorie van de “nonconformisten” en de “antifascisten”. Ze vergeet hierbij niet de progressieve katholieken die zich in de marge van de katholieke organisaties bevonden, omdat ze erg ontevreden waren over de manier waarop die aan politiek deden. De intellectuelen worden na de grote slachting in de oorlog en de opkomende massificatie (“de opstand der horden”) verplicht om zich sociaal en politiek te engageren, omdat ze zich bewust van hun I 102
maatschappelijke verantwoordelijkheid als sociale categorie zijn geworden. Dat is een algemene tendens in heel Europa. Ze vormen daarom netwerken die blaadjes en manifesten publiceren waardoor ze de conflicten in binnen- en buitenland in de openbaarheid brengen en waardoor ze de politieke agenda hopen te beïnvloeden. Kortom, de intellectuelen gedragen zich “vrijzwevend” (Karl Mannheim). Politiek engageren sluit het lidmaatschap van een politieke partij niet uit. In dat geval spreekt Schandevyl in navolging van Gramsci over “organische intellectuelen”. De Tweede Wereldoorlog betekent een nieuwe breuklijn in de ontwikkeling van het engagement van de intellectuelen, maar ook kunstenaars. Sommigen kiezen, veelal in een emotionele opwelling, voor de KP. Maar als na 1947, bij de opzettende Koude Oorlog, vanuit Moskou Andrej Zjdanov de intellectuelen de duimschroeven aandraait, verlaten de meesten met stille trom weer de KP. Een aantal onder hen vindt daarna onderdak bij de BSP. Voor de katholieke non-conformistische intellectuelen ligt dat anders. In België hebben zij niets met het marxisme, waardoor ze veroordeeld worden om zich in de schaduw van de inmiddels in 1945 opgerichte CVP te bewegen. Een vroege doorbraakpoging met de UDB wordt bij de parlementsverkiezingen van 1946 niet met veel stemmen of zetels beloond. De UDB verovert slechts 1 zetel en verdwijnt daarna uit de regering. Het engagement van vele linkse intellectuelen wordt nu sterk beïnvloed door het existentialisme van Jean-Paul Sartre en diens tijdschrift Les Temps modernes. Voor de katholieken speelt E. Mounier nog dezelfde rol, maar nu samen met het Parijse tijdschrift Esprit en de krant Témoignage chrétien. Deze katholieke intellectuelen vormen ook een modernistische stroming die vooral buiten
de CVP actief zijn. Hun modernistische ideeën willen ze binnen de maatschappelijke structuren en beslissingscentra ingang doen vinden door middel van debatten en publicaties. Ze liggen mede aan de basis van de oprichting van het CRISP. In de BSP willen de modernisten, maar zonder hem te noemen, het werk van Hendrik de Man continueren. (Neokapitalistische) planning van de economie is hun bekommernis, dus zonder uitgebreide nationalisaties. Het sleutelwoord luidt nu “structuurhervormingen”, waarmee veel interne tegenstellingen worden afgedekt. Veel blijft dus vaag in dit sociaal-economisch discours. Men spreekt nogal badinerend van een vorm van “zacht marxisme”, maar dat wel de steun van een aanzienlijk deel van de socialistische vakbond in Wallonië verwerft. André Renard is hiervan de grote aanvoerder. Trotskistische infiltratie (Ernest Mandel) zorgt voor de nodige spanningen.
VLAAMS MARXISTISCH TIJDSCHRIFT
-
Schandevyl moet erkennen dat de netwerken van intellectuelen vooral een zaak van Franstalige intellectuelen zijn, met als epicentrum de ULB in Brussel. Intellectualisme is immers een verschijnsel van de grote stad. In Vlaanderen is daarvan traditioneel weinig te merken. In Brussel vormen de Vlaamse intellectuelen slechts een zeer kleine minderheid. Gent heeft dan wel al een vernederlandste universiteit, maar die levert alsnog weinig Vlaamstalige intellectuelen af. Antwerpen heeft geen universiteit. Van een autonome linkse intellectuele activiteit is daar dan ook geen sprake, wel van flamingantisme dat in de jaren dertig al snel naar rechts overhelde. Hendrik de Man weet in deze context wel een aantal jonge afgestudeerden via zijn vormingswerk en vooral via zijn actie voor het Plan van de Arbeid aan te trekken, maar zijn invloed blijft toch eerder beperkt. Sommige intellectuelen, zoals Bert Van Hoorick, Aloïs Gerlo of Leo Michielsen behoren tot het progressieve flamingantisme, maar kiezen vlak voor de oorlog voor de KPB. Het gaat hier om slechts een beperkt aantal individuen. Ze komen individueel over naar de Partij.
ook al omdat die met het verfoeide marxisme heeft gebroken en aan het socialisme een ethische grondslag wil verlenen. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat Hendrik de Man met de revolutionairen van rechts in gesprek komt en dat hij geleidelijk het parlementarisme over boord zal zetten. Dat hij in 1940 in de collaboratie stapt, is vanuit dat opzicht zelfs logisch. Schandevyl brengt vele elementen en personen met elkaar in verband, bespreekt initiatieven, ontrafelt netwerken en legt daarbij de nadruk op het Brusselse intellectuele milieu dat hoofdzakelijk Franstalig is. Hier in Brussel speelt de ULB als vrijzinnig en liberaal bolwerk een cruciale rol in de opleiding van intellectuelen, terwijl in de rest van het land het triomfalistisch katholicisme de plak blijft zwaaien dankzij een uitgebreid katholiek onderwijsnet. In Brussel zijn de meeste kranten en tijdschriften gevestigd, er zijn vele instellingen waar intellectuelen hun brood kunnen verdienen en er is een welvarende liberale bourgeoisie die haar salons opent voor debatten. Toch is Brussel niet meer dan een grote provincialistische hoofdstad in vergelijking met intellectuele metropolen als Londen, Parijs of Berlijn. Schandevyl vergeet dat te vermelden. Veel Franstalige kunstenaars en auteurs zoeken Parijs op waar ze een grotere markt voor hun ideeën kunnen vinden. Weinigen kunnen in België rondkomen van hun pen. Dat geldt a fortiori nog meer voor de Vlamingen. Echter, vanuit Nederland bestaat er slechts een marginale belangstelling voor Vlaanderen. Amsterdam speelt voor de Vlamingen bij lange na niet de rol die Parijs voor de Franstaligen speelt. De meeste Vlaamse intellectuelen beheersen voldoende de Franse taal om op de hoogte te zijn van hetgeen in Parijs of Brussel wordt gepubliceerd. Maar dat is veelal ook alles. Weldra richten sommige Vlamingen ook de blik op Berlijn. Het Duitse expressionisme is immers ook in Vlaanderen populair. Frans Masereel is één van hen. Dat wil nog niet zeggen dat deze Vlaamse intellectuelen daardoor ook allemaal “internationalisten” zijn geworden. Integendeel. Masereel is, samen met Paul Van Ostaijen, eerder een uitzondering.
De Grote Crisis en vooral de Spaanse Burgeroorlog leveren, samen met de opkomst van het fascisme in binnen- en buitenland, voldoende conflictstof op voor debat en actie. Schandevyl merkt ook op dat de “pacifisten” van het gebroken geweertje en van “nooit meer oorlog” zich dan ongemakkelijk gaan voelen. Moeten ze nu de fascistische dreiging met de wapens te lijf gaan of niet? Welke middelen gebruiken om een komende wereldbrand te vermijden? Daarnaast bestaat er onder de intellectuelen een groot ongenoegen over de bestaande politieke en economische verhoudingen. Het parlementarisme wordt gezien als een onbruikbaar instrument en hun verzet tegen het liberale kapitalisme neemt toe. Maar wat is dan het alternatief? Voor de communisten is dat natuurlijk de sovjetrepubliek en de planeconomie naar stalinistisch model. Voor de socialistische intellectuelen is planning binnen het kapitalisme welkom om de crisis te bestrijden. Voor vele katholieke intellectuelen mag dat ook een corporatistische ordening zijn naar Oostenrijks of zelfs fascistisch model. Vandaar dat deze zogenaamde “revoluti- De taalstrijd sluit heel wat Vlaamse intelonairen van rechts” zelfs enige sympathie lectuelen op in een soort getto, en als ze voor Hendrik de Man kunnen opbrengen, daaraan weten te ontsnappen, dan halen JAARGANG 47 NUMMER 1 I LENTE 2013
ze hun mosterd bij de Duitse nationaalsocialisten. In Wallonië en Brussel is die fasciserende trend goeddeels afwezig. Dat verklaart ook waarom in de jaren dertig vele Franstalige intellectuelen gewonnen zijn voor de vorming van een Volksfront naar Frans model. De Sovjet Unie speelt hierin een zekere rol. De communisten zijn immers in 1935 op het Zevende Congres van de Comintern gewonnen voor de vorming van antifascistische volksfronten naar Frans of Spaans model. In België komt het Volksfront niet van de grond omdat de meerderheid van de socialisten tegen is. Ze vrezen zo de deur open te zetten voor een grotere communistische invloed op de arbeidersmassa. Men mag aannemen dat de actie voor het Plan van de Man ook bedoeld was om dat gevaar af te wenden. Waarom heeft links, met name hier dan de KPB, de frustraties van vele Vlamingen niet in eigen richting weten te kanaliseren? Er waren ooit toch aanzetten. Jef Van Extergem was in Antwerpen naar de KPB overgekomen. Maar de grote doorbraak bleef uit. Ook nadat de communisten op aansporingen vanuit Moskou in 1937 nadrukkelijk de Vlaamse kaart hadden getrokken. Probleem was dat het terrein inmiddels al bezet was. Vooral de kleine burgerij en delen van de boerenstand helden al over naar een “nieuwe orde” en waren traditioneel anticommunistisch, ook al wegens de invloed van het katholicisme. Schandevyl merkt echter ook op dat de KPB toch hoofdzakelijk een Franstalige partij was die, evenals de socialistische, haar zwaartepunt in Wallonië en Brussel had. Vlaamse eisen werden daardoor ook erg gemakkelijk als “kleinburgerlijk” weggezet. Er valt op dit punt uiteraard meer te zeggen dan Schandevyl hier doet. Temeer daar de sociaal-economische situatie van de kleine burgerij dan al eerder hachelijk was en oplossingen behoefde die binnen de dichotomie van kapitaal en arbeid nauwelijks op te lossen was, tenzij dan door middel van een corporatistische staatsordening, het uitschakelen van de almacht van het parlement en, bovenal, economisch protectionisme. Als we dat alles op een rijtje zetten dan is het meer dan normaal dat de “nieuwe orde” vooral een imitatie van Mussolini’s fascisme of Hitlers nationaal-socialisme moest zijn. De communisten wisten daarom ook niet in de andere Europese landen 103 I
de kleine burgerij aan te spreken en ook niet de (kleine) boeren, wél de landarbeiders, hoewel het anarcho-syndicalisme hier en daar een aanzienlijke aanhang wist te verwerven, met name in Italië en Spanje. Op het einde van de Tweede Wereldoorlog is het fascisme verslagen. De KPB kan dan de in het verzet gespeelde rol politiek verzilveren. Doch de KPB wordt geenszins de dominante arbeiderspartij, zoals dat in Italië en Frankrijk wél het geval is. De Waalse arbeidersmassa keert terug naar de socialisten. De verzuiling slaat weer toe. Want intussen zijn de traditionele partijen in nieuwe gewaden gehuld, maar met dezelfde vooroorlogse politici, weer op het toneel verschenen. Het vooroorlogse politieke landschap herstelt zich dus, evenals het liberale kapitalisme, al is het met de sociale zekerheid als onontbeerlijke aanvulling. Om de maatschappelijke verhoudingen te stabiliseren, zullen velen later zeggen. In 1947 is de politieke rol van de KPB grotendeels uitgespeeld als ze uit de regering verdwijnt. De oprichting van de Kominform in dat jaar betekent ook de terugkeer naar het sectarisme en een snelle afkalving van de electorale aanhang van de KPB. Intussen wordt de verzuiling verder versterkt. Intellectuele stagnatie en conformisme komen opzetten. De in 1945 opgerichte CVP poogt niet alleen de katholieke belangenorganisaties onder eigen vleugels te houden, maar ook om door nu officieel beroep te doen op de ideologie van het “personalisme” de intellectuele dissidenten het gras voor de voeten weg te maaien. Bij de socialisten is het al niet anders. Van een radicalisering is helemaal geen sprake meer. De Socialistische Actie is bedoeld om vooral het Waalse ABVV in het gareel te houden. De geëngageerde intellectuelen zien door deze feitelijke ontwikkelingen de marges steeds smaller worden. Sommigen zoeken een onderkomen bij de BSP. Progressieve katholieke intellectuelen verenigen zich in het inmiddels weer opgestarte losse netwerk van Esprit, maar zonder, zoals in Frankrijk, een debat met het marxisme aan te gaan. Uiteraard zorgt de Koude Oorlog en vooral de Duitse herbewapening voor veel bijkomende spanningen. De communistisch geïnspireerde vredesbeweging neemt een forse uitbreiding, doch tot I 104
belangrijke dissidenties in de BSP komt het niet. De meest markante dissidentie is natuurlijk die van Isabelle Blume-Grégoire in Brussel. Ze blijft tot in 1954 als “onafhankelijke” in de Kamer zitten. Van een succesvolle “derde weg” is geen sprake. Want als de BSP gaat regeren, dan is dat zeer opportunistisch, zonder echter de structuren van het kapitalisme zelf in vraag te willen stellen. Lieden als A. Van Acker of P.-H. Spaak zorgen daar wel voor.
en positivistisch is. Hier volgen dan enkele opmerkingen in die zin. Maar wie is nu een intellectueel? Hier volgt Schandevyl in grote lijnen de schema’s van Pierre Bourdieu. Een intellectueel is dan vooral iemand met een universitaire opleiding en een intellectuele productie. Zo kan Schandevyl dan Victor Leemans als een “autodidact-socioloog” wegzetten, omdat deze onderwijzer alleen maar door wat rommelen in het buitenland aan een universitaire titel is gekomen, maar voorts wel een omvangrijk “oeuvre” op zijn naam heeft staan dat vooral is opgebouwd uit samenvattingen van sociologische werken van anderen. Schandevyl baseert zich op Zeev Sternhell om ook de “rechtse revolutionairen” in beeld te brengen. De discussie van deze categorie van rechtse intellectuelen is echter summier, want Schandevyl analyseert uiteraard vooral de bewegingen van linkse intellectuelen.
Toch verandert er wel wat in de BSP. Vanuit de ULB, en in het bijzonder vanuit het Institut de Sociologie, worden in de jaren vijftig intellectuelen afgeleverd die het studiebureau Institut Émile Vandervelde, de ministeriële kabinetten en de overheidsdiensten gaan bevolken. Het gaat hier vooral om “technocraten” die het staatsapparaat willen gebruiken voor een economische en sociale moderniseringspolitiek. Overheidsingrijpen in de wisselvalligheden van de kapitalistische conjunctuur is immers een noodzaak geworden om te vermijden Toch had het werk van Sternhell wat meer dat het drama van de Grote Depressie zich aandacht verdiend dan hier is gebeurd, daar herhaalt. hij ook uitvoerig over Hendrik de Man heeft geschreven, waarbij hij met name De “autonome intellectuelen” verdwijnen de nadruk heeft gelegd op de Mans revinu al met al grotendeels uit beeld. Ze zijn sie van het marxisme als opstapje naar het opgegaan in de officiële circuits en instel- fascisme. De Man is op die manier ook een lingen, waar ze beleidsvoorbereidend werk “irrationalist” geworden, dus dan in potenverrichten. Het is de periode dat zich een tie al een “revolutionair van rechts” die niet aantal grote hervormingen opdringen. Na toevallig in de collaboratie terecht is gekode invoering van de sociale zekerheid is men. Deze stelling heeft ooit in sommige dat natuurlijk het onderwijs (met als gevolg academische kringen, en niet alleen in de schooloorlog), modernisering van het België, voor enige opschudding gezorgd. industriële weefsel, enz. De Grote Staking Waardoor er debatten ontstonden over de van 1960-’61 markeert hier een symbolisch houdbaarheid van Sternhells stelling. Want keerpunt. Het is dan wachten op Mei ’68. er was veel gemeenschappelijk in de ideoNa een periode van ongekende economi- logie en in de attitudes van hetgeen Schansche groei en welvaartsverbetering zal dan devyl gemakshalve de non-conformisten een nieuwe moderniseringsgolf losbarsten, noemt: het irrationele. Vooral de kathowaarbij nieuwe sociale bewegingen ont- lieke non-conformisten hadden eerst voestaan die de problematiek rond de derde ling gehad met de Action française en na wereld, het milieu en de ethische kwesties het kerkelijk verbod ervan zich via Esprit op de politieke agenda zullen zetten. Die losser gemaakt van de Kerk. modernisering zal het werk van een nieuwe generatie van intellectuelen worden, En dan is er natuurlijk ook nog Georg waarna ook de ontkerkelijking een feit zal Lukács met zijn studie over de “vernietiworden. ging van de rede”. De Duitse romantiek, met alles wat daarna aan irrationele theSchandevyls behandeling van haar onder- orieën opkwam, zou, aldus Lukács, de werp is vatbaar voor enige theoretische kri- voedingsbodem voor het nazisme hebben tiek. Het gaat hier dus niet alleen maar om gevormd. Echter, Lukács is eigenlijk ook de definities die ze hanteert, wel om haar de putatieve vader van Sternhell ... zelfs al theoretische aanpak die erg sociologistisch erkent Sternhell dat niet met zoveel woor-
VLAAMS MARXISTISCH TIJDSCHRIFT
-
den in zijn werken. Elke verwijzing naar Lukács ontbreekt ook bij Schandevyl. Had Schandevyl zich nu wat meer gericht op het conflict tussen de intellectuelen die de Verlichting verdedigden en diegenen die het irrationalisme aanhingen, dan had ze wat meer helderheid in haar discours kunnen scheppen. Dat had ook relevant kunnen zijn met betrekking tot de huidige debatten over het populisme en het ermee verbonden volksnationalisme dat onmiskenbaar voortbouwt op de ideologische erfenis van de vooroorlogse irrationalisten.
JAARGANG 47 NUMMER 1 I LENTE 2013
105 I
Jean Volders Jean Volders. Républicain et révolutionnaire. Anthologie présentée et annotée par Roger Barbier, préface de Charles Picqué, Brussel: Éditions Aden, [2013], 237 blz., 12 euro. André Mommen In de geschiedschrijving van de Belgische socialistische beweging is relatief weinig aandacht besteed aan de rol en de betekenis van de Brusselse socialist Jean Volders (1855-1896). Volders was een lange opgeschoten en knappe jonge man uit de Brusselse Marollen – een echte kèt dus, maar een charmant exemplaar, dat wel – die aanvankelijk bankbediende werd (eerst bij Cassel en dan bij de Nationale Bank van België), maar bij die laatste werd hij in 1883 tot ontslag gedwongen wegens zijn politieke activiteiten. Hij ging daarna in de journalistiek en de democratische agitatie. Hier speelde hij de rol van tussenpersoon. Men kan hem wel een “socialist” noemen, maar in feite was hij een radicale democraat die op dat moment linkser stond dan de bezadigde Brusselse socialisten (met als boegbeelden Louis Bertrand en César De Paepe), of de leiders van de Gentse Vooruit (met Edouard Anseele en Edmond Van Beveren als leiders). Volders was naar het socialisme overgekomen via de beweging voor de uitbreiding van het stemrecht op een moment dat de economische crisis voor grote werkloosheid zorgde, ook onder de vakarbeiders (de “arbeidersaristocratie”) in Brussel en onder fabrieksarbeiders en mijnwerkers elders in België. Dat een “halve intellectueel” als Volders deze stap wilde en kon zetten, had ongetwijfeld te maken met zijn talenten als volkstribuun in beide talen en met zijn vermogen om kort en krachtig opiniërende artikelen te schrijven. Ondanks zijn geringe opleiding (lagere school) kon Volders zijn mannetje staan, ook tussen advocaten, studenten en geletterden, dus het typische links-liberale publiek van toen. De agitatie voor de verovering van het algemeen stemrecht verdeelde de liberale partij, die toen aan het bewind was, en leidde in 1884 tot een kiesnederlaag, waardoor de katholieke partij (het “zwarte woud”) weer aan de macht kwam. Dat leidde met name in Brussel in september 1884 tot forse rellen, I 106
maar niet tot nieuwe verkiezingen. Voor de socialisten was het toen duidelijk dat hun alliantie met de liberalen op een dood spoor was geraakt. De rechtse liberalen (“doctrinairen”) die de fabrikanten en grote handelaren vertegenwoordigden in het parlement, desolidariseerden zich met wat op straat was voorgevallen. Voorheen hadden heel wat kiezers, zeker te Brussel, hun stem niet aan de liberalen willen geven, maar aan een lijst van zogenaamde “onafhankelijken”, vooral samengesteld uit katholieke edelen, waardoor de liberale partij voorgoed haar absolute meerderheid in de Kamer en de Senaat zou verliezen. Het vervolg ervan moet men dialectisch interpreteren. De uiterste linkervleugel van de liberale partij zou weldra de oversteek maken naar de in 1885 opgerichte Belgische Werklieden Partij (BWP) waarin de reeds in 1879 opgerichte Belgische Socialistische Partij, samen met vooral diverse corporatistische vakbondjes van vakarbeiders uit Brussel en enkele Waalse groepen opging. Hierdoor kon de BWP weldra ook in Wallonië doordringen, vooral daar in 1886 een grote arbeidersopstand was uitgebroken die met harde hand door leger en justitie werd onderdrukt. Dat zorgde niet alleen voor de toevloed van arbeiders uit de grote industrie en vooral uit de steenkoolmijnen, maar ook voor een merkwaardige vorm van radicaal activisme, d.w.z. de “directe” actie, met bijvoorbeeld ook brandstichtingen of het plaatsen van dynamiet. Geradicaliseerde arbeiders liepen bij voorkeur met een revolver op zak op straat rond. Kwestie van de wettige zelfverdediging zelf in de hand te hebben. Dit alles zorgde voor enorme spanningen in de BWP. De gematigde en reformistische Brusselaars hadden wel de dagelijkse leiding in handen, maar konden de geradicaliseerde industriearbeiders in Wallonië nauwelijks in de hand houden. Dat zorgde ten slotte voor een dissidentie in Henegouwen (met uitlopers elders in Wallonië, tot in o.a. Seraing en Brussel toe) onder leiding van de broers Alfred en Léon Defuisseaux. De laatste was een gewezen radicaal-liberaal parlementslid voor Brussel. De eerste was een nogal avontuurlijk aangelegde fabrikant uit Henegouwen die contacten onderhield met Franse blanquisten en van hen ook zijn politieke tactiek (de revolutionaire staking uitlokken en dan via een coup de macht grijpen) had overgenomen. Hij stuurde aan op een breuk met de
Brusselse leiding omdat die de revolutionaire staking voor het algemeen stemrecht niet wilde decreteren. Daarom stichtte hij een dissidente Parti Socialiste Républicain (PSR). Het avontuur liep op een sisser af nadat was gebleken dat provocateurs in opdracht van de Staatsveiligheid een “groot complot” in elkaar hadden gezet om de socialistische leiders achter de tralies te krijgen. Het is binnen deze context dat Jean Volders in Brussel opereerde en de prille BWP op “koers” wilde houden: geen avonturen en de banden met de vooruitstrevende leden van de liberale bourgeoisie niet verbreken. Volders domineerde vanaf dat moment in het Brusselse de socialistische beweging en stak de inmiddels ziek geworden ideoloog César De Paepe voorbij als partijwoordvoerder op de meetings. Doch ook de gloriedagen van Volders duurden niet erg lang meer. Als in 1893 het Parlement uiteindelijk besluit de Grondwetsherziening goed te keuren en de democratisering van het stemrecht een feit wordt, is de onbetwiste menner van de BWP al door zijn krachten heen. Het verdict luidt begin 1894 overspannenheid. Maar in de zomer van 1894 raakt Volders volledig verlamd. Er was dus meer aan de hand dan “overspannenheid”. Hij overlijdt twee jaar later in een psychiatrische inrichting. Dat verklaart allicht ook waarom zijn rol en betekenis voor het socialisme in België onderbelicht is gebleven.
VLAAMS MARXISTISCH TIJDSCHRIFT
-
Gelukkig is daar nu enigszins aan verholpen door de publicatie van een keuze uit het journalistieke werk van Volders. Roger Barbier tekende voor de selectie en de bezorging ervan. Charles Picqué voegde er een inleiding aan toe. Deze bundel bevat polemische artikelen in een stijl die rond 1880 in de democratische en socialistische pers gebruikelijk was: polemisch, op de rand van het blasfemische aan toe, direct op de man spelend, waarbij ook het paard werd genoemd, liefst met gedurfde woordspelingen. Want Volders publiceerde zijn artikelen in centenbladen die vooral op straat werden verkocht aan een publiek dat enig amusement en vooral opwinding kon gebruiken. Volders had daarbij ook enig talent om pikante geschiedenissen grondig uit te spitten. De hier gekozen selectie betreft enkel redactionele standpunten die Volders in het dagblad Le National belge in de jaren 1884 en 1885 publiceerde, dus totdat deze Brusselse krant de publicatie staakte. Let wel: deze krant was géén socialistisch dagblad, maar een radicaal-democratisch blad dat in 1880 door ene Henri Bolland was gesticht, maar daarna in handen overging van Gabriel Marchi, een Fransman afkomstig uit Corsica. Met Marchi boorde het Franse radicalisme in Brussel een wat breder publiek aan. Er woonden toen heel wat Fransen in Brussel. Dat waren uiteraard geen belastingontduikers, maar wel mensen die na de val van de Parijse Commune in 1871 asiel in België hadden gevonden. Onder hen bevonden zich ook de aanhangers van Auguste Blanqui, zoals Emmanuel Chauvière, die met de oprichting van geheime genootschappen hier het socialisme hoopten te vestigen. Aan de invloed van het blanquisme in België kwam al een einde toen Chauvière in 1882 na een amnestiemaatregel terug naar Parijs was gegaan. Zijn aanhang kalfde meteen af. De Staatsveiligheid sloeg na de septemberrellen van 1884 eveneens hard toe. Marchi werd daarna het land uitgezet. Het betekende het einde van zijn opmerkelijke journalistieke activiteiten. De krant Le National belge verdween. Volders verloor er zijn job door. Maar wie was Volders nu? Dat komen we aan de hand van deze bundel artikelen niet te weten. We leren alleen maar een groot polemist kennen, een zeldzame volkstribuun, “un meneur d’hommes”. Kortom, de JAARGANG 47 NUMMER 1 I LENTE 2013
man die geen blad voor zijn mond neemt als dat ertoe doet. Maar Volders was tevens een tacticus, ofwel ook een “opportunist”. De weg van de revolutie heeft hij nooit gekozen. Alfred Defuisseaux werd niet zijn bondgenoot. Volders wist ook dat stakingen altijd doodbloeden als er niet tijdig resultaten worden geboekt en dat eventuele politieke stakingen de beweging konden vernietigen. De strijd voor het algemeen stemrecht mocht daarom niet “ontaarden” in gewelddaden, maar moest via demonstraties worden “gekanaliseerd”. Daarvoor had men dan de steun van de liberalen meer dan nodig, omdat die in de grote steden de macht uitoefenden. Zij konden daardoor demonstraties gemakkelijk verbieden en de burgerwacht laten uitrukken. Na 1891 wilde Volders via de actie voor het algemeen stemrecht de liberale partij zelfs “democratiseren”. Volders was dus wel een man van de straat, doch beslist geen onbesuisde gek. Al deze aspecten worden in deze bundel niet vermeld, waardoor de lezer eigenlijk een onvolledig beeld krijgt van wie Volders echt was: de volkstribuun die de BWP niet alleen binnen de burgerlijke legaliteit wilde houden, maar ook zag als een kritische manoeuvreermassa om de burgerlijke partijen onder druk te zetten. Hij zag de BWP daarom zowel als de linkervleugel van het liberalisme als een mogelijke bondgenoot van de katholieke arbeiders uit de patronaten, mocht hem dat electoraal uitkomen. Daarin verschilde hij hoegenaamd niet van vele andere socialistische leiders in Brussel. Het succes van die strategie bleek toen in 1894 bij de eerste parlementsverkiezingen er via het algemeen meervoudig stemrecht niet minder dan 28 socialistische volksvertegenwoordigers de Kamer werden gekozen. Socialistische? Och ja, volgens de zorgvuldig onderhouden mythe waren het er zeker 28. In werkelijkheid had de BWP in Charleroi samen met de liberale progressisten en de Ridders van de Arbeid een gezamenlijke lijst (“kartel”) ingediend. De grens tussen socialisme en progressisme was er flinterdun en daardoor in één federatie ondergebracht. Kortom, de BWP stond er als Brusselse emanatie zwak. Daarna werden alle verkozenen op de lijst gemakshalve maar tot de “partijleden” gerekend. Ook het vroegere liberale kamerlid Léopold Fagnard dat via het kartel werd herkozen.
107 I