Grimm©
De avonturen van Reukers Dit is het verhaal van een Yorkshireterriër, genaamd Reukers, die een gelukkig leven leidde bij een gezin met twee dochters, maar laat ik in de tegenwoordige tijd spreken.
Dit weekend is de vader voor zaken in St. Petersburg en op deze zaterdagmiddag zitten de drie vrouwelijke bazen in de woonkamer in gezelschap van de broer van de moeder, voor Reukers slechts een vage bekende, zeg gerust onbekende, maar intuïtief weet Reukers dat de man niet deugt. Net was deze intuïtie nog zo zwak dat Reukers haar negeerde en zijn nieuwsgierigheid vrijspel gaf. Reukers probeerde de onbekende onder dekking van een begroeting te besnuffelen, waarna de man beangstigend hard op de grond had gestampt en op dreigende toon uitgestoten: ‘blijf uit mijn buurt, vieze marmot!’ ‘Oooh,’ had de moeder daarop gezegd, ‘nee, hij houdt niet van kleine hondjes Reukers!’ ‘Als ik zulke ratten zie,’ begon haar broer toen, ‘begrijp ik racisme ineens maar al te goed. Het is namelijk net als met de aanstootgevende gewoontes en eigenschappen die buitenlanders soms hebben en die ze zelf heel normaal en terecht vinden. Reukers kan er niks aan doen dat hij er zo uitziet, hij is zich van geen kwaad bewust en heeft de beste bedoelingen, maar toch wekt alles aan hem bij mij weerzin op. Ik kan geen enkele sympathie voor dat rotbeest opbrengen.’ Intussen was Reukers uit verwarring en van schrik naar de keuken gedribbeld om troost te zoeken in zijn bak Pedigreebrokken. Inmiddels is Reukers’ eetlust verzadigd, zijn gemoed tot rust gekomen en dribbelt hij over de zeilen vloerbedekking weer de keuken uit, de woonkamer in. Hoewel de nieuwsgierigheid nog aanwezig is, durft Reukers voorlopig niet in de buurt van de onbekende te komen. Liever loopt hij naar zijn oude vertrouwde kleed toe, een kleed dat ligt voor de radiator en tussenin de rieten stoelen waarop de dochters zitten. Hijgend laat Reukers zich neerploffen, legt zijn kop op zijn voorpoten en sluit zijn ogen. Één van de dochters strekt haar hand naar de York uit en aait hem. Het hondje ontspant en luistert ondertussen naar het stemgeluid van de andere dochter: ‘als ik op Melissa’s weblog lees hoe het er in Bangladesh aan toegaat, dan heb ik zoiets van hier doen we iets helemaal verkeerd. Als je leest dat Melissa in Bangladesh door onbekenden, mensen die ze gewoon in de bus 1
Grimm©
ontmoette, dat ze door die mensen mee naar huis is genomen en daar voor niks mocht slapen en eten en dat hun haar overal mee naartoe namen. En als je leest hoe dat met dat eten ging. Zij mocht dan eerst opscheppen en wat ze overliet, dat was voor de rest van de familie. Echte gastvrijheid. Daar kunnen we hier wat van leren hoor.’ ‘Hm,’ brengt haar oom uit. Zijn nare stemgeluid maakt Reukers nerveus. ‘Dat moet van de islam. Het is ook egoïsme. Ze denken zo in het paradijs te komen. Die mensen nemen dat heel serieus. Ze zien je gewoon als een buitenkansje voor hun zielenheil. En achter je rug om zullen ze je in hun gekke taaltje wel lelijk bekritiseren en klagen over die vermoeiende gastvrije verplichtingen.’ ‘Nou,’ antwoordt zijn nichtje en ze kijkt naar haar moeder, ‘ik weet het niet. Je hoeft toch niet alles over te nemen. Een beetje zou denk ik geen kwaad doen. Hier in Nederland hebben we haast alles en de mensen zijn bot en klagen dag in dag uit.’ ‘Ach,’ zucht de oom, ‘je moet zo denken, klagen en vooral aan jezelf denken, dat zijn de sleutels tot een welvarend leven in onze maatschappij. Met dat klagen waar jullie zelf zo over zeuren, help je de maatschappij vooruit. Goed, misschien zijn we verwend, maar alleen met klagen blijft dat zo. En met gastvrijheid, sterke familiebanden, alles delen, een leven zonder strakke agenda, daarmee kom je nergens als je ook luxe wilt. Voor even lijkt het heel wat, maar dat is een vakantie-indruk. Als je er lang genoeg inzit, worden de sociale verplichtingen en het gebrek aan privacy verstikkend. En de ledigheid in dat soort landen, het trage tempo en het verrotte systeem, je kunt niks voor elkaar krijgen! Nee, hier is alles beter.’ ‘Hm.’ De moeder. Ze kijkt naar de lege theeglazen op tafel en vraagt: ‘zal ik nog thee zetten?’ ‘Mam, je moet mij zo wegbrengen,’ protesteert de dochter die Reukers aait en krabt. Ze trekt haar hand terug. Haar moeder werpt een blik op de Ikeaklok aan de wand. Half vier al… ‘Dus…’ maar de dochter komt niet verder dan dit woord, want dan klinkt er buiten een harde knal, alsof de onverlaat van de buren weer zijn doos met Oud & Nieuw restanten tevoorschijn heeft gehaald. Door de knal veert Reukers op. Hij is gealarmeerd. Het hondje hoeft niet na te denken om het als zijn taak te zien uit te zoeken wat er aan de hand is. Hij komt in beweging en dribbelt haastig, met nagels tikkend tegen het planket, richting de gang, alleen om een dichte deur aan te treffen. Reukers hield rekening met deze blokkade, maar hoopte op het beste, want vaak staat de deur op een kier. Het hondje probeert daarom voor de zekerheid met zijn snuit en poot een kier te vinden, maar nee, hij krijgt de deur niet in beweging. De alternatieve strategie, om hulp pie2
Grimm©
pen, is onnodig, want op hetzelfde moment hoort Reukers het geluid van mensenvoeten op hout en schuivende stoelen. De dwergterriër draait zich om en ziet alle drie de bazen naar hem toe komen. Even opgewekt over deze naderende hulp als ongeduldig om te ontdekken wat er buiten aan de hand is, begint hij te kwispelen. Als de dochter die vooropgaat de deur opent, gaat Reukers iedereen kwispelend voor. Hij snelt naar het verticale raam naast de voordeur. De bazen volgen het hondje niet direct. Ze blijven staan waar ze staan om klanken uit te stoten naar de sinistere vreemdeling in de kamer. Reukers kijkt intussen door het raam naar buiten, naar een glimp van de straat en naar de oprit met de auto, zoekend naar de bron van de knal van zonet, zoekend naar de dreiging. Niets vreemds te ontdekken, niets vreemds te horen. Voor de zekerheid blijft Reukers voor het raam staan, binnenskeels grommend, maar ten slotte concludeert hij dat alles veilig is. Het hondje draait zich om, staart naar zijn bazen die bezig zijn met het aantrekken van hun zomerjassen. Blijkbaar gaan ze weg, maar dat is niet bijzonder, niet iets om moeilijk over te doen, ze komen vanzelf terug en Reukers is het gewend alleen thuis te zijn. Aan de onbekende denkt de dwergterriër niet. Reukers verplaatst zonder bewust waarom zijn blik naar de trap en herinnert zich plotseling de kluif van vanochtend die hij op de overloop heeft laten liggen. Nu hij eraan denkt, krijgt hij zin om op het bot te kluiven en de weeïge geur ervan op te snuiven. Om deze lust te bevredigen zal het hondje de trap moeten bedwingen, niet het gemakkelijkste obstakel in huis voor zijn korte pootjes. Toch, met geduld weet Reukers altijd boven te komen en hij gaat de uitdaging aan. Voorzichtig klautert de dwergterriër tree voor tree de trap op, tot hij halverwege is, als hij hoort hoe de voordeur wordt opengetrokken en de baas, voor ze met haar dochters het huis verlaat, naar de vreemde man roept: ‘lief zijn voor de hond hè!’ ‘Als hij maar uit mijn buurt blijft!’ schreeuwt de man vanuit de woonkamer terug. Reukers schrikt van de klanken. Hij realiseert zich de situatie, dat hij is achtergelaten in het gezelschap van de griezel. Wat moet hij doen? De eerdere nieuwsgierigheid alsnog bevredigen, maar nu om contact aan te knopen en op goede voet te raken met de vreemdeling of uitzoeken of één van de bazen niet toch is achtergebleven? Met één baas in huis naast de engerd zou de situatie al aangenamer zijn. Het hondje besluit zijn kluifplan op te geven en weer naar beneden te bewegen, op zoek naar een baas.
3
Grimm©
Terug in de gang ontdekt het hondje dat de deur naar de woonkamer weer gesloten is. Naar gewoonte zoekt hij eerst naar de kier, maar als dat geen resultaat oplevert, besluit hij voor de tweede strategie te gaan: aanhoudend piepen. Het duurt een poos voor de deur opengaat, maar open gaat ze en wel met een flinke zwaai. Reukers schrikt van de zwaai en de persoonlijke geur die hem overvalt. Hij kijkt op, ziet de enge man, kijkt dan naar de doorgang en besluit eerst maar de kamer binnen te gaan en dan de situatie goed op te nemen om te ontdekken wat hij kan doen. Reukers komt in beweging, maar wordt geblokkeerd door een grote schoen, pal voor hem neergezet. Harde intimiderende klanken van de vreemdeling volgen: ‘smerige marmot! Wat moet je? Opgesodemieterd!’ Reukers blijft staan en kijkt angstig op. Het hondje begrijpt niet wat er aan de hand is en wat de onbekende wil. Dit soort situatie is voor Reukers onbekend… Van slag besluit hij zijn eerste prioriteit aan te houden en gewoon om de schoen heen te lopen, dan zal alles wel weer normaal worden. Maar als Reukers in beweging komt, verplaatst de schoen zich met hem en blijft zijn gang blokkeren. ‘Wat zeg ik? Opgesodemieterd!’ Bij gebrek aan een beter idee probeert Reukers nogmaals langs de schoen te komen, met hetzelfde resultaat. Ten slotte komt de schoen naar voren en schuift de schrikkende dwergterriër met kracht naar achteren. Voor de derde keer kijkt het hondje naar de onpeilbare man op. Hij kijkt naar het gezicht, naar de genietende ogen. Wat wil deze man van hem? Wat heeft hij, Reukers, misdaan? Dan, voor Reukers verder kan denken, en tot zijn kleine opluchting, doet de onbekende een paar passen achteruit, zich terugtrekkend tot achter het deurportaal. Hopend dat hij nu eindelijk de kamer in kan, dribbelt Reukers vooruit, maar als hij bijna de woonkamer in is, zwaait de vreemdeling met sadistisch gelach de deur griezelig hard dicht. Reukers weet net op tijd naar achteren te stappen om het hout niet tegen zijn snuit te krijgen. Het hondje is onthutst en het kost tijd voor het gevoel wegzakt. Uiteindelijk – hij wil toch naar de kamer en wat net is gebeurd, is hem zo vreemd dat hij er geen les uit kan trekken – begint de dwergterriër opnieuw te zoeken naar een kier. Hij krabt harder en langer dan normaal en durft niet te piepen. De deur gaat wel open, met de onvertrouwde zwaai en de walm. Reukers voelt angst, maar laat zich niet van de wijs brengen. Hij moet naar de kamer om de situatie op te nemen en troost en bescherming te zoeken bij één van de bazen. Door het gedrag van de onbekende is de hoop dat één van de bazen nog aanwezig is zo sterk dat ze de waarheid moet zijn. Reukers dribbelt voorwaarts en wordt niet eens door de vreemdeling tegengehouden. In tegendeel, de achterpoten van het hondje zijn maar net voorbij het portaal of het 4
Grimm©
arme diertje wordt hard en pijnlijk naar voren gelanceerd. Reukers piept van pijn en schrik. Hij weet zijn poten niet te coördineren, zijn vaart niet te regelen, hij weet niet eens wat er gebeurt, begrijpt het pas als hij na een meter weer tot stilstand komt. Met een panische uitdrukking draait het hondje zich om en ziet hoe de vreemdeling nonchalant terug naar de stoel loopt. Reukers bemerkt, de kamer rondziend en geuren opsnuivend, geen achtergebleven baas en realiseert zich alleen te zijn met de onaangename en onbegrijpelijke man. Van slag als hij is, kan het hondje maar één manier bedenken om weer tot bedaren te komen. Hij dribbelt naar de keuken en zoekt troost in de Pedigreebrokken. Wat een teleurstelling als Reukers de eetbak leeg aantreft. De laatste brokken heeft hij opgegeten na de vorige confrontatie met de nare man. En al is hij nog altijd van slag door deze gemenerik, bang voor hem en wil hij hem mijden, de macht van de gewoonte en de focus op eten – Reukers moet gewoon eten hebben! – zijn sterk genoeg om het hondje tot een merkwaardig besluit te brengen. Het diertje verbeeldt het zich ongeveer als volgt: ‘ik moet eten, mijn eten is op, ik moet de bazen om eten vragen, de bazen zijn er niet, andere mensen kunnen mij ook eten geven, er is een ander mens aanwezig, hij is de enige die mij eten kan geven, ik moet eten.’ De uitkomst is dat de domme York terugkeert naar de kamer om zijn potentiële weldoener te benaderen, zeker niet zonder angst of twijfel, maar op het beste hopend.
De broer zit scheef op zijn stoel en probeert in te dutten, maar als hij het dichterbijkomende geluid van Reukers’ dribbelen hoort, opent hij moeizaam zijn ogen. Hij draait zijn hoofd naar het naderende hondje toe en waarschuwt op kalme toon, waar Reukers niets dreigends in hoort: ‘kom niet in mijn buurt. Ik heb een hekel aan je. Waag het niet in mijn buurt te komen. Waag het niet. Ik zeg het maar één keer. Waag het niet.’ Doodleuk blijft Reukers op de vreemdeling afgaan. Dan, op het moment dat het hondje binnen bereik komt en zijn smeekbede wil beginnen, heft de man zijn hand en geeft het een harde pets tegen de snuit. Reukers weet niet wat hem overkomt en piept hard. Overvallen door de plotselinge agressiviteit wil hij zo snel mogelijk van het gevaar wegspurten, terug naar de keuken, instinct geeft hem het in. Helaas ontbreekt de vrijheid, want stevig grijpt de onbekende de York vast, vlak onder de nek, en drukt hem hard tegen de grond. In Reukers brein, door wilde paniek en nu een vlucht onmogelijk is, grijpt een ander instinct de macht: vechten, in de aanval, losrukken, bijten! Bijten! Bijt hem!
5
Grimm©
Helaas wordt Reukers zo hard tegen de grond gedrukt dat ook bijten niet gaat, tot de hand van de onbekende loslaat! Het hondje veert op, wil zich omdraaien om zijn kleine scherpe tanden in de hand te zetten, maar zijn open bek wordt onmiddellijk zelf het slachtoffer van een dubbele klap door de hand waar Reukers in wil happen: eerst wordt Reukers met de palm tegen de snuit geslagen, dan met de muis. Opnieuw piept de York hard en als de hand zich terugtrekt, is alle moed voor een aanval verdwenen. Reukers die de weg vrij ziet, snelt er piepend vandoor…
Het instinct van de dwergterriër eist onmiddellijke veiligheid. Het hondje moet zich verbergen en de eerste de beste schuilplaats is de boekenkast. De dwergterriër rent er piepend naartoe en probeert onder de kast te kruipen, dezelfde plek waar hij zich lang geleden als pup, op zijn eerste dag in het huis, had verstopt. Reukers probeert het, maar slaagt niet. Hij is te groot geworden. Hij weet zijn voorpoten onder de kast te krijgen en zijn snuit, en kruipt ineen. De rest van zijn lichaam blijft open en bloot. Reukers merkt wel dat hij te groot is, maar zijn angst is urgent, de dreiging te dichtbij. Reukers durft zich niet te verroeren. Pas na een poos van rillen en zachtjes piepen en waarin het gevaar van de onbekende zich niet opnieuw manifesteert, durft de dwergterriër naar de keuken te sprinten. De keuken is misschien beter, want uit het zicht van de kamer, maar ideaal is ze niet, want te groot, te open. Reukers maakt er het beste van en kruipt angstig en verward in een hoek. Afwachtend blijft hij daar liggen, zich geen raad wetend. Dit is waar Reukers, zonder de letterlijke woorden, aan begint te denken: ‘ik moet iets gedaan hebben dat niet mag, anders zou ik niet zo zijn afgestraft. Ik moet iets fout hebben gedaan, ik moet iemand iets hebben misdaan.’ Reukers kent het begrip treiteren niet. Een klap heeft betekenis. De zeldzame keren dat Reukers geprobeerd heeft één van de bazen te bijten, is hij hard met de hand bestraft. Maar het raadsel is: ‘wat heb ik misdaan, voordat ik beet?’ Nooit eerder was het leven een mysterie. De kleine langharige Yorkshireterriër bezint zich, om de woede van de aanvaller te laten koelen, om over de eigen angst heen te komen, om de pijn te laten wegtrekken en dan, ja, vreemd genoeg, terug te keren naar de agressor om sympathie te bieden, om spijt te betuigen, om het goed te maken. Als één van de bazen boos op hem is, werkt dit altijd.
Het is twintig minuten later. Met grotere voorzichtigheid, meer twijfel en angst dan eerst, maar dezelfde naïeve inslag, dribbelt Reukers op de boeman in de kamer af.
6
Grimm©
De man is ingedut en bevindt zich in een ondiepe slaap. Zijn mond staat open en zijn ademhaling klinkt zwaar. Zijn armen hangen als de slappe ledematen van een marionet langs de stoel en zijn handen raken het planket. Op de handen richt Reukers zijn aandacht, die zijn bereikbaar en dat is belangrijk. Submissie staat voor Reukers gelijk aan bedeesd gezelschap brengen, voorzichtig vragen om aandacht, zacht gejank en een vragende blik, met als ultieme goedmaker de vriendschappelijke lik. Verlangend naar zulke intimiteit gaat Reukers kruiperig op de open rechterhand van de vreemdeling af. Het hondje snuffelt aan de vingers. De geur doet het sidderen en twijfelen, maar het vindt verzoening te belangrijk om aan angst in te binden. Reukers kijkt omhoog, hopend op een reactie op zijn smekende blik. De reactie blijft uit. Daarom begint Reukers aan de vingers te likken en kijkt opnieuw omhoog. Weer geen reactie. Reukers herhaalt zijn handeling een paar keer. Ondertussen ontwaakt de reus. De boeman opent zijn ogen en het duurt een tweetal seconden voor hij de natheid van zijn vingers bemerkt en hoe Reukers zijn tong eroverheen laat glibberen. Hij richt zijn vermoeide ogen op het hondje, krijgt door wat er aan de hand is en even snel grijpt hij het hondje vast en drukt het ruw tegen de grond. ‘Rotbeest!’ Reukers laat een panische piep horen. De dwergterriër wil vluchten en vechten, in elk geval ontsnappen, en zet al zijn kracht in, maar de vreemdeling houdt hem zo stevig tegen de vloer dat wat instinct ook ingeeft, het is zinloos. ‘Hoe zullen jou een lesje leren?’ sist de sadist, terwijl hij Reukers met spleten van ogen aankijkt. Hij laat zijn blik door de kamer dwalen. Al snel stopt hij bij de hoge boekenkast en begint te grinniken.
Een paar looppassen later heeft de demon het idee dat opkwam uitgevoerd. Een grote grijns op zijn gezicht. Reukers is bovenop de boekenkast gezet en zit gevangen. Aan één zijde de wand en aan de andere een diepe afgrond. Het hondje hoeft maar één blik in de diepte te werpen om de hele bovenkant van de kast tot gevaarlijk terrein te verklaren en ontsnapping is onmogelijk. Reukers raakt zo overstuur dat geen gedachte meer helder is. Geteisterd door ongelukkige emoties richt de York zich tot zijn kweller en redder tegelijk. Smekend doet hij een beroep op hem, piepend huilt hij om zijn hulp. De man kijkt het hondje in de ogen en spreekt: ‘ik kan precies zien wat jij voelt en in plaats van medelijden voel ik plezier, vieze marmot. Jij hebt de beste bedoelingen, je bent de on7
Grimm©
schuld zelve, maar hoe meer ik je kwel, hoe sterker ik ernaar verlang je nog meer te kwellen. Als ik hier zou wonen, kwelde ik je elke dag… Jij zou mij gelukkig maken.’ De vreemdeling lacht en begint Reukers gepiep te imiteren: ‘pie-iep, pie-iep.’ Eindelijk besluit hij zachtjes: ‘maar nu zal ik je met rust laten. Als je mij tenminste laat slapen, want dat kan ik niet met dat gepiep. Hou je op met piepen?’ Het geduld van de man reikt niet verder dan een paar seconden. ‘Nee, hou je niet op met piepen?… Hoe moet ik je het leren?... Ik weet het wel.’ De man draait zich om en loopt naar de keuken. Uit een keukenla haalt hij zes dikke elastieken en steekt ze in zijn borstzak. Zachtjes jankend, ziet Reukers aan hoe het monster terugkeert, één van de elastieken pakt, spant en op hem richt. Plotseling voelt de York de pijnlijke pets en piept hard om zijn gloeiende snuit. In paniek loopt hij – zijn lichaam wenst een ontsnapping, een vlucht, beweging – heen en weer bovenop de kast, maakt twee rondjes en gaat dan weer zitten, radeloos. De beul buigt voorover om het elastiek op te rapen, spant het als een enthousiast kind, schiet en treft opnieuw doel, recht op de snuit. ‘Piep!’ De man krijgt de smaak te pakken. Hij haalt de elastieken één voor één uit zijn borstzak en schiet ze één voor één af. Steeds zoekt hij Reukers afgewende snuit op. Na vier elastieken, allemaal voltreffers, richt Reukers de kop naar de muur en kruipt huilend ineen. Twee elastieken uit de borstzak en twee van de grond krijgen zijn roestbruine haren nog te incasseren: twee op zijn zij en twee op de zijkant van zijn kop, dan is het voorbij. Vier elastieken blijven op de kast liggen, de twee andere houdt de demon paraat voor als Reukers weer met piepen begint, maar Reukers houdt zich stil. De dwergterriër is eindelijk genoeg geschrokken, ontzet, verward en gepijnigd om ineengedoken, rillend en stil te blijven zitten. Hij is bang voor de agressor, de afgrond, voor alles en wil ontsnappen, nergens het bestaan nog van kennen. Reukers wil zitten, wachten, veilig zijn, tot de nachtmerrie vanzelf overgaat. Met een tevreden uitdrukking ziet de sadist het aan en begint zachtjes te filosoferen: ‘waarom zou ik zo`n hekel aan jou hebben? Zou dat genetisch zijn? Dat jij voor mij te anders bent om op mijn sympathie in te spelen, terwijl ik wel jouw emoties kan herkennen of wel geloof dat je ze hebt? Ik kan jouw angst en pijn herkennen en ervan genieten. Je bent een dier voor mij, geen ding. Ik denk niet dat ontmenselijking of ontdierlijking reële begrippen zijn in deze situatie. Er is alleen een gebrek aan medelijden, maar je bent geen ding voor mij. Ik heb zelfs een emotionele band met jou, hè Reukers? Jij wekt in mij het verlangen op om jou te kwellen. Maar voor jou, Reukers, voel ik ook weer niet zulke diepe haat hoor. Je bent van een zwak, dom en zeurderig ras dat heel erg verwend wordt door mensen die ook zwak, dom en zeurderig zijn, zoals jouw baasje. Dat vind ik weerzinwekkend, maar niet zo erg dat het haat opwekt. 8
Grimm©
Je bent als de insecten die ik als kind martelde. Omdat ik denk dat jij emoties hebt, geniet ik ervan je te kwellen, maar je signalen komen bij mij niet zo over dat ze medelijden opwekken. Er komen wel signalen over, want insecten vind ik nu saai, die reageren niet genoeg op mij, maar jij... Jouw gesmeek en gepiep… Toch, aan jouw signalen van plezier heb ik weer geen enkele boodschap. Stomme marmot. Jij bent zo`n stom beest. Er zijn mensen die jou vertroetelen en van die belachelijke kleren aandoen. Weerzinwekkend vind ik dat.’ Reukers hoort de klanken, maar sluit zich ervoor af. ‘Goed zo Reukers, je piept niet meer. Ik ben tevreden.’ De boeman loopt terug naar zijn stoel en hervat zijn middagdutje, ontspannen als nooit tevoren. ‘Wat Melissa nu dan schrijft!’ De stem van één van de dochters. ‘Ze was gisteren in een restaurant in Dhaka, alleen, en toen draaide iedereen zich naar haar toe om te zien hoe zij haar eten opat. Ze zetten zelfs de tafels er anders voor neer. Raar hè? Net alsof je een dier bent in een dierentuin.’ Terwijl deze woorden zijn oren bereiken, ontwaakt de oom uit zijn welverdiende dutje. Hij opent zijn ogen, gaat rechtop zitten en kijkt gedesoriënteerd rond. Zijn zus is terug en zijn ene nichtje ook, de andere is weggebracht. Zijn zus heeft net een kop thee naar zijn nichtje gebracht die achter de computer zit, verdiept in de weblog van haar reislustige vriendin. ‘Is er ook één wakker,’ merkt de zus op, op weg terug naar de keuken. ‘Mensen zien elkaar als vreemde dieren,’ mompelt de oom tegen zijn nichtje, reagerend op de woorden die hij hoorde. ‘Ze weten van elkaar dat ze ergens wel gelijk zijn en gevoelens hebben, maar ze moeten elkaar eerst beter leren kennen om elkaar echt als volwaardig te zien of anders als minderwaardig en verachtelijk, tenzij vooroordelen het pad hebben geplaveid.’ Het nichtje antwoordt kort en afwezig: ‘oké…’ ‘Wat loop je allemaal te mompelen?’ roept de moeder uit de keuken. ‘Ik denk dat ik zo naar huis ga!’ roept haar broer terug. Geen antwoord. Hij kijkt nog eens rond in de kamer. Hij ziet de boekenkast en herinnert zich: ‘Reukers! Hoe moet ik dat oplossen?’ Zijn nichtje is druk achter de pc en zijn zus bevindt zich in de keuken… Hier moet hij gebruik van maken. Zijn familie zal het vast niet prettig vinden om erachter te komen dat hij de geliefde hond op de boekenkast heeft gezet en bestookt heeft met elastiekjes. Zo geruisloos als hij kan, komt de gluiperd overeind en sluipt, met zijn blik zijn nichtje dan het keukenportaal in de gaten houdend, naar de boekenkast. Hij kijkt, ontwaart het hoopje 9
Grimm©
haren en tilt het met één hand van de kast af. Reukers piept niet, zijn lichaam rilt en hij verroert zich niet. De oom wil de dwergterriër op de vloer zetten, maar bevriest in zijn beweging als hij plotseling zijn nichtje hoort vragen: ‘wat doe jij dan?!’ Hij kijkt om en antwoordt voorzichtig: ‘wat?’ ‘Mam!’ roept zijn nichtje, ‘moet je kijken! Hij heeft toch zo’n hekel aan de hond?’ De moeder komt de keuken uit en kijkt naar haar broer. ‘Betrapt!’ lacht ze. ‘En ik dacht dat je zo`n hekel aan hem had. Dan mag je hem best ook uitlaten!’ ‘Hij gaat zo naar huis,’ merkt haar dochter op. ‘Dat zei hij net.’ ‘O, maar ik ben soep aan het maken. Je eet toch wel een kommetje mee?’ Haar broer aarzelt. Hij kijkt naar de hond en besluit het mormel eerst op de grond te zetten. Onmiddellijk neemt Reukers met een piep de benen en rent de keuken in, naar de vertrouwde hoek. ‘Nou ja zeg,’ merkt de moeder op, ‘ben je `ns een keer aardig…’ ‘Dan kan ik hem beter niet uitlaten,’ reageert haar broer met een lach. ‘Eet je wel een kom soep mee? Het is bijna klaar.’ ‘Wat voor soep?’ ‘Met Japanse wokgroenten. Heerlijk hoor.’ ‘Ja ja. Vooruit.’ In afwachting keert de gast terug naar zijn stoel. ‘Reukers,’ gniffelt hij. ‘Ideaal als ijshockeypuck.’
10
Grimm©
Copyright © 2013 PJ Grimm Naamsvermelding-NietCommercieel-GeenAfgeleideWerken (CC-BY-NC-ND) De gebruiker mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven onder de volgende voorwaarden:
Naamsvermelding - de gebruiker dient bij het werk de door de maker aangegeven naam te vermelden (maar niet zodanig dat de indruk gewekt wordt dat zij daarmee instemmen met zijn werk of zijn gebruik van het werk). Niet-commercieel - De gebruiker mag het werk niet voor commerciële doeleinden gebruiken. Geen Afgeleide werken - De gebruiker mag het werk niet bewerken.
Onder geen beding worden volgende rechten door de licentie-overeenkomst in het gedrang gebracht: het voorgaande laat de wettelijke beperkingen op de intellectuele eigendomsrechten onverlet. De morele rechten van de auteur. Let op — Bij hergebruik of verspreiding dient de gebruiker de licentievoorwaarden van dit werk kenbaar te maken aan derden. http://creativecommons.org/licenses/by-nc-nd/3.0/nl
11