Gewina 22 (1999) 119-135
DE ANTIEKE GENEZER ALS CASTRATOR DE BETROKKENHEID VAN MEDICI BIJ CASTRATIEPRAKTIJKEN IN DE GRIEKS-ROMEINSE OUDHEID JACQUELINE KÖNIG* In de antieke Grieks-Romeinse wereld leefde een groot aantal jongens en mannen die om deze of gene reden met opzet waren gecastreerd. Bij deze jongens en mannen was om precies te zijn tenminste een van de twee gezamenlijk in de balzak gelegen, aan de zaadstrengen 'hangende' geslachtsklieren (ook wel testes, gonaden of teel- of zaadballen genoemd) verwijderd dan wel onwerkzaam gemaakt. Al naar gelang het motief van de castratie werd(en) de geslachtsklier(en) uit de balzak weggesneden, of met de balzak (en eventueel de penis) tezamen afgesneden of -gehakt, dan wel stukgewreven of -geknepen, of uitgedroogd met behulp van op de balzak aangebrachte smeerseltjes en pleisterlagen.' De belangrijkste gevolgen van een (volledige) castratie zijn onvruchtbaarheid en veelal impotentie en een zekere vervrouwelijking. Deze en andere gevolgen waren in de GrieksRomeinse oudheid bekend,- niettegenstaande het feit dat men - voorzover we weten pas in de tweede eeuw n.Chr. een enigszins correct inzicht verwierf in de rol die de testes spelen als productieplaats van zaadcellen en geslachtshormonen.' * drs. J.G.M. König, Lange Bogaardstraat 34 rood, 2011 WV Haarlem. Dit artikel is een aangepaste versie van een lezing gehouden op 18 oktober 1996 voor het VVerkgezelschap Antieke Geneeskunde te Leiden. Ik dank dr. H.F.J. Horstmanshoff voor zijn belangrijke ondersteunende aandeel in de totstandkoming van dit artikel. 1 Voor de antieke castratiemethoden zie T. Hoptner, Dns Sexualteben der Griccben und Romer von den Anfangen bis ins 6. Jahrhundert nach Christus, dl. I 1 (Praag 1938) 382-387; 392; 425-427; P. Browe, Zur Geschichte der Entmannung. Eine religions- und rechtsgeschichttiche Studie, Breslauer Studiën zur historischen Theologie, nieuwe reeks 1 (Breslau 1936) 2-3; 14-16; 23-24; G.M. Sanders, s.v. 'Gallos' in: T. Klauser ed., Reallexikon für Antike und Christentum, dl. VIII (Stuttgart 1972) 984-1034, m.n. 989; 1003-1004; P. Guyot, Eunuchen nis SIdaven und Freigelassene in der griechisch-römischen Antike, Stuttgarter Beitrage zur Geschichte und Politik 14 (diss. 1978/79, Stuttgart 1980) 153; 20-24. 2 Zie b.v. [Hippocrates], De genitura 2, 1 (ca. 400 v.Chr.; editie met vertaling door R. Joly, Parijs 1970; vgl. voor de geciteerde passage LM. Lonie, The Hippocratic treatises 'On generation' 'On the nature of the child' 'Diseases IV'. A commentary. Ars Medica. Texte und Untersuchungen zur Quellenkunde der alten Medizin. II. Abteilung: griechisch-lateinische Medizin 7 (Berlijn en New York 1981) 110-112); Aristoteles, Degcneratione animaiium 5, 7 : 787bi9-788ai6 (ca. 350 v.Chr.; editie met vertaling door P. Louis, Parijs 1961). Zie verder Hopfner (n. 1), Das Sexuaileben der Griechen mid Romer, 389-403; Guyot (n. 1), Eunuchen als Sklaven und Freigelassene, 16-8; H.F.J. Horstmanshoff, 'La castration dans les textes latins médicau.x' in: C. Deroux ed., Maladie et maladies dans les textes latins antiques et médiévaux. Actes du V' Collocjiic International vTextes médicaux latins» (Bruxelles, 4-6 septembre 199s), Collection Latomus 242 (Brussel 1998) 85-94, m.n. 91-93; Ibid., 'Who is the true eunuch? Medical and religious ideas about eunuchs and castration in the works of Clement of Alexandria' in: S. Kottek ed., Proceedings of the Congress Medicine in Hellenized Jewish Lore and in Early Christian Literature, Jerusalem, September 9-11,1996 (Rotterdam: te verschijnen). 3 Voor de antieke kennis m.b.t. de vorming van zaad en geslachtshormonen zie E. Lesky, Die Zeugungs- und Vererhungslehren der Antike und ihr Nachwirken, Akademie der Wissenschaften und der Literatur. Abhandlungen der geistes- und sozialwissenschaftlichen Klasse 19 (Wiesbaden 1950); Ihid., 'Galen als Vorlaufer der Hormonforschung', Centaurus. International magazine of the history of science and medicine 1 (1950-51) 156162; H. von Staden, Herophilus. The art of medicine in early Alexandria. Edition, translation and essays (Cambridge [etc.] 1989) 165-167; 288-296. 119
Jacqueline König
BB zaadleiders A
E KviTTis. 1"I' opy^'f^ aiSoïoi/. AA Ta>vffi)/>ü)i'iipx'j TMH dno rrfs doprris, KK Ke(j)a\a\ TWU opp^ecoi' Kal o! /caöijKoi/T€£ Tróuoi. ÜS2 oï nópui ol oiKo Toirav npos rep ópx'^ KaÓripevot. BB o'i avnKdfirrTOvTfs, iv oit >) iypiWrjs >) XeuK^. [sp. V. sp. a. spermatic vein and artery : nr. ureters.
E
penis blaas
KK bijballen i)i zaadballen
Schematische voorstelling van de geslachtsdelen van de man volgens Aristoteles (384-322 v. Chr.), zoals gereconstrueerd door D'Arcy Wentworth Thompson; uit: J.A. Smith en W.D. Ross ed., The works of Aristotle, translated into EngUsh, dl. IV, Historia animaliutn (Oxford 1910). (By permission of Oxford University Press.)
Het initiatief voor de castratie kon zijn uitgegaan van de gecastreerde zelf. Ivleestal echter waren de initiatiefnemers andere mensen. Afhankelijk van initiatiefnemer en motief, kon de castratie zijn uitgevoerd in het (veronderstelde) belang van de gecastreerde zelf en/of in dat van andere mensen. De motieven zoals die in de overgeleverde bronnen naar voren komen, waren van medische, seksuele, economische, religieuze, politieke en/of sociale aard. Castraties op eigen initiatief vonden plaats omdat castratie in bepaalde situaties de gezondheid bevorderde of heette te bevorderen, omdat jonge gecastreerden in trek waren als seksuele partner of juist omdat men verwachtte dat de operatie impotentie zou bewerkstelligen, omdat castratie vereist was of gewenst leek in sommige godsdienstige stromingen, en, in de late oudheid, omdat men als gecastreerde dienaar grote politieke macht kon verwerven aan het Romeinse hof. De ontmanningen op initiatief van anderen vonden plaats om de gezondheid van de betrokken persoon te bevorderen, of - met name als het slaven betrof - om extra seksuele aantrekkingskracht, impotentie en/of een grotere handelswaarde te bewerkstelligen bij de betrokken persoon. Daarnaast werd castratie gebruikt als middel om misdadigers, persoonlijke of politieke vijanden en zich in de ogen van de meester misdragende slaven af te straffen.''
4 De antieke Grieks-Romeinse castratiemotieven worden samen met motieven uit andere periodes en culturen besproken door Browe (n. 1), Zur Geschichte der Entmannung. Voor een beknopt overzicht van de Grieks-Romeinse motieven zie Guyot (n.i). Eunuchen als Sklaven und Freigelassene, 25-36; Horstmanshoff (n. 2), 'La castration dans les textes latins médicaux', 88-91. Hopfner (n. 1), Das Sexuaileben der Griechen und Romer, 382-435, besteedt her en der aandacht aan de motieven; helaas zijn de verwijzingen naar de bronnen in dit werk vaak onjuist of verouderd. Twee aparte hoofdstukken over gecastreerden in de GrieksRomeinse oudheid zijn te vinden bij P.O. Scholz, Der entmannte Eros. Eine Kulturgeschichte (Düsseldorf en Zurich 1997) 90-115; 143-172, maar deze biedt geen consequent doorgevoerde verwijzing naar de bronnen. Voor castratie uit religieuze motieven zie ook Sanders (n. 1), s.v. 'Gallos'; R.L. Gordon, s.v. 'eunuchs. Religious' in: S. Hornblower en A. Spawforth ed., The Oxford Classical Dictionary (Oxford en New York 1996') 569. 120
De antieke genezer als castrator Regelmatig moeten bij de antieke castratiepraktijken uitsluitend niet-medisch-onderlegde personen betrokken zijn geweest als initiatiefnemers tot de operatie en/of als uitvoerders ervan. Maar er zijn ook Griekse en Latijnse teksten overgeleverd waaruit betrokkenheid blijkt of vermoed mag worden van mensen die betiteld werden als 'genezers' (respectievelijk iatroi in het Grieks en medici in het Latijn), ambachtslieden met een zekere hoeveelheid vakkennis en, ook al was het wetenschappelijk gehalte van die kennis vaak gering, toch de vertegenwoordigers van wat destijds als 'geneeskunde' werd aangemerkt.'' In dit artikel wil ik een beeld schetsen van de motieven achter de antieke castratiepraktijken waarvan mag worden aangenomen of vermoed dat er medici bij betrokken waren. Die motieven zijn in grote lijnen onder te verdelen in medische en niet-medische motieven. Castratie op medische gronden De vroegste antieke getuigenissen waaruit betrokkenheid van medici blijkt bij castratiepraktijken, vinden we in het encyclopedische werk dat de Romeinse auteur Celsus in de eerste helft van de eerste eeuw n.Chr. schreef over diverse takken van wetenschap. In het gedeelte dat Celsus wijdde aan de geneeskunde, wordt ook de chirurgische praktijk beschreven zoals Celsus die kende uit de Griekse literatuur (vanaf de vijfde eeuw v.Chr.) en uit zijn eigen ervaringen als medicus. Hier worden onder meer enkele aandoeningen besproken die konden nopen tot het uitsnijden van een zaadbal, tot een in principe eenzijdige castratie. Zo lezen we dat uitsnijden van een zaadbal noodzakelijk werd geacht na een klap op de testis, wanneer die een gebrek aan 'voeding' veroorzaakte. In deze situatie vormt zich doorgaans ook etter en dan kan er slechts hulp geboden worden als, na het aanbrengen van een snede in de balzak, de etter eruit gelaten en de testis zelf uitgesneden is, aldus Celsus.'' Een tweede testisaandoening die kon leiden tot castratie, was het ontstaan van een spataderkluwen. 'De aderen zwellen op en, ineengedraaid en opgehoopt van boven af aan, vullen zij de balzak zelf of het middelste testisvlies (de tunica vaginalis- J.K.) of het binnenste (de tunica albuginea - J.K.); soms ook groeien zij onder het binnenste vlies, rond de testis zelf en de streng daarvan', zo omschrijft Celsus de verschillende vormen. De laatste vorm, waarbij de testisvliezen onaangetast blijven en alleen 'aderen die de testis voeden' zijn uitgezet, noemden de Grieken kirsokèlè, spataderbreuk.' Wanneer er nu zo'n spataderbreuk is ontstaan, dus wanneer er zich tussen de tunica albuginea en de zaadbal zelf en de zaadstreng een spataderkluwen heeft genesteld, is er volgens Celsus slechts één remedie, namelijk die waarbij de testis in zijn geheel wordt afgesneden. Het argument daarachter is, dat de testis in deze situatie toch niets meer bijdraagt aan de voortplanting, er bovendien weinig sierlijk bijhangt en bij sommige patiënten pijn doet.* 5 Voor de wetenschappelijke status der medici zie H.F.J. Horstmanshoff, 'De antieke arts: ambachtsman of man van wetenschap?'. Lampas. Tijdschrift voor Nederlandse classici 20 (1987) 340-355. 6 Celsus, De medicina 6,18, 6 (ed. F. Marx, Corpus Medicorum Latinorum, dl. I, Leipzig en Berlijn 1915). De testis wordt vlg. antieke opvattingen 'gevoed' door in de holle ader ontspringende 'zaadaderen' (Paulus Aegineta, Epitomae medicae 6, 61, ed. J.L. Heiberg, dl. II, Corpus Medicorum Graecorum, dl. IX 2, Leipzig en Berlijn 1924; vgl. Rufus Ephesius, De corporis humani appellationibus 197-199, editie met vertaling door C. Daremberg en C.É. Ruelle, Parijs 1879), vier in aantal, vlg. Paulus Aegineta, Epitomae medicae 6, 64, 3. Hiermee moeten aderen bedoeld zijn van de plexus pampiniformis (het netwerk van aderen rondom de zaadstreng, dat o.a. aansluit op de vena testicularis) en van de tunica vasculosa testis (de dichte laag bloedvaten onder de tunica albuginea, het vlies dat direct om de testis heenligt). 7 Celsus, De medicina 7,18, 9; vgl. Paulus Aegineta, Epitomae medicae 6, 64,1. Voor de 'testisvoedende vaten' zie hierboven n. 6. 8 Celsus, De medicina 7, 22, 5; vgl. 7,18,10. 121
Jacqueline König Een aantal decennia later, rond loo n.Chr., schreef de chirurg Leonidas uit Alexandrië (de belangrijkste stad van wat toen de Romeinse provincie Egypte was), dat bij spataderbreuk de aangetaste testis moest worden weggehaald, indien alle 'testisvoedende vaten' waren uitgezet. De castratie was volgens deze auteur noodzakelijk om te voorkomen dat de testis, eenmaal beroofd van de testisvoedende vaten (die tijdens de operatie werden weggenomen), zou 'wegkwijnen'.'^ Dankzij Paulus van Aegina, een medicus die in de zevende eeuw n.Chr. (na de oudheid) een geneeskundig handboek samenstelde, waarin hij veel verwerkte van wat zijn voorgangers op het gebied van de geneeskunde geschreven hadden, weten we, dat in zijn tijd onder bepaalde omstandigheden een- dan wel tweezijdige castratie nodig bevonden kon worden bij nog een aantal gezwellen rond de testes, aandoeningen, die net als alle gezwellen rond de testes (zeker sinds de tweede eeuw n.Chr.) luisterden naar de verzamelnaam kèlai, breuken.'" Castratie kon (soms) geboden worden geacht wanneer er zich vocht had opgehoopt in de balzak (hydrokèle of waterbreuk)," wanneer de zaadbal of het zogeheten 'aangroeisel aan de achterzijde' (het achterste, met de zaadbal vergroeide deel van de tunica vaginalis) was overwoekerd met een vleesgezwel (vormen van sarkokèlè of vleesbreuk) en bij verhardingen van zaadbal en tunica vaginalis {pórokèlai, harde testistumoren).^- Verder werd castratie toegepast bij het opereren van wat wij nu hernia scrotalis (balzakbreuk) noemen, de aandoening waarbij darmdelen uit de eigen lichaamsholte zijn getreden en door het lieskanaal zijn afgedaald tot in de balzak. Door Paulus van Aegina wordt dit 'afglijden van darm tot in de balzak' enterokèlè (ingewandsbreuk) genoemd en beschreven als een aandoening die kan ontstaan hetzij door breuk van het buikvlies, hetzij door uitstulping daarvan.'-' Alleen de door uitstulping ontstane versie diende geopereerd te worden, maar daarbij werd dan wel ook de testis weggenomen.''' Helaas valt niet met volledige zekerheid uit te maken wanneer deze castratiepraktijken precies zijn begonnen. Paulus van Aegina verwijst op de geciteerde plaatsen niet uitdrukkelijk naar een of meer voorgangers in de oudheid, en de overgeleverde bronnen uit de oudheid zelf maken ons ook niet wijzer. Maar we weten wel dat Paulus van Aegina veel heeft overgenomen uit het werk van de Griekse, uit de in de Romeinse provincie Asia gelegen stad Pergamum afkomstige, medische auteur Oribasius, die in de tweede helft van de vierde eeuw n.Chr. een uitgebreide bloemlezing maakte uit eerdere medische werken. In het aan de chirurgie gewijde boek van Paulus, waarin zich de hierboven geciteerde teksten bevinden, is via het vijftigste boek van Oribasius veel terug te voeren op de (voor een groot deel verloren gegane) chirurgische handboeken van Heliodorus, een beroemde Griekstalige chirurg, die waarschijnlijk afkomstig was uit Egypte, maar rond loo n.Chr. werkzaam was in Rome, en Antyllus, een eveneens Griekstalige, medische auteur uit de tweede eeuw n.Chr., die het werk van Heliodorus als voorbeeld gebruikte.'' Zo kunnen ook Paulus' beschrijvingen der castratiepraktijken bij de breuken heel goed al van Heliodorus en/of Antyllus stammen, want deze auteurs besteedden in elk geval veel aandacht 9 Leonidas bij Paulus Aegineta, Epitomae medicae 6, 64, 2. 10 Vgl. voor de verzamelnaam Galenus, De tumoribus praeter naturatn 15 (editie met Latijnse vertaling door C.G. Kühn, dl. VII, Medicorum Graecorum Opera quae extant, dl. VII, Leipzig 1824, p. 729). 11 Paulus Aegineta, Epitomae medicae 6, 62, 3. 12 Ibid., 6, 63, 2. Voor het aangroeisel vgl. 6, 61. 13 Ibid., 6, 65,1. 14 Ibid., 6, 65, 2 en 3. 15 Zie Oribasius, Collectiones medicae 50 (ed. J. Raeder, dl. IV, Corpus Medicorum Graecorum, dl. VI 2,2, Leipzig en Berlijn 1933, p. 53-69). 122
De antieke genezer als castrator aan het onderwerp breuken. De castratiepraktijken moeten hoe dan ook in Paulus' tijd al redelijk traditioneel zijn geweest, omdat hij in het andere geval vrijwel zeker, net zoals hij dat elders doet,'' had opgemerkt dat zij beperkt waren tot de nieuwlichters {hoi neóteroi) onder de medici, tot dewelken hij ook Oribasius reeds rekent." Kunnen de castraties bij breuken met een zeker voorbehoud al worden toegeschreven aan Heliodorus en Antyllus, zeker is dat volgens deze auteurs een fistel (dat is een abnormale verbinding in de vorm van een buis of spleet) aan de achterzijde van de balzak reden kon zijn om de testis weg te nemen, wanneer de geslachtsklier in slechte staat verkeerde.'** De meeste mensen kunnen in biologisch opzicht ondubbelzinnig tot hetzij het mannelijk, hetzij het vrouwelijk geslacht worden gerekend, maar er bestaan ook mensen bij wie organen van deze beide geslachten aanwezig zijn. Dit fenomeen, interseks(ualiteit) of hermafroditisme geheten, kende men in de oudheid ook reeds."^ Volgens Paulus van Aegina onderscheidde de hierboven reeds genoemde chirurg Leonidas vier vormen, drie bij mannen en één bij vrouwen. Bij de vrouwen trof men volgens het citaat dikwijls (!) boven hun schaamdeel aan de schaambeenderen een op een mannelijk schaamdeel lijkend aangroeisel aan, in de vorm van drie uitstekende lichamen, één net als een penis, twee net als testes. De bij vrouwen aangetroffen vorm van interseksualiteit werd, net als twee van de bij mannen aangetroffen vormen, behandeld door het wegnemen van de 'overtollige lichamen'.-" In het geval van de vrouwen kwam dit neer op een vorm van castratie. Nog een getuigenis van rond loo n.Chr. waaruit betrokkenheid van medici blijkt bij castratiepraktijken op medische gronden, is ons overgeleverd via de laatantieke auteur Aëtius, die eveneens een medisch handboek samenstelde met behulp van uittreksels uit het werk van andere medische auteurs uit de oudheid. Het betreft een getuigenis van Archigenes, een medicus uit de tijd van keizer Trajanus (98-117 n.Chr.), over castratie van mensen die leden aan lepromateuze lepra, de met ontstekingsgezwellen (lepronien) gepaard gaande vorm van de huid- en zenuwziekte lepra, tot in de zesde eeuw n.Chr. aangeduid als elefantiasis.-' 'Wij', schreef Aëtius, 'kennen een aantal (aan elefantiasis lijdende - J.K.) waaghalzen die bij zichzelf de testes hebben weggesneden met een ijzeren voorwerp. Bij gecastreerde personen namelijk zal het kwaad niet erger worden. "Je zou namelijk niet gemakkelijk", zegt Archigenes, "enige gecastreerde vinden die lijdt aan elefantiasis en al evenmin gemakkelijk een vrouw, reden waarom ook sommigen van de niet-rondreizende medici tot de operatie zijn overgegaan."'"
16 Zo b.v. in Paulus Aegineta, Epitomae medicae 6, 66,1-2. 17 Ibid., Prooemium (ed. l.L. Heiberg, dl. I, Corpus Medicorum Graecorum, dl. IX 1, Leipzig en Berlijn 1921, p.4). 18 Antyllus en Heliodorus bij Oribasius, Collectiones medicae 44, 20, 78 (ed. |. Raeder, dl. Ill, Corpus Medicorum Graecorum, dl. VI 2,1, Leipzig en Berlijn 1931). 19 Zie b.v. L. Brisson, Le sexe incertain. Androgynie et hermaphrodisme dans VAntiquité gréco-romaine, Vérité des Mythes 13 (Parijs 1997). 20 Paulus Aegineta, Epitomae medicae 6, 69. Dat interseksen in Leonidas' tijd geopereerd werden, moet een nieuwigheid zijn geweest. Vóór de iste eeuw n.Chr. werden zij normaalgesproken niet eens in leven gehouden (Bri.sson (n. 19), 13-39). 21 Voor de antieke term zie M.D. Grmek, Les maladies a l'aube de la civilisation occidentale. Recherches sur la réalitc pathologiqnc dans le monde grec préhistorique, archaïque et classique, Médecine et Sociétés (Parijs 1983) 249-255. 22 Aëtius, Tetrabiblon 13, 122 (Latijnse vertaling door Janus Cornarius, onder de titel: .Aetii medici Graeci contractae ex veteribus medicinae tetrabiblos..., Sermones sedecim (Leiden 1549). Deze vertaling is ook te vinden in Medicae artis principes, post Hippocratem et Galenum Gnieci Latinitatc donati et Latini (...). Excud. H. Stephanus, 1567, dl. II). 123
Jacqueline König Archigenes en Aëtius vertellen ons niet waardoor het kwam dat gecastreerden zo weinig vatbaar waren voor de ziekte. Op dit punt worden we echter wel op weg geholpen door Philumenus, een Alexandrijnse medicus die eind tweede eeuw n.Chr. leefde. Hij schrijft dat elefantiasispatiënten zich geheel en al dienen te onthouden van geslachtsverkeer, omdat dit voor hen zeer schadelijk zou zijn. Als bewijs hiervoor voert hij aan dat vrouwen zeer weinig aan elefantiasis lijden en gecastreerden ook zeer zelden.^^ Hiermee zegt Philumenus indirect ook dat gecastreerden, net als vrouwen, niet aan geslachtsverkeer doen - dat wil zeggen, niet op de mannelijke, 'actieve' (dat is: penetrerende) manier^'* en dat dit de reden is waarom gecastreerden niet snel de lepromateuze vorm van lepra krijgen. Misschien werd de seksuele inactiviteit ook door de medici die hun aan lepromateuze lepra lijdende patiënten castreerden, reeds als oorzaak gezien voor de geringe vatbaarheid van gecastreerde personen. Als dat zo was, ligt het tevens voor de hand dat zij hun patiënten mede castreerden met de vooropgezette bedoeling die seksuele inactiviteit te bewerkstelligen en daardoor het schadelijke geslachtsverkeer uit te sluiten. De medici uit de oudheid hechtten er in het algemeen veel waarde aan dat hun patiënten de juiste leefregel (diaita) volgden en van oudsher hoorden ook de seksuele activiteiten tot de aandachtspunten van het dieet.^^ £en rigoureuze maatregel om onthouding van het bij lepromateuze lepra schadelijk geachte geslachtsverkeer af te dwingen, kan voor de leprapatiënten alleen maar des te dringender zijn geacht, omdat in een van de stadia van de ziekte juist een buitengewone aandrang tot geslachtsverkeer werd waargenomen, zoals in de eerste eeuw n.Chr. al door Rufus, een medicus uit het Aziatische Efese.'* Bovendien zullen de patiënten zelf er waarschijnlijk ook wel een straffe ingreep voor over hebben gehad om af te geraken van deze ziekte, die een sterk sociaal isolement teweeg kon brengen ten gevolge van het besmettelijke karakter ervan.^' De antieke medici waren er zo op gebrand het seksleven van hun patiënten te reguleren, enerzijds omdat men vond dat de lichamelijke inspanning als zodanig en het wegvloeien van zaad bij een orgasme van invloed konden zijn op de gezondheid, anderzijds omdat men meende dat seks het evenwicht tussen de zogeheten oerkwaliteiten (warm en koud, vochtig en droog) en de daarmee samenhangende lichaamssappen kon beïnvloeden, en zo tevens de gezondheid.-* Castratie kan bij ziekte effectief zijn bevonden op grond van de verwachting dat de zieke na castratie niet (veel) meer aan de bij ziekte vaak schadelijk geachte, lichamelijke inspanning zou kunnen doen. Tezelfdertijd kan men hebben gedacht dat dankzij castratie het zaad niet meer zou wegvloeien, maar bewaard bleef. Men wist namelijk wel dat 23 Philumenus bij Oribasius, Collectiones medicae4% 29, 79 (ed. Raeder (n. 18), dl. III). 24 Voor de Grieks-Romeinse opvattingen betreffende 'actief' en 'passief' geslachtsverkeer zie hieronder. 25 Zie voor het antieke dieet M. Foucault, Histoire de la sexualité, dl. 2. L'usage des plaisirs, Bibliothèque des Histoires (Parijs 1984) 109-156; J.T. Vallance, s.v. 'dietetics' in: Hornblower en Spawforth (n. 4), The Oxford Classical Dictionary, 468. 26 Rufus Ephesius bij Oribasius, Collectiones medicae 45, 28, 2 (ed. Raeder (n. 18), dl. III). Vgl. ook Galenus, De tumoribus praeter naturam 14 (ed. Kühn (n. 10), dl. VII, p. 727-728); Aretaeus 4 (= De causis et signis diuturnorum morborum 2), 13, 8 en 18 (ed. K. Hude, Corpus Medicorum Graecorum, dl. IL Berlijn 1958^); Browe (n. i), Zur Geschichte der Entmannung, 53-54. 27 Voor het sociale isolement zie Aretaeus 4 (= De causis et signis diuturnorum morborum 2), 13, 19; Aretaeus 8 (= De curatione diuturnorum morborum 2), 13, 1; Caelius .Aurelianus, Tardae passiones 4, 1, 13 (editie met vertaling door G. Bendz en I. Pape, dl. II, Corpus Medicorum Latinorum, dl. V I 1 , Berlijn 1993). 28 Foucault (n. 25), Histoire de la sexualité, 124-150. Veel antieke medici geloofden dat ziekte voortkomt uit een verstoring van het evenwicht tussen de oerkwaliteiten en de lichaamsappen. Voor deze 'sappenleer' zie J.T. Vallance, s.v. ' h u m o u r s ' en 'medicine' 4 (b) in: Hornblower en Spawforth (n, 4), The Oxford Classical Dictionary, 733 en 947. 124
De antieke genezer als castrator een gecastreerde geen (levend) zaad meer buiten het lichaam afscheidt, maar door de invloed van de aloude zaadvormingstheorieën, volgens welke het zaad niet in de testes zelf zou worden geproduceerd, maar elders in het lichaam,-' moet het zo zijn geweest dat niet iedereen wist, dat na volledige castratie de productie van het levende zaad geheel wordt stopgezet. Castratie moet in de trant van die theorieën geredeneerd niet de zaadproductie als zodanig hebben stopgezet, maar (net als seksuele onthouding) alleen verhinderd dat het zaad als gevolg van seksuele handelingen naar buiten wegvloeide. Dit bewaard blijven van het zaad kan heilzaam gevonden zijn. Een voor ons moderne gevoel minstens even bijzondere medische indicatie voor ontmanning vinden we bij Caelius Aurelianus, in zijn in de vijfde eeuw n.Chr. tot stand gekomen, Latijnse bewerking van het geschrift over chronische ziektes van Soranus, een Griekstalige medicus uit Efese, die actief was in Rome rond loo n.Chr. Soranus was een vrijzinnig aanhanger van de school der Methodici, een Griekse medische groepering die vermoedelijk in de eerste eeuw n.Chr. ontstond. Bij Caelius Aurelianus lezen we dat hoofden van met de Methodici concurrerende scholen een grote verzameling remedies hadden bedacht voor epilepsie {epilepsia), in de antieke definitie een van de hersenen uitgaande 'aanvalsziekte'. Bepaalde schoolhoofden billijkten volgens onze bron als remedie hiervoor ook 'geslachtsverkeer, of daarentegen, het creëren van eunuchisme'.^" Wie deze schoolhoofden waren vermeldt Caelius Aurelianus niet, maar we mogen al bij voorbaat de medici uitsluiten die geloofden in de theorie dat ziekte zou voortkomen uit een verstoring van het evenwicht tussen de oerkwaliteiten en de lichaamssappen. Epilepsie zou in die visie een gevolg zijn van een overmaat aan vochtigheid en koude en de lichaamssappen slijm {flegma) en zwarte gal.^' Castratie zou volgens dezelfde leer juist vochtig, koud en flegmatisch maken-" en daarom een averechts effect gehad moeten hebben. Caelius Aurelianus zegt evenmin uitdrukkelijk waarom de desbetreffende medici het 'creëren van eunuchisme' billijkten, maar we zien wel dat hij de castratie presenteert als het tegenovergestelde van het redmiddel geslachtsverkeer. Het ziet er daarom naar uit dat onze bron de door de castratie afgedwongen onthouding van geslachtsverkeer (in de actieve rol) als motief achter de operatie zocht. Het feit dat diverse antieke medici (onder wie Celsus en Archigenes) van mening waren dat geslachtsgemeenschap ook door epileptici gemeden moest worden, pleit ervoor dat dit inderdaad het motief was. -'' Wellicht is men oorspronkelijk op het idee van castratie gekomen doordat epileptici enkele seksueel geaarde symptomen vertonen. Seksuele opwinding zonder dat daar een concrete aanleiding toe is en zaaduitstortingen tijdens het dromen werden reeds in de 29 Zie de literatuur in n. 3. 30 Caelius Aurelianus, Tardae passiones 1, 4, 116-118 (editie met vertaling door G. Bendz en I. Pape, dl. I, Corpus Medicorum Latinorum, dl. VI 1, Berlijn 1990). Voor de antieke definitie van epilepsie zie K.-H. Leven, s.v. 'Epilepsie' in: K,-H. Leven ed., Lexikon der Antiken Medizin (München, te verschijnen). 31 Zie b.v. Aretaeus 3 (= De causis et signis diuturnorum morborum 1), 4, 3; [Hippocrates], De morbo sacro 2, 6 (editie met vertaling en commentaar door H. Grensemann, Ars Medica. Texte und Untersuchungen zur Quellenkunde der alten Medizin. II. Abteilung: griechisch-lateinische Medizin 1, Berlijn 1968); Paulus Aegineta, Epitomae medicae 3,13,1 (ed. Heiberg (n. 17), dl. I). Zie verder O. Temkin, The falling sickness. A history of epilepsy from the Greeks to the beginnings of modern neurology (Baltimore en Londen 1971') 54; 5863; 68-71; 78-9. 32 Zie b.v. [Alexander Aphrodisiensis], Problematum physicorum et medicorum eclogae 1, 5-8 (in J.L. Ideler ed., Physici et medici Graeci minores, dl. I, Berlijn 1841, p. 7-8). Vgl. Horstmanshoff (n. 2), 'La castration dans les textes latins médicaux', 89-90. 33 Zie Celsus, De medicina 3, 23, 3; Archigenes bij Alexander Trallianus, Therapeutica 1,15 (editie met vertaling door T. Puschmann, dl. I, Wenen 1878, p. 561). Vgl. Temkin (n. 31), The falling sickness, 32. 125
Jacqueline König oudheid als bijverschijnselen van de ziekte vastgesteld.''t Een speciale reden waarom men geslachtsverkeer schadelijk achtte voor epileptici, was misschien gelegen in de overeenkomst die werd waargenomen tussen geslachtsverkeer en epilepsie. Van de medicus Hippocrates en de filosoof Democritus wordt gezegd dat zij geslachtsverkeer betitelden als een 'kleine epileptische aanval','' anderzijds wordt in het werk van Caelius Aurelianus gewaarschuwd voor alles wat de aandoening in herinnering brengt.'^ Vast staat dat de antieke medici in het algemeen de angst koesterden dat (overmatige) seks schade berokkende aan diverse organen, waaronder ook de bij epilepsie zo sterk betrokken hersenen.''' Overigens zullen de epileptici zelf er net als de leprozen waarschijnlijk veel voor over hebben gehad om van de ziekte af te komen. De epilepsiepatiënt bevond zich sociaal gezien in een uiterst onaangename situatie; er werd letterlijk op hem gespuugd.-"* Niet het soort omstandigheid waarin men de voorkeur geeft aan zachte heelmeesters. De Pergameense medicus Galenus, die leefde van 129 tot 199/216 n.Chr. en een groot deel van zijn leven aan het Romeinse hof spendeerde, merkte in het commentaar dat hij schreef op de werken uit het Corpus Hippocraticum (een door verschillende, Griekse auteurs geschreven reeks medische geschriften, waarvan de vroegste dateren uit de vijfde eeuw v.Chr.), op, dat de geslachtsdelen van nature onderhevig zijn aan verrotting door vocht en warmte.-'** Het ligt voor de hand dat medici ook om deze reden op gezette tijden tot castratie moesten besluiten. Dat Galenus zelf geregeld verrotte schaamdelen (roedes en/of testes) weghaalde, blijkt uit een tekst waarin hij waarschuwt dat men, zo men omwille van de veiligheid ooit een verrot en afgestorven lichaamsdeel afsnijdt, specifieke medicamenten moet gebruiken, en dat men rekening moet houden met de aard van de kwalen en van het aangetaste deel. 'Sommige lichaamsdelen immers', schrijft hij verder, 'rotten zeer snel en het is veiliger, wanneer je het verrotte uit- of afsnijdt, de met de gezonde delen verbonden wortel ervan weg te branden, zoals wij dikwijls doen in het geval van schaamdelen!'^" Van de antieke patiënten die zich op medische gronden moesten laten castreren door een medicus, zijn er ons twee bij name bekend. Bisschop Palladius van Helenopolis schrijft in zijn rond 420 n.Chr. tot stand gekomen Historia Lausiaca, een werk over Egyptische monniken, dat bij de rond 400 n.Chr. in Egypte woonachtige, Libische asceet Stefanus de geslachtsdelen werden afgesneden door een medicus, omdat de asceet ter plekke van de testes en de eikel was behept met een 'phagedaena', een kankerachtige verzwering.''' Volgens Cyrillus van Scythopolis, een beschrijver van monnikenlevens uit de 34 Caelius Aurelianus, Tardae passiones 1, 4, 63 en 68; Aretaeus 1 (= De causis et signis acutorum morborum 1), 5, 6. Vgl. Browe (n. 1), Zur Geschichte der Entmannung, 58. 35 Aulus Gellius, Nodes Atticae 19, 2, 8 (ed. PK. Marshall, dl. II, Oxford 1990-); Galenus, In Hippocratis epidemiarum librum III commentarii 1, 4 (ed. E. Wenkebach, Corpus Medicorum Graecorum, dl. V 10,2.1, Leipzig en Berlijn 1936, p. 25); Caelius Aurelianus, Tardae passiones 1, 4, 127-128. Vgl. Browe (n. 1), Zur Geschichte der Entmannung, 57-58. 36 Caelius Aurelianus, Tardae passiones 1, 4,114. 37 Vgl. Foucault (n. 25), Histoire de la sexualité, 134-135. Op het mogelijke verband tussen deze schade aan de hersenen en de reden om te castreren werd ik in eerste instantie gewezen door cultureel antropologe drs. C. van der Hoeven. 38 Temkin (n. 31), The falling sickness, 8-10; M. Stol, Epilepsy in Babylonia, Cuneiform Monographs 2 (Groningen 1993) 144-145. 39 Galenus, In Hippocratis aphorismos commentarii 3, 21 (editie met Latijnse vertaling door C.G. Kühn, dl. XVII 2, Medicorum Graecorum Opera quae extant, dl. XVII 2, Leipzig 1829, p. 620). 40 Galenus, Ad Glauconem de medendi mcthodo 2, 11 (editie met Latijnse vertaling door C.G. Kühn, dl. XI, Medicorum Graecorum Opera quae e-xtant, dl. XI, Leipzig 1826, p. 137). De cursivering is van mij. 41 Palladius, Historia Lausiaca 24, 2 (editie met vertaling door A. Lucot, Parijs 1912). 126
De antieke genezer als castrator zesde eeuw n.Chr., werd een zekere Mamas in zijn jeugd door medici gecastreerd na een - niet nader omschreven - ongeluk. Later bracht Mamas het tot opperkamerheer van Anastasius (keizer van het Oost-Romeinse Rijk van 491 tot 518).''^ Dit feit geeft echter te denken. Zoals hieronder uitgebreider aan de orde zal komen, werkten er in de latere oudheid, zowel in de particuliere huishoudens als aan de Romeinse hoven, vele slaven en exslaven die speciaal met het oog op die dienstverlening waren gecastreerd. Nu is het heel goed denkbaar dat Mamas daadwerkelijk door een ongeval werd getroffen, maar het is evenmin uitgesloten dat hij, net als doorgaans de andere hofcastraten, in zijn jeugd was geopereerd, met de vooropgezette bedoeling dat hij later in een voornaam huishouden zou kunnen dienen. Mogelijk is hier sprake van een verzonnen incident, dat alleen werd bedacht om de als beschamend ervaren, gedwongen castratie van een slaaf te verdoezelen.-" Castratie op niet-medische gronden De medici in de oude Grieks-Romeinse wereld konden castratie noodzakelijk achten en uitvoeren om mensen beter te maken, maar er vonden eveneens castraties plaats op grond van niet-medische motieven. Ook bij dit genre castratiepraktijken konden medici betrokken zijn. De vroegste aan ons overgeleverde bron waaruit die betrokkenheid blijkt, is een uit de jaren negentig van de eerste eeuw n.Chr. stammend stukje biografie in dichtvorm, afkomstig uit de bundel Silvae van de Romeinse dichter Statius en geschreven ter gelegenheid van de wijding der haarlokken van Earinus, een (later vrijgelaten) slaaf van de Romeinse keizer Domitianus, aan de god Asclepius. In dit gedicht lezen we dat het aan Asclepius, 'de grootste helper der zieken', werd toevertrouwd om het jongetje Earinus, dat de keizer zou gaan dienen als lustobject en wijnschenker, 'zacht te maken' en dat het Asclepius was die het lichaam van Earinus beval 'van geslacht te veranderen', 'om te voorkomen dat het eerste dons de stralende wangen zou wegplukken en de schittering van de schone gestalte zou verduisteren'.'''' We moeten eerst even door Statius' dichterlijke bewoordingen heenkijken, maar mogen dan concluderen dat de dichter wilde zeggen, dat Earinus werd gecastreerd door een medicus, in de hoop dat het jongetje geen haar op de kin zou krijgen, maar zacht zou blijven en vrouwelijk."" Als historische bron moet deze tekst met enige argwaan worden bekeken, omdat de dichter behalve het schrijven van een kleine levensgeschiedenis, zeker ook beoogde een goede beurt te maken bij de tirannieke keizer Domitianus.'''' Dat Earinus castraat was en bemind werd door Domitianus wordt bevestigd door de Griekse geschiedschrijver Cassius Dio,''' maar dat de castratie werd uitgevoerd door een medicus wordt niet door 42 Cyrillus Scythopolitanus, Vita Theodosii p. 240 in ed. E. Schwartz, Texte und Untersuchungen zur Geschichte der altchristlichen Literatur 4de reeks 4, 2 = 49, 2, Leipzig 1939. 43 Soortgelijke gevallen worden genoemd bij Guyot (n. 1), Eunuchen als Sklaven und Freigelassene, 219; A. Heriot, Thecastrati in opera (Londen 1956) 38^; Scholz (n. 4), Der entmannte Eros, 165. 44 Statius, Silvaei, 4, 21-71 (editie met vertaling en commentaar door G. Laguna, Madrid 1992). 45 De menselijke verantwoordelijken voor de castratie zijn door Statius vervangen door goden (Asclepius en Venus, godin van de liefde) om aan de gevoelig liggende castratiegeschiedenis een goddelijke sanctie te verlenen (vgl. C. Henriksén, 'Earinus: an imperial eunuch in the light of the poems of Martial and Statius', Mnemosyne. Bibliotheca classica Batava (A journal of classical studies) 4de reeks 50 (1997) 281-294, m.n. 284; vgl. 282). 46 Voor Statius' houding ten opzichte van Domitianus vgl. W. Hofmann, 'Motiwariationen bei Martial. Die Mucius-Scaevola- und die Earinus-Gedichte', Philologus. Zeitschrift für klassische Philologie 134 (1990) 37-49, m.n. 45. 47 Cassius Dio, Historiae Romanae 67, 2, 3 (ed. U.P. Boissevain, dl. III, Berlijn 1901, p. 165). 127
Jacqueline König andere bronnen bevestigd en zou in principe door Statius verzonnen kunnen zijn; misschien wilde hij Domitianus' reputatie beschermen door het publiek wijs te maken dat de (vermoedelijk niet bij iedereen in goede aarde vallende) castratie in elk geval aan een kundig iemand was toevertrouwd. Daar staat evenwel tegenover dat het alleen maar heel plausibel is dat juist voor het opereren van een jongetje dat bestemd was voor zo'n voorname en vreesaanjagende slaveneigenaar, daadwerkelijk een kundig iemand werd ingeschakeld. Ik zie daarom geen reden om aan de betrokkenheid van een medicus te twijfelen. Dat ook de door Statius genoemde achtergrondmotieven voor deze castratie voor homo-erotische lustdoeleinden kloppen, weten we dankzij het feit dat Domitianus zeker niet de enige antieke slavenhouder was ter bevrediging van wiens lusten een jongen werd gecastreerd. Zowel veel Griekse als Romeinse mannen vonden gecastreerde jongens aantrekkelijk als seksuele partner, omdat deze jongens kunstmatig jong bleven: zacht en baardloos."'^ Gecastreerden waren in de woorden van de Romein Quintilianus (auteur van een handboek over de redenaarskunst uit de eerste eeuw n.Chr., waarin tussen de regels door nogal eens commentaar geleverd wordt op maatschappelijke toestanden) een 'pseudo-vrouwelijk geslacht' {effeminati sexus mendacium) en deze vorm van androgynie wekte volgens de auteur bij bepaalde mensen lustgevoelens op.''* Gecastreerde minnaars moesten in hun relaties met mannen doorgaans de 'passieve', zogezegd vrouwelijke rol spelen, wat normaalgesproken inhield dat zij zich lieten penetreren in anus of mond. Dit hadden zij gemeen met alle slaven die als lustobject werden gebruikt, maar de (vrouwelijk geachte en veelal impotente) gecastreerden was de passieve rol op het lijf geschreven, vond men.'" Er bestond zelfs een wetenschappelijke theorie volgens welke de anus na castratie zou verlangen naar wrijving.'' Nu gold de passieve rol voor iemand van het mannelijk geslacht als vernederend. Een vrijgeboren volwassen man mocht zich én niet zelf laten vernederen in zo'n rol én hij mocht een andere vrijgeboren volwassen man die vernedering niet laten ondergaan. Een slaaf mocht hij daarentegen wel de passieve rol laten spelen, ook als deze volwassen was,'^ maar kennelijk vonden bepaalde slavenhouders het toch ook in seksuele relaties met slaven prettig als de minnaar (kunstmatig) jong bleef Een verklaring daarvoor is te vinden op het vlak van de sociale controle. Wie met een volwassen, lichamelijk gezien volledig mannelijke en potente slaaf sliep, kan gemakkelijk toch nog de verdenking op zich hebben geladen, zelf vrouwelijk en passief te zijn." Daarnaast kan bij sommige slavenhouders sprake zijn geweest van een structurele pedoseksuele inslag; de liefde voor de jonggehouden slaven kan ook puur een kwestie van seksuele voorkeur zijn geweest en een esthetische keuze.
48 Voor gecastreerden als lustobject voor mannen zie Guyot (n. 1), Eunuchen als Sklaven und Freigelassene, 5963; 104; 125-126. 49 Quintilianus, Institutie oratoria 5,12,17-19 (editie met vertaling door J. Cousin, dl. III, Parijs 1976). 50 Seneca maior, Oratorum et rhetorum sententiae, divisiones, colores: Controversiae 10, 4,17 (ed. L. Hakanson, Leipzig 1989); Seneca junior. Dialog! 1 (De providentia), 3,13 (ed. L. D. Reynolds, Oxford 1977). 51 [Aristoteles], Problemata physica 4, 26 : 879a36-88oa5 (ed. C. É. Ruelle et al., Leipzig 1922); vgl. P.H. Schrijvers, Eine medizinische Erkldrung der mdnnlichen Homosexualitat aus der Antike (Caelius Aurelianus De morbis chronicis IV9) (Amsterdam 1985) 13; 15-6. 52 D. Cohen, Law, sexuality, and society. The enforcement of morals in classical Athens (Cambridge Jetc] 1991) 171-202; L. Hermans, Bewust van andere lusten. Homoseksuahteit in het Romeinse keizerrijk (handelsed. van diss. Leiden 1990; Amsterdam 1995) 17-29; 133-135; J. Walters, 'Invading the Roman body: manliness and impenetrability in Roman thought' in: J.P. Hallett en M.B. Skinner ed., Roman sexualities (Princeton 1997) 29-43. 53 Vgl. Hermans (n. 52), Bewust van andere lusten, 163. 128
De antieke genezer als castrator In het geval van Earinus werd volgens Statius gekozen voor een operatie die plaatsgreep 'terwijl het lichaam door geen enkele wond werd geschokt'.''' Dit zou kunnen inhouden dat Earinus' testes werden uitgedroogd met behulp van smeerseltjes en pleisterlagen, maar van deze methode weten we alleen dat zij werd toegepast door slavenhandelaars" en zij zal bovendien waarschijnlijk niet zo'n duurzaam resultaat hebben opgeleverd als bij Earinus. Wanneer slaven door medici werden gecastreerd, gebeurde dit naar het zich laat aanzien normaalgesproken door het verbrijzelen dan wel uitsnijden van de testes.'* De wondvrije manier waarop Earinus werd gecastreerd, moet hebben ingehouden dat de testes werden 'gebroken', zoals men dat zei, door ze stuk te wrijven of te knijpen. Het ligt mijns inziens ook alleen maar voor de hand dat men bij het castreren van lustknaapjes ten behoeve van speciale klanten als Domitianus er uit esthetische overwegingen naar streefde om zo min mogelijk littekens achter te laten.'' Niet alleen de Griekse en Romeinse mannen hielden van gecastreerde minnaars, ook onder hun vrouwen bevonden zich liefhebsters. Sommigen van hen lieten volgens de bronnen zelf slaven castreren.'* Uit een van de satirische zedenschetsen van de Romeinse dichter Juvenalis, geschreven tussen iio en 130 n.Chr., blijkt dat de vertegenwoordigers van de medische wetenschap ook bij die castratiepraktijken betrokken konden worden. Juvenalis schrijft om precies te zijn dat er vrouwen waren bij wie de niet-krijgshaftige gecastreerden en hun altijd zachte kussen in de smaak vielen, en het uitblijven van de baard en het feit dat geen abortusmiddel nodig was. De wellust was optimaal, wanneer hun schaamdelen reeds rijp in vurige, jeugdige kracht werden overgedragen aan de medici, wanneer hun schaambeen reeds zwart was (van het haar - J.K.). Daarom wachtte men af, liet de testes eerst flink groeien en dan roofde 'Heliodorus' deze ten behoeve van de slavenmeesteres." Men was zich er klaarblijkelijk goed van bewust dat sommige gecastreerden, zeker als de castratie op wat oudere leeftijd is uitgevoerd, toch nog behoorlijk potent zijn. 54 Statius, Silvae}, 4, 69-71. 55 Vgl. Plinius, Naturalis historia 21,170 (editie met vertaling en commentaar door J. André, Parijs 1969, p. 87). 56 Deze technieken werden gebruikt en uitgebreid beschreven door de medicus Paulus van Aegina (zie Paulus Aegineta, Epitomae medicae 6, 68). Paulus zegt het niet uitdrukkelijk, maar omdat 'jonge kinderen' die worden behandeld om niet-medische redenen (de bedoeling is duidelijk de kinderen de lust tot geslachtsverkeer te ontnemen), het object zijn van de hier beschreven castratiemethodes, moet het in de eerste plaats gaan om de castratie van slavenjongens. De door Paulus beschreven methodes stonden vermoedelijk ook al in het hierboven genoemde chirurgisch handboek uit ca. 100 n.Chr. van Heliodorus, zoals A. Rousselle, Porneia. De la maürise du corps a la privation sensorielle. Ile-iVe siècles de t'ère chrétienne. Les chemins de l'Histoire (Parijs 1983) 29 meent. Zeker is dat dit handboek een hoofdstukje bevatte 'Over eunuchisme' (zie Raeder (n. 15), ed. Oribasius, dl. IV, p. 54) en dat zowel de 'verbrijzel-' als de 'snij'methode in Heliodorus' tijd bekend was (voor de teksten waaruit dit blijkt zie Lonie (n. 2), The Hippocratic treatises 'On generation' 'On the nature of the child' 'Diseases IV', 112). 57 Vgl. voor de wondvrije methode Columella, De re rustica 6, 26, 1 (ed. V. Lundström e.a., dl. IV, Göteborg 1940). Zie over de bij Earinus gebruikte methode ook Henriksén (n. 45), 'Earinus', 282; 284-285. Henriksén voert wel nog aan dat het feit dat Martialis in Epigrammata 9, 11, 6 (editie met vertaling door D.R. Shackleton Bailey, dl. II, Cambridge, MA en Londen 1993) Earinus vergelijkt met de gecastreerde, mythologische figuur Attis, een aanwijzing zou kunnen zijn, dat de testes bij Earinus niet slechts verbrijzeld waren, maar dat Earinus een 'echte' eunuch was, waarmee Henriksén een gesneden castraat bedoelt. Ten eerste echter vergelijkt Martialis Earinus meteen in de volgende versregel ook met Ganymedes, de geliefde van Jupiter, die in het geheel niet gecastreerd was, en ten tweede was de castratie van Attis (en van diegenen onder zijn menselijke imitatoren die zich op dezelfde wijze als hij castreerden) een weinig subtiele, bloederige aangelegenheid (zie hieronder), en niet direct de aangewezen methode om een fraai lustobject voor een veeleisende keizer te creëren. Dat deze methode werd toegepast (of dat Martialis dat zelfs maar meende) lijkt mij echt uitgesloten. 58 Zie voor gecastreerden als lustobject voor vrouwen Guyot (n. 1), Eunuchen als Sklaven und Freigelassene, 63-66. 59 Juvenalis, Saturaeó, 366-378 (ed. W.V. Clausen, Oxford 1992^). 129
Jacqueline König Gecastreerde slaven waren in trek als lustobject, maar veel Grieken en Romeinen hadden überhaupt graag gecastreerden onder hun bedienend personeel, net zoals dat gebruikelijk was in oosterse culturen van die tijd; de Grieken zeker al vanaf de vierde eeuw v.Chr., de Romeinen in elk geval vanaf de eerste eeuw n.Chr., het begin van de keizertijd.''" De vraag naar gecastreerde slaven was dermate groot, dat er voor slavenhandelaren geld te verdienen viel aan castratie van (een deel van) hun koopwaar.**' In de keizertijd probeerden de wetgevers castratiepraktijken binnen het rijk een halt toe te roepen door middel van officiële verboden.*"- Zo werd in een aan het eind van de eerste eeuw n.Chr., tijdens de regering van keizer Domitianus (!) uitgevaardigde verbodsbepaling gesteld, dat wie een medemens tegen diens wil castreerde omwille van lust of om verkooptechnische redenen - dat wil zeggen om een slaaf meer waard te maken - zou worden bestraft.*' In het werk van Ulpianus, een rechtsgeleerde die leefde rond 200 n.Chr., is de tekst overgeleverd van een in 127 n.Chr., onder het bewind van keizer Hadrianus van kracht geworden wet. Hadrianus schreef voor, dat niemand een vrij mens of een slaaf mocht castreren, ongeacht of de ingreep onvrijwillig of vrijwillig werd ondergaan, en dat niemand zich uit eigen beweging ter castratie mocht aanbieden. Verder bepaalde hij, dat als iemand tegen zijn verordening zou ingaan, daar de doodstraf op moest volgen, voor de medicus die de testes had uitgesneden, zo goed als zelfs voor degene die zichzelf ter snijding had aangeboden.*•• In een latere verordening voegde hij nog toe, dat degenen die castraten produceerden door middel van verbrijzeling van de testes, hetzelfde lot boven het hoofd hing.*' De door Ulpianus overgeleverde wettekst bewijst, dat er rond 127 n.Chr. medici betrokken konden worden bij castratiepraktijken, maar omdat die betrokkenheid niet uitdrukkelijk in verband wordt gebracht met één of meer specifieke motieven (de wet verbood heel strikt geïnterpreteerd alle vormen van castratie), kan het zo op het eerste gezicht om alle denkbare motieven gaan of slechts om een enkel motief. Maar we kunnen het aantal kandidaat-motieven toch nog wel wat inperken, omdat het Hadrianus bij zijn verbod toch vs'aarschijnlijk vooral om een aantal specifieke motieven te doen was. Zo zal het wat betreft de vrijwillig ondergane castraties vrijwel zeker niet Hadrianus' feitelijke bedoeling zijn geweest om zoiets nuttigs als castratie op medische gronden te verbieden. Het feit dat hij het uitdrukkelijk heeft over mensen die zichzelf ter castratie aanbieden, wijst er ook al op, dat hij eerder heeft gedacht aan mensen die zich niet op initiatief van een medicus, maar echt op eigen initiatief wilden laten castreren. In beginsel zou het daarbij nog mede kunnen gaan om mensen die zichzelf seksueel aantrekkelijker wilden maken door middel van castratie, maar waarschijnlijker is nog, dat Hadrianus vooral dacht aan mensen die zichzelf om religieuze redenen wilden laten opereren, want het verbod op
60 Browe (n. i), Zur Geschichte der Entmannung, 40-52; Guyot (n. i), Eutuichen als Sklaven und Freigelassene. Vgl. ook K. Hopkins, Conquerors and slaves. Sociological studies in Roman history 1 (Cambridge [etc.] 1978) 172-196; W. Stevenson, 'The rise of eunuchs in Greco-Roman antiquity'. Journal of the History of Sexuality^ (1995) 495-511; Horstmanshoff (n. 2), 'Who is the true eunuch?'. 61 Guyot (n. 1), Eunuchen als Sklaven und Freigelassene, 28-35. 62 Voor een volledig overzicht van de keizerlijke verboden en de achtergrond daarvan zie /();'(/., 45-51. 63 Marcianus, in het 14de boek van zijn Inslitutiones, terug te vinden in: Corpus luris Civilis, dl. I, Digcsta 48, 8, 3, 4 (ed. T. Mommsen en P. Krüger, Berlijn 1928); Paulus, Sententiae •), 23, 13 (ed. L. Arndts in: L. Arndts e.a. ed., Corpus luris Ronmni Anteiustiniani, dl. 1, Bonn 1835). 64 Ulpianus, in het 7de boek van zijn De ojficio proconsulis, in: Corpus luris Civilis, dl. I, Digesta 48, 8, 4, 2. 65 Paulus, in het 2de boek van zijn De officio proconsidis, in: Corpus luris Civilis, dl. I, Digesta 48, 8, 5. 130
De antieke genezer als castrator vrijwillige castratie fungeerde vermoedelijk als rechtvaardiging van de eveneens door Hadrianus voorgeschreven, net zo zware bestraffing van rituele besnijdenis.** Wat betreft de onvrijwillig ondergane castraties ligt het voor de hand, dat Hadrianus bij het uitvaardigen van zijn wet eigenlijk (zo niet uitsluitend, dan toch:) vooral de castraties op de in de wet van Domitianus genoemde gronden, lust en financieel gewin, voor ogen had, de belangrijkste en meest opzienbarende motieven van dat moment, waar het de castratie van onvrije mensen betreft. Het ging in ieder geval uitsluitend of voornamelijk om castratiepraktijken waarbij de testes werden uitgesneden en (gelet op de latere toevoeging) waarschijnlijk ook om die waarbij de testes werden verbrijzeld, methodes, die naar het zich laat aanzien bij slavencastraties werden toegepast. Al met al mogen we stellen, dat we ook bij de betrokkenheid van medici zoals die uit de tekst van Ulpianus blijkt, in de eerste plaats moeten denken aan ontmanningen op eigen initiatief om religieuze redenen en (zeker) aan castratie van slaven omwille van lust en financieel gewin. Dat er onder de Grieks-Romeinse slavenhouders zo'n tot financieel gewin aanleiding gevende 'castratomanie' ontstond, vermag enige verwondering te wekken. De Grieken en Romeinen leefden niet in een haremcultuur, waar het gebruik van gecastreerden een nog enigszins begrijpelijk gevolg is van de noodzaak die de heren des huizes in zo'n cultuur gevoelen om de echtelijke trouw der vele haremvrouwen te laten bewaken door personen van wie men veronderstelde, dat zij de vrouwen seksueel met rust zouden laten.*' Maar, ook al kende de Grieks-Romeinse cultuur dan geen harems, er was wel veelvuldig contact met de haremcuhuren in het oosten, via oorlogen, kolonisatie en handel. Dientengevolge bleef ook de confrontatie met de oosterse castratiepraktijken niet uit. Zo 'erfde' Alexander de Grote bijvoorbeeld de gecastreerde slaven van de door hem verslagen Perzische koning Darius.*** Behalve aan zulke toevalsfactoren is de inburgering ook toe te schrijven aan bewuste imitatie van de gezag inboezemende oosterse gebruiken*'^ en aan de omstandigheid dat men de gecastreerde dienaren seksueel zo aantrekkelijk vond.'" De gecastreerde dienaar was een statussymbool, waarmee men op straat (en ongetwijfeld ook in huis) kon pronken.''' Anderzijds was er in de gaandeweg terreinwinnende seksuele ethiek van de christenen, die de algehele seksuele onthouding bijzonder hoog in het vaandel hadden staan,^^ enige ruimte
66 Voor de rechtvaardigende functie van het verbod op vrijwillige castratie zie Guyot (n. i). Eunuchen als Sklaven und Freigelassene, 48. 67 Een van de Griekse woorden voor gecastreerde, eunouchos, betekent letterlijk 'bewaker van het bed': Guyot (n. 1), Eunuchen als Sklaven und Freigelassene, 20. 68 Curtius Rufus, Historiae .Alcuuulri Magni Macedonis 4,10,18; 5, 2,14; 6, 5, 23 (editie met vertaling door H. Bardon, dl. I, Parijs 1961'). Vgl. Hopkins (n. 60), Conquerors and staves, 192-193. 69 Zie b.v. Josephus, Contra Apionem 2, 270 (editie met vertaling door H.S.J. Thackeray e.a., dl. I, 1926, repr. Cambridge, MA en Londen 1976). Zie ook Hopkins (n. 60), Conquerors and slaves, 193; Guyot (n. 1), Eunuchen als Sklaven und Freigelassene, 91; 177; R. Scholl, 'Alexander der Grofie u n d die Sklaverei am Hofe', Klio. Beitrage zur alten Geschichte 6^ (1987) 108-121. 70 Vgl. Stevenson (n. 60), 'The rise of eunuchs in Greco-Roman antiquity', 508-509. 71 Vgl. b.v. Lucianus, Imagines 2 (ed. M.D. Macleod, dl. II, 1974, repr. Oxford 1987); lohannes Chrysostomus, hl lohanneni homiliae 28, 3 (editie met Latijnse vertaling door B. de Montfaucon in: J.-P. Migne ed., Patrologiae cursus conipletus, seu bibliotheca...omnium ss. patrum, doctorum scriptorumque ecclesiasticoruni, series Graeca prior, dl. LIX, Parijs 1862, c. 166); P. Guyot, s.v. 'Eunuchen' in: H. Cancik en H. Schneider ed., Der neue Pauly. Enzyklopadie der Antike, dl. IV (Stuttgart en Weimar 1998) 256-258, m.n. 257. 72 Voor de vroeg-christelijke opvattingen over seksualiteit zie P. Brown, The body and society. Men, women and sexual renunciation in early Christianity, Lectures on the history of religions, nieuwe reeks 13 (New York 1988). 131
Jacqueline König om het aseksuele aspect van de gecastreerde als een positieve eigenschap op te vatten.^' Zeker is dat er ook christenen waren die gecastreerde slaven in huis hadden om hun vrouwen en dochters te bedienen, kennelijk vanuit de gedachte dat gecastreerden de vrouwelijke leden van het huishouden seksueel met rust zouden laten.'"'' Tenslotte is nog mogelijk dat sommige slavenhouders ervan uitgingen dat gecastreerde slaven extra trouw waren, omdat zij doorgaans geen vrouw en zeker geen eigen kinderen hadden, waardoor alle toewijding onverdeeld kon uitgaan naar de meester. Als mens bezien werd de klasse der gecastreerden binnen de samenleving vaak veracht, zodat zij ook nog eens afhankelijk waren van de meester in sociaal opzicht. Dat sociale isolement kan door de slavenhouders zijn uitgebuit.^' Een opmerkelijk verschijnsel in de Grieks-Romeinse oudheid was, dat er regelmatig mensen waren die zichzelf castreerden, ofwel zich op eigen initiatief lieten castreren. Belangrijk op het gebied van de 'zelfontmanning' was castratie uit religieuze motieven. Aanvankelijk betrof het vooral aanhangers van heidense godinnen uit de oosterse wereld. Zo kennen we bijvoorbeeld de Galli, dienaren van de Anatolische godin Cybele (ook wel 'Moeder der goden' of 'Grote moeder' genoemd) en de dienaren van de Syrische godin Atargatis. De Galli van Cybele hakten volgens de literaire bronnen hun geslachtsdelen af met een potscherf,'* maar uit archeologisch materiaal blijkt dat zij in de keizertijd ook wel eens een tang gebruikten, waarmee de testes konden worden fijngedrukt.'' De aanhangers van de Syrische godin zouden hun geslachtsdelen hebben afgesneden met een zwaard.'*' Bronnen uit de wat latere oudheid reppen van de castratie van de hogepriester van de ter ere van godin Demeter gevierde mysteriën van Eleusis (een buurtschap in de stad Athene) met behulp van scheerling,''' maar vooral ook van zelfontmanningen onder de christenen.*" Een beroemd voorbeeld daarvan vinden we in de persoon van de Alexandrijnse theoloog Origenes (184/5-254/5 n.Chr.), die volgens sommige antieke zegslieden zijn schaamdelen uitdroogde door er een medicament op aan te brengen, volgens ande-
73 Vgl. Horstmanshoff (n. 2), ' W h o is the true eunuch?'. Zie ook K.M. Ringrose, 'Living in the shadows: eunuchs and gender in Byzantium' in: G. Herdt ed.. Third sex, third gender. Beyond sexual dimorphism in culture and history (New York 1994) 85-109. 74 Zie b.v. Hieronymus, Vita sancti Hilarionis 14 (ed. J. Martianay in: J.-P. Migne ed., Patrologiae cursus completus seu bibliotheca...omnium ss. patrum, doctorum scriptorumque ecclesiasticorum, series Latina, dl. XXIII, Parijs 1883, c. 35); Anonymus, Vita sanctae Melaniae iunioris 1, 5 (ed. C. De Smedt e.a. in: Analecta Bollandiana 8 (1889) 23). Vgl. Hieronymus, Epistulae 130 [Ad Demetriadem), 13 (editie met vertaling door J. Labourt, dl. VII, Parijs 1961): als potentiële dienaren voor een christelijke maagd noemt de kerkvader eunuchen, meisjes en jonge slaven; slavensoorten die, zoals we tussen de regels door kunnen lezen, in principe niet riskant gevonden werden voor de maagd, de meisjes vanwege hun sekse, de jonge slaven vanwege hun leeftijd en de gecastreerden omdat de verminking van hun lichamen kuisheid afdwong. 75 Vgl. Guyot (n. 1), Eunuchen als Sklaven und Freigelassene, 45; 81. 76 Zie b.v. Plinius, Naturalis historia 35, 165 (editie met vertaling en commentaar door J.-M. Croisille, Parijs 1985, p. 107). H u n mythisch voorbeeld Attis zou een scherp gemaakte steen hebben gebruikt (zo b.v. Ovidius, Fasti 4, 221-246, m.n. 237, editie met commentaar door E. Fantham, Cambridge [etc.] 1998). Er wordt soms getwijfeld aan de historiciteit van deze methode, maar bij de nog veel nauwer luisterende, rituele verwijdering van de clitoris bij meisjes wordt tot op de dag van vandaag ook gebruik gemaakt van scherpe stenen. 77 Corpus Inscriptionum Latinarum 3, 1952; A. Kolling, 'Römische Kastrierzangen', Archaologisches Korrespondenzblatti (1973) 353-357. 78 Lucianus, De dea Syria 50-51 (editie met vertaling door H.W. Attridge en R.A. Oden, Society of Biblical Literature. Texts and Translations 9, Graeco-Roman religion series 1, [s.1.] 1976). 79 Zo b.v. Origenes, Contra Celsum 7, 48 (editie met vertaling door M. Borret, Sources Chrétiennes 150, Parijs 1969). 80 Voor een volledigere uitwijding hierover zie Browe (n. 1), Zur Geschichte der Entmannung, 18; 22-24; Scholz (n. 4), Der entmannte Eros, 143-172. 132
De antieke genezer als castrator ren echter zijn lid afsneed of zelfs, met behulp van 'ijzer' (waarschijnlijk een zwaard of een mes), zijn volledige geslachtsdelen afhakte.*' De algemene functie van religieuze castratie lijkt te zijn dat men zich ten gevolge van de castratie, als steriel en niet-gewoon-mannelijk wezen, buiten de reguliere maatschappij plaatst; men creëert daardoor een status tussen mensen- en bovenwereld.*^ Voor de Grieken was cultische reinheid voorgeschreven bij de uitoefening van het priesterschap; daartoe was onder andere (tijdelijke) seksuele onthouding geboden, iets waarbij de (vermoedelijk ook tijdelijk) castrerende werking van de scheerling geholpen kan hebben.*' De christelijke zelfontmanners zagen in castratie ook vooral een hulpmiddel om zich aan de strenge kuisheidsregels van hun leer te kunnen onderwerpen.*'' Van één christen die castratie wenste, weten we dankzij Justinus, een auteur uit de tweede eeuw n.Chr., die de christelijke leer verdedigde tegen de heidenen, dat hij bij de operatie, ware zij ten uitvoer gebracht, een medicus had willen betrekken. Om de heidenen ervan te overtuigen dat het christelijke geheime ritueel geen losbandig seksueel verkeer inhield, diende deze jongeman bij de prefect in Alexandrië een (niet ingewilligd) verzoekschrift in, waarin hij de wens uitsprak dat aan een medicus (tegen het toen nog geldende verbod van Hadrianus in - J.K.) zou worden toegestaan zijn testes weg te nemen.*' Deze christen had dus, behalve misschien het eerder genoemde motief, ook nog een speciale reden. De christenen streefden weliswaar kuisheid na, maar werden door de heidenen juist verdacht van seksuele uitspattingen.** Conclusie De door mij gevonden teksten geven aan, dat er in de Grieks-Romeinse oudheid zeker vanaf de eerste eeuw n.Chr., maar mogelijk ook al vanaf eerder, medici betrokken waren bij castraties op medische gronden. Dat dat in elk geval in de wat latere oudheid ook met een zekere regelmaat gebeurde, blijkt nog uit het feit dat de door medici wegens ziekte gecastreerden als aparte categorie worden genoemd in een kerkelijk wetsartikel uit 325 n.Chr.*' Uit teksten die gaan over de eerste drie eeuwen van de keizertijd (een periode waarin de Griekse en Romeinse culturen min of meer een eenheid waren geworden), blijkt, dat medici tevens konden worden ingeschakeld bij castratiepraktijken die tot doel hadden de seksuele aantrekkelijkheid van slavenjongens op te schroeven en/of om deze jongens meer waard te maken en (in principe) bij ontmanningen op eigen initiatief om religieuze en misschien ook seksuele redenen. Het feit dat de medicus Paulus van Aegina in de zevende eeuw aangaf dikwijls bij castratie, waarschijnlijk in de eerste plaats van slavenjongens, betrok81 Epiphanius, Panarion (= Adversus haereses) 64, 3, 11-13 (^d. K. Holl en J. Dummer, dl. II, Berlijn 1980^); Hieronymus, Epistulae 84, 8 (editie met vertaling door J. Labourt, dl. IV, Parijs 1954). 82 Vgl. Gordon (n. 4), s.v. 'eunuchs. Religious'. 83 Vgl. Origenes, Contra Celsum 7, 48. Zie verder R. Parker, Miasma. Pollution and purification in early Greek religion (Oxford 1983) 74-103, m.n. 86-88. 84 Zie de literatuur en de tekstplaatsen genoemd in n. 80 en 81. 85 Justinus, Apologiae 1, 29, 2-3 (editie met vertaling en commentaar door A. Wartelle, Parijs 1987). Hadrianus' verbod op vrijwillige castratie werd in een nieuwe wet uit de eerste helft van de 4de eeuw niet meer uitdrukkelijk opgenomen (Guyot (n. 1), Eunuchen als Sklaven und Freigelassene, 49). 86 Voor de verdenkingen jegens de christenen zie Brown (n. 72), The body and society, 140-159. Eenzelfde dubbel motief werd toegeschreven aan Origenes door Eusebius, Historia ecclesiastica 6, 8, 2 (editie met vertaling door G. Bardy, Sources Chrétiennes 41, Parijs 1955). 87 iste Concilie van Nicaea, canon i (editie met vertaling en commentaar in: C.J. Hefele, Histoire des conciles d'après les documents originaux, dl. 11, Parijs 1907, p. 528-529). 133
Jacqueline König ken te worden,** doet vermoeden, dat het ook in de tussenliggende periode (de vierde tot en met de zesde eeuw) niet ongebruikelijk was dat er medici betrokken werden bij deze castratiepraktijken, maar dat die praktijken vanwege het verbod op castratie binnen het rijk voornamelijk in het geheim plaatsgrepen en daarom niet te boek werden gesteld.*** Uit het bronnenmateriaal blijkt dat medici niet uitsluitend betrokken waren bij castratiepraktijken die (voornamelijk) in het belang van de behandelde persoon plaatsvonden. Ook werkten zij mee aan de doorgaans onvrijwillige castratie van gezonde slavenjongens ten behoeve van de slavenbezitters, een praktijk waarmee het belang van die jongens zelf niet of nauwelijks gediend was'*" en die regelrecht indruiste tegen de medische ethiek. Het meest vanzelfsprekende, reeds uit het woord zelf voortvloeiende grondbeginsel van de geneeskunde is, dat zij er is om zieken te genezen; opzettelijk schade berokkenen aan de behandelde personen hoort in principe niet bij het takenpakket van de genezer. Ook in de Grieks-Romeinse oudheid werd deze eerste grondregel erkend.*' Dat hij toch geschonden werd, zal ongetwijfeld voor een deel hebben gelegen aan de omstandigheid dat de medici zelf bij de door hen uitgevoerde castraties eveneens welbepaalde belangen hadden, doordat de geneeskunde voor vele medici, behalve wellicht een ideaal, vooral ook een ambacht was en een manier om in het onderhoud te voorzien.'- Zo zal de castratie van de gezonde slavenjongens gedeeltelijk een zaak zijn geweest van medici die zich meer lieten leiden door geldzucht dan door ethische principes en zorg om de beroepseer," gedeeltelijk van medici die als gevolg van hun afhankelijke positie ten opzichte van de elite werden gedwongen om aan de castraties mee te werken, wellicht, net als Paulus van Aegina, tegen hun eigen ethische inzichten in.''' Van belang is ook dat er niet zo iets als een medische tuchtraad bestond om de medici in het gareel te houden. Verder zal, behalve de sociale status der medici, ook de maatschappelijke positie van de gecastreerden een rol hebben gespeeld. Het zou mij niet verbazen als sommige medici niet eens een ethisch probleem onderkenden, omdat het hier 'slechts' ging om slaven, vaak mensen van buiten de rijksgrenzen en tijdens oorlogen buitgemaakte vijanden." Alhoewel de antieke medische ethiek een 88 Paulus Aegineta, Epitomae medicae 6, 68; zie ook n. 56. 89 Vgl. ook Ambrosiaster, Quaestiones Veteris et Novi Testamenti 115 (Defato), 17 (editie met vertaling en commentaar door D. von Quels, diss. Bazel 1972): deze tekst, die vermoedelijk stamt uit de tweede helft van de 4de eeuw n.Chr., maakt melding van illegale castratiepraktijken, die in het geheim plaatsvonden. 90 De castratie kon de jongens weliswaar enig voordeel opleveren, omdat gecastreerde slaven op een bepaalde manier geliefd waren en omdat zij juist dankzij hun gecastreerd zijn macht konden verwerven aan het hof, maar het bleef een onvrijwillig ondergane behandeling, die de in de antieke cultuur erg hoog aangeslagen mannelijkheid heette aan te tasten. 91 H. Flashar, 'Ethik und Medizin - moderne Probleme und alte Wurzeln' in: H. Flashar en J. Jouanna ed., Médecine et morale dans VAntiquité. Dix exposes suivis de discussions (...}. Vandoevres-Genève 19-23 aoüt 1996, Entretiens sur l'Antiquité Cla.ssique 43 (Geneve 1997) 1-29; J. Jouanna, 'La lecture de l'éthique hippocratique chez Gallen' in: Ibid., 211-53; J- Pigeaud, 'Les fondements philosophiques de l'éthique médicale: le cas de Rome' in: Ibid., 255-96; 323-336, m.n. 260; P. Mudry, 'Éthique et médecine a Rome: la Preface de Scribonius Largus ou l'atTirmation d'une singularité' in: Ibid., 297-336; A. Garzya, 'Science et conscience dans la pratique médicale de l'Antiquité tardive et byzantine' in: Ihid., 337-363, m.n. 351 en 353. 92 Voor het ambachtelijke karakter van de antieke geneeskunde zie Horstmanshoff (n. 5), 'De antieke arts', 348-35.1. 93 Met het welvaartspeil van de Romeinse samenleving nam ook het winstbejag onder de medici toe (Mudry (n. 91), 'Éthique et médecine è Rome', 312-313). 94 Vgl. voor de afhankelijke positie der medici Horstmanshoff (n. 5), 'De antieke arts', 348-353. Paulus van Aegina distantieert zich in zijn inleiding op de beschrijving van de castratiemethodes (Epitomae medicae 6, 68) nadrukkelijk van zijn voorname opdrachtgevers op grond van de medische ethiek. 95 Voor de antieke opvattingen m.b.t. slaven zie K.R. Bradley, s.v. 'slavery' in: Hornblower en Spawforth (n. 4), The Oxford Classical Dictionary, 1415-1417; P. Garnsey, Ideas of slavery from Aristotle to Augustine, The W B . Stanford Memorial Lectures (Cambridge [etc.] 1996). 134
De antieke genezer als castrator zekere neiging tot gelijkberechtiging van mensen ongeacht rang en stand laat zien,'* zal de maatschappelijke eerbiediging van die gelijkberechtiging in het geval van slaven zo niet vooral, dan toch mede berust hebben op het belang dat ook de slavenhouders hadden bij de voorspoedige genezing en de correcte behandeling van zieke slaven.'' Vandaar dat de geneeskundige rechtspositie van de slaaf in de praktijk toch wankel kon worden op het moment dat eigenaren een tegengesteld belang hadden.
SUMMARY The classical healer as a castrator The involvement of doctors in castration practices of the Graeco-Roman world The elimination of the testicles of boys and men, what we call castration, was frequently practised in Graeco-Roman antiquity. Probably it was sometimes done by laymen, but certainly also sometimes carried out by doctors. This article provides an overview of classical texts concerning castration practices in which doctors were involved, and explores the background of these specific castration practices. It appears that doctors not only cooperated in several practices that were (thought to be) beneficial for their patients, but also in the involuntary castration of healthy slave boys, mostly for the benefit of slaveowners, and hardly to the advantage of the patients.
96 F. Kudlien, Die Sklaven in der griechischen Medizin der klassischen und hellenistischen Zeit, Forschungen zur antiken Sklaverei 2 (Wiesbaden 1968); Flashar (n. 91), 'Ethik und Medizin', 12; 14; 18-19; Mudry (n. 91), 'Éthique et médecine a Rome', 303-315; 322. Voor kritische kanttekeningen bij het werk van Kudlien zie R. Joly, 'Esclaves et médecins dans la Grèce antique', Sudhoffs Archiv. Zeitschrift für Wissenschaftsgeschichte 53 (1969) 1-14. 97 Kudlien (n. 96), Die Sklaven in der griechischen Medizin der klassischen und hellenistischen Zeit, 9-10; vgl. Joly (n. 96), 'Esclaves et médecins dans la Grèce antique', 11-12. 135