UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
De aantrekkingskracht van de televisiequiz: Een kwalitatief publieksonderzoek bij jongvolwassenen
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 23 718
Jozefien Voet
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting FILM- EN TELEVISIESTUDIES
PROMOTOR: PROF. DR. Sofie Van Bauwel COMMISSARIS: DR. Sander De Ridder
ACADEMIEJAAR 2014 - 2015
0
ii
Abstract Televisiequizzen en spelprogramma’s werden in het verleden vaak beschouwd als triviaal, waardeloos amusement dat de consumptiedrang aanwakkerde. Het genre werd doorgaans vanuit een historische context beschreven, waarbij het herhaaldelijk een centrale plaats in het cultuurdebat verwierf. Verder ging de aandacht uit naar de nationale identiteitsconstructie binnen een globaal quizformat. De actieve kijker werd vaak genegeerd en dit vormt dan ook een grotendeels onontgonnen terrein dat niettemin heel wat relevante onderzoeksvragen opwerpt. Bijgevolg gaan we, door middel van individuele interviews, na om welke redenen jongvolwassenen (20-35 jaar) naar televisiequizzen kijken. Deze doelgroep heeft immers onbewust de heropleving van het genre meegemaakt. Daarnaast trachten we inzicht te verwerven in de huidige percepties over het genre en schenken we aandacht aan de contextuele factoren. Hierdoor volgt ons kwalitatief publieksonderzoek zowel de ‘Cultural Studies’-benadering als het ‘Uses and Gratification’-paradigma. De onderzoeksresultaten tonen aan dat de respondenten afstemmen op het genre om zich te ontspannen, hun kennis te testen of bij gebrek aan een beter programmaaanbod. Televisiequizzen worden veelal in gezinsverband bekeken, wat de competitiviteit, de sfeer en de spanning versterkt. In tegenstelling tot voorgaande onderzoeken identificeren jongvolwassenen zich niet sterk met de kandidaten. Bovendien staan de respondenten kritisch tegenover de authenticiteit van de kandidaten en spelen contextuele factoren een minieme rol in de evaluatie van televisiequizzen. De respondenten plaatsen het genre tussen informatieve en entertainende programma’s zoals reality-tv, het metagenre waarin we de televisiequiz in het theoretisch luik hebben gesitueerd. Besluitend kunnen televisiequizzen en spelprogramma’s het best worden samengevat als ‘entertainment met een meerwaarde’.
iii
Dankwoord De masterproef is het sluitstuk van een boeiend masterjaar en het resultaat van vele inspanningen. Ik wil dan ook een woord van dank richten tot de verschillende personen die me doorheen deze periode hebben gegidst. Eerst en vooral wil ik prof. dr. Van Bauwel van harte bedanken voor de boeiende begeleiding, het leerrijke advies en de constante steun om dit project te voltooien. Ook Tanneke, die mijn vele bezoeken aan de bibliotheek wist op te vrolijken met een motiverende babbel, verdient een pluim. Vervolgens wil ik alle twintig respondenten bedanken voor hun tijd en interessante inzichten. Zonder hun bereidwilligheid was deze masterproef niet tot stand gekomen. Verder gaat mijn dank ook uit naar de heer Frans Van Damme, die de laatste fouten tegen de regels van de Nederlandse taal bespeurde en mijn familie en vrienden voor de vele aanmoedigingen. Tot slot verdienen mijn lieve ouders, broer en vriend een bijzonder bedanking. Voor de onvoorwaardelijke steun, eindeloos geduld, relativerende woorden en kansen om mezelf te ontplooien aan de hogeschool, in het buitenland en aan de universiteit.
iv
Inhoudstabel Abstract ................................................................................................................................. ii Dankwoord ........................................................................................................................... iv Inhoudstabel............................................................................................................................ v Inleiding ................................................................................................................................. 1 Deel I: Theoretisch luik ............................................................................................................ 3 1.
Reality-tv ..............................................................................................................................3 1.1. Conceptualisering en evolutie van het metagenre..............................................................4 1.2. Authenticiteit, identificatie en betrokkenheid ...................................................................5 1.3. De verklaring van de populariteit van reality-tv bij het publiek ........................................9 2. De televisiequiz ................................................................................................................... 11 2.1. Ontwikkeling televisiequiz en positie in het publieke debat ............................................ 11 2.2. Genrekenmerken .............................................................................................................. 16 2.3. Het publiek en zijn motieven ........................................................................................... 20 Deel II: Empirisch luik ........................................................................................................... 22 3.
Onderzoeksdesign ............................................................................................................... 22 3.1. Onderzoeksvragen ............................................................................................................ 22 3.2. Keuze onderzoeksmethode ............................................................................................... 22 3.3. Selectie en werving van onderzoekseenheden ................................................................. 23 3.4. Procedure en datacollectie................................................................................................ 25 3.5. Dataverwerking en –analyse............................................................................................. 27 4. Analyse................................................................................................................................ 29 4.1. Kijkbeleving en -omstandigheden .................................................................................... 29 4.2. Kijkmotieven .................................................................................................................... 31 4.3. Betrokkenheid en identificatie met de kandidaten ........................................................... 34 4.4. De ideale televisiequiz ...................................................................................................... 37 4.5. Huidige visies op het genre ............................................................................................... 40 4.5.1. De geloofwaardigheid en de constructie van de realiteit ........................................... 41 Besluit ................................................................................................................................... 44 Literatuurlijst ........................................................................................................................ 47 Bijlagen ................................................................................................................................. 55 Bijlage 1: Uitnodiging deelname publieksonderzoek............................................................... 55 Bijlage 2: Semigestructureerde vragenlijst ............................................................................... 56 Bijlage 3: Identificatiegegevens individuele interviews........................................................... 59 Bijlage 4: Opnamemateriaal..................................................................................................... 59 Bijlage 5: Transcripties individuele interviews........................................................................ 59 Bijlage 6: Data-analyse............................................................................................................. 59
v
Inleiding Quiz- en spelprogramma’s weten sinds jaar en dag quasi onopgemerkt een plaats te veroveren in de programmaschema’s. Deze formats frissen volgens Van den Bulck (2010, mei) het collectief en cultureel geheugen van de kijker op, weten het publiek actief aan te spreken en zijn een uitgelezen manier om de nationale identiteit, cultuur en diversiteit te beklemtonen. De meerwaarde van dit niet-fictioneel amusement werd in het verleden daarentegen veelvuldig in vraag gesteld. Zo stond de televisiequiz centraal in het debat over de populaire cultuur en in het bijzonder over de sociale en culturele normen en waarden die het genre uitdroeg. Het belonen van banale kennis en het meesleuren van deelnemers in denigrerende spektakels werd aanzien als een bedreiging van de goede smaak en een onderschatting van de intelligentie van het publiek (Bourdon, 2004; Holmes, 2006; Boddy, 2008, p. 162). Bovendien vreesde men, vanuit een tendens van cultuurpessimisme, dat het genre hebzucht en consumptiedrang bij het publiek zou aanwakkeren (Bonner, 2003, p. 154; Dhoest & Van den Bulck, 2007, p. 175-176; Holmes, 2008, p.3; Whannel, 1992, p.179). Naast de kritiek op de ‘get-rich-quick mentality’ was de idee gangbaar dat de televisiequiz het Westers onderwijssysteem reproduceert en op die manier de kapitalistische ideologie in stand hield. Alle deelnemers starten op een gelijk niveau, maar enkel diegenen met voldoende kennis en culturele bagage maken kans op de overwinning (Fiske, 1987, p. 266). Niet alleen onder academici, maar ook binnen de sector konden televisiequizzen op weinig aanzien rekenen. Dat bleek uit de volgende uitspraak van Mike Beale, producer en één van de bedenkers van ‘The Weakest Link’: “There’s this hierarchy,… I think, where if you’re really the
best you work in movies, if you are OK you work in TV drama or documentary, if you’re not really that good you work in sitcom, and basically if you are rubbish you work in reality tv and quiz or game shows” (Geciteerd in: Holmes, 2008, p.4). Het is dan ook niet verwonderlijk dat televisiequizzen en spelprogramma’s één van de minst bestudeerde genres zijn binnen media- en televisiestudies (Hoerschelmann, 2006, p.4). Hierbij moet worden opgemerkt dat de vraag hoe een nationale cultuur in een geïmporteerde televisiequiz naar voren kwam, wel op wetenschappelijke aandacht kon rekenen (Moran, 1998; Hetsroni & Tukachinsky, 2003; Hetsroni, 2004; Moorti, 2004; Van den Bulck & Sinardet, 2005). Verder had een studie van Halleberger en Foltin (geciteerd in: De Meyer, 1992, p.24) dan weer tot doel om inzicht te krijgen in de demografische kenmerken van het kijkerspubliek. Een handvol onderzoeken, die voornamelijk het ‘Uses and Gratifications’-paradigma hanteerden, stelden de vraag hoe het komt dat televisiekijkers of luisteraars afstemden op het zogenaamde ‘inhoudsloze’ amusement (McQuail, Blumler & Brown, 1972; Hoerschelmann, 2006, p.57-58 ). Recent onderzoek plaatste zelden het actieve publiek centraal en de vraag waarom dergelijke programma’s zo goed gesmaakt worden bij het publiek blijft nagenoeg onbeantwoord. Aan de hand van een literatuurstudie en een kwalitatief publieksonderzoek via individuele interviews willen we enerzijds de redenen waarom een bepaalde groep kijkers afstemt op de televisiequiz onderzoeken. Hierbij nemen we de verscheidene types van televisiequizzen in het onderzoek op,
1
vermits de kijkervaring en –motieven kunnen variëren naargelang de inhoudelijke of vormelijke invulling ervan. Anderzijds trachten we de perceptie die deze groep kijkers over het populaire genre heeft, te achterhalen. Hiervoor richten we ons in het publieksonderzoek tot jongvolwassenen (20-35) aangezien zij onbewust de heropleving van de televisiequiz meemaakten. Het genre werd immers sinds ‘Who Wants to Be a Millionaire’ in 1999 opnieuw prime time (Moore, Bensman & Van Dyke, 2006, p. 101). Bovendien kwamen zij nauwelijks in aanmerking met de debatten over het genre, waardoor zij er eventueel een andere visie, of net niet, op nahouden. Om onze centrale vraag ‘Waarom kijken jongvolwassenen naar de televisiequiz en hoe staan zij tegenover dit genre?’ te beantwoorden, trachten we volgende deelvragen te onderzoeken: (1) In welke mate zijn de redenen waarom men kijkt afhankelijk van de soort televisiequiz? (2) Welke contextuele factoren dragen, volgens jongvolwassenen, bij tot hun perceptie over de televisiequiz? Onze onderzoeks- en deelvragen volgen de constructivistische benadering waarin de interpretatie en betekenissen van de respondenten centraal staan. In dit onderzoek richten we ons in de eerste plaats op de kijkmotieven, waardoor ons onderzoek de ‘Uses and Gratifications’-benadering volgt. We wensen echter ook rekening te houden met de sociale en culturele context van de onderzoeksgroep, wat dan weer gesitueerd wordt binnen de traditie van ‘Cultural Studies’ (McQuail, 1997, p. 21). Dit theoretisch kader schonk in het verleden meermaals aandacht aan mediaproducten uit de populaire cultuur (McQuail, 1997, p. 18) en beschouwt het publiek, net als het ‘Uses and Gratifications’-paradigma, als actieve betekenisgevers (Jensen & Rosengren, 1990). Om te beginnen situeren wij de televisiequizzen en spelprogramma’s binnen het breder kader van reality-tv. Beide genres plaatsen immers de wedijver tussen alledaagse individuen centraal en kennen
nagenoeg
een
onvoorspelbaar
verloop
(Hoerschelmann,
2004b).
Naast
de
conceptualisering van het metagenre, besteden wij ook aandacht aan de noties authenticiteit, identificatie en betrokkenheid. Vervolgens gaan we dieper in op de tumultueuze historische ontwikkeling van de televisiequiz. Verder bespreken we de genrekenmerken en de resultaten die naar voren kwamen uit eerdere studies rond televisiequizzen en spelprogramma’s. In het methodologisch luik motiveren we de keuze van de methodologie en bespreken we de onderzoeksvragen, -eenheden en de analysemethode. Aansluitend wordt de analyse van de onderzoeksresultaten voorgelegd, waarop we eindigen met het sluitstuk van deze masterproef en suggesties voor verder onderzoek.
2
Deel I: Theoretisch luik 1.
Reality-tv
Hoewel het niet vanzelfsprekend is televisiequizzen en spelprogramma’s onder de ruimere koepel van reality-tv te plaatsen, merken we dat deze twee genres op bepaalde domeinen met elkaar verweven zijn. Allereerst zijn sommige reality-programma’s een afgeleide van radio-of televisiequizzen (Beck, Hellmueller & Aeschbacher, 2012). Zo inspireerde ‘American Idol’ zich op het spelprogramma ‘Star Search’ en het radioprogramma ‘Major Bowes Original Amateur Hour’. Net als in televisiequizzen worden kandidaten van reality-programma’s getest op hun kennis, dienen ze fysieke stunten uit te voeren en worden ze beloond met consumptiegoederen, een geldprijs, een carrière in de showbusiness of een date (Hoerschelmann, 2006, p.151). Veelal dingen alledaagse individuen, geen sterren of personen met ongekende intellectuele vermogens, mee naar de overwinning. De kandidaten worden als ‘echte’ personen geportretteerd doordat ze hun gedachten aan het publiek onthullen of informatie meegeven over hun werk of privéleven (Andrejevic, 2004, p. 72). Bijgevolg onderscheiden beiden zich van andere genres door een beroep te doen op gewone mensen (Nabi, Biely, Morgen & Stitt, 2003; Reiss & Wiltz, 2004). Verder trachten zowel televisiequizzen als reality game shows, drama te ontketenen en te intensifiëren zonder gebruik te maken van een script (Holmes, 2008, p. 47). Daarnaast neemt de competitie vaak een centrale plaats in en is de afloop zowel voor de kijker als de producer onbekend. De spanning die gepaard gaat met de vraag wie er al dan niet wint, is eveneens een kenmerk dat in beide genres voorkomt (Hoerschelmann, 2004b). Andrejevic (2004, p. 72) is bovendien van mening dat reality-tv pas echt commercieel succes verwierf wanneer het genre zich vermengde met het format van spelprogramma’s. Het meest geslaagd voorbeeld hiervan is ‘Who Wants to Be a Millionaire’. Ook Holmes (2008, p.4) stelt dat de flexibiliteit en aantrekkingskracht van ‘games’ deels voor de groei van reality-tv zorgde. Tot slot is ze (2008, p. 26) van mening dat de draagwijdte van reality-tv en televisiequizzen afhankelijk is van het geloof in de authenticiteit van de weergegeven realiteit. De commotie die de televisiequizschandalen in de jaren vijftig teweegbrachten, wees er reeds op dat het publiek veel belang hecht aan de weergave van oprechte kandidaten en een onvervalst spel. Er bestaan echter ook verschillen tussen bovengenoemde genres. De mate waarin het spel, de wedijver, de winnaar en de verliezers op de voorgrond komen te staan, is niet gelijk. Realityprogramma’s schenken meer aandacht aan de interpersoonlijke interacties tussen de kandidaten en zijn aantrekkelijker bij een jong publiek. Door de uitgebreidere tijdspanne van het spel komt de persoonlijkheid van de kandidaten eveneens uitgesprokener naar boven. Verder dienen televisiequizzen en spelprogramma’s zich meer aan de structuur van het spel te houden. Tot slot is het belang van kennis bij reality-tv slechts beperkt tot de menselijke kennis (Holmes, 2008, p.27).
3
1.1. Conceptualisering en evolutie van het metagenre De afgelopen decennia kende reality-tv een ware expansie en in het begin van het millennium was het genre één van de grootste fenomenen van de televisiegeschiedenis (Hall, 2006). Ondanks het feit dat de term uitvoerig wordt gebruikt, is het genre moeilijk samen te vatten in een eenduidige definitie. Volgens Biltereyst (2004) en Hill (2007, p.5) is reality-tv een ‘catch-all category’ of een containerbegrip dat verwijst naar verschillende vormen van televisie die de emoties en handelingen van alledaagse mensen centraal plaatsen, vaak ingebed in authentieke en geënsceneerde situaties. De nadruk op emoties en het private is niet alleen een tendens die men terugvindt in het televisielandschap, maar ook in andere media zoals literatuur, digitale media en journalistiek, wat Dovey (2000, p. 1) beschrijft als ‘first person media’. Naast het gegeven dat de programmamakers een beroep doen op niet-professionele acteurs, wordt het genre gekenmerkt door een aantal andere aspecten. Zo zijn de situaties veeleer gefilmd in een werk-of woonomgeving dan op een set. De kandidaten worden niet bijgestaan door een script, maar de verhalen worden wel ingebed in een narratieve context met het primaire doel de kijker een bepaalde vorm van vermaak of entertainment te verschaffen (Nabi et al., 2003; Mast, 2013). Verder kent dit metagenre een enorme variëteit aan programma’s die onderling sterk van elkaar verschillen zoals talenten-, spel-en lifestyleprogramma’s, programma’s die het element criminaliteit of romantiek centraal plaatsen en televisiereeksen met verborgen camera’s of programma’s waarin individuen experimenteren met verschillende sociale ervaringen (Hill, 2005, p. 2; Hill, 2007, p.5; Nabi et al., 2003). Het hybride genre wordt enerzijds tussen informatieve en entertainende programma’s gesitueerd en anderzijds tussen documentaire en drama. Tot slot verwerft reality-tv ook wel eens de titel van ‘unscripted drama’ of ‘popular factual’ (Hill, 2007, p.5; Magder, 2004, p.137). Het ontstaan van reality-tv wordt veelal in de observationele documenteraire gesitueerd of velen beschouwen het als een uitvloeisel van ‘tabloid journalism’ en ‘popular entertainment’ (Kilborn, 1994; Corner, 2002; Andrejevic, 2004, p. 66; Hill, 2005, p. 15). Volgens Kilborn (1994) en Dovey (2000, p. 81) viel ‘Unsolved mysteries’ uit 1987 voor het eerst onder de definitie van het genre. Andrejevic (2004, p. 66) erkent daarentegen ‘An American Family’ uit 1973 als eerste realityprogramma en nog anderen bestempelen ‘Cops’ als een van de grondleggers van het genre (Hill, 2005, p.2). Toch duurde het tot de jaren negentig dat reality-tv volledig tot bloei kwam en het een vaste waarde in het programmaschema werd (Curnutt, 2011). Volgens Cavender (2004, p. 155) en Andrejevic (2004, p. 66) was het niet toevallig dat er een verhoogde aandacht voor het dagelijkse leven kwam in tijden waarin het gemeenschapsgevoel leek af te nemen. Programma’s zoals ‘America’s Most Wanted’ gaven een samenleving weer die te kampen had met criminaliteit, maar riepen eveneens op om samen op te komen tegen de misdaad. Naast de maatschappelijke veranderingen, speelden vooral economische en technologische factoren een rol in de ontplooiing van het genre. Door technologische ontwikkelingen kwamen er mobiele camera’s op de markt die licht, goedkoop en eenvoudig te bewerken waren, waardoor het mogelijk werd om snel en overal
4
beelden te maken (Andrejevic, 2004, p. 69; Biltereyst, Van Bauwel & Meers, 2000, p. 18; Kilborn, 1994). Tot slot bood reality-tv een oplossing aan de behoefte aan goedkope televisie. De grote netwerken dienden immers de programmaschema’s van de lokale stations voordelig in te vullen (Dovey, 2000, p. 84; Curnutt, 2011). Initieel omvatte dit metagenre aldus voornamelijk Amerikaanse televisieprogramma’s die alledaagse bedrijvigheden van publieke instellingen weergaven (Bonner, 2003, p. 24). Na deze eerste golf van programma’s kreeg het publiek veeleer docusoaps zoals ‘Airline’ en lifestyle programma’s als ‘What not to wear’ voorgeschoteld. De millenniumwende luidde volgens verscheidene wetenschappers de aanvang van een nieuw televisietijdperk in (Baltruschat, 2010, p.94; Curnutt, 2011; Roscoe, 2004, p. 182; Ticknell & Raghuram, 2004, p. 256). Er was volgens hen een verschuiving merkbaar van objectieve actualiteitenprogramma’s en dramaseries naar de nadruk op het persoonlijke in docusoaps en reality gameshows. Critici evalueerden deze wending als de tabloidisering van populaire televisie (Ticknell & Raghuram, 2004, p. 256; Dovey, 2000, p. 79). Friedman (2002, p.7) stelt daarentegen dat de expansie van reality-programma’s geen principiële hervorming van het televisielandschap teweegbracht. Reality-tv is volgens hem geen recent genre, maar de beklemtoning van het echtheidsgehalte of de ‘realiteitswaarde’ van de programma’s was weliswaar vernieuwend (Andrejevic, 2004, p. 65). Deze realiteitsclaim wordt tevens in twijfel getrokken, aangezien de programma’s vaak een beroep doen op dramatische technieken en reconstructies. Reality-tv heeft tenslotte niet alleen betrekking op waargebeurde aangelegenheden, maar ook op het nabootsen van ‘real-life events’ (Biltereyst et al., 2000, p. 19).
1.2. Authenticiteit, identificatie en betrokkenheid Zoals eerder aangegeven meent reality-tv een sterke realiteitsclaim te maken (Friedman, 2002, p. 7). Hierbij speelt de notie authenticiteit een belangrijke rol, wat volgens Van Bauwel (2010, p. 27) refereert naar het alledaagse, het gewone, maar ook het begrip zelfreflexiviteit benadrukt. Door middel van focusgroepen onderzocht Hill (2010, p. 454, 460) in welke mate de kijker reality-tv als authentiek beoordeelt. Zodoende kwam ze tot de vaststelling dat hoe meer entertainment in de verhalen van alledaagse mensen vervlochten is, hoe sterker de geloofwaardigheid in vraag wordt gesteld. De mate waarin beelden gekunsteld zijn, hangt volgens de respondenten af van het gedrag van de gewone kandidaten. Aangezien ze niet vertrouwd zijn met de persoonlijkheid van de deelnemers, steunen ze op hun eigen kennis over sociale interacties om representaties van gewone kandidaten te evalueren. Bovendien trachten ze te reflecteren over hoe zij zich zouden gedragen in een gelijkaardige situatie. Volgens Rose en Wood (2005) beoordelen de kijkers de authenticiteit van programma’s steunend op een aantal elementen, namelijk op de context waarin de gebeurtenissen plaatsvinden, op de mate van tussenkomst door programmamakers en op de identificatie met de kandidaten. De respondenten die het meest tevreden waren over het authentieke karakter van een programma waren diegenen die de paradoxen tussen bovengenoemde elementen boeiend en, in tegenstelling tot anderen, niet verwarrend vonden.
5
Reality-tv meent de publieke ruimte open te stellen voor gewone mensen waardoor triviale verhalen, conflicten en trauma’s tot uitdrukking komen (Biressi en Nunn, 2005, p. 147). Er heerst echter een bewustzijn onder de respondenten over de mogelijkheid dat bepaalde situaties gestuurd worden en de kandidaten zorgvuldig geselecteerd worden (Hall, 2009; Rose & Wood, 2005; Van Bauwel, 2010, p. 28-31). Ook Grindstaff (2009, p. 82) is van mening dat de kans om geselecteerd te worden niet voor iedereen gelijk is. Ze stelde immers vast dat de meerderheid van de kandidaten jong, blank, slank en aantrekkelijk zijn, uit de middenklasse komen en geen lichamelijke beperkingen hebben. De onevenwichtige beeldvorming van minderheden in de media wordt niet teruggedrongen omdat er momenteel gewone mensen deel uitmaken van televisie, integendeel, de bestaande ongelijkheid wordt eenvoudigweg bestendigd. Daarnaast argumenteren Biressi en Nunn (2005, p. 151) dat de kandidaten een onderscheidend kenmerk moeten bevatten, maar ook niet al te sterk in het oog mogen springen. Zo is het belangrijk dat ze enerzijds niet te rijk, gecultiveerd of smaakvol zijn, anderzijds wijzen programmamakers ook te vulgaire of te uitdagende individuen af. Tot slot baseert de specifieke keuze van participanten zich op het gegeven dat bepaalde types van personen een dramatisch conflict kunnen voortbrengen (Baltruschat, 2010, p. 100). De bekommernis om de authenticiteit van alledaagse mensen in televisieprogramma’s is echter niet recent. Reeds in de jaren vijftig werd de oprechtheid van het spelverloop van ‘big money quiz shows’ sterk in vraag gesteld. De schandalen waarbij kandidaten een vooraf bepaalde rol toegewezen kregen, laten uitschijnen dat de gewone mensen het slachtoffer werden van op winst beluste omroepen (Holmes, 2010, p. 255). Ook Hill (2010, p. 457) wijt het gebrek aan vertrouwen in de waarachtigheid van populaire factuele televisie aan schandalen, zoals het in scène zetten van bepaalde afleveringen van ‘Driving School’ en anderzijds aan de incorporatie van fictionele technieken in factuele formats. De authenticiteit en de individuele kenmerken van de kandidaten zoals geslacht, nationaliteit en sociale achtergrond spelen desalniettemin een belangrijke rol in het identificatieproces. Een respondent uit het onderzoek van Rose en Wood (2005) meent zich pas te identificeren met de kandidaten uit reality-programma’s wanneer ze voldoende informatie beschikt over hen en zicht heeft op de relaties en verbanden tussen de kandidaten. Hierdoor kan ze zich vergelijken met anderen en sterke gelijkenissen of verschillen waarnemen. Feilitzen en Linné (1975) merken een onderscheid op in de mate waarin men zich identificeert naargelang het type programma. Er treedt een ‘simalarity identification’ op wanneer er veel overeenkomsten zijn tussen de kijker en de gerepresenteerde, wat veelal voorkomt bij programma’s die refereren naar de realiteit zoals actualiteitenprogramma’s en televisiequizzen (Sood, 2002). ‘Wishful identification’ slaat op het gegeven dat individuen zich spiegelen aan de held of heldin in fictie of fantasy-verhalen en zich als hen wensen te gedragen (Feilitzen & Linné, 1975). Identificatie wordt dikwijls verward met concepten zoals parasociale interactie en ‘fandom’ (Cohen, 2001). Bij parasociale interactie gaat men ervan uit dat een mediagebruiker een vorm van vriendschap aangaat met een mediapersoon (Rubin & Perse, 1987; Rubin, 2009, p. 177). Identificatie met mediapersonen omschrijft Cohen (2001) daarentegen als een fantasierijk proces dat resulteert uit het contact met de weergegeven
6
mediapersonen. Hij beklemtoont hierbij dat het geen emotie, perceptie noch attitude is, maar een proces dat gekenmerkt wordt door een verminderend zelfbewustzijn waarbij de kijker zich emotioneel verbindt met de mediapersoon. Hij of zij zal zich als het ware in de plaats van de mediapersoon trachten te stellen. Parasociale interactie wordt in media-effectenonderzoek veeleer gekoppeld aan de notie betrokkenheid dan aan het identificatieproces. Sood (2002) stelt dat het begrip betrokkenheid enerzijds wijst op de mate waarin het publiek reflecteert over een bepaalde media-inhoud en anderzijds een parasociale interactie aangaat met bepaalde mediapersonen, wat uiteindelijk resulteert in een zekere gedragswijziging. Het eerste basiselement, reflectie, geeft aan in welke mate het publiek mediaberichten in beschouwing neemt en deze integreert in hun persoonlijk leven. Dit aspect bestaat enerzijds uit referentiële en anderzijds uit kritische reflectie. Referentiële reflectie slaat op het feit dat individuen een mediaprogramma associëren met persoonlijke gebeurtenissen. Het publiek dat een kritische reflectie aanneemt, neemt zowel afstand van en participeert in het programma. Dit participeren gebeurt door het insinueren van plotwijzigingen. Parasociale interactie deelt men op in een affectieve, cognitieve en gedragsmatige dimensie. Wanneer een individu zich in een bepaalde mate identificeert met mediakarakters of opvallende karakteristieken van een programma, waaronder een plaats of gemeenschap, spreekt Sood (2002) van een affectieve georiënteerde interactie. Bij een cognitieve dimensie wordt de aandacht van het publiek minutieus toegewijd aan het mediaproduct en gaat de kijker of luisteraar reflecteren over de educatieve inhoud eenmaal het programma gedaan is. Tenslotte verwijst de gedragsmatige georiënteerde interactie op de mate waarin personen praten over de mediakarakters en hun agenda afstemmen op het programma. Het belang van een connectie te maken met het publiek kwam steeds meer op de voorgrond te staan. Volgens Enli (geciteerd in Enli, 2009, p. 483) is de betrokkenheid van het publiek het grootst bij ‘popular entertainment’ en meer specifiek met programma’s die zich afspelen in speelse en neutrale contexten. In het verleden kwamen studies tot de vaststelling dat televisie een sociaal gebeuren is dat de interne sociale interactie tussen de kijkers versterkt (Morrison & Krugman, 2001). De respondenten die deelnamen aan het experiment van Ducheneaut, Moore, Oehlberg, Thornton en Nickell (2008), waarin er werd onderzocht hoe kijkers met elkaar interageren, gaven te kennen dat ze sportevenementen, reality-tv, avontuurlijke programma’s, documentaires en animatiefilms, veelal in groep bekijken. Uitzendingen met een veranderend ritme of zonder veel inhoud, zoals sportevenementen, laten pauzes en interacties tussen de kijkers toe. Programma’s waarin de focus ligt op mensen, zoals reality-tv, verschaft het publiek eveneens veel stof tot spreken. Steunend op hun experiment onderscheiden Ducheneaut et al. (2008) vijf verschillende types van opmerkingen die tijdens het kijken worden gegeven. Ten eerste is er de ‘content-based comments’ die rechtsreeks refereren naar de inhoud van het programma in kwestie. Daarnaast verwijzen kijkers naar acteurs, vorige afleveringen of weetjes, kortom naar de context buiten het kijkmoment. Verder merken ze ook ‘non-sequitur comments’ op of vragen over zaken, waaronder familie en vrienden, die niet in verband staan met het programma. ‘Logistical comments’
7
verwijzen dan weer naar situaties waarin er gevraagd wordt om het volume te verhogen, om van zender te veranderen, etc. Tenslotte vormen ‘phatic responses’ de meest voorkomende categorie. Hierbij worden spontane reacties uitgedrukt met lachen, grommen of kermen. Deze betrokkenheid draagt bij tot een gezellige sfeer in de huiskamer en stimuleert anderen om mee te participeren. De betrokkenheid van de kijker is bovendien verbonden met de wijze waarop men kijkt of afstemt op programma’s. Rubin (1984) merkte in zijn studie van het actualiteitenprogramma ’60 minutes’ twee types van kijkers op. Enerzijds onderscheidde hij een groep die op een ritualistische wijze naar televisie keek. Motivaties zoals ontspanning, het ontvluchten van de realiteit of televisie als een metgezel wijzen erop dat de kijker een sterke binding met het medium heeft. Anderzijds toonden instrumentele kijkers een sterkere affiniteit met het programma. Dit type kijkt vooral naar actualiteiten- en praatprogramma’s om zijn of haar honger naar informatie te stillen. Het is een actieve en doelgerichte benadering waarbij men zich meer betrokken opstelt tegenover de gerepresenteerde inhoud en frequenter deelneemt aan ‘post-exposure’ activiteiten (Rubin en Perse, 1987; Godlewski & Perse, 2010). Het is belangrijk om hieraan toe te voegen dat beide televisiegebruiken niet steeds van elkaar te onderscheiden zijn. De aantrekkingskracht van programma’s is volgens Rubin (1984) multidimensioneel en verscheidene, soms tegengestelde, motieven kunnen samen voorvallen. De activiteit en betrokkenheid die de kijker toont naar een televisieprogramma is een centraal thema binnen de stroming van de ‘Uses and Gratifications’, een paradigma waaronder ons onderzoek kan gesitueerd worden. Een eigentijdse visie van de benadering steunt op vijf uitgangspunten. Allereerst gaat Rubin (1993; 2009, p. 167) ervan uit dat de individuen relatief actieve participanten zijn. Hun communicatief gedrag, waaronder mediaselectie en –gebruik, is gemotiveerd en doelgericht. Bovendien wordt dit gedrag gestuurd door sociale en psychologische factoren, waaronder de omgeving, interpersoonlijke interacties en behoeften. Hierdoor selecteert het publiek de media die hun noden en wensen in vervulling kunnen brengen. Niet alleen de media, maar ook andere vormen van communicatie spelen een rol in de selectie en voldoening van de noden. Tenslotte hebben media in dit proces vaak een grotere impact op mensen dan andersom. Dit gaat niet altijd op aangezien individuele acties bepaalde patronen en gevolgen van mediagebruik eveneens kunnen bemiddelen.
De ‘Uses and
Gratifications’-benadering werd echter niet gespaard van de nodige kritiek. Zo werden er vragen gesteld bij de verzuilde aarde van de typologieën en de wijze waarop onderzoekers verschillende betekenissen aan de motieven gaven (Rubin, 2009, p. 169). Bovendien bleef de idee van het actieve publiek lange tijd veeleer beperkt tot een intellectuele betrokkenheid, dan de mogelijkheid om het verloop van een mediatekst te beïnvloeden (Tincknell & Raghuram, 2004, p. 253). Tot slot is het ook belangrijk om op te merken dat het actieve publiek niet onophoudelijk dezelfde activiteitsgraad vertoont (Rubin, 1984).
8
1.3. De verklaring van de populariteit van reality-tv bij het publiek Hoewel reality-tv geen nieuw fenomeen is, werd het genre volgens veel respondenten als verrassend en ongebruikelijk gezien (Hall, 2006; Jones, 2003; Papacharissi & Mendelson, 2007; Nabi et. al, 2003; Reiss & Wiltz, 2004). Enerzijds is het vernieuwende karakter volgens hen te danken aan het feit dat de plot moeilijk te voorspellen is (Hall, 2006). Anderzijds maken de herkenbare verhalen van ‘echte’ personen het genre innovatief (Jones, 2003; Papacharissi & Mendelson, 2007). Gezien het quasi onvoorspelbare einde voelen de respondenten een drang om te blijven kijken (Lundy, Ruth & Park, 2008). Bovendien gaven de universiteitsstudenten uit de focusgroepen van Hall (2006) aan dat ze als kijker actief meedachten en speculeerden wie er bijvoorbeeld ‘de mol’ was in het gelijknamige programma. Zowel uit het kwalitatief onderzoek van Hall (2006) als van Lundy et al. (2008) kwam het sociale aspect van reality-tv naar boven. Zo keken de respondenten vaak in groep, planden ze hun tvavond of waren de programma’s vaak een aanleiding voor een gesprek. Aangezien de participanten van de focusgroep wouden meepraten met hun vrienden, begonnen ze na verloop van tijd ook naar het programma te kijken. Een andere reden dat in beide focusgroepen naar boven kwam, is dat de respondenten ervan genoten om naar andermans fouten of vreemd gedrag te kijken, wat hun zelfvertrouwen een boost gaf. Deze bevindingen werden al eerder opgemerkt door Reiss en Wiltz (2004). Zij baseerden zich op de sensitiviteitstheorie of de theorie over de 16 basisverlangens voor hun onderzoek naar de aantrekkingskracht van reality-tv. Deze theorie neemt aan dat mensen slechts aandacht geven aan de meest relevante stimuli om hun basisbehoeften te bevredigen (Reiss, 2004). Elke vervulling van een basisbehoefte heeft een andere vreugde-ervaring tot gevolg en dus, in tegenstelling tot het ‘Uses and Gratifications’- paradigma, geen globale voldoening. Een gelijkenis met eerder genoemde benadering is dat elk individu zijn of haar mediagebruik kan motiveren en eenieder de voorkeur geeft aan de televisieprogramma’s die hun basisbehoeften het beste kunnen vervullen. Reiss en Wiltz (2004) kwamen tot de vaststelling dat de motivatie om zichzelf belangrijk te voelen het sterkste geassocieerd wordt met reality-tv. De respondenten voelden zich namelijk beter door te kijken naar mensen die een fout begingen of vreemd gedrag vertoonden. Daarnaast is de competitiedrang hoger bij kijkers van reality-tv dan bij niet-kijkers en wordt het genre ook meer bekeken door sociale dan door minder sociale mensen. Verder suggereerden Nabi et al. (2003) dat het plezier voortvloeiend uit het kijken naar reality-tv te danken is aan de fascinatie voor de mens. Door het kijken naar niet-geënsceneerde gebeurtenissen van gewone mensen, steken de kijkers iets op over anderen, maar ook over zichzelf. Hierbij moet er echter een kanttekening gemaakt worden aangezien deze ‘unieke’ elementen ook van toepassing zijn bij sportprogramma’s, spelprogramma’s en talkshows. Nabi, Stitt, Halford en Finnerty (2006) bouwden hierop verder en koppelden de ‘Uses and Gratifications’ theorie aan de literatuur over ‘media enjoyment’ om inzicht te krijgen in het plezier en de redenen waarom men naar reality-tv kijkt. Een van de onderzochte televisiegenres was het
9
spelprogramma en uit het onderzoek bleek dat kijkers van dit genre hun voldoening halen uit het beoordelen van de keuzes van de deelnemers, de spanning en de uitdagingen die deelnemers moeten ondergaan. Hierbij genieten ze ervan om een blik in iemand anders leven te werpen, vergelijken ze zich met anderen, kunnen ze zich een vriendschap met de deelnemers inbeelden en leren ze tenslotte iets over de wereld. Daarnaast besloten ze dat, in tegenstelling tot de assumptie van de ‘Uses and Gratifications’, de behoeftebevrediging en het plezier afhankelijk is van de context. Ook de jongvolwassenen uit het kwalitatief onderzoek van Lundy et al. (2008) gaven aan dat door een blik te werpen op het leven van een vreemde en door je te verplaatsen in de deelnemer, je even ontsnapt uit je eigen realiteit. Dat is tevens één van de factoren volgens Jones (2003) waarom reality-programma’s zoals ‘Big Brother’ zoveel succes hebben. Ze geven namelijk de idee dat het publiek 100% betrokken is bij de ervaring en de illusie van een democratisch mediaproduct. Tenslotte is gebleken dat voyeurisme niet de primaire drijfveer is om naar reality-tv te kijken, maar dat men veeleer kijkt uit tijdverdrijf, uit gewoonte of omdat men het grappig vindt (Nabi et. al, 2003; Papacharissi & Mendelson, 2007).
10
2.
De televisiequiz
2.1. Ontwikkeling televisiequiz en positie in het publieke debat De televisiequiz kent, net zoals de soap, haar wortels in de radio. Mittel (2002, p. 320) beschouwt de radioquiz als één van de weinige radiogenres die niet geëvolueerd is uit eerdere media als film, theater of literatuur. Ook Bruun (2005, p. 145) en Holmes (2008, p. 36) relateren de ontwikkeling van het genre aan alledaagse praktijken gelieerd buiten de media-industrie. Kruiswoordraadsels, fotoquizzen en ‘parlor games’ of gezelschapsspelen zijn een voedingsbodem geweest voor het genre aangezien zij de competitiezucht en het plezier van het spelen aanwakkerden. De Long (1991, p. 2-3) situeert daarentegen het ontstaan van de radioquiz in de gedrukte media. Om de interesse van de lezers te wekken en de oplage op te drijven, namen verschillende uitgevers een vraag-en antwoordrubriek op. Vragen over de actualiteit kregen in deze voorloper van de radio-en televisiequiz een centrale plaats. Merkwaardig genoeg kwam het vraag-en antwoordprogramma dat zo geliefd was bij de lezers niet in aanmerking om luisteraars aan te trekken. De omroepen associeerden quiz-en spelprogramma’s met loterijen, wat volgens hen niet in het interesseveld lag van het publiek. De werkelijke reden is echter te wijten aan de bepalingen van de ‘Federal Radio Act’ van 1927 die dit soort wedstrijden als ongepast beschouwde, waardoor omroepen het gevaar liepen hun licentie te verliezen. Slechts vijf jaar later trokken de makers van ‘Vox Pop’ tijdens de presidentiële verkiezingen in de Verenigde Staten van Amerika de straat op en legden ‘Jan met de pet’ op de rooster met hun humoristische en kennisgerichte vragen. De deelnemers kregen aanvankelijk na hun deelname een biljet toegestopt, maar werden nadien beloond door allerhande consumentengoederen (De Long, 1991, p.10-12). Volgens Hoerschelmann (2006, p.22) wordt ‘Vox Pop’ door velen aanzien als de grondlegger van de radio- en televisiequiz. De Long (1991, p. 18-21) is echter van mening dat men voor de eerste radioquiz pur sang moest wachten tot 1936, het jaar waarin CBS met ‘Professor Quiz’ voor de dag kwam. Het succes van deze quiz zorgde ervoor dat verschillende omroepen en sponsors binnen de twee jaar meer dan tweehonderd variaties op het geliefde quizprogramma maakten. Nadat het genre zich ontwikkelde in de eerste jaren van de commercialisering van het medium, waarbij het aanprijzen van bepaalde producten niet ongebruikelijk was (Hoerschelmann, 2006, p. 36), richtten de programma’s zich op hoogopgeleide deelnemers die via intellectuele kennisvragen streden voor de overwinning (Mittel, 2002, p. 325). Deze intellectuele competitie werd gevalideerd vanwege de positieve sociale waarden en de beklemtoning van feitelijke, objectieve kennis en educatie. Quizprogramma’s zoals ‘Dr I.Q.’ stelden aldus het genre in Amerika in een positief daglicht. Het uitbreken van de oorlog in 1940 zorgde echter voor een tempering of zelfs een stop van de groei van het quizgenre. De overheid hield de radiostations en hun uitzendingen nauwlettend in de gaten en thema’s zoals patriottisme en opoffering kwamen op de voorgrond. Anderzijds fungeerden deze quizprogramma’s ook escapistisch en stimuleerden ze de moraal (De Long, 1991, p. 89, 90).
11
Na de Tweede Oorlog werd de soberheid omgeruild voor de individuele genoegens. De fascinatie voor grote prijzenshows kunnen we het beste veruiterlijken met het programma ‘Queen for a day’. Het publiek selecteerde een koningin van de dag en bedolf haar met huishoudartikelen en kledij. Om haar wens te vervullen diende de kandidate echter een prijs te betalen, namelijk haar ziel en haar verlangens blootleggen op de radio (Watts, 2009, p. 302-304). Bovendien beschouwt Watts (2009, p. 304) het spelprogramma, dat eind jaren veertig ook populair was op televisie, als één van de eerste ‘confessional audience participation shows’ en een voorloper van de talk show. Verder werd de naoorlogse periode gekenmerkt door de voortzetting van de experimenten met televisie. Vanaf 1948 schoten de omroepen uit de startblokken en kon het medium vanaf dan zich ten volle ontplooien, wat echter voor een onomkeerbare daling van de radionetwerken zorgde (De Long, 1991, p. 122). Net zoals de radioquizzen bevatten de eerste televisiequizzen een brede variëteit aan cultuur, educatie en ontspanning (Holmes, 2006; Whannel, 1992, p. 179). Zowel in het Verenigd Koninkrijk als in de Verenigde Staten lag toen de focus op hoge cultuur en feitelijke academische kennis. Ze creëerden een eerder serieuze en plechtige sfeer zodat de televisiequiz zijn hoge plaats in het uitzendschema waardig was. Holmes (2008, p. 43) merkte op dat de BBC de educatieve waarde van televisiequizzen, in tegenstelling tot de omroepen in de Verenigde Staten, niet beklemtoonde. Ondanks de sterke aanwezigheid van het paternalisme in de geschiedenis van de BBC, speelde de aanhoudende invraagstelling van de educatieve waarde door critici een rol in de terughoudendheid om dit positieve aspect van quizzen te beklemtonen. Adaptaties van succesvolle radioquizzen zoals ‘Quiz Kids’ en ‘Stop the music’ deden het echter minder goed dan verwacht (De Long, 1992, p. 177). Om het genre aantrekkelijk te blijven houden, werden de Amerikaanse geldprijzen steeds verhoogd zodat het genre de bijnaam ‘big money quiz show’ kreeg. Dit type televisiequiz legde de nadruk op feitelijke vragen, maar deed ook een beroep op onderwerpen met een hoge culturele waarde. Het decor kreeg eveneens een prominentere plaats in de televisieprogramma’s. Door middel van spotlights op de kandidaten, een ronddraaiende lichtspot en extreme close-ups werd de spanning en rivaliteit geïntensifieerd (Hoerschelmann, 2006, p. 70). Deze televisiequizzen transformeerden de kandidaten als het ware in vedettes, wat een nieuw publiek aantrok (Hoerschelmann, 2000). Het toonbeeld van deze verandering is de quiz ‘The $64.000 question’ die op 17 juni 1955 voor het eerst werd uitgezonden op CBS. Cowan, de producer van bovengenoemde radioquizzen, inspireerde zich op het geslaagde radioprogramma ‘Take it or leave it’ om de vakkennis van deelnemers weer te geven. De producers selecteerden de participanten zorgvuldig en gingen op zoek naar ongewone individuen die gespecialiseerd waren in een discipline of een veld, maar die aantrekkelijk genoeg waren zodat het publiek zich met hen kon identificeren (De Long, 1992, p. 178-80). De maximumprijs van $64 in ‘Take it or leave it’ werd opgetrokken tot $64.000 (Barnouw, 1975, p. 185). Om te beletten dat het studiopubliek de kandidaten de antwoorden zou toeroepen, werden ze afgeschermd door cabines (Doherty, 2004, p. 1875). Deze televisiequiz kende van bij aanvang een immens succes en haalde een marktaandeel van maar liefst 84,8% (Barnouw, 1975, p.186). Vooral de combinatie van
12
sympathieke kandidaten, hoge geldbedragen en intense spanning kon het publiek bekoren (Goedkoop geciteerd in: een scriptie van Meyermans, 1992, p. 54). In het Verenigd Koninkrijk zorgde de komst van de eerste commerciële omroep ITV voor een nieuwe, populaire wind. De naoorlogse periode kenmerkte zich door de vrees voor de Amerikanisatie van de Britse cultuur. Omwille van het gegeven dat ITV een beroep deed op Amerikaanse quizformats, waaronder ‘The $64.000 Question’ en ‘Twenty-One’ en Amerika in de ogen van het buitenland werd aanschouwd als het land van de spelprogramma’s, werd ITV beschouwd als de verspreider van Amerikaanse waarden (Holmes, 2008, p.44). Gezien de lage productiekosten, eenvoudige setting en beperkte cast was het echter niet verrassend dat de televisiequiz een aantrekkelijk genre werd (Hoerschelmann, 2004b). Het weggeven van handelswaren was voor sponsors eveneens een goede zaak aangezien het slechts een fractie van een reclamefilmpje in prime time kostte. Na twee jaar, zond de commerciële omroep in 1957 reeds acht televisiequizzen per week uit. De bloei van het genre ging echter gepaard met een verhoogde kritische aversie (Boddy, 2008, p.162; Whannel, 1990, p. 104). De minachtende houding tegenover ontspanning en entertainment paste binnen een wijdverspreide angst voor de nefaste invloed van televisie op de kijker (Dhoest, 2007, p. 289). Producers weerlegden de kritiek met het argument dat ze de behoefte van het publiek vervulden. Roland Gillette (Geciteerd in: Black, 1972, p. 110) van ‘Associated Rediffusion’, beschreef de situatie als volgt:
“Let’s face it once and for all. The public like girls, wrestling, bright musicals, quiz shows and reallife drama. We gave them the Hallé Orchestra, Foreign Press Club, floodlit football and visits to the local fire station. Well, we have learned. From now on, what the public wants, it’s going to get” . De regering van het Verenigd Koninkrijk trachtte echter de opkomst van populaire cultuur en commerciële media in bedwang te houden door de oprichting van de onderzoekscommissie ‘Pilkington Committee’. De werkgroep bekritiseerde de triviale commerciële televisie en in het bijzonder de televisiequiz (Holmes, 2008, p. 35). Naar hun mening zou het genre sociale en morele schade tot gevolg hebben en een verlaging van de geldprijzen werd met klem aangeraden (BBC, n.d.; Black, 2005). Naast deze visie leefde er een sterke minachting tegenover het gegeven dat mensen eenvoudigweg beloond werden, haast zonder inspanning. Beloningen konden enkel in ruil voor het zuurverdiende culturele kapitaal zoals kennis (Whannel, 1992, p. 185; Boddy, 2008, p. 163). Deze neerbuigende houding tegenover het genre legde de creatie van vernieuwende televisiequizzen in het Verenigd Koninkrijk bijna lam. Veeleer werden er succesvolle formats geïmporteerd dan geëxporteerd. Hieraan kwam dankzij Margareth Tatcher en het ‘Peacock Committee’ in de jaren 1980 een einde (Black, 2005). Vanuit deze vernieuwde sfeer, waaronder later ook de deregulatie van het televisielandschap, ontwikkelde zich volgens Creeber (2004, p. 233) een van de populairste televisiequizzen aller tijden, namelijk ‘Who Wants to Be a Millionaire’.
13
In de jaren vijftig stond de televisiequiz in de Verenigde Staten in een totaal ander debat centraal. Zoals eerder vernoemd, namen de prijzengelden van de ‘big money quiz show’ steeds hogere waarden aan. De populariteit van deze televisiequizzen hing sterk af van de kandidaten waardoor producers en sponsors steeds vaker de afloop bijstuurden om publieksidentificatie met de populaire kandidaten te bekomen (Hoerschelmann, 2006, p.70). Op het hoogtepunt van de ‘big money quiz shows’ maakte schrijver Gordon Cotler (Geciteerd in: De Long, 1992, p. 219) een vergelijking tussen dit genre en worstelwedstrijden: “A television play always ends the way it
ought to end. Why not a quiz show? How long would wrestling have last on television without scripts?”. Uiteindelijk kwam in 1958 aan het licht dat vijf populaire ‘big money quiz shows’ gemanipuleerd werden. Sommige deelnemers kregen de correcte antwoorden toegefluisterd, terwijl anderen geen aanwijzingen kregen (Moore et al., 2006, p.96-101). Daarnaast moedigden producers kandidaten aan om een nerveuze verschijning neer te zetten. Op die manier stimuleerden de programmamakers de populariteit en het tijdsbestek van de deelname (Holmes, 2008, p. 47). Naast televisiequizzen zoals ‘The $64.000 Question’, ‘The $64.000 Challenge’, ‘Tic-Tac Tough’ en ‘Dotto’ was het vooral het spelprogramma‘Twenty-one’ dat voor de meeste ophef zorgde en in het bijzonder de uitzending waarin Charles Van Doren het opnam tegen Herbert Stempel (Doherty, 2004, p. 1875; De Long, 1992, p.222-24; Holmes, 2008, p. 47). Real (1996, p. 228) onderscheidde de twee deelnemers op basis van het cultureel kapitaal dat ze bezaten. Stempel representeerde de ordinaire man die sterk was opgeklommen, maar niet over charisma beschikte, terwijl Van Doren het tegenovergestelde symboliseerde. Hij kwam uit een welgestelde intellectuele familie, bezat het hoge culturele kapitaal en schaarde het publiek moeiteloos achter zich. Hoerschelmann (2000) voegde eraan toe dat deze confrontatie en manipulatie, in het voordeel van Van Doren, een bewijs was dat het domein van kennis en educatie haar voorkeur geeft aan de kennis die geproduceerd wordt door de dominante groepen in de samenleving. Moore et al. (2006, p. 97) zagen eveneens dit duel niet als een intellectuele strijd, maar als een representatie van de principes en vooroordelen van de Amerikaanse samenleving. Over sociale klasse en persoonlijk voorkomen werd er zelden openlijk gediscussieerd, maar deze elementen waren wel diepgeworteld in de maatschappij van de jaren vijftig. Voorgaande drie auteurs beamen indirect de visie van Fiske (1987, p. 266). Hij is immers van mening dat de kapitalistische ideologie in de structuur van de televisiequiz vervat zit. In het begin van de uitzending staan alle kandidaten op gelijke voet, maar enkel diegenen die over een ‘natuurlijke’ bekwaamheid beschikken, doorstaan de verschillende rondes en worden beloond voor deze opwaartse mobiliteit. Hierdoor bevestigt de televisiequiz sociale verschillen en wordt het klassensysteem genaturaliseerd. Vanuit de filosofie van ‘the American dream’ was financieel succes een andere waarde van de toenmalige Amerikaanse maatschappij. Kennis werd gezien als macht vermits het financieel welslagen daaruit voortvloeide. Dit is ook één van de redenen, volgens Moore et al. (2006, p. 98), waarom televisiequizzen zo aantrekkelijk waren.
14
De onthulling van de verschillende schandalen zorgde ervoor dat de netwerken een grotere controle uitoefenden over de productie van de programma’s. Daarnaast werd het belang van sponsors, reclamebureaus en prijzengelden drastisch verminderd. Verder diende het congres in 1960 een amendement in om de ‘Communications Act’ te wijzigen. Vanaf dan werden programma’s die de kennis van de kandidaten testten en waarbij de antwoorden op voorhand werden afgesproken, als illegaal beschouwd (De Long, 1992, p. 223-24). Hierdoor kwam er een einde aan het succes van de televisiequiz en het zou nog tot 1999 met ‘Who Wants To Be a Millionaire’ duren dat de televisiequiz opnieuw prime time televisie werd (Hoerschelmann, 2004b; Hoerschelmann, 2006, p. 18; Moore et al., 2006, p. 101). In de tussentijd trachtten de televisiemakers
met
een
naamsverandering
van
televisiequiz
naar
‘game
shows’
of
spelprogramma’s het genre een nieuwe elan te geven. Naast een naamsverandering werd ook inhoudelijk het roer omgegooid. Door de focus op het studio- en thuispubliek, op bescheiden prijzen en op het amusement te leggen, moest het genre afstappen van haar culturele connotatie van weleer. Bovendien zorgde het gebruik van stilistische, bonte decors, de nadruk op triviale kennis en de associatie met vrije tijd voor een lagere waardering van het genre (Hoerschelmann, 2006, p.4; 18). Deze wijzigingen weerspiegelden zich ook in het uitzendschema, waar het genre grotendeels overdag, in ‘early fringe’ of ‘acces time’ werd ingepland en bijgevolg vooral vrouwelijke kijkers achter zich schaarde (De Long, 1992, p. 223; De Meyer, 1992; Ongepubliceerde paper gepresenteerd door Hoerschelmann, 2004a; Hoerschelmann, 2004b). Holmes (2008, p. 7) wijst er op dat de geschiedenis van de televisiequiz niet mag gereduceerd worden tot de schandalen. Bovendien kunnen de wijzigingen die het genre in de Verenigde Staten heeft doorstaan niet gegeneraliseerd worden naar televisiequizzen in andere landen. Tot slot zorgden deze veranderingen er niet voor dat het genre in de vergetelheid geraakte. Zo waren ‘The Price is Right’ en ‘Jeopardy’ in de jaren zestig en zeventig populair. In deze periode lag de nadruk veeleer op gewone kennis en trachten ze het publiek in de studio en het publiek thuis, via de inbelfunctie, meer te betrekken. Dit kwam er voornamelijk op vraag van sponsors en adverteerders om meer informatie over het publiek te verwerven (Hoerschelmann, 2006, p. 64, 153). De jaren tachtig werden dan weer gedomineerd door ‘Family Feud’ en ‘Wheel of fortune’ (De Long, 1992, p. 244). Richard Dawson kreeg voor zijn vernieuwend programma, waarin twee teams van vijf familieleden de meest populaire antwoorden dienden te geven op een vraag die aan 100 mensen werd gesteld zelfs een‘daytime Emmy award’. Maar geen enkel ander programma uit de jaren tachtig bereikte zoveel media-aandacht, populariteit bij het publiek en kritiek als ‘Wheel of fortune’ (De Long, 1992, p. 251). De spelprogramma’s bleven aanschouwd als een pure vorm van vermaak, wat het publiek niets bijbracht. Zoals eerder aangegeven blies het succes van het Britse format ‘Who Wants to Be a Millionaire’ na de millenniumwende het genre nieuw leven in. De traditionele zorgen over de moraliteit van het weggeven van grote sommen geld staken opnieuw de kop op (Hughes, 1998, 4 mei). Toch kwam er geen verhoogde wetenschappelijke interesse aangezien die zich veelal concentreerde op een ander opkomend genre, namelijk reality-tv (Holmes, 2008, p. 4).
15
Als we tenslotte nog een blik werpen op Vlaanderen, merken we op dat de televisiequiz vrijwel onmiddellijk de Vlaamse kijker kon boeien. Amerikaanse en Britse televisiequizzen hadden een sterke invloed op de eerste Vlaamse spelprogramma’s zoals ‘Wat een Stiel’, het quizprogramma met Sus van den Eynde dat in 1954 op de buis kwam. Populaire spelprogramma’s en gerenommeerde kennisquizzen, waaronder ‘Kwiscollege’, stonden naast elkaar. Het genre kende eveneens haar hoogtepunt in de late jaren vijftig en de vroege jaren zestig (Anthierens, 1964, p. 84-94). Dat televisiequizzen het volk bijeen kon scharen, bewees het programma ‘100.000 of Niets’. Kijkers verzamelden om samen te kijken, schoven aan om het spel live mee te volgen in de ‘Apollo’ te Antwerpen en de kranten wachtten met de opmaak van de voorpagina totdat de uitslag van de televisiequiz werd bekend gemaakt (Van Casteren, 1978, p. 39). De jaren die hierop volgden werden gekenmerkt door een gevarieerd aanbod en het genre kende een vrij stabiel bestaan met een aantal successen zoals het immens populaire ‘Rad der fortuin’ dat vanaf 1976 op televisie te zien was. Vier jaar later verwierf Herman Van Molle met de ‘I.Q.-kwis’ veel aandacht (Adriaens, 2003, p.161). De lancering van de eerste commerciële televisiezender VTM zorgde ook op vlak van televisiequizzen voor een omwenteling. Niet alleen verkasten enkele geliefde programma’s en presentatoren naar de commerciële omroep, de zender zette volledig in op blitse spelprogramma’s met grote prijzen. Als tegenbeweging legde de openbare omroep de nadruk op studioprogramma’s, veelal met een panel waaronder ‘De Drie Wijzen’. Rond de eeuwwisseling was er een heropbloei van de grotere spelformules, vooral op de commerciële omroepen. Sindsdien volgden er een aantal zeer succesvolle televisiequizzen die tot op vandaag nog te zien zijn (Dhoest, 2007, p. 305- 306).
2.2. Genrekenmerken Een genre definiëren is volgens Wayne (2000, p. 198) steeds een heikel punt. Men tracht immers tot een consensus te komen met de personen die het genre mee vorm geven, waaronder de programmamakers, het publiek en de critici. Bovendien dient men te erkennen dat genres veranderlijk zijn en niet los staan van de historische, culturele en institutionele context (Holmes, 2008, p.30). Volgens Moran (1998, p. 78) is het format van televisiequizzen en spelprogramma’s één van de meest duurzame. Toch kunnen televisiequizzen en spelprogramma’s een lokale identiteit aanmeten door de selectie van de presentator en de kandidaten, de behandelde thema’s, het doelpubliek, het uur van programmatie, de zender, etc. (Holmes, 2008, p. 21). Hoerschelmann (2006, p.37), Wayne (2000, p.198) en Boddy (2008, p. 163) zijn van mening dat de televisiequiz niet op een eenduidige wijze kan gedefinieerd worden gezien deze verwant is met verscheidene genres, waarvan vele een afgeleide zijn van het dagelijkse leven. Neale (2001, p. 3) voegt hieraan toe dat bij mediumspecifieke genres die niet gebaseerd zijn op een narratief verhaal, onduidelijkheden sneller de kop opsteken. ‘Who Wants to Be a Millionaire’, ‘Survivor’, ‘Jeopardy!’, ‘Queen for a Day’, ‘Singled out’ en ‘Take it or leave it’ vallen allen onder één grote noemer ondanks de vele verschillen (Hoerschelmann, 2006, p. 37). De grote verscheidenheid aan
16
programma’s plaatsen echter allen kennis, geluk, prijzen en Jan modaal centraal (Boddy, 2008, p. 163; Fiske, 1987, p.266-272; Whannel, 1992, p. 187- 195). Ruwweg zijn televisiequizzen programma’s waarin doorgaans, maar niet altijd, ordinaire mensen individueel of in groep de concurrentie met elkaar aangaan. Door een beroep te doen op hun kennis, fysieke vaardigheden of geluk trachten ze steeds hogere scores te bemachtigen om de verscheidene rondes te doorstaan. De narratie, namelijk de proeven, vragen en rondes, wordt begeleid door een geautoriseerd individu, vaak een televisiepresentator of een bekende persoon (Wayne, 2000, p. 198; Neale, 2001, p. 3). Hoewel televisiequizzen doorgaans plaatsvinden in een artificiële ruimte refereert het genre wel naar domeinen uit het alledaagse leven zoals school, familie en ontspanning (Fiske, 1987, p. 274). Deze artificiële ruimtes variëren van blitse high-tech studio’s tot decors die slechts twee tafels tegenover elkaar plaatsen (Neale, 2001, p. 3). Veeleer dan een beknopte definitie te geven, onderscheidde Fiske (1987) al vroeg vier basiselementen die elke quiz gemeenschappelijk heeft. Welke kennis er ook in de televisiequiz centraal staat, geluk is in elk programma aanwezig. Nu en dan is geluk ook aan gokken gekoppeld. Zo kunnen deelnemers hun gewonnen geld inzetten in de hoop hun prijzenpot te verhogen. Zoals eerder vermeld, naturaliseert de televisiequiz de ongelijke machtsstructuren in de samenleving. Anderzijds verzacht het element geluk deze ongelijkheid en gaat het in tegen het persoonlijk falen dat te wijten is aan klasse, talent, ras of geslacht. De prijzen, het tweede element van de televisiequiz, kunnen variëren van typische consumentenprijzen en geldprijzen tot status of ‘five minutes of fame’. Bovendien worden deze beloningen soms geassocieerd met seksualiteit, denk maar aan de modellen of presenatrices die de prijzen demonstreerden, waardoor het genre ook wel verweten werd vrouwen in een conservatieve genderpositie te plaatsen. Presentatrices waren geen uitzondering, maar kwamen eerder aan bod bij datingprogramma’s, daytime quizzen en programma’s met minder prestige en nadruk op kennis (Holmes, 2008, p. 88). Naast seksualiteit werden beloningen ook wel gekoppeld aan klasse aangezien de prijzen een bepaalde culturele smaak naar voren brengen. Toch meent Fiske (1989, p.136) dat een geld- of symbolische prijs niet gebonden is aan de economische wetten die sociale verschillen van een kapitalistische samenleving in stand houden. Het is daarentegen het resultaat en de valorisatie van de alledaagse kennis en vaardigheden die omgezet worden in materiële goederen. Hierdoor worden de geneugten van het uitgeven losgekoppeld van de zorgen van het verdienen. De focus ligt tijdens de uitzending niet zozeer op de prijzen, maar vooral op de aanloop naar de buit. Tijdens dit proces identificeert de kijker zich met een deelnemer of gaat hij als het ware de competitie aan met de spelers op het scherm. De plot is zowel voor de deelnemers, kijkers als producenten ongekend en dat echtheidskenmerk prikkelt de verbeelding van velerlei mensen (Fiske, 1987, p. 266-272; Whannel, 1992, p. 187- 195). Naast geluk, prijzen en het actieve publiek, is het voornaamste kenmerk van quizprogramma’s dat de kandidaten getest worden op hun kennis. Televisiequizzen waren van meet af aan sterk verbonden met educatie. Doorheen de geschiedenis vinden we programma’s terug die de setting van een klas imiteerden of die gebruik maakten van professors of andere autoriteiten om
17
achtergrondinformatie mee te geven. De kennis van deze programma’s werd echter nooit gereduceerd tot de elitaire vorm. Er doken ook televisiequizzen op waarbij gokken centraal stond of datingprogramma’s die menselijke kennis bevroegen (Hoerschelmann, 2006, p. 5). De kennis die in de quizzen aan bod komt, is dus zo divers waardoor velen trachtten deze te categoriseren. De indeling van Fiske (1987) is hierbij de meest interessante manier om de talloze quizzen van elkaar te onderscheiden (Van den Bulck, 1992; Holmes, 2008). Volgens Fiske (1987, p. 267- 268) zijn er enerzijds televisiequizzen waarin de kandidaten getest worden op hun feitelijke, academische kennis, anderzijds zijn er ook vormen die vooral de menselijke, humane kennis behandelen. Binnen de eerste categorie kan men nog drie subgroepen van elkaar onderscheiden. Een eerste soort is de specifieke, academische kennisquiz. De bevraagde kennis is terug te vinden in encyclopedieën of wetenschappelijke werken en deze wordt op een schoolse wijze getest. Verder zijn er nog televisiequizzen die peilen naar algemene of alledaagse kennis. De laatste subcategorie is voor meer mensen toegankelijk aangezien deze gaat over het herkennen van populaire citaten tot de kennis die de kandidaten opdeden uit hun sociale ervaringen. Deze drie types situeert Fiske (1989, p. 146) onder de factuele kennis. Deze kan getoetst worden door middel van objectieve criteria van goed of fout. Vragen rond menselijke, humane kennis beschouwt Fiske (1989, p.146) dan als experimenteel en intuïtief aangezien er geen correcte of foute antwoorden bestaan. De winnaar is diegene die een groep (publieke opinie) of een specifiek persoon (individu) het beste kan inschatten. Het komt er in deze tweede soort quiz op neer dat de kandidaten veeleer een beroep doen op hun sociale dan op hun intellectuele capaciteiten (Fiske, 1987, p. 268). Hierdoor wordt deze kennis veelal gelinkt aan vrouwen (Fiske, 1989, p. 146). Hoerschelmann (2006, p. 8, 18) en Holmes (2008, p. 30) merken op dat Fiske in bovenstaande definitie geen onderscheid maakt tussen televisiequizzen en spelprogramma’s, hoewel deze termen gestoeld zijn op historische omwentelingen in het genre. Naar de visie van Hoerschelmann (2006, p. 8,18) vallen programma’s die individuen of groepen testen op feitelijke kennis onder de noemer televisiequizzen. Spelprogramma’s bevatten humane kennis of staan in het teken van fysieke proeven of gokspelen. Holmes (2008, p. 30) is daarentegen van menig dat televisiequizzen gestructureerd zijn rond de vragen en antwoorden, terwijl spelprogramma’s het vraagaspect veeleer achter zich laten en enkel de uitdaging van het spel centraal plaatsen. Dat niet elk type kennis even waardevol wordt geacht, merkte Hetsroni (2004) op. Tijdens haar onderzoek hoe een nationale cultuur in adaptaties van ‘Who Wants to Be a Millionaire’ naar voren kwam, stelde ze vast dat aan de vragen over geschiedenis, wiskunde, wetenschappen, economie, kortom zaken die men leert op school, een hoger geldbedrag vasthing. Zowel in Polen, Rusland, Noorwegen, Finland, Israël, Saoedi-Arabië als in de Verenigde Staten waren vragen die peilden naar alledaagse kennis over eten, ontspanning en populaire cultuur minder waard. Bijgevolg kunnen enkel de kandidaten met een uitvoerige kennis over zowel alledaagse als academische aangelegenheden zich onderscheiden van de occasionele televisiequizzer. Dit vermoeden werd ook bevestigd door een studie van Franzen en Pointner (2011). Zij toonden aan dat de kandidaten met een universitair diploma in het bovengenoemde programma tot 30% meer kans maakten op
18
de overwinning dan diegenen die ‘enkel’ een diploma van het middelbaar onderwijs op zak hadden. Tot slot meent Clarke (1987, p. 58) dat personen afhankelijk van hun opleiding of achtergrond de voorkeur geven aan academische kennisquizzen boven alledaagse televisiequizzen en omgekeerd. Te eenvoudige vragen dringt de uitdaging terug en te gecompliceerde laat een beloning of zelfbevestiging uit. Men put tenslotte een groot deel van het kijkplezier uit het beantwoorden van de vragen. Naast deze basiselementen geven televisiequizzen de impressie dat ze live worden uitgezonden, net zoals sportevenementen (Boddy, 2008, p. 163). Door gebruik te maken van een ‘proscenium stage’, de kijker direct aan te spreken en in de tegenwoordige tijd te praten, wordt er bijgevolg een zekere connectie gemaakt. De presentator heeft hier dan ook een belangrijk aandeel in. Vaak vervullen ze verscheidene rollen waaronder de ‘scheidsrechter’, de ‘evaluator’ en de ‘gastheer’. Bovenal dient hij of zij te waken over het onvoorspelbare karakter van het spel (Holmes, 2008, p. 70). Bruun (2005, p. 145) is hierbij van mening dat een uitgesproken persoonlijkheid meer in talk shows van belang is. De presentator mag aldus niet te sterk op de voorgrond treden. Niet alleen de presentator vervult een belangrijke rol in, ook de kandidaten en vooral hen ervaringen die ze delen met het publiek zijn van belang (Holmes, 2008, p. 123). Het is echter niet om het even welk verhaal er wordt verteld, het buitengewone primeert op het ordinaire volgens producer Mike Beale (Geciteerd in: Holmes, 2008, p. 124): “We don’t want everyone to come and say they will
spend the money on a shopping spree in Harrods, it is not a great story. But ‘I am going to buy my mum new theeth’ is funny, it’s a good story”. Clarke (1987, p.53) meent echter dat alledaagse, gewone mensen elk met hun eigen gedragingen en manieren de voorkeur geniet. Populaire kandidaten zijn volgens hem diegenen die diverse hindernissen overwinnen, die niet te sterk scoren noch overdreven van streek geraken bij het verliezen van het spel. Een kijker uit het onderzoek van De Long (1992, p. 255) onderschreef eveneens als Clarke (1987, p. 53) het belang van gewone kandidaten: ‘The appeal of the quiz shows
is that the lonely American wants to meet real people whom he feels he can know and trust’. De kandidaten werden geëvalueerd als echte mensen met onvervalste emoties waaraan kijkers zich gedurende een korte tijd zich weten te spiegelen. Samen streefden ze eenzelfde droom na, namelijk het winnen van de jackpot. Het is volgens Bonner (2003, p. 141) dan ook niet verwonderlijk dat er tijdens de voorstelling van de kandidaten veeleer naar het beroep dan naar de opleiding wordt geïnformeerd. Onderscheidingen op educatief vlak doet de veronderstelling, dat beide kandidaten evenveel kans maken op de overwinning, teniet, wat er tevens voor zorgt dat de afstand tussen de kandidaat en de kijkers vergroot. Bovendien zijn de deelnemers beter niet te rijk, noch te arm zodat het publiek niet herinnerd wordt aan de excessen of tegenspoed van de wereld (Clarke, 1987, p.54). Verder merkte Clarke (1987, p. 54) op dat vooral blanke individuen zonder een mentale of fysieke beperking kans maken om deel te nemen aan een televisiequiz. De kandidaten bestaan niet altijd uit alledaagse individuen, ook bekende personen nemen bij gelegenheid deel aan een televisiequiz of spelprogramma. Enerzijds trachten ze samen met de
19
gewone deelnemers te strijden voor de overwinning, anderzijds zijn er ook programma’s die enkel beroemdheden centraal plaatsen (Holmes, 2008, p. 130). Veelal ontluikende beroemdheden wiens carrière nog maar net gestart is of ‘performers’ die hun carrière nieuw leven willen inblazen duiken in dit genre op. Spelprogramma’s selecteren ook frequent mediapersoonlijkheden zoals journalisten, politici, radio-of televisiepresentatoren (Clarke, 1987, p. 56-57). De opkomst van televisiequizzen die beroemheden incorporeren, wint steeds meer aan belang en wijst op onze fascinatie voor het roemrijke leven (Holmes, 2008, p. 131).
2.3. Het publiek en zijn motieven Producer Tony Verna (geciteerd in: de congrespaper van Hoerschelmann, 2004a, p. 16) verklaart het succes van de televisiequiz als volgt: ‘But why do game shows succeed? Like sports, they
usually provide a winner and a loser. They give viewers someone and something to root for and to empathize with. A good game show involves the home audience as well as the studio audience’. Dat het proces van identificatie met de deelnemers een belangrijk aspect is van de televisiesquiz wisten ook McQuail et al. (1972, p. 150-153) te beamen. Uit hun onderzoek, gebaseerd op de ‘Uses and Gratifications’- benadering, kwamen vier redenen naar boven waarom men naar dit genre kijkt. Allereerst stemden de respondenten af op het genre om meer van zichzelf te leren, om enerzijds te concurreren met de deelnemers maar anderzijds om zich te identificeren met hen. Verder speelt het sociale karakter van het spel een rol. Televisiequizzen werden vaak in gezinsverband bekeken en elk lid van de familie streefde naar hetzelfde gemeengoed, namelijk het plezier van winnen. Clarke (1987, p. 58) erkent eveneens dat de wedijver wordt aangewakkerd wanneer er in groep wordt gekeken. Daarnaast ging de competitie vaak gepaard met spanning, humor en spektakel. Ten slotte was het educatieve aspect van de televisiequiz aantrekkelijk, zeker voor diegenen die hun intellectuele bagage wilden bevestigen en verstevigen. Zij kwamen eveneens tot de vaststelling dat de middenklasse keek om hun academische kennis te testen, terwijl individuen uit een lagere socio-economische groep hun intellectueel vermogen wilden benadrukken en wilden bewijzen dat hun resultaten op schoolvlak hun capaciteiten niet ten volle representeerden (McQuail et al., 1972, p. 153). Een ander en nog ouder onderzoek met betrekking tot de motieven van het publiek dateert van 1940. Herzog (geciteerd in: Hoerschelmann, 2006, p.57-58) voerde een kwalitatief onderzoek uit naar de betekenissen die mensen geven aan het luisteren naar radioquizzen. Haar onderzoek spitste zich toe op één van de geliefdste radioprogramma’s uit die tijd: ‘Professor Quiz’, een programma gerenommeerd voor zijn educatieve waarde. Herzorg stelde vast dat de luisteraars een sterke mate van betrokkenheid met het programma toonden. Het competitieve en educatieve aspect viel voornamelijk in de smaak, gevolgd door de ‘self rating appeal’ en het meeleven met de kandidaten. Toch bleek de luisteraar de competitie tussen en identificatie met de deelnemers belangrijker te achtten dan wat ze er zelf van opstaken. Ook William G. Stewart, presentator van het programma ‘Fifteen-to-One’ en de verantwoordelijke voor de introductie van de ‘The Price Is Right’ en ‘Family Fortunes’ in GrootBrittanië, meent dat het format en de competitie de kijker overhaalt om af te stemmen op een
20
televisiequiz (Hughes, 1998, 4 mei). Verder hadden de participanten uit het onderzoek van Herzog een voorkeur naar kandidaten die gelijkaardige interesses en achtergrond deelden. Bovendien zouden vragen over een specifiek, academisch of uitheems onderwerp minder aantrekkelijk zijn dan ‘het dagelijkse leven’ als thema (Herzog geciteerd in: Hoerschelmann, 2006, p.57-58). Net als bij McQuail et al. (1972) en Herzog (geciteerd in: Hoerschelmann, 2006, p. 57) was het imaginaire aspect, namelijk het denkbeeldig verplaatsen in iemand zijn of haar situatie, bij de respondenten uit het onderzoek van Gould en Gupta (2006) sterk aanwezig. Hierbij stelden ze zich vooral de vraag hoe ze zouden reageren als ze de hoofdprijs van een spelprogramma zouden winnen. Daarnaast zijn Vorderer, Klimmt en Ritterfeld (2004) van mening dat het zich trachten te verplaatsen in de positie van de deelnemer of acteur één van de cruciale aspecten is, naast interesse, medeleven en geloof in het echtheidsgehalte, om plezier te beleven aan media entertainment. Sperring en Strandvall (2008) voegen hieraan toe dat het identificatieproces met de deelnemers en de ervaring voor de kijkers kan versterkt worden door interactiviteit. Uit experimenteel onderzoek bij jongvolwassenen is gebleken dat een interactieve televisiequiz de aandacht, de mate van betrokkenheid, het plezier en de spanning verhoogde. Wanneer men in groep keek, werden deze bevindingen bovendien versterkt. Hoewel de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek in vraag kan gesteld worden, kwam Holmes (2008, p. 152) tot een aantal interessante bevindingen. Zo kwam ze via verscheidene oproepen op het forum ‘quizzing.co.uk’ tot de vaststelling dat de fans naar het genre keken om zich beter te voelen dan de kandidaten. Wanneer de kandidaten echter slecht scoorden, was het plezier minder groot. Nog anderen keken om hun kennis uit te breiden en te testen. Een studie van Halleberger en Foltin (geciteerd in: De Meyer, 1992, p.24) had dan weer tot doel om inzicht te krijgen in de demografische kenmerken van het kijkerspubliek. Uit hun onderzoek bleek dat vooral vrouwen, oudere personen en mensen met een lagere opleiding het genre bekeken. De populariteit van de televisiequiz onder vrouwen meent Fiske (1989, p. 139-40) te verklaren door hun sociopolitieke en -economische status. De vrouw die destijds naar televisiequizzen als ‘The new price is right’ keek, nam veelal de traditionele rol van huisvrouw op zich. Het gezin financieel onderhouden was weggelegd voor de man, terwijl de vrouw het budget beheerde en weinig zeggenschap had. Quizzen zoals bovengenoemde gaven vrouwen echter de mogelijkheid om zich van de economische macht van de man te bevrijden. Hun huishoudelijke kennis schonk hun immers de macht om zelf geld te verdienen.
21
Deel II: Empirisch luik 3.
Onderzoeksdesign
3.1. Onderzoeksvragen Het gebrek aan wetenschappelijke belangstelling is verwonderlijk omdat televisiequizzen tot op vandaag haast op elke zender worden geprogrammeerd. De bestaande literatuur trachtte de televisiequiz vanuit een historische context te beschrijven, plaatste het genre centraal in het cultuurdebat of keek naar de nationale identiteitsconstructie binnen een globaal format. De actieve kijker werd vaak genegeerd en daarom heeft deze studie als doel inzicht te krijgen in de redenen waarom een bepaalde doelgroep de televisiequiz bekijkt. Anderzijds wensen we de betekenis die de specifieke groep kijkers aan het populaire format geeft, te achterhalen. Op die manier trachten we de redenen in een bredere context te plaatsen en willen we een eerste blik werpen op de huidige percepties over de televisiequiz. Om onze centrale vragen te beantwoorden trachten we ook volgende deelvragen te onderzoeken: (1) In welke mate zijn de redenen waarom men kijkt afhankelijk van de soort televisiequiz? (2) Welke contextuele factoren dragen volgens jongvolwassenen bij tot hun visie over de televisiequiz?
3.2. Keuze onderzoeksmethode Bovenstaande onderzoeksvragen kunnen het best gesitueerd worden in de visie van publieksonderzoek aangezien deze aanpak het publiek als actief beschouwt. Binnen publieksonderzoek onderscheiden Jensen en Rosengren (1990) vijf benaderingen die hieronder kunnen gesitueerd worden, waaronder effectenonderzoek, ‘Uses and Gratifications’, literaire kritiek, ‘Cultural Studies’ en receptiestudies. McQuail (1997, p. 17-21) differentieert echter drie tradities, de structuralistische, behavioristische en culturalistische. Vanuit de traditie van de ‘cultural studies’ kan mediagebruik slechts geanalyseerd worden rekening houdend met de sociale context en de ervaring van een subgroep. Daarvoor worden hoofdzakelijk kwalitatieve methodes, zoals etnografisch onderzoek, focusgroepen en individuele interviews, gehanteerd. In tegenstelling tot de literaire kritiek, schenkt het onderzoeksveld van ‘Cultural Studies’ aandacht aan populaire discoursen. In het verleden onderzocht men dan ook frequent in welke mate het publiek afstand nam van heersende betekenissen uit de massamedia (Jensen & Rosengren, 1990). Naar onze mening past de tweede onderzoeksvraag, de perceptie over de televisiequiz, binnen deze traditie. Daarnaast situeren we de eerste onderzoeksvraag, de redenen waarom men kijkt, in het ‘Uses and Gratifications’-paradigma. Het uitgangspunt hierbij is een aantal menselijke basisbehoeften die het gedrag sturen, waardoor de gebruikers de media selecteren die hun behoefte het beste vervult (Wester, Renckstorf & Scheepers, 2013, p. 33).
22
De meest gehanteerde methodes bij dit paradigma zijn surveys of experimenten, desalniettemin kan deze aanpak eveneens gebruikt worden voor kwalitatieve analyses (Ruggiero, 2000). Zowel kwantitatieve als kwalitatieve methodes kwamen aldus in aanmerking om onze onderzoeksvragen te beantwoorden. Kwantitatief onderzoek is veeleer beschrijvend of toetsend van aard. We hebben echter niet als doelstelling na te gaan welke publieke opinie er leeft over de televisiequiz binnen de samenleving. Bovendien trachten we deze verschijnselen niet te verbinden met andere kenmerken over de samenleving, noch causale relaties tussen variabelen te toetsen (Wester et al., 2013, p. 76, 409). We zijn daarentegen veeleer geïnteresseerd in de interpretatie van de respondent en in de betekeniswereld achter handelingen, gevoelens en ervaringen (Mortelmans, 2013, p. 26; Jensen, 2002, p. 236). Aangezien het onderwerp in het verleden weinig belangstelling kreeg, is een explorerend kwalitatief onderzoek volgens Boeije (2005, p. 36) en van Staa en Evers (2010) sterk aangewezen. Om de opvattingen, meningen en betekenissen van de respondenten te analyseren zijn zowel individuele interviews als focusgroepen geschikt (Wester et al., 2013, p. 19- 21). In focusgroepen werken andermans ervaringen vaak inspirerend. Bovendien is het geschikt om inzichten te krijgen in hoe een bepaalde groep denkt over een bepaald thema (Mortelmans, 2013, p. 343). Dit onderzoekstype kent echter het gevaar voor oppervlakkigheid, beïnvloeding door dominante respondenten en voor een chaotisch verloop van het gesprek. Deze elementen bemoeilijken de vergelijkbaarheid van de resultaten. Bovendien zijn de data die uit focusgroepen voortvloeien geen weerspiegeling van individuele opinies (Gunter, 2000, p.44). Volgens Zaltman (geciteerd in: Berger, 2014, p.161) zijn individuele interviews de beste methode om informatie te verkrijgen die verder rijken dan oppervlakkige opinies en dieper graven dan het eerste niveau van het bewustzijn. Aangezien we ons tevens de vraag stellen hoe contextuele factoren zoals familie en vrienden, mogelijks bijdragen tot de visie over de televisiequiz, zijn we van mening dat individuele interviews hiervoor beter geschikt zijn. De kracht van interviews ligt namelijk in de mogelijkheid om door te vragen naar achterliggende motivaties, bedoelingen en opinies (Roose & Meuleman, 2013, p. 294). Deze methode kent evenwel bepaalde valkuilen. Zo moet men als onderzoeker bewust zijn van de sociale wenselijkheid van de respondent, het nooit volledig objectief zijn als onderzoeker en de invloed van de onderzoeker op de respondent tijdens het afnemen van de gesprekken (Jensen, 2002, p. 240; Mortelmans, 2013, p. 276).
3.3. Selectie en werving van onderzoekseenheden In dit onderzoek werd de publieksgroep jongvolwassenen (20 – 35 jaar) bevraagd. Die keuze werd ingegeven door het feit dat de televisiequiz terug prime time televisie werd sinds ‘Who Wants to Be a Millionaire’ in 1999 (Moore et al. 2006, p.101). Deze doelgroep maakte dus onbewust de heropleving van de televisiequiz mee. Hoewel het wellicht een meer vanzelfsprekende keuze zou geweest zijn om een bredere of oudere doelgroep te nemen, is de keuze van de doelgroep ook net om die reden afgebakend. In de literatuur werd gesteld dat vooral vrouwen, oudere personen en mensen met een lagere opleiding het genre bekeken. Aangezien er
geen recent onderzoek
23
voorhanden is die deze vaststelling bijtreedt, kunnen we er vandaag niet van uitgaan dat dit genre nog steeds voornamelijk aantrekkelijk is bij een rijper publiek. Daarnaast kozen we om verscheidene types van actieve kijkers in ons onderzoek op te nemen: de occasionele televisiequizkijker, de “gepassioneerde” televisiequizkijker die in zijn vrije tijd deelneemt aan quizzen en de “gecultiveerde” televisiequizkijker. Het gaat hier in deze selectie niet om de kwantitatieve verhoudingen binnen een steekproef zoals in een toevalssteekproef, noch om deze verhoudingen te generaliseren naar de populatie. Eveneens is het niet ons onderzoeksopzet om na te gaan welke groep respondenten naar welk type televisiequiz kijkt. De gesegmenteerde groepen verschaffen naar onze mening een diepgaander beeld over de verschillende opinies en de verschillende
betekenissen
die
aan
het
genre
worden
gegeven.
Deze
doelgerichte
steekproeftrekking waarbij de eenheden geselecteerd worden op basis van hun potentiële bijdrage aan het onderzoek, benadrukt eveneens het cyclisch proces van kwalitatief onderzoek (Boeije, 2005, p.51). De diversiteit aan onderzoekseenheden past tevens binnen de visie van de ‘Grounded Theory’ (Roose & Meuleman, 2013), de methode die we volgden tijdens het onderzoek en de dataanalyse. Verder is het aantal onderzoekseenheden volgens Mortelmans (2013, p.168) afhankelijk van wanneer de theoretische saturatie bereikt is of wanneer er dus geen nieuwe relevante data naar boven komen. Vermits dit in de praktijk moeilijk te bepalen is (van Staa & Evers, 2010) rekenden we op een minimum aantal van achttien interviews, ook al bereikten we de theoretische saturatie vroeger. De selectie van de respondenten werd gedaan met behulp van sleutelfiguren. Voor de occasionele televisiequizkijker deden we aanvankelijk een beroep op de eigen kenniskring. Via Facebook werd een oproep gedaan, waaruit we een aantal respondenten selecteerden die voldeden aan de criteria. De participanten dienden af en toe, tot vaak, af te stemmen op televisiequizzen en zichzelf te beschouwen als een actieve kijker. Om de gepassioneerde televisiequizkijker te rekruteren namen we contact op met enkele fervente quizzers die aangesloten zijn bij geregistreerde quizverenigingen. Via de sneeuwbalmethode kwamen we vervolgens in contact met een paar respondenten, zijnde kennissen van de gepassioneerde televisiequizkijkers, die eveneens vaak quizzen en/of in het verleden al hadden deelgenomen aan televisiequizzen. Verder plaatsen we een oproep op het quizforum ‘Los Flippos’1 waarop we één reactie kregen via e-mail (zie bijlage 1, p.55). Ten slotte woonden we een vergadering bij van Tumult.fm, het cultuurplatform van de Gentse radiozender Urgent.fm. Langs deze weg recruteerden we nog twee respondenten. Het verdere contact betreffende de afspraken gebeurde voornamelijk via Facebook. De individuele interviews vonden bij de respondenten thuis, in een koffiehuis of in het ouderlijk huis van de interviewer plaats. Deze veelal vertrouwde omgeving bood voordelen zoals het uitschakelen van verplaatsingen, waardoor het gevaar op niet-participatie geminimaliseerd werd.
1
Los Flippos is het populairste quizforum in Vlaanderen met meer dan 7500 leden
24
Tabel 1. Overzicht van drop off respondenten Code-
Leef-
naam
tijd
M/V
Uren televisie-
Deelgenomen aan
kijken/dag
quiz (laatste 6
(gemiddeld)
maanden)
Datum interview
V1(24)
24
V
0u-1u
/
2/12/2014
V2(23)
23
V
3u-4u
1x
3/12/2014
V3(27)
27
V
1u-2u
15 x
6/12/2014
V4(28)
28
V
5u-6u
1x
1/02/2015
V5(22)
22
V
1u-2u
2x
4/02/2015
V6(32)
32
V
1u-2u
13 x
8/02/2015
V7(26)
26
V
3u- 4u
4x
22/02/2015
V8(23)
23
V
0u-1u
/
4/04/2015
V9(20)
20
V
0u-1u
2x
4/04/2015
V10(23)
23
V
1u-2u
/
4/05/2015
M1(27)
27
M
3u-4u
1 à 2 x per week
5/12/2014
M2(30)
30
M
3u-4u
1 à 2 x per week
6/12/2014
M3(29)
29
M
3u-4u
/
13/12/2014
M4(32)
32
M
0u-1u
1 à 2 x per week
17/12/2014
M5(22)
22
M
1u-2u
4x
6/02/2015
M6(26)
26
M
1u-2u
5x
13/02/2015
M7(33)
33
M
5u-6u
/
15/02/2015
M8(22)
22
M
1u-2u
12 x
18/02/2015
M9(26)
26
M
5u-6u
/
4/03/2015
M10(27)
27
M
3u-4u
5x
29/03/2015
Binnen de selectie streefden we naar een vertegenwoordiging van verschillende beroepsklassen en een evenwichtige verdeling van leeftijd en geslacht. De interviews werden ingeleid door een drop off waarin werd gepeild naar demografische kenmerken, het kijkgedrag en het quizgedrag. De informatie over het kijkgedrag hebben we niet verwerkt in de analyse. Daarnaast hebben wij ook aandacht geschonken aan de privacy van onze respondenten door alle namen te vervangen door codenamen. Een volledig overzicht van de drop off, aangevuld met het hoogst behaald diploma en beroep, is eveneens om privacyredenen terug te vinden in de bijlage op de CD-rom.
3.4. Procedure en datacollectie Nadat de respondent de drop off individueel had ingevuld, gaven we bij aanvang van het interview een korte toelichting over het onderzoeksopzet en de duur van het gesprek. Hierbij beklemtoonden we dat de vragen voornamelijk betrekking hadden op hun persoonlijke ervaringen en inzichten, waardoor er geen juiste of foute antwoorden bestonden. Verder werd de anonimiteit
25
van het gesprek gegarandeerd en de aanwezigheid van opnameapparatuur verklaard. De interviews werden zowel via een bandopnemer als met een smartphone opgenomen, dit om een back-up van de opnames te waarborgen. Om de vergelijkbaarheid van de interviews en de objectiviteit
van
de
onderzoeker
te
optimaliseren,
maakten
we
gebruik
van
een
semigestructureerde vragenlijst, deze is terug te vinden in de bijlage op pagina 56. Dit gaf ons als onervaren onderzoeker een duidelijk houvast, maar we waren eveneens waakzaam om het open karakter van individuele interviews zo goed als mogelijk intact te houden. We weken op bepaalde momenten af van de vragenlijst en lieten interessante, onbekende topics niet aan ons voorbij gaan. Om het gesprek met de respondenten te stimuleren, kregen ze zestien foto’s van bekende televisiequizzen. Er werd hen de vraag gesteld om drie goede en drie minder succesvolle televisiequizzen te selecteren waarop ze vervolgens hun keuze moesten toelichten. De foto’s wakkerden vaak visies over bepaalde televisiequizzen of presentatoren aan en peilden onrechtstreeks naar de elementen wat de respondenten fijn of minder goed vinden aan televisiequizzen. De selectie van de zestien televisiequizzen, eveneens terug te vinden in de bijlage op pagina 56, was gebaseerd op de typologie van Fiske (1987) die de brede variëteit aan kennisvragen opdeelde in vijf categorieën. Hierbij probeerden we een goed evenwicht te bewaren tussen de televisiequizzen van de openbare en de commerciële omroep. Onderstaande tabel geeft, ter illustratie, bij elke categorie een bijhorende Vlaamse televisiequiz. Het was niet de bedoeling deze quizzen met elkaar te vergelijken of om na te gaan welke groep kijkers welke quiz verkiest, maar werd eerder als illustratie van de verschillende types gebruikt. Op die manier was het eenvoudiger om de aspecten die men aantrekkelijk vindt aan een televisiequiz te verwoorden. De tweede vraag, waarbij de respondenten zelf een invulling aan een televisiequiz dienden te geven, was eveneens een inleidingsvraag. Hierdoor kwam het gesprek op gang om vervolgens tot de kern van het onderzoek te komen. Tabel 2: Indeling televisiequizzen volgens Fiske Feitelijke, academische kennis
Menselijke, humane kennis
Academische
De Canvascrack
Algemene opinie)
Algemene
De Slimste Mens ter Specifieke (individu)
(publieke Het Spiegelpaleis De Parenclub
Wereld
Alledaagse
Blokken
Zoals eerder vermeld volgden we de benadering van de ‘Grounded Theory’ doorheen het onderzoek. Typerend voor deze aanpak is het cyclisch proces (Wester et al., 2013, p. 509). De hoofddoelstelling is om systematisch inzichten te ontwikkelen door periodes van dataverzameling en data-analyse af te wisselen. In een verkennende fase zijn we gestart met een tweetal proefgesprekken om de gespreksonderwerpen en de manieren van doorvragen uit te proberen.
26
Onze uiteindelijke datacollectie vond plaats van 2 december 2014 tot en met 4 mei 2015. In de eerste fase beoogden we de centrale begrippen, de basisredenen waarom men naar televisiequizzen kijkt, uit te werken. Hiervoor hebben we ons gericht tot de occasionele en gepassioneerde televisiequizkijkers. Tijdens deze fase werd eveneens de vraag gesteld of de semigestructureerde vragenlijst al dan niet moest worden aangepast. Het is immers vaak zo dat in de loop van het onderzoek de topiclijst pas zijn definitieve vorm krijgt (Wester et al., 2013, p. 510). Na de eerste interviewperiode, die in december plaatsvond, werd de semigestructureerde vragenlijst aangepast aan enkele bevindingen. We botsten al gauw op de vaststelling dat de vraag in welke mate de respondenten zich identificeerden met de kandidaten uit televisiequizzen op weinig respons kon rekenen. Het begrip ‘identificatie’ leek te gewichtig te zijn en dit trachtten we te verhelpen met de vraag of het persoonlijk leven, karakter of uiterlijk van de kandidaten een rol speelde om met hen mee te leven. Bovendien vonden we, in tegenstelling tot verwacht, vaak geen aanleiding om dieper in te gaan op de evaluatie van het genre. Om deze kwestie te verhelpen, dienden de respondenten op een schaal van één tot tien te reflecteren over de relevantie van het genre. Hierbij was het niet de bedoeling om deze cijfers met elkaar te vergelijken aangezien we geen kwantificerende uitspraken tot doel hebben, maar diepgaande, kwalitatieve informatie nastreefden. Deze vraag fungeerde eerder als aanknopingspunt om een beeld te krijgen van de betekenisgeving van de respondenten. In de tweede fase, die voornamelijk plaatsvond in februari en maart, beoogden we onze inzichten verder uit te bouwen. Hierbij deden we een beroep op de verscheidene types respondenten om zo meer inzicht te verwerven in de verscheidene kijkmotieven en visies over het genre.
3.5. Dataverwerking en –analyse Het doel van kwalitatieve data-analyse is volgens van Staa en Evers (2010) de grote hoeveelheid verzamelde gegevens te reduceren, te interpreteren en te reconstrueren. Boeije (2005, p. 74- 83) kenmerkt deze fase door drie uitgangspunten: constante vergelijking, analytische inductie en theoretische sensitiviteit. Door constante vergelijking van de gegevens en betekenisvolle interpretaties trachten we tot onze bevindingen te komen (Wester et al., 2013, p. 523). Vooraleer de data geanalyseerd werden, zetten we de interviews ‘woord voor woord’ en zo letterlijk mogelijk in een geschreven tekst om. Deze transcripties waren echter nog te ‘ruw’ om te analyseren en bevatten bovendien nog te veel overbodige informatie die niet van toepassing was voor de beantwoording van de onderzoeksvragen. Daarom volgden we de visie van de ‘Grounded Theory’ om de betekenissen en commentaren te reduceren en te categoriseren (Roose & Meuleman, 2013, p. 317). Het lezen en interpreteren ging gepaard met het coderen van het materiaal, wat centraal in deze benadering staat. Dit categoriseren gebeurt doorgaans in drie stadia: open, axiaal en selectief coderen. Hierbij hanteerden we een niet-volledige inductieve wijze van werken, maar brachten we ook structuur door theoretische noties die op deductieve wijze bepaald zijn (van Staa en Evens, 2010). Om het arbeidsintensieve karakter van het coderen af te nemen en de betrouwbaarheid ervan te verhogen, maakten we in de open codeerfase gebruik van
27
het programma ‘NVivo’. Dit softwareprogramma helpt de onderzoeker om gemeenschappelijke opinies van respondenten bloot te leggen (Berger, 2014, p. 171), maar neemt de analyse van de onderzoeker niet over (Boeije, 2005, p. 188). Op die manier vonden we eveneens de gecodeerde stukken tekst eenvoudig terug. Om dit overzicht duidelijk te bewaren, ging onze voorkeur echter uit om de axiale en selectieve codeerfases via ‘Word’ te vervolledigen. Geheel volgens het principe van de ‘Grounded Theory’ en zoals reeds aangegeven bij het onderdeel ‘selectie en werving van de onderzoekseenheden’, wisselden dataverzameling en analyse af. De tussentijdse analyses schepten duidelijkheid over de nog te verzamelen gegevens (Boeije, 2005, p. 73). Na enkele analysemomenten voelden we eveneens de behoefte om het voorgaande onderzochte materiaal terug onder de loep te nemen om opkomende vragen of inzichten te beantwoorden. Op die manier merkten we dat we in de eerste codeerfase te detaillistisch codeerden en te weinig focus legden op de onderzoeksvragen.
28
4.
Analyse
4.1. Kijkbeleving en -omstandigheden De beperkte wetenschappelijke literatuur toonde aan dat televisiequizzen vaak in gezinsverband werden bekeken. De competitie, spanning en humor die hiermee gepaard ging, bood een belangrijke meerwaarde tijdens het kijken (McQuail et al., 1972, p. 174- 178). Meer dan de helft van de respondenten uit het publieksonderzoek gaf eveneens aan dat ze liever in groep dan alleen keken. Uit de interviews bleek dat ze met hun partner, ouders, broers en zussen of kotgenoten afstemden op het genre. Gezamenlijk kijken, gaf volgens hen sneller aanleiding tot interactie, competitie en sfeer, wat het kijkplezier op zijn beurt versterkte. Televisiequizzen nodigen bovendien uit om als eerste de antwoorden te roepen, waardoor velen een gevoel van trots ervaren indien hun antwoord wordt gevalideerd. Hierbij is het opmerkelijk dat quasi alle participanten die de antwoorden in gezelschap luidop roepen dit gedrag niet menen te vertonen wanneer ze alleen kijken. Op enkele uitzonderingen na, blijkt dat de respondenten voldoening scheppen uit het wedijveren met en het beter scoren dan hun medekijkers. De interactie, de opmerkingen die gegeven worden tijdens het kijken, de mogelijkheid om al dan niet samen te reflecteren over de vragen is echter meer van belang dan de mate waarin men beter scoort dan de medekijkers. Daarnaast komt het belang van sociaal kijken voor, zowel bij de respondenten die thuis wonen, samen wonen met hun partner of alleen wonen. De meerderheid van de participanten die nog woonachtig zijn bij hun ouders, beschouwen het genre bovendien als één van de weinige genres waarnaar heel het gezin kijkt. Enerzijds stellen enkelen dat ze dikwijls op elkaar wachten, of uitgesteld kijken om toch samen te kunnen kijken. Anderen zijn dan weer van mening dat samen kijken geprefereerd wordt, maar afhankelijk van de situatie, het ook voorvalt dat ze alleen kijken. Voorts wordt er sporadisch met vrienden gekeken, in tegenstelling tot de bevindingen van Hall (2006) en Lundy et al. (2008) die de populariteit van competitieve reality-programma’s onderzochten. Tot slot gaven enkelen ook aan dat ze frequent alleen kijken. Dit is grotendeels te wijten aan de moeilijkheidsgraad van de televisiequiz en aan de rol van de partner in de keuze van de programma’s. Hierbij was het frappant dat vooral respondenten die in het weekend op regelmatige basis deelnemen aan quizzen alleen afstemmen op bepaalde televisiequizzen. Toch kunnen we besluiten dat televisiequizzen voor velen een sociaal of familiaal gebeuren is. M6(26): “Denk dat je in ieder huishouden, dat iedereen om ter eerst het achtletter woord zeker zoekt. En dat is toch anders dan als je alleen zou kijken. Als je het weet, zit je daar en weet je het, maar als je met mensen kijkt, kun je zeggen ‘ja ik weet het’.” V10(23): “Ik denk eerder samen omdat mensen ook de neiging hebben om zo mee te spelen. Om daar dan op te antwoorden, daar zo wat commentaar op te geven en als je maar alleen bent, dan kun je dat tegen niemand kwijt.”
29
M5(22): “Dat zijn de enige programma’s die we zo… Meestal kijken ze dan naar ‘Thuis’ of naar die dingen, maar daar kijk ik niet naar. Het is vooral die programma’s zoals quizprogramma’s dat we samen naar kijken.” M4(32): “Alleen of met mijn vriendin. ‘De Canvascrack’ kijk ik meestal alleen want ze vindt dat niet zo interessant. ‘Lijst Debecker’ vindt ze wel nog leuk omdat het ook iets gemakkelijker is en er zijn ook veel meer vragen over cultuur”. De participanten beslissen ofwel in onderling overleg met de partner of het gezin of op eigen initiatief om af te stemmen op een televisiequiz. Daarnaast zijn er drie grote manieren waarop men bij het genre terecht komt: al zappend, via reclame of bewust om een nieuw programma uit te testen. Een tweede belangrijk aspect bij de kijkcontext en -omstandigheden, is het uitzenduur, wat eveneens een bepalende rol speelt in het gegeven of men al dan niet live kijkt. Een televisiequiz die aanvangt tussen half negen en half tien ‘s avonds, kortom tijdens prime time, draagt de voorkeur van de respondenten weg. Op dat tijdstip kan men immers ontspannend, maar toch nog actief meekijken. Daarnaast zijn enkelen van mening dat een televisiequiz beter niet op een vrijdag- of zaterdagavond wordt geprogrammeerd aangezien sociaal contact of deelnemen aan zaalquizzen nog steeds primeert op een spelprogramma. De meerderheid stelt eveneens dat ze er niet voor zouden thuisblijven of dat men, afhankelijk van het programmaschema, naar andere, soms interessantere programma’s kijkt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat verschillende participanten quasi uitsluitend live naar dit genre kijken. Hierbij wordt vaak de vergelijking met een sportwedstrijd gemaakt. Eenmaal het moment voorbij is, is de behoefte om de gemiste aflevering nog te bekijken minder sterk. Men kijkt ook live omdat daags nadien het mediagebeuren bij sommige televisiequizzen, in het bijzonder bij ‘De Slimste Mens ter Wereld’, dermate groot is waardoor men niet aan de uitslag kan ontkomen. V4(28): “Een tv-serie kan je opnemen, dat kun je achteraf bekijken, geen probleem. Maar een quiz dat is iets heel tijdelijk, dat is iets wat ik nooit zou opnemen want dat is ja… een voetbalmatch neem je ook niet op, voor mij is dat hetzelfde.” V7(26): “Het is tof als het op tv is, maar ik ga het niet speciaal opnemen. Dat is het eigenlijk. Als het op is dan kijken we, maar anders…” M3(29): “Een soapserie zullen we nog een keer opnemen, maar een quiz zullen we nooit opnemen […] Als je niet live kijkt, dan moet je eigenlijk de dag nadien al je oren toedoen of nergens iets lezen om te weten wie er gewonnen heeft. Dan is het funaspect is er al af hé.” Daarnaast kijken verscheidene respondenten ook uitgesteld, dit om de reclameblokken door te spoelen, om samen te kijken of om afleveringen met bepaalde kandidaten niet te missen. Zoals het citaat van respondent M3(29) aangaf, speelt spanning en het onvoorspelbare karakter een belangrijke rol binnen televisiequizzen. Bijgevolg gaan velen niet meer afstemmen op de opgenomen aflevering indien de uitslag gekend is. Daartegenover menen weinigen afleveringen
30
met “goede” kandidaten, kandidaten waar men enigszins naar opkijkt of die men leuk vindt, uitgesteld te bekijken. V3(27): “Als je die dag niet meer kan kijken, de dag nadien is het eigenlijk al een beetje voorbij hé. Als je dan per ongeluk de dag nadien de volgende aflevering live ziet, dan is het eigenlijk niet nodig de opgenomen te bekijken want je weet al wie er uitlag.” M9(26): “Om nu terug te komen op ‘De Slimste Mens’ als dat nu een BV is die ik echt heel geestig vind om naar te kijken en het is een geestige jury en ik hoorde dat het een goede aflevering was, dan zal ik wel nog kijken.”
4.2. Kijkmotieven De primaire doelstelling van deze studie was het onderzoeken van de kijkmotieven van jongvolwassenen die zich tot televisiequizzen wenden. Bovendien trachtten we te ontdekken in welke mate de redenen afhankelijk zijn van de soort televisiequiz. Om de beïnvloeding van de rol als interviewer niet te versterken, werd er geen gebruik gemaakt van bestaande typologieën rond de beweegredenen. Daarentegen dienden de respondenten bij aanvang van het onderzoek drie goede en drie minder geslaagde programma’s te selecteren uit zestien voorbeelden om vervolgens kort te reflecteren over de basiselementen van een televisiequiz. Op die manier werden de respondenten herinnerd aan enkele goede of slechte televisiemomenten waardoor het eenvoudiger was om de kijkmotieven te verwoorden. De motieven die aangereikt werden door de respondenten waren divers, maar slechts een drietal beweegredenen kwamen prominent naar voren. Quasi elke respondent gaf te kennen te kijken om zich te ontspannen. Hierbij wordt vooral de amusementswaarde en de humor in sommige televisiequizzen sterk gewaardeerd. Dit is veelal te danken aan de persoonlijke humor van de presentator, maar ook door de manier waarop de presentator inspeelt op de kandidaten. Daarnaast halen enkele participanten ook plezier uit het kijken naar foutieve antwoorden van kandidaten, wat bij voorgaand onderzoek naar reality game shows ook wel ‘schadenfreude’ werd genoemd (Hall, 2006). Een plechtige, serieuze sfeer, gecreëerd door de nadruk op hoge cultuur en academische kennis zoals in de eerste televisiequizzen (cf. supra), draagt niet de voorkeur weg. Sommige respondenten willen immers niet geconfronteerd worden met het feit dat ze al veel basiskennis, opgedaan tijdens de schooljaren, verloren hebben of knappen af wanneer een televisiequiz voornamelijk informatie bevat. M9(26): “Vooral de humor die erin zit. Het is leerrijk en je kunt er goed mee lachen. Dat is eigenlijk het belangrijkste voor mij.” V4(28): “Ook om te kijken wat anderen doen. Als ze dan een keer een megafout antwoord geven, dan kun je daar eens om lachen.”
31
V6(32): “Voor het amusement vooral. Je onthoudt er altijd wel iets van, maar denk de echte reden is voor het amusement. Als er een beetje humor inzit dan kijk ik er wel graag naar.” Twee van bovenstaande citaten laten al blijken dat respondenten het belang om bij te leren eveneens beklemtonen. Dit slaat niet, voor de meerderheid, op het actief instuderen van de gestelde vragen, maar veeleer op het aanvullen van de bestaande kennis met kleine anekdotes en weetjes. Velen vinden het immers belangrijk op de hoogte te zijn van actuele zaken of vinden het gewoonweg fijn om hun kennis te verruimen. Hierbij wordt het belang om zich nuttig te voelen tijdens het kijken onderstreept. V1(24): “Je steekt er iets van op en eigenlijk omdat het gewoon ook ontspannend en leuk is om ’s avonds naar iets te kijken, maar niet naar zinloze programma’s.” M6(26): “Voor iets bij te leren. Voor bij te blijven want vaak zijn er actuele vragen. Voor scherp te blijven, voor…ja ik vind een uitdaging wel tof, dus de antwoorden die ik niet weet, ga ik ook proberen te onthouden.” V9(20): “Ik vind het ook leuk als je iets kan bijleren. Als je zo zegt van ‘Ah die vraag ken ik ook’ of ‘Amai daar zou ik graag meer over te weten willen komen’.” Gekoppeld aan het motief om bij te leren, benadrukken de respondenten het plezier dat ze halen uit het testen van de eigen kennis. De kern van een televisiequiz is volgens Fiske (1987, p. 267268) het gegeven dat de kandidaten getoetst worden op academische, feitelijke of menselijke kennis. Niet alleen de kandidaten stellen hun intellectueel vermogen op de proef, ook verscheidene participanten uit het onderzoek wagen hun kans. M1(27): “Zeker bij ‘De Canvascrack’ […] dat is echt bij wijze van spreken u dagelijks examen. Ja…Het is gewoon zo testen van hetgeen je weet, weet je het of weet je het niet.” M2(30): “Kennis en het zelf kunnen meespelen. Je testen dat is eigenlijk omdat ik dan zelf meespeel in de weekendquizzen hé.” V4(28): “Voor mij is dat altijd een leuke test van hoeveel weet ik zelf nog. Het is puur eigenlijk voor mezelf om te weten of ik nog mee ben met de algemene kennis.” Het genoegen dat voorvloeit uit het testen van kennis wordt verbonden aan en soms bepaald door de soort kennis en het niveau van vraagstelling. In tegenstelling tot één van bovenstaande citaten beschouwt de meerderheid quizzen equivalent aan ‘De Canvascrack’ als te complex waardoor het goede gevoel dat plaatsvindt na het veelvuldig oplossen van vragen, uitblijft. Frequent kunnen antwoorden op de vragen is dus, net zoals de bevindingen van Clarke (1987, p. 58), van belang om te blijven kijken, wat niet wil zeggen dat de respondenten de voorkeur geven aan zeer eenvoudige televisiequizzen. De zelfbevestiging doet zich vooral voor bij min of meer uitdagende of kwalitatieve televisiequizzen.
32
In tegenstelling tot de meer actieve en instrumentele kijkmotieven zoals het testen van de kennis, kijkt vrijwel de helft van de respondenten ook wanneer geen ander genre of programma hun aandacht kan vatten. Daarnaast kijken enkelen uit gewoonte, om mee te kunnen praten of wanneer een kennis deelneemt. M5(22): “Meestal is dat wel al uit gewoonte. Het is elke dag op tv en veelal is er niets anders op tv op dat moment.” V5(22): “Bij de populaire quizzen denk ik wel dat dat meespeelt ook omdat de kranten, de populaire kranten zoals ‘Het Nieuwsblad’ of ‘Het Laatste Nieuws’, daar dan ook wel over schrijven wat er gebeurd is. Dus ik denk dat dat een reden is waarom dat ik daarnaar kijk. Maar nog altijd omdat ik er zelf ook naar wil kijken, want puur om mee te praten, zou ik er niet naar kijken.” Zoals respondent V5(22) al aangeeft, is de rol van de omgeving om naar televisiequizzen te kijken eerder beperkt. Hoewel het fijn is om mee te kunnen praten met vrienden of familieleden over televisieprogramma’s, stellen de meeste respondenten dat ze niet naar een oninteressante televisiequiz zouden kijken, louter om te kunnen participeren in het gesprek. De nieuwsgierigheid die opgewekt wordt, zorgt er wel voor dat ze tijdens het zappen een ogenblik stil staan bij het besproken programma. De overgrote meerderheid is bovendien nog niet op aanraden van familie, vrienden of collega’s beginnen afstemmen op dit genre. Verscheidene respondenten uit het onderzoek zijn liefhebbers van het genre en geven uit zichzelf televisiequizzen een kans. Slechts een aantal participanten werden door anderen, vaak collega’s of vrienden, aanbevolen om hun visie over het programma te herzien. V3(27): “Meestal als er een nieuwe quiz is, dan kijken we daar wel naar.” M2(30): “Meestal is het omgekeerd, zal ik eens zeggen van ‘daar moet je eens naar kijken’. Nee, zo spreken ze mij niet aan.” V2(23): “Ik ben naar ‘Familieraad’ beginnen kijken omdat er collega’s zeiden van ‘Kris Van den Durpel doet dat goed’. Ik vond dat eerst heel banaal als ik die reclame op tv zag, dan dacht ik ‘dat ziet er echt stom uit’.” Wanneer we de kijkmotieven die aangereikt werden door de respondenten vergelijken met degene die naar voren kwamen in de literatuur, kunnen we stellen dat, ondanks de verschillen in tijdsperiode en onderzoeksmethode, er sterke gelijkenissen waar te nemen zijn. Zo kwam het ‘self rating appeal’, het educatieve, sociale en competitieve aspect van televisiequizzen bij beiden sterk naar boven. Het plezier dat men schept bij het concurreren en het zich identificeren met de kandidaten, zoals bij het onderzoek van McQuail et al. (1972), kwam nagenoeg niet aan bod. Hierop gaan we in 4.3. nog dieper in. Tot slot is het belangrijk om te vermelden dat quasi elke respondent zowel rituele als instrumentele kijkmotieven aanhaalde. Afhankelijk van de gemoedstoestand, tijdstip, interesses en de soort televisiequiz wegen instrumentele of rituele
33
motieven meer door. De activiteitsgraad is, zoals Rubin (1984) definieerde, niet altijd even sterk en de respondenten die vooral afstemmen op televisiequizzen om bij te leren, wensen ook soms geëntertaind te worden.
4.3. Betrokkenheid en identificatie met de kandidaten Zoals in de literatuurstudie geschetst, slaat de notie betrokkenheid op de mate waarin het publiek reflecteert over bepaalde media-inhoud en hun mening over de programma-inhoud deelt met vrienden en familie (Sood, 2002). De respondenten beweren doorheen de uitzending vooral opmerkingen te geven op de prestaties van de kandidaten, die soms aanleiding geven tot spontane lachbuien.
Daarnaast
is
het
uiterlijk
van
de
kandidaten
een
frequent
aangehaald
gespreksonderwerp en komt het voor dat de grappen van de presentator of presentatrice worden herhaald of van commentaar worden voorzien. Zowel ‘content-based comments’ als ‘phatic responses’ (Ducheneaut et al., 2008) komen aldus het meest aan bod. M10(27): “‘Goeie vraag’ of ‘wijs’, of ‘weer een rijmpje’. Die heeft verloren en die zijn baard is geschoren enzovoort. Dan kan er ook kritiek gegeven worden van ‘Hoh wat is dat nu weer?’ Of ‘stommerik weet je dat nu niet?’” V1(24): “Ofwel gaat dat over de mensen zelf ofwel gaat dat over de grapjes. Dat de één het niet gehoord heeft en dan wordt dat nog eens herhaald en dan zijn we weer aan het lachen.” Daarbuiten praten sommigen op het werk, op school of bij vrienden wel eens over televisiequizzen, maar zeker niet zo dikwijls als tijdens het kijken. De veelal vluchtige en korte gesprekken beperken zich tot het evalueren van de performaties van de kandidaten. Hierbij is het frappant dat de participanten doorgaans de gesprekken van slechts één quiz naar boven halen, namelijk over ‘De Slimste Mens ter Wereld’. We kunnen hierdoor stellen dat er in het algemeen weinig wordt nagepraat over televisiequizzen in sociale contexten zoals werk-of woonomgeving, uitgezonderd over televisiequizzen die tijdelijk een bepaalde impact hebben in het televisielandschap. V10(23): “Als we met vrienden samen komen, dan babbelen we daar wel zo een keer over van ‘Oh nee die is eruit, dat is wel jammer’ ‘Wie komt er de volgende keer in?’, maar dat is twee minuutjes en het is gedaan met babbelen.” V4(28): “Nee, meestal is dat over ‘Thuis’ of ‘Familie’ of de fictiereeksen, maar niet over de quizprogramma’s.” M7(33): “Meestal niet over de vragen zelf, maar over de kandidaten. Zoals bij ‘De Slimste Mens’ […] over Gert Verhulst was het van ‘Ja hij is toch clever, je moet hem niet vertrouwen, hij ziet er leep uit’.”
34
Naast de gedachtewisselingen tijdens of na de uitzending, uit de betrokkenheid zich ook in de mate waarin de respondenten bewust afstemmen op het genre en actief mee participeren tijdens het kijken. Hierbij kunnen we stellen dat de participanten uit ons onderzoek het ene moment laag, het andere moment sterker betrokken zijn, afhankelijk van de soort televisiequiz, net zoals bij de kijkmotieven. Globaal genomen menen de respondenten het niet erg te vinden als ze een aflevering gemist hebben. Aangezien elke aflevering bij de meerderheid van de televisiequizzen op zichzelf staat, is de behoefte om elke uitzending gezien te hebben minder groot. Hierbij voegen enkelen toe dat ze een spelprogramma dat dagelijks op de buis is vaker aan hen laten voorbijgaan dan één dat niet iedere dag voorkomt. Zoals eerder vermeld, gaan velen er niet voor thuisblijven en komen ze al zappend bij een quiz terecht. Verscheidene wenden zich tot dit genre wanneer er niets anders te doen is of te zien is of combineren het met een andere activiteit. De televisiequiz krijgt dan als het ware een achtergrondfunctie, of rol als metgezel tijdens het eten. V2(23): “Eigenlijk is het meer behangpapier, ik zet dat graag op als ik alleen ben. Is in tegenspraak met wat ik ervoor heb gezegd. Ik kijk graag naar een quiz met mensen, maar als ik alleen ben, zet ik dat ook wel eens op om zo wat achtergrondlawaai te hebben.” V8(23): “Het is niet dat ik ervoor zal thuis blijven. Ook niet voor iets zoals ‘De Slimste Mens’ dat ook een traditie is geworden.” M1(27): “Ik vind ‘Blokken’ een quiz waar je naar kijkt wanneer je eten aan het maken bent […] De tv staat open, ik hoor de vragen en ondertussen ben je eten aan het maken. Het is niet zo moeilijk, je doet gewoon mee en je hoort wel wat ze aan het uitsteken zijn.” V5(22): “Dat is meestal als we aan het eten zijn dat het toevallig op tv is, maar dat is niet dat ik daar bewust elke avond ga op afstemmen om daar naar te kijken.” Een eenduidige visie over de betrokkenheid formuleren is quasi onmogelijk. Bovenstaande citaten geven indirect aan dat de situatie, het tijdstip en het niveau van de televisiequizzen immers een rol spelen in de mate waarin de aandacht volledig uitgaat naar het programma. Eenmaal echter een televisiequiz deel uitmaakt van hun televisieroutine, stemmen velen er ook bewust op af. Tezelfdertijd menen de respondenten dat televisiequizzen een genre is dat aanspoort om te participeren aan het programma, om mee na te denken en mee te spelen. Tijdens het kijken geven ze, zoals net aangegeven, commentaar op de kandidaten of op de presentator en bespreken ze de vragen. Bovendien zoeken enkelen soms vragen op of noteren deze, vaak met als doel een betere concurrentiële positie in te nemen op zaalquizzen. Waar respondente V8(23) bij het vorige citaat aangaf geen behoefte te hebben om elke aflevering gezien te hebben, vertelde ze nadien nu en dan vragen op te zoeken. Deze schijnbare contradicties zijn niet eigenaardig. Hoewel we geen uitspraken kunnen doen over het verband tussen de kijkmotieven en de betrokkenheid, suggereren we dat beiden sterk met elkaar samenhangen.
35
M1(27): “Je bent er wel continu mee bezig. Ik heb dan vaak het probleem als ik echt naar een televisiequiz aan het kijken ben en je zegt iets tegen mij dat ik daar gewoon geen snars van heb gehoord.” M2(30): “De Canvascrack’ dat schrijf ik op. Dan pak ik mijn notitieboekje en schrijf ik op. Maar de rest is proberen te onthouden.” In tegenstelling tot de kijkers uit het onderzoek van De Long (1992, p. 255) spiegelen de respondenten zich niet sterk aan gewone kandidaten. Enerzijds kon de vraag in welke mate men zich identificeert met de deelnemers op weinig respons rekenen, anderzijds gaven respondenten aan hier weinig belang aan te hechten. Veeleer dan zich denkbeeldig te verplaatsen in de positie van de participanten en zich met hen te vereenzelvigen, kiezen de respondenten uit ons onderzoek partij voor iemand. Hierbij wordt er een belangrijke factor toegewezen aan het karakter en de persoonlijkheid van de kandidaat. Evenals de visie van Feilitzen en Linné (1975) treedt er een ‘similarity identification’ op tussen de respondenten en de gerepresenteerde personen indien er verscheidene overeenkomsten waar te nemen zijn. Men spiegelt zich dus vaker aan personen met wie men gelijkaardige karaktereigenschappen of interesses deelt. Daarnaast supporteren sommigen voor de ‘underdog’, de kandidaat die niet hooghartig is, sterk te kampen heeft met stress of een lagere score bevat. M9(26): “Ik vind het moeilijk om te zeggen dat ik me kan identificeren met die persoon want je krijgt alleen basis informatie en het uiterlijk. Dat is alsof je naar een Facebookprofiel van iemand kijkt waarmee dat je niet bevriend bent en waarvan je enkel de profielfoto kunt zien.” M6(26): “Beetje voor de underdog en meestal is dat de gewone mens in de straat in plaats van de BV of de kenner die daaraan meedoet.” M10(27): “Ik denk dat je daar automatisch naar zoekt. Iemand die meer op u lijkt, gaat u meer aantrekken om naar te kijken dan of net niet euhm […] ik heb daar nooit bij stilgestaan.” Tegenstrijdig met het citaat van respondent M6(26), gaven enkele respondenten aan sneller een band te voelen met bekende Vlamingen dan met onbekende individuen. Een belangrijk aspect dat een mogelijke verklaring biedt voor deze visie, is het gegeven dat de weergave van de kandidaten te kort is om zich te verplaatsen in hen positie. Wanneer de kandidaten meermaals zouden terugkomen, zoals in reality game shows, wordt de persoonlijkheid uitvoeriger belicht en is de mogelijkheid om iemand sympathiek te vinden volgens sommigen groter. Identificatie speelt dus, anders dan de bevindingen van McQuail et al. (1972) en Herzog (geciteerd in: Hoerschelmann, 2006, p. 57) geen dermate rol in het kijkplezier of kan niet beschreven worden als een kijkmotief. De persoonlijkheid van de kandidaten kan nu en dan wel een doorslaggevende rol spelen om al dan niet te blijven kijken.
36
V10(23): “Omdat je al weet wat hun humor is en omdat je daar zo op verder…Omdat je dat zo direct mee hebt van ‘Ahja dat is grappig’. Het is precies alsof je ze kent, maar eigenlijk ken je ze niet.” V5(22): “Dat zijn wel gewone mensen, maar je kent die niet goed genoeg of je ziet die niet genoeg. Niet dat je die BV’s kent, maar je hebt daar al een beter idee van wie ze zijn en wat ze doen dan de gewone mensen. Dat is anders om u daar mee te identificeren vind ik.”
4.4. De ideale televisiequiz Doorheen de analyse hebben we al verscheidene malen opgemerkt dat het type televisiequiz, de kennis en de kandidaten van belang zijn bij de kijkmotieven, de betrokkenheid en vooral bij de selectie van televisiequizzen. De respondenten bleken veel belang te hechten aan een sterk ontwikkeld spelconcept. Hoewel het niet rechtsreeks in verbinding staat met één van onze onderzoeksvragen, is het echter interessant om weten welke visie de kandidaten hebben over de verschillende kernelementen van een quiz. Fiske (1987) onderscheidde diverse categorieën binnen het concept ‘kennis’. Quasi alle respondenten gaven de voorkeur aan een sterke variëteit aan vragen waarin algemene en alledaagse kennis verweven is. Themarondes of volledige televisiequizzen die slechts één thema zoals sport, aardrijkskunde, geschiedenis, etc. centraal stellen, werden niet verkozen vanuit het oogpunt dit geen ‘allrounde’ kennis bevordert. Bovendien mag de vraagstelling ook wel creatief worden ingevuld, zoals bij ‘De Slimste Mens ter Wereld’. Afhankelijk van de eigen achtergrond en interesses, vullen de respondenten de feitelijke kennisvragen aan met academisch, specifieke kennis of algemene menselijke kennis. Specifieke menselijke kennis waarbij men de antwoorden van een specifiek individu moet inschatten zoals bij ‘De Parenclub’ beschouwden de meerderheid van de respondenten niet als waardevol. Sommigen zouden dan ook het programma niet als een quiz benoemen. Algemeen gesteld moeten de vragen een bepaalde moeilijkheidsgraad bevatten. Hoe ver dit niveau moet reiken, is uiteraard voor iedereen anders. We kunnen wel besluiten dat, ondanks het gegeven dat de respondenten graag correcte antwoorden geven en bijgevolg een gevoel van trots ervaren, dit niet wil zeggen dat ze op elke vraag moeten kunnen antwoorden. De spanning en uitdaging die met het meespelen gepaard gaan, zouden immers grotendeels wegvallen of vervagen. M2(30): “Feitelijke, alledaagse kennis wat dan weer de toegankelijkheid van het programma bevordert en academische, specifieke kennis voor mij als quizzer. Vandaar ook dat ik ‘Wie Wordt Multimiljonair’ en ‘De Canvascrack’ er had uitgehaald”. V5(22): “Ja en bij ‘De Parenclub’ kun je daar een voorbeeld van geven waarom je dat niet
fenomenaal vond?” Hoh, ik had niet echt het gevoel dat dat over een quiz ging of over een spelprogramma. Dat ging over hun leven, maar ik vond dat nu niet echt tof om te weten of ik vond dat geen meerwaarde.”
37
M6(26): “Niveau speelt wel een rol want gelijk ‘Valkuil’, dat is misschien een beetje te belachelijk gemakkelijk soms. Als je 90% van de antwoorden direct weet, zou ik sneller verzetten.” Het is bijgevolg van belang dat de televisiequizzen een goed evenwicht bewaren tussen informatie en amusement. Televisiequizzen moeten meer te bieden hebben dan alleen maar het schools opzeggen van de vragen en de antwoorden. Dit betekent echter niet dat het vermaak en show de bovenhand krijgt. Het entertainmentgehalte en de humor dient steeds verbonden te zijn met de quiz en het spelconcept. Indien er te veel nadruk wordt gelegd op de randanimatie, verdwijnen de vragen naar de achtergrond en verliest het programma zijn sterkte. Veel meer dan aan het decor-en showgehalte, hechten de respondenten belang aan de presentator. De persoonlijkheid van hem of haar is dan ook één van de doorslaggevende redenen waarom men al dan niet naar een televisiequiz begint te kijken of blijft kijken. Het was dan ook niet verwonderlijk dat de participanten moeiteloos diverse eigenschappen opsomden die de presentator of presentatrice moet bevatten. Allereerst dragen oprechte, natuurlijke presentatoren met veel humor de voorkeur weg. Daarnaast is een presentator naar hun mening geen schoolmeester die de les spelt aan de kandidaten, maar inspeelt op hun antwoorden en soms een conversatie met hen aangaat. Bovendien knappen verschillende respondenten af op gastheren- of vrouwen die in het middelpunt van de belangstelling wensen te staan of de vragen letterlijk voorlezen. Tenslotte dient hij of zij eveneens een notie over de bevraagde materie te hebben en sporadisch meer duiding bij de vragen te geven. De achtergrond en loopbaan van de presentator of presentatrice speelt net zoals volgens Holmes (2008, p.71) een rol bij de evaluatie en appreciatie. M10(27): “Frieda Van Wijck vind ik een heel tof voorbeeld. Waarom, Frieda heeft ook een scheve tand staan, die is ook niet afgelikt, maatje zoveel en die is bijna overgrootmoeder bij wijze van spreken. Maar ik denk een presentator moet vooral iemand zijn die zijn vragen kent. Bijvoorbeeld iemand als Erik Van Looy die ziet er intelligent uit […] Dat is sowieso iemand, als die voor u zou staan… je zou al een bepaald respect voor hem hebben.” V9(20): “Humor en ook wel een beetje inspelen op de kandidaten, een beetje de ervaring hebben of het feit dat je hem herkent [...] Ik vind het leuk als je weet van kijk die mensen hebben toch al iets bereikt. Je moet toch iets zijn om quizmaster te mogen worden.” Tenslotte zijn de kandidaten het derde en tevens laatste belangrijke aspect dat naar boven kwam tijdens de analyse. Meer dan de helft van de respondenten kiest voor een combinatie tussen gewone en bekende Vlamingen. De nieuwsgierigheid naar de persoonlijkheid en de kennis van de BV’s zijn de meest prominente redenen voor deze keuze. Bovendien zorgen deze personen veelal voor meer sfeer of lachwekkende momenten. Toch betrekt men nog steeds alledaagse individuen om de interactie tussen beiden waar te nemen, hen ook een kans te geven om deel uit te maken van de televisiewereld of om het showgehalte niet te sterk de pan te laten uitrijzen. Dat laatste is tevens een beslissende reden waarom enkele participanten uitsluitend voor doorsnee burgers
38
kiezen. BV’s worden volgens hen de laatste jaren te veel aangewend om een televisiequiz op te kikkeren waardoor het entertainmentgehalte op de voorgrond komt te staan. Ze zijn van mening dat de bekende Vlamingen een meerwaarde moeten bieden aan het spel, zoals in ‘De Pappenheimers’ of in ‘Twee tot de zesde macht’. Tenslotte kiezen evenveel respondenten voor uitsluitend bekende Vlamingen als voor enkel alledaagse individuen. V6(32): “Waarom gewone mensen en BV’s? Ik vind dat altijd leuk om naar te kijken, die brengen ook een beetje schwung in het programma, een beetje humor. Dat vind ik altijd wel plezant, dat het niet te saai wordt.” M4(32): “Ja ik weet het niet, het is precies of mensen geen interessante spelletjes kunnen maken zonder dat er BV’s moeten inzitten om dat op te vrolijken.” M8(22): “Een mix. De mensen zien graag BV’s meedoen aan een quiz, maar dat zorgt er ook voor dat de gewone mensen ook een kans krijgen om daar aan mee te doen en ook eens op tv te komen”.
39
4.5. Huidige visies op het genre Zoals beschreven in de literatuurstudie onderging de televisiequiz een boeiende evolutie. Ondanks een goede start, kende het genre in haar gloriejaren een tumultueus bestaan en werd het veelal afschreven als ‘waardeloos’, ‘triviaal’ of ‘commercieel’. De vraag in welke mate deze visie vandaag de dag nog geldt, was een tweede uitgangspunt voor dit onderzoek. De respondenten koppelen, in tegenstelling tot verscheidene critici in het verleden, het genre niet aan loterijen, gokken of consumentisme. Veeleer wordt het genre afgetoetst aan andere genres, waarbij het herhaaldelijk tussen actualiteitenprogramma’s en reality-tv wordt gesitueerd. Omwille van de informatieve en educatieve waarde dat het genre in zich draagt, hebben sommige respondenten niet de impressie dat hun televisieavond wordt ingevuld met ‘nutteloze’ televisie. Hierdoor evalueert het merendeel het genre informatiever dan soaps of reality-tv, maar beschouwt men het niet als een informatiebron zoals het nieuws of andere actualiteitenprogramma’s. De kwaliteit en evaluatie van het genre is echter, net zoals de definiëring ervan, onophoudelijk in beweging. Een algemene waardering blijkt dan ook moeilijk te zijn, vermits dit volgens de respondenten sterk afhankelijk is van het type televisiequiz. Hierbij was het opmerkelijk dat enkele respondenten kennisquizzen hoger evalueerden dan televisiequizzen die menselijke kennis toetsen. Hoewel verder kwantitatief onderzoek meer uitsluitsel kan geven, bestaat de mogelijkheid dat de mate waarin een televisiequiz waardevol wordt geacht, gebonden is aan de soort kennis die centraal staat binnen het programma. V8(23): “Dat blijft voor mij amusement. Dat heeft misschien meer informatieve waarde waardoor ik er liever naar kijk dan naar reality-programma’s. Ik vind dat gewoon ook zo ‘mensen binnenkijken’ ‘Big Brother’-toestand. Dat is niet nodig, maar ik ga nooit zeggen dat dat een meerwaarde heeft op vlak van nieuws of…” M8(22): “Dat hangt ook af van de quiz natuurlijk. De ene gaat meer op het educatieve gericht zijn, de andere meer op populaire cultuur. Het ideale is natuurlijk dat er een combinatie is omdat je dan ook kunt bijleren en voor de mensen die wat meer ontspanning willen dat dat er ook wat inzit.” V9(20): “Nut is veel gezegd, nut is als je aan het werken bent of als je de wereld aan het verbeteren bent, dat is nuttig. Maar je voelt je niet zo lui dan wanneer je bijvoorbeeld naar een soap of een uur naar een muziekprogramma hebt gekeken.” “Entertainment met een meerwaarde”, zo kan het genre volgens de participanten best omschreven worden. Deze visie benadrukt dat kwalitatieve kennis van belang is om geprikkeld te worden en dus actief mee te spelen met een televisiequiz. Dat een bepaald niveau van kennis vereist is, zagen we zoals besproken terug in deel 4.4 en eveneens in de top drie van best geëvalueerde televisiequizzen, waarbij vooral ‘De Slimste Mens ter Wereld’, ‘De Pappenheimers’ en ‘Twee tot de zesde macht’ op veel aanhang kunnen rekenen. De avond ontspannen afsluiten, blijft niettemin primeren. De aanwezigheid van show, de selectie van de kandidaten en de keuze van de kennis,
40
blijven doorslaggevend om te bepalen wanneer een televisiequiz als waardevol wordt geacht. Een laatdunkende houding blijkt bijgevolg nooit veraf te zijn. Sterke, kwalitatieve televisiequizzen onderscheiden zich volgens de participanten door een vernuftig concept. Toch zijn velen van mening dat er een goed evenwicht moet gehouden worden tussen kennis en informatie, waarbij ‘De Slimste Mens ter Wereld’ als het ideaal wordt gegeven. V4(28): “Het is nog altijd een educatief programma, maar met een iets hoger entertainmentgehalte.” M10(27): “Ik denk dat amusement bij heel veel mensen primeert, anders zouden ze er ook geen BV’s bij betrekken, die verwacht worden grappig te zijn […], maar heel veel mensen kijken ook nog voor kennis.” M6(26): “ ‘De Slimste Mens’ is daarvan ook goed in evenwicht. Er zit een grappige jury in maar het niveau van de vragen lijdt daar echt niet onder. Het niveau blijft vaak hoog, zeg maar op een vrij goed niveau. Dus daar is die afweging wel goed.” De mate waarin de context bijdraagt tot de perceptie over het genre of over een televisiequiz in het bijzonder, is miniem. De vraag of het soms voorkomt dat de respondenten naar een televisiequiz aan het kijken zijn, maar dit staken omwille van een negatieve evaluatie door hun omgeving, geschiedde nagenoeg niet. De sociale en gemediatiseerde context speelt bijwijlen een rol, maar veeleer in de selectie van een televisiequiz dan de beoordeling ervan. Veelal evalueren de participanten op eigen initiatief de betekenis en het belang van het programma. Een respondent, M1(27), voegde hieraan toe dat de rol die zijn omgeving, met name zijn partner, speelt, gereduceerd is door de mogelijkheid om programma’s uitgesteld te bekijken.
4.5.1. De geloofwaardigheid en de constructie van de realiteit Zowel in de literatuurstudie van reality-tv als in televisiequizzen en spelprogramma’s worden de noties authenticiteit en geloofwaardigheid frequent geëvalueerd. De oprechtheid van beide genres werd, mede door verscheidene schandalen, sterk in vraag gesteld. Toch maken deze genres een realiteitsclaim en wordt het gegeven dat ‘gewone’ individuen een kans maken op de overwinning, vaak als een onderscheidend kenmerk naar voren geschoven. Niet alleen het aspect identificatie, maar ook de vraag of de kandidaten geloofwaardig overkomen wist geen eenduidige reacties uit te lokken. Ten eerste evalueerden enkele kandidaten de geloofwaardigheid door te refereren naar afleveringen waarin vrienden of kennissen aan deelnamen. Met de vergelijking tussen de werkelijke persoonlijkheid en het gerepresenteerde individu, besloten ze dat er sterke analogieën waren en kandidaten dus geloofwaardig en realistisch worden neergezet. Hierbij sluit de tweede visie, die stelt dat de representatie van iemands identiteit moeilijk te evalueren is zonder de nietgemediatiseerde weergave te kennen, aan. De respondenten reflecteerden niet spontaan over hoe zij zich zouden gedragen in een dergelijke situatie, zoals de participanten van het onderzoek van Hall (2010, p. 454, 460) deden. Vervolgens zijn verscheidene respondenten van mening dat de
41
kandidaten al bij al nagenoeg geloofwaardig in beeld komen. Hierbij geeft men echter de opmerking dat dit verschillend kan zijn van programma tot programma, waarbij Blokken vaak wordt aangehaald als het programma dat een brede variëteit aan kandidaten weergeeft. M3 (29): “Bij Twee tot de zesde macht was er ook iemand die ik kende, die heeft zelfs gewonnen. Daar weet je…die personen zijn niet anders voorgesteld dan dat ze zijn.” V8(23): “Realistisch… gewoon puur persoon en uiterlijk, ja. Qua persoonlijkheid hangt het af van de quiz. De ene quiz laat het meer toe om u karakter beter te doorgronden.” V10(23): “Ik kan niet echt zeggen ‘ze zijn authentiek of niet’. Ik heb daar een beeld van, maar misschien klopt dat beeld, misschien niet. Ik kan dat niet weten want ik ken ze niet echt.” Geloofwaardigheid wordt tot slot door de respondenten frequent gekoppeld aan de selectie van kandidaten en de mogelijkheid van programmamakers om beelden te selecteren en eventueel te manipuleren. Enerzijds heerst de visie dat het format van televisiequizzen te rigide is om de kandidaten, hun antwoorden of het spel anders weer te geven. Men is immers gebonden aan de vaste vraag-en antwoordstructuur waardoor montage niet dermate kan worden ingezet om iemand anders af te schilderen. Verder zijn enkelen van mening dat de selectie van de kandidaten op een correcte wijze verloopt. Ze merkten echter op dat de diversiteit gebonden is aan de aard van de quiz. RespondentV1(24) voegde hier bijvoorbeeld aan toe dat quizzen die dagelijks worden uitgezonden, veel sterker gebonden zijn aan de inzetbare kandidaten waardoor er meer ruimte is voor gewone, niet in het oog springende mededingers. V8(23): “Het ene genre staat meer toe om te manipuleren dan het andere, maar ze kunnen de antwoorden van de kandidaten niet veranderen.” Een tweede visie, die door meer dan de helft van de participanten onderschreven wordt, stelt dat niet elke doorsnee burger evenveel kans maakt om opgenomen te worden in de televisiequiz. Net zoals Grindstaff (2009, p. 82) en Biressi en Nunn (2005, p. 151) van mening zijn dat er bepaalde stereotypes gekozen worden tijdens de selectiefase van reality-programma’s, zijn deze respondenten ervan overtuigd dat karaktertypes een stapje voor hebben op de overigen. Hieronder vallen volgens hen geëngageerde, spontane en sociale kandidaten die een uitdaging niet uit de weg gaan. M10(27): “Er was een jeugdhuis en die kende iemand van de producers. Er waren zoveel jeugdhuizen ingeschreven en dat jeugdhuis is er toevallig toch wel uitgekomen. Of het moeten toffe mannen zijn van de ‘Aldi’, zoals de winkelkar groep. […] Een gewone mens die een keer wilt meedoen voor de fun krijgt daar de kans niet toe.”
42
M1(27): “Ik heb zelf al een paar preselecties meegemaakt, ben er om één of andere redenen nog niet geslaagd om op tv te komen…Dat komt omdat ze heel specifiek op zoek zijn naar bepaalde types.” M8(22): “Soms stel je daar wel vragen bij omdat je je soms afvraagt of ze niet voor een stuk, voor een beetje de mensen selecteren.” Sterker nog dan de mogelijkheid om een rol te spelen in het selectieproces stellen enkele respondenten dat de invloed van de programmamakers zich ook situeert op het niveau van de vragen. Enerzijds worden kandidaten met een gelijkaardig niveau samengebracht waardoor het soms voorvalt dat het niveau stijgt of daalt. Anderzijds haalden enkele respondenten aan dat sommige kandidaten hogere slaagkansen hebben doordat ze bepaalde vragenreeksen toegewezen krijgen. Een niet zo verregaande tussenkomst zoals in het geval van de Amerikaanse televisiequizschandalen waar kandidaten werden voorbereid, maar toch een opmerkelijke visie op het realiteitsgehalte van het genre. M4(32): “Ik vind dat toch opvallend dat bepaalde kandidaten soms veel gemakkelijkere vragen of lijstjes krijgen dan andere. Dus ik denk wel dat ze daar… als ze toevallig toch niet zo grappig zijn dan als ze dachten dat ze u wat moeilijke vragen geven.” M9(26): “Het enige nadeel dat ik vind aan ‘De Slimste Mens’ is, je merkt wanneer dat ze iemand echt willen. […] Om terug te komen op William Boeva bijvoorbeeld […] hij had een volledige vragenronde waar hij advocaten op foto’s moest herkennen. Zijn tegenstander was een politieker en die moest dan allemaal fruitsoorten opnoemen.” M1(27): “Je merkt dat het niveau gewoon… als ze daar alle twee met hun mond vol tanden zitten, dat ze niets juist hebben bij wijze van spreken…Dat is geen goede tv, dus dan maken ze gewoon de aflevering wat gemakkelijker.”
43
Besluit Zoals in de inleiding geschetst, kunnen televisiequizzen en spelprogramma’s op weinig wetenschappelijke belangstelling rekenen. De voornaamste oorzaak hiervan ligt in de opvatting die lange tijd gekoesterd is over dit niet-fictioneel amusement. Enerzijds waren de producers van mening dat ze het publiek gaven wat ze wilden, anderzijds schreven verschillende overheden of wetenschappers het genre af als schadelijk voor de moraal, een bedreiging van de goede smaak of een naturalisatie van de kapitalistische ideologie (Black, 1972, p.110; Boddy, 2008, p. 163; De Long, 1992; p. 219; Holmes, 2008, p.35; Whannel, 1992, p. 185). Toen de televisiequizschandalen in Amerika aan het licht kwamen, was het hek volledig van de dam. Het genre verloor haar goede plaats in het programmaschema en het duurde nog tot eind de jaren negentig vooraleer de televisiequizzen en spelprogramma’s heropleefden (De Meyer, 1992; Hoerschelmann, 2004b; Moore et al., 2006, p.101). Ondanks de wederopleving en veranderende tijdsgeest bleef de wetenschappelijke aandacht nagenoeg uit. Bijgevolg stelde deze literatuurstudie en kwalitatief publieksonderzoek, gebruik makend van individuele interviews met jongvolwassenen, tot doel inzicht te verkrijgen in de aantrekkingskracht van televisiequizzen en spelprogramma’s. Bovendien wierpen we een eerste blik op de huidige evaluaties en percepties over het genre. De keuze voor een diverse waaier aan jongvolwassenen, waarbij sommigen er een verschillende binding en kijkbeleving met het genre op nahielden, werd nadrukkelijk gekozen om zicht te krijgen op een diversiteit aan motieven en aangereikte contexten. Van meet af aan werd het genre gekarakteriseerd door ruwweg vier kenmerken: kennis, geluk, prijzen en ‘Jan modaal’ (Boddy, 2008, p. 163; Fiske, 1987, p. 266-272; Whannel, 1992, p. 187- 195). In tegenstelling tot de herhaaldelijke opschudding die de prijzengelden in het verleden wisten te veroorzaken, hechten de respondenten eerder belang aan de bevraagde kennis die aan bod komt, de presentator of presentatrice die het geheel in goede banen leidt en de weergegeven kandidaten. Naar de visie van de participanten vereenzelvigt de ideale televisiequiz algemene, feitelijke en alledaagse kennis met kwalitatieve humor. De overgrote meerderheid geeft de voorkeur aan een combinatie van bekende en onbekende Vlamingen waarbij een gerespecteerde, naturelle presentator of presentatrice met veel enthousiasme op inspeelt. Een bepaalde moeilijkheidsgraad, afhankelijk van de eigen achtergrond, is gewenst, maar een doordacht spelconcept waarbij men actief kan meespelen, draagt de voorkeur weg. Er bestaat echter een brede waaier aan televisiequizzen die vaak een andere kennis of kenmerk centraal plaatsen. Dit zorgt dan ook voor verschillende redenen waarom men naar de televisiequiz kijkt. Naar analogie met vorig onderzoek valt voornamelijk het competitieve, sociale en educatieve aspect van televisiequizzen in de smaak (McQuail et al., 1972; Holmes, 2008, p. 152). Evenals de bevindingen van Herzog (geciteerd in: Hoerschelmann, 2006, p. 57) bleek het ‘self rating appeal’ in hoge mate van belang te zijn. De respondenten gaven immers aan dat ze kijken om hun kennis te testen en plezier halen uit het gegeven dat ze hun medekijkers kunnen overtreffen. Het belang van het motief om de eigen kennis te testen, en dus zichzelf te bevestigen, bleek ook uit het gegeven dat de participanten de
44
antwoorden niet luidop roepen als ze alleen kijken. De competitie dient echter niet te vergaand te zijn, gezien de participanten in de eerste plaats kijken om zich te ontspannen. Als derde reden werd menigmaal het aspect om bij te leren opgegeven, dit met de veronderstelling zijn of haar televisieavond enigszins zinvoller in te vullen dan wanneer men naar soaps, reality-tv of dergelijke genres kijkt. Verder kijken de respondenten uit gewoonte of omdat er niets anders te zien is. Zodoende is gebleken dat zowel ritualistische als instrumentele motieven hand in hand gaan. Afhankelijk van de soort televisiequiz, tijdstip en de behoefte om actief mee te spelen, steken eerder ritualistische of instrumentele motieven de kop op. Voor het bovengenoemde type televisiequiz, die uitdagende kennisvragen relateert aan humor in prime time, stemmen de respondenten bijvoorbeeld bewust af. De amusementswaarde van het kijken naar televisiequizzen wordt versterkt indien men in groep kijkt aangezien de competitiviteit, sfeer en interactie intenser is. Net zoals Clarke (1987, p. 58) stellen de respondenten dat het sociaal kijken verschillend is dan bij andere genres. De rol van de omgeving om zich te wenden tot het genre is echter miniem. Bovendien zijn televisiequizzen en spelprogramma’s zelden gespreksstof, met uitzondering van sterk gemediatiseerde televisiequizzen zoals ‘De Slimste Mens ter Wereld’. Hierbij is de inhoud van de televisiequiz niet zozeer het gespreksonderwerp, maar worden de prestaties van de kandidaten en zijzelf vluchtig geëvalueerd. Bijgevolg stellen we dat de betrokkenheid en de beleving tijdens het kijken relatief hoog is, maar het toeleven naar de programma’s en de nabespreking ervan eerder beperkt is. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de respondenten vooral live naar het genre kijken, in tegenstelling tot hun ander kijkgedrag. Slechts een beperkte groep bekijkt het genre uitgesteld, dit om de reclameblokken door te spoelen, samen te kijken of om met volle aandacht te kunnen kijken. De participanten menen het dan ook niet erg te vinden indien ze een aflevering missen, wat er wederom op wijst dat televisiequizzen en spelprogramma’s voornamelijk op het moment zelf de aandacht weten te trekken. Wat betreft de identificatie verplaatsen de respondenten, in tegenstelling tot voorgaande bevindingen, zich niet denkbeeldig in de situatie van de kandidaten (McQuail et al., 1972; Gould & Gupta, 2006). Hoewel de persoonlijkheid van de deelnemers van belang is en de participanten doorgaans partij kiezen voor de kandidaat waarmee de kijker veel overeenkomsten vertoont, is een sterke identificatie met hen nagenoeg onbestaande. Enkele respondenten leven bovendien sterker mee met de bekende kandidaten dan met de gewone man uit de straat aangezien ze over meer informatie beschikken en het bijgevolg eenvoudiger vinden om hen sympathiek te vinden. Ondanks de artificiële ruimte wordt de representatie van de kandidaten doorgaans als geloofwaardig en realistisch geëvalueerd. De vaste structuur van televisiequizzen laat uitvoerige manipulatie in hun ogen niet toe, in tegenstelling tot reality-tv. Enkelen waren echter van mening dat sommige kandidaten een favorietenrol krijgen toegewezen waardoor het niveau weleens wordt aangepast en vooral expressieve, sociale kandidaten een streepje voor hebben in de selectie. Bijgevolg heerst er, net zoals onder de respondenten van de onderzoeken van Hill (2010, p. 454460) en Van Bauwel (2010, p. 28-31) naar de authenticiteit van reality-tv, een sterk bewustzijn dat de gemediatiseerde weergave een constructie is van de realiteit. In de algehele evaluatie van het
45
genre werden televisiequizzen en spelprogramma’s vaak spontaan afgewogen tegen reality-tv, waarbij het veelal waardevoller wordt geacht dan het metagenre, maar niet zo kwalitatief als actualiteitenprogramma’s. In tegenstelling tot de minachtende visies die het genre beschreven als triviaal, commercieel en waardeloos, beschouwen de respondenten televisiequizzen als ‘entertainment met een meerwaarde’. Niet zozeer de sociale en culturele context spelen een rol in de perceptie over de televisiequiz, maar de zender en de mate waarin een televisiequiz of spelprogramma aandacht schenkt aan spektakel en randanimatie zijn van belang. De visies van gezinsleden, vrienden of collega’s doen er volgens velen weinig toe. Dit explorerend onderzoek trachtte een eerste inzicht te bieden in de kijkmotieven en perceptie over televisiequizzen. Wij suggereren om met behulp van kwantitatief onderzoek deze resultaten aan te vullen, tegen te spreken of te onderschrijven. Bovendien was het door middel van kwalitatief onderzoek moeilijk om te concluderen welk type televisiequiz verbonden is met de verscheidene kijkmotieven. Verder zou het eveneens relevant zijn om de bevindingen van de programmamakers op te nemen in kwalitatief onderzoek of om de visies van kijkers uit verscheidene leeftijdsklassen met elkaar te vergelijken. De waaier aan respondenten lieten diverse inzichten naar boven komen, maar belemmerde de reductie- en interpretatiefase. Tot slot erkennen we dat de beperkte, veelal verouderde, literatuur mogelijkerwijs geen accuraat beeld meer geeft over de genrekenmerken en visies van de televisiequiz.
46
Literatuurlijst Adriaens, M. (2003). Blijven kijken! Vijftig jaar televisie in Vlaanderen. Tielt: Lannoo. Andrejevic, M. (2004). Reality tv. The work of being watched. Maryland: Rowman & Littlefield Publishers. Anthierens, J. (1964). Tien jaar Vlaamse televisie: een overzicht. Hasselt: Heideland. Baltruschat, D. (2010). Global media ecologies: networked production in film and television. New York: Routlegde. Barnauw, E.(1975). Tube of Plenty. Oxford. BBC (n.d.). Committees of enquiry. Geraadpleegd op 7 maart 2014 op het World Wide Web: http://www.bbc.co.uk/historyofthebbc/resources/factsheets/committees_of_enquiry.pdf Beck, D., Hellmueller, L.C., Aeschbacher, N. (2012). Factual entertainment and reality tv.
Communication Research Trends, 31(2), 4-27. Berger, A. A. (2014). Media and communication research methods (3th ed.). San Francisco: Sage. Biltereyst, D. (2004). Media audiences and the game of controversy: on reality TV, moral panic and controversial media stories. Journal of Media Practice, 5(1), 7–24. Biltereyst, D., Van Bauwel, S. & Meers, P. (2000). Realiteit en fictie: tweemaal hetzelfde? Brussel: Koning Boudewijnstichting. Biressi, A. & Nunn, H. (2005). Reality tv: realism and revelation. London: Wallflower Press. Black, P. (1972). The mirror in the corner: people’s television. London: Hutchinson & Co. Black, L. (2005). Whose finger on the button? British television and the politics of cultural control.
Historical Journal of Film, Radio and Television, 25(4), 547- 575. Boddy, W. (2008). The quiz show. In G. Creeber (Ed.), The television genre book (pp. 162- 164). London: The British Film Institute. Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Denken en doen. Amsterdam: Boom.
47
Bonner, F. (2003). Ordinary television. London: Sage. Bourdon, J. (2004). Old and new ghosts: public service television and the popular- a history.
European Journal of Cultural Studies, 7(3), 283- 304. Bruun, H. (2005). Public service and entertainment: A case study of Danish Television 1951- 2003. In G. F. Lowe & P. Jauert (Eds.), Cultural Dilemmas in Public Service Broadcasting (pp.143-162). Göteborg: Nordicom. Cavender, G. (2004). In search of community on reality tv: America’s Most Wanted and Survivor. In: S. Holmes & D. Jeremyn (Eds.), Understanding reality television (pp. 154- 172). London: Routledge. Clarke, M. (1987). Teaching popular television. London: Heinemann Educational Books. Cohen, J. (2001). Defining identification: a theoretical look at the identification of audiences with media characters. Mass Communication & Society, 4(3), 245- 264. Corner, J. (2002). Performing the real: documentary diversions. Television & New Media, 3(3), 255-269. Creeber, G. (2004). Who wants to be a millionaire? In G. Creeber (Ed.), Fifty key television
programmes (pp. 232- 236). New York: Oxford University Press. Curnutt, H. (2011). Durable participants: a generational approach to reality tv’s ordinary labor pool. Media, Culture & Society, 33(7), 1061-1076. De Long, T. A. (1991). Quiz craze: America’s infatuation with game shows. New York: Praeger. De Meyer, G. (1992). Speeltelevisie: de aantrekkingskracht van spelprogramma’s op televisie.
Communicatie, 22(4), 3-22. Dhoest, A. (2007). Ontspanning: van bijkomende opdracht tot kerntaak. In A. Dhoest & H. Van den Bulck (Eds.), Publieke televisie in Vlaanderen: een geschiedenis (pp. 287-311). Gent: Academia Press. Dhoest, A. & Van den Bulck, H. (2007). Programmering: het precaire evenwicht tussen informatie, educatie, cultuur en ontspanning. In A. Dhoest & H. Van den Bulck (Eds.), Publieke televisie in
Vlaanderen: een geschiedenis (pp.173-197). Gent: Academia Press.
48
Doherty , T. (2004). Quiz show scandals. In H. Newcomb (Ed.), Encyclopedia of television: second
edition (Vol. 3, pp. 1874-1876). New York: Fritzroy Dearborn. Dovey, J. (2000). Freakshow: First person media and factual television. Londen: Pluto Press. Ducheneaut, N., Moore, R.J., Oehlberg, L., Thornton, J.D. & Nickell, E. (2008). Social tv: designing for distributed, sociable television viewing. International Journal of Human Computer Interaction,
24(2), 136- 154. Enli, G. S. (2009). Mass communication tapping into participatory culture exploring strictly come dancing and Britain’s got Talent. European Journal of Communication, 24(4), 481-493. Feilitzen C. & Linné, O. (1975). Identifying with television characters. Journal of Communication,
25(4) 51-55. Fiske, J. (1987). Television culture. London: Menthuen & Co. Fiske, J. (1989). Reading the popular. London: Unwin Hyman. Franzen, A. & Pointner, S. (2011). Calling social capital: an analysis of the determinants of success on the tv quiz show “Who Wants to Be a Millionaire?”. Social Networks, 33(1), 79-87. Friedman, J. (2002). Introduction. In J. Friedman (Ed.) (2002), Reality squared: televisual discourse
on the real (pp. 1-22). New Brunswick: Rutgers University Press. Gould, S.J. & Gupta, P.B. (2006). Come on down: how consumers view game shows and the products placed in them. Journal of advertising, 35(1), 65-81. Godlewski, L. R., & Perse, E. M. (2010). Audience activity and reality television: Identification, online activity, and satisfaction. Communication Quarterly, 58(2), 148-169. Grindstaff, L (2009). Self-serve celebrity: the production of ordinariness and the ordinariness of production in reality television. In V. Mayer, M.J. Banks & J.T. Caldwell (Eds.), Production
studies: cultural studies of media industries (pp.71- 86). New York: Routledge. Gunter, B. (2000). Media research methods. London: Sage. Hall, A. (2006). Viewers’ perceptions of reality programs. Communication Quarterly, 54(2), 191211.
49
Hall, A. (2009). Perceptions of the authenticity of reality programs and their relationships to audience involvement, enjoyment, and perceived learning. Journal of Broadcasting & Electronic
Media, 53(4), 515-531. Hetsroni, A. & Tukachinksy, R. H. (2003). “Who Wants To Be a Millionaire” in America, Russia and Saudi Arabia: a celebration of differences of a unified global culture? The Communication
Review, 6(2), 165- 178. Hetsroni, A. (2004). The Millionaire Project: a cross- cultural analysis of quiz shows from the United States, Russia, Poland, Norway, Finland, Israel and Saudi Arabia. Mass Communication &
Society, 7(2), 133- 156. Hill, A. (2005). Reality tv: audiences and popular factual television. Oxon: Routledge. Hill, A. (2007). Restyling factual TV: audiences and news, documentary and reality genres. Oxon: Routledge. Hill, A. (2010). Reality tv: performance, authenticity, and television audiences. In J. Wasko (Ed.),
A companion to television (pp. 449- 466). Oxford: Wiley- Blackwell. Hoerschelmann, O. (2000). Beyond the tailfin: education and politics of knowledge on big money quiz shows. Journal of Communication Inquiry, 24(2), 177- 194. Hoerschelmann, O. (2004a). Consuming rebellion: quiz shows and counterculture in the sixties
and seventies. Paper gepresenteerd voor de International Communication Association annual meeting, Seattle. Hoerschelmann, O. (2004b). Quiz shows. In H. Newcomb (Ed.), Encyclopedia of television:
second edition (Vol. 3, pp. 1871-1874).New York: Fritzroy Dearborn. Hoerschelmann, O. (2006). Rules of the game: quiz shows and American culture. New York: State University of New York Holmes, S. (2006). The question is – is it all worth knowing? The cultural circulation of the early British quiz show. Media, Culture & Society, 29(1), 53-74. Holmes, S. (2008). The quiz show. Edinburgh: University Press.
50
Holmes, S. (2010). Reality TV and “ordinary” people: Re-visiting celebrity, performance, and authenticity. In S. Van Bauwel & N. Carpentier (Eds.), Trans-reality television: The transgression
of reality, genre, politics, and audience (pp. 251-274). Plymouth: Lexington Books. Hughes, S. (1998, 4 mei). Question: will you watch if the price is right? Geraadpleegd op 4 juni 2015 op het World Wide Web: http://www.independent.co.uk/life-style/question-will-youwatch-if-the-prize-is-right-1161407.html. Jensen, K. B. (2002). A handbook of media and communication research: qualitative and
quantitative methodologies. New York: Routledge. Jensen, K. B., & Rosengren, K. E. (1990). Five traditions in search of the audience. European
journal of communication, 5(2), 207-238. Jones, J.M. (2003). Show your real face: a fan study of the UK Big Brother transmissions (2000, 2001, 2002). Investigating the boundaries between notions of consumers and producers of factual television. New Media & Society, 5(3), 400-421. Kilborn, R. (1994). How real can you get? Recent developments in reality television. European
Journal of Communication, 9(4), 421-439. Lundy, L.K., Ruth, A. M. & Park, T.D. (2008). Simply irresistible: reality-tv consumption patterns.
Communication Quarterly, 56(2), 208- 225. Magder, T. (2004). The end of tv 101: reality programs, formats and the new business of television. In S. Murray & L. Oulette (Eds.), Reality tv: remaking television culture (pp. 137- 156). New York: New York University Press. Mast, J. (2013). Realityshow-productie(s) en professionele ethiek: discussiepunten, dimensies en discours van programmamakers en deelnemers. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 41(4), 402- 419. McQail, D., Blumer J. & Brown, R. (1972). The television audience: a revised perspective. In D. McQail (Ed.), Sociology of Mass Communication (pp. 135- 165). Harmondsworth: Penguin books. McQuail, D. (1997). Audience analysis. California: Sage. Meyermans, L. (1992). Kwissen en spelprogramma’s op televisie: een studie van een genre. Nietgepubliceerde scriptie, Leuven, Vakgroep Communicatiewetenschappen.
51
Mittel, J. (2002). Before the scandals: the radio precedents of the quiz show genre. In M. Hilmes & J. Loviglio (Eds.), Radio reader: essays in the cultural history of radio (pp. 319 – 342). London: Routledge. Moore, B., Bensman, M.R., Van Dyke, J. (2006). Prime-time television: a concise history. London: Praeger. Moorti, S. (2004). Fashioning a cosmopolitan tamil identity: game shows, commodities and cultural identity. Media, Culture & Society, 26(4), 549- 567. Moran, A. (1998). Copycat television: globalisation, program formats and cultural identity. Luton: University of Luton Press. Morrison, M. & Krugman, D. M. (2001). A look at mass and computer mediated technologies: Understanding the roles of television and computers in the home. Journal of Broadcasting and
Electronic Media, 45(1), 135–161. Mortelmans, D. (2013). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco. Nabi, R. L., Biely, E. N., Morgan, S. J., & Stitt, C. R. (2003). Reality-based television programming and the psychology of its appeal. Media Psychology, 5(4), 303-330. Nabi, R.L., Stitt, C.R., Halford, J., Finnerty, K.L. (2006). Emotional and cognitive predictors of the enjoyment of reality-based and fictional television programming: an elaboration of the uses and gratifications perspective. Media Psychology,8(4), 421-447. Neale, S. (2001). Genre and television. In G. Creeber (Ed.), The television genre book (pp. 3-4). London: The British Film Institute. Papacharissi, Z. & Mendelson, A. L. (2007). An exploratory study of reality appeal : uses and gratifications of reality tv shows. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 51(2), 355-370. Real, M.R. (1996). Exploring media culture: a guide. London: Sage. Reiss, S. (2004). Multifaceted nature of intrinsic motivation: the theory of 16 basic desires. Review
of general psychology, 8(3), 179-193. Reiss, S. & Wiltz, J. (2004). Why people watch reality tv. Media psychology, 6(4), 363-378.
52
Roscoe, J. (2004). Watching Big Brother at work: a production study of Big Brother Australia. In M. Ernest & J. Jones (Eds.), Big Brother international: formats, critics & publics (pp.181- 193). London: Wallflower Press.
Rose, R.L. & Wood, S.L. (2005). Paradox and the consumption of authenticity through reality television. Journal of Consumer Research, 32(2), 284- 296. Rubin, A.M. (1984). Ritualized and instrumental television viewing. Journal of Communication,
34(3), 67-77. Rubin, A. M. (1993). Audience activity and media use. Communication Monographs, 60(1), 98105. Rubin, A. M. (2009). Uses and gratifications: perspective on media-effects. In J. Bryant & M.B. Oliver (Eds.), Media effects: advances in theory and research (3rd ed.) (pp. 165-184). New York: Routlegde. Rubin, A. M., & Perse, E. M. (1987). Audience activity and television news gratifications.
Communication Research, 14(1), 58-84. Ruggiero, T.E. (2000). Uses and Gratifications Theory in the 21st century. Mass Communications
& Society, 3(1), 3-37. Roose, H. & Meuleman, B. (2013). Methodologie van de sociale wetenschappen: een inleiding. Gent: Academia press. Sood, S. (2002). Audience involvement and entertainment-education. Communication Theory,
12(2), 153-172. Sperring, S. & Strandvall, T. (2008). Viewers‘ experiences of a tv quiz show with integrated interactivity. International Journal of Human Computer Interaction, 24(2), 214-235. Tincknell, E. & Raghuram, P. (2004). Big Brother: reconfiguring the active audience of cultural studies? In S. Holmes & D. Jeremyn (Eds.), Understanding reality television (pp. 154- 172). London: Routledge. Van Bauwel, S. (2010). The spectacle of the real and wathever other constructions. In S. Van Bauwel & N. Carpentier (Eds.), Trans-reality television : the transgression of reality, genre,
politics, and audience (pp. 23–36). Lanham: Lexington.
53
Van Casteren, A. (1978). 25 dozijn rode rozen: een kwarteeuw Vlaamse televisie. Gent: Het Volk. Van den Bulck, J. (1992). De verliezer is de winnaar, effecten en gebruik van televisiespelletjes.
Communicatie, 22(4), 25-37. Van den Bulck, H. & Sinardet, D. (2005). The nation: not yet the weakest link? The articulation of national identity in a globalized popular television format. In L. Hojberg & H. Sondergaard (Eds.),
European Film and Media Culture (pp. 137- 157). Copenhagen: Museum Tusculanums Press. Van den Bulck, H. (2010, mei). De bescherming en de promotie van de Vlaamse cultuur en
identiteit door de VRT. Geraadpleegd op 27 juli 2015 op het World Wide Web: https://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/onderzoeksrapport-de-bescherming-en-depromotie-van-de-vlaamse-cultuur-en-identiteit-door-de-vrt van Staa, A. L. & Evers, J. (2010). ‘Thick analysis’: strategie om de kwaliteit van kwalitatieve dataanalyse te verhogen. KWALON. Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek in Nederland, 43(1), 5-12. Vorderer, P., Klimmt, C. & Ritterfeld, U. (2004). Enjoyment: at the heart of media entertainment.
Communication Theory, 14(4), 388- 408. Watts, A. (2009). Melancholy, merit and merchandise: the postwar audience participation show. In S. Murray & L. Ouellette (Eds.), Reality tv: remaking television culture (2nd ed.) (pp. 301- 320). New York: New York University Press. Wayne, M. (2000). Who wants to be a millioanaire? Contextual analysis and the endgame of public service television. In D. Fleming (Ed.), Formations: A 21st century media studies textbook (pp. 196- 201). Manchester: Manchester University Press. Whannel, G. (1990). Winner takes all: competition. In A. Goodwin & G. Whannel (Eds.),
Understanding television (pp. 103-114). London: Routledge. Whannel, G. (1992). The price is right but the moments are sticky: Television, quiz and game shows, and popular culture. In D. Strinati & S. Wagg (Eds.), Come on down? Popular media
culture in post-war Britain (pp. 179-201). London: Routledge. Wester,
F.,
Renckstorf,
K.
&
Scheepers,
P.
(2006).
Onderzoekstypen
in
de
communicatiewetenschap. Dordrecht: Kluwer.
54
Bijlagen
Bijlage 1: Uitnodiging deelname publieksonderzoek
55
Bijlage 2: Semigestructureerde vragenlijst Laat ik mij eerst even voorstellen. Ik ben Jozefien, student aan de Universiteit Gent. Dit interview vindt plaats in het kader van mijn masterproef. Het interview zal ongeveer een uurtje duren. De vragen die ik stel, hebben betrekking op jouw ervaringen en inzichten. Er zijn dus geen juiste of foute antwoorden. Het is de bedoeling dat je de vragen zo eerlijk mogelijk beantwoordt. Alles wat je denkt of voelt en wat volgens jou met de vraag te maken heeft, mag je aanhalen. Alle informatie uit dit interview zal strikt vertrouwelijk behandeld worden en jouw anonimiteit is verzekerd. Alle interviews worden samen verwerkt en enkel het eindrapport wordt openbaar gemaakt. Ik ga het gesprek wel op een digitale recorder opnemen, maar dit dient enkel en alleen om de latere verwerking van het interview te vergemakkelijken. Heb je hierover nog vragen of bedenkingen? Introductievraag “Hier heb je een aantal kaartjes met op elke kaart een naam van een televisiequiz of spelprogramma met een korte beschrijving. Ik zou willen dat je een minuutje de tijd neemt om naar die kaartjes te kijken. Vervolgens zou ik graag hebben dat je een top 3 maakt van de televisiequizzen of spelprogramma’s waarnaar je het liefst kijkt/keek of welke die je goed vindt en een top 3 van de minder goede spelprogramma’s of televisiequizzen” 1. Blokken (1994- …- Een) 2. Wie wordt multimiljonair (1999- 2001 – VTM ) 3. De Canvascrack (2001- …- Canvas) 4. De slimste mens ter wereld (2003- …- Vier) 5. De pappenheimers (2003- … - Vier) 6. De thuisploeg (2005-2007 – Een) 7. De premiejagers (2008-…- Een) 8. De klas van Frieda (2010- …- Een) 9. Twee tot de zesde macht (2012- …- Een) 10. Het spiegelpaleis (2013- Een) 11. De val van 1 miljoen (2013- Vier) 12. Rasters (2013- Vier) 13. De parenclub (2014- VTM) 14. De twaalfde man (2014- Een) 15. Weet ik veel (2014- Vier) 16. Familieraad (2014- VTM)
Waarom heb je die televisiequizzen/ televisieprogramma’s gekozen?
Wat vind je (niet) leuk aan je top 3? Kan je daar een voorbeeld van geven?
56
Zijn er televisiequizzen die niet in dit lijstje zijn opgenomen waar je graag/ niet graag naar kijkt/keek?
Verschil tussen quiz-en spelprogramma’s “Hier heb je de belangrijkste kenmerken van de televisiequiz of een spelprogramma. Stel dat je een quiz of spelprogramma mag uitvinden, welke essentiële elementen zou het programma moeten bevatten? Hoe zou jij een televisiequiz invullen?
Prijzen (consumentenprijs/ geldprijs/ symbolische prijs)
Kennis (feitelijke alledaagse kennis / academische specifieke kennis / menselijke kennis= inschatten van de antwoorden van een groep)
Kandidaten (gewone mensen/ BV’s)
Eigenschappen van de presentator
Decor/ show
Waarom deze samenstelling? Kijkmotieven Waarom kijk je naar een televisiequiz? Quizgedrag (indien ze de vraag in de drop off hebben ingevuld)
Aan welke soort quizzen neem je deel? En met wie?
Nam je vroeger meer deel aan een televisiequiz, indien ja waarom nu niet meer?
Wat vind je daar leuk aan?
Sociaal kijken
Ben je naar televisiequizzen beginnen kijken omdat je er familie/ vrienden/collega’s over hebt horen praten?
Wordt er thuis/op het werk/op school over televisiequizzen gepraat? (Kan je die conversaties beschrijven?)
Komt het voor dat je naar een televisiequiz of spelprogramma wil kijken, maar je er niet naar kijkt omdat je omgeving het programma waardeloos vindt?
Hoe kijk je naar een televisiequiz? Alleen, in gezinsverband of met vrienden? o Verschilt dit met andere genres? o Als je samen kijkt, wie beslist er dan om naar een televisiequiz te kijken? o Wordt er tijdens het programma over het spel gesproken? (Waarover en hoe?) o Kijk je live of uitgesteld naar een televisiequiz? Via welke drager?
57
Geloofwaardigheid & participatie
Moeten de kandidaten geloofwaardig zijn? Zijn dat personen die je in het dagelijks leven tegen het lijf zou lopen?
Als we terug de kaartjes erbij nemen met de verschillende quizzen. Welke kandidaten van de verschillende televisiequizzen zijn volgens jou het geloofwaardigst?
Kun je je identificeren met de deelnemers? Wens je in de plaats te staan van de deelnemers?
Zou je zelf graag eens willen deelnemen aan een televisiequiz?
Komen de personen realistisch in beeld? 2
Speelt het persoonlijk leven/karakter/ uiterlijk een rol bij de identificatie?
Waardering/ perceptie Op een schaal van 1 tot 10, hoe relevant zijn televisiequizzen volgens jou? (puur vermaak of ook informatief?) Is de relevantie afhankelijk van de soort televisiequiz? Interactie en toekomst
In welke mate moeten televisiequizzen interactief zijn? Bv eigen apps aanbieden (Weet ik veel, DSMTW), meespelen via rode knop
Moet men blijven televisiequizzen programmeren?
Blijf je kijken in de toekomst? Indien ja, waarom?
Als ik het interview eens overloop dan heb je gezegd dat X,Y,Z… (vat samen). Kan je je daarin terugvinden of heb ik iets vergeten, of verkeerd begrepen? Meest belangrijke wijzigingen Vergeten of onderbelichte onderwerpen Bedanking en afscheid
2
De onderlijnde vragen zijn na de eerste interviewronde bijgevoegd.
58
Bijlage 3: Identificatiegegevens individuele interviews Bijlage 4: Opnamemateriaal Bijlage 5: Transcripties individuele interviews Bijlage 6: Data-analyse Zie CD-rom a.u.b.
59