Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2011-12
De aanneming van verzachtende omstandigheden: rechterlijke billijkheid of een lapmiddel voor een verouderd strafprocesrecht?
Masterproef van de opleiding „Master in de rechten‟ Ingediend door
Wim Mommaers 20003690 Major Burgerlijk Recht en Strafrecht
Promotor: Prof. Dr. Philip Traest Commissaris: Yasmin Van Damme
WOORD VOORAF Doorheen mijn studies in de rechten heb ik een bijzondere passie ontwikkeld voor het strafrecht. Het was daardoor snel duidelijk dat ook mijn masterproef zich in deze rechtstak zou situeren. Ik ben dan ook bijzonder blij dit werk eindelijk te kunnen voorstellen. Als werkstudent is het niet altijd even evident om voldoende tijd en energie in de academische activiteiten te stoppen. Ik ben dan ook verheugd dat ik deze rechtenstudies, met de hulp van de mensen rond mij, stilaan kan afronden. Deze masterproef is de bekroning van mijn academische parcours. Ik wens zeer nadrukkelijk iedereen te bedanken die rechtstreeks of onrechtstreeks heeft bijgedragen tot dit resultaat. In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar professor P. Traest en mevr. Yasmin Van Damme voor hun begeleiding bij de eerste stappen in het lange proces dat het schrijven van een masterproef is. In het bijzonder de keuze van het onderwerp en schrijven van het voorbereidend werkstuk in de eerste master waren cruciale stappen. Daarnaast, maar zeker niet minder, gaat mijn dank uit naar mijn echtgenote, Eva Vermaesen. Zij heeft onder meer de lay-out van deze masterproef voor haar rekening genomen. Bovendien heeft ze mij steeds gesteund tijdens de vele uren en dagen waarop ik met mijn studies in het algemeen, en met deze masterproef in het bijzonder, in de weer ben geweest. Aan allen die ik hier eventueel zou vergeten, eveneens mijn dank.
I
INHOUDSTAFEL WOORD VOORAF
I
INHOUDSTAFEL
II
INLEIDING
1
DEEL 1: HISTORIEK VAN DE WET OP DE VERZACHTENDE OMSTANDIGHEDEN
3
INLEIDING
3
1 1.1 1.2
WAT VOORAFGING…
3
De oorsprong van ons strafrecht en de Franse Revolutie De eerste vormen van „correctionalisering‟
3 5
2
DE WET VAN 4 OKTOBER 1867
7
3
VERDERE ONTWIKKELINGEN
9
3.1 Meer mogelijkheden tot correctionalisering 3.2 De wet van 1 februari 1977 3.3 De wet van 6 februari 1985 3.4 De wet van 11 juni 1994 3.5 De wet van 8 juni 2008 3.6 De wet van 21 december 2009 tot hervorming van het Hof van Assisen 3.6.1 De oorspronkelijke doelstellingen 3.6.2 Opmerkingen van de Hoge Raad voor de Justitie 3.6.3 Behandeling in de Senaat 3.6.4 Advies van de Raad van State 3.6.5 Opnieuw naar de Senaat 3.6.6 De uiteindelijke wet
9 10 11 11 12 13 13 15 16 18 19 20
TUSSENBESLUIT: DE WET VAN 4 OKTOBER 1867
23
DEEL 2: TOEPASSINGSMODALITEITEN
25
INLEIDING
25
1
25
BESCHRIJVING VAN DE VERZACHTENDE OMSTANDIGHEDEN
1.1 Werking 1.1.1 Vermindering van criminele straffen door de vonnisrechter 1.1.2 Vermindering van correctionele straffen door de vonnisrechter 1.1.3 Correctionalisering en contraventionalisering
27 28 31 32
2
35
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
BEVOEGDHEID VAN DE RECHTBANK Verbod om zichzelf onbevoegd te verklaren Verdachte heeft geen inspraak De rechtbank kan zich alsnog bevoegd verklaren Bevoegdheid bij onregelmatige correctionalisering Materiële fouten
35 36 37 38 38
II
2.6 2.7 3 3.1 3.2 3.3 4 4.1 4.2 5 5.1 5.2 5.3 5.4
Heromschreven tenlastelegging Verzachtende omstandigheden en de „voorrang van rechtsmacht‟ EEN CORRECTE VERWIJZINGSBESCHIKKING Feitelijke onjuistheid van de verzachtende omstandigheden Vermelding van de verzachtende omstandigheden Overname van de vordering van de procureur GEVOLGEN VAN DE CORRECTIONALISERING Kwalificatie van de feiten Strafmaat COMBINATIE VAN VERZACHTENDE OMSTANDIGHEDEN EN ANDERE REGELS Verschoning Strafbare deelneming en strafbare poging Herhaling Samenloop
39 39 40 40 42 44 45 45 46 48 48 49 49 51
TUSSENBESLUIT: DE VERZACHTENDE OMSTANDIGHEDEN IN DE PRAKTIJK
52
DEEL 3: EVALUATIE VAN DE VERZACHTENDE OMSTANDIGHEDEN
55
INLEIDING
55
1
56
ANALYSE VAN DE KRITIEKEN
Vaststelling 1: Het Strafwetboek telt veel misdaden, maar weinig zaken komen voor het hof van assisen 56 Vaststelling 2: Quasi automatisme om verzachtende omstandigheden aan te nemen, met gebruik van een stijlformule 56 Vaststelling 3: Ondanks de permanente aanwezigheid van kritiek, werd het systeem alleen maar uitgebreid 58 Vaststelling 4: Het eigenlijke doel is het hof van assisen te ontlasten 58 Vaststelling 5: De bevoegdheid van de vonnisrechter om de strafmaat te bepalen wordt beknot: hij kan nooit het maximum opleggen van de in de wet voorgeschreven sanctie. 59 Vaststelling 6: Het huidige systeem is nog steeds een bron van bevoegdheidsconflicten 61 2
ALTERNATIEVEN
61
Alternatief 1: Schaf het onderscheid tussen misdaden en wanbedrijven af. Alternatief 2: Verruim het begrip „wanbedrijf‟. Alternatief 3: Koppel de strafmaat en de bevoegde rechtbank los van elkaar. Alternatief 4: Schaf de minimumstraffen af. Alternatief 5: Schaf het hof van assisen af
62 63 64 64 65
TUSSENBESLUIT: EVALUATIE VAN DE VERZACHTENDE OMSTANDIGHEDEN
66
CONCLUSIE
68
BIBLIOGRAFIE
70
III
INLEIDING Het globale opzet van deze masterproef bestaat erin na te gaan wat het hedendaagse belang is van de verzachtende omstandigheden in het strafrecht en of er mogelijkheden bestaan om het huidige systeem van de verzachtende omstandigheden te verbeteren of te vervangen. Om dit bekomen, is het belangrijk om een goed beeld te krijgen van wat de verzachtende omstandigheden precies zijn, wanneer en in welke context ze gebruikt worden en wat de gevolgen ervan zijn. De voornaamste wettelijke bepalingen in dit verband vinden we terug in de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden en in de artikelen 79-85 Sw. In het eerste deel van deze masterproef wordt een historisch overzicht geboden van de totstandkoming van de wet op de verzachtende omstandigheden. Hoewel deze reeds 145 jaar oud is, is hij – weliswaar in gewijzigde vorm – nog steeds in voege. We zullen trachten om, aan de hand van de parlementaire voorbereiding van deze wet en van enkele commentaren uit deze periode, goed te kaderen waarom de techniek van de verzachtende omstandigheden wettelijk verankerd werd en hoe dit vanuit de rechtsleer benaderd werd. Een en ander staat natuurlijk in nauw verband met totstandkoming van ons strafrecht in de periode van de Franse overheersing. Dit eerste deel is dus eerder historisch van opzet. Daarnaast zal eveneens aandacht besteed worden aan de weg die de wet op de verzachtende omstandigheden heeft afgelegd vanaf zijn ontstaan in 1867 tot nu. De voornaamste wijzigingen worden besproken, opnieuw aan de hand van de documenten van de parlementaire voorbereiding en de betreffende commentaren uit de rechtsleer. Zo komen we tot de wetgeving zoals deze vandaag bestaat, wat het uitgangspunt is voor het tweede deel. In dit tweede deel wordt het fenomeen van de verzachtende omstandigheden verder uitgediept. Aangezien de wettelijk bepalingen vrij beperkt in omvang zijn en veel ruimte laten voor verdere interpretatie, zullen we daarbij een beroep moeten doen op rechtsleer en (vooral) rechtspraak. Het Hof van Cassatie is zeer actief geweest in het verder aflijnen van de verschillende aspecten van de verzachtende omstandigheden, de correctionalisering en de contraventionalisering. Aan de hand van een ruim aanbod aan cassatiearresten, waarbij eveneens enkele arresten van het Grondwettelijk Hof zullen belicht worden, wordt getracht de werking van de betreffende mechanismen in de praktijk te onderzoeken. Meer bepaald gaat het dan om de vragen wie verzachtende omstandigheden kan aannemen, in welke gevallen dit kan, onder welke voorwaarden en met welke gevolgen. Globaal kunnen we immers twee gevallen onderscheiden waarin verzachtende omstandigheden kunnen aangenomen worden. In de eerste plaats kan de vonnisrechter bepaalde specifieke aspecten van de zaak of de dader beschouwen als verzachtende omstandigheid, waardoor de uiteindelijk opgelegde straf onder het minimum van de wettelijk voorziene strafmaat duikt. In de tweede plaats kunnen de onderzoeksgerechten – de raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling – de verdachte van een misdaad toch naar de correctionele rechtbank verwijzen en de verdachte van een wanbedrijf naar de politierechtbank. Ze nemen dan – nog voor de zaak ten gronde beoordeeld wordt – aan dat de feiten ondanks hun voorlopige kwalificatie toch slechts met een correctionele, respectievelijk politionele, sanctie dienen
1
bestraft te worden. contraventionalisering.
Men
spreekt
in
dit
verband
over
correctionalisering
en
Ook de procureur des konings heeft overigens de mogelijkheid om bij rechtstreekse dagvaarding of oproeping van de verdachte voor het vonnisgerecht reeds verzachtende omstandigheden in aanmerking te nemen om tot de verwijzing naar een lagere rechtbank te besluiten. In de praktijk van het strafproces komen de verzachtende omstandigheden dan ook zeer vaak voor. De rechtspraak zelf kan dan ook het best een idee geven van de praktische toepassing van deze technieken, en van welke aspecten daarbij aan bod kunnen komen. Na het tweede deel zou de lezer dan ook een volledig beeld moeten hebben van de verzachtende omstandigheden, de correctionalisering en de contraventionalisering. In het derde deel worden dan enkele kritieken onder de loep genomen. In de loop der jaren verschenen in de rechtsleer immers heel wat commentaarstukken waarbij opmerkingen werden gegeven over het functioneren van het systeem van de verzachtende omstandigheden. Het is de bedoeling deze kritieken te bundelen en nader te onderzoeken. Op basis daarvan zal gezocht worden naar juridisch correcte alternatieve mogelijkheden die de verzachtende omstandigheden eventueel kunnen vervangen, waarbij aandacht zal uitgaan naar de wenselijkheid van deze alternatieven en de mate waarin ze tegemoet komen aan de eerder opgesomde kritieken. Het is duidelijk dat het zwaartepunt van deze masterproef bij dit derde deel ligt. Hier zal immers uit moeten blijken of de verzachtende omstandigheden een waardevol middel zijn om de „rechterlijke billijkheid‟ ten volle te laten spelen, dan wel een verouderd en falend systeem dat symptomatisch is voor het hele strafprocesrecht en het beste zou verdwijnen. In deze masterproef zal dan ook getracht worden om de discussie betreffende de verzachtende omstandigheden op een onderbouwde manier te ondersteunen. In het bijzonder de correctionalisering is immers een fundamentele en veel gebruikte techniek binnen het strafproces, waarvan het maatschappelijke belang moeilijk onderschat kan worden. Het is dan ook mijn hoop dat men na het lezen van deze masterproef voldoende kennis en argumenten heeft om aan deze discussie deel te nemen. Ik wens u alvast veel leesgenot.
2
DEEL 1: HISTORIEK VAN DE WET OP DE VERZACHTENDE OMSTANDIGHEDEN INLEIDING Tot op vandaag zijn de systemen van correctionalisering en contraventionalisering door het aannemen van verzachtende omstandigheden gebaseerd op de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden. Hoewel deze wet oorspronkelijk als tijdelijk werd bestempeld – in afwachting van een nieuw wetboek van strafvordering, waarin de bepalingen betreffende de verzachtende omstandigheden zouden geïntegreerd worden – is deze dus nog steeds in voege. In de afgelopen 145 jaar werden de mogelijkheden om verzachtende omstandigheden toe te passen echter herhaaldelijk aangepast en uitgebreid. In het eerste deel van deze masterproef zal dan ook een historisch overzicht geboden worden van het ontstaan van en de wijzigingen aan de betreffende wetgeving. Om de bestaansreden van de verzachtende omstandigheden te begrijpen, dienen we terug te keren naar de voorgeschiedenis en de historische context waarin de wet werd aangenomen. Daartoe dient kort verwezen te worden naar de wortels van ons strafrecht, die liggen in de periode van de Franse overheersing. Na de Belgische revolutie wordt immers overigens geen plotse breuk gemaakt met het oude strafrecht, maar blijft dit integendeel grotendeels in gebruik. Vervolgens wordt nagegaan of er in de periode voorafgaand aan de wet van 4 oktober 1867 de figuur van de verzachtende omstandigheden reeds gekend was, en op welke manier die dan gebruikt werd. De beknopte parlementaire voorbereiding van deze wet en enkele commentaren uit deze periode kunnen vervolgens duidelijkheid verschaffen over de ratio legis van de verzachtende omstandigheden en over de oorspronkelijke doelstellingen van de wetgever bij de invoering van de wet. Het is duidelijk dat het systeem van correctionalisering en contraventionalisering ook aan kritiek onderhevig is. Parallel met een beschrijving van de historische evolutie, wordt dan ook nagegaan in welke mate deze kritiek reeds in het verleden aanwezig was. De negatieve commentaren staan immers in schril contrast met het enthousiasme van de wetgever om de mogelijkheden van de verzachtende omstandigheden verder uit te breiden. Vooral de laatste decennia, met wetswijzigingen in onder meer 1985, 1994, 2008 en 2009 werd hier stevig werk van gemaakt. Onder meer het quasi automatische karakter waarmee verzachtende omstandigheden worden aangenomen is een bron van kritiek, soms zelfs in die mate dat gepleit wordt voor een afschaffing van de wetgeving. Om dit debat goed te kaderen is het aangewezen de historiek van de wet op de verzachtende omstandigheden samen met de bezwaren tegen het systeem onder de loep te nemen.
1
Wat voorafging…
1.1 De oorsprong van ons strafrecht en de Franse Revolutie Om de figuur van de verzachtende omstandigheden te kunnen kaderen, moeten we terugkeren naar de wortels van ons strafrecht, en dus naar de Franse periode van eind 18e eeuw. De Franse revolutionairen zorgden voor de introductie van de verlichtingsidealen in onder meer
3
het strafrecht: het proportionaliteitsbeginsel, het subsidiariteitsbeginsel en het legaliteitsbeginsel doen hun intrede. Er werd komaf gemaakt met de willekeur en de rechtsonzekerheid uit het Ancien Regime, en een aantal wrede straffen werden afgeschaft. De rechter verliest ook elke beoordelingsvrijheid en is verplicht de straf op te leggen die de wet voorschrijft. Er kon dus op geen enkele manier nog rekening gehouden worden met de specifieke omstandigheden waarin het misdrijf gepleegd werd, noch met de persoonlijkheid van de dader. In de rechtsleer heeft men het over “le triomphe du principe enfin reconnu de la légalité des incriminations et des peines sur celui de l‘individualisation des peines, qui disparaissait totalement”1. Montesquieu drukte het in zijn „De l‟esprit des lois‟ als volgt uit: “Il pourrait arriver que la loi, qui est en même temps clairvoyante et aveugle, serait, en de certains cas, trop rigoureuse. Mais les juges de la nation ne sont, comme nous avons dit, que la bouche qui prononce les paroles de la loi; des êtres inanimés qui n'en peuvent modérer ni la force ni la rigueur. C'est donc la partie du corps législatif, que nous venons de dire être, dans une autre occasion, un tribunal nécessaire, qui l'est encore dans celle-ci; c'est à son autorité suprême à modérer la loi en faveur de la loi même, en prononçant moins rigoureusement qu'elle.”2 De Napoleontische codificaties volgen deze evolutie echter niet helemaal. In de Code Pénal van 1810 werden immers een aantal onmenselijke straffen terug ingevoerd. Ook kreeg de rechter wat meer beoordelingsvrijheid bij de straftoemeting, en diende hij niet langer louter „la bouche de la loi‟ te zijn. Er worden wettelijke minimum- en maximumstraffen bepaald, waarbinnen de rechter een precieze straf kan uitspreken. 3 Dit gold om evidente redenen niet voor de doodstraf en de levenslange dwangarbeid. Voor misdaden konden echter geen verzachtende omstandigheden – waarbij de opgelegde straf onder de wettelijke minima zou gaan – aangenomen worden, dan in enkele welbepaalde gevallen die in de wet zelf beschreven werden. Art. 65 van de Code stelde: “Nul crime ou délit ne peut être excusé ni la peine mitigée, que dans les cas et dans les circonstances où la loi déclare le fait excusable, ou permet de lui appliquer une peine moins rigoureuse.” Zo konden personen jonger dan 16 jaar of ouder dan 70 jaar een lagere straf krijgen.4 Merk echter op dat dit enkel gold voor zogenaamde „tijdelijke‟ straffen (opsluiting/gevangenisstraf). Zware straffen, zoals de doodstraf, zijn van nature niet vatbaar voor verlaging en dienden in elk geval uitgesproken te worden. Om ongewenste effecten van de Code tegen te gaan, vaardigde de kersverse vorst Willem I in 1814 echter een besluit uit waarbij het voor de hoven van assisen mogelijk werd om misdaden te bestraffen met correctionele straffen. Dit kon echter enkel wanneer aan twee cumulatieve voorwaarden voldaan was: de schade bij het slachtoffer mocht niet meer dan 50 frank bedragen, en er dienden verzachtende omstandigheden aanwezig te zijn. 5 Merk op dat deze lagere straffen
1
NOLET DE BRAUWERE, M., “Après la réforme de la cour d‟assises - Pour une abrogation de la correctionnalisation.” JT 2011, afl. 6438 (25 mei 2011), 390 2 MONTESQUIEU, De l‘esprit des lois, Boek XI, Hoofdstuk VI, 1748 3 VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht. Deel I. Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2006, 12 4 LECLERCQ, M.J., Les effets de l‘abrogation des lois modificatives et abrogatoires et la règle de l‘unanimite dans la loi du 4 octobre 1867 sur les circonstances attenuantes. Discours prononcé à l‘audience solennelle de rentrée de la Cour d‘appel de Mons, le 01/09/1982, 1982, 3 5 TIMMERMANS, G., Commentaire de la loi du 4 octobre 1867 sur l‘appréciation des circonstances atténuantes par les cours et tribunaux : De l‘admission des circonstances atténuantes par les chambres des mises en
4
nog steeds werden uitgesproken door het hof van assisen. Van een verwijzing naar de correctionele rechtbank – de zogenaamde correctionalisering – was dus nog geen sprake. Daarnaast werden in die periode reeds andere uitwegen gezocht voor de door sommigen als te streng ervaren bestraffing. Zo werden bepaalde feiten door de raadkamer soms als misdaad en soms als wanbedrijf gekwalificeerd, of werden verzwarende omstandigheden genegeerd. Volgens sommigen “déjà un bricolage pour éviter la multiplication des procès d‘assises par souci d‘une bonne administration de la justice…”6 Op die manier werd de strafwet dus omzeild. Het is echter duidelijk dat indien de bestraffing van bepaalde misdrijven als te zwaar wordt aanzien, het de voorkeur verdient om een wetgevend ingrijpen door te voeren, eerder dan „achterpoortjes‟ te zoeken. Deze opmerking is echter vandaag de dag helaas nog steeds geldig.
1.2 De eerste vormen van „correctionalisering‟ Bij de Belgische onafhankelijkheid werden zowel het Strafwetboek (1810) als het Wetboek van Strafvordering (1808) overgenomen. Ondanks de intentie om alle wetboeken te herzien, werd enkel een nieuw Strafwetboek ingevoerd in 1867. Het Wetboek van Strafvordering is tot op vandaag in voege, zij het in gewijzigde vorm. Zo werd in 1878 de „voorafgaande titel‟ toegevoegd.7 Toch werd snel besloten om, in de lijn van het besluit van 1814, de praktijk van de raadkamers te legaliseren. Reeds in 1834 – vrij snel na de Belgische afscheiding dus – werd een wetsontwerp neergelegd dat de organisatie van de jury zou regelen. In de Kamer van Volksvertegenwoordigers werd echter voorgesteld om in het ontwerp een bepaling in te voegen waarbij de raadkamer de bevoegdheid zou krijgen de zaak naar de correctionele rechtbank te verwijzen indien er verzachtende omstandigheden bewezen waren. Dit zou dan wel enkel gelden bij misdaden tegen de eigendom die met opsluiting bestraft konden worden. Misdaden tegen personen werden immers steeds zwaarder geacht. Ook de kamers van inbeschuldigingstelling zouden deze bevoegdheid krijgen. Het betreft de eerste wettelijke vorm van „correctionalisering‟.8 Merk op dat beide voorwaarden uit het besluit van 1814 – de aanwezigheid van verzachtende omstandigheden en het geringe nadeel aan het slachtoffer – behouden bleven. Uiteindelijk werd op voorstel van de Minister van Justitie nog een stap verder gegaan: de correctionalisering zou mogelijk zijn voor alle misdaden die met opsluiting bestraft konden worden, dus ook voor misdaden tegen personen, voor zover de wettelijke sanctie 5 tot 10 jaar opsluiting bedroeg. De raadkamer kon dit besluit enkel nemen bij unanimiteit, voor de kamer van inbeschuldigingstelling volstond een eenvoudige meerderheid. Het openbaar ministerie en de burgerlijke partij konden zich hiertegen verzetten. Voorts werd ook voorzien dat de correctionele rechtbank waarnaar de zaak verwezen werd zich niet onbevoegd zou kunnen verklaren ten aanzien van de verzachtende omstandigheden. Dit principe staat overigens nog steeds vermeld in artikel 3 van de wet van 1867. Uiteindelijk werd het systeem van de accusation et du conseil, et de son influence sur la qualification des infractions et sur la compétence des cours et tribunaux en matière répressive, Brussel, Larcier, 1880, V-VI 6 NOLET DE BRAUWERE, M., “Après la réforme de la cour d‟assises - Pour une abrogation de la correctionnalisation.” JT 2011, afl. 6438 (25 mei 2011), 390 7 VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht. Deel I. Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2006, 14 8 TIMMERMANS, G., o.c., p. X-XI
5
correctionalisering ingevoerd door de artikelen 26 en 27 van de wet van 15 mei 1838 op de jury.9 De mogelijkheid tot correctionalisering was echter niet enkel ingegeven door een bekommernis om de zware bestraffing te matigen. Blijkbaar was het vertrouwen in de jury ook al flink gedaald. “Cette institution demandée avec de si vives instances, avant notre émancipation politique, n‘est plus, il faut le reconnaître, entourée de toute la faveur qui l‘accueillit au début. […] Les verdicts d‘acquittement pronounces par les jurys, alors que toutes les preuves de culpabilité semblaient avoir été acquises, ont affligé les amis de l‘ordre et de la justice. On se persuade difficilement qu‘ils ne doivent pas être regardés comme le fruit d‘une organisation vicieuse ou imparfaite du principe de l‘institution.”10 Men was dus met andere woorden van oordeel dat de jury vaak onbetrouwbaar was, en stelde meer vertrouwen in de beroepsrechters van de correctionele rechtbank. Het is opmerkelijk dat toen reeds een zeker wantrouwen bestond tegen de juryrechtspraak van het hof van assisen en meer bepaald dat dit een reden was om het aantal zaken voor het hof af te bouwen. Een vermindering van de assisenzaken is doorheen de tijd steeds de voornaamste motivatie geweest om alsmaar verder te gaan in de mogelijkheden tot correctionalisering, naast het verminderen van de wettelijk voorgeschreven strafmaat. Nochtans zouden ook andere, meer structurele maatregelen deze doeleinden kunnen helpen bereiken. Met de wet van 15 mei 1849 op de organisatie van het hof van assisen werd het principe dan verder uitgebreid. Wanneer er, omwille van verschoningsgronden of verzachtende omstandigheden, of omwille van de jonge leeftijd van de beschuldigden, de mogelijkheid bestaat om slechts een correctionele straf uit te spreken, kunnen de raadkamers bij unanimiteit en met een gemotiveerd besluit de zaak verwijzen naar de correctionele rechtbank (art. 4). Bovendien zouden niet enkel misdaden die bestraft werden met opsluiting, maar eveneens misdaden die bestraft werden met dwangarbeid gecorrectionaliseerd kunnen worden. Ook werd de voorwaarde van de omvang van het nadeel bij het slachtoffer geschrapt. Er bestond dus wel degelijk reeds een vrij uitgewerkt systeem van correctionalisering en het in rekening nemen van verzachtende omstandigheden vóór het invoeren van de wet van 1867. De toenmalige Minister van Justitie verklaarde echter “que ces mesures (de correctionalisation), qui permettent dans beaucoup de cas de mitiger la rigueur souvent excessive des dispositions du Code pénal, pourront disparaître lorsque la révision de ce Code aura lieu”11. Toen reeds werd een herziening van de strafmaat in het Strafwetboek verkozen boven het systeem van correctionalisering. Door de wet van 1 mei 1849 op de politierechtbanken en de correctionele rechtbanken werd ook de techniek van contraventionalisering ingevoerd. Concreet betreft het dus de denaturatie
9
Art. 26 stelde: “Lorsque le fait imputé sera punissable de la reclusion, et que, sur le rapport fait à la chamber du conseil, les juges sont unanimement d‘avis qu‘ il y a lieu de commuter cette peine en celle de l‘emprisonnement, par l‘application de l‘arrêté du 9 septembre 1814, ils pourront renvoyer le prévenu au tribunal de police correctionnelle en exprimant les circonstances atténuantes, ainsi que le prejudice cause. La chambre des mises en accusation pourra, à la simple majorité, exercer la meme faculté. Le ministère public et la partie civile pourront former opposition à l‘ordonnance de la chamber du conseil, conformément aux dispositions du Code d‘instruction criminelle.” 10 Parl. St. Senaat, 1837-38, nr. 33, 1 11 NOLET DE BRAUWERE, M., “Après la réforme de la cour d‟assises - Pour une abrogation de la correctionnalisation.” JT 2011, afl. 6438 (25 mei 2011), 390
6
van wanbedrijven wegens verzachtende omstandigheden, waarbij deze kunnen verwezen worden naar de politierechtbanken en bestraft worden met een politionele straf.
2
De wet van 4 oktober 1867
Reeds in de periode 1849-1850 ging in de Kamer van Volksvertegenwoordigers een ontwerp voor een nieuw strafwetboek rond, waarin de verzachtende omstandigheden opgenomen waren. Uit het verslag van de parlementaire zitting van 2 juli 1851 blijkt echter dat uiteindelijk toch besloten werd om deze bepalingen niet in het strafwetboek op te nemen: ―Tout en partageant la conviction des auteurs du projet sur ce point, que la vérification et l‘appréciation des circonstances atténuantes doivent être réservées aux Cours et Tribunaux, votre commission n‘a pu méconnaître que cette disposition appartient au Code d‘instruction criminelle. Afin d‘introduire un ordre plus logique dans la codification nouvelle, nous avons l‘honneur de proposer la suppression de cet article.‖12 De verzachtende omstandigheden werden dus geacht meer thuis te horen in het wetboek van strafvordering dan in het strafwetboek. In afwachting van een herziening van het uit 1808 stammende wetboek van strafvordering, zou uiteindelijk besloten worden om de verzachtende omstandigheden op te nemen in een overgangswet.13 Deze is vandaag, net zoals het wetboek van strafvordering overigens, nog steeds van toepassing. 14 Daarnaast ging de discussie in 1867 ook over de vraag of het aannemen van verzachtende omstandigheden zou toekomen aan het Hof, of aan de jury. Uiteindelijk werd in de parlementaire commissie (met zes stemmen tegen een) beslist dat het Hof hiervoor het beste geplaatst is, aangezien dit sowieso over de strafmaat beslist, en de jury zich enkel met de schuldvraag bezighoudt.15 ―La Cour est, en effet, chargée d‘apprécier l‘intensité de la peine que mérite le fait constaté par le jury. Elle a aussi à tenir compte des circonstances atténuantes qui ont accompagné l‘infraction; qu‘il faille s‘en occupier pour fixer la peine dans les limites du maximum et du minimum, ou pour la faire descendre au-dessous du taux ordinaire, l‘appréciation est une et ne parait pas pouvoir être divisée…‖16 Op 23 mei 1867 wordt het „wetsontwerp tot toewijzing aan de Hoven en Rechtbanken van de beoordeling van de verzachtende omstandigheden‟ unaniem goedgekeurd in de Kamer van Volksvertegenwoordigers, waarna het naar de Senaat verhuisde. In de senaatscommissie wordt opnieuw benadrukt dat de kwestie of de verzachtende omstandigheden door het Hof dan wel door de jury kunnen aangenomen worden, slechts voorlopig beslecht wordt door het aannemen van een overgangswet. De hele kwestie zou opnieuw besproken worden in het kader van de besprekingen omtrent het nieuwe wetboek van strafvordering. De commissie zegt daarover: 12
Parl. St. Kamer, 2 juli 1851, 245, 100 Parl. St. Kamer, 17 mei 1867, 135, 1 14 DERUYCK, F, Over de correctionalisering van misdaden: pleidooi voor ‗intelligent design‘. In: De wet voorbij. Liber Amicorum Luc Huybrechts. Antwerpen, Intersentia, 2010, 127-128 15 Later wijzigde de wetgeving, waardoor de jury nu, samen met de beroepsrechters, ook over de strafmaat beslist. 16 Parl. St. Kamer, 11 mei 1867, 161, 2 13
7
―La Chambre des Représentants a pensé, que c‘était à la sagesse éclairée des Cours et Tribunaux qu‘il convenait de laisser le soin d‘une decision aussi importante. La disposition qui le decide, n‘est que transitoire, il est urgent qu‘elle soit votée. […] Toutefois comme de bons esprits conservent encore des doutes sur la question résolue par le texte transitoire à sanctionner, plusieurs members de la Commission ont fait reserve expresse de leur droit d‘examen ultérieur, lorsqu‘il s‘agira de régler ce point important par une Loi définitive, lors de la révision qui reste à faire du Code d‘instruction criminelle.‖17 Een van de senatoren, baron d‟Anethan, gaat zelfs nog een stap verder, en stelt onomwonden dat zijn goedkeuring van het wetsontwerp samenhangt met het vooruitzicht om de inhoud ervan opnieuw te bespreken bij het voorleggen van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. ―J‘entends faire toutes mes réserves pour l‘avenir relativement aux dispositions memes du projet de loi, car s ices dispositions n‘avaient pas été puremenyt transitoires, s‘il s‘était agi d‘un projet définitif, je n‘aurais pas pu y donner mon assentiment dans les termes où il est rédigé.‖18 Het feit dat de onderzoeksgerechten door een beslissing tot correctionalisering door het toepassen van verzachtende omstandigheden de vonnisgerechten zouden kunnen binden, kon op heel wat kritiek rekenen. Op dat moment wist men dan zelfs nog niet dat de mogelijkheden tot correctionalisering – die op dat moment voornamelijk voor gekwalificeerde diefstal toegepast werd19 – zou worden uitgebreid tot een automatische verwijzing van tal van misdaden naar de correctionele rechtbank. Uiteindelijk werd op 5 oktober 1867 de wet tot toewijzing aan de Hoven en Rechtbanken van de beoordeling van de verzachtende omstandigheden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Waar de Franse revolutionairen het nog hadden over „le triomphe du principe enfin reconnu de la légalité des incriminations et des peines‘ (cfr. supra) is het hier de individualisering van de strafmaat die definitief de bovenhand heeft gehaald. Zoals reeds aangehaald is de wet, ondanks zijn zogezegde „overgangskarakter‟, nog steeds van toepassing, zij het in gewijzigde vorm. Op de toen reeds aangekondigde herziening van het Wetboek van Strafvordering is het nog steeds wachten. Kader 1: de oorspronkelijke wet op de verzachtende omstandigheden, zoals gepubliceerd in het BS van 5 oktober 1867 Article 1er L‟appréciation des circonstances atténuantes, dans les cas prévus par le chapitre IX, livre 1er du Code penal, est reserve aux cours et aux tribunaux. Ces circonstances seront indiquées dans leurs arrêts et jugements. Art. 2 Dans tous les cas où il y aurait lieu de ne prononcer qu‟une peine correctionnelle, à raison soit d‟une excuse, soit de circonstances atténuantes, et dans les cas où il y aurait lieu d‟appliquer les articles 72, 75 et 76 du Code penal, la chamber du conseil pourra, à l‟unanimité de ses 17
Parl. St. Senaat, 25 mei 1867, 83, 1 Parl. St. Senaat, 25 mei 1867, S00022574, 337 19 NOLET DE BRAUWERE, M., “Après la réforme de la cour d‟assises - Pour une abrogation de la correctionnalisation”. JT 2011, afl. 6438 (25 mei 2011), p. 389 18
8
members, et par une ordonnance motive, renvoyer le prévenu au tribunal de police correctionnelle. Art. 3 Le tribunal de police correctionnelle devant lequel le prévenu sera renvoyé ne pourra decliner sa competence en ce qui concerne l‟âge, la surdi-mutité, l‟excuse et les corconstances atténuantes. Il pourra prononcer un emprisonnement qui ne sera pas au-dessous des minimum fixes par les deux derniers paragraphes de l‟article 80 du Code penal, et suivent les distinctions établies par ces paragraphes, sans prejudice de l‟application des autres peines prévues par l‟article 84 dudit Code. Toutefois, dans les cas prévus par les articles 72, 75, 76 et 414 du Code penal, il statuera conformément à ces dispositions. Art. 4 Lorsque le fait impute sera punissable de l‟emprisonnement ou de l‟amende, et que, sur le réquisitoire du ministère public, ou sur le rapport fait à la chamber du conseil, les juges seront unanimement d‟avis qu‟il y a lieu de réduire ces peines au taux des peines de police, ils pourront renvoyer le prévenu devant le juge de paix competent, en exprimant les circonstances atténuantes. Art. 5 Le tribunal de police devant lequel le prévenu sera renvoyé ne pourra decliner sa competence en ce qui concerne les circonstances atténuantes, et il pourra prononcer les peines de police. Art. 6 Dans les cas prévus par les articles 2 et 4 de la présente loi, la chambre des mises en accusation pourra, à la simple majorité, exercer la meme faculté. Le ministère public et la partie civile pourront former opposition à l‟ordonnance de la chambre du conseil, conformément aux dispositions du Code d‟instruction criminelle. Art. 7 L‟art. 4 de la loi du 1er mai 1849 et les art. 3, 4, 5 et 6 de la loi du 15 mai 1849 sont abrogés.
3
Verdere ontwikkelingen
De wet op de verzachtende omstandigheden werd in de loop der jaren herhaaldelijk gewijzigd. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste aanpassingen die werden doorgevoerd.
3.1 Meer mogelijkheden tot correctionalisering In de eerste plaats werden een aantal wetten aangenomen die de lijst met correctionaliseerbare misdaden uitbreidde. Zo bijvoorbeeld was er de wet van 23 augustus 1919 „sur la détention préventive, les circonstances atténuantes et la participation du jury à l‟application des peines‟, die toeliet om ook gekwalificeerde diefstallen naar de correctionele rechtbank te verwijzen, zelfs indien de straf 15 jaar dwangarbeid te boven ging. Deze wijziging werd gemotiveerd door de vaststelling dat de straffen omwille van de combinatie van verzwarende
9
omstandigheden soms manifest overdreven zijn. Er is dan geen reden om dergelijke zaken voor het hof van assisen te brengen. De wet van 14 mei 1937 voegde tal van zedenmisdrijven toe aan de lijst van correctionaliseerbare misdaden. Deze waren strafbaar met maximum 20 jaar dwangarbeid. De wetgever oordeelde immers dat er een wanverhouding bestond tussen de ernst van de feiten en de wettelijk bepaalde straf, en dat door verzachtende omstandigheden toch meestal slechts een correctionele straf kan opgelegd worden. Bovendien werd de verdachte dan nog eens blootgesteld aan de schande van een verschijning voor het hof van assisen. 20 Er speelde echter opnieuw een andere bekommernis: “Indien de raadkamer de verkrachting niet aanneemt en de zaak naar de correctionele rechtbank verwijst als een correctionaliseerbare aanranding van de eerbaarheid, bestaat er een gevaar dat de rechtspleging een regeling van rechtsgebied voor gevolg zal hebben; indien de raadkamer de zaak naar het Hof van Assisen verwijst, kan het gebeuren dat de vervolging, om reden van de aan die zaken eigen subtiliteiten, op een vrijspraak zonder meer uitloopt, zelfs indien een bijkomende vraag aan de jury wordt gesteld. Die bezwaren zouden niet te duchten zijn indien de feiten werden gevonnist door de correctionele rechtbank.”21 Ook hier komt het wantrouwen tegenover de volksjury naar boven.
3.2 De wet van 1 februari 1977 De wet van 1 februari 1977 tot wijziging van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden en van het strafwetboek breidde de mogelijkheid tot correctionalisering verder uit. De onderzoekgerechten kunnen misdaden correctionaliseren door verzachtende omstandigheden aan te nemen, indien de door de wet voorziene straf ten hoogste 20 jaar dwangarbeid bedraagt. Voor de inwerkingtreding van deze wet lag de grens op 15 jaar. Meer zaken zullen dus voor de correctionele rechtbank gebracht worden, in plaats van voor het hof van assisen. Ook wordt komaf gemaakt met de voorheen vereiste eenparigheid van stemmen bij de beslissing van het onderzoekgerecht. Dit geldt zowel voor de beslissingen tot correctionalisering als die tot contraventionalisering. Daarnaast wordt ook art. 25 Sw. gewijzigd, in die zin dat bij correctionalisering van een met tijdelijke dwangarbeid strafbare misdaad de maximale straf 10 jaar gevangenisstraf is.22 Bij herhaling en samenloop bedraagt de maximale straf volgens het nieuwe art. 60 Sw. 20 jaar. In de rechtsleer werd de doorgevoerde weetswijziging toegejuicht, omdat de bevoegdheid van het hof van assisen geleidelijk aan beperkt wordt tot zware misdaden en politieke misdrijven. “Het is een eerste fase in de hervorming van de strafrechtspleging, die maar al te lang aansleept, en aan de hand van de bevindingen omtrent de nieuwe wetsbepalingen kan dan achteraf de volledige afschaffing van de procedure van correctionalisatie worden overwogen.”23
20
DERUYCK, F., Over de correctionalisering van misdaden: pleidooi voor ‗intelligent design‘. In: DERUYCK, DE SWAEF, M., ROZIE, J., ROZIE, M., TRAEST, P., VERSTRAETEN, R., De wet voorbij: liber amicorum Luc
F.,
Huybrechts, Mortsel, Intersentia, 2010, p. 129 21 Parl. St. Kamer, 1936-37, nr. 101, p. 2 22 Merk op dat sinds de wet van 10 juli 1996 de „dwangarbeid‟ vervangen is door „opsluiting‟. 23 VANDEPLAS, A., “Wijziging van de wet op de verzachtende omstandigheden.” RW, 1976-77, 1979
10
3.3 De wet van 6 februari 1985 De wet van 6 februari 1985 tot wijziging van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden kwam er op initiatief van toenmalig Minister van Justitie Jean Gol. Hij diende in de Senaat een wetsontwerp in dat voorzag in de mogelijkheid om ook de misdaden uit art. 473 Sw. – namelijk diefstal door middel van bedreiging of geweld en afpersing – te correctionaliseren, maar enkel wanneer geen ernstige fysieke of psychische verwondingen of letsels veroorzaakt werden. In de Senaatscommissie werd het ontwerp echter nog flink uitgebreid, onder meer met art. 347bis Sw. (gijzeling) wanneer dit voor de gegijzelden geen andere gevolgen heeft dan een blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid en art. 510 Sw. (brandstichting waarbij de dader moest vermoeden dat er zich een of meerdere personen zouden bevinden). Nog steeds blijkt de wetgever ervan overtuigd te zijn dat de procedure voor het hof van assisen problemen oplevert: “Daar dus de verwijzing naar de correctionele rechtbank niet kan worden bevolen, worden bij de assisenhoven dan ook soms zaken aanhangig gemaakt waarvoor niemand zou betwisten dat de behandeling beter aan de correctionele rechtbank zou worden toevertrouwd. […] Tevens zij erop gewezen dat de samenstelling van een assisenhof een aantal organisatorische problemen doet rijzen, die de afhandeling van de dossiers vertragen. Bijgevolg is het verantwoord het hof van assisen te ontlasten van een aantal zaken waarbij de ernst van de feiten de verwijzing naar een assisenhof niet wettigt. De verwijzing naar de correctionele rechtbank heeft bijgevolg een snellere rechtsbedeling tot gevolg.”24 Art. 25 Sw. werd echter niet meteen aangepast, waardoor dit volgens de rechtsleer kan leiden tot een situatie waarbij een met tijdelijke dwangarbeid strafbare misdaad door correctionalisering kan worden omgezet in een gevangenisstraf van tien jaar, terwijl de sanctie bij een misdaad strafbaar met de doodstraf of met levenslange dwangarbeid mogelijk tot een gevangenisstraf van vijf jaar kan worden herleid.25 Pas met de wet van 26 november 1986 werd dit rechtgezet. Voor gecorrectionaliseerde misdaden die volgens de wet bestraft worden met de dood of met levenslange dwangarbeid en die gepleegd werden vóór 9 januari 1987 – de datum van inwerkingtreding van de wet – kan een gevangenisstraf van maximaal 5 jaar worden opgelegd. Misdaden die later worden gepleegd kunnen in het geval van correctionalisering bestraft worden met maximaal 10 jaar gevangenisstraf.26
3.4 De wet van 11 juni 1994 De wet van 11 juli 1994 betreffende de politierechtbanken en houdende een aantal bepalingen betreffende de versnelling en de modernisering van de strafrechtspleging bevatte ook een aantal bepalingen die de wet op de verzachtende omstandigheden zouden aanpassen. Meer bepaald was het de bedoeling om de als log beschouwde procedures tot correctionalisering of contraventionalisering door de raadkamer in bepaalde gevallen te omzeilen door ook de procureur des konings deze mogelijkheid te geven. Het werd immers als kunstmatig ervaren dat de raadkamer diende te oordelen over de correctionalisering of contraventionalisering wanneer er geen gerechtelijk onderzoek gevoerd was. In de verwijzingsbeschikking werd 24
Parl. St. Kamer, 1984-85, nr. 1036-3, 2-3 VANDEPLAS, A., “De nieuwe wet op de verzachtende omstandigheden,” RW, 1984-1985, 2186 26 VANDEPLAS, A., “Het nieuwe artikel 25 van het strafwetboek.” RW, 1986-87, 1514 25
11
namelijk de facto overgenomen wat de procureur reeds vermeld had in de stukken van het parket. Tot hier toe konden dus enkel de vonnisgerechten en de onderzoeksgerechten verzachtende omstandigheden aannemen. De tussenkomst van de raadkamer was steeds vereist om als misdaden gekwalificeerde feiten voor de correctionele rechtbank te kunnen brengen, of als wanbedrijven gekwalificeerde feiten voor de politierechtbank. Vanaf nu kan de procureur des konings de verdachte rechtstreeks dagvaarden of oproepen voor de correctionele rechtbank of de politierechtbank met vermelding van verzachtende omstandigheden. De logica van deze wetswijziging wordt in de memorie van toelichting als volgt uitgelegd: “Artikel 98 van de Grondwet bepaalt dat ‗de jury bevoegd is in alle criminele aangelegenheden‘. Omdat de daadwerkelijk opgelegde straf uiteindelijk bepaalt of een veroordeling in criminele zaken, correctionele zaken of politiezaken werd uitgesproken, kan men zeggen dat, zo het openbaar ministerie zelf vaststelt dat er verzachtende omstandigheden ten gunste van de verdachte bestaan die een veroordeling tot een criminele straf uitsluiten, er dan geen sprake meer kan zin van een criminele aangelegenheid in de zin van artikel 98 van de Grondwet. Het is ook op basis van dezelfde logica dat de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden, de verwijzing van de verdachte van een misdaad naar de correctionele rechtbank toelaat nadat verzachtende omstandigheden in aanmerking werden genomen door het onderzoeksgerecht.”27 Er wordt wel een waarborg voorzien om het principe dat de rechter het bestaan van verzachtende omstandigheden moet vaststellen te behouden. De rechtbank die het die het inzake de verzachtende omstandigheden of een verschoningsgrond niet eens is met de procureur des konings, kan zich immers onbevoegd verklaren. In volle „Dutroux‟-periode werd daarnaast nog een zesde misdaad, strafbaar met meer dan 20 jaar opsluiting, toegevoegd aan de lijst met misdaden die kunnen gecorrectionaliseerd worden. Door de wet van 13 april 1995 betreffende seksueel misbruik ten aanzien van minderjarigen kan ook de verkrachting van een kind dat geen volle tien jaar oud is naar de correctionele rechtbank verwezen worden.28 De openbaarheid en de traagheid van de procedure voor het hof van assisen zouden immers een traumatiserende invloed hebben op het kind.29
3.5 De wet van 8 juni 2008 Ook de wet van 8 juni 2008 houdende diverse bepalingen (II) bevat twee artikelen betreffende de verzachtende omstandigheden met als doel de rechtsgang vlotter te laten verlopen. In casu werd geprobeerd negatieve bevoegdheidsconflicten, waarbij geen enkele rechtbank dus bevoegd zou zijn, te voorkomen door een aanpassing van de artikelen 3 en 5 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden. Deze situatie doet zich voor wanneer een rechter de zaak naar een andere rechter doorverwijst, waarna deze laatste zich onbevoegd verklaart. Zo bijvoorbeeld kan de raadkamer een zaak verwijzen naar de correctionele rechtbank, die vervolgens stelt dat het misdrijf niet correct gecorrectionaliseerd werd en de correctionele rechtbank dus onbevoegd is. 27
Parl. St. Senaat, 1991-1992, 3 juni 1994, 209-2, 155 DERUYCK, F., Over de correctionalisering van misdaden: pleidooi voor ‗intelligent design‘. In: DERUYCK, F., DE SWAEF, M., ROZIE, J., ROZIE, M., TRAEST, P., VERSTRAETEN, R., De wet voorbij: liber amicorum Luc Huybrechts, Mortsel, Intersentia, 2010, 131 29 Parl. St. Senaat 1994-95, 10 maart 1995, nr. 1348-1, 5 28
12
In principe staat hier enkel het Hof van Cassatie in voor de zogenaamde regeling van rechtsgebied. De wetswijziging houdt in dat de correctionele rechtbank, respectievelijk de politierechtbank, zich toch bevoegd kan verklaren om kennis te nemen van feiten die een correctionaliseerbare misdaad die niet (correct) gecorrectionaliseerd werd, respectievelijk een contraventionaliseerbaar wanbedrijf dat niet (correct) gecontraventionaliseerd werd, uitmaken indien er verzachtende omstandigheden of een verschoningsgrond aanwezig zijn die maken dat er slechts een correctionele straf, respectievelijk politiestraf, moet uitgesproken worden. Indien echter de feitenrechter van oordeel is dat er geen verzachtende omstandigheden zijn, en zich dus een negatief bevoegdheidsconflict voordoet, blijft het Hof van Cassatie bevoegd voor de regeling van rechtsgebied.30 De correctionele rechtbank en de politierechtbank mogen dus zelf verzachtende omstandigheden aannemen indien de raadkamer verzuimd heeft dat te doen. Na een regeling van rechtsgebied door het Hof van Cassatie zou de zaak anders toch opnieuw voor deze rechtbank komen. Om proceseconomische redenen werd er dus voor gekozen om deze stap over te slaan. Wanneer later uit nieuwe elementen zou blijken dat de feiten toch zwaarder zijn, blijft de correctionele rechtbank volgens de memorie van toelichting bovendien toch bevoegd om de zaak verder te behandelen.
3.6 De wet van 21 december 2009 tot hervorming van het Hof van Assisen 3.6.1 De oorspronkelijke doelstellingen In het najaar van 2008 werd in de Senaat een wetsvoorstel ingediend met de niet te onderschatten ambitie om de organisatie en procedure van het Hof van Assisen aan te passen. Het was gebaseerd op het eindverslag van de „Commissie tot hervorming van het hof van assisen‟. Deze werd in november 2004 opgericht door toenmalig Minister van Justitie Onkelinx. Het was de bedoeling “te reflecteren over de relevantie en de kwaliteit van de huidige assisenprocedure en om in voorkomend geval hervormingsvoorstellen te formuleren. De opdracht die de minister de Commissie gaf, bestond erin om zonder a priori's te onderzoeken welke de meest adequate procedure is voor de berechting van misdaden.”31 Dat nagedacht werd over een fundamentele hervorming, bewijst het tussentijds verslag van 8 maart 2005. Twee alternatieve mogelijkheden werden uit de doeken gedaan: enerzijds de afschaffing van het Hof van Assisen mits de vervanging ervan door de „lekenrechters‟, anderzijds een modernisering ervan. Uiteindelijk werd voor de tweede optie gekozen, waarna de commissie dit verder uitwerkte. Op 23 december 2005 werd het eindverslag aan minister Onkelinx overhandigd, dat als basis diende voor het ingediende wetsvoorstel en de discussie in de commissie. Een van de voornaamste zaken van het wetsvoorstel betreft de bevoegdheden van het Hof van Assisen. De verzachtende omstandigheden en de mogelijkheid tot correctionalisering zijn hier uiteraard onlosmakelijk mee verbonden. Het oorspronkelijke voorstel is wat dat betreft zeer duidelijk: “Wat de bevoegdheid van het hof van assisen betreft is de indiener van oordeel dat de huidige regeling moet vervallen: er moet een einde komen aan de stelselmatige toepassing van de correctionalisering. Hij meent evenwel dat de huidige bevoegdheid van het hof van assisen niet verruimd behoort te worden. De Commissie stelt bijgevolg voor een positieve en 30 31
Parl. St. Kamer, 2007-2008, 1013/001, 11 Parl. St. Senaat, 2009-2009, 25 september 2008, 4-924/1, 1
13
beperkende lijst van misdrijven goed te keuren waarvoor het hof van assisen bevoegd is en een aantal regels in te voeren om misdaden te beoordelen die niet in de lijst vermeld staan. Daar komt nog bij dat de indiener voorstelt een positieve lijst van misdrijven op te stellen die de bevoegdheid van het hof van assisen duidelijk omschrijft om tot eenvormigheid en gelijkheid te komen.”32 Kortweg zou de lijst met misdrijven die steeds door het Hof van Assisen moeten behandeld worden volgende misdaden omvatten: misdrijven die bestraft worden met levenslange opsluiting; misdrijven waarop een gevangenisstraf van 30 jaar staat en het slachtoffer is overleden, waarbij de dader het oogmerk had te doden; misdrijven met een dodelijk slachtoffer, waarbij het oogmerk van de dader geen criterium is, maar de graad van „uitzonderlijke wreedheid‟ bij de uitvoering wel; een aantal misdrijven van politieke aard. Kader 2: Exhaustieve lijst met misdaden die tot de bevoegdheid van het Hof van Assisen zouden behoren, zoals voorgesteld door de Commissie Hervorming van het Assisenhof -
-
-
-
-
-
-
32
Misdaden en wanbedrijven tegen de veiligheid van de staat (art. 101-135quinquies Sw.): het gaat om politieke misdrijven uit de aard. Een aantal zijn ook strafbaar met een levenslange straf. Ernstige schendingen van het humanitair recht (art. 136bis-136septies Sw.): het hof van assisen beschikt over een grotere legitimiteit dan de correctionele rechter om deze misdrijven te beoordelen. Dit geldt ook voor de misdrijfvormen die een mindere straf dan levenslang toelaten. Deze zullen trouwens zeer vaak samenhangen met misdaden strafbaar met levenslange opsluiting. Terroristische misdrijven met een of meer dodelijk slachtoffer(s) (art. 137-138 Sw.): er wordt niet uitgegaan van een vermoeden van politiek misdrijf. Derhalve wordt het voormelde basiscriterium toegepast (dodelijk slachtoffer en intentie om te doden). De Commissie acht het evenwel aangewezen in deze gevallen rekening te houden met de eventuele onmogelijkheid om de jury samen te stellen omwille van een reële dreiging of druk, zodat op dit punt een voorbehoud in de wet moet worden ingeschreven. Gijzeling (art. 347bis Sw.). Bij gijzeling van minderjarigen voorziet de wet een levenslange opsluiting. Dit is eveneens het geval wanneer de gijzeling de gevolgen heeft, omschreven in art. 347 bis, §4 of gepaard gaat met foltering. Verkrachting met de dood als gevolg (art. 375-376 Sw.). Het voorstel om deze misdrijven in de lijst op te nemen strookt met de huidige situatie.76 Het betreft hier een uitbreiding te aanzien van het basiscriterium, vermits in artikel 376, lid 1 van het Strafwetboek de intentie om te doden ontbreekt. Evenwel is er sprake van een bijzondere wreedheid. Opzettelijk doden (art. 393-397 Sw.). In geval van moord, oudermoord of vergiftiging voorziet de wet een levenslange opsluiting Bij doodslag geldt het basiscriterium, namelijk de aanwezigheid van een dodelijk slachtoffer ten gevolge van een oogmerk om te doden. Foltering met de dood als gevolg (art. 417ter, 3e lid, 2° Sw.). Het betreft hier een uitbreiding ten aanzien van het basiscriterium, vermits in artikel 417 ter, derde lid, 2° van het Strafwetboek er geen intentie is om te doden. Evenwel is er sprake van een bijzondere wreedheid.
Parl. St. Senaat, 2009-2009, 25 september 2008, 4-924/1, 3-4
14
-
-
-
Ontvoering of gevangenhouding van minderjarigen met de dood als gevolg (art. 428, §5 Sw. en 429 Sw.). Het betreft hier een uitbreiding ten aanzien van het basiscriterium, vermits in artikel 428 §5 en 429 van het Strafwetboek er geen intentie is om te doden. Evenwel is er sprake van een bijzondere wreedheid. Roofmoord (art. 475 Sw.): artikel 475 van het Strafwetboek voorziet in een levenslange opsluiting. Brandstichting met dodelijk slachtoffer (art. 518, laatste lid Sw.): wanneer de dader moest vermoeden dat zich in de in brand gestoken plaatsen een of meer personen bevonden, en het feit de dood ten gevolge heeft, voorziet artikel 518, laatste lid van het Strafwetboek in een levenslange opsluiting. Doodslag om vernieling/beschadiging te vergemakkelijken (art. 532 Sw.): artikel 532 van het Strafwetboek voorziet in een levenslange gevangenisstraf.
Merk op dat de poging tot het plegen van deze misdrijven, waarop steeds een lagere straf zal staan, in dit geval niet meer voor het Hof van Assisen komt. Wel verdwijnt de mogelijkheid tot correctionalisering door de onderzoeksgerechten op basis van verzachtende omstandigheden. Alle misdaden die niet in deze lijst voorkomen zullen tot de bevoegdheid van de correctionele rechtbank gaan behoren. Deze kan dan ook criminele straffen uitspreken. Art. 150 van de Grondwet zou hiervoor aangepast worden. Dat artikel zegt nu immers: “De jury wordt ingesteld voor alle criminele zaken, alsmede voor politieke misdrijven en drukpersmisdrijven, behoudens voor drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie ingegeven zijn.” Dit wordt in het voorstel helemaal onderuit gehaald.
3.6.2 Opmerkingen van de Hoge Raad voor de Justitie De Hoge Raad voor de Justitie heeft in een uitgebreid advies alle bepalingen van het wetsvoorstel becommentarieerd. In dit advies worden duidelijk een aantal bekommernissen van de Commissie gedeeld: “De Hoge Raad treedt de opvatting bij dat de systematische correctionalisatie via de aanneming van verzachtende omstandigheden absoluut onbevredigend is. Ook deelt de Hoge Raad de vrees dat deze quasi-automatische toepassing van de correctionalisatie op gespannen voet kan staan met het legaliteitsbeginsel, en desgevallend ook met het gelijkheidsbeginsel.”33 De Hoge Raad heeft echter wel een aantal bemerkingen. De bevoegdheidsafbakening van het Hof van Assisen wordt immers als te stroef ervaren. Zo worden strafbare pogingen tot het plegen van misdaden steeds voor de correctionele rechtbank gebracht, waar het in bepaalde omstandigheden toch aangewezen zou zijn deze voor het Hof van Assisen te brengen. Anderzijds zou het toch mogelijk moeten zijn om bepaalde misdaden die wel op de lijst voorkomen toch naar de correctionele rechtbank te verwijzen. De Hoge Raad heeft dan ook een eigen voorstel uitgewerkt, dat als een soort tussenoplossing kan beschouwd worden. Concreet stelt de Hoge Raad voor om de feiten die op het moment van het advies correctionaliseerbaar waren – en in de praktijk dus ook steeds naar de correctionele rechtbank verwezen werden – te onttrekken aan de bevoegdheid van het Hof van Assisen en rechtstreeks toe te wijzen aan de correctionele rechtbanken. Wel kunnen deze laatste dan de door de wet voorziene strafmaat opleggen. Aangezien de correctionalisering een formaliteit geworden is, heeft het volgens de Hoge Raad geen zin meer om deze techniek voor die bepaalde misdrijven 33
Parl. St. Senaat, 2009-2009, 11 februari 2009, 4-924/2, 23
15
te behouden, en kunnen de correctionele rechtbanken beter gewoon bevoegd worden om van deze feiten kennis te nemen. Merk op dat dit betekent dat de correctionele rechtbanken – die normaal enkel correctionele straffen kunnen opleggen – dus ook in dit voorstel bevoegd worden om criminele straffen uit te spreken, met name tot maximaal 20 jaar. Op de feiten die op dit moment niet correctionaliseerbaar zijn zou de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden van toepassing worden, zodat ook deze – mits het aannemen van dergelijke verzachtende omstandigheden door de kamer van inbeschuldigingstelling – naar de correctionele rechtbank zouden kunnen verwezen worden. In dit scenario zouden dan ook alle misdaden, zelfs de allerzwaarste, door de correctionele rechtbank kunnen behandeld worden. Opnieuw moet in dat geval ook art. 150 GW aangepast worden. Voor de misdaden die rechtstreeks voor de correctionele rechtbank gebracht worden, kunnen de onderzoeksgerechten dan ook geen verzachtende omstandigheden meer aannemen. Het vonnisgerecht zelf kan dit uiteraard wel nog, en dit volgens de regels van art. 79-84 Sw. voor de misdaden die door het Hof van Assisen behandeld worden kan de Kamer van Inbeschuldigingstelling – en dus niet de raadkamer – wel nog verzachtende omstandigheden aannemen, waarna de zaak verwezen wordt naar de correctionele rechtbank.
3.6.3 Behandeling in de Senaat Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Senaat blijkt opnieuw dat er een consensus bestaat over het feit dat de bevoegdheid van het Hof van Assisen niet uitgebreid kan worden. Wel komen twee modellen tegenover elkaar te staan. Enerzijds is er het wetsvoorstel, dat werkt met een beperkende lijst van bevoegdheden van het Hof van Assisen en waarbij de mogelijkheid tot correctionalisering wordt afgeschaft. Anderzijds houdt de tussenoplossing van de Hoge Raad voor de Justitie in dat een beperkte vorm van correctionalisering blijft bestaan, namelijk voor die misdaden die hiervoor voordien niet in aanmerking kwamen. Ook de kringen rond de Minister van Justitie lijken het pad van de Hoge Raad te volgen. Weliswaar moet komaf gemaakt worden met de „onbevredigende techniek‟ van de systematische correctionalisering, toch zou de toebedeling van zaken aan het Hof van Assisen soepeler moeten kunnen gebeuren.34 In de praktijk zal het immers vaak aangewezen zijn rekening te houden met de concrete omstandigheden van de zaak bij de beslissing tot correctionalisering, waardoor een al te strakke afbakening van de bevoegdheden van het Hof van Assisen onwerkbaar zou zijn. Gedacht wordt bvb. aan de pogingen tot het plegen van misdaden, waar in sommige gevallen een behandeling door het Hof van Assisen en in andere gevallen een doorverwijzing naar de correctionele rechtbank de beste oplossing zal zijn. Toch wordt onder de senatoren ook opgemerkt dat een open invulling van de misdaden die voor het Hof van Assisen kunnen gebracht wordt geen garantie is dat het aantal zaken bij dat Hof ook daadwerkelijk zal verminderen. Onder meer senator Mahoux (PS) wijst er volgens het commissie verslag op “dat de oplossing die de regering verdedigt niet tot gevolg zal hebben dat de werking van de hoven van assisen zal verbeteren. Het aantal dossiers dat naar assisen wordt verwezen zal niet verminderen. Hij herinnert eraan dat een van de vaakst gemaakte opmerkingen tegen de huidige procedure de verzadiging van de hoven van assisen is. Om de doelstelling van een betere doorstroming te bereiken, moet men de zaken die naar 34
Parl. St. Senaat, 2008-2009, 14 juli 2009, 4-924/4, 59
16
het hof van assisen worden verwezen restrictiever definiëren. Hij pleit dus voor het behoud van een lijst van misdaden die naar het hof van assisen worden verwezen, met een beoordelingsmarge naar beneden, dat wil zeggen een mogelijkheid om te correctionaliseren.”35 Het is dus duidelijk dat er in de commissie, ondanks de overeenstemming rond het terugdringen van het aantal assisenzaken, zeer uiteenlopende meningen bestaan over de correctionalisering. In elk geval zou er voor gekozen worden om de misdaden die op dat moment voor correctionalisering in aanmerking komen rechtstreeks toe te wijzen aan de correctionele rechtbank. Deze zou, voor de die misdaden, dan straffen kunnen uitspreken tot 20 jaar, wat voordien niet mogelijk was. De correctionele rechtbank was immers enkel bevoegd voor wandaden, en kon dus behoudens de gevallen van wettelijke herhaling slechts een maximale straf van 5 jaar gevangenisstraf opleggen. Merk daarbij op dat door rechtstreekse toewijzing aan de correctionele rechtbank de betreffende misdaden zwaarder kunnen bestraft worden dan bij behandeling door de zelfde rechtbank na correctionalisering in het geldende systeem. Indien men dan niet vasthoudt aan de strikte scheiding tussen de bevoegdheden van het Hof van Assisen en de correctionele rechtbank, zal steeds een „grijze zone‟ blijven bestaan‟. Daarbij is het dan de vraag of alle misdaden die door het Hof van Assisen kunnen behandeld worden eventueel voor correctionalisering in aanmerking moeten komen – wat impliceert dat de kamer van inbeschuldigingstelling kan beslissen om alle zaken naar de correctionele rechtbank door te verwijzen – dan wel of er een lijst van misdaden aangelegd moet worden die steeds voor assisen moeten komen. De kans dat alle zaken gecorrectionaliseerd zouden worden is echter klein, gelet op de beperking in de strafmaat die de correctionele rechtbank kan opleggen. De zwaarste misdaden zullen dus wellicht in elk geval door het Hof van Assisen behandeld worden. Uiteindelijk zal de commissie er toch voor opteren om het oorspronkelijke wetsvoorstel door amendering aan te passen. De limitatieve lijst met misdaden die steeds door het Hof van Assisen dienen behandeld te worden verdwijnt dan ook. Het feit dat de strafbare pogingen nooit meer voor Assisen zouden kunnen komen is daarbij een van de overwegingen. Er wordt daarentegen gekozen voor een wat soepeler systeem. Zoals reeds eerder overeengekomen was, worden de feiten die op dat moment voor correctionalisering in aanmerking kwamen en waarbij dit ook systematisch gebeurde, rechtstreeks naar de correctionele rechtbank verwezen. Correctionalisering zou echter mogelijk blijven voor een aantal misdrijven waarbij geen sprake is van een dodelijk slachtoffer of van de intentie om te doden, of bepaalde dossiers van georganiseerde criminaliteit. het betreft in concreto misdaden waarvan de straf 20 jaar opsluiting niet te boven gaat, zes misdaden die systematisch gecorrectionaliseerd werden (art. 2, 3e lid, 2° tot 7° van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden) en twee bijkomende misdaden, namelijk art. 408 Sw. (kwaadwillig het verkeer belemmeren met iemands dood tot gevolg) en art. 216, 2e lid Sw. (valse getuigenis op basis waarvan iemand tot levenslange opsluiting veroordeeld werd). Het Hof van Assisen behoudt daarnaast ook als enige de bevoegdheid over een aantal misdaden, die niet kunnen gecorrectionaliseerd worden.
35
Parl. St. Senaat, 2008-2009, 14 juli 2009, 4-924/4, 62
17
Om deze hervorming door te voeren dient zoals reeds aangehaald ook art. 150 GW gewijzigd te worden. Een voorstel tot herziening van de Grondwet werd – parallel met de besprekingen over de hervorming van het Hof van Assisen – ook effectief goedgekeurd in de Senaat. In de toelichting bij dit voorstel nemen de indieners (Philippe Mahoux en Francis Delpérée) een passage over uit het Rapport van de Commissie Hervorming van het Assisenhof over, dat vernietigend is voor het systeem van de correctionalisering, dat de drieledige indeling van de misdrijven op de helling zet. “Evenwel is de correctionalisering door de raadkamer en kamer van inbeschuldigingstelling in de praktijk verworden tot een onberedeneerd automatisme dat ertoe strekt de meeste misdaden aan het hof van assisen te onttrekken. Bovendien gaat het ook conceptueel om een betwistbaar mechanisme, in de zin dat het onderzoeksgerecht — dat geen uitspraak kan doen over het bewezen zijn van de feiten — op een anticipatieve en voor het vonnisgerecht bindende wijze oordeelt dat indien de feiten bewezen zouden verklaard worden, er verzachtende omstandigheden bestaan welke van die aard zijn dat slechts een straf van een lagere misdrijfcategorie moet worden opgelegd. De als uitzondering bedoelde mogelijkheid van correctionalisering en contraventionalisering is de algemene regel geworden waardoor de grondwettelijke regels inzake de bevoegdheid in criminele zaken worden miskend en waardoor de notie verzachtende omstandigheden wordt uitgehold.”36 De auteurs willen dan ook komaf maken met de systematische correctionalisering door middel van „soms behoorlijk illusoire‟ verzachtende omstandigheden. Om dat mogelijk te maken, wensen ze de tekst van art. 150 GW te veranderen in: “De jury wordt ingesteld voor de misdaden die haar worden toegekend door de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel. Zij neemt kennis van politieke misdrijven. Zij berecht drukpersmisdrijven, behoudens drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie ingegeven zijn.” Een alternatief voor dit alles zou zijn om bepaalde criminele straffen (bvb. tot 20 jaar opsluiting) in de toekomst als correctionele straffen te kwalificeren. Een dergelijke oplossing zou echter ook gevolgen hebben voor onder meer de regels van de poging of van samenloop of wettelijk herhaling.
3.6.4 Advies van de Raad van State Na de overzending van tekst naar de Kamer van Volksvertegenwoordigers, werd ook het advies van de Raad van State gevraagd. De Raad wijst allereerst op de impliciete strafverzwaring voor sommige misdrijven, indien de correctionele rechtbank plots criminele straffen kan uitspreken. Deze laatste zijn immers zwaarder dan de straffen die voor gecorrectionaliseerde misdaden kunnen opgelegd worden. De Raad vraagt zich dan ook af of de wettelijke strafmaat van bepaalde misdaden niet moet herzien worden.37 Aan de hand van een voorbeeld wijst de Raad van State ook op een absurd gevolg van de automatische toewijzing van bepaalde misdaden aan de correctionele rechtbank. Zo is de wettelijk voorziene straf voor verkrachting van een minderjarig kind van minder dan tien jaar (art. 377bis Sw.) 22 tot 30 jaar opsluiting. De correctionele rechtbank zal echter maximaal een straf van 20 jaar opsluiting kunnen opleggen. Hieruit volgt dat de rechtbank dus nooit de in de wet voorziene straf kunnen uitspreken. De strafmaat wordt impliciet gewijzigd in de 36
Parl. St. Senaat, 2008-2009, 6 juli 2009, 4-1380/1, 3 Parl. St. Kamer, 2008-2009, 52-2127/002, Advies van de Raad van State nr. 47-078/AG van 25 augustus 2009, 8 37
18
bepalingen die de strafbare feiten omschrijven. De Raad kant verzet zich dan ook met klem tegen een dergelijke werkwijze: “Zulke procedés zijn niet alleen niet duidelijk genoeg en leiden tot inconsistenties in de wetgeving, ze beletten bovendien dat de wetgever met voldoende kennis van zaken en met naleving van het gelijkheidsbeginsel de straffen bepaalt die hij aan elk strafbaar feit meent te moeten verbinden. Met het oog op de naleving van dat beginsel is het immers niet voldoende dat de theoretische zwaarte van de in het Strafwetboek vermelde straffen in overeenstemming is met dat beginsel, aangezien de straffen die krachtens de wet kunnen worden opgelegd in feite, uit het oogpunt van de maximale strafmaat, minder zwaar zijn.”38
3.6.5 Opnieuw naar de Senaat Om aan de opmerkingen van de Raad van State tegemoet te komen, werden door de regering twee mogelijke pistes uitgewerkt. Een eerste bestond erin de strafmaat van bepaalde misdaden, die rechtstreeks aan de correctionele rechtbank zouden worden toegewezen, aan te passen. Het alternatief was deze onder te brengen in de grijze zone van de misdaden die konden gecorrectionaliseerd worden. In beide gevallen zou de correctionele rechtbank bevoegd zijn om misdaden die strafbaar waren met maximum 20 jaar opsluiting te behandelen en ook deze straf uit te spreken. Ook de techniek van correctionalisering blijft mogelijk. De meerderheidspartijen werken uiteindelijk echter een derde mogelijkheid uit, waarbij de klassieke driedelige indeling van de misdrijven en de daaraan gekoppelde bevoegdheid van de vonnisgerechten blijft bestaan.39 De principiële toewijzing van misdaden aan het Hof van Assisen en wanbedrijven aan de correctionele rechtbank blijft behouden, met dien verstande dat correctionalisering van misdaden ook mogelijk blijft. Via art. 25 Sw. wordt de straf voor gecorrectionaliseerde misdaden trapsgewijs verhoogd: de wettelijk bepaalde minimumstraf – die door het Hof van Assisen zou kunnen uitgesproken worden indien er geen verzachtende omstandigheden worden uitgesproken (behalve de levenslange opsluiting) – wordt zo de maximumstraf. De grijze zone wordt behouden, met uitzondering van art. 376, 1e lid Sw. (verkrachting met de dood tot gevolg) en art. 417ter, 3e lid, 1 en 2 SW. (foltering). De lijst van misdaden die nooit kunnen gecorrectionaliseerd worden en dus steeds door het Hof van Assisen zullen behandeld worden, ziet er dan als volgt uit:40 aanslag op het leven op de persoon van de Koning of de troonopvolger (art. 101-102 Sw.) aanslag met het oogmerk op een „staatsgreep‟ (art. 104 Sw.) wapens opnemen tegen België (art. 113 Sw.) misdaden tegen de uitwendige veiligheid van de staat (art. 114-117 Sw., art. 118bis Sw., art. 121-121bis-122 Sw.) sommige ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht (art. 136bis e.v. Sw.) sommige terroristische misdrijven (art. 137 e.v. Sw.) verkrachting of aanranding van de eerbaarheid met de dood tot gevolg (art. 376 Sw.) 38
Parl. St. Kamer, 2008-2009, 52-2127/002, Advies van de Raad van State nr. 47-078/AG van 25 augustus 2009, 12 39 Parl. St. Senaat, 2009-2010, 8 december 2009, 4-924/8, 6 40 DEFOORT, K., “De wet van 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen: enkele veranderingen in de praktijk. “T. Strafr., 11(2010)1, 19
19
doodslag (art. 393 Sw.) moord (art. 394 Sw.) oudermoord (art. 395 Sw.) kindermoord (art. 396 Sw.) vergiftiging (art. 397 Sw.) foltering van een minderjarige of een behoeftige door bloedverwanten of gezaghebbenden en foltering met ongewild de dood tot gevolg (art. 417ter, 3e lid Sw.) roofmoord (art. 475 Sw.) brandstichting van een bewoond gebouw met de dood tot gevolg (art. 518, 3e lid Sw.) doodslag om vernieling of beschadiging van roerende goederen te vergemakkelijken of om de straffeloosheid ervan te verzekeren (art. 532 Sw.) Alle andere misdaden kunnen gecorrectionaliseerd en naar de correctionele rechtbank verwezen worden. Merk op dat door deze oplossing een aanpassing van art. 150 GW niet meer nodig is. Uiteindelijk wordt immers enkel het systeem van correctionalisering uitgebreid, om de werklast bij het Hof van Assisen te verlagen. Hieraan gekoppeld wilde men dan echter ook (terecht) een debat voeren over de strafmaten en de indeling van de misdrijven. Hoewel dit in het vooruitzicht gesteld werd, is dit debat tot op heden nog niet opgestart.
3.6.6 De uiteindelijke wet Na de wet van 21 december 2009 tot hervorming van het Hof van Assisen ziet de wet op de verzachtende omstandigheden er als volgt uit. Kader 3: de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden (bijgewerkt tot op vandaag) Artikel 1. De beoordeling van de verzachtende omstandigheden, in de gevallen bij hoofdstuk IX, 1ste boek van het Strafwetboek voorzien, en van de verschoningsgronden, berust bij het rechtsprekende college en zoals hierna is bepaald, bij de rechtsmachten belast met het onderzoek en bij het openbaar ministerie. Die verzachtende omstandigheden en verschoningsgronden worden in de arresten en vonnissen medegedeeld. Art. 2. In de gevallen waarin er grond mocht zijn om alleen een correctionele straf uit te spreken wegens verzachtende omstandigheden of om reden van verschoning, kan de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling, bij een met redenen omklede beschikking, de verdachte naar de correctionele rechtbank verwijzen. Evenzo kan het openbaar ministerie, indien geen gerechtelijk onderzoek is gevorderd, de beklaagde rechtstreeks voor de correctionele rechtbank dagvaarden of oproepen met mededeling van de verzachtende omstandigheden of van de reden van verschoning, wanneer het van oordeel is dat er wegens verzachtende omstandigheden of om reden van verschoning geen grond is om een hogere straf te vorderen dan een correctionele straf. Alleen in de volgende gevallen kan het openbaar ministerie rechtstreeks dagvaarden of oproepen en kan de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling verwijzen wegens verzachtende omstandigheden: 1° als de in de wet bepaalde straf twintig jaar opsluiting niet te boven gaat; 2° als het gaat om een poging tot misdaad strafbaar met levenslange opsluiting;
20
3° als het gaat om een misdaad bedoeld in artikel 216, tweede lid, van het Strafwetboek; 4° als het gaat om een misdaad bedoeld in artikel 347bis, §§ 2 en 4, van het Strafwetboek; 5° als het gaat om een misdaad bedoeld in artikel 375, laatste lid, van het Strafwetboek, waarvoor de straf in voorkomend geval met toepassing van artikel 377bis van hetzelfde Wetboek kan worden verhoogd; 6° als het gaat om een misdaad bedoeld in artikel 408 van het Strafwetboek; 7° als het gaat om een misdaad bedoeld in de artikelen, 428, § 5, en 429 van het Strafwetboek; 8° als het gaat om een misdaad bedoeld in artikel 473, laatste lid, van het Strafwetboek; 9° als het gaat om een misdaad bedoeld in artikel 474 van het Strafwetboek; 10° als het gaat om een misdaad bedoeld in artikel 476 van het Strafwetboek. 11° als het gaat om een misdaad bedoeld in artikel 477sexies van het Strafwetboek; 12° als het gaat om een misdaad bedoeld in artikel 513, tweede lid, van het Strafwetboek, waarvoor de straf in voorkomend geval met toepassing van artikel 514bis van hetzelfde Wetboek kan worden verhoogd; 13° als het gaat om een misdaad bedoeld in artikel 518, tweede lid, van het Strafwetboek; 14° als het gaat om een misdaad bedoeld in artikel 530, laatste lid, van het Strafwetboek, die met toepassing van artikel 531 van hetzelfde Wetboek wordt gestraft, waarvoor de straf in voorkomend geval met toepassing van artikel 532bis van hetzelfde Wetboek kan worden verhoogd. Art. 3. De correctionele rechtbank naar welke de verdachte is verwezen, kan zich niet onbevoegd verklaren ten aanzien van de verzachtende omstandigheden of de reden van verschoning. Zij kan zich nochtans onbevoegd verklaren ten aanzien van de verzachtende omstandigheden of de grond van verschoning wanneer zij geadieerd is met toepassing van artikel 2, tweede lid. Zij kan zich bevoegd verklaren door de verzachtende omstandigheden of de verschoningsgrond aan te nemen wanneer zij vaststelt dat de bij haar aanhangig gemaakte misdaad niet is gecorrectionaliseerd en daarvoor in aanmerking komt op grond van artikel 2, derde lid. Art. 4. Wanneer het ten laste gelegde feit strafbaar is met gevangenisstraf of met geldboete en de raadkamer op het verslag van de onderzoeksrechter of op de vordering van het openbaar ministerie van oordeel is dat er grond is om die straffen tot politiestraffen te verminderen, kan zij de verdachte naar de bevoegde politierechtbank verwijzen, met vermelding van de verzachtende omstandigheden. Evenzo kan het openbaar ministerie, indien geen gerechtelijk onderzoek is gevorderd, de beklaagde rechtstreeks voor de bevoegde politierechtbank dagvaarden of oproepen met mededeling van de verzachtende omstandigheden wanneer het van oordeel is dat er wegens verzachtende omstandigheden geen grond is om een hogere straf te vorderen dan een politiestraf. Art. 5. De politierechtbank waar de beklaagde naar verwezen wordt, kan haar bevoegdheid, wat de verzachtende omstandigheden betreft, niet afwijzen, en zij kan de politiestraffen uitspreken. Zij kan zich nochtans onbevoegd verklaren ten aanzien van de verzachtende omstandigheden indien zij geadieerd is met toepassing van artikel 4, tweede lid. Zij kan zich bevoegd verklaren door de verzachtende omstandigheden aan te nemen die de raadkamer, de kamer van inbeschuldigingstelling of het openbaar ministerie hebben verzuimd te vermelden bij de aanhangigmaking van het in artikel 4, eerste lid, omschreven feit.
21
Art. 6. In de door de artikelen 2 en 4 van deze wet bepaalde gevallen, kan de kamer van inbeschuldigingstelling, met eenparige stemmen van haar leden, van dezelfde mogelijkheid gebruik maken. Die eenparigheid is ook vereist, wanneer zij de beschikking wijzigt, bepaald door de artikelen 2 en 4 van deze wet. Art. 7. Artikel 4 van de wet van 1 mei 1849 en de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de wet van 15 mei 1849 zijn opgeheven. Kort na de publicatie van de wet bleek echter dat deze enkele vertaalfouten bevatte, met soms echte tegenstrijdigheden tussen de Franstalige en de Nederlandstalige tekst tot gevolg. In het bijzonder zou bvb. de poging tot moord in Vlaanderen kunnen gecorrectionaliseerd worden en dus verwezen naar de correctionele rechtbank, terwijl het zelfde feit aan de overkant van de taalgrens door het Hof van Assisen zou behandeld worden. De Nederlandse tekst gaf aan dat correctionalisering mogelijk is „als het gaat om een poging tot misdaad strafbaar met levenslange opsluiting‟. Logischerwijze wordt hieruit afgeleid dat de misdaad met levenslange opsluiting moet bestraft worden (bvb. poging tot moord). In de Franse tekst wordt dit echter „s‟il s‟agit d‟une tentative de crime qui est punie de la réclusion à perpétuité‟. Hieruit werd dan verkeerdelijk afgeleid dat de poging tot misdaad strafbaar diende te zijn met levenslange opsluiting, en niet enkel de misdaad zelf.41 Merk op dat het aantal pogingen dat met levenslange opsluiting bestraft wordt zeer beperkt is. Nadat een inverdenkinggestelde van poging tot moord door de kamer van inbeschuldigingstelling naar de correctionele rechtbank werd verwezen, wat door de procureur-generaal betwist werd, kwam de kwestie voor het Hof van Cassatie. In een arrest van 3 november 2010 volgde het Hof duidelijk de Nederlandstalige interpretatie. “De aangevoerde wetsbepaling moet in die zin begrepen worden dat zij de correctionalisering toestaat van elke poging tot misdaad ‗die gestraft wordt‘ met levenslange opsluiting en die dus zelf gestraft worden met de straf die, overeenkomstig de artikelen 52 en 80, eerste lid, Strafwetboek, onmiddellijk lager is. Het middel wijst erop dat in de tekst van de wet het voltooid deelwoord overeenkomt met het onderwerp, veeleer dan met de bijvoeglijke bepaling, doch niets wijst erop dat die overeenkomst de wil van de wetgever weergeeft en niet het resultaat is van een schrijffout. De door de eiser aan het voormelde artikel 2, derde lid, 2°, gegeven uitleg zou die bepaling haar betekenis ontnemen, aangezien de poging tot misdaad in de regel alleen met levenslange opsluiting kan worden gestraft. Artikel 136septies, 6°, Strafwetboek bepaalt weliswaar dat, wat betreft volkerenmoord, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden, poging wordt bestraft met de straf die voor het voltooide misdrijf is bepaald. Het blijkt evenwel niet dat de wetgever de correctionalisering van dergelijke poging waarop levenslang staat, heeft willen mogelijk maken, maar daarentegen de poging die alleen met de lagere straf wordt gestraft van verwijzing naar de correctionele rechtbank heeft willen uitsluiten. De onderzoeksgerechten kunnen, na aanneming van de verzachtende omstandigheden, iemand die van moordpoging wordt verdacht naar de correctionele rechtbank verwijzen.”42
41
SCHUERMANS, F., “Cassatie beslecht verwarring rond correctionaliseerbaarheid pogingen.” Juristenkrant, 24 november 2010, p. 2 42 Cass. 3 november 2010, AR.P.10.1611.F
22
TUSSENBESLUIT: DE WET VAN 4 OKTOBER 1867 Vóór de Franse revolutie had de rechter een bijzonder grote vrijheid wat betreft de toepassing van de strafwet, wat leidde tot rechtsonzekerheid en –ongelijkheid, en uiteindelijk willekeur. De Franse revolutionairen wilden hiermee komaf maken. De eerste codificaties uit die periode voorzien dan ook in zware, onveranderlijke straffen, wat leidde tot onredelijke bestraffing. De Code Pénal van 1810 voorziet eveneens in strenge straffen, maar op de doodstraf en de levenslange dwangarbeid na, kan de rechter de straf bepalen tussen een vastgelegd minimum en maximum en/of wordt voorzien in verschillende straffen. Dit geeft de rechter dan ook de mogelijkheid om rekening te houden met de concrete omstandigheden van de zaak bij de straftoemeting. Op verschillende manieren, waaronder het anders kwalificeren van feiten, wordt geprobeerd om de strenge straffen uit de Code Pénal af te zwakken. Dit proces loopt door na de Belgische revolutie. De primaire reden waarom de verzachtende omstandigheden worden uitgebouwd, is dan ook een zekere onvrede met de als onevenredig aangevoelde straffen uit het strafwetboek. Meer bepaald blijkt dat de toen vigerende strafwet, hoewel deze reeds voorzag in minimumen maximumstraffen, toch te weinig ruimte liet voor individualisering. Geleidelijk aan wordt het systeem van verzachtende omstandigheden dan ook verder uitgebouwd. Kort na het invoeren van een nieuw strafwetboek, wordt dan de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden aangenomen. Oorspronkelijk was het de bedoeling om deze regeling in het Strafwetboek op te nemen, maar aangezien de problematiek eerder bij het strafprocesrecht thuishoort, werd toch voorzien in een afzonderlijke wet, in afwachting van een herziening van het Wetboek van Strafvordering. Uit de beknopte parlementaire voorbereiding van de wet op de verzachtende omstandigheden en enkele commentaren uit deze periode blijkt echter duidelijk dat velen fundamentele bedenkingen hadden bij het systeem, en dat bepaalde parlementsleden hun goedkeuring van de wet uitdrukkelijk lieten afhangen van het tijdelijke karakter ervan. De discussie ten gronde zou dan gevoerd worden bij de bespreking van een nieuw Wetboek van Strafvordering. Het is onvoorstelbaar dat een wet die onder die voorwaardelijke omstandigheden tot stand kwam nog steeds bestaat. Het systeem van de verzachtende omstandigheden is ondertussen dus bijna twee eeuwen oud, maar heeft in de loop der jaren vele wijzigingen ondergaan. Onder meer de wet van 6 februari 1985 tot wijziging van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden, de wet van 11 juli 1994 betreffende de politierechtbanken en houdende een aantal bepalingen betreffende de versnelling en de modernisering van de strafrechtspleging en de wet van 8 juni 2008 houdende diverse bepalingen II (art. 9en 10) zorgden immers voor een flinke uitbreiding van de mogelijkheden om de techniek van de verzachtende omstandigheden toe te passen bij de correctionalisering van misdaden en de contraventionalisering van wanbedrijven. In de eerste plaats staat het aannemen van verzachtende omstandigheden nu open voor de vonnisgerechten, de onderzoeksgerechten en de procureur des konings. Dit laatste is des te opmerkelijker, aangezien het hier niet om een rechter gaat. Als tegengewicht werd dan voorzien dat de vonnisrechter zich in dit specifieke geval wel nog onbevoegd kan verklaren, indien hij de verzachtende omstandigheden niet aanvaardt. Deze regeling had als expliciete doelstelling om de correctionalisering te vergemakkelijken zonder tussenkomst van de onderzoeksgerechten.
23
Ten tweede werd de lijst van misdaden die in aanmerking komen voor correctionalisering sterk uitgebreid. Ook dat is opmerkelijk, aangezien de ontevredenheid over de „automatische‟ correctionalisering zeer groot was. Bij de voorbereiding van de latere Wet van 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen werd het hele systeem van correctionalisering eindelijk grondig onder de loep genomen. Tijdens de parlementaire debatten wilde men een fundamentele discussie voeren over de correctionalisering, en bleek er bereidheid te zijn om het systeem af te schaffen. De oorspronkelijke voorstellen gingen dus zeer ver in de hervorming van de wetgeving, maar het uiteindelijke resultaat was veel minder revolutionair. Men is immers zeer ver van deze doelstelling geëindigd. De mogelijkheden tot correctionalisering werden gewoon uitgebreid. Ruwweg waren er steeds twee redenen om dit te doen. Enerzijds is het de bedoeling om het hof van assisen te ontlasten, door zoveel mogelijk zaken door te verwijzen naar de correctionele rechtbank. Een procedure voor assisen is duur en tijdrovend, waardoor het voor een groot deel van de misdaden niet aangewezen is deze op te starten. Een verwijzing naar de correctionele rechtbank is dan een stuk aantrekkelijker. Anderzijds is men in bepaalde gevallen- zoals reeds aangehaald – ontevreden over de wettelijk bepaalde strafmaat die voor bepaalde misdrijven voorgeschreven is, waardoor men quasi altijd verzachtende omstandigheden zal aannemen. Vooral deze laatste reden blijkt toch in strijd te zijn met het rechtsgevoel. Indien de strafmaat als onaangepast ervaren wordt, is het de taak van de wetgever om deze aan te passen. De verzachtende omstandigheden lijken theoretisch toch te bestaan om in individuele gevallen en rekening houdende met de omstandigheden van de concrete casus de strafmaat beneden het wettelijk voorziene minimum te kunnen verlagen. Een algemene, quasi automatische toepassing ervan is duidelijk in strijd met deze principes. Wel dient hierbij opgemerkt te worden dat dit oneigenlijke gebruik zo oud is als de verzachtende omstandigheden zelf. Reeds in de Nederlandse periode paste de raadkamer immers een vorm van correctionalisering toe – simpelweg door een mildere (en dus strikt genomen foutieve) kwalificatie van de feiten te hanteren – om zo reeds een invloed uit te oefenen op de latere strafmaat. Merk op dat de vonnisrechter door dit systeem ook zijn autonome bevoegdheid in het bepalen van de strafmaat beknot ziet. Hier komen we later nog op terug. De wet op de verzachtende omstandigheden heeft dus al een hele weg afgelegd. Ook in het begin van de 21e eeuw blijkt de wetgever echter nog steeds achter het systeem te staan en de toepassing ervan nog te willen verruimen. Precies het zeer regelmatige gebruik van deze technieken vraagt om een concretere toelichting betreffende de precieze modaliteiten van de verzachtende omstandigheden, die in het volgende deel geboden wordt.
24
DEEL 2: TOEPASSINGSMODALITEITEN INLEIDING In het tweede gedeelte van deze masterproef wordt ingegaan op de bijzondere modaliteiten van het mechanisme van de verzachtende omstandigheden, en op de toepassing ervan in de praktijk. Meer bepaald worden de technieken van correctionalisering en contraventionalisering diepgaander beschreven en gekaderd binnen de rechtspraak. Verschillende aspecten zullen daarbij aan bod komen. Er wordt onder meer een overzicht geboden van de mogelijke gevallen waarin verzachtende omstandigheden kunnen aangenomen worden, zowel door de onderzoeksgerechten en de procureur des Konings als door de rechtbanken, en wat de gevolgen hiervan concreet zijn voor de kwalificatie van de feiten en de strafmaat. Ook de vormvereisten waaraan de beschikking tot verwijzing moet voldoen en de bevoegdheidsaspecten voor de rechtbank komen hierbij aan bod. De verschillende aspecten van de verzachtende omstandigheden en de correctionalisering en contraventionalisering zijn verspreid over de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden en de artikelen 79-85 Sw. Alles bij elkaar laten de wetgevende teksten echter nog veel ruimte tot interpretatie. Het Hof van Cassatie is in de loop der jarenechter zeer actief geweest in het verder aflijnen en kaderen van de verzachtende omstandigheden. We zullen dan ook aan de hand van een zo ruim mogelijk aantal arresten van het hof van cassatie een duidelijker beeld trachten samen te stellen van deze rechtsfiguur. Op die manier kan worden uitgelegd hoe de verzachtende omstandigheden volgens de rechtspraak moeten toegepast en geïnterpreteerd worden, en welke evoluties er hierin eventueel waar te nemen zijn.
1
Beschrijving van de verzachtende omstandigheden
Verzachtende omstandigheden zijn omstandigheden of factoren, die eigen zijn aan de zaak of aan de dader, waardoor de rechter een lagere straf dan de wettelijk bepaalde straf kan opleggen. Het betreft hier enkel de straftoemeting, en dus niet de wederrechtelijkheid van de feiten (zoals bij rechtvaardigingsgronden) of de toerekenbaarheid (zoals bij schulduitsluitingsgronden) ervan. Verzachtende omstandigheden verschillen ook van verschoningsgronden, aangezien deze laatste wettelijk bepaald en verplicht aan te nemen zijn. Indien de rechter vaststelt dat er verschoningsgronden aanwezig zijn, is hij verplicht de straf te verminderen, zelfs ambtshalve. Tot slot zijn de verschoningsgronden ook per misdrijf specifiek in de wet opgenomen, en dus niet algemeen bepaald.43 Bij verzachtende omstandigheden ligt dit anders. Ze kunnen weliswaar alleen aangenomen worden in de gevallen bij de wet bepaald. Toch werden de verzachtende omstandigheden zelf niet in de wet opgenomen. Het is een discretionaire bevoegdheid van de rechter om te beoordelen of in het concrete geval aanleiding bestaat om de straf te verlagen tot onder het wettelijk voorgeschreven minimum. Het Hof van Cassatie stelde reeds in 1973: “Het 43
VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht. Deel 1. Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2006, 237
25
aannemen van verzachtende omstandigheden, wanneer deze wettelijk aanvaardbaar zijn, behoort tot de soevereine beoordeling van de feitenrechter.”44 Dat impliceert eveneens dat de verzachtende omstandigheden, in tegenstelling tot de hierboven aangehaalde verschoningsgronden, facultatief zijn. De rechter is niet verplicht om met die omstandigheden rekening te houden. De rechter is zelfs niet verplicht uitdrukkelijk te antwoorden op door de verdachte in schriftelijk genomen conclusies aangehaalde verzachtende omstandigheden. Indien bij de uitspraak geen rekening werd gehouden met verzachtende omstandigheden, blijkt uit het arrest immers impliciet dat de rechter dit voordeel niet wilde toekennen.45 Wanneer de rechter aanneemt dat een bepaalde factor als verzachtende omstandigheid met beschouwd worden, is hij echter wel verplicht de straf ook effectief te verlagen, en dus niet de maximumstraf uit te spreken.46 De verzachtende omstandigheden zijn ook persoonlijk. Zelfs al beschouwt de rechter bepaalde factoren die eigen zijn aan de feiten als verzachtende omstandigheid, dan is hij toch niet verplicht om hier voor alle daders of medeplichtigen rekening mee te houden. 47 In een arrest van 2004 stelde het Hof van Cassatie dit nog eens duidelijk: ―[…]Overwegende dat gelet op het individuele karakter van de straf, het enkele feit dat de rechter oordeelt dat een welbepaalde omstandigheid voor een beschuldigde een verzachtende omstandigheid is die een strafvermindering verantwoordt, niet voor gevolg heeft dat hij moet motiveren waarom diezelfde omstandigheid ook voor een andere beschuldigde niet als verzachtende omstandigheid wordt aangenomen;”48 De discretionaire bevoegdheid van de rechter en het persoonlijk karakter van de verzachtende omstandigheden, komen ook naar voren in een arrest van het Hof van Cassatie 2002, waarbij de eiseres zich erover beklaagde dat de feitenrechter wat haar betreft geen verzachtende omstandigheden had aangenomen – waar hij dit bij de twee medebeschuldigden wel gedaan had – waarna de vrouw tot levenslange opsluiting veroordeeld werd.49 Nochtans waren geen van de drie ooit veroordeeld geweest tot een criminele straf, en de eiseres zelfs – in tegenstelling tot de twee medebeschuldigden – nooit tot een correctionele straf. Het is duidelijk dat eiseres het als niet rechtvaardig ervaren had dat de twee medebeschuldigden lichter gestraft werden dan zij, en dat de rechter bovendien geen enkele verantwoording had gegeven voor het ontbreken van verzachtende omstandigheden voor haar. Door deze factoren achtte ze het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel geschonden. Het Hof van Cassatie ziet dat echter anders: “Overwegende dat de rechter, binnen de grenzen van de wet, over een discretionaire bevoegdheid beschikt om verzachtende omstandigheden al dan niet toe te kennen; dat hij ze volgens zijn onaantastbare beoordeling aan een bepaalde medebeschuldigde, medebeklaagde of mede-inverdenkinggestelde kan toekennen, maar niet aan een andere; dat zijn beslissing daarom nog niet tegenstrijdig is;” Wel is het zo dat het aannemen van verzachtende omstandigheden in een concrete zaak samenhangt met de mogelijkheid om de zaak te onderzoeken. In een zaak uit 2006 werd een 44
Cass. 9 oktober 1973, Arr. Cass. 1974, 157-159 Cass., 12 april 1965, Pas. 1965, I, 867 46 VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht. Deel 1. Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2006, 248 47 DUPONT, L., VERSTRAETEN, R., Handboek Belgisch strafrecht, Leuven, Acco, 1989-90, 462 48 Cass. 20 januari 2004, AR.P.03.1364.N 49 Cass. 2 oktober 2002, A.R.P.02.1038.F, Arr. Cass. 2002, 504 45
26
man in Engeland tot 16 jaar cel veroordeeld wegens drugsinvoer in bende. Op basis van art. 10 van de wet van 23 mei 1990 „inzake de overbrenging tussen staten van veroordeelde personen, de overname en de overdracht van het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelde personen, en de overname en de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen‟ werd de straf, na zijn overbrenging naar België, herleid tot dewelke hier is voorgeschreven voor een misdrijf van gelijke aard. In eerste aanleg paste de rechter art. 25 Sw. toe en veroordeelde de man tot 10 jaar gevangenisstraf. In hoger beroep werd de straf echter herleid tot 15 jaar opsluiting. De veroordeelde stapte naar het Hof van Cassatie, met het argument dat rekening dient gehouden te worden met de omstandigheid dat het misdrijf in België gecorrectionaliseerd zou worden, waardoor de straf maximaal 10 jaar gevangenisstraf zou kunnen bedragen. In de conclusie van procureur-generaal De Swaef luidde het echter als volgt: “Ik kan mij bij die zienswijze niet aansluiten omwille van de volgende redenen: a. de beoordeling van het al dan niet bestaan van verzachtende omstandigheden maakt een onaantastbare beoordeling in feite uit die in cassatie niet kan worden betwist; b. de aanvaarding door de rechter van verzachtende omstandigheden is steeds facultatief en kan niet worden afgedwongen; c. de verzachtende omstandigheden hebben een persoonlijk karakter wat inhoudt dat ze een onderzoek van de zaak vereisen, terwijl artikel 10 van de wet van 23 mei 1990 zo'n nieuw onderzoek verbiedt; d. de Belgische wetgever heeft gekozen voor het stelsel van de voortzetting van de uitvoering van de buitenlandse veroordeling, niet voor de omzetting ervan in een nieuwe beslissing. Met andere woorden, de aanpassing in België van de straf moet zo dicht mogelijk aanleunen bij de in het buitenland uitgesproken straf.”50 Het Hof volgt deze zienswijze ook. De rechter die de in het buitenland uitgesproken straf of maatregel moet aanpassen, mag immers enkel nagaan of de aard en de duur van die straf of maatregel overeenstemt met wat in de Belgische wet is bepaald voor misdrijven van gelijke aard. Hij oordeelt over de noodzaak en de wijze van aanpassing van de in het buitenland opgelegde straf of maatregel, maar enkel met het oog op de voortzetting van de tenuitvoerlegging ervan in België. Het betreft dus geen uitspraak over een strafvervolging in België wegens in het buitenland gepleegde misdrijven. De rechter mag de feiten dan ook niet opnieuw onderzoeken. De beoordeling of er eventueel verzachtende omstandigheden kunnen aangenomen worden, vereist echter dat de feiten ten gronde beoordeeld worden. Indien de rechter, zoals blijkt uit art. 10 van de wet van 23 mei 1990, geen nieuw onderzoek ten gronde mag voeren, is hij dus ook zonder rechtsmacht om het bestaan van verzachtende omstandigheden te onderzoeken.51
1.1 Werking Zowel de feitenrechter als de onderzoeksgerechten en de procureur des konings kunnen verzachtende omstandigheden aannemen. De rechter kan met verzachtende omstandigheden rekening houden bij de straftoemeting, waarbij een straf kan opleggen die beneden het wettelijk voorgeschreven minimum ligt. De onderzoeksgerechten – zowel de raadkamer als de kamer van inbeschuldigingstelling – kunnen echter eveneens verzachtende omstandigheden aannemen op het einde van het vooronderzoek. Zaken die normaal voor het Hof van Assisen zouden komen, worden dan verwezen naar de correctionele rechtbank (correctionalisering) en 50 51
Cass. 13 februari 2007, AR.P. 06.1419.N, concl. M. DE SWAEF Cass. 13 februari 2007, AR.P. 06.1419.N
27
zaken die normaal voor de correctionele rechtbank zouden komen, worden dan verwezen naar de politierechtbank (contraventionaliseren). De burgerlijke partij kan bij een rechtstreekse dagvaarding echter geen verzachtende omstandigheden aannemen. Indien de correctionele rechtbank oordeelt dat de feiten die door de burgerlijke partij in de rechtstreekse dagvaarding als wanbedrijf gekwalificeerd werden eigenlijk misdaden zijn, moet deze zich onbevoegd verklaren.52 Merk op dat de bevoegdheid van de onderzoeksgerechten om verzachtende omstandigheden aan te nemen beperkt is tot de verwijzing van een misdrijf naar een lager rechtscollege. Eventuele opgave van verzachtende omstandigheden buiten die gevallen binden het vonnisgerecht niet. Het Hof van Cassatie maakte dit duidelijk in een arrest van 2005: “Overwegende dat de verklaring in de beschikking tot verwijzing volgens welke er grond is om de redenen van de vordering over te nemen "inbegrepen de verzachtende omstandigheden die erin worden vermeld", in tegenstelling tot hetgeen het in het verzoekschrift bedoelde vonnis beweert, de bevoegdheid aan de correctionele rechtbank niet heeft ontnomen; Overwegende immers, dat de beoordeling van de verzachtende omstandigheden volgens de artikelen 1, 2, eerste lid en 4 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden alleen bij de onderzoeksgerechten berust, met het oog op de verwijzing van een misdrijf naar een rechtscollege van een lagere rang; Overwegende dat buiten die gevallen, de opgave door een onderzoeksgerecht van verzachtende omstandigheden, zonder gevolg blijft en het vonnisgerecht daarmee geen rekening moet houden;”53
1.1.1 Vermindering van criminele straffen door de vonnisrechter De vermindering van criminele straffen bij aanneming van verzachtende omstandigheden door de vonnisgerechten wordt bepaald in de artikelen 79-84 van het Strafwetboek. Voor alle misdaden kunnen verzachtende omstandigheden aangenomen worden. Er wordt geen onderscheid gemaakt naargelang hun zwaarte of het feit of ze in het Strafwetboek of in bijzondere wetten opgenomen zijn. Wel kunnen de bijzondere wetten afwijkingen bepalen inzake de straftoemeting.54 Criminele vrijheidsstraffen worden verminderd zoals bepaald in art. 80 Sw., dat gewijzigd werd met de wet van 11 december 2001. De straffen worden opgedeeld in categorieën (levenslang, opsluiting van 20 tot 30 jaar,…) waarbij telkens de minimale straf wordt bepaald die na aanneming van de verzachtende omstandigheden moet opgelegd worden. Ook de geldboete kan worden verminderd, zonder ooit lager te mogen zijn dan 26 euro (art. 83 Sw.). Artikel 84 geeft de rechter wel de mogelijkheid om een bijkomende straf op te leggen in het geval de criminele vrijheidsstraf (opsluiting) verminderd werd tot een correctionele vrijheidsstraf (gevangenisstraf) omwille van verzachtende omstandigheden. Zo kan de schuldige bijkomend veroordeeld worden tot het betalen van een geldboete van 26 tot 1.000 euro (art. 84, 1e lid Sw.). Daarnaast kan de rechter ook de ontzetting uitspreken van de in artikel 31, 1e lid Sw. Vermelde rechten.55 De duur van de ontzetting kan gaan van 10 tot 20 52
Corr. Turnhout 30 oktober 1995 Cass. 6 april 2005, A.R.P.05.0253.F, Rev. dr. pén. 2005, 1112 54 DUPONT, L., VERSTRAETEN, R., Handboek Belgisch strafrecht, Leuven, Acco, 1989-90, p. 463 55 Bvb. het recht om openbare ambten te vervullen, om verkozen te worden,… 53
28
jaar voor misdaden die strafbaar zijn met meer dan 20 jaar opsluiting, en van 5 tot 10 jaar voor de overige misdaden (art. 84, 2e lid Sw.). Het artikel 84 is echter niet van toepassing indien de wet zelf naast een gevangenisstraf een verplichte of facultatieve geldboete voorziet. Dat verduidelijkte het Hof van Cassatie in een arrest van 2004.56 In casu werd de betrokkene veroordeeld wegens overtredingen van de Drugswet (facultatieve geldboete) en valsheid in geschriften en gebruik van valse stukken (verplichte geldboete). De rechter legde voor deze feiten slechts één straf op, die (na correctionalisering) maximaal zes maanden tot tien jaar gevangenisstraf en een facultatieve geldboete van 26 euro tot 100.000 euro kan zijn. De eiser in cassatie – die veroordeeld werd tot een gevangenisstraf van 30 maanden en een geldboete van 3.000 euro – ging er verkeerdelijk van uit dat de maximale geldboete op het drugsdelict, in toepassing van art. 84 Sw., slechts 1.000 euro was. Het Hof maakte dan ook duidelijk dat art. 84 Sw. hier niet van toepassing is, aangezien de Drugswet zelf reeds voorziet in een facultatieve geldboete. Nypels en Servais stellen in dit verband dat art. 84 Sw. de mogelijkheid voorzag om na correctionalisering van een misdaad een geldboete op te leggen die in de wettelijke bepalingen betreffende dit feit niet voorzien was precies tot doel heeft de correctionele gevangenisstraf alsnog wat te verzwaren.57 Dat dit artikel zou gebruikt worden om een in de wet voorziene geldboete te verminderen, is daarmee dan ook volledig tegenstrijdig. Wel kan de facultatieve geldboete worden verminderd tot minimaal 26 euro op basis van art. 83 Sw. het maximaal op te leggen bedrag blijft echter op 100.000 euro. Art. 84 Sw. is ook niet van toepassing indien de strafmaat om andere redenen dan verzachtende omstandigheden verminderd wordt. Meer bepaald kunnen criminele straffen ook naar beneden herleid worden op basis van de regels betreffende de poging tot het plegen van een misdaad of omwille van verschoningsgronden. De facultatieve geldboete van art. 84 Sw. kan in dit geval niet opgelegd worden. Hetzelfde geldt voor de facultatieve en tijdelijke ontzetting uit de rechten opgesomd in artikel 31 Sw.58 Tot slot moet de rechter ook vermelden waarom hij deze facultatieve straffen oplegt, naast de hoofdstraf, dit op straffe van niet te voldoen aan de bijzondere motiveringsverplichting van art. 195, 2e lid Sv.59 Kader: de artikelen 79-85 van het Strafwetboek HOOFDSTUK IX. - VERZACHTENDE OMSTANDIGHEDEN. Art. 79. Indien verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, worden de criminele straffen verminderd of gewijzigd overeenkomstig de volgende bepalingen. Art. 80. Levenslange opsluiting wordt vervangen door tijdelijke opsluiting of door gevangenisstraf van ten minste drie jaar.
56
Cass. 13 januari 2004, A.R.P.03.1382.N, RW 2004-05, 741-742, met noot S. VANDROMME, De geldboete na correctionalisering: was het nu art. 83 of art. 84 Sw.? 57 NYPELS, J.S.G., SERVAIS, J., Le Code pénal interprété. Brussel, Bruylant, 1896, I, 861 58 SPRIET, B., “De geldboete bij een wegens verzachtende omstandigheden gecorrectionaliseerde misdaad (art. 84 Sw.)”. RW, 1989-90, 683 59 Cass. 18 september 1991, Arr. Cass. 1991-92, 67
29
Opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar door opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar, respectievelijk gedurende een kortere termijn of door gevangenisstraf van ten minste drie jaar. Opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar door opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar, respectievelijk gedurende vijf jaar tot tien jaar of door gevangenisstraf van ten minste één jaar. Opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar door opsluiting van vijf jaar tot tien jaar of door gevangenisstraf van ten minste zes maanden. Opsluiting van vijf jaar tot tien jaar door gevangenisstraf van ten minste één maand. (opsluiting van tien tot vijftien jaar), door opsluiting van vijf tot tien jaar of door gevangenisstraf van ten minste zes maanden.) (Opsluiting van vijf tot tien jaar, door gevangenisstraf van ten minste een maand.) Art. 81. Levenslange hechtenis, gesteld op misdaden tegen de uitwendige veiligheid van de Staat, wordt vervangen door tijdelijke hechtenis of door een gevangenisstraf van ten minste een jaar. Hechtenis van twintig jaar tot dertig jaar door hechtenis van vijftien jaar tot twintig jaar, respectievelijk een kortere termijn of door gevangenisstraf van ten minste een jaar. Hechtenis van vijftien jaar tot twintig jaar door hechtenis van tien jaar tot vijftien jaar of van vijf jaar tot tien jaar of door een gevangenisstraf van ten minste een jaar. Hechtenis van tien jaar tot vijftien jaar door hechtenis van vijf jaar tot tien jaar of door een gevangenisstraf van ten minste zes maanden. Hechtenis van vijf jaar tot tien jaar door gevangenisstraf van ten minste een maand. Art. 82. In de gevallen van samenloop bepaald bij de artikelen 61 en 62 van het Strafwetboek, kan het vonnisgerecht niettemin, wanneer de criminele straffen op grond van verzachtende omstandigheden verminderd worden tot correctionele straffen, een enkele straf uitspreken. Art. 83. De geldboete in criminele zaken kan worden verminderd zonder dat zij ooit lager mag zijn dan zesentwintig euro. Art. 84.Schuldigen wier criminele straf tot gevangenisstraf wordt verminderd, kunnen worden veroordeeld tot geldboete van zesentwintig euro tot duizend euro. Zij kunnen worden veroordeeld tot ontzetting van alle of van een deel van de in artikel 31, eerste lid, vermelde rechten gedurende ten minste tien jaar en ten hoogste twintig jaar voor met meer dan twintig jaar opsluiting strafbare misdaden, en gedurende ten minste vijf jaar en ten hoogste tien jaar voor de overige misdaden. Art. 85.Indien verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, kunnen de gevangenisstraffen, de werkstraffen en de geldboeten onderscheidenlijk tot beneden acht dagen, vijfenveertig uren en zesentwintig euro worden verminderd, zonder dat zij lager mogen zijn dan politiestraffen. De rechter kan ook een van die straffen afzonderlijk toepassen. Indien alleen gevangenisstraf bepaald is, kan de rechter die straf vervangen door geldboete van ten hoogste vijfhonderd euro. Indien ontzetting van de in artikel 31, eerste lid genoemde rechten (...) voorgeschreven of toegelaten (is), kan de rechter die (straf) uitspreken voor een termijn van een jaar tot vijf jaar, of in het geheel niet opleggen.
30
1.1.2 Vermindering van correctionele straffen door de vonnisrechter De mogelijkheid om verzachtende omstandigheden toe te passen geldt voor alle wanbedrijven uit het strafwetboek, en moet dus niet steeds afzonderlijk gespecificeerd worden. Dat is echter niet zo voor wanbedrijven uit de bijzondere wetten. Art. 100 Sw. stelt in dat verband immers: “Bij gebreke van andersluidende bepalingen in bijzondere wetten en verordeningen, worden de bepalingen van het eerste boek van dit wetboek toegepast op de misdrijven die bij die wetten en verordeningen strafbaar zijn gesteld, met uitzondering van hoofdstuk VII en van artikel 85.” Art. 85 Sw. is dan ook enkel van toepassing op wanbedrijven die in bijzondere wetten beschreven staan indien deze wetten dit uitdrukkelijk bepalen. Het Grondwettelijk Hof heeft dat nog eens bevestigd in 2001: “Dat de rechter de straf niet kan verzachten tot onder de gestelde grenzen komt voort uit het feit dat bij gebrek aan een uitdrukkelijke bepaling in de bijzondere strafwet, de bepalingen van het Strafwetboek met betrekking tot verzachtende omstandigheden niet kunnen worden toegepast (artikel 100 van het Strafwetboek).”60 Bij vele bijzondere wetten werd de toepasselijkheid toch ingeschreven, waardoor het praktische belang van dit onderscheid beperkt is.61 Toch verduidelijkte het Hof van Cassatie dit nog: “De strafrechter bij wie een wanbedrijf aanhangig is gemaakt, mag slechts een politiestraf uitspreken indien voor dat wanbedrijf wettelijk verzachtende omstandigheden kunnen aangenomen worden en hij bovendien verzachtende omstandigheden in zijn vonnis aanduidt.”62 Art. 85 Sw. biedt aan de rechter ruime mogelijkheden wat betreft de straftoemeting. De rechter kan de gevangenisstraffen, werkstraffen en geldboeten verlagen tot onder de minimale drempels van respectievelijk 8 dagen, 45 uren en 26 euro. De uitgesproken straf mag echter nooit lager zijn dan politiestraffen, in casu dus 1 dag gevangenisstraf, 20 uren werkstraf of 1 euro geldboete. De rechter mag overigens ook een van deze straffen alleen uitspreken. Bij feiten waar alleen een gevangenisstraf bepaald is, kan deze vervangen worden door een geldboete van maximaal 500 euro. Indien de ontzetting (art. 31, 1e lid Sw.) als straf voorzien is voor het betreffende feit, heeft de rechter de keuze deze uit te spreken voor een periode van 1 tot 5 jaar, of deze helemaal niet uit te spreken. Opnieuw krijgt de rechter dus veel eigen beoordelingsruimte. Merk op dat de confiscatie helemaal niet aan bod komt in de artikelen betreffende de verzachtende omstandigheden. Dat impliceert dat de rechter niet kan kiezen om de verplichte confiscatie van bvb. het voorwerp of het instrument van het misdrijf niet op te leggen. 63 Tot slot kan nog opgemerkt worden dat art. 85 Sw. enkel van toepassing is op correctionele zaken, en dus niet op misdaden die omwille van verzachtende omstandigheden gecorrectionaliseerd werden.64 Ook voor overtredingen bestaat de mogelijkheid om de toepasselijke politiestraffen te verminderen door het aannemen van verzachtende omstandigheden. De betreffende geldboeten kunnen verminderd worden tot minder dan 5 euro, zonder ooit minder dan 1 euro 60
Arbitragehof 14 februari 2001, nr. 16/2001 DUPONT, L., VERSTRAETEN, R., Handboek Belgisch strafrecht, Leuven, Acco, 1989-90, 466 62 Cass. 22 februari 1977, Arr. Cass. 1977, 684 63 VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht. Deel 1. Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2006, 436 64 Cass. 18 oktober 1971, Arr. Cass. 1972, 176 61
31
te mogen bedragen. Eventuele gevangenisstraffen zijn steeds facultatief, waardoor de verzachtende omstandigheden er niet op van toepassing zijn. Op overtredingen uit de bijzondere wetten zijn de verzachtende omstandigheden slechts van toepassing voor zover de betreffende wet dit uitdrukkelijk toelaat.
1.1.3 Correctionalisering en contraventionalisering Naast de vonnisgerechten kunnen ook de onderzoekgerechten – de raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling – verzachtende omstandigheden aannemen. Uiteraard gebeurt dit niet bij de concrete straftoemeting (al hoewel het er wel een duidelijke invloed op heeft), maar wel op het einde van het vooronderzoek, wanneer de zaak wordt verwezen naar de bevoegde rechtbank. Volgens de bepalingen van de wet van 4 oktober 1867 kunnen misdrijven die door het Hof van Assisen zouden beoordeeld worden naar de correctionele rechtbank verwezen worden en feiten die door de correctionele rechtbank zouden behandeld worden naar de politierechtbank verwezen worden. Dezelfde bevoegdheid komt sinds 1994 ook toe aan de procureur des konings, die de beklaagde rechtstreek voor de correctionele rechtbank, respectievelijk de politierechtbank, kan dagvaarden of oproepen, indien er geen gerechtelijk onderzoek gevoerd werd. De mogelijkheid tot correctionalisering of contraventionalisering hangt in de eerste plaats af van de vraag of de betreffende feiten in aanmerking komen voor verzachtende omstandigheden. Concreet betekent dit dat de artikelen 79-85 Sw. van toepassing moeten zijn. Art. 1 van de wet van 4 oktober 1867 verwijst ook expliciet naar deze bepalingen. Ten tweede moet de correctionalisering ook toegelaten zijn door deze wet. Merk op dat contraventionalisering door deze wet steeds toegelaten is. De gevallen waarin de correctionalisering door de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling of de rechtstreekse dagvaarding of oproeping door het openbaar ministerie kunnen plaatsvinden zijn exhaustief opgenomen in art. 2, 3e lid van de wet op de verzachtende omstandigheden. De huidige lijst werd ingevoerd door de wet van 21 december 2009 tot hervorming van het Hof van Assisen (inwerkingtreding 1 mei 2010). Merk op dat deze zeer uitgebreid is. Ter illustratie worden de verschillende misdaden van de lijst overlopen: Misdaden waarop de in de wet bepaalde straf twintig jaar opsluiting niet te boven gaat Een poging tot het uitvoeren van een misdaad die strafbaar is met levenslange opsluiting. Bij een strafbare poging van een misdaad wordt de maximumstraf verlaagd overeenkomstig art. 52 Sw. de onmiddellijk lagere straf dan levenslange opsluiting is opsluiting van 20 tot 30 jaar. Misdaden bedoeld in artikel 216, tweede lid Sw. Dit betreft concreet de valse getuigenis in criminele zaken, ten nadele of ten voordele van de beschuldigde, in het geval deze tot levenslange opsluiting veroordeeld is. Dit wordt in principe bestraft met 20 tot 30 jaar opsluiting. Misdaden bedoeld in artikel 347bis, §§2 en 4 Sw. Dit betreft het misdrijf gijzeling (20 tot 30 jaar opsluiting), dat mits verzwarende omstandigheden met levenslange opsluiting bestraft wordt.
32
Misdaden bedoeld in artikel 375, laatste lid Sw., waarvoor de straf in voorkomend geval met toepassing van artikel 377bis Sw. kan worden verhoogd. Deze misdaad betreft verkrachting met behulp van geweld op een kind dat de volle leeftijd van tien jaar niet bereikt heeft, waarop in principe 20 tot 30 jaar opsluiting staat. Misdaden bedoeld in artikel 408 Sw. Hier gaat het om het kwaadwillig belemmeren van het verkeer, met iemands dood tot gevolg, wat in principe bestraft wordt met 20 tot 30 jaar opsluiting. Misdaden bedoeld in art. 428, §5 en 429 Sw. Dit betreft ontvoering of gevangenhouding van een minderjarige met de dood tot gevolg, waarop een straf staat van 20 tot 30 jaar opsluiting. Misdaden bedoeld in art. 473, laatste lid Sw. Dit misdrijf kan worden beschreven als diefstal met geweld of bedreiging of afpersing met verzwarende omstandigheden en blijvende gevolgen, waarop in principe 20 tot 30 jaar opsluiting staat. Misdaden bedoeld in art. 474 Sw. Hier gaat het eveneens om diefstal met geweld of bedreiging, deze keer met de dood tot gevolg maar zonder het oogmerk te doden. Opnieuw is de voorgeschreven straf 20 tot 30 jaar opsluiting. Misdaden bedoeld in art. 476 Sw. Dit artikel beschrijft het geval waarbij de diefstal met geweld of bedreiging of de afpersing niet kan worden voltooid door omstandigheden, onafhankelijk van de wil van de schuldigen. Dezelfde straffen blijven daarbij toch behouden. Misdaden bedoeld in art. 477sexies Sw. Hier gaat het om diefstal of afpersing van kernmateriaal met geweld of bedreiging, waarop 20 tot 30 jaar opsluiting staat. Misdaden bedoeld in art. 513, 2e lid Sw. waarvoor de straf op basis van art. 514bis Sw. kan verhoogd worden. Dit betreft brandstichting bij nacht met bepaalde verzwarende omstandigheden, zodat het misdrijf met 20 tot 30 jaar opsluiting bestraft wordt. Misdaden bedoeld in art. 518, 2e lid Sw. Net als in het voorgaande geval gaat het om brandstichting, waarbij nu verwondingen veroorzaakt werden aan een of meer personen waarvan de dader echter niet kon vermoeden dat ze zich op de plaats van de brand zouden bevinden. In dat geval wordt de maximumstraf met twee jaar verhoogd, waardoor deze dus boven 20 jaar opsluiting zou kunnen komen. Misdaden bedoeld in art. 530, laatste lid Sw., die met toepassing van art. 531 Sw. worden bestraft en waarbij de straf desgevallend op basis van art. 532bis Sw. kan worden verhoogd. Hier wordt de vernieling of beschadiging van andermans roerende eigendommen beschreven, waarbij het geweld of de bedreiging een ziekte of ander lichamelijk letsel tot gevolg heeft of wanneer doodslag gepleegd werd om de daad te vergemakkelijken of straffeloosheid te verzekeren. Het eerste geval kan de strafmaat oplopen tot 20 tot 30 jaar opsluiting, in het tweede geval zelfs tot levenslange opsluiting. Het is duidelijk dat deze lijst zeer ernstige misdaden bevat. In het eerste punt staan alle misdaden waarop de in de wet bepaalde maximumstraf tot 20 jaar opsluiting gaat. Vervolgens
33
komt echter een hele waaier aan misdaden die bestraft worden met 20 tot 30 jaar opsluiting of zelfs levenslange opsluiting in het geval van gijzeling met verzwarende omstandigheden. Doordat in de praktijk bijna automatisch verzachtende omstandigheden aangenomen worden, is een enorme discrepantie ontstaan tussen de straf die in het Strafwetboek bij bepaalde misdaden bepaald wordt, en de effectief opgelegde straf. Een van de redenen die vaak opgegeven wordt ter verantwoording van de correctionalisering van bepaalde misdaden is dat de voorgeschreven strafmaat niet meer aan het hedendaagse rechtsgevoel zou beantwoorden.65 Deze verklaring kan echter slechts op een aantal misdaden van toepassing zijn. Zelfs misdaden waarbij de slachtoffers om het leven komen, worden mits aanneming van „verzachtende omstandigheden‟ naar de correctionele rechtbank verwezen. Men kan zich de vraag stellen of het zowel juridisch als menselijk – voor de slachtoffers en hun nabestaanden – aangewezen is om nog voor de behandeling van de zaak ten gronde de indruk te wekken dat er omstandigheden bestaan die in het voordeel van de dader spelen en die een vermindering van de maximumstraf rechtvaardigen. Bovendien zorgt de quasi automatische aanneming van verzachtende omstandigheden – vaak zelfs reeds bij het einde van het vooronderzoek – ervoor dat het hele systeem uitgehold wordt. Soms worden immers zeer vreemde factoren als verzachtende omstandigheid aangehaald (bvb. het ontbreken van vroegere criminele veroordelingen). Zoals reeds aangehaald is dit echter geen nieuw fenomeen. Reeds in de 19 eeuw was er kritiek op de systematische correctionalisering, waarvoor algemene stijlformules gebruikt werden die op vele zaken toepasbaar waren. Ter vervanging van de techniek van verzachtende omstandigheden worden weleens oplossingen gezocht zoals het afschaffen van de minimumstraffen. In landen als bijvoorbeeld Nederland blijkt dit immers niet te bestaan, waardoor de rechter sowieso de vrijheid heeft om de straf naar beneden te herzien en de verzachtende omstandigheden dus overbodig worden. We komen hier verder nog op terug. Het correctionaliseren van misdaden door het aannemen van verzachtende omstandigheden, waardoor deze naar de correctionele rechtbank verwezen worden, is dus afhankelijk van het concrete feit. Niet alle misdaden komen hier zoals aangegeven voor in aanmerking. Anders is het gesteld met de contraventionalisering van wanbedrijven. De betreffende wetsbepaling vermeldt immers geen andere voorwaarden dan het voorhanden zijn van verzachtende omstandigheden, waardoor slechts een politiestraf dient opgelegd te worden. 66 Alle wanbedrijven kunnen dus gecontraventionaliseerd worden. De rol van de verdachte en diens raadsman is in deze procedure overigens zeer bescheiden, zo verduidelijkt het Hof van Cassatie: “Op eensluidende vordering van de procureur des Konings en wanneer er geen burgerlijke partij in het geding is, kan de raadkamer een beschikking van contraventionalisering wijzen, zonder dat aan de verdachte en aan diens raadsman bericht werd gegeven en zonder dat het dossier neergelegd werd ter griffie om hen 65
VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht. Deel 1. Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2006, 249 66 Art. 4 van de wet van 4 oktober 1867 stelt: “Wanneer het ten laste gelegde feit strafbaar is met gevangenisstraf of met geldboete en de raadkamer op het verslag van de onderzoeksrechter of op de vordering van het openbaar ministerie van oordeel is dat er grond is om die straffen tot politiestraffen te verminderen, kan zij de verdachte naar de bevoegde politierechtbank verwijzen, met vermelding van de verzachtende omstandigheden. Evenzo kan het openbaar ministerie, indien geen gerechtelijk onderzoek is gevorderd, de beklaagde rechtstreeks voor de bevoegde politierechtbank dagvaarden of oproepen met mededeling van de verzachtende omstandigheden wanneer het van oordeel is dat er wegens verzachtende omstandigheden geen grond is om een hogere straf te vorderen dan een politiestraf.”
34
in staat te stellen ervan inzage te nemen.”67 De verdachte heeft hier dus geen inspraak in, zoals ook verder nog zal blijken.
2
Bevoegdheid van de rechtbank
2.1 Verbod om zichzelf onbevoegd te verklaren Art. 3 van de wet op de verzachtende omstandigheden bepaalt dat de correctionele rechtbank, die na correctionalisering door de onderzoekgerechten bevoegd geworden is, zich niet onbevoegd kan verklaren ten aanzien van de verzachtende omstandigheden (of de verschoningsgronden). Ze kan dit wel nog doen indien haar bevoegdheid rust op een rechtstreekse dagvaarding of oproeping door de procureur des konings. Het Hof van Cassatie bevestigt dit nog eens in een arrest van 2001. Tegen de beschikking van de raadkamer staat geen rechtsmiddel open. Het vonnisgerecht kan zich dus noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep, onbevoegd verklaren ten aanzien van de verzachtende omstandigheden die door het onderzoeksgerecht zijn aangenomen.68 De correctionele rechtbank mag dus enkel controleren of de verzachtende omstandigheden die door het onderzoeksgerecht werden aangenomen voorkomen in de beschikking tot verwijzing en of de feiten waarop ze steunen vaststaan. De appreciatie van de verzachtende omstandigheden op zich valt dus buiten deze bevoegdheid.69 De mogelijkheid om zich onbevoegd te verklaren bestaat dus wel in het geval van rechtstreekse dagvaarding of oproeping door de procureur des konings. In de conclusie van het openbaar ministerie bij een zaak voor het Hof van Cassatie lezen we: “Art. 1, Wet Verzachtende Omstandigheden, bepaalt uitdrukkelijk dat de beoordeling van de verzachtende omstandigheden o.m. bij het openbaar ministerie berust. Dat is het geval wanneer geen onderzoek is gevorderd en het openbaar ministerie, wanneer het oordeelt dat er geen grond is om een zwaardere straf dan een correctionele straf te vorderen wegens het bestaan van verzachtende omstandigheden of om reden van verschoning, met toepassing van art. 2, tweede lid, van die wet, de beklaagde rechtstreeks dagvaardt of oproept voor de correctionele rechtbank met mededeling van die verzachtende omstandigheden of van de reden van verschoning. In dat geval behoudt de geadieerde correctionele rechtbank toch de mogelijkheid om zich met toepassing van art. 3, tweede lid, van de voormelde wet, onbevoegd te verklaren m.b.t. de verzachtende omstandigheden of de reden van verschoning.”70 Bij de rechtstreekse dagvaarding of oproeping door de procureur des konings blijft de bevoegdheid om te oordelen over de verzachtende omstandigheden dus wel degelijk bij de rechtbank liggen. Deze mogelijkheid is dus niet in strijd met het principe dat de beslissing tot correctionalisering of contraventionalisering door de rechter gebeurt. Wanneer de correctionele rechtbank zich echter niet onbevoegd verklaart met betrekking tot de in de rechtstreekse vordering van het openbaar ministerie vermelde verzachtende omstandigheden, neemt ze deze omstandigheden in aanmerking. Het is hiervoor niet nodig dat uitdrukkelijk naar de omstandigheden die de procureur heeft opgeworpen wordt verwezen. Het loutere feit dat de rechtbank zich niet onbevoegd verklaart volstaat. Merk op dat de mogelijkheid tot
67
Cass. 9 januari 1987, Arr. Cass. 1986-87, 598 Cass. 21 februari 2001, Arr. Cass. 2001, 347 69 DERUYCK, F., SPRIET, B., TRAEST, Ph., VERSTRAETEN, R., Strafrecht geannoteerd 2011. Brugge, die keure, 2011, 851 70 Cass. 4 april 2001, Arr. Cass. 2001, 605 68
35
toepassing van verzachtende omstandigheden bij rechtstreekse dagvaarding of oproeping ook bestaat in het geval van voorrang van rechtsmacht (cfr. infra). Art. 5 van dezelfde wet bevat een gelijkaardige bepaling voor de politierechtbanken. Deze kunnen zich bij contraventionalisering door de onderzoeksgerechten niet onbevoegd verklaren ten aanzien van de verzachtende omstandigheden (of de verschoningsgronden). Dat blijft echter wel mogelijk indien haar bevoegdheid rust op een rechtstreekse dagvaarding of oproeping door de procureur des konings. Het aannemen van verzachtende omstandigheden door de onderzoeksgerechten in het kader van de correctionalisering of de contraventionalisering heeft echter enkel gevolgen wat betreft de verwijzing naar de bevoegde rechtbank. Deze laatste dient met deze verzachtende omstandigheden uiteraard geen rekening meer te houden bij het bepalen van de uiteindelijke straf. A. Vandeplas zegt daarover: “De beschikking tot verwijzing is een loutere drempelbeslissing, de vaststelling van verzachtende omstandigheden geldt slechts als rechtvaardigingsgrond voor de denaturatie van de als misdaad omschreven feiten, maar nu diezelfde feiten worden heromschreven als wanbedrijf, heeft deze vaststelling van verzachtende omstandigheden geen uitwerking meer op het beslissingsrecht van het hof.”71
2.2 Verdachte heeft geen inspraak De procureur des konings oordeelt soeverein over de rechtstreekse dagvaarding of oproeping van de beklaagde voor de correctionele rechtbank wegens criminele feiten waarbij verzachtende omstandigheden werden aangenomen. Zelfs indien deze beklaagde verkiest om voor het Hof van Assisen te verschijnen, kan hij noch de verzachtende omstandigheden, noch de bevoegdheid van de correctionele rechtbank betwisten.72 Het zelfde geldt bij contraventionalisering van correctionele feiten. Volgens de Correctionele Rechtbank van Tongeren kan de beschikking van contraventionalisering immers “geenszins de belangen van de verdediging schenden, aangezien de politierechtbank enkel politiestraffen kan opleggen.”73 Indien er geen burgerlijke partij betrokken is, kan de raadkamer dan ook op eensluidende vordering van de procureur des konings de beschikking tot contraventionalisering verlenen. De inverdenkinggestelde kan dus ook geen beroep aantekenen tegen een beschikking van de raadkamer waarbij hij naar de correctionele rechtbank verwezen wordt. De kamer van inbeschuldigingstelling van Gent stelde in dit verband een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof74. De voorliggende kwestie betrof de mogelijke schending van het gelijkheidsbeginsel, aangezien de burgerlijke partijen beroep kunnen aantekenen tegen de verwijzingsbeschikking vanwege de raadkamer en de inverdenkinggestelde dit niet kan75. Daarbij wordt geargumenteerd dat deze nochtans een belang kan hebben bij een verwijzing naar het hof van assisen, dat een grotere kans biedt op vrijspraak en evenzeer een correctionele straf kan opleggen. Het Grondwettelijk Hof oordeelde echter dat van een schending van het gelijkheidsbeginsel geen sprake kan zijn: “Een verwijzing naar de politierechtbank, meer bepaald in geval van contraventionalisering, waarborgt dat aan de inverdenkinggestelde in beginsel geen 71
VANDEPLAS, A., “De correctionalisatie en verzachtende omstandigheden.” RW, 1993-94, 960 Brussel 22 november 2000. Journ. Proc. 2001, afl. 406, 27 73 Corr. Tongeren 15 juni 1983, met noot A. VANDEPLAS, “Betreffende de contraventionalisatie van wanbedrijven,” RW, 1984-1985, 1380-1381 74 Arbitragehof 11 januari 2007, nr. 7/2007 75 Behalve in de gevallen van art. 131, §1 Sv. of art. 539 Sv. (Arbitragehof 11 januari 2007, nr. 7/2007, B.4.) 72
36
correctionele straf zal kunnen worden opgelegd. In geval van verwijzing naar de correctionele rechtbank, bij correctionalisering, zal in beginsel geen criminele straf kunnen worden opgelegd. Derhalve is het niet voorzien in een mogelijkheid tot het instellen van een hoger beroep door de inverdenkinggestelde tegen de verwijzingsbeschikking niet zonder redelijke verantwoording.”76 Bovendien heeft de inverdenkinggestelde geen enkel gewaarborgd recht om voor een jurygerecht te verschijnen. De contraventionalisering van bepaalde feiten, waarbij de verdachte dus naar de politierechtbank wordt verwezen in plaats van naar de correctionele rechtbank, blijkt echter niet steeds in zijn voordeel te zijn. In 1991 heeft het Grondwettelijk Hof zich enkele keren gebogen over prejudiciële vragen waarbij nagegaan diende te worden of het feit dat de politierechtbank waarnaar de zaak werd verwezen na aanneming van verzachtende omstandigheden (contraventionalisering) de uitspraak niet mag schorsen zoals bedoeld in art. 3 van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, terwijl de correctionele rechtbank dit wel kan, geen schending inhoudt van art. 10 van de Grondwet (toen art. 6). Zonder contraventionalisering zou de beklaagde immers voor de correctionele rechtbank om opschorting van de uitspraak kunnen vragen.77 Merk op dat het in beide gevallen dus om dezelfde feiten kan gaan, en er dus sprake is van een verschillende behandeling waarvoor een objectieve en redelijke verantwoording moet bestaan. Het Grondwettelijk Hof oordeelde echter dat hier geen sprake was van een ongeoorloofde discriminatie: “Wie een gecontraventionaliseerd wanbedrijf is ten laste gelegd wordt in ruime mate gelijkgesteld met degene wie een overtreding is ten laste gelegd en hij geniet dezelfde behandeling als deze laatste: hij verschijnt voor de politierechtbank en niet voor de correctionele rechtbank, hij kan enkel lichte straffen oplopen en hij geniet kortere verjaringstermijnen. Het gelijkheidsbeginsel eist niet dat hij bovendien over de mogelijkheid zou kunnen beschikken om de opschorting van de uitspraak van de veroordeling te vragen, welke mogelijkheid de wet voorbehoudt aan diegenen die voor de correctionele rechtbank verschijnen. Mocht hij die wegens een in een overtreding omgezet wanbedrijf wordt vervolgd bovendien voor de politierechtbank om de opschorting van de uitspraak van de veroordeling kunnen vragen, dan zou hij onder een gunstiger regeling vallen dan degene die wegens een overtreding wordt vervolgd.”
2.3 De rechtbank kan zich alsnog bevoegd verklaren De correctionele rechtbank kan zich sinds de wet van 8 juni 2008 wel nog bevoegd verklaren door zelf verzachtende omstandigheden (of verschoningsgronden) aan te nemen indien de aanhangig gemaakte misdaad nog niet of foutief gecorrectionaliseerd is maar daar wel voor in aanmerking komt. Ook de politierechtbank kan zich bevoegd verklaren door verzachtende omstandigheden aan te nemen die de raadkamer, de kamer van inbeschuldigingstelling of de procureur des konings hebben nagelaten te vermelden bij de aanhangigmaking. Voor de wet van 2008 was dit niet het geval. Het Hof van Cassatie had in een arrest uit 1967 duidelijk gezegd dat indien de beschikking van de raadkamer geen verzachtende omstandigheden vermeldt de correctionele rechtbank niet bevoegd is kennis te nemen van een zaak waarbij een persoon van een misdaad verdacht wordt.78
76
Arbitragehof 11 januari 2007, nr. 7/2007, B.9. Arbitragehof 2 mei 1991, 9/1991 78 Cass. 6 februari 1967, Arr. Cass. 1966, 699 77
37
2.4 Bevoegdheid bij onregelmatige correctionalisering Een gelijkaardig geval als het ontbreken van verzachtende omstandigheden doet zich voor wanneer het onderzoeksgerecht misdaden correctionaliseert waarvoor dit echter niet mogelijk is. De correctionele rechtbank zal in dat geval immers geen andere keuze hebben dan zich onbevoegd te verklaren. Ook hier moet het Hof van Cassatie voor de oplossing zorgen: “Wanneer een beschikking van de raadkamer, bij aanneming van verzachtende omstandigheden, naar de correctionele rechtbank een persoon heeft verwezen, die beklaagd wordt van een misdaad die door het onderzoeksgerecht niet kan worden gecorrectionaliseerd, en de correctionele rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard, en wanneer beide beslissingen kracht van gewijsde hebben verkregen, wordt door het Hof, dat het rechtsgebied regelt, de beschikking vernietigd en de zaak naar een kamer van inbeschuldigingstelling verwezen.”79 Enkel het Hof van Cassatie kan immers de beschikking van een onderzoeksgerecht vernietigen. De vonnisrechter is dus niet bevoegd om controle uit te oefenen op de beschikking van de raadkamer. Wel kan deze zijn eigen bevoegdheid onderzoeken en desgevallend afwijzen. Dit geldt ook voor de rechter in hoger beroep.80 De verplichting voor de correctionele rechtbank om zich onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van niet regelmatig gecorrectionaliseerde misdaden, heeft gevolgen die zich kunnen uitstrekken tot alle verdachten van samenhangende misdrijven. Volgens de correctionele rechtbank van Brugge moet, indien de raadkamer met één beschikking alle verdachten voor verschillende feiten naar de correctionele rechtbank verwijst en er een niet regelmatig gecorrectionaliseerde misdaad tussenzit, de rechtbank zich ten aanzien van alle feiten en ten aanzien van alle verdachten onbevoegd verklaren indien er samenhang bestaat tussen al die feiten.81 Dit geldt ook indien de andere feiten die naar de correctionele rechtbank verwezen werden wanbedrijven zijn.
2.5 Materiële fouten Het Hof van Beroep mag echter wel een schrijffout in de vordering van de procureur des konings verbeteren en de zaak verder behandelen, wanneer op basis hiervan door de raadkamer verzachtende omstandigheden werden aangenomen. Het Hof van Cassatie sprak zich hierover uit in een zaak uit 1983: “Niet naar recht verantwoord is het arrest waarbij de eerste rechter onbevoegd wordt verklaard om kennis te nemen van de zaak in haar geheel, op grond dat de beschikking van de raadkamer, tot verwijzing van de verdachte naar de correctionele rechtbank wegens gecorrectionaliseerde misdaden en wanbedrijven, verwijst naar de vordering van de procureur des Konings waarvan het beschikkende gedeelte, ten gevolge van de verwisseling van twee kenletters in de opsomming van de telastleggingen, voor een misdaad geen verzachtende omstandigheden aanneemt, terwijl die beschikking, " met inbegrip van de daarin vermelde verzachtende omstandigheden " de redenen overneemt van die vordering, waarin wordt gezegd dat zodanige omstandigheden bestaan voor alle met criminele straffen strafbare feiten, en de letterverwisseling in het beschikkende gedeelte te wijten was aan een verschrijving, die het hof van beroep kon verbeteren.”82
79
Cass. 14 april 1969, Arr. Cass. 1969, 763 VANDEPLAS, A., “Betreffende de contraventionalisatie van wanbedrijven”, RW, 1984-1985, 1381 81 Corr. Brugge 19 mei 1998 met noot P. ARNOU, “Onbevoegdheid en foutieve correctionalisatie.” RW 1998-99, 1333 82 Cass. 18 mei 1983, Arr. Cass. 1982-83, 1152 80
38
Aangezien op dat moment sprake was van een negatief rechtsconflict, ging het Hof over tot een regeling van rechtsgebied. Het arrest van het hof van beroep werd vernietigd, en de zaak werd verwezen naar hetzelfde hof,maar anders samengesteld. Later preciseerde het Hof van Cassatie nog dat de strafrechter een manifeste verschrijving in de vordering van het openbaar ministerie, waarbij de verzachtende omstandigheden gemeld worden, mag verbeteren voor zover het onderzoeksgerecht deze omstandigheden heeft aangenomen.83
2.6 Heromschreven tenlastelegging Een specifieke problematiek doet zich voor wanneer de tenlastelegging nog aangevuld of heromschreven wordt nadat een misdaad gecorrectionaliseerd werd. Het Hof van Cassatie besliste dat het vonnisgerecht zich in dit geval niet onbevoegd kan verklaren indien de feiten ook onder de nieuwe kwalificatie voor correctionalisering in aanmerking zouden komen, tenzij vastgesteld wordt dat de elementen die in de oorspronkelijke telastlegging niet voorkwamen, door de raadkamer niet gekend waren op het tijdstip van de verwijzing, of dat deze door de raadkamer expliciet of impliciet werden uitgesloten.84 Anders is de zaak wanneer nieuwe elementen maken dat de feiten zwaarder zouden bestraft worden dan oorspronkelijk werd ingeschat, en de verwijzing naar een lagere rechtbank daardoor niet correct meer is. Het Hof van Cassatie zegt daarover: “Wanneer de raadkamer met aanneming van verzachtende omstandigheden de beklaagde wegens een wanbedrijf naar de politierechtbank heeft verwezen, en er een vonnis wordt uitgesproken tot onbevoegdverklaring van de rechtbank op grond dat na de verwijzende beschikking een omstandigheid van voor deze beschikking aan het licht is gekomen, waardoor het feit door de wet met een zwaardere correctionele straf wordt gestraft, onderzoekt het Hof, waarbij een verzoekschrift tot regeling van rechtsgebied aanhangig is, of beide beslissingen in kracht van gewijsde zijn gegaan en of de vaststelling van de feitenrechter juist blijkt.” Indien dit het geval is zal het Hof de beschikking van de raadkamer vernietigen en de zaak opnieuw verwijzen naar de, deze keer anders samenstelde, raadkamer.85
2.7 Verzachtende omstandigheden en de „voorrang van rechtsmacht‟ In een zaak uit 2001 wordt het bijzondere geval behandeld waarbij door de procureur-generaal bij het Hof van Beroep zelf verzachtende omstandigheden aannam in een zaak waarin de zogenaamde „voorrang van rechtsmacht‟ speelde. Art. 479 Sv. stelt dat onder meer bepaalde magistraten, die ervan beschuldigd worden buiten hun ambt een misdrijf gepleegd te hebben dat een correctionele straf meebrengt, door de procureur-generaal bij het hof van beroep gedagvaard worden voor dat hof, dat uitspraak doet, zonder dat beroep kan worden ingesteld. De voorrang van rechtsmacht is dan ook geen voorrecht, zoals ook procureur-generaal du Jardin terecht opmerkt. De eiser bij het Hof van Cassatie is het er echter niet mee eens dat de procureur-generaal deze verzachtende omstandigheden zelf aannam, en stelde dat een onderzoeksgerecht dit had moeten doen. Du Jardin verantwoordt zijn werkwijze echter zelf in zijn conclusie: “Die bekritiseerde handelwijze is echter volkomen wettig in de gevallen die bedoeld zijn in Titel IV, hfdst. III, Sv., dat geen tussenkomst van een onderzoeksgerecht vereist. Dit is het gevolg van de regel volgens welke de procureur-generaal bij het hof van beroep bevoegd is om de 83
Cass. 23 maart 1999, Arr. Cass. 1999, 416 Cass. 25 november 1986, Arr. Cass. 1986-87, 411 85 Cass. 5 juni 1972, Pas. 1972, I, 919 84
39
strafvordering tegen die rechtsonderhorigen in te stellen, met uitsluiting van elk onderzoeksgerecht. De artt. 479 e.v. Sv. wijken aldus af van het beginsel, volgens hetwelk elk voorbereidend onderzoek aanleiding geeft tot een beoordeling van de telastleggingen door een onderzoeksgerecht. Die afwijking, die voortvloeit uit de wet op de verzachtende omstandigheden, machtigt de procureur-generaal om die omstandigheden zelf aan te nemen zonder een beroep te moeten doen op een onderzoeksgerecht dat, te dezen, overigens niet bij wet is voorzien, en dus niettegenstaande het feit dat een onderzoek is verricht.”86 Het Hof volgt de zienswijze van du Jardin. Art. 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden laat aan het openbaar ministerie toe om – indien er geen gerechtelijk onderzoek gevoerd werd – de beklaagde rechtstreeks voor de correctionele rechtbank te dagvaarden voor een misdaad, indien het verzachtende omstandigheden aanneemt en dus van mening is dat er slechts een correctionele straf moet gevorderd worden. Slechts in die gevallen wanneer er een gerechtelijk onderzoek gevoerd werd, zullen dus de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling bevoegd zijn om zich over de verzachtende omstandigheden uit te spreken. In het geval van art. 479 Sv. is er van een gerechtelijk onderzoek echter geen sprake. Het Hof van Cassatie oordeelt dan ook: “Dat, in die uitzonderlijke gevallen waarin de procureur-generaal de rechtspleging zelf regelt, niet meer verplicht een beroep moet worden gedaan op de kamer van inbeschuldigingstelling met als enig doel de verzachtende omstandigheden aan te nemen, aangezien de wetgever, met het oog op de vereenvoudiging en de versnelling van de rechtspleging, het openbaar ministerie toelaat de omstandigheden zelf te beoordelen, onder voorbehoud van het recht van het vonnisgerecht om zich onbevoegd te verklaren; Dat, bijgevolg, de omstandigheid dat een onderzoek is gevorderd naar een misdaad ten laste van een persoon die een van in artikel 479 van het Wetboek van Strafvordering opgesomde hoedanigheden bezit, de procureur-generaal bij het hof van beroep niet verbiedt om, in de aan die persoon betekende rechtstreekse dagvaarding, zelf de verzachtende omstandigheden te vermelden waardoor die misdaad tot een wanbedrijf kan worden herleid;”87
3
Een correcte verwijzingsbeschikking
3.1 Feitelijke onjuistheid van de verzachtende omstandigheden De correctionalisering van een misdaad is nietig wanneer deze steunt op de verzachtende omstandigheid dat de beklaagde in België een blanco strafregister had, terwijl uit het strafregister blijkt dat hij al twee keer veroordeeld was. In een zaak uit 1990 88 had de raadkamer deze verzachtende omstandigheden aangenomen voor twee verdachten van valsheid in geschrifte en het gebruik van valse stukken. Een van beide bleek echter reeds veroordeeld te zijn voor onopzettelijke slagen en verwondingen en wegens een verkeersovertreding. De correctionele rechtbank oordeelde dat de verzachtende omstandigheden voor een van de verdachten niet met de waarheid overeenstemden, dat gelet op de samenhang die er bestond tussen de misdrijven beide verdachten samen dienden berecht te worden en verklaarde zich daarop dan ook onbevoegd om van de gecorrectionaliseerde feiten kennis te nemen. 86
Cass. 13 juni 2001, AR.P.01.0407.F, noot DU JARDIN Cass. 13 juni 2001, AR.P.01.0407.F 88 Cass. 29 mei 1990, Arr. Cass. 1989-90, 1240 87
40
Terecht, zo oordeelde het Hof van Cassatie. De ten laste gelegde feiten – valsheid in geschrifte en het gebruik van valse stukken – zijn misdaden die met opsluiting worden bestraft. De feiten werden door de raadkamer niet regelmatig gecorrectionaliseerd. Bovendien is de door de correctionele rechtbank aangehaalde samenhang inderdaad aanwezig. Het Hof merkt daarbij ook op dat tegen de beschikking van de raadkamer geen enkel rechtsmiddel openstaat en dat het vonnis van de Correctionele Rechtbank in kracht van gewijsde gegaan is. De beschikking van de raadkamer wordt dan ook vernietigd en de kamer van inbeschuldigingstelling zal een nieuwe beslissing moeten nemen. Ook nadien nog vernietigde het Hof van Cassatie onder meer een arrest van het Hof van Beroep van Gent, aangezien nog de correctionele rechtbank in eerste aanleg, noch het Hof van Beroep in graad van hoger beroep bevoegd waren kennis te nemen van de zaak, aangezien de verzachtende omstandigheden waarop de verwijzingsbeschikking steunde feitelijk onjuist waren. Het Hof van Cassatie stelde daarover dat: “de raadkamer aldus, in de mate de beschikking de verzachtende omstandigheden, vermeld in de vordering van het Openbaar Ministerie, overneemt, de aan eiser ten laste gelegde misdaden gecorrectionaliseerd heeft op grond van verzachtende omstandigheden bestaande in de afwezigheid van vroegere veroordelingen, ofschoon uit het strafdossier blijkt dat eiser vroeger wel een in kracht van gewijsde gegane veroordeling heeft opgelopen; het hof van beroep, en de correctionele rechtbank, zich (impliciet) bevoegd verklaard hebben om over de tegen eiser ingestelde strafvordering uitspraak te doen, hoewel de feiten, vervat in de beschikking van de raadkamer, misdaden uitmaken, en er voor deze feiten geen regelmatige correctionalisatie gebeurde; zodat het bestreden arrest, door te beslissen dat de correctionele rechtbank en het hof van beroep bevoegd zijn uitspraak te doen over de aan eiser ten laste gelegde misdaden, de artikelen 1 en 2 van de Wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden, en de artikelen 130, 133, 179, 182 en 226 en 231 van het Wetboek van Strafvordering, die de bevoegdheid omschrijven van respectievelijk de correctionele rechtbank en het hof van assisen, schendt.”89 De zaak werd opnieuw verwezen naar de kamer van inbeschuldigingstelling van Gent, met het oog op een nieuwe verwijzing. Merk op dat het er niet om gaat dat het vonnisgerecht een inhoudelijke beoordeling van de verzachtende omstandigheden zou maken. Daartoe is het immers niet bevoegd. Het gaat enkel om de feitelijke vaststelling dat de verzachtende omstandigheden waarvan sprake niet aanwezig zijn. Dat is het geval wanneer90: het onderzoeksgerecht als verzachtende omstandigheid de afwezigheid van vroegere criminele veroordelingen aanneemt, terwijl die er wel degelijk reeds geweest zijn; het onderzoeksgerecht als verzachtende omstandigheid de afwezigheid van verschillende vroegere criminele veroordelingen aanneemt, terwijl die er reeds twee geweest zijn; Zo oordeelde het Hof van Cassatie: “Wanneer de raadkamer een verdachte wegens een misdaad naar de correctionele rechtbank verwezen heeft op grond van het bestaan van verzachtende omstandigheden die hieruit waren afgeleid dat tegen de verdachte nog geen verschillende veroordelingen tot criminele straffen waren uitgesproken, ofschoon hij vroeger tweemaal tot een criminele straf was veroordeeld, het hof van beroep zich om die reden onbevoegd verklaard heeft en het Hof, op een verzoek tot regeling van rechtsgebied, vaststelt dat er vooralsnog tegen de beschikking geen enkel rechtsmiddel openstaat, dat het arrest in kracht van gewijsde is gegaan en dat de 89 90
Cass. 26 mei 1998, Arr. Cass. 1998, 604 ARNOU, P., “Onbevoegdheid en foutieve correctionalisatie.” RW 1998-99, 1334
41
onbevoegdverklaring gegrond lijkt, vernietigt het de beschikking en verwijst het de zaak naar de kamer van inbeschuldigingstelling.”91 het onderzoeksgerecht als verzachtende omstandigheid het blanco strafregister van de beklaagde vermeldt, terwijl er twee veroordelingen op vermeld staan. Het is ook niet nodig dat de vorige veroordelingen de feiten die de rechter moet beoordelen voorafgaan. Uit een vonnis van de correctionele rechtbank van Brugge blijkt: “Wanneer de raadkamer een misdaad naar de correctionele rechtbank verwijst onder aanneming van verzachtende omstandighedenbestaande in ‗de afwezigheid van vroegere veroordelingen‘, terwijl in werkelijkheid de verdachte viermaal werd veroordeeld door de politierechtbank, dient de correctionele rechtbank zich onbevoegd te verklaren, ook al zijn deze vier veroordelingen voorgevallen in de periode tussen het plegen van het verwezen feit en de verwijzingsbeslissing van de raadkamer.”92 De beoordeling van de verzachtende omstandigheden moet dus gebeuren op het moment dat het onderzoeksgerecht de verwijzingsbeslissing neemt. Merk op dat dit zelfs geldt voor veroordelingen waar het onderzoeksgerecht geen weet van heeft op het moment van de verwijzing. Indien achteraf blijkt dat er toch voorafgaande veroordelingen zijn, moet de correctionele rechtbank zich dus onbevoegd verklaren. Indien deze veroordelingen niet blijken uit de gegevens die de rechtbank in het kader van de behandeling van de zaak verkrijgt, maar op een andere wijze ter kennis gebracht worden, blijft dit principe overeind. Wanneer de veroordelingen echter pas dateren van na de verwijzingsbeslissing blijft de correctionalisering geldig. Soms kunnen de aangehaalde feiten in rechte geen verzachtende omstandigheid uitmaken. Meer bepaald kan het dan bijvoorbeeld gaan om het opgeven van een vroegere veroordeling tot een criminele straf als verzachtende omstandigheid.93 Het is duidelijk dat een dergelijke omstandigheid niet in het voordeel van de verdachte kan spelen.
3.2 Vermelding van de verzachtende omstandigheden De verwijzingsbeschikking van het onderzoeksgerecht moet uitdrukkelijk de verzachtende omstandigheden vermelden. Wanneer immers een verdachte naar de correctionele rechtbank wordt verwezen voor bepaalde misdaden en ermee samenhangende wanbedrijven, en de beschikking geen verzachtende omstandigheden vermeldt, is noch de correctionele rechtbank, noch het Hof van Beroep in hoger beroep bevoegd om van de zaak kennis te nemen.94 Dit geldt bovendien niet enkel bij een verwijzingsbeschikking van de raadkamer, maar eveneens bij rechtstreekse dagvaarding door het openbaar ministerie.95 Immers, ook wanneer men het nalaat om in de rechtstreekse dagvaarding voor de correctionele rechtbank omwille van een gecorrectionaliseerde misdaad de verzachtende omstandigheden te vermelden, is deze rechtbank onbevoegd.96 91
Cass. 12 september 1989, Arr. Cass. 1989-90, 44 Corr. Brugge 19 mei 1998 met noot P. ARNOU, “Onbevoegdheid en foutieve correctionalisatie.” RW 1998-99, 1333 93 Corr. Brugge 19 mei 1998 met noot P. ARNOU, “Onbevoegdheid en foutieve correctionalisatie.” RW 1998-99, 1334 94 Cass. 22 september 1993, A.R.P.93.0596.F 95 Cass. 7 februari 2001, Arr. Cass. 2001, 234 96 DE GRYSE, B., “De vermeldingen van verzachtende omstandigheden in de rechtstreekse dagvaarding wegens een misdaad.” RW, 1999-2000, 995 92
42
In het geval er geen enkele rechtbank bevoegd is, loopt de zaak dus vast. Het Hof van Cassatie biedt hier een oplossing: “Wanneer de kamer van inbeschuldigingstelling een beklaagde naar de correctionele rechtbank wegens een misdaad verwezen heeft, zonder verzachtende omstandigheden aan te duiden, dat het wijzend gerecht zich onbevoegd heeft verklaard en dat de twee beslissingen in kracht van gewijsde zijn gegaan, vernietigt het Hof, het rechtsgebied regelend, het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling, en verwijst het de zaak naar dezelfde kamer van inbeschuldigingstelling, uit andere leden samengesteld.”97 Hetzelfde geldt overigens in het geval van samenhangende misdaden en wanbedrijven, waarbij de zaak naar de correctionele rechtbank werd verwezen. Indien het vonnisgerecht zich dan onbevoegd verklaart omwille van het feit dat de beschikking voor de misdaden geen verzachtende omstandigheden vermeldt, komt de zaak bij het Hof van Cassatie voor een regeling van rechtsgebied. Het Hof zal de beschikking van de raadkamer dan vernietigen en de zaak opnieuw verwijzen naar hetzelfde onderzoeksgerecht, maar anders samengesteld.98 Indien het openbaar ministerie verzachtende omstandigheden voorstelt voor feiten die omwille van de strafmaat toch tot de bevoegdheid van de correctionele rechtbank behoren, moeten deze als overbodig worden afgewezen.99 De toe te passen straf is deze van het wanbedrijf, en het maximum van de correctionele straf is dus mogelijk. Het Hof van Cassatie heeft zich zelfs reeds gebogen over een zaak waarbij het onderzoeksgerecht per vergissing een wanbedrijf had gecorrectionaliseerd met aanneming van verzachtende omstandigheden, waarna het vonnisgerecht dit kwalificeerde als een misdaad. In dat geval kon de beschikking van de raadkamer waarin de verzachtende omstandigheden vermeld werden niet doorgaan als rechtsgeldige correctionalisering.100 De zogenaamde „denaturatie‟ van misdrijven door de onderzoeksgerechten heeft dus enkel bindende kracht voor het vonnisgerecht dat bevoegd is voor de onmiddellijk lagere misdrijfcategorie. De verzachtende omstandigheden die worden aangenomen bij een als wanbedrijf omschreven feit dat toch gewoon naar de correctionele rechtbank wordt verwezen gelden dus niet als een regelmatige correctionalisering. Dit is eveneens het geval indien de correctionele rechtbank de feiten later toch als een misdaad kwalificeert, waardoor deze rechtbank dus onbevoegd wordt. Er is dan ook geen geldige contraventionalisering aangezien de zaak naar de correctionele rechtbank verwezen werd en geen geldige correctionalisering aangezien een wanbedrijf niet kan gecorrectionaliseerd worden.101 Ook een veroordeling moet overigens uitdrukkelijk de eventuele verzachtende omstandigheden vermelden. In een zaak uit 1976 achtte het Hof van Cassatie het niet wettelijk om een boete van minder dan 10 frank uit te spreken wegens overtreding van het verkeersreglement, indien de beslissing niet vaststelt dat er verzachtende omstandigheden voorhanden zijn.102 De rechter antwoordt echter impliciet op conclusies waarin verzachtende
97
Cass. 17 oktober 1966, Arr. Cass., 1966, 223-224 en Pas. 1966, 222-223 Cass. 27 mei 1987, Arr. Cass. 1986, 1326 99 DERUYCK, F., SPRIET, B., TRAEST, Ph., VERSTRAETEN, R., Strafrecht geannoteerd 2011. Brugge, die keure, 2011, 850 100 Cass. 8 november 1988, Arr. Cass. 1988-89, 280 101 SPRIET, B., “Aanduiding van verzachtende omstandigheden door het onderzoeksgerecht en (on)bevoegdheid van het vonnisgerecht.” RW 1994-95, 163 102 Cass. 3 mei 1976, Arr. Cass. 1976, 983-985 98
43
omstandigheden worden opgeworpen door de beschuldigde de straf op te leggen die voorzien is bij schending van de betreffende wet.103
3.3 Overname van de vordering van de procureur De beslissing tot correctionalisering van een misdaad dient dus met redenen omkleed te zijn. Dat is echter reeds het geval wanneer in de beschikking van de raadkamer de gronden tot het aannemen van verzachtende omstandigheden uit de vordering van de procureur des konings worden overgenomen. De vraag of dit voldoende was werd voorgelegd aan het Hof van Cassatie, dat bevestigend antwoordde: “Overwegende dat, enerzijds, de beschikking van de raadkamer, door de gronden van de vordering over te nemen waarin het openbaar ministerie releveerde dat de aan eiseres sub A ten laste gelegde feiten enkel aanleiding moesten geven tot correctionele straffen, gezien de verzachtende omstandigheden die voortvloeien uit het feit dat zij voordien nog niet tot criminele straffen was veroordeeld, voldoet aan de vereisten van de artikelen 1 en 2 van de wet van 4 oktober 1867 en de beslissing waarbij eiseres wegens de haar ten laste gelegde feiten, waarop criminele straffen staan, naar de correctionele rechtbank verwezen wordt, regelmatig met redenen heeft omkleed.”104 De raadkamer mag zelfs gewoon zonder voorbehoud de redenen van de vordering van het openbaar ministerie aannemen, waarin de verzachtende omstandigheden opgenomen zijn. In casu ging het (opnieuw) om het ontbreken van een eerdere criminele veroordeling. Deze vermelding vormt volgens het Hof van Cassatie de grond van de correctionalisering. In de beschikking van de raadkamer wordt vervolgens ook aangegeven dat de redenen van de vordering worden overgenomen. Deze overname zonder voorbehoud impliceert “dat de raadkamer de reden overneemt volgens welke het ontbreken van een eerdere veroordeling tot een criminele straf bij J. O., L. G. en J. T., voor ieder van hen, verzachtende omstandigheden oplevert die de verwijzing van de zaak naar de correctionele rechtbank verantwoorden.”105 Daarbij moet de raadkamer ook niet de toepasselijke wettelijke bepalingen (art. 2 van de wet van 4 oktober 1867) vermelden. Immers, “de opgave, in een beslissing in strafzaken, van de wettelijke bepalingen die alleen betrekking hebben op de door de rechter toegepaste regels inzake rechtspleging of rechtsmacht, is niet op straffe van nietigheid voorgeschreven.”106 De correctionele rechtbank en het hof van beroep mochten dus niet besluiten dat de correctionalisering omwille daarvan onregelmatig gebeurd was. Er ontstaat echter een probleem indien de beschikking tot doorverwijzing de gronden van de vordering en de verzachtende omstandigheden uit de vordering van het openbaar ministerie overneemt, terwijl deze vordering niet duidelijk maakt om welke verzachtende omstandigheden het precies gaat. De beschikking van de raadkamer kan de beslissing tot doorverwijzing dus niet naar recht verantwoorden, en de correctionele rechtbank is niet bevoegd om van de feiten kennis te nemen. De beschikking werd door het Hof van Cassatie dan ook vernietigd, en de zaak werd doorverwezen naar een anders samengestelde raadkamer.107 Ook in een zaak uit 1995 ontstonden problemen bij het overnemen door de raadkamer van de verzachtende omstandigheden uit de vordering van de procureur des konings, waarbij de 103
Cass. 12 april 1965, Pas., 1965, I, 867-868 Cass. 13 juni 1990, Arr. Cass. 1989-90, 1293 105 Cass. 21 maart 2007, A.R.P.07.0213.F 106 Cass. 24 september 2008, A.R.P.08.0634.F 107 Cass. 15 juni 1994, Arr. Cass. 1994, 622 104
44
verdachte naar de correctionele rechtbank verwezen werd. De genoemde vordering van de procureur bleek immers geen verzachtende omstandigheden te bevatten, maar strekte tot buitenvervolgingstelling. Bovendien werden de feiten, zoals omschreven in de beschikking van de raadkamer, bestraft te moeten worden met een criminele straf. De correctionele rechtbank had zich dan ook onbevoegd verklaard, en haar vonnis was in kracht van gewijsde gegaan. Het Hof van Cassatie heeft de beschikking van de raadkamer vervolgens vernietigd en de zaak verwezen naar de kamer van inbeschuldigingstelling.108
4
Gevolgen van de correctionalisering
4.1 Kwalificatie van de feiten Het aannemen van verzachtende omstandigheden door een onderzoeksgerecht brengt mee dat feiten die door de wet met een criminele straf gesanctioneerd worden toch gekwalificeerd worden als wanbedrijf (en dus niet als misdaad) en feiten die door de wet met een correctionele straf gesanctioneerd worden toch gekwalificeerd worden als overtreding (en dus niet als wanbedrijf). Het Hof van Cassatie heeft in verschillende arresten aangegeven dat deze nieuwe kwalificatie geldt vanaf het moment waarop de feiten gepleegd werden. Gecorrectionaliseerde misdaden worden dus geacht ab initio een wanbedrijf te zijn geweest.109 Het Hof van Cassatie stelde in dat verband: “De verzachtende omstandigheden waarvan de rechter het bestaan heeft vastgesteld of erkend, hebben een weerslag op de misdaad vanaf het ontstaan ervan en geven haar, met terugwerkende kracht, het karakter van een wanbedrijf.”110 Dit heeft uiteraard wel gevolgen voor de verjaring. Gecorrectionaliseerde misdaden zouden immers verjaren door het verstrijken van de verjaringstermijn van wanbedrijven,111 aangezien ze geacht worden steeds deze kwalificatie gehad te hebben. Voor ernstige feiten werd dit principe wat betreft de verjaringstermijn toch wat gemilderd door de wet van 21 december 2009. Art. 21, 4e lid V.T.Sv. stelt sindsdien: “Nochtans is de termijn tien jaar ingeval dit misdrijf een misdaad is die strafbaar is met meer dan 20 jaar opsluiting en in een wanbedrijf wordt omgezet met toepassing van artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden.” Het feit dat een gecorrectionaliseerde misdaad dus eigenlijk steeds een wanbedrijf is geweest, heeft echter geen invloed op de constitutieve bestanddelen, zo stelde het Hof van Cassatie: “Overwegende dat de raadkamer, met aanneming van verzachtende omstandigheden, eiseres verwezen heeft naar de correctionele rechtbank; Overwegende dat het aan eiseres verweten feit, dat een misdaad oplevert, wegens die correctionalisering wettig geacht wordt een wanbedrijf te zijn geweest vanaf de dag waarop het wordt gepleegd; Overwegende dat de correctionalisering van een misdaad evenwel geen invloed heeft op de constitutieve bestanddelen ervan; Overwegende dat artikel 52 van het Strafwetboek de poging tot misdaad strafbaar stelt, ook al is ze gecorrectionaliseerd;”112
108
Cass. 8 februari 1995, Arr. Cass. 1995, 151 VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht. Deel 1. Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2006, p. 435 110 Cass. 18 februari 2004, A.R.P.03.1689.F 111 Cass. 5 februari 2003, J.L.M.B. 2003, 1307-1310, met noot P. MONVILLE, p. 1309 112 Cass. 24 april 2001, Arr. Cass. 2001, 707 109
45
In een eerder arrest verduidelijkte het Hof reeds dat de correctionalisering van een misdaad door het onderzoeksgerecht voor alle kwalificaties van het feit geldt. Dit echter “op voorwaarde dat dit feit naar recht vatbaar blijft voor correctionalisering en dat de eventuele strafverzwaring waarin de wet voorziet, niet volgt uit een omstandigheid die het onderzoeksgerecht niet kende of die het niet in aanmerking heeft laten komen.”113 Merk overigens op dat in de Belgische rechtspraak een onderscheid gemaakt wordt tussen de voorlopige aard van het misdrijf, die bepaald wordt door de in de wet voorziene straf, en de definitieve aard, die bepaald wordt door de straf die bij een definitieve veroordeling wordt uitgesproken.114 Op het principe dat een gecorrectionaliseerde misdaad ab initio geacht wordt een wanbedrijf te zijn geweest wordt echter ook een uitzondering maakt wat betreft het toepassen van verzachtende omstandigheden bij wanbedrijven. De correctionele rechtbank mag voor een gecorrectionaliseerde misdaad immers niet opnieuw verzachtende omstandigheden aannemen. De regels voor verzachtende omstandigheden bij wanbedrijven zijn dus niet van toepassing op gecorrectionaliseerde misdaden.115
4.2 Strafmaat Een verwijzingsbeschikking waarbij een misdaad gecorrectionaliseerd of een wanbedrijf gecontraventionaliseerd wordt is bindend voor het vonnisgerecht wat betreft de strafmaat. Dat betekent dus dat de correctionele rechtbank voor een gecorrectionaliseerde misdaad slechts een correctionele straf mag opleggen, en de politierechtbank voor een gecontraventionaliseerd wanbedrijf slechts een politiestraf. Deze gebondenheid van het vonnisgerecht werd nog verduidelijkt door het hof van Cassatie De beschikking van contraventionalisering is ook bindend voor de correctionele rechtbank, in die zin dat deze geen correctionele straf mag opleggen voor een misdrijf waarvoor de betreffende beschikking van contraventionalisering niet vernietigd is. De correctionele rechtbank is in deze immers niet bevoegd. Ook mag, indien de raadkamer de verdachte wegens een wanbedrijf verwijst naar de politierechtbank, noch deze laatste, noch de correctionele rechtbank in beroep hem wegens dat misdrijf veroordelen tot een correctionele straf.116 De vonnisrechter is inzake het opleggen van de straf echter niet gebonden door de verzachtende omstandigheden die door de onderzoeksgerechten aangenomen worden met het oog op correctionalisering of contraventionalisering. Deze gelden immers enkel wat betreft het verantwoorden van de verwijzing naar een lagere rechtbank. Ook het Hof van Cassatie oordeelde reeds in die zin. “Overwegende dat de rechter, wanneer hij een als misdaad omschreven feit dat ingevolge regelmatige correctionalisatie door de raadkamer bij hem aanhangig is gemaakt, herkwalificeert als wanbedrijf, bij het bewezen verklaren en de bestraffing van het aldus heromschreven feit niet gehouden is de door de raadkamer met het oog op verwijzing aangenomen verzachtende omstandigheden in acht te nemen;”117 113
Cass. 4 juli 1986, Arr. Cass. 1985-86, 1491 VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht. Deel 1. Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2006, 154 115 Cass. 4 juni 1973, Arr. Cass. 1973, 960 116 Cass. 22 januari 1992, A.R.P.03.9399.F, Arr. Cass. 1991-92, 462 117 Cass. 11 mei 1999, Arr. Cass. 1999, 652 114
46
De correctionele rechtbank mag overigens voor een wanbedrijf geen straf uitspreken die beneden het wettelijke minimum gaat – en dus een politiestraf is – zonder zelf verzachtende omstandigheden aan te nemen en deze ook in het vonnis op te nemen.118 Daarbij is het niet toegestaan de straf te verminderen door verzachtende omstandigheden bij toepassing van art. 85 Sw. indien het gaat om gecorrectionaliseerde misdaden in plaats van om wanbedrijven. Merk op dat de straf op het gecorrectionaliseerde misdrijf wel kan verminderd worden op basis van verschoningsgronden. Deze zijn duidelijk in de wet omschreven, en verschillen dan ook van de verzachtende omstandigheden op basis waarvan het misdrijf gecorrectionaliseerd werd. De correctionele rechtbank mag immers de straf niet beneden het wettelijk minimum verminderen op basis van overwegingen die door de raadkamer al in rekening genomen werden bij de correctionalisering. 119 Daarvan is hier echter geen sprake, aangezien het twee verschillende gronden tot strafvermindering betreft. Daarnaast dient nog in herinnering gebracht te worden dat bij inbreuken op de bijzondere wetgeving niet steeds verzachtende omstandigheden kunnen toegepast worden. Het Hof van Cassatie verduidelijkte in een arrest uit 1976 immers reeds dat bij overtreding van bijzondere wetten en verordeningen er, zelfs indien er verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, slechts een lichtere straf dan het minimum kan uitgesproken worden indien die mogelijkheid voorzien werd in de betreffende regelgeving. Wat betreft de bestraffing van gecorrectionaliseerde misdaden is heel wat veranderd sinds de wet van 21 december 2009, waarbij artikel 25 Sw. grondig veranderd werd. Voordat deze wet van kracht werd, stelde het eerste lid: “De duur van de correctionele gevangenisstraf is, behoudens de in de wet bepaalde gevallen, ten minste acht dagen en ten hoogste vijf jaar. Hij is ten hoogste tien jaar voor een met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar, respectievelijk een langere termijn of met levenslange opsluiting strafbare misdaad die gecorrectionaliseerd is.” Door de uitbreiding van de lijst met correctionaliseerbare misdaden, moest ook de strafmaat die de correctionele rechtbank kan opleggen daaraan aangepast worden. Anders zouden bepaalde zware misdaden na verwijzing naar de correctionele rechtbank slechts met maximaal 10 jaar gevangenis kunnen bestraft worden. Het plafond van 10 jaar gevangenisstraf werd dan ook vervangen door een trapsgewijze strafmaat. Met de wet van 21 december 2009 tot hervorming van het Hof van Assisen werd art. 25, 1e lid Sw. veranderd in de huidige tekst, namelijk: “De duur van de correctionele gevangenisstraf is, behoudens de in de wet bepaalde gevallen, ten minste acht dagen en ten hoogste vijf jaar. Hij is ten hoogste vijf jaar voor een met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar strafbare misdaad die gecorrectionaliseerd is. Hij is ten hoogste tien jaar voor een met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar strafbare misdaad die gecorrectionaliseerd is. Hij is ten hoogste vijftien jaar voor een met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar strafbare misdaad die gecorrectionaliseerd is. Hij is ten hoogste twintig jaar voor een met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar of met levenslange opsluiting strafbare misdaad die gecorrectionaliseerd is.”
118 119
Cass. 17 augustus 1976, Arr. Cass. 1976, 1235 Cass. 4 juni 1973, Arr. Cass. 1973, 960
47
5
Combinatie van verzachtende omstandigheden en andere regels
5.1 Verschoning Zoals reeds aangegeven mag de correctionele rechtbank bij de behandeling van een misdaad die gecorrectionaliseerd werd door het aannemen van verzachtende omstandigheden niet opnieuw voor hetzelfde feit verzachtende omstandigheden aannemen. Artikel 85 van het Strafwetboek is dus niet van toepassing op de misdaden die wegens verzachtende omstandigheden door het onderzoeksgerecht werden gecorrectionaliseerd.120 Wel is mogelijk dat de rechtbank nog verschoningsgronden aanneemt. Indien de raadkamer een misdaad correctionaliseert wordt die in een wanbedrijf veranderd en doorverwezen naar de correctionele rechtbank, die eventueel kan vaststellen dat er verschoningsgronden voorhanden zijn. Deze zijn in de wet beschreven bij elk misdrijf waarvoor ze gelden, en zijn dus verplicht toe te passen door de rechter, die de straf moet verminderen. In een arrest uit 1973 boog het Hof van Cassatie zich over een zaak waarbij een dame het misdrijf van opzettelijke slagen en verwondingen zonder het oogmerk te doden, maar met de dood tot gevolg ten laste werd gelegd. Door een beschikking van de raadkamer werden echter verzachtende omstandigheden aangenomen, waarbij de verdachte naar de correctionele rechtbank verwezen werd en de misdaad werd veranderd in een wanbedrijf. Art. 411 Sw. omschrijft het geval van verschoning bij dit misdrijf: “Doodslag, verwondingen en slagen zijn verschoonbaar, indien zij onmiddellijk uitgelokt worden door zware gewelddaden tegen personen.” In dat geval wordt de straf op het wanbedrijf verminderd tot een gevangenisstraf van 8 dagen tot 3 maanden en tot een geldboete van (toen) 26 frank tot 100 frank. De uitgesproken straf van 6 maanden gevangenisstraf en een geldboete van 50 frank waren dan ook onwettig, en het arrest werd door het Hof van Cassatie vernietigd.121 In zijn noot bij het arrest stelt Vandeplas overigens dat “bij samenloop van verzachtende omstandigheden en verschoning, eerst moet rekening gehouden worden met de verschoning. Deze rangorde, die echter geen wettelijk verplichting inhoudt, beantwoordt aan de logische indeling van de verzachtende omstandigheden in wettelijke verzachtende omstandigheden (redenen van verschoning) en in facultatieve strafverminderingsfactoren (bedoeld in art. 85 Sw.). “122 Aangezien de verschoningsgronden verplicht moeten aangenomen worden door de rechtbank indien hun bestaan „objectief‟ vaststaat, moet de raadkamer eerst deze in rekening nemen. Pas daarna volgt een subjectieve appreciatie van de verzachtende omstandigheden. Tot slot zegt Vandeplas nog: “De raadkamer zou haar bevoegdheid te buiten gaan zo ze én verzachtende omstandigheden én verschoning aannam als gronden voor correctionalisatie. De strafrechter zou dan slechts één enkele grond mogen aanvaarden ”123
120
Cass. 4 juni 1973, Arr. Cass. 1973, 960 Cass. 10 december 1973, RW 1973-74, 1876-1877 122 VANDEPLAS, A., “Strafvermindering bij verzachtende omstandigheden en verschoning. “Noot bij Cass. 10 december 1973. RW 1973-74, 1876-1877, 1876-1877 123 VANDEPLAS, A., “Strafvermindering bij verzachtende omstandigheden en verschoning.” Noot bij Cass. 10 december 1973. RW 1973-74, 1876-1877, 1877 121
48
5.2 Strafbare deelneming en strafbare poging De regels betreffende de strafbare deelneming en de strafbare poging moeten toegepast worden vooraleer er verzachtende omstandigheden kunnen aangenomen worden. Deze eerste betreffen immers modaliteiten van het plegen van misdrijven. Ook verzwarende omstandigheden moeten eerst bekeken worden, aangezien deze de omschrijving van het misdrijf zelf betreffen. Tot slot wordt ook de verplichte strafverzwaring bij wettelijke herhaling eerst toegepast. Als de strafverzwaring slechts facultatief is worden eerst verzachtende omstandigheden toegepast. Eventueel kunnen vervolgens nog de regels betreffende de herhaling toegepast worden.124
5.3 Herhaling Door de wet van 21 december 2009 tot hervorming van het Hof van Assisen werd de strafmaat van de gecorrectionaliseerde misdaad, zoals bepaald in art. 25, 1e lid Sw., aangepast. Deze is nu “ten hoogste vijf jaar voor een met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar strafbare misdaad die gecorrectionaliseerd is. Hij is ten hoogste tien jaar voor een met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar strafbare misdaad die gecorrectionaliseerd is. Hij is ten hoogste vijftien jaar voor een met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar strafbare misdaad die gecorrectionaliseerd is. Hij is ten hoogste twintig jaar voor een met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar of met levenslange opsluiting strafbare misdaad die gecorrectionaliseerd is.” Dit artikel geeft echter problemen wanneer we het samenlezen met art. 56 Sw., dat stelt: “Hij die, na tot een criminele straf te zijn veroordeeld, een wanbedrijf pleegt, kan worden veroordeeld tot het dubbele van het maximum van de straf, bij de wet op het wanbedrijf gesteld. Dezelfde straf kan worden uitgesproken in geval van een vroegere veroordeling tot gevangenisstraf van ten minste een jaar, indien de veroordeelde het nieuwe wanbedrijf pleegt voordat vijf jaren zijn verlopen sinds hij zijn straf heeft ondergaan of sinds zijn straf verjaard is.” Concreet zou dit betekenen dat correctionaliseerbare misdaden, strafbaar met opsluiting van 20 tot 30 jaar, die ook effectief worden gecorrectionaliseerd en waarvan de correctionele rechtbank vaststelt dat ze zijn gepleegd binnen de vijf jaar nadat de beschuldigde een gevangenisstraf van tenminste een jaar heeft ondergaan of nadat deze is verjaard (art. 56, 2e lid Sw.), strenger bestraft kunnen worden dan de maximumstraf die – wanneer er niet gecorrectionaliseerd wordt – door het Hof van Assisen zou kunnen opgelegd worden voor hetzelfde misdrijf. Deze kwestie werd aan het Grondwettelijk Hof voorgelegd, bij wijze van twee prejudiciële vragen, waarvan een gesteld door de correctionele rechtbank van Turnhout. De raadkamer in Turnhout had in een zaak van poging tot moord verzachtende omstandigheden aangenomen en verwees de beklaagde naar de correctionale rechtbank. De man was enkele jaren voordien reeds veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar, en er waren vervolgens nog geen 5 jaar verstreken op het moment van de nieuwe feiten, waardoor art. 56, 2 e lid Sw. van toepassing was.
124
DUPONT, L., VERSTRAETEN, R., Handboek Belgisch strafrecht, Leuven, Acco, 1989-90, 468
49
Door de correctionalisering daalde de maximumstraf op poging tot moord van 30 jaar opsluiting tot een gevangenisstraf van 20 jaar. Deze zou door de wettelijke herhaling echter kunnen verdubbeld worden tot 40 jaar. Zonder correctionalisering kan het Hof van Assisen de beschuldigde echter slechts tot maximaal 30 jaar opsluiting veroordelen. De verdachte zal er in dit geval dus belang bij hebben dat er door de onderzoeksgerechten geen verzachtende omstandigheden aangenomen worden en de misdaad niet gecorrectionaliseerd wordt. Het levert hem een voordeel op dat de verzachtende omstandigheden pas door het Hof van Assisen aangenomen worden. Het geval van herhaling wordt als een verzwarende omstandigheid gezien omwille waarvan een zwaardere bestraffing verantwoord wordt.125 Dat dit niet mogelijk is ingeval waar een misdaad gepleegd wordt na een wanbedrijf is te wijten aan het feit dat de criminele straffen als zwaar genoeg beschouwd worden, waarbij de rechter dan ook voldoende mogelijkheden heeft om de verzwarende omstandigheid van de herhaling mee in rekening te nemen.126 Dat de onderzoeksgerechten de mogelijkheid hebben om zaken te correctionaliseren en dus te verwijzen naar de correctionele rechtbank heeft tot doel om het aantal zaken voor het Hof van Assisen te verminderen.127 Volgens het Grondwettelijk Hof kunnen echter noch de aard van de criminele straf, noch de bekommernis om de werklast van het Hof van Assisen te verminderen het verschil in behandeling redelijkerwijs verantwoorden. Het Hof is dan ook zeer duidelijk: “Artikel 56, tweede lid, van het Strafwetboek, in samenhang gelezen met artikel 25 van hetzelfde Wetboek, met artikel 216novies van het Wetboek van strafvordering en met artikel 2, eerste lid en derde lid, van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden, is niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doch enkel in zoverre het toelaat de inverdenkinggestelde die tot de in B.2 beschreven eerste categorie van personen (‗diegenen ten aanzien van wie de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling de verwijzing naar de correctionele rechtbank wegens verzachtende omstandigheden gelast‘) behoort, te veroordelen tot een hogere straf dan die welke kan worden uitgesproken ten aanzien van de inverdenkinggestelde die tot de in B.2 beschreven tweede categorie van personen (‗diegenen ten aanzien van wie het onderzoeksgerecht de verwijzing naar het Hof van Assisen gelast‘) behoort. In die mate dient de prejudiciële vraag, in zoverre ze betrekking heeft op de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, bevestigend te worden beantwoord. Het staat aan de wetgever die discriminatie weg te werken. In afwachting dat de wetgever optreedt, komt het de correctionele rechter toe bij de bepaling van de straf erover te waken dat hij in zodanig geval niet veroordeelt tot een vrijheidsberovende straf waarvan de duur de maximumtermijn van de vrijheidsberovende straf die door het hof van assisen dat verzachtende omstandigheden in aanmerking neemt, zou kunnen worden opgelegd, te boven gaat.”128 In het arrest wordt de wetgever dus op de vingers getikt. Bij het aannemen van de wet van 21 december 2009 tot hervorming van het Hof van Assisen werd duidelijk geen rekening gehouden met het hierboven geschetste scenario. Het is nu aan de wetgever om deze fout recht te zetten. In afwachting wordt de mogelijkheid van de correctionele rechtbank om art. 125
Parl. St. Senaat, 1851-52, nr. 70, 28-29 Parl. St. Kamer, 1850-51, nr. 245, 41-42 127 Parl. St. Kamer, 2009-2010, 2172/007, 8 128 GwH, 22 december 2011, 199/2011, B.8. 126
50
56, 2e lid Sw. toe te passen beperkt, in die zin dat de bij toepassing van dat artikel opgelegde straf de maximumstraf die door het Hof van Assisen na aanneming van verzachtende omstandigheden kan opgelegd worden niet mag overschrijden. Wanneer door het hof van assisen dan een straf zou worden uitgesproken die hoger is dan het wettelijk toegelaten maximum, zal het Hof van Cassatie de vernietiging uitspreken. Deze vernietiging treft echter enkel de straf, waarna de zaak naar een ander hof van assisen verwezen wordt. Dit laatste zal uitspraak doen volgens de reeds door de jury uitgesproken schuldigverklaring en, desgevallend, met inachtneming van de verzachtende omstandigheden indien deze regelmatig door de jury werden aangenomen in de verklaring.129
5.4 Samenloop Wat betreft het aannemen van verzachtende omstandigheden bij samenlopende misdaden kan men zich de vraag stellen welke van beide regels eerst dient toegepast te worden. Beide mogelijkheden zouden immers een verschillend resultaat opleveren. J. Haus verdedigt het toepassen van de regels van de samenloop vóór die van de verzachtende omstandigheden.130 Immers, indien verschillende misdaden eerst gecorrectionaliseerd zouden worden tot wanbedrijven, kunnen vervolgens meerdere correctionele straffen opgelegd worden. Bij samenloop van misdaden kan er daarentegen, op basis van art. 62 Sw., slechts één straf opgelegd worden (de zwaarste). Dit artikel bepaalt: “Bij samenloop van verscheidene misdaden wordt alleen de zwaarste straf uitgesproken. Die straf kan zelfs tot vijf jaar boven het maximum worden verhoogd, indien zij bestaat in tijdelijke opsluiting of hechtenis van vijftien jaar tot twintig jaar, respectievelijk gedurende een kortere termijn.” Toch dient hierbij opgemerkt te worden dat ook de beperking hiervan die werd opgenomen in art. 60 Sw. in dit geval speelt. Dit artikel stelt immers: “Bij samenloop van verscheidene wanbedrijven worden alle straffen samen opgelegd, zonder dat zij evenwel het dubbele van het maximum van de zwaarste straf te boven mogen gaan. In geen enkel geval mag die straf twintig jaar gevangenisstraf of driehonderd uren werkstraf te boven gaan.” Het lijkt eerder aangewezen om eerst verzachtende omstandigheden aan te nemen, alvorens de regels van de samenloop toe te passen. Deze laatste worden immers bepaald door de aard van de misdrijven zoals deze door de rechter gekwalificeerd werden.131 Aangezien de verzachtende omstandigheden hierop een invloed uitoefenen, moeten deze eerst toegepast worden. Vervolgens kunnen de regels van de samenloop toegepast worden op het resultaat van de eerste oefening. Ook bij toepassing van de regels van de verzachtende omstandigheden voor de vonnisrechter, dienen deze eerst aangenomen te worden. In een arrest uit 2000 behandelde het Hof van Cassatie een zaak waarbij het hof van assisen iemand veroordeeld had voor doodslag (20 tot 30 jaar opsluiting), poging tot doodslag (15 tot 20 jaar opsluiting) en poging tot moord (20 tot 30 jaar opsluiting). Na aanneming van verzachtende omstandigheden werd uiteindelijk de
129
Cass. 17 oktober 1966, Arr. Cass., 1966, 228 en Pas. 1966, 227 Noot M. ROZIE bij Cass. 13 juni 2000 T. Strafr. 2000, 261 131 VERSTRAETEN, R., SPRIET, B., De drieledige indeling van de misdrijven als leidraad van het strafrecht: een verdachte eenvoud. In: Liber amicorum Marc Châtel, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1991, 482, nr. 23 130
51
straf van 30 jaar opsluiting en levenslange ontzetting uit de rechten van art. 31 Sw. opgelegd.132 Door de aanneming van de verzachtende omstandigheden moeten de straffen met minstens een trap naar beneden herleid worden. Meer bepaald komt dat neer op een maximumstraf van 20 jaar opsluiting voor de doodslag en de poging tot moord en 15 jaar opsluiting voor de poging tot doodslag. Gecombineerd met de toepassing van art. 62 Sw., waardoor enkel de zwaarste straf – in dit geval eventueel verhoogd met 5 jaar – zou kunnen opgelegd worden, kon het Hof van Assisen de beschuldigde tot maximaal 25 jaar opsluiting veroordelen. Een specifiek geval van samenloop doet zich voor bij de combinatie van gecorrectionaliseerde misdaden met andere misdrijven. Art. 82 Sw. regelt echter de samenloop van een criminele met andere straffen indien er verzachtende omstandigheden worden aangenomen: “In de gevallen van samenloop bepaald bij de artikelen 61 en 62 van het Strafwetboek, kan het vonnisgerecht niettemin, wanneer de criminele straffen op grond van verzachtende omstandigheden verminderd worden tot correctionele straffen, een enkele straf uitspreken.” De straffen zullen in dat geval dus niet, zoals bij wanbedrijven, (beperkt) gecumuleerd worden. De rechter kan mogelijk slechts één correctionele straf opleggen, de zwaarste, waarvan de hoogte bepaald wordt door art. 25 Sw. Het Hof van Assisen blijft overigens als enige bevoegd bij samenloop tussen een correctionaliseerbare en een nietcorrectionaliseerbare misdaad.
TUSSENBESLUIT: DE VERZACHTENDE OMSTANDIGHEDEN IN DE PRAKTIJK In dit tweede deel werd aan de hand van de betreffende wetgeving en de rechtspraak van het Hof van Cassatie duidelijk gemaakt op welke manier de verzachtende omstandigheden in de praktijk worden toegepast, en in welke fasen van het strafproces. Verzachtende omstandigheden kunnen enkel worden aangenomen in de gevallen die door de wet bepaald zijn. De rechter beschikt echter over een discretionaire bevoegdheid om ze eventueel in aanmerking te nemen. Bovendien zijn ze individueel, waardoor niet ze niet noodzakelijk op alle verdachten van toepassing zijn. De rechter kan bij de straftoemeting verzachtende omstandigheden in aanmerking nemen om een lagere dan de wettelijk bepaalde minimumstraf op te leggen. Hoewel ze facultatief zijn en aan de discretionaire bevoegdheid van de rechter overgelaten worden, is deze – van zodra verzachtende omstandigheden aangenomen worden – echter verplicht om de straf ook effectief te verminderen. Dit geldt enkel voor de persoon waarvoor verzachtende omstandigheden aangenomen werden, niet voor mededaders en medeplichtigen. De precieze regels inzake strafvermindering zijn opgenomen in de artikelen 79 tot 85 van het Strafwetboek. Verzachtende omstandigheden kunnen echter ook in een eerdere fase, vóór de fase in de rechtbank, een rol spelen. Door de technieken van correctionalisering en contraventionalisering worden misdrijven meteen voor een andere rechtbank gebracht. Op het einde van het vooronderzoek kunnen de onderzoeksgerechten of de procureur des Konings een misdaad voor de correctionele rechtbank brengen, waardoor het als een wanbedrijf zal worden bestraft, of een wanbedrijf voor de politierechtbank brengen. 132
Cass. 13 juni 2000, Arr. Cass. 2000, 362
52
Niet alle misdaden zijn echter voor correctionalisering vatbaar. In dit verband werd reeds verwezen naar de wet van 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen. Die de mogelijkheden tot correctionalisering wijzigde. Het oorspronkelijke wetsvoorstel beoogde nog een lijst in te voeren van misdaden die verplicht voor het hof van assisen gebracht moeten worden. Misdaden die niet in deze lijst voorkomen, zouden steeds voor de correctionele rechtbank gebracht worden, die in deze gevallen criminele straffen zou kunnen uitspreken. De techniek van correctionalisering zou dus verdwijnen. In de uiteindelijke wet is van deze toch wel vergaande hervorming echter geen sprake meer. Enerzijds speelde de overweging dat de bevoegdheden van het hof van assisen zeker niet verder uitgebreid mochten worden, wel integendeel. Anderzijds werd ervoor teruggedeinsd bepaalde misdaden rechtstreeks aan de correctionele rechtbank toe te wijzen. De hoven en rechtbanken hebben zich ook herhaaldelijk uitgesproken over bepaalde aspecten van de verzachtende omstandigheden, en op die manier een aantal verduidelijkingen aangebracht aan het systeem. Voornamelijk het Hof van Cassatie is hier actief geweest om de wettelijke bepalingen desgevallend te verduidelijken. De correctionele rechtbank mag zich niet onbevoegd verklaren indien de raadkamer een misdaad gecorrectionaliseerd heeft met aanneming van verzachtende omstandigheden en naar haar heeft verwezen. Hetzelfde geldt voor de politierechtbank ten aanzien van gecontraventionaliseerde wanbedrijven. Deze regel geldt niet bij rechtstreekse dagvaarding of verwijzing door de procureur des konings. De verdachte heeft hier overigens geen inspraak in. De rechtbank kan zich zelfs alsnog bevoegd verklaren om kennis te nemen van misdaden die niet of foutief gecorrectionaliseerd zijn, indien deze daar wel voor in aanmerking komen. Hetzelfde geldt voor de politierechtbanken. Deze situatie kan zich bvb. voordoen wanneer de verzachtende omstandigheden niet vermeld werden. Het is dan ook duidelijk dat er alles aan gedaan werd om de correctionalisering zo soepel en vlot mogelijk te laten gebeuren, met het oog op een maximaal gebruik ervan. De correctionele rechtbank is echter niet bevoegd indien de voorliggende misdaad onregelmatig of onjuist gecorrectionaliseerd werd. Hierbij kan gedacht worden aan het aannemen van feitelijk onjuiste verzachtende omstandigheden, zoals bvb. wanneer de verdachte wel reeds veroordeeld werd tot een criminele straf, terwijl het ontbreken daarvan precies de correctionalisering motiveerde. Hierbij doet de rechtbank dus geen inhoudelijk appreciatie van de verzachtende omstandigheden – wat in strijd zou zijn met de wet van 4 oktober 1867 – maar wordt enkel de juridische correctheid van de beslissing nagegaan. Een eventuele veroordeling door de correctionele rechtbank of het hof van beroep wegens een misdrijf dat volgens de wet een misdaad uitmaakt, is zelfs nietig wanneer de verwijzing naar de correctionele rechtbank geschiedde onder aanneming van verzachtende omstandigheden die feitelijk onjuist zijn. Bij correctionalisering door een onderzoeksgerecht moet bovendien niet enkel het bestaan van de verzachtende omstandigheden vastgesteld worden, maar deze moeten ook gepreciseerd worden in de verwijzingsbeschikking. Het Grondwettelijk Hof zich dan weer onder meer gebogen over de toetsing van enkele modaliteiten van de verzachtende omstandigheden aan het gelijkheidsbeginsel. Zo oordeelde het Hof dat het feit dat de inverdenkinggestelde – in tegenstelling tot de burgerlijke partijen – geen beroep kan aantekenen tegen de verwijzingsbeschikking van de raadkamer geen schending van het gelijkheidsbeginsel is. Het argument dat voor het hof van assisen de kans op een vrijspraak groter zo zijn, is daarbij van geen belang. Bij correctionalisering of contraventionalisering zal aan de inverdenkinggestelde immers geen criminele, respectievelijk
53
correctionele, straf kunnen opgelegd worden. Het is dus niet onverantwoord dat hij tegen deze beslissing geen beroep kan aantekenen. Ook het feit dat de beklaagde van een gecontraventionaliseerd wanbedrijf aan de politierechtbank de opschorting van de uitspraak niet kan vragen, is geen schending van het gelijkheidsbeginsel. Hij riskeert immers lichtere straffen dan voor de correctionele rechtbank en wordt grotendeels gelijkgesteld met degenen die wegens een overtreding worden vervolgd. Indien hij ook de opschorting zou kunnen vragen, zou hij echter onder een gunstigere regeling vallen dan deze laatste. Tot slot zadelde het Grondwettelijk Hof de wetgever ook met een probleem op door art. 56, 2e lid Sw. in samenhang met art. 25 Sw. niet verenigbaar met het gelijkheidsbeginsel te noemen. Volgens de tekst van de wet zou in het geval van wettelijke herhaling een gecorrectionaliseerde misdaad met een hogere straf gesanctioneerd kunnen worden, dan wanneer de feiten gewoon voor het hof van assisen zouden behandeld worden en dit verzachtende omstandigheden zou aannemen. In afwachting van een wetgevend ingrijpen, wordt de straftoemetingsvrijheid van de correctionele rechtbank hier beperkt.
54
DEEL 3: EVALUATIE VAN DE VERZACHTENDE OMSTANDIGHEDEN INLEIDING Tot slot moet dan ook nagegaan worden of het huidige systeem van verzachtende omstandigheden nog voldoet aan de vereisten van een moderne strafrechtsbedeling. Indien dit niet het geval is, dient nagedacht te worden over alternatieven, waarbij de voorbeelden uit het buitenland eventueel model kunnen staan. Het is duidelijk dat het veelvuldige gebruik van de verzachtende omstandigheden – voornamelijk in het kader van de correctionalisering van misdaden – op kritiek stuit. In de rechtsleer wordt zelfs gewag gemaakt van een automatisme. Ook de Hoge Raad voor de Justitie stelde in haar advies bij het wetsvoorstel tot hervorming van het hof van assisen 133 dat “inderdaad van de mogelijkheid tot correctionalisatie massaal gebruik wordt gemaakt” en dat de voor correctionalisering in aanmerking komende misdaden “de facto vrijwel steeds voor de correctionele rechtbank gebracht worden.” De Raad noemt deze “systematische correctionalisatie via de aanneming van verzachtende omstandigheden absoluut onbevredigend.” Bovendien kan de “quasi-automatische toepassing van de correctionalisatie op gespannen voet staan met het legaliteitsbeginsel, en desgevallend ook met het gelijkheidsbeginsel.” Het is dan ook aangewezen deze kritiek ernstig te beoordelen en na te gaan of er alternatieve systemen kunnen gevonden worden. Door de veelvuldige correctionalisering is een enorme discrepantie ontstaan tussen de straffen in abstracto die in het strafwetboek beschreven staan en de laagst mogelijke straf in concreto. De ruimte voor de zogenaamde „rechterlijke billijkheid‟ wordt daardoor wel zeer groot. Een concrete casus uit de rechtspraak kan aantonen dat de verzachtende omstandigheden soms tot onbegrip leiden. Zo werden in de assisenzaak rond de dood van agente Kitty Van Nieuwenhuysen de drie beschuldigden veroordeeld tot dertig jaar opsluiting, waar ze eigenlijk een levenslange opsluiting wegens roofmoord riskeerden. De jury zag echter verzachtende omstandigheden in het ontbreken van een eerdere criminele veroordeling. Een andere, zeer courante, verzachtende omstandigheid is het ontbreken van een strafblad. Deze omstandigheden hebben dus niet zozeer te maken met de feiten zelf, dan wel met het gerechtelijke verleden van de daders. Het is echter duidelijk dat al te grote verschillen in de toepassing, ten gevolge van de discretionaire bevoegdheid van de rechter, kunnen leiden tot rechtsonzekerheid en een gevoel van willekeur. Vanuit verschillende hoeken wordt, onder meer maar zeker niet uisluitend om deze reden, gepleit voor de afschaffing van de verzachtende omstandigheden. Aan dit aspect zit overigens ook een politieke dimensie. De afgelopen jaren werden bepaalde straffen verhoogd of werden verzwarende omstandigheden toegevoegd door de wetgever, onder meer in het geval waarbij het slachtoffer een bepaald beroep uitoefent. De vraag is of dergelijke maatregelen in de praktijk het beoogde resultaat bereiken, wanneer het systeem van de verzachtende omstandigheden erop toegepast wordt. De straffen die in realiteit opgelegd worden lijken immers zelden nog op degene die in het strafwetboek zijn voorgeschreven.
133
Parl. St. Senaat, 2008-2009, 4-924/2, Advies van de Hoge Raad voor de Justitie bij het wetsvoorstel tot hervorming van het hof van assisen
55
In dit derde deel zal dan ook, aan de hand van enkele vaststellingen betreffende de verzachtende omstandigheden, getracht worden een overzicht te geven van de verschillende kritieken op het huidige systeem, waarna enkele alternatieven bekeken worden.
1
Analyse van de kritieken
Doorheen deze masterproef is duidelijk geworden dat het systeem van de verzachtende omstandigheden steeds onder vuur gelegen heeft. Op verschillende momenten in de geschiedenis van deze rechtsfiguur werd flinke kritiek uitgebracht. Aan de hand van een aantal vaststellingen zullen we trachten de verzachtende omstandigheden kritisch te bekijken.
Vaststelling 1: Het Strafwetboek telt veel misdaden, maar weinig zaken komen voor het hof van assisen Van de lange lijst van misdaden die in het Strafwetboek beschreven staan, worden er slechts een beperkt aantal door het hof van assisen behandeld. Ongeveer 0,01 % van alle strafzaken komt voor assisen. De werklast van het hof zou overigens ondraaglijk worden – nog los van de daarbijhorende kosten – indien al deze misdaden wel voor assisen zouden gebracht worden. Enkel de zwaarste misdrijven worden nog in een assisenzaak behandeld, vaak met de nodige media-aandacht. Deze vaststelling doet de vraag rijzen of de wetgever niet beter ofwel het onderscheid tussen misdaden en wanbedrijven zou verleggen, ofwel de bevoegdheid van het hof van assisen anders zou omschrijven. In elk geval lijkt het zinloos om misdaden die nooit voor assisen komen toch wettelijk onder de bevoegdheid van dit hof te plaatsen.
Vaststelling 2: Quasi automatisme om verzachtende omstandigheden aan te nemen, met gebruik van een stijlformule De wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden vereist dat het onderzoeksgerecht dat de verzachtende omstandigheden toepast dit ook motiveert. Art. 2 stelt dat de verwijzingsbeschikking „met redenen omkleed‟ moet zijn in het geval van correctionalisering. Art. 4 vereist dan weer dat de verzachtende omstandigheden worden opgenomen in de verwijzingsbeschikking in het geval van contraventionalisering. Ondanks deze voorgeschreven motivering, blijkt de correctionalisering eerder een automatisme geworden te zijn waarbij loutere stijlformules worden gehanteerd. Ook dit is echter niet nieuw. Reeds in 1937 schreef J. Rubbrecht hierover: “Daarbij komt het noodzakelijk tot formalisme: ‗aangezien er ten voordele van verdachte verzachtende omstandigheden bestaan, spruitende uit…‘. Iedere bezoeker van terechtzittingen kent de kleine pauze die na deze woorden intreedt, en waarin de rechter nog even het strafregister nakijkt. Dan gaat hij verder: ‗… zijn vorig goed gedrag, de afwezigheid van correctionele veroordelingen, zware veroordelingen, criminele veroordelingen.‘ En in een geval waarin zelfs dit laatste niet kon gelden, wist het Hof nog een man van de levenslange straf te redden met de overweging dat hij toch nooit voor ‗gelijkaardige feiten‘ was veroordeeld.”134
134
RUBBRECHT, J., “De correctionalisatie van misdaden.” RW 1937-38, 616
56
Waar de vorige schrijver nog vrij lyrisch was over de gang van zaken, is procureur-generaal E. De le Court een stuk scherper. Hij beschreef in 1959 de correctionalisering reeds als een “processus artificiel et automatique qui, par l‘invocation en formules stéréotypées de prétendues circonstances atténuantes, fait assurer par la juridiction d‘instruction la transmutation de la plupart des crimes en délits justiciables des tribunaux correctionnels”135. S. Sasserath schreef, eveneens in 1937, zelfs een juridische bijdrage over het misbruik van de correctionalisering door systematische toepassing van de verzachtende omstandigheden. “En effet, généralement, les accusés qu‘on veut favoriser (?) des bienfaits (?) de la correctionalisation, sont des délinquants primairs et alors les circonstances atténuantes sont justifies par la consideration qu‘il y a ‗absence de condamnisations antérieures‘. A cela, il n‘y a rien à redire. Mais il est arrive, plus fréquemment qu‘on ne pourrait le croire, que l‘accusé, qu‘on voulait ainsi gratifier d‘une prétendue indulgence, avait un casier judiciaire plus ou moins fourni. Dans ces cas là, le Ministère Public et les jurisdictions d‘instructions ne sont pas embarrassés pour si peu. La formule change et les circonstances atténuantes sont alors accordées par consideration ‗que l‘accusé n‘a pas subi de condamnation criminelle antérieure‘. On a fait remarquer avec raison, qu‘en matière d‘instruction criminelle, nous vivons depuis longtemps sous le signe de la formule.”136 Vaak wordt de afwezigheid van een eerdere veroordeling opgegeven als verzachtende omstandigheid. Indien deze niet voorhanden is, gaat het om de afwezigheid van een eerdere criminele veroordeling of zelfs van meerdere criminele veroordelingen. De formule wordt dus weliswaar aangepast aan het voorliggende geval, maar de doelstelling is vaak dezelfde: de zaak weghouden van het hof van assisen. Dat stelt ook de Commissie Hervorming van het Assisenhof in haar rapport: “Evenwel is de correctionalisering door de raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling in de praktijk verworden tot een onberedeneerd automatisme dat ertoe strekt de meeste misdaden aan het hof van assisen te onttrekken. […] De als uitzondering bedoelde mogelijkheid van correctionalisatie en contraventionalisatie is de algemene regel geworden waardoor de notie verzachtende omstandigheden wordt uitgehold.”137 Bovendien werd met verschillende wetswijzigingen beoogd de toepassing van de verzachtende omstandigheden zo eenvoudig mogelijk te maken, met het oog op een veelvuldig gebruik ervan. Een mooi voorbeeld daarvan is de mogelijkheid voor de correctionele rechtbank om zichzelf bevoegd te verklaren door verzachtende omstandigheden aan te nemen. Nochtans is deze rechtbank bij de inleiding van de zaak eigenlijk niet bevoegd, aangezien de misdaad waarover de betreffende zaak gaat niet of niet correct gecorrectionaliseerd werd. Onder meer F. Deruyck heeft daarbij ernstige bedenkingen: “De opeenvolgende fasen in de beoordeling van de feitenrechter zijn, normaal gesproken, de bevoegdheid, de ontvankelijkheid van de strafvordering, de schuldvraag en de straftoemeting. De verzachtende omstandigheden of de verschoningsgronden, die thuishoren in deze laatste fase, worden nu naar voor gekatapulteerd, naar de eerste fase, waarin de correctionele
135
DE LE COURT, E., “Considérations historiques at d‟actualité sur les circonstances atténuantes et la correctionnalisation en Belgique.” RDP 1959-60, 144 136 SASSERATH, S., “L‟abus des correctionalisations par l‟application systématique des circonstances atténuantes.” RDP 1937, 286 e.v. 137 Rapport van de Commissie Hervorming van het Assisenhof overhandigd aan Mevr. de minister van Justitie L. Onkelinx – november 2005, 41-42
57
rechtbank van deze omstandigheden gebruikmaakt om haar onbevoegdheid om te buigen in bevoegdheid, m.a.w. om haar bevoegdheid te creëren.”138 Anderen wijzen er dan weer op dat de te grote regelmaat ertoe leidt dat onderzoeksgerechten wel eens fouten maken bij de correctionalisering van misdaden. “Dit is dus de vierde maal (in de gepubliceerde rechtspraak) dat ‗een raadkamer erin geslaagd is een wanbedrijf te correctionaliseren‘. Men kan zich afvragen of een te groot automatisme bij de regeling van de rechtspleging op het niveau van het onderzoeksgerecht in eerste aanleg niet vaak de oorzaak is van de diverse procedureverwikkelingen bij de latere behandeling van de strafzaak ten gronde.”139
Vaststelling 3: Ondanks de permanente aanwezigheid van kritiek, werd het systeem alleen maar uitgebreid Uit de talrijke citaten in deze masterproef blijkt dat reeds van bij de voorbereiding van de wet van 4 oktober 1867 kritiek werd gegeven op het systeem van de verzachtende omstandigheden. Daarbij kan nogmaals in herinnering gebracht worden dat de goedkeuring van deze „overgangswet‟ slechts plaatsvond in afwachting van het debat ten gronde. Over tal van aspecten – voornamelijk wat betreft de correctionalisering van misdaden – werden opmerkingen gegeven. Voornamelijk het automatisme waarmee misdaden gecorrectionaliseerd wordt stuit tegen de borst. Nochtans is de toepassing van de wet op de verzachtende omstandigheden doorheen de geschiedenis steeds uitgebreid, zowel wat betreft de lijst met misdaden die voor correctionalisering in aanmerking komen, als wat betreft de gevallen waarin verzachtende omstandigheden kunnen toegepast worden. Dit alles had steeds de bedoeling om het toepassen van de verzachtende omstandigheden zo vlot mogelijk te laten verlopen. Zonder het overzicht uit het eerste deel te willen herhalen, is het duidelijk dat dankzij verschillende opeenvolgende wetswijzigingen (1977, 1985, 1994, 2008, 2009) de toepassingsmogelijkheden van de correctionalisering zeer ver gaan, tot zelfs in gevallen waar de correctionele rechtbank zichzelf bevoegd kan verklaren.
Vaststelling 4: Het eigenlijke doel is het hof van assisen te ontlasten Het veelvuldige beroep doen op de verzachtende omstandigheden wordt vaak verantwoord vanuit de bekommernis om het aantal assisenprocessen te beperken. Deze doelstelling kan zeker onderschreven worden. Men kan zich immers afvragen waarom tal van „kleinere‟ misdaden voor een jurygerecht zouden moeten komen. Toch is het onbegrijpelijk dat precies deze methode, die niet alleen een invloed heeft op de bevoegde rechtbank maar ook op de maximale strafmaat, gebruikt wordt om het hof van assisen te ontlasten. Ook R. Declercq klaagt aan dat de verzachtende omstandigheden – die dus ook de strafmaat beïnvloeden – gebruikt worden om het hof van assisen te ontlasten: “In ons rechtssysteem blijft de rechterlijke correctionalisatie van misdaden een wanklank. Het is duidelijk dat het artificieel denatureren van misdaden door het onderzoeksgerecht niet te verzoenen valt met 138
DERUYCK, F., Over de correctionalisering van misdaden: pleidooi voor ‗intelligent design‘. In:DERUYCK, F., DE SWAEF, M., ROZIE, J., ROZIE, M., TRAEST, P., VERSTRAETEN, R., De wet voorbij: liber amicorum Luc Huybrechts, Mortsel, Intersentia, 2010, 136 139 SPRIET, B., “Aanduiding van verzachtende omstandigheden door het onderzoeksgerecht en (on)bevoegdheid van het vonnisgerecht.” RW 1994-95, 163
58
artikel 150 van de Grondwet. Dat een massa misdaden verwaterd wordt tot wanbedrijven om aan het hof van assisen te ontsnappen is misschien praktisch maar principieel onaanvaardbaar, des te meer nu het uitgegroeid is tot een beschamend automatisme, een gerobotiseerd ontdekken van verzachtende omstandigheden. Het feit dat verzachtende omstandigheden worden ingeroepen en dat deze een vermindering van de straf teweegbrengen vooraleer de verdachte schuldig wordt verklaard is absurd.”140 Bij de totstandkoming van de wet van 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen heeft men de kans gehad om het hele systeem, inclusief de bevoegdheid van het hof van assisen, te herbekijken. Het is onbegrijpelijk dat van de gelegenheid geen gebruik gemaakt werd om bepaalde misdaden, die nu steevast gecorrectionaliseerd worden, definitief bij het hof van assisen weg te halen.
Vaststelling 5: De bevoegdheid van de vonnisrechter om de strafmaat te bepalen wordt beknot: hij kan nooit het maximum opleggen van de in de wet voorgeschreven sanctie. Van oudsher worden de verzachtende omstandigheden niet enkel gebruikt als middel om het hof van assisen te ontlasten, maar ook om onder de wettelijk voorgeschreven strafmaat te kunnen duiken. Zo kwam de wet van 6 februari 1985 tot wijziging van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden tot stand vanuit de overtuiging dat bepaalde misdaden, waaronder diefstal door middel van bedreiging of geweld en afpersing waarbij geen ernstige fysieke of psychische verwondingen of letsels veroorzaakt werden (art. 473 Sw.), moeten gecorrectionaliseerd worden. Vandeplas heeft terecht bedenkingen bij deze vreemde werkwijze: “Men kan zich afvragen of het niet raadzamer ware geweest de strafwet zelf aan te passen en te matigen in de plaats van de mogelijkheden van correctionaliseren uit te breiden. De onderhavige methode heeft veel weg van het toedienen van kalmerende middelen door de geneesheer die te grote dosissen analeptica heeft toegediend aan zijn patiënt.”141 Een van de kritieken op het systeem betreft het feit dat de vonnisrechter gebonden is door een beslissing van de onderzoeksgerechten, die verzachtende omstandigheden toepassen terwijl de verdachte nog het vermoeden van onschuld geniet. Substituut-procureur-generaal Nolet de Brauwere drukte het als volgt uit: “Comment justifier que les juridictions de fond soient liées irréfragablement par la décision des juridictions d‘instruction d‘admettre des circonstances atténuantes ou, pis encore, l‘excuse de provocation, pour des crimes dont l‘auteur reste présumé innocent? Comment admettre que les juridictions d‘instruction empiètent ainsi sur les pouvoirs des juridictions de fond? N‘est-il pas absurd d‘admettre des circonstances atténuantes pour un fait incertain?”142 Volgens de Commissie Hervorming van het Assisenhof gaat het “conceptueel om een betwistbaar mechanisme, in die zin dat het onderzoeksgerecht – dat geen uitspraak kan doen over het bewezen zijn van de feiten – op een anticipatieve en voor het vonnisgerecht bindende wijze oordeelt dat indien de feiten bewezen zouden verklaard worden, er verzachtende
140
DECLERCQ, R., “Verzachtende omstandigheden en correctionalisatie.” T. Strafr., (2009)5, 251 VANDEPLAS, A., “De nieuwe wet op de verzachtende omstandigheden”, RW, 1984-1985, 2183 142 NOLET DE BRAUWERE, M., “Après la réforme de la cour d‟assises - Pour une abrogation de la correctionnalisation”. JT 2011, afl. 6438 (25 mei 2011), 391 141
59
omstandigheden bestaan welke van die aard zijn dat slechts een straf van een lagere misdrijfcategorie moet worden opgelegd.” 143 R. Verstraeten drukt het als volgt uit: “De systematische denaturatie van door de strafwet als een hogere categorie van misdrijven aangeduide feiten kan het bevreemdende aspect van deze praktijk moeilijk doen vergeten. De raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling, die slechts het bestaan van aanwijzingen van schuld nagaan en aan wie principieel elke bevoegdheid tot beoordeling van de grond van de zaak is ontzegd, gaan, via een volgens de logica moeilijk verantwoordbaar anticiperend oordeel in de hypothetische wijze, onherroepelijk beslissen dat in zoverre het voorgelegde feit door de vonnisgerechten bewezen verklaard zou worden, hiervoor noodzakelijk verzachtende omstandigheden moeten worden aangenomen.”144 Er is op dat moment dus nog geen enkel onderzoek ten gronde gebeurd, en de ten laste gelegde feiten zijn (nog) niet bewezen. De onderzoeksgerechten mogen zich daar immers niet over uitspreken. Het is dan ook de vraag op welke basis men een beslissing tot toepassing van verzachtende omstandigheden zou kunnen baseren. Deze werkwijze is vanuit juridisch oogpunt zeer bedenkelijk. “Om zich bevoegd te maken, dient de correctionele rechtbank zich dus reeds – terwijl zij nog onbevoegd is – een oordeel te vormen over de ontvankelijkheid van de strafvordering, de schuld en de straftoemeting. Dat maakt, bezien vanuit een gezonde strafprocesrechtelijke ordening, geen al te fraaie indruk. Kan de correctionele rechtbank die reeds verzachtende omstandigheden heeft aangenomen om zich bevoegd te maken, nadien de beklaagde eigenlijk nog wel vrijspreken?”145 Daarnaast kan men zich de vraag stellen waarom de strafmaat op bepaalde misdaden niet herbekeken wordt. Er zijn immers misdaden waarvoor consequent verzachtende omstandigheden aangenomen worden en die dus steeds door de correctionele rechtbank behandeld worden. De door de wet voorgeschreven maximumstraf wordt in dit geval dan ook nooit opgelegd. Het zou de duidelijkheid en de rechtszekerheid ten goede komen, mocht de wetgever deze misdrijven rechtstreeks toewijzen aan de correctionele rechtbank, en de bijhorende strafbepaling daaraan aanpassen. Reeds in 1937 beaamde S. Sasserath het feit dat bepaalde misdaden slechts een correctionele straf verdienen: “Ceci est tout à fait exact, mais ne faudrait-il pas plutôt en conclure qu‘il conviendrait de voter une loi qui réduise la répression de ces faits à une peine correctionnelle?”146 Daarnaast is het ook zo dat door de correctionalisering de straftoemetingsvrijheid van de vonnisrechter beperkt wordt. Deze zal dus nooit de wettelijk voorgeschreven maximumstraf kunnen opleggen, wat ook zijn eigen oordeel over de feiten moge zijn. Dat merkte ook E. de le Court op: “Mais ce qui est sans doute plus inquiétant, c‘est qu‘en fait le taux maximum des peines sanctionnant des infractions graves, quoique leur correctionnalisation s‘impose, se
143
Rapport van de Commissie Hervorming van het Assisenhof overhandigd aan Mevr. de minister van Justitie L. Onkelinx – november 2005, 42 144 VERSTRAETEN, R.,” Contraventionalisatie, correctionalisatie en de bevoegdheid van het vonnisgerecht.” RW 1990-91, 572 145 DERUYCK, F., Over de correctionalisering van misdaden: pleidooi voor ‗intelligent design‘. In: DERUYCK, F., DE SWAEF, M., ROZIE, J., ROZIE, M., TRAEST, P., VERSTRAETEN, R., De wet voorbij: liber amicorum Luc Huybrechts, Mortsel, Intersentia, 2010, p. 136 146 SASSERATH, S., “L‟abus des correctionalisations par l‟application systématique des circonstances atténuantes.” RDP 1937, 291
60
trouve invariablement réduit au plafond de 5 ans d‘emprisonnement.”147 Sinds de wet van 21 december 2009 is het weliswaar zo dat de correctionele rechtbank straffen tot 20 jaar gevangenis kan opleggen. In geval van bvb. herhaling zou dit theoretisch zelfs nog meer kunnen zijn, maar de kern van de zaak blijft overeind: er wordt door de correctionalisering een beperking van de wettelijk voorziene maximumstraf doorgevoerd alvorens de zaak voor de strafrechter komt om een oordeel ten gronde te vellen.. Indien men van oordeel is dat bepaalde straffen inderdaad niet evenredig zijn aan de ernst van de bijhorende misdaad, zou het raadzamer zijn dat de wetgever de straffen in Strafwetboek zou verlagen, in plaats van de straftoemetingsvrijheid van de vonnisrechter te laten beknotten door de onderzoeksgerechten.
Vaststelling 6: Het huidige bevoegdheidsconflicten
systeem
is
nog
steeds
een
bron
van
Regelmatig ontstaan negatieve bevoegdheidsconflicten wanneer de rechtbank waarnaar de zaak verwezen werd zich onbevoegd verklaart, en het Hof van Cassatie de regeling van rechtsgebied doet. Vervolgens wordt – indien de onbevoegdverklaring onterecht was – de zaak opnieuw naar de rechtbank verwezen of – in het andere geval – de zaak opnieuw bij het onderzoeksgerecht aanhangig gemaakt. (nakijken) Overigens werd ook op de procedure van de regeling van rechtsgebied kritiek geleverd. Vaak is het immers een omslachtige omweg om de zaak uiteindelijk toch opnieuw bij dezelfde rechtbank aanhangig te maken. Als gevolg daarvan voorziet de wet op de verzachtende omstandigheden sinds de wijziging in 2008 de mogelijkheid voor de vonnisgerechten om zich bij een potentieel negatief bevoegdheidsconflict alsnog bevoegd te verklaren door zelf verzachtende omstandigheden aan te nemen. Vóór deze wetswijziging werd door B. De Smet nog een andere piste geopperd. Die zou er dan in bestaan dat de correctionele rechtbank bevoegd wordt om wanbedrijven en correctionaliseerbare misdaden te behandelen, ongeacht de precieze kwalificatie in de verwijzingsbeschikking.148 Deze piste komt dus neer op een sterke bevoegdheidsuitbreiding voor de correctionele rechtbank. In bepaalde gevallen, bvb. bij een feitelijk onjuiste correctionaliseringsbeschikking, kan de correctionele rechtbank zich echter niet bevoegd verklaren. De zaak verhuist dan toch naar het Hof van Cassatie met het oog op de regeling van rechtsgebied. Dit zou vermeden kunnen worden in de correctionalisering werd vervangen door een duidelijke bevoegdheidsverdeling tussen het hof van assisen en de correctionele rechtbank.
2
Alternatieven
Het is duidelijk dat zowel vanuit de rechtsleer als vanuit de magistratuur scherpe kritiek geleverd wordt op het huidige systeem van verzachtende omstandigheden. Indien we de belangrijkste doelstellingen van bvb. de correctionalisering voor ogen houden – het ontlasten van het hof van assisen en een verlaging van de strafmaat voor bepaalde misdaden – kunnen een aantal alternatieven opgesomd worden om hieraan te kunnen voldoen. 147
DE LE COURT, E., “Considérations historiques at d‟actualité sur les circonstances atténuantes et la correctionnalisation en Belgique.” RDP 1959-60, 160 148 DE SMET, B., “Regeling van rechtsgebied wegens een negatief bevoegdheidsconflict: formalisme troef.” RW 2007-08, 434
61
Alternatief 1: Schaf het onderscheid tussen misdaden en wanbedrijven af. Indien het onderscheid tussen misdaden en wanbedrijven wordt opgeheven, kan de correctionele rechtbank ook rechtstreeks bevoegd worden om kennis te nemen van een aantal misdrijven die vandaag nog als „misdaad‟ gekwalificeerd worden. In de rechtsleer wordt dit onderscheid overigens wel eens bekritiseerd. Reeds in 1878 stelde Nypels zich vragen bij het „arbitraire onderscheid‟ tussen misdaden en wanbedrijven: “Nous ne sommes peut-être pas éloignés du moment où le système inutilement compliqué de nos peines privatives de libertés disparaîtra, pour faire place à la seule peine d‘emprisonnement; alors aussi pourra disparaître l‘arbitraire distinction en crimes et délits qui est la plaie de notre législation pénale.”149 De commentaar van de le Court gaat in dezelfde richting: “Tout notre système pénal positif a été édifié sur une division tripartite des infractions dont le caractère artificiel nous paraît de plus en plus manifeste. Il y a longtemps que l‘on dénie toute valeur scientifique à cette division.”150 Ook R. Declercq stelde zich de vraag of het zin heeft om het onderscheid tussen misdaad en wanbedrijf nog te behouden.151 Hij vertrekt eveneens van de vaststelling dat het onmogelijk is om alle misdaden door het hof van assisen te laten berechten. Nochtans bepaalt art. 150 GW: “De jury wordt ingesteld voor alle criminele zaken, alsmede voor politieke misdrijven en drukpersmisdrijven, behoudens voor drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie ingegeven zijn.” In de praktijk is dit grondwetsartikel echter volledig uitgehold door de automatische correctionalisering van bepaalde misdaden. Het opheffen van het onderscheid tussen misdaden en wanbedrijven zou uiteraard ook een wetgevend ingrijpen vereisen in andere delen van het Strafwetboek. De regels voor onder meer de herhaling, de verjaringstermijnen en de samenloop verschillen immers naargelang de aard van het misdrijf. Dit mag echter niet beletten om grondig na te denken over het nut van het onderscheid. Zonder deze opdeling zou de techniek van de correctionalisering gewoon overbodig zijn en verdwijnen. Het gevoel heerst immers dat de verzachtende omstandigheden misbruikt worden om het hof van assisen te ontlasten. In een aantal andere landen worden misdrijven ook slechts in twee categorieën ingedeeld. Een tweedeling kan gebaseerd zin op het onderscheid tussen ernstige misdrijven die intrinsieke maatschappelijke waarden beschermen en minder ernstige misdrijven die eerder reglementair van aard zijn. In Nederland bestaan misdrijven en overtredingen, in Duitsland Verbrechen en Vergehen, in de Verenigde Staten felonies en misdemeanours en in het Verenigd Koninkrijk indictable en non-indictable offences.152 Ook substituut-procureur-generaal Nolet de Brauwere stelt dat het onderscheid tussen misdaden en wanbedrijven vandaag de dag geen reële betekenis meer heeft. Hij wijst hiervoor op verschillende aspecten.153 Zo worden de meeste misdaden door correctionalisering uiteindelijk toch door de correctionele rechtbank behandeld. Wat betreft de strafmaat ligt de 149
Annex bij Parl. St. Kamer, 1878-1879, p. 109, nr. 15 DE LE COURT, E., “Considérations historiques at d‟actualité sur les circonstances atténuantes et la correctionnalisation en Belgique”. RDP 1959-60, 156 151 DECLERCQ, R., “Verzachtende omstandigheden en correctionalisatie.” T. Strafr., (2009)5, 247-251 152 VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht. Deel 1. Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2006, p. 156-157 153 NOLET DE BRAUWERE, M., “Après la réforme de la cour d‟assises - Pour une abrogation de la correctionnalisation.” JT 2011, afl. 6438 (25 mei 2011), 393 150
62
minimumstraf voor de zwaarste gecorrectionaliseerde misdaden op slechts drie jaar gevangenisstraf, wat minder is dan bij bepaalde wanbedrijven. De maximumstraf die door de correctionele rechtbank kan uitgesproken worden ligt dan weer op twintig jaar gevangenisstraf – in het geval van herhaling was dit vóór het arrest van het Grondwettelijk Hof154 theoretisch zelfs veertig jaar – waardoor bijna enkel nog de straf van levenslange opsluiting is voorbehouden voor het hof van assisen.
Alternatief 2: Verruim het begrip ‘wanbedrijf’. Indien het onderscheid niet afgeschaft wordt, zou men het begrip wanbedrijf ook kunnen verruimen. De correctionele rechtbank kan alle wanbedrijven en (huidige) misdaden beoordelen, behalve misdaden waarop levenslange opsluiting staat. Enkel deze laatste zouden dan nog misdaden heten. De Grondwet moet dan ook niet gewijzigd worden. Nergens in de Grondwet staat overigens wat misdaden precies zijn. Ook Nolet de Brauwere stelt zich de vraag: “Plutôt que d‘adapter la Constitution pour attribuer la compétence de juger les autres crimes aux juridictions correctionnelles, qui pourraient inflinger des peines criminelles, n‘est-il pas plus simple et plus cohérent de ‗déclasser‘ en délits tous les crimes actuellement correctionnalisables, quitte, si le législateur l‘estime nécessaire, à permettre au juge correctionnel de prononcer une peine de trente ans d‘emprisonnement pour les délits les plus graves? Ceci permettrait de rétablir la clarté en remettant en harmonie le classement des infractions et les compétences respectives de la cour d‘assises et du tribunal correctionnel.”155 Ook deze laatste bemerking is uiteraard zeer relevant. Op dit moment zorgt de systematische correctionalisering er immers voor dat de wettelijk voorgeschreven bevoegdheidsverdeling tussen het hof van assisen (misdaden) en de correctionele rechtbank (wanbedrijven) in de praktijk permanent doorbroken wordt. Het zou wellicht duidelijker en vanuit juridisch oogpunt correcter zijn om de bevoegdheidsverdeling tussen beiden aan deze realiteit aan te passen. Dat erkent ook de Commissie Hervorming van het Assisenhof: “De drieledige indeling van de misdrijven, die aan de rechter duidelijk maakt welke de toepasselijke regels van het strafrecht en het strafprocesrecht zijn, wordt echter voortdurend op de helling gezet door de stelselmatig uitgebreide techniek van correctionalisatie (en – in veel mindere mate – contraventionalisatie).”156 Voormalig procureur des konings te Brussel M. Ganshof van der Meersch werkte reeds in de jaren dertig een hervormingsvoorstel uit, waarbij alle misdrijven die bestraft werden met maximaal 20 jaar dwangarbeid (nu opsluiting) automatisch tot de bevoegdheid van de correctionele rechtbank zouden gaan behoren. Enkel misdrijven die bestraft werden met de doodstraf of met levenslange vrijheidsstraffen zouden dan nog de kwalificatie „misdaad‟ krijgen.157
154
GwH, 22 december 2011, 199/2011 NOLET DE BRAUWERE, M., “Après la réforme de la cour d‟assises - Pour une abrogation de la correctionnalisation. “JT 2011, afl. 6438 (25 mei 2011), p. 394 156 Rapport van de Commissie Hervorming van het Assisenhof overhandigd aan Mevr. De minister van Justitie L. Onkelinx – november 2005, 40 157 DE LE COURT, E., “Considérations historiques at d‟actualité sur les circonstances atténuantes et la correctionnalisation en Belgique”. RDP 1959-60, 160 155
63
De Commissie Hervorming van het Assisenhof kantte zich echter tegen een herkwalificatie van bepaalde misdaden tot wanbedrijven, omwille van de gevolgen daarvan voor de modaliteiten van de bestraffing en de gevolgen voor onder meer de verjaring. In het voorstel wordt dan ook gesproken over „misdaden die behoren tot de bevoegdheid van de correctionele rechtbank. Hier gaat het dus niet om een verruiming van het begrip „wanbedrijf‟, maar om een verruiming van de bevoegdheid van de correctionele rechbank.
Alternatief 3: Koppel de strafmaat en de bevoegde rechtbank los van elkaar. Op dit moment is de drieledige indeling van de misdrijven gekoppeld aan de bevoegdheid van drie rechtbank: het hof van assisen neemt (in principe) kennis van misdaden, de correctionele rechtbank van wanbedrijven en de politierechtbank van overtredingen. Het is echter niet ondenkbaar om de toewijzing aan de bevoegde rechtbank aan een ander criterium dan de strafmaat te koppelen. Zo zou men de correctionele rechtbank bevoegd kunnen maken voor alle misdaden en wanbedrijven, behalve de misdaden die tot de exclusieve bevoegdheid van het hof van assisen behoren (bvb. alle misdaden waarbij met opzet een dodelijk slachtoffer viel). Wellicht zal hier de vraag opduiken of een dergelijk onderscheid – waarbij sommige inbeschuldiginggestelden het „voorrecht‟ van de juryrechtbank genieten, en andere niet, niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Ook nu maakt art. 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden echter reeds een onderscheid tussen misdaden strafbaar met meer dan 20 jaar opsluiting die wel of niet correctionaliseerbaar zijn. Een nieuw onderscheid tussen zware misdaden die wel of niet voor het hof van assisen verschijnen, lijkt dus niet in strijd te zijn met het gelijkheidsbeginsel, mits een afdoende motivering ervan. Deze ingreep vereist een aanpassing van art. 150 GW, zodat ook de correctionele rechtbank bepaalde misdaden kan behandelen. Bovendien moet ze dan ook de mogelijkheid krijgen om straffen tot 30 jaar gevangenisstraf uit te spreken. Het voordeel van deze maatregel is dat het onderscheid tussen misdaden en wanbedrijven behouden blijft, waardoor de regels betreffende bvb. verjaring en herhaling niet dienen aangepast te worden.
Alternatief 4: Schaf de minimumstraffen af. In het verleden werden reeds een aantal voorstellen gedaan om het systeem van de verzachtende omstandigheden af te schaffen. In dat verband moet zeker verwezen worden naar het „Voorontwerp van strafwetboek‟, uitgewerkt door Koninklijk Commissaris voor de hervorming van het Strafwetboek Robert Legros. Hij stelt voor de verzachtende omstandigheden af te schaffen en zoekt de oplossing bij buitenlandse voorbeelden door ook de minimumstraffen in het strafwetboek en de bijzondere wetten af te schaffen. Het afschaffen van de minimumstraffen maakt dat de rechter straffen kan uitspreken die volgens hem meer evenredig zijn aan het begane misdrijf. De technieken van correctionalisering en contraventionalisering worden overbodig, aangezien de rechter deze niet meer nodig heeft om onder het wettelijk minimum – dat afgeschaft is – te duiken bij de straftoemeting. In Nederland werden de bijzondere minimumstraffen afgeschaft, en geldt enkel nog een algemeen strafminimum voor alle strafbare feiten. In België gebeurde dit niet, maar de minimale strafmaat voor misdaden indien verzachtende omstandigheden worden aangenomen
64
liggen toch zeer laag. In de praktijk zal dit wat betreft de effectief uitgesproken straf dan ook weinig verschil maken. Het hoeft dan ook niet per definitie zo te zijn dat de gemiddelde strafmaat in Nederland – bij gebrek aan minimumstraffen – lager zou liggen dan in België. Wellicht is het echter moeilijk om de abstracte, wettelijk voorgeschreven straffen tussen beide landen te vergelijken, en kan men dan ook beter de effectief opgelegde straffen vergelijken. Los van eventuele consequenties wat betreft de effectief uitgesproken straf, is het echter duidelijk dat het schrappen van de minimumstraffen de rechter de nodige straftoemetingsvrijheid biedt, waarbij de tussenstap van de correctionalisering vermeden wordt. In België werd het bestaan van de minimumstraffen door sommigen echter ook expliciet verdedigd. E. De le Court haalt in dat veband M. Garçon aan, die zegt: “Il ne faut as oublier que si le maximum protège l‘intérêt des accusés, le minimum est nécessaire pour garantir l‘intérêt de la société. L‘expérience apprend que le jury cède facilement à l‘indulgence et que l‘habitude de juger chez le magistrat professionnel, conduit à l‘abaissement progressif des peines; […] Le minimum, conséquence logique du système de la peine légale, est nécessaire pour maintenir la fermeté de la repression.”158 Kort gezegd bestaat dus de vrees dat de afschaffing van de minimumstraffen zou leiden tot een te lage effectieve strafmaat, wat de belangen van de samenleving zou schaden. Indien de minimumstraffen blijven bestaan, bestaat er een alternatief in het verlagen van de strafmaat op bepaalde misdaden, zodat deze rechtstreeks tot de bevoegdheid van de correctionele rechtbank zouden gaan behoren. Het oorspronkelijke wetsvoorstel van wat later de wet van 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen zou worden, voorzag botweg in de afschaffing van de correctionalisering. Een aanpassing van de strafmaat, waardoor bepaalde misdaden de facto wanbedrijven zouden worden, werd niet opgenomen. De correctionele rechtbank zou gewoon bevoegd worden om een groot deel van de misdaden te behandelen. Nochtans werd de discussie over de strafmaat door sommigen wel aangeraakt. Ook de Raad van State wees er in haar advies op dat de wetgever “moet nagaan of de strafmaat van deze als misdaad gekwalificeerde misdrijven niet moet worden herzien naar aanleiding van deze hervorming”159.
Alternatief 5: Schaf het hof van assisen af Een laatste alternatief bestaat uit het afschaffen van het hof van assisen, waarbij de correctionele rechtbank bevoegd zou worden om kennis te nemen van alle misdaden en wanbedrijven. Automatisch verdwijnt dan ook de mogelijkheid tot correctionalisering. Wel kan de correctionele rechtbank bij het opleggen van de straf nog verzachtende omstandigheden aannemen om de uiteindelijke strafmaat te laten dalen. Deze optie vereist echter een grondig onderzoek, wat het opzet van deze masterproef overstijgt.
158
DE LE COURT, E., “Considérations historiques at d‟actualité sur les circonstances atténuantes et la correctionnalisation en Belgique”. RDP 1959-60, 139 159 Parl. St. Kamer, 2008-2009, 52-2127/002, Advies van de Raad van State nr. 47-078/AG van 25 augustus 2009, 8
65
TUSSENBESLUIT: EVALUATIE VAN DE VERZACHTENDE OMSTANDIGHEDEN In dit deel werd een overzicht gegeven van verschillende kritieken op het systeem van verzachtende omstandigheden door middel van een zestal vaststellingen, waarna ook vijf mogelijk alternatieven naar voor geschoven werden. Uit de vaststellingen blijkt ten eerste dat van de lijst met misdaden uit het Strafwetboek er slechts een zeer beperkt aantal door het hof van assisen behandeld worden. De drieledige indeling van de misdrijven en de daaraan gekoppelde bevoegdheid van de rechtbanken wordt dus voortdurend doorkruist. Bovendien is de correctionalisering van bepaalde misdaden een automatisme geworden, waarbij stijlformules gebruikt worden die op tal van zaken toepasbaar zijn. Men kan zich vragen stellen bij de verenigbaarheid van deze praktijk met de door de wet voorgeschreven motiveringsvereiste. Op deze gang van zaken wordt veel kritiek geleverd. Men mag echter niet de fout maken te denken dat dit vroeger niet het geval was, en dat deze kritiek zou voortkomen uit een soort „ontsporing‟ van het systeem. Reeds tientallen jaren geleden werden immers commentaren geschreven met argumenten die verrassend sterk op die van vandaag lijken, zoals bvb. het veelvuldige gebruik van verzachtende omstandigheden, het gebruik van stijlformules, en de problematiek van de correctionalisering nog vóór het onderzoek ten gronde moet plaatsvinden. Ondanks deze kritiek werd het systeem doorheen de jaren echter enkel verder uitgebreid. Door de correctionalisering door de onderzoeksgerechten wordt de bevoegdheid van de strafrechter eigenlijk beknot, aangezien hij de wettelijk voorziene maximumstraf niet kan opleggen door een beslissing die genomen wordt vooraleer hij van de zaak kennis kan nemen. Verschillende auteurs wijzen er terecht op dat het absurd is om in die fase reeds te spreken van verzachtende omstandigheden, aangezien er nog geen enkele beslissing is over schuld of onschuld. Tot slot blijkt uit de vaststellingen dat het uiteindelijke doel erin bestaat het hof van assisen maximaal te ontlasten. Daarbij komt nog de intentie om de wettelijk voorgeschreven strafmaat, die als onevenredig ervaren wordt, naar beneden te herleiden. Vanuit deze laatste doelstellingen werden enkele alternatieven voorgesteld voor het systeem van de correctionalisering. Deze alternatieven zijn niet altijd volwaardige, op zichzelf staande oplossingen, maar soms ook deel van een groter pakket. Een eerste mogelijk kan erin bestaan het onderscheid tussen misdaden en wanbedrijven af te schaffen, waardoor het hof van assisen niet meer per definitie bevoegd is om alle huidige misdaden te behandelen. Door velen wordt dit onderscheid immers als artificieel ervaren. Wel moeten dan ook de regels inzake onder meer de herhaling en de verjaring van de misdrijven worden aangepast. Een alternatief hiervoor is het verruimen van het begrip wanbedrijf tot bvb. alle correctionaliseerbare misdaden, waardoor de correctionele rechtbank er rechtstreeks voor bevoegd zou zijn. Het kan in dit verband wel wenselijk zijn de correctionele rechtbank dan ook toe te staan er de wettelijk voorziene straf voor uit te spreken. Merk op dat het verruimen van de bevoegdheid van de correctionele rechtbank, zonder aan de indeling tussen misdaden en wanbedrijven te raken, hetzelfde effect heeft.
66
Een derde alternatief stelt dat het ook mogelijk is om de bevoegdheidsverdeling tussen het hof van assisen en de correctionele rechtbank anders te regelen. De koppeling met de strafmaat wordt daarbij losgelaten. In dat verband kan geopperd worden om de assisenprocedure enkel nog voor te behouden voor misdrijven die met levenslange opsluiting bestraft worden. Alle andere zaken zouden dan meteen voor de correctionele rechtbank gebracht worden. Een andere mogelijkheid betreft het afschaffen van de minimumstraffen, zoals dat ook in bepaalde andere landen het geval is, zodat geen beroep meer gedaan moet worden op de verzachtende omstandigheden om lagere dan de wettelijk voorgeschreven straffen te bekomen. Tot slot is er de meest radicale oplossing, namelijk het afschaffen van het hof van assisen. Het is duidelijk dat er dus voldoende mogelijkheden bestaan om, zonder de bestaande omweg van correctionalisering, het hof van assisen te ontlasten en de strafmaat te beïnvloeden. Het zou immers duidelijker en juridisch correcter zijn om deze doelstellingen na te streven door desgewenst bepaalde misdaden aan de bevoegdheid van het hof van assisen te onttrekken en eventueel de wettelijk voorgeschreven maximumstraf te verlagen.
67
CONCLUSIE Doorheen deze masterproef werd getracht een zo volledig mogelijk beeld te geven van de precieze inhoud van de verzachtende omstandigheden en de mechanismen van correctionalisering en contraventionalisering. In het eerste deel werd een historisch overzicht gegeven van de totstandkoming van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden en van de verschillende wijzigingen die deze wet in de loop der jaren ondergaan heeft. Vervolgens ook verschillende aspecten van de praktische toepassing van deze technieken besproken aan de hand van een ruim aanbod aan arresten, voornamelijk van het Hof van Cassatie. Bij de besprekingen in de eerste twee delen werd reeds duidelijk dat er vanuit verschillende hoeken tal van kritieken gegeven worden op de verzachtende omstandigheden. Dat deze wetgeving onder vuur ligt, is echter geen nieuw fenomeen, zo is gebleken. Het is dan ook des te opmerkelijker dat bvb. de correctionalisering niet alleen nog steeds bestaat, maar zelfs nog uitgebreid werd. In het derde deel werden deze kritieken gebundeld. Hieruit blijkt dat de verzachtende omstandigheden systematisch misbruikt worden om andere doelstellingen na te streven dan die waarvoor het systeem eigenlijk zou dienen. Grofweg kan men stellen dat er twee belangrijke beweegredenen zijn om het systeem van de verzachtende omstandigheden te gebruiken en uit te breiden. Enerzijds is er het gevoel dat de straffen die in het strafwetboek bepaald zijn niet meer in verhouding staan tot de ernst van bepaalde misdaden. Anderzijds moet een overbelasting door teveel (dure) procedures voor het hof van assisen vermeden worden. De alternatieven, die eveneens in het derde deel aan bod kwamen, maken echter duidelijk dat deze doelstellingen ook op andere manieren kunnen bereikt worden. Het probleem is echter dat de wetgever in gebreke blijft om een ernstige evaluatie van het systeem te maken, en daar ook de nodige praktische maatregelen aan te koppelen. Nochtans begon de voorbereiding van de latere wet van 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen veelbelovend. Bij de evaluatie van het assisenhof, was immers een plaats weggelegd voor een onderzoek naar de correctionalisering van misdaden. Helaas bleef er van de doelstelling tot afschaffing van de correctionalisering uiteindelijk niet veel over. Het systeem werd integendeel – zoals in alle voorgaande betreffende wetswijzigingen – nog verder uitgebreid. Nochtans was onder meer ook de Hoge Raad voor de Justitie – zoals herhaaldelijk aangegeven – ook zeer kritisch voor dit „onbevredigende‟ systeem. Concluderend kunnen we toch stellen dat de huidige wetgeving betreffende de verzachtende omstandigheden ontoereikend is, veel onaangename kenmerken en neveneffecten vertoont en dus beter zou verdwijnen. Principieel horen verzachtende omstandigheden thuis bij de straftoemeting, en ze zouden dus niet toegepast mogen vóór het oordeel over schuld of onschuld. De afschaffing van de correctionalisering kan dan gepaard gaan met alternatieve maatregelen inzake onder meer de bevoegdheidsverdeling tussen het hof van assisen en de correctionele rechtbank. Wordt het geen tijd om, 145 jaar na datum, de wil van de wetgever van 1867 te respecteren en de tijdelijke wet op de verzachtende omstandigheden te vervangen? De wetgever van vandaag blijkt echter niet de moed te hebben om ingrijpende wijzigingen door te voeren en beperkte
68
zich er integendeel toe om de mogelijkheden tot correctionalisering nog verder uit te bouwen. Voor zover de verzachtende omstandigheden worden toegepast vóór het de rechter de zaak ten gronde behandeld, is er geen sprake van „rechterlijke billijkheid‟. Schuld of onschuld staan immers nog niet vast. Het is duidelijk dat hier wel degelijk mag gesproken worden van een „lapmiddel‟ om bepaalde tekortkomingen van het strafprocesrecht te ondervangen. Wellicht is het aangewezen dat vanuit de rechtsleer een oplossing bedacht wordt om deze problematiek grondig aan te pakken. Daarbij mogen geen taboes bestaan. Een grondige evaluatie van het systeem, waarbij misschien een volledig nieuw concept uit de bus komt, moet de ambitie hebben alle actoren van het strafproces te overtuigen. Enkel dan bestaat er een kans dat ook de wetgever bereid is de nodige stappen te zetten. Met deze masterproef hoop ik een bescheiden bijdrage te hebben kunnen leveren aan dit denkproces.
69
BIBLIOGRAFIE Rechtsleer ARNOU, P., “Onbevoegdheid en foutieve correctionalisatie.” RW 1998-99, 1333-1335 DECLERCQ, R., “Verzachtende omstandigheden en correctionalisatie.” T. Strafr., (2009)5, 247-251 DEFOORT, K., “De wet van 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen: enkele veranderingen in de praktijk.” T. Strafr., 11(2010)1, 17-25 DE GRYSE, B., “De vermeldingen van verzachtende omstandigheden in de rechtstreekse dagvaarding wegens een misdaad.” RW, 1999-2000, 995-996 DE LE COURT, E., “Considérations historiques at d‟actualité sur les circonstances atténuantes et la correctionnalisation en Belgique.” RDP 1959-60, 127-162 DERUYCK, F., DE SWAEF, M., ROZIE, J., ROZIE, M., TRAEST, P., VERSTRAETEN, R., De wet voorbij: liber amicorum Luc Huybrechts, Mortsel, Intersentia, 2010, 644 p. DERUYCK, F., SPRIET, B., TRAEST, PH., VERSTRAETEN, R., Strafrecht geannoteerd 2011. Brugge, die keure, 2011, 1216 p. DE SMET, B., “Regeling van rechtsgebied wegens een negatief bevoegdheidsconflict: formalisme troef”. RW 2007-08, 426-434 DUPONT, L., Beginselen van strafrecht, Leuven, Acco, 2005-2006, 318p. DUPONT, L., VERSTRAETEN, R., Handboek Belgisch strafrecht, Leuven, Acco, 1989-90, 913 p. HUYBRECHTS, L., TRAEST, M., “Het strafrechtelijk sanctiestelsel en de straftoemeting door de rechter in Belgie,” T. Strafr. Dossier 2, Mechelen, Kluwer, 2004, 62 p. JACOBS, A., MICHIELS, O., “Les innovations apportées par la loi du 8 juin 2008 à la correctionalisation des crimes et à la contraventionnalisation des délits.” J.L.M.B. 2008, 14101418 LEGROS, R., Voorontwerp van strafwetboek, Brussel, Ministerie van Justitie, 1985, 231 p. LECLERCQ, M.J., Les effets de l‘abrogation des lois modificatives et abrogatoires et la règle de l‘unanimite dans la loi du 4 octobre 1867 sur les circonstances attenuantes. Discours prononcé à l‘audience solennelle de rentrée de la Cour d‘appel de Mons, le 01/09/1982, 1982, 53 p. MABILDE, B., “Correctionalisering mag niet leiden tot zwaardere strafmaat.” Juristenkrant, 22 februari 2012, p. 3
70
MASSET, A., VANDERMEERSCH, D., “La loi dus 21 décembre 2009 relative à la réforme de la cour d‟assises: première lecture critique,” JT, 2010, nr. 6390, 221-237 MEGANCK, B., “Verzacht, maar met mate.” T. Strafr. 2007, 391-392 NOLET DE BRAUWERE, M., “Après la réforme de la cour d‟assises - Pour une abrogation de la correctionnalisation.” JT 2011, afl. 6438 (25 mei 2011), 389-395 PUT, J., “Administratieve boeten, verzachtende omstandigheden en volle rechtsmacht: contradicties in de rechtspraak van het Arbitragehof?” TBP, 2002/10, 675-683 RANERI, G-F, “Du nouveau en matière de circonstances atténuantes et de règlement de juges.” JT 13 december 2008, 733-740 ROZIE, J., “Op zoek naar meer eenvormigheid in de straftoemeting: van maatpak naar confectiepak,” RW, 2005-2006, 38, 1481-1491 SCHUERMANS, F., “Cassatie beslecht verwarring rond correctionaliseerbaarheid pogingen.” Juristenkrant, 24 november 2010, p. 2 SPRIET, B., “Aanduiding van verzachtende omstandigheden door het onderzoeksgerecht en (on)bevoegdheid van het vonnisgerecht.” RW 1994-95, 162-163 SPRIET, B., “De geldboete bij een wegens verzachtende omstandigheden gecorrectionaliseerde misdaad (art. 84 Sw.).” RW, 1989-90, 682-683 TIMMERMANS, G., Commentaire de la loi du 4 octobre 1867 sur l‘appréciation des circonstances atténuantes par les cours et tribunaux : De l‘admission des circonstances atténuantes par les chambres des mises en accusation et du conseil, et de son influence sur la qualification des infractions et sur la compétence des cours et tribunaux en matière répressive, Brussel, Larcier, 1880, 244 p. TRAEST, P., “Rechtshandhaving door de strafrechter (preadvies voor het 40ste wetenschappelijk congres van de Vlaamse Juristenvereniging),” RW 2001-02, 1225-1236 VAN BAVEL, H., “De foutieve verzachtende omstandigheden in de beslissing tot verwijzing van het onderzoeksgerecht.” P&B 1998, 302-305 VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht. Deel 1. Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2006, 530 p. VANDEPLAS, A., “Strafvermindering bij verzachtende omstandigheden en verschoning.” RW, 1973-74, 1876-1877 VANDEPLAS, A., “Wijziging van de wet op de verzachtende omstandigheden.” RW, 1976-77, 1975-1979 VANDEPLAS, A., “Betreffende de contraventionalisatie van wanbedrijven,” RW, 1984-1985, 1380-1381
71
VANDEPLAS, A., “De nieuwe wet op de verzachtende omstandigheden,” RW, 1984-1985, p. 2181-2186 VANDEPLAS, A., “Het nieuwe artikel 25 van het strafwetboek.” RW, 1986-87, 1514 VANDEPLAS, A., “De correctionalisatie en verzachtende omstandigheden.” RW, 1993-94, 960 VANDER BEKEN, T., BALCAEN, A., Dossiervoering door de rechter: beperkingen op de discretionaire bevoegdheid van de rechter bij de straftoemeting. Lawforce working paper 2009/5, Environmental lawforce UGent – KULeuven, 33 p. VERSTRAETEN, R., “Contraventionalisatie, correctionalisatie en de bevoegdheid van het vonnisgerecht.” RW 1990-91, 572-575
Rechtspraak Arbitragehof 14 september 2006, nr. 138/2006, met noot VANDROMME, S. In: RW, 200607/36, 1479-1484 GwH 15 december 2011, 2011/193, met noot X In: NjW 256, 8 februari 2012, p. 105-107 GwH 22 december 2011, 2011/199 Cass. 12 april 1965, Pas., 1965, I, 867-868 Cass. 17 oktober 1966, arr. Cass. 1966, 223-224 en Pas. 1966, 222-223 Cass. 17 oktober 1966, arr. Cass. 1966, 228 en Pas. 1966, 227 Cass. 19 december 1966, Arr. Cass. 1967, 506 Cass. 6 februari 1967, Arr. Cass. 1966, 699 Cass. 14 april 1969, Arr. Cass. 1969, 763 Cass. 18 oktober 1971, Arr. Cass. 1972, 176 en Pas. 1972, I, 163 Cass. 4 juni 1973, Arr. Cass. 1973, 960 Cass. 9 oktober 1973, arr. Cass. 1974, 157-159 Cass. 3 mei 1976, arr. Cass. 1976, 983-985 Cass. 22 februari 1977, Arr. Cass. 1977, 684 Cass. 6 juni 1979, Arr. Cass. 1978-79, 1169 Cass. 18 mei 1983, Arr. Cass. 1982-83, 1152 Cass. 10 januari 1984, Arr. Cass. 1984-85, 516-518 Cass. 16 april 1986, Arr. Cass. 1985-86, 1112 Cass. 25 november 1986, Arr. Cass. 1986-87, 411 Cass. 9 januari 1987, Arr. Cass. 1986-87, 598 Cass. 27 mei 1987, Arr. Cass. 1986, 1326 Cass. 8 november 1988, Arr. Cass. 1988-89, 280 Cass. 12 september 1989, Arr. Cass. 1989-90, 44 Cass. 24 oktober 1989, Arr. Cass. 1989, 256 en Pas. 1990, I, 224 Cass. 29 mei 1990, Arr. Cass. 1989-90, 1240 Cass. 13 juni 1990, Arr. Cass. 1989-90, 1293 Cass. 18 september 1991, Arr. Cass. 1991, 67 Cass. 22 september 1993, A.R.P.93.0596.F Cass. 15 juni 1994, Arr. Cass. 1994, 622 Cass. 15 juni 1994, AR.P.94.0668.F Cass. 8 februari 1995, Arr. Cass. 1995, 151
72
Cass. 24 september 1996, met noot A. VANDEPLAS, RW 1996-97, 1294 Cass. 26 mei 1998, AR.P.97.0087.N Cass. 23 maart 1999, Arr. Cass. 1999, 416 Cass. 11 mei 1999, Arr. Cass. 1999, 652 Cass. 13 juni 2000, noot M. ROZIE, T. Strafr. 2000, 259 Cass. 7 februari 2001, Arr. Cass. 2001, 234 Cass. 21 februari 2001, Arr. Cass. 2001, 347 Cass. 14 maart 2001, AR.P.00.1718.F Cass. 4 april 2001, Arr. Cass. 2001, 605 Cass. 24 april 2001, Arr. Cass. 2001, 707 Cass. 13 juni 2001, concl. DUJARDIN, RDP 2002, 104 Cass. 2 oktober 2002, AR. P.02.1038.F, http://www.cass.be Cass. 5 februari 2003, met noot P. MONVILLE, J.L.M.B. 2003, 1307-1310 Cass. 13 januari 2004, noot S. VANDROMME, De geldboete na correctionalisering: was het nu art. 83 of art. 84 Sw.? RW 2004-05, 741-742, Cass. 20 januari 2004, AR.P.03.1364.N Cass. 18 februari 2004, A.R. P.03.1689.F Cass. 1 maart 2005, AR.P.05.0008.N Cass. 6 april 2005, A.R.P.05.0253.F, Rev. dr. pén. 2005, 1112 Cass. 13 februari 2007, AR.P. 06.1419.N Cass. 21 maart 2007, AR.P.07.0213.F Cass. 5 juni 2007, met noot van MEGANCK, B. In: T. Straf., 2007, nr. 6, 389-392 Cass. 8 juli 2008, noot A. JACOBS en O. MICHIELS, J.L.M.B. 2008, 1408 Cass. 24 september 2008, AR.P.08.0634.F Cass. 3 november 2010, AR.P.10.1611.F Cass. 14 juni 2011, AR.P.11.0593.N
Wetgevende documenten Parl. St. Kamer, 11 mei 1867, nr. 161 Parl. St. Kamer, 22 mei 1867, nr. 177 Parl. St. Senaat, 25 mei 1867, nr. 83 Parl. St. Senaat, 1991-1992, 209-2 Parl. St. Kamer, 1993-1994, 1480/3 Parl. St. Kamer, 2007-2008, 52-1013/001 en 005 Parl. St. Senaat, 2007-2008, 4-740/3 Parl. St. Kamer, 2008-2009, 52-2127/001 en 002, Advies van de Raad van State nr. 47078/AG van 25 augustus 2009 Parl. St. Senaat, 2008-2009, 4-924/2, Advies van de Hoge Raad voor de Justitie bij het wetsvoorstel tot hervorming van het hof van assisen, 4-924/4 en 4-924/8
Andere Absurde trukendoos redt moordenaars Kitty, www.nieuwsblad.be, 14/04/2011 Rapport van de Commissie Hervorming van het Assisenhof overhandigd aan Mevr. De minister van Justitie L. Onkelinx – november 2005, 65 p.
73