Davy Sterkens
[email protected]
ABSTRACT Vlaamse steden realiseren steeds meer sociale stadsontwikkelingsprojecten in achtergestelde wijken. Deze buurten geven de sociaal-ruimtelijke gevolgen weer van ongelijkheid, polarisatie, segregatie en uitsluitingsprocessen. Het huidige stedenbeleid focust op het verbeteren van de woonkwaliteit en de leefbaarheid door een sociale mix na te streven. Nederlandse onderzoekers toonden echter belangrijke tekortkomingen aan van deze visie. Er wordt voorbij gegaan aan de echte noden en behoeften van de wijk en sociale verdringing wordt in de hand gewerkt. Er moet eerder gestreefd worden naar sociale stijging. Dit is leerzaam voor Vlaanderen daar de recentste bevolkingsprognoses aangeven dat niet de middenklasse terug naar de stad komt, maar dat buitenlandse migratie meer en meer gaat domineren. INTRODUCTIE De 19de eeuwse stadsgordel is het werkterrein van vele Vlaamse sociale stadsontwikkelingsprojecten. Wijken in deze stadszone werden ontwikkeld tijdens de industriële revolutie. Verschillende kenmerken ervan zorgen vandaag voor heel wat ruimtelijke, maar ook maatschappelijke problemen (Debruyne & Oosterlynck, 21.09.2010, p.1). Sociale stadsvernieuwing is vaak noodzakelijk. Het doel van stadsprojecten in achtergestelde stadsbuurten is eenduidig: de achtergestelde wijk terug leefbaar en aantrekkelijk maken. Problemen zoals dreigende gettovorming, vandalisme en andere overlast worden aangepakt door het realiseren van een sociale mix. Om dit te bereiken moet de welgestelde middenklasse terug naar de stad verhuizen, meer bepaald in de achtergestelde buurten (Geldof, 2007, pp. 42-43). Tegelijkertijd wordt ook een sociaal luik vooropgesteld. Een sociale mix moet immers zorgen voor sociale stijging van de oorspronkelijke bewoners. Bovendien worden zij, net zoals allerlei culturele en sociale organisaties betrokken bij het project met als doel sociale verdringing tegengaan en sociale cohesie verhogen (Debruyne & Oosterlynck, 21.09.2010, p.1). Deze paper omvat een literatuuronderzoek met kritische evaluatie van het Gents stadsproject ‘Zuurstof voor de Brugse Poort’. Er wordt nagegaan of het Vlaamse steden lukt om de ogenschijnlijk tegengestelde doelstellingen van sociale stadsvernieuwingen te verenigen in één project. Heeft een heterogene wijk voordelen? Gaat het streven naar een sociale mix samen met een minimale sociale verdringing? Brengen welgestelde nieuwkomers in wijken voordelen met zich mee voor de oorspronkelijke bewoners? Zijn er bepaalde redenen om toch niet te kiezen voor een sociale mix? Zo ja, wat kan dan een betere methode zijn? SOCIALE MIX EN VLAAMSE SOCIALE STADSONTWIKKELINGSPROJECTEN 19de eeuwse wijken in de stadsgordel Tijdens de industriële revolutie vestigde heel wat fabrieken zich in de steden. Er ontstond een enorme behoefte aan huisvesting voor arbeiders die toestroomde vanuit het platteland. Om hieraan tegemoet te komen werden stadsmuren opgebroken waarna zich speculatief wijken ontwikkelden. Het gros van de woningen werd erg goedkoop gehouden. Ze hadden slechts een minimale woonoppervlakte met een beperkte uitrusting. Bovendien werd er gewerkt met weinig kwalitatieve materialen. Hoewel wonen louter aanzien werd als beschutting, zorgde dit toen reeds voor woon- en leefbaarheidsproblemen. De slechte levensomstandigheden waren immers nefast om nieuwe gezonde generaties arbeiders groot te brengen. De reproductie van de arbeidscapaciteit kwam in gedrang (Kesteloot, 1999, pp. 153-163). Aan het einde van de 19de eeuw ijverden arbeidersbewegingen voor betere levensomstandigheden. Dit resulteerde in betere arbeidsvoorwaarden, maar ook in betere woonomstandigheden daar sub-urbaan
wonen werd gepromoot (Kesteloot, 1999, pp. 153-163). De komst van het openbaar vervoer zorgde vervolgens voor een eerste stadsvlucht van beter verdienende arbeiders. Deze kwam pas echt op gang vanaf 1960 door de intrede van de auto. Tegelijkertijd trok ook de industrie weg uit de stad. De arbeiderswijken werden daarna stelselmatig ingenomen door veelal arme, rurale migranten uit het middellandszeegebied (Debruyne & Oosterlynck, 21.09.2010, pp.2-3). De verschillende ontwikkelingen zorgen ervoor dat de 19de eeuwse gordelwijken vandaag een combinatie van sociaal en ruimtelijke problemen kennen en een weinig aantrekkelijk leefmilieu hebben (Debruyne & Oosterlynck, 21.09.2010, pp.2-3). Deze buurten geven de sociaal-ruimtelijke gevolgen weer van ongelijkheid, polarisatie, segregatie en uitsluitingsprocessen. Achterstelling concentreert zich dus in deze wijken. Ze hebben een uitgesproken arme, vooral allochtone bevolking. Verschillende sociale huurcomplexen dragen hiertoe bij. Vandalisme, geweld, hangjongeren en andere problematieken worden uitgebreid bericht. Hierdoor worden bewoners gestigmatiseerd en de buurten als onveilig aanzien. De wijk wordt vermeden waardoor het nog meer een geïsoleerd element van de stad wordt (Musterd & Ostendorf, 2005, pp.170-189) Het ideaal van de sociale mix Een ‘gezonde sociale mix’ is volgens het Vlaamse stedenbeleid de oplossing om achtergestelde buurten op te waarderen en terug leefbaar te maken (Geldof, 2007, pp. 42-43). Negatieve buurteffecten zouden verminderen. Een homogene buurt met bijvoorbeeld enkel allochtonen zou diverse nefaste gevolgen met zich mee brengen. Iemand uit een achtergestelde buurt met een gelijkaardig profiel als iemand uit een gewone wijk, heeft bijvoorbeeld minder toegang tot de arbeidsmarkt in vergelijking met die andere (Vandermotten et al, 21.10.2010, p. 7). Om deze en andere stedelijke ontwikkelingsproblemen op te lossen, wenden steden externe middelen aan. Op vlak van woonbeleid zijn dit kapitaalkrachtige middenklasse gezinnen (Debruyne, Oosterlynck & Block, 2008, pp. 18-33). Specifiek voor achtergestelde wijken betekent dit dat deze groep potentiële inwoners wordt aangetrokken om zo een sociale mix te realiseren (Geldof, 2007, pp. 42-43). Het ideaal van de sociale mix ontstaat reeds in de jaren ’60, maar wordt pas dominant tijdens de jaren ’90 (van Kempen & Bolt, z.d.). Volgens Bolt is het concept eerder een vorm van geloof dan gebaseerd op wetenschap (Pietersen, 18.09.2008). Vanuit niet wetenschappelijke perspectief wordt een sociale mix in eerste instantie nagestreefd uit angst voor negatieve effecten van homogene arme wijken (van Kempen & Bolt, z.d.). Dit vergroot immers de kans op gettovorming, onveilige stadsbuurten,… Toch ondersteunt ook wetenschappelijke onderzoek de theorie. Heterogene buurten zouden immers positieve buurteffecten met zich meebrengen (Das et al, z.d., pp. 62-63). Van Kempen en Bolt (z.d., pp. 3-4) brengen verschillende vaak aangewende voordelen samen. In de eerste plaats zijn er meer kansen voor de wooncarrière. Wanneer een meer gedifferentieerd woningaanbod wordt gecreëerd, kunnen mensen met een hogere inkomensgroep hiernaar overstappen. Door de sociale mix gaan ook betere diensten zich vestigen in de wijk. De aanwezige middenklasse vergroot namelijk het draagvlak voor meer kwalitatieve voorzieningen. Hiervan profiteert elke inwoner. Gemengde wijken zorgen ook voor meer sociale contacten en vergroten de sociale cohesie. Dit omdat er contact is tussen verschillende groepen mensen, terwijl die er anders niet zou zijn. Tegelijkertijd verbetert dit de integratie van allochtonen. Onderzoek toonde immers aan dat ze beter de taal leren in een gemengde buurt. Een heterogene wijk zou ook zorgen voor een hoger sociaal kapitaal en voor sociale stijging. Mensen uit kansengroepen hebben immers meer mogelijkheden om relaties aan te gaan die hen informatie kunnen bijbrengen over de samenleving. Dit wordt ook wel ‘bridging
capital’ genoemd. Bovendien kan de meer gegoede middenklasse dienen als positief rolmodel. Dit wordt ondersteund door Das et al (z.d., p. 62) die beargumenteren dat in wijken automatisch socialisatie optreedt. Maatschappelijke succesvolle mensen kunnen zo anderen in hun sociaal netwerk helpen stijgen op de maatschappelijke ladder. Door een sociale mix kunnen ook de meest overlast gevende huishoudens gespreid worden. Hierdoor wordt de last meer globaal gedragen, is ze minder zichtbaar en zou ze grotendeels verdwijnen (van Kempen & Bolt, z.d., pp. 3-4). Dit is volgens Tim Cassiers één van de grote redenen waarom er in Vlaanderen zo sterk in een sociale mix geloofd wordt. De meeste Vlamingen willen volgens hem minder vreemdelingen en deze spreiden lijdt in ieder geval visueel tot minder concentratie (Oosterlynck & Debruyne, 2008, pp. 8-10). Tot slot kunnen stadsvernieuwingsprojecten ook leiden tot positieve effecten in andere gebieden. Het gaat hier vooral over wijk overstijgende ingrepen zoals luxewoningen in combinatie met luxe winkels. Deze trekken mensen van buiten de wijk aan. Zulke initiatieven worden ook wel ‘flagship projects’ genoemd (van Kempen & Bolt, z.d., p. 3-4). De Brugse Poort: Best practice? ‘Zuurstof voor de Brugse Poort’ is een stadsvernieuwingsproject van de stad Gent. Deze wijk is een typisch voorbeeld van een 19de eeuwse gordelwijk. De buurt is een geheel van kleine arbeidershuisjes verzameld rond smalle straten (Debruyne, Oosterlynck & Block, 2008, p. 23). Belangrijke kenmerken zijn een laag voorzieningsniveau, kleine instabiele ondernemingen, weinig groen en open ruimte, een ondermaats wooncomfort onder meer door een te beperkt scala aan woningtypes en een eendimensionale ruimtelijke identiteit (Borret & Notteboom, z.d.). Rondom de wijk liggen belangrijke assen waardoor de enclave versterkt wordt. Vandaag is de Brugse Poort één van Gents meest gekende migrantenbuurten (Borret & Notteboom, z.d.). Vanaf de start van het project werd een draagvlak gecreëerd binnen de wijk. Door participatie van de bewoners konden hun noden en behoeften meegenomen worden in het plan. Dit werd gerealiseerd door inspraakmechanismen, strategisch uitdelen van financiële en andere steun aan lokale ontwikkelingscoalities en het betrekken van verschillende sociale organisaties zoals jeugdwerkers, het buurtcentrum, het wijkgezondheidscentrum en de kringloopwinkel. Deze organiseerden talloze activiteiten om de veranderingen in de wijk vast te leggen terwijl zich een nieuwe woon- en leefomgeving vormde (Debruyne & Oosterlynck, 21.09.2010, pp. 3-5). Verschillende ingrepen moeten de Brugse Poort opnieuw leefbaar maken. Een sociale mix staat hierbij centraal. Om de wijk aantrekkelijker te maken voor middenklassengezinnen worden enkele fysiekstructurele aanpassingen uitgevoerd. Concreet wordt de ruimte herverdeeld door selectieve afbraak om daarna bebouwing, openbare ruimte, tuinen en parkeren beter te ordenen in het weefsel. Zo wordt er meer structuur en openheid gecreëerd (Borret & Notteboom, z.d.). De ingrepen situeren zich op verschillen niveaus. In de eerste plaats wordt een groene vallei gerealiseerd als park met functies op stadsniveau. Op stadsdeelniveau worden bouwblokken voorzien langs de nieuwe groene vallei. Dit zorgt voor een combinatie van goed bereikbare activiteiten en woonvormen aan het water. De meeste ingrepen vinden echter plaats op wijkniveau met als doel de leesbaarheid te verhogen en de identiteit te versterken. Het plan omvat nieuwe pleinen met nieuwbouw en alternatieve parcours door (semi-)private binnengebieden. Deze zachte ruggengraat moet de kern van de openbare ruimte worden en loopt door heel de wijk. Allerlei semi-private ruimtes takken erop aan. Enkele krappe bouwblokken worden gesloopt ten behoeve van het nieuwe Mathildeplein. Dit wordt opgeladen met verschillende culturele functies zoals een nieuwe bibliotheek, buurtlokalen en
een overdekte markt (Borret & Notteboom, z.d.). Op andere plaatsen is onder meer een kinderopvang en een wijkgezondheidscentrum voorzien (Debruyne, Oosterlynck & Block, 2008, p. 22). Een belangrijke pijler van het project is het creëren van extra woongelegenheid. Daarom worden puntsgewijs de minst kwalitatieve woningen gesloopt. Kwalitatieve sociale en private woningen komen in de plaats. Door een efficiënter ruimtegebruik met nieuwbouwappartementen en andersoortige geschakelde woningen leidt dit tot een toename van het aantal wooneenheden (Borret & Notteboom, z.d.). Deze vullen bovendien de diversiteit van het plaatselijke woningaanbod aan en trekken tegelijkertijd huishoudens met meer financiële middelen aan. Voor de huidige inwoners heeft dit echter ook negatieve gevolgen Door de opwaardering van de wijk stijgen de algemene huur- en koopprijzen waardoor sociale verdringing kan optreden. Tegelijkertijd is één van de doelstellingen van het project dat herhuisvesting zo veel mogelijk in de eigen wijk gebeurt. Daarom worden ook heel wat sociale woningen voorzien (Debruyne & Oosterlynck, 21.09.2010, pp. 3-5). Het project ‘Zuurstof voor de Brugse Poort’ lijkt succesvol. Het wordt vandaag geprijsd door heel wat mensen en zelfs aanzien als een ‘best practice’ voor andere sociale stadsvernieuwingsprojecten. Vooral het sociaal karakter en het participatieve luik zijn een meerwaarde (Debruyne & Oosterlynck, 21.09.2010, p. 3-4). Toch zijn er ook duidelijk kritieken. Niet alleen op aspecten van het project zelf, maar ook op het ‘ideaal van de sociale mix’. De stad Gent wil sociale verdringing in de Brugse poort tegengaan. Tegelijkertijd worden middenklassengezinnen aangetrokken om een heterogene wijk te verkrijgen. Deze doelstellingen zijn bijna niet te verenigen. Het project steunt immers voor een groot stuk op privaat kapitaal. Hierdoor bouwen privé ontwikkelaars koopwoningen die niet betaalbaar zijn voor mensen die getroffen zijn door de sloop (Debruyne, Oosterlynck & Block, 2008, pp. 28-31). Bovendien zijn de beloofde nieuwe sociale woningen tot op vandaag nog steeds niet gerealiseerd. Deze komen dus veel te laat om sociale verdringing te voorkomen. Dit proces kwam trouwens al op gang toen de plannen voor de wijk concreet werden. Heel wat huurhuizen kwamen plots vrij op de koopmarkt. Hiervoor zijn verschillende redenen zoals angst voor onteigening. Sommige eigenaars profiteerden ook van de gunstigere omstandigheden om de woning eindelijk te verkopen aan een aanvaardbare prijs (Debruyne & Oosterlynck, 21.09.2010, pp. 6-9). Allerlei initiatieven vanuit de socio-culturele sector om sociale verdringing toch tegen te gaan, zoals wijkgebonden toekenningen van sociale woningen, werden niet gehoord door het beleid. Dit toont meteen een tekortkoming van het participatieve luik. De belangen van de meest kwetsbare groepen werden vaak niet opgepikt door het beleid. Deze groepen hebben specifieke noden die niet gelden voor de gehele bevolking, vooral niet voor gezinnen uit de middenklasse. Daarenboven gaat die ene stem vanuit de socio-culturele sector verloren tussen privé belangen en citymarketing (Debruyne & Oosterlynch, 21.09.2010, pp. 6-9). Hiervoor waarschuwt ook Geldof (2007, p. 42-43). Volgens hem richten stadsbesturen zich te sterk op het aantrekken van middenklassengezinnen. Het gevaar bestaat dat de stad hierin voorbij gaat aan zijn huidige inwoners terwijl het juist een plaats moet zijn waar iedere inwoner de kans krijgt zich te ontplooien. Ook Debruyne en Janssens (2006, p.10) uiten deze kritiek. Volgens hen primeert aantrekkelijkheid en verkoopbaarheid op het sociale karakter van stadsvernieuwingsprojecten.
Kritieken op de sociale mix Ondanks vele voornemens is de Stad Gent er niet in geslaagd om sociale verdringing te voorkomen. De focus op een sociale mix en bijhorende privébelangen is hiervoor alvast een reden. Bovendien is het niet zeker dat de vooropgestelde sociale doelstellingen waarvoor de sociale mix moet zorgen ook werkelijk behaald worden. Van Kempen en Bolt (z.d., p. 4-5) zijn hierover zeer sceptisch. Sociale contacten tussen de verschillende groepen binnen een wijk komen volgens hen maar moeizaam tot stand. Mensen met een verschillende leefstijl zoeken elkaar niet bewust op, maar mijden elkaar en lopen langs elkaar heen (van Kempen & Bolt, z.d. pp. 4-5). Kleine verschillen tussen buurtbewoners zijn interessant. Ze maken het omgaan met elkaar leuk. Wanneer deze verschillen te groot worden, leidt dit tot irritatie, botsingen en minder sociale cohesie. Putnam deelt deze mening. Hoe meer etnische diversiteit er volgens hem in een buurt is, hoe meer wantrouwen er heerst (Engbersen, 2009, pp. 22-25). In dit kader formuleerde hij zijn ‘terugtrekkingshypothese’. Volgens hem kruipen allochtonen en autochtonen in hun schulp bij menging. Dit leidt tot minder vertrouwen in buurtgenoten, in politiek, minder inzet voor de wijk en minder interesse in vrijwilligerswerk (Pietersen, 18.09.2008). Sociale stijging is een belangrijke reden om een sociale mix na te streven. Vooruitkomen is echter niet evident als er geen echte sociale contacten ontstaan tussen de verschillende groepen in een wijk. Wanneer deze naast elkaar leven, kunnen er ook geen sociale netwerken tussen hen ontstaan. Sociale stijging kan dan enkel nog gebeuren door observatie, maar of deze strategie werkt, is niet duidelijk (van Kempen & Bolt, z.d., pp. 4-5). Onderzoek van Das et al (z.d., p. 66) toonde bovendien aan dat sociale stijging niet sterk gerelateerd is aan de buurt. Er werden effecten gevonden, maar deze zijn zeer klein en de kans dat het schijneffecten zijn, is groot. Zelfs als de buurt een effect heeft op verschillende facetten van sociale stijging, dan nog is dit effect klein en zijn individuele kenmerken van veel groter belang. Ook de zogenaamde ‘springplankfunctie’ verschilt niet tussen een achtergestelde en een andere wijk. Dit wil zeggen dat ook in achtergestelde buurten mensen vooruitkomen en vervolgens doorstromen naar een andere wijk. Lagere inkomensgroepen komen in de buurt wonen, de huidige bewoners stijgen lichtjes op de sociale ladder terwijl de vertrekkers veelal sociale stijgers zijn. Uiteraard is er steeds een groep die niet stijgt en/of die wel in de achtergestelde wijk blijft wonen ondanks hun stijging of die juist verhuizen zonder dat ze vooruitgang kennen. Dit is echter voor elke wijk zo (Permentier, Das & Wittebrood, z.d., p. 74). Van Kempen en Bolt (z.d. 4-5) uiten een laatste belangrijke kritiek in verband met het huisvestingspatroon. Het aanvullen van de woningvoorraad leidt volgens hen niet per definitie tot de doorstroming van de bewoners naar een betere woning. Het zijn vooral kapitaalkrachtigere mensen van buiten de wijk die instromen. Door de afbraak en stijgende huur- en koopprijzen zijn daarom meer mensen aangewezen op sociale huurwoningen. Herhuisvesten kan bijgevolg niet meer in de eigen wijk. Hierdoor treedt sociale verdringing op en ontstaat het waterbedeffect. Dit is de verplaatsing van problemen en overlast naar andere vaak aangrenzende wijken omdat de minst kapitaalkrachtige gezinnen er zich vestigen (van Kempen & Bolt, pp. 4-5). Onderzoek toont wel aan dat, althans in een Nederlandse context, gedwongen verhuizers zich niet gaan vestigen in één wijk, maar in verschillende. De ‘overlast’ die deze eventueel veroorzaken, wordt dus in realiteit meer gespreid (Bolt & van Kempen, 2009). Toch blijft het ontstaan van nieuwe concentraties reëel. Zeker in Belgische steden waar achtergestelde stadswijken gelimiteerd en dicht bij elkaar gelegen zijn. De meest kwetsbare groepen zijn voor een goedkope woning dan ook aangewezen op enkele andere wijken. De bewoners
van die buurten blijken bovendien erg negatief over deze instroom, vooral als het allochtonen betreft (Kleinhans, 2008, pp.12-15). Dit blijkt echter een klein effect in vergelijking met andere buurten. De instroom van allochtonen wordt bijna steeds als negatief ervaren. Dit toonde een onderzoek van de studiedienst Vlaamse regering (2002) aan: 89,3% van de Vlamingen wenst geen Marokkaans of Turks gezin als buur wanneer de woning naast hen vrij komt. NEDERLANDS PLEIDOOI VOOR SOCIALE STIJGING De Nederlandse context voor sociale stadsontwikkelingsprojecten is enigszins anders dan de Vlaamse. De problematiek situeert zich er in de vroeg naoorlogse wijken. Deze zijn ruim, hebben veel groen, een goede inrichting van de openbare ruimte en zijn in de nabijheid van winkels en andere voorzieningen. Toch kennen ook deze wijken een instroom van huishoudens met een laag inkomen. Dit zijn zowel starters als niet-westerse allochtonen (Van Bergedijk et al, 2008, pp. 233-236). De oorzaak ligt veelal bij het functioneel karakter. Er is een gebrek aan levendigheid. De woningen zijn erg sober en doelmatig opgebouwd en kennen een grote mate van uniformiteit. Bovendien beantwoorden ze niet meer aan het modern woontechnisch niveau. Ook de kwaliteit van de openbare ruimte is achteruitgegaan door jarenlange verkommering van het groen. Net zoals in België verandert de bevolkingssamenstelling van de wijken sterk vanaf de jaren’60. Door de economische vooruitgang verhuizen velen naar betere buurten. De slechtere economische omstandigheden tijdens de jaren ’80 liggen vervolgens mee aan de oorsprong van het verarmen van de vroeg naoorlogse wijken (Argiolu et al, pp. 139-145). Ook in Nederland waren projecten voor de achtergestelde wijken gebaseerd op het ideaal van de sociale mix. Dit werkte echter niet. Daarom ontstond het idee om specifiek in te zetten op sociale stijging. Deze veel bredere aanpak ging verder dan fysieke-structurele aanpassingen. De ruime wijkproblematiek stond centraal. Naast een prettige en veilige leefomgeving moest ook worden ingezet op het beperken van de schooluitval, het terugdringen van de (jeugd)werkloosheid en het scheppen van werkgelegenheid in de buurt (Denters, 2008, pp. 57-65). Het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) is een duidelijke voorstander van sociale stijging. De VROM-raad lijkt definitief af te stappen van de sociale mix en raadt zelfs wonen met gelijkgestemden aan. Meer dan vroeger willen gezinnen zich immers omringen met mensen die dezelfde achtergrond, sociale-economische positie, etniciteit en/of levensstijl hebben. Dit inzicht is niet nieuw. Reeds in 1959 wees de socioloog Groenman hierop (Engbersen, 2009, p. 22). Wanneer wijken homogeen blijven is het nog belangrijker dat er gestreefd wordt naar sociale stijging in achtergestelde buurten. Het is immers niet de bedoeling dat deze achtergesteld blijven. In deze context wordt sociale stijging gedefinieerd als: “Individueel ontwikkelingsproces waarin mensen onder invloed van persoonlijke kenmerken en de toegankelijkheid van bestaansbronnen zeggenschap en controle over het leven vergroten. Uitkomst is een objectieve of ervaren verbeterde sociaaleconomische positie” (Groenendijk, de Groot & van der Guyten, 2010, p.8). Het is dus belangrijk dat stadsbewoners vooruitkomen, niet enkel vanuit sociaal-maatschappelijk, maar ook vanuit economisch standpunt. De vier pijlers die volgens de VROM-raad belangrijk zijn, zijn onderwijs, arbeidsmarkt, woningmarkt en vrije tijd. Mensen kunnen binnen deze vier terreinen stijgen. Belangrijk is dat dit slechts met kleine stapjes kan en er dus diverse ‘stijgingsladders’ noodzakelijk zijn. In achtergestelde buurten ontbreken deze treden vaak en is de stap naar bijvoorbeeld een duurdere woning te groot (VROM-raad, 2006, pp. 13-14). Sociale stijging van huidige en nieuwe bewoners
nastreven kan dus door meer treden te ontwikkelen op de ladders van onderwijs, wonen, werk en vrije tijd. Volgens Maarten van Poelgeest is de stad dan geen vindplaats meer van problemen, maar juist een plaats om vooruit te komen. De startkansen die een stad/wijk kan bieden mogen dus niet weggegooid worden. Het zijn belangrijke schakels van de ladders (Laverman & de Graaf, 2007, pp. 14-17). Het woningaanbod moet met andere woorden gericht zijn op zowel sociale stijgers als starters, niet enkel op minder en meer gegoeden. Dan ontstaat er immers een leemte. Belangrijk voor sociale stijging is het inzicht dat stedelijke vernieuwing een integrale opgave is. Maatregelen moeten genomen worden op alle takken en mogen niet louter fysiek van aard zijn. Elke fysieke ingreep moet bovendien geënt zijn op een sociaaleconomische visie. Dit is belangrijk omdat achtergestelde buurten meestal monofunctionele woonwijken zijn. Maatregelen op vlak van werk, onderwijs en vrije tijd zijn dus extra belangrijk (VROM-raad, 2006, p.7). Om de slaagkans van een project te vergroten is het belangrijk om ook initiatieven vanuit de wijkgemeenschap mee te nemen en te ontwikkelen. Op deze manier stijgt de sociale cohesie. Ga dus uit van de kracht van de groepen die reeds in de wijk aanwezig zijn, niet van zij die er (nog) niet wonen. Dit is essentieel voor sociale stijging (Laverman & de Graaf, 2007, pp. 14-17). SOCIALE STIJGING: DE TOEKOMST VOOR VLAAMSE STEDEN Na jarenlange daling stijgt het aantal stadsbewoners in Vlaanderen opnieuw. Citymarketing lijkt te werken daar de stad opnieuw aantrekkelijk wordt voor jongeren en jonge gezinnen. De grootste redenen van de bevolkingstoename zijn echter regularisatie en het geboorteoverschot dat hoofdzakelijk toe te schrijven is aan allochtone gezinnen. Bij diegenen die de stad verlaten, blijken nog steeds jonge middenklassengezinnen oververtegenwoordigd (Geldof, 2007, pp. 41-42). De recentste bevolkingsprognoses bevestigen deze trend. De stad kent een bevolkingstoename, maar dan vooral door buitenlandse migratie (Studiedienst Vlaamse regering, 2005). Zoals Geldof (2007, pp. 45-47) aanhaalt, wijst dit erop dat steden kosmopolitisch worden. Het verschil tussen binnen- en buitenlanders, blank en zwart, … gaat steeds meer op in een genuanceerde realiteit van transnationaliteit, meervoudig burgerschap en meervoudige identiteiten. De economische klasse gaat primeren. Het is een uitdaging om het beleid hierop af te stemmen. De stad moet een ‘emancipatiemachine’ zijn voor elke inwoner. Het is hun taak om iedereen de kans te geven om zich te ontplooien. Dit houdt echter ook een levensloopperspectief in wat wil zeggen dat niet iedereen altijd in de stad moet wonen. Sociale stijging, zoals eerder besproken, is hierbij een leidraad. Homogeniteit in de bevolkingssamenstelling van wijken hoeft hierbij geen probleem te zijn, althans Laverman en de Graaf (2007, pp. 14-17). Getto’s ontstaan door jongeren die hun school niet afmaken en niet aan werk geraken. Daarvoor is, eerder dan ruimtelijke ingrepen, sturing en begeleiding nodig. Integrale stadsvernieuwingsprojecten die sociale stijging willen bekomen, kunnen daarom succesvol zijn. Verder gaan dan fysieke-structurele ingrepen om de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de wijk te vergroten is cruciaal. Het is belangrijk dat bij elke ruimtelijke ingreep wordt nagegaan wat de impact ervan is op de emancipatiekracht van de bewoners. Een integraal project betekent dat er aandacht wordt besteed aan beter onderwijs, begeleiding naar de arbeidsmarkt en het realiseren van vrijetijdsbestedingen. Op deze manier wordt bijgedragen tot de ontwikkeling en vooruitgang van de inwoners zonder dat er sociale verdringing optreedt.
CONCLUSIE Hoewel een sociale mix veel voorop gesteld wordt in sociale stadsontwikkelingsprojecten, blijkt dit toch niet de gewenste effecten te hebben. De focus ligt te sterk op de potentiële inwoners en niet op de huidige. Het is juist de bedoeling dat de oorspronkelijke bevolking van een achtergestelde wijk niet verdrongen wordt, maar dat ze een betere leefomgeving verkrijgen en sociale stijging ervaren. Fysisch-structurele ingrepen zorgen wel voor een betere leefomgeving, maar de kans op sociale verdringing door private nieuwbouw is erg groot. Dit is zeker het geval wanneer er geen sociale woningen worden ontwikkeld of deze lang op zich laten wachten. De toekomst voor Vlaamse steden ligt dan ook bij integrale sociale stadsvernieuwingen die inzetten op sociale stijging. Het is belangrijk dat de stad al zijn inwoners een kans geeft om zich te ontwikkelen. Achtergestelde wijken kunnen voor kansengroepen een ladder zijn, een springplank, een plaats waar ze vooruitkomen. Dit kan echter niet alleen door ruimtelijke planners gerealiseerd worden. Heel wat sociaal-culturele organisaties werkzaam binnen de wijk moeten hieraan meewerken, net zoals de bewoners die een duidelijk rol moeten krijgen bij de (her)ontwikkeling van hun wijk en zichzelf. REFERENTIELIJST Argiolu. R., van Dijken, K., Koffijberg, J., Bolt, G., van Kempen, R., van Beckhoven, E., Engbersen, R. & Engbersen, G. (2008). Bloei en verval van vroeg-naoorlogse wijken. Nicis Institute: Den Haag. Bolt, G. & van Kempen, R. (2009). Dispersal patterns of households who are forced to move: where do they move to? [02.04.2012, Universiteit Utrecht: ftp://ftp.geog.uu.nl/pub/posters/2009/Dispersal_patterns_of_households_who_are_forced_to_move -bolt-kempen-April2009.pdf]. Borret, K. & Notteboom, B. (z.d.). Onderzoek. Project. Ping. Pong/Lokaas voor stadsverlaters. Vier stadsontwerpen voor de 19de – eeuwse gordel in Gent. [02.04.2012, UGent: https://biblio.ugent.be/input?func=downloadFile&fileOId=496639]. Das, M., Musterd, S., de Vos, S. & Latten, J. (z.d.). Maakt het uit waar je woont? Sociale stijging en invloed van de buurt. [02.04.2012, Centraal Bureau voor de Statistiek: http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/707C468A-1137-4869-BAF895D3AF2F5932/0/2011k1b15p62art.pdf]. Debruyne, P. & Janssens, P. J. (2006). Vier vraagtekens bij stadsontwikkeling. Tiens Tiens, 0, p.10. Debruyne, P. & Oosterlynck, S. (21.09.2010). Samen de stad heropbouwen? Kansen en valkuilen voor sociaal-cultureel werkers in lokale stadsontwikkelingscoalities. [02.04.2012, KULeuven: https://lirias.kuleuven.be/bitstream/123456789/298677/1/Sociaal+Cultureel+Werk+en+Stadsontwi kkeling+v2+%5B21+Sep+2010%5D.pdf]. Debruyne, P., Oosterlynck, S. & Block, T. (2008). Sociale innovatie als basis voor stadsontwikkeling? Grootschalige stadsprojecten versus sociale stadsvernieuwing in Gent. Ruimte & Planning, 3, pp. 18-33. Denters, B. (2008). De wijkaanpak terug van nooit weggeweest. Bestuurswetenschappen, 3, pp. 57-65. Engbersen, R. (2009). Een open enclave in Superdiversiteit? Stedenbouw en architectuur, pp. 22-25. Geldof, D. (2007). Wederwoord. Maak van steden kosmopolitische emancipatiemachines. Ruimte & Planning, 1, pp. 40-48. Groenendijk, J., de Groot, M. & van der Gugten, M. (2010). Sociale stijging: tussen droom en daad. Platform Corpovenista: Hilversum/Delft.
Kesteloot, C. (1999). Stedelijke structuren en sociale integratie. In Raymaekers, B. (Red.), De mens en zijn wereld morgen. Lessen voor de eenentwintigste eeuw (pp.149-195). Leuven: Universitaire Pers Leuven / Davidsfonds. Kleinhans, R. (2008). Dwarsboomt herhuisvesting doelen van de wijkaanpak? Opstijgen vanaf het waterbed. Tijdschrift voor sociale vraagstukken,12, pp. 12-15. Laverman, W. & de Graaf, K. (2007). Dossier wonen: De stad en sociale stijging. Buildingbusiness februari, pp. 14-17. Musterd, S. & Ostendorf, W. (2005). Social exclusion, segregation and neighborhood effects. In Kazepov, Y. (Red.). Cities of Europe: Changing Contexts, Local Arrangements And The Challenge To Urban Cohesion (pp. 170-189). Oxford: Blackwell Publishing. Oosterlynck, S. & Debruyne, P. (2008). De stad herdacht: Een geografische kijk op armoede. Tiens Tiens, 14, pp. 8-10. Permentier, M., Das, M. & Wittebrood, K. (z.d.). Dynamiek in stadswijken: sociale stijging en verhuizingen. [02.04.2012, Centraal Bureau voor de Statistiek: http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/70C4EBCF-6414-4044-BD76C71865BA4583/0/2011k4p71b15art.pdf]. Pietersen, R. (18.09.2008). Wat is er erg aan een ongemengde wijk? [02.04.2012, Uitgever: http://www.politiek.net/hermes/25943]. Studiedienst Vlaamse regering (2002). Survey naar Sociaal-Culturele Verschuivingen in Vlaanderen. [02.04.2012, SVR: http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1069.htm]. Studiedienst Vlaamse Regering (2005). Bevolkingsvooruitzichten 2000-2050. [02.04.2012, SVR: http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1389.htm]. Van Bergedijk, E., Kokx, A., Bolt, G. & van Kempen, R. (2008). Helpt herstructurering? Effecten van stedelijke herstructurering op wijken en bewoners. Uitgeverij Eburon: Delft. Van Kempen, R. & Bolt, G. (z.d.). Onderzoek en stedelijke herstructurering: twee werelden. [02.04.2012, Amsterdam School of Real Estate: http://www.vastgoedkennis.nl/docs/publicaties/ASRE%20Research%20Paper%20Kempen%20en %20Bolt.pdf]. Vandermotten, C., Corijn, E., Biot, V., Courtios, X., Roelands, M., Patris, C., Van Hamme, G., Lennertz, M., Cassier, T. & Lecqlercq, E. (21.10.2010). Economische groei en sociale cohesie in de stad. Eindverslag – Synthese van het onderzoek. Brussel: Belspo. [http://www.belspo.be/belspo/fedra/TA/synTA08_nl.pdf]. VROM-raad (2006). Stad en stijging. Sociale stijging als leidraad voor stedelijke vernieuwing. Den Haag: VROM-raad.