1
KOPZORGEN OM SARAPIS Hugo Thoen
1
Fig. 1: Bronzen kop van Sarapis. Baltimore, Walters Gallery.2 1. Het voorspel “Dat zal wel een oosters gedoe daar geweest zijn!” (J. Mertens 1968) 1.1. Sarapis te Kontich! In 1968 werd tijdens opgravingen van de Antwerpse Vereniging voor Romeinse Archeologie (AVRA) in de Romeinse vicus van Kontich-Kazerne een grijze potscherf aangetroffen met op de buitenwand de naam SARAPI, ingegrift in een Grieks lettertype. De potscherf werd aangetroffen op 8 september 1968 in een greppel in sleuf XXIIIB2, op 40 cm diepte, ongeveer 5 cm onder de humuslaag. Volgens H. Verbeeck (mondelinge mededeling) loopt de greppel in het verlengde van één 3 van de oostelijke greppels van de Romeinse weg, die onderzocht werd in 1986. De vindplaats ligt ten zuiden van de tempel, op ca. 55 m afstand van het tempelcomplex. De primeur van de vondst was, zoals gebruikelijk voor die tijd, voorbehouden voor het tijdschrift Archeologie.4 1
Universiteit Gent, Vakgroep Archeologie en Oude Geschiedenis van Europa. Hornbostel 1973. 3 Verbeeck & Lauwers 1987, 139-144. 4 Lauwers 1968. 2
-1-
2
Het spreekt voor zich dat deze merkwaardige en voor onze gewesten alleszins unieke vondst in een aantal gereputeerde referentiewerken de nodige aandacht kreeg, zowel op nationaal vlak (b.v. 5 in het verzamelwerk van de Latijnse inscripties in België van Deman & Raepsaet-Charlier , in de 6 prestigieuze band over de Romeinse bronzen in België door G. Faider-Feytmans ; verder ook in Wankenne7, Faider-Feytmans8, enz.), als in internationale bijdragen.9 De meeste aandacht aan de vondst werd – terecht – besteed in het Jubileumboek Van Beschaving tot Opgraving, dat verscheen in 1988 naar aanleiding van 25 jaar AVRA. In een uitvoerige bijdrage over De Romeinen in het Antwerpse gaat G. Cuyt dieper in op de uitzonderlijke Sarapis-inscriptie, die hij interpreteert als een duidelijk bewijs van oosterse invloed, waarbij hij trouwens parallellen trekt met enkele andere merkwaardige archeologische cultusgetuigen gevonden in de onmiddellijke omgeving, in het bijzonder een fragment van een terracotta-beeldje van Minerva (door sommigen eerder ook toegewezen aan de Egyptische godin Isis) en de prachtige intaglio met de voorstelling van een raaf tronend op een zuil of altaar, een overvloedhoorn en een graanhalm 10 (korenaar), attributen die in verband werden gebracht met de Mithras-cultus : oosterse elementen genoeg dus te Kontich, maar een voor onze gewesten alleszins niet alleenstaand feit. Als hoogleraar in de Provinciaal-Romeinse Archeologie aan de Universiteit Gent zagen we er dan ook geen graten in om de Sarapis-inscriptie in onze cursus Provinciaal-Romeinse archeologie op te nemen.11 Als er een 12 bronzen hand van de Thrakisch-Phrygische godheid Sabazios gevonden wordt in Rumst , terracotta 13 beeldjes van de Phrygische Moedergodin Cybele opduiken in de cultusplaatsen van Harelbeke , 14 15 Hofstade en Tongeren , en nu zelfs een heiligdom van de Perzische Mithras werd ontdekt in Tienen16, waarom zou Kontich dan zijn potscherf met Sarapis niet mogen hebben? Dit dacht wellicht ook H. Verbeeck, toen hij in 2001 nog de Sarapis-scherf afbeeldde in een bijdrage voor het Album 17 Amicorum Prof. J. R. Mertens. 1.2. Wie was Sarapis? Sarapis (Latijn Serapis) is een typische syncretische of composiete godheid, die verschillende Egyptische en Grieks-Hellenistische elementen verenigt. In tegenstelling tot wat veelal wordt beweerd, is zijn cultus in Egypte reeds geattesteerd van vóór de Ptolemaeische dynastie (3de-1ste eeuw voor Chr.). Over het oorsprongsgebied zijn er twee theorieën: volgens de ene is de cultus afkomstig uit Macedonië, volgens een andere uit Babylonië. Vrij zeker werd de naam SARAPIS zelf afgeleid van twee Egyptische godheden: OSIRIS en APIS, de in Osiris onsterfelijk geworden Apis-stier. De cultus van Osirapis (Userhapi, Asar-Hapi) de verschijnt reeds in hiëroglyfische bronnen vanaf de 18 dynastie (1539-1295 voor Chr.) te Memphis. Hier werd de cultus van Apis (god van de onderwereld) gekoppeld aan deze van Osiris (god van de reïncarnatie).18 De Grieken zagen er een combinatie in van Zeus en Hades. Als god van de dood, maar tezelfdertijd van wedergeboorte, was de cultus verwant met die van Dionysos. Sarapis werd ook als genezer geïdentificeerd met Asklepios (Aesculapius). 5
Deman & Raepsaet-Charlier 1985, 215, nr. 150. Faider-Feytmans 1979, 45. 7 Wankenne 1972, 153. 8 Faider-Feytmans 1980, 38, pl. XXIV. 9 O.a. Raepsaet-Charlier 1975, 145. 10 Cuyt 1988, 88-89 en 96-97. 11 Thoen 1999, 327. 12 Faider-Feytmans 1979, nr. 59. 13 Despriet 1973. 14 De Laet 1950. 15 De Beenhouwer 1991. 16 Martens e.a. 2000. 17 Verbeeck 2001. 18 Monet 2003. 6
-2-
3
Sarapis wordt veelal afgebeeld zittend op een troon, geflankeerd door Cerberus, de hond van de onderwereld, het bovenlichaam veelal naakt, in de hand een scepter. Karakteristiek is het baardige Zeus-hoofd, met daarop de modius of korenmaat (symbool van de korengod Osiris). Zijn belangrijkste attributen, zoals zonnestralen, de slangenstaf en de arend combineren dan ook duidelijk elementen van Helios, Asklèpios en Iupiter. De god wordt dikwijls gekoppeld aan Isis (echtgenote van Osiris), de 19 belangrijkste Egyptische godin. In Egypte zelf werd Sarapis de rijksgod van de Ptolemaeische dynastie (3de - 1ste eeuw voor Chr.). Voor de cultus werd te Alexandrië een nieuwe tempel gebouwd: het Serapeion. Vanuit Alexandrië verspreidde de cultus zich naar andere steden uit de Grieks-Hellenistische wereld, zoals Athene, Korinthe, Sparta en Delos. Tijdens de Romeinse keizertijd kreeg de Serapis-cultus wijde verspreiding, veelal samengaand met die van Isis. Een interessante vaststelling is dat Serapis in bepaalde bronnen van de 2de eeuw “Chrestus” (Christus) wordt genoemd, letterlijk in de betekenis van “Messiah” (Messias). De cultus van Serapis zou definitief verdwijnen met de verwoesting van de 20 grote tempel van Alexandrië door keizer Theodosius in 389 na Chr. 1.3. De cultus van Sarapis in onze gewesten Tijdens de Romeinse keizertijd genoot de cultus van Serapis, meestal gekoppeld aan die van Isis, van officiële zijde enorme belangstelling. De keizers deden hun best om de cultus te promoten via de officiële muntslag van het muntatelier van Alexandrië. Isis en Serapis verschijnen frequent op de de de keerzijde van de munten uit de 2 (o.m. Hadrianus, Antoninus Pius) en 3 eeuw na Chr. (o.m. 21 Elagabalus, Severus Alexander, Maximinus Thrax en Philippus I). Serapis gezeten op zijn troon of de typische kop met de graanmaat, verschijnen op Alexandrijnse muntslag vanaf Nero (54-68 na Chr.) tot en met Diocletianus (284-305 na Chr.).22 Ook in het West-Romeinse Rijk werd de cultus geofficialiseerd. Tempels werden onder meer aangetroffen te Rome en te Puteoli (Pozzuoli). Het spreekt voor zich dat deze officiële impuls vooral bij de militairen navolging kreeg, zodat de cultus vrij snel populair werd in de grensprovincies, waar de troepen geconcentreerd lagen. Zo getuigen de inscripties voor Isis gekoppeld aan Serapis, aangetroffen in de Rijn- en Donauprovincies, van de sterke impact van deze oosterse cultus op het leger.23 Ook in Britannia was de Serapis-cultus van meer dan gewone betekenis. Zo verwijst een inscriptie naar een Serapis-heiligdom te Eburacum (York). Een gesculpteerd hoofd van de godheid kwam eveneens aan het licht bij het onderzoek van het mithraeum te Walbrook (Londen), gedateerd de de 24 in de 2 - begin 3 eeuw na Chr. In Gallië zelf en meer bepaald in onze gewesten was de cultus blijkbaar minder populair, wat niet belet dat archeologische vondsten uit de particuliere sfeer de neerslag zijn van oosterse militaire passanten of volgelingen van de Serapis-cultus. Zo zijn er een aantal gemmen met afbeelding van Serapis gekend uit Engeland, Frankrijk en Duitsland. Eén van de meest interessante voorbeelden is een gem in groene chalcedon gevonden te Silchester (Engeland), waarop keizer Caracalla zich laat 25 portretteren als de Genius Populi Romani met de typische Serapis-korenmaat op het hoofd. De meest merkwaardige vondst uit onze gewesten is echter het veldteken van Flobecq (Henegouwen). Dit unieke stuk in messing en rood koper werd aangetroffen in een waterput, op een diepte van 5 m, geborgen onder een paar maalstenen. De legerstandaard vertoont twee cirkelvormige cellen, onderaan versierd met leeuwenkoppen en panters, en helemaal bovenaan bekroond met een beeldje 19 20 21 22 23 24 25
Takács 1994. Monet 2003. Hornbostel 1973, 140-161. Hornbostel 1973, 301. Takàcs 1994. Monet 2003. Henig 2002, 92.
-3-
4 van Serapis! De standaard zelf dateert uit de 1ste of 2de eeuw, de Serapis-statuette en de panters werden in de late 2de eeuw of in de loop van de 3de eeuw toegevoegd.26 Een duidelijk bewijs dat de Serapis-cultus ook in onze gewesten penetreerde via zijn (militaire) volgelingen. Maar dit is - tot nu toe - meteen ook het enige relict van de Serapis-cultus in België. Gemmen met de afbeelding van Serapis zijn bij ons niet gekend27, en andere bronzen statuetjes werden niet gesignaleerd (FaiderFeytmans kent alleen de SARAPIS-scherf van Kontich!).28
Fig. 2: Legerstandaard van Flobecq.29 Toch is de godheid altijd tot de verbeelding blijven spreken. Zo is het op zijn minst merkwaardig dat de 18de-eeuwse meester-graveur Lorenz Natter in zijn bekend werk uit 1754, Traité de la méthode antique de graver en pierres fines, comparée avec la méthode moderne..., een 30 ontwerp en werkplan schetst voor een gem met het portret van Iupiter Serapis. 2. Kritische reacties
26
Faider-Feytmans 1980. Mededeling K. Sas. 28 Faider-Feytmans 1979. 29 Faider-Feytmans 1980. 30 Sas & Thoen 2002, nr. 317. 27
-4-
5
“Onze vondst is dus baanbrekend!” (F. Lauwers 17.06.1969) Dat een eerder bescheiden vicus als Kontich zoveel speciale oosterse elementen zou hebben opgeleverd (Isis, Mithras en Sarapis), is op zich niet onmogelijk. Gedreven door zijn enthousiasme spreekt G. Cuyt zelfs van “een merkwaardig oosters syncretisme: Serapis-Mithras-Sabazius”31, waarbij hij uiteraard de link legt met de bovenvermelde Sabazios-hand van Rumst. Toch zouden de Kontichse oosterse godheden systematisch van hun voetstuk vallen, eerst Isis, dan Mithras, en vervolgens ook Sarapis. 2.1. De val van Isis
Fig. 3: Terracotta-kopje van Minerva.
32
Fragmenten van terracotta-beeldjes, waaronder een “vrouwenkopje met lotusknop (Isis?)”, 33 werden in 1965 aangetroffen bij het onderzoek van de zone even ten zuiden van de tempel. Het kopje werd aangetroffen op ca. 12 m van het fanum, op een diepte van 38 cm, in het bovenste deel 31
Cuyt 1988, 88-89. Brenders & Cuyt 1988. 33 Lauwers 1966. 32
-5-
6 van de Romeinse laag.34 Het werd geregistreerd onder nr. HK65c Ste75.6-771. De “lotusknop” is waarschijnlijk ingegeven door een romantische bui. Isis, de grote Egyptische moedergodin, zuster en echtgenote van Osiris, moeder van Horus, werd immers traditioneel afgebeeld met op het hoofd de zonneschijf gevat tussen twee runderhorens! Bij syncretisme met andere godheden wordt de zonneschijf soms gevat tussen struisveren, die als een hoge hoed het hoofd van de godin bekronen. Dit is o.m. het geval bij afbeeldingen van beeldjes van Isis-Fortuna.35 Het spreekt voor zich dat de determinatie van het hoofddeksel als een “lotusbloem” een determinerende rol heeft gespeeld bij de (foutieve) identificatie als Isis. Voor de lotusbloem liet Lauwers zich inspireren door H. Van de Weerd36 (manuscript F. Lauwers 1968/69). Op het congres van de Federatie van Kringen voor Oudheidkunde en Geschiedenis te Mechelen in 1970 twijfelt F. 37 Lauwers echter tussen Minerva en Isis. Deze twijfel was ingegeven door eredeken van Kontich Jozef Van Herck, die contact had opgenomen met conservator Joffroy van het museum van SaintGermain-en-Laye. Daar bevindt zich een gelijkaardig beeldje afkomstig uit Vichy en gedetermineerd als Minerva. Joffroy was na het bekijken van een hem toegezonden foto van het Kontichse beeldje in een brief aan Van Herck formeel: “Il s’agit de la crista du casque de Minerve, sans aucun doute!” (notulen AVRA-vergadering 17 juni 1969). Enkele jaren later wordt het kopje dan ook toegeschreven aan Minerva, met als productiecentrum het Allier-gebied.38 Het zou echter J. De Beenhouwer zijn die in 1993 alle twijfel wegnam en het kopje definitief als een gehelmde Minerva zou identificeren. 39 Dergelijke Minerva-beeldjes werden vervaardigd in de Allier (Centraal-Gallië). In een recente studie specifiek gewijd aan de terracotta-beeldjes van Kontich-Kazerne, bespreekt hij een tweede fragment waarop een deel van het schild en de bovenste hoek van het voetstuk te zien zijn. Het stuk werd reeds eerder in 1964 gevonden bij het onderzoek van een vierkante structuur binnen de cella van de tempel, vermoedelijk een offerplaats (favissa?). Dit laatste fragment, geregistreerd onder nr. HK65 Ste75.10-98, behoort volgens auteur tot een gelijkaardig type als het kopje, namelijk een staande geklede Minerva met helm en langwerpig schild langs het linkerbeen. Behalve te Kontich kan dit type in België alleen nog worden aangetoond te Harelbeke. De Kontichse exemplaren zijn Centraal40 Gallische producten uit de periode 100/125 tot 170 na Chr. Dat het terracotta-kopje tot op de dag van vandaag de wetenschap blijft boeien, getuigt het feit dat het nog in 1999-2000 figureerde op de tentoonstelling te Tongeren Keizers langs de Nijl. Volgens de auteur van de nota, E. Warmenbol, was de Isis-determinatie ingegeven door de vondst van de Sarapis-scherf.41 Dit is echter totaal onmogelijk, vermits de Sarapis-scherf later aan het licht kwam, namelijk in 1968 (cf. supra). 2.2. De val van Mithras Een mooie oppervlaktevondst, onder de vorm van een ongezette ringsteen of intaglio met uitgesneden versiering, kwam aan het licht in 1970 bij het onderzoek van het tempelareaal. Zowel de determinatie van de steensoort als de identificatie en betekenis van de voorstelling zorgden aanvankelijk voor wat problemen. De gem, geregistreerd onder nummer HK/75-9, werd voor het eerst gesignaleerd door F. Lauwers op het congres van Mechelen.42 Lauwers determineerde de gem als 43 “een intaglio in onyx”, determinatie die later door G. Cuyt werd overgenomen. Het is merkwaardig dat Lauwers geen verdere aandacht besteedde aan deze vondst. Al bij al is het één van de 34
De Beenhouwer 2001, 209 en fig. 3, 1-4. Zie b.v. Willems & Clarysse 1999, nrs. 261 en 263. 36 Van de Weerd 1944, 207. 37 Lauwers 1970, 56. 38 Lauwers & Brenders 1973, 34, reeks K 34. 39 De Beenhouwer 1993, 233 en fig. 103,b. 40 De Beenhouwer 2001. 41 Willems & Clarysse, 1999, nr. 267. 42 Lauwers 1970. 43 Cuyt 1988, foto P. 35
-6-
7
topstukken die de Romeinse site van Kontich heeft opgeleverd, en hieronder zal blijken dat de gem het enige oosterse element is dat de kritiek zal doorstaan! Het was G. Cuyt die in 1988 de versieringselementen identificeerde: een graanhalm (of korenaar), een hoorn van overvloed en een raaf zittend op een altaar of halfzuil.44 Wat de betekenis betreft, schreef hij deze symbolen toe aan de Mithras-iconografie en beklemtoonde hij de samenhang 45 van de Mithras-cultus en die van Sarapis. Een gedetailleerde studie van K. Sas in 1994, verwijzend naar verwante gemmen in Engeland, Frankrijk en Italië, bracht uiteindelijk orde op zaken. Het betreft geen onyx, maar wel een lichtbruine agaat. De gravure zelf is technisch en stilistisch uitgevoerd in de klassiek lineaire stijl, karakteristiek voor de eerste twee eeuwen van onze tijdrekening. De symboliek van de versieringselementen wijst volgens K. Sas inderdaad op oosterse invloeden, maar de gebruikte attributen zijn eerder toe te schrijven aan Apollo dan aan Mithras. Vooral de raaf is het representatieve dier van Apollo. De korenaren en hoorn van overvloed zijn tekenen van vruchtbaarheid, welvaart en voorspoed, die in verband kunnen gebracht worden met de zonnegod Sol ste 46 of Helios, met wie Apollo vanaf het midden van de 1 eeuw na Chr. werd verbonden. Hierbij viel dan ook definitief het doek over de Kontichse Mithras, en zeker ook over de mogelijke combinatie Mithras – Sarapis!
Fig. 4: De intaglio van Kontich.47 2.3. De val van Sarapis
44
Cuyt 1988, 88. Cuyt 1988, 88. 46 Sas 1994. 47 Brenders & Cuyt 1988. 45
-7-
8
Fig. 5: De Sarapis-scherf, voor- en keerzijde (foto H. Thoen). Het jaar 1968 was een heel bewogen jaar, zowel op politiek als op archeologisch gebied. De internationale scène werd onder meer beroerd door de “Praagse lente” en de moorden op Martin Luther King en Robert Kennedy. West-Europa en ook België werden opgeschrikt door de studentenrevolte (“Walen buiten”!). In Egypte werd de tempel van Ramses II in Aboe Simbel verplaatst voor de aanleg van de stuwdam van Assouan. In Destelbergen ontdekten we - midden het bulldozergeweld tijdens de massale uitzandingswerken voor de aanleg van de E3 (thans E17)autosnelweg - het grafveld van de nederzetting van Eenbeekeinde, en in Kontich kwam ... SARAPIS te voorschijn. Dertig jaar lang zou de mythe van Sarapis standhouden. De tentoonstelling te Tongeren Keizers aan de Nijl, die plaats greep van 25 september 1999 tot 6 februari 2000, zou Sarapis fataal worden. Vrijwel tezelfdertijd werd de echtheid van de SARAPIS-inscriptie in twijfel getrokken door twee onafhankelijke bronnen: Willy Clarysse, epigraaf en hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven (Departement Klassieke Studies, Afdeling Geschiedenis van de Oudheid) en door mijzelf, archeoloog en hoogleraar aan de Universiteit Gent (Vakgroep Archeologie en Oude Geschiedenis van Europa, Afdeling Provinciaal-Romeinse archeologie). Ingaand op de uitnodiging van G. Cuyt, werden de resultaten van beide onderzoeken voorgesteld op de jaarlijkse algemene vergadering van AVRA van 27.01.2002. Het verdict was unaniem: SARAPIS is een vervalsing! Op de tentoonstelling Keizers aan de Nijl te Tongeren was W. Clarysse in de gelegenheid de inscriptie aan een gedetailleerd onderzoek te onderwerpen. Waar de nota (geschreven door E. Warmenbol) in de Nederlandse uitgave van de catalogus (slechts) wijst op het uitzonderlijke karakter 48 van de inscriptie voor onze gewesten , wordt in de Franse uitgave bij diezelfde nota een opmerking toegevoegd (door W. Clarysse) die de authenticiteit van de inscriptie in twijfel trekt (“...Il n’est pas exclu que ce texte est en fait un faux.”).49 Ondertussen werden de epigrafische argumenten door W. Clarysse uitvoerig gepubliceerd in AVRA Bulletin 3.50 Zijn bezwaren zijn uiteraard in de eerste plaats van paleografische aard. Zo wijst hij terecht op het voorkomen, in één woord bestaande uit 6 Griekse letters, van zowel archaïsche lettertypes (de aanvangs-sigma) als van jongere hellenistische letters (de pi). Terecht beklemtoont hij ook dat, indien het om een Romeinse scherf zou gaan, het schrift een nog jonger karakter zou moeten vertonen (b.v. de S wordt in de Romeinse tijd geschreven als C). Minder gelukkig zijn we met het argument dat de god Sarapis in Egypte pas ontstaan is op het eind de van de 4 eeuw voor Chr. Zoals hoger aangetoond, steunt deze bewering op de verouderde opvatting als zou de cultus door de Ptolemaeërs zijn ingevoerd. Ook het argument dat de Romeinen het over “Serapis” hebben en niet meer over “Sarapis”, is minder overtuigend, omdat het hier toch 48
Willems & Clarysse 1999, nr. 266. Willems & Clarysse 2000, nr. 266. 50 Clarysse 2002. 49
-8-
9
over een Griekse tekst gaat en men in het Grieks “Sarapis” zal schrijven. Toch zijn we het volledig eens met Clarysse wanneer hij besluit “...dat de tekst op de scherf niet geschreven is in de Oudheid, maar een vervalsing...”. Maar onze argumenten zijn uiteraard eerder van archeologische aard. Zoals hoger gezegd, was ook óns bezoek aan Tongeren fataal voor Sarapis. Dit gebeurde op 25 november 1999, naar aanleiding van een excursie van de Vakgroep Archeologie van de RUG. Hoewel de scherf in een vitrine achter glas lag, trof ons onmiddellijk het “onnatuurlijke” karakter van de inscriptie. Met G. Cuyt, gealarmeerd door een student, werd afgesproken om de scherf zelf aan verder onderzoek te onderwerpen. De studie zelf gebeurde tijdens het voorjaar 2001. Achtereenvolgens bespreken we de technische uitvoering van de inscriptie, de paleografische uitvoering en het materiaal, dus de potscherf. 1. De technische uitvoering van de inscriptie De wijze waarop de letters zijn gegraveerd, is niet de gewone manier waarop een graffito werd aangebracht. Een graffito is ingekrast, doorgaans in één pennentrek, veelal met ongelijke letters en dikwijls ook cursief. Hier hebben we te maken met een perfecte gravering, alle letters op regelmatige afstand, even zorgvuldig in hoofdletters uitgeslepen, vrijwel een kopie van een gebeitelde inscriptie. Dit alleen al maakt de inscriptie ongewoon en uniek. We zouden dan ook niet spreken van een graffito (of, zoals Clarysse, van een ostrakon), wat het in feite wel zou moeten zijn. De gegraveerde letters vertonen ook geen patina, wat na 1800 jaar zeker het geval zou moeten zijn. Door dit gebrek aan patina is deze inscriptie zeker geen honderden jaren oud, maar hooguit slechts enkele decennia. 2. De paleografische uitvoering van de inscriptie Daar we vermoedden dat er ook iets mis zou kunnen zijn met het lettertype zelf, zijn we te rade gegaan bij onze Gentse collega Carolus De Lannoy (hoogleraar Griekse taal- en letterkunde, Vakgroep Latijn en Grieks). We hadden immers geen weet van het feit dat er een parallel onderzoek liep aan de KUL bij W. Clarysse! Onmiddellijk wees De Lannoy ons op enkele anomalieën, o.m. het voorkomen van de archaïsche sigma en ook de pi, die in de Romeinse tijd werd geschreven met een kort rechterbeentje (dus in feite dezelfde argumenten als die van Clarysse). Nu de inscriptie paleografisch geen steek houdt, valt het ons trouwens op hoe schools de letters zijn gevormd, dit wil zeggen dat een alfabet werd gebruikt dat werd/wordt aangeleerd in de Grieks-Latijnse afdeling van het Middelbaar Onderwijs. We zijn er derhalve niet van overtuigd dat de inscriptie SARAPI[DI] = “Aan Sarapis” moet gelezen worden, zoals in het ILB wordt voorgesteld51, maar gewoon SARAPI[S]. Het heeft er immers alle schijn van dat iemand, met zijn kennis uit de Grieks-Latijnse afdeling, gewoon SARAPIS wou schrijven, maar zich hierbij door de uniforme afstand tussen de letters misrekend heeft. Geen nood trouwens, want zo bleek de inscriptie nog “echter”, zoals de toekomst inderdaad zou uitwijzen! 3. De potscherf De potscherf waarop de inscriptie werd aangebracht, is uitgevoerd in een grijze reducerende ceramiek. Over de vorm van het oorspronkelijk recipiënt hebben we geen uitsluitsel. De hardheid van de bakking, de samenstelling (verschraling) en de dichte draairingen op de keerzijde zijn ongewoon voor een Romeinse techniek, maar eerder kenmerkend voor middeleeuws aardewerk. Daarom hebben we de potscherf voorgelegd aan collega J. De Meulemeester (Vakgroep Archeologie RUG, afdeling Middeleeuwse archeologie), die ons bevestigde dat het inderdaad eerder om een de middeleeuwse scherf gaat. Hij dacht hierbij vooral aan een stuk uit de 14 eeuw. We moeten er echter wel aan toevoegen dat, indien de scherf Romeins was, de inscriptie in ieder geval vals is en blijft! 3. Op zoek naar de Kontichse cultus Na bovenstaande kritische beschouwingen over Isis, Mithras en Sarapis lijkt het misschien 51
Deman & Raepsaet-Charlier 1985, 215, nr. 150.
-9-
10
vermetel om op zoek te gaan naar de godheid of godheden die in de Kontichse tempel werd(en) vereerd. Toch beschikken we over een aantal elementen die enig licht werpen op de plaatselijke cultus. Vooreerst is er de tempel zelf, een Kelto-Romeins fanum, in feite het meest verspreide tempeltype in Noord-Gallië en uiteraard ook in België. Op Vlaamse bodem werden dergelijke fana onder meer aangetroffen in de civitas Tungrorum te Tongeren (oudste tempelfase), Grobbendonk (3 52 fana), Kontich, in de civitas Nerviorum te Hofstade-bij-Aalst en te Velzeke (2 fana). Ook het inheemse tempelcomplex van Wijnegem verraadt de aanwezigheid van een fanum. Het gaat steeds om een dubbele vierkante of rechthoekige structuur: de buitenste als fundering voor de zuilengaanderij (porticus) en de binnenste voor het eigenlijke heiligdom (cella). Doorgaans waren de tempels gewijd aan een mannelijke of een vrouwelijke godheid. In het licht van de interpretatio romana werden de inheemse godheden vaak vereenzelvigd met de klassieke Romeinse godheden. Zo leverden de favissae (offerkuilen) uit het tempelcomplex van Hofstade, gewijd aan de cultus van de vruchtbaarheid, beeldjes op van Iuno, Venus, Minerva, Cybele en een Keltische moedergodin met twee zuigelingen.53
52 53
Thoen 1999, 328-330. De Laet 1950.
-10-
11 Fig. 6: Reconstructie van de Venus (links) en Minerva (rechts) van Kontich.54 Dat we te Kontich in de eerste plaats geen oosterse cultus moeten zoeken, zal inmiddels wel duidelijk zijn. Dit wil niet zeggen dat de tempelsite niet werd bezocht door oosterlingen of sympathisanten van één of andere oosterse cultus. Een mooi voorbeeld daarvan is trouwens de intaglio in agaat, waarvan de versiering ongetwijfeld oosters is geïnspireerd (zie hoger). Hoewel de gem in se tot de particuliere sfeer behoort, is het best mogelijk dat het om een offergave gaat, te meer daar het een ongezette steen betreft die daarenboven werd aangetroffen in het tempelareaal. Voorwerpen die echter wél direct getuigen van de plaatselijke cultus, zijn de vier fragmenten de van terracotta-beeldjes. Ze zijn afkomstig uit Centraal-Gallië (Allier) en dateren uit de 2 eeuw na 55 Chr. Zij behoren tot twee vrouwelijke godheden: Venus en Minerva. Het heeft er dus alle schijn van dat de tempel van Kontich, zoals vele fana in Noord-Gallië, een vruchtbaarheidsheiligdom was, waar (hoofdzakelijk) vrouwelijke godheden werden vereerd. Venus, godin van vruchtbaarheid en liefde, is hier uiteraard het topmodel! De godin is naakt afgebeeld, het haar opgewerkt in drie lagen en op het achterhoofd bijeengebracht in een haarrol. Met de rechterhand grijpt ze naar een haarlok, de linkerarm valt langs het lichaam en aan de linkerhand hangt een kleed (variante op Venus anadyomènè). Dergelijke beeldjes zijn niet zeldzaam en komen in Vlaanderen ook voor te Harelbeke, 56 Hofstade en Velzeke. Minerva daarentegen staat er heel wat deftiger bij: gekleed en voorzien van de traditionele helm en schild. Minerva is één van de klassieke hoofdgoden en behoorde, samen met de oppergod Iupiter en diens echtgenote Iuno tot de befaamde Capitolijnse Trias, die zelf teruggaat tot de oude Etruskische triade Tin(ia), Uni en Menrva. Minerva was de godin van kunst en ambacht, maar ook beschermvrouw in tijden van oorlog. Het is echter zeer de vraag of we hier wel degelijk met een klassieke Minerva te maken hebben. De gebogen houding van het hoofd is immers zeer ongewoon. Vermoedelijk gaat het om een Keltische uitvoering, een combinatie van de klassieke Minerva en een Keltische mater of moedergodin. Het type is ook vrij zeldzaam en komt in Vlaanderen 57 behalve te Kontich slechts voor te Harelbeke. Het Kelto-Romeinse fanum van Kontich was dus hoogstwaarschijnlijk een heiligdom waar in de eerste plaats vruchtbaarheid (voor mens, dier en het land) werd afgesmeekt, maar ook voorspoed en welvaart, vooral verpersoonlijkt door vrouwelijke godheden. De intaglio met attributen van Apollo Sol past trouwens perfect in dit plaatje. Hoewel het zeer moeilijk is om op basis van deze enkele elementen de situatie van Kontich te vergelijken met andere cultusplaatsen, valt toch onmiddellijk een zeker parallellisme op met het rond 58 1950 door S. J. De Laet opgegraven tempelcomplex van Hofstade-bij-Aalst. In het heiligdom van Hofstade gaat het ongetwijfeld om de cultus van vruchtbaarheid, waarbij beeldjes in terracotta (Iuno, Venus, Cybele, Keltische moedergodin) en in brons (klassieke Minerva) werden geofferd. Hier zijn er dus twee hoofdgodinnen (Iuno en Minerva), opnieuw Venus, verder ook een duidelijke beklemtoning van de moedercultus (Keltische moedergodin en de magna mater Cybele). Deze laatste geeft ook nog het snuifje oosters exotisme (zie Apollo Sol te Kontich). Beide heiligdommen hebben naast de offergaven ook het zeer ongewone trapeziumvormige grondplan van de temenos (omheiningsmuur) gemeen. Geografisch bevindt de tempel van Hofstade zich in een bronnengebied (Dendervallei), zodat de cultus van de vruchtbaarheid met het water van de fontes (springbronnen) kan worden geassocieerd. Dit laatste is echter absoluut niet het geval in Kontich. Een rivier of bronnen moet men er niet zoeken, maar wel water! De drie waterputten gelegen ten zuiden van de tempel, op slechts enkele meters van het fanum en binnen de afbakening van de temenos59 wijzen erop dat ze niet behoren bij de burgerlijke nederzetting, maar bij het cultusareaal. H. Verbeeck merkte trouwens reeds terecht op dat in deze contexten de meeste offergaven, zoals munten, sieraden (fibulae, armbanden, 54 55 56 57 58 59
De Beenhouwer 2001. De Beenhouwer 2001. De Beenhouwer 2002, 207-211. De Beenhouwer 2001, 211-213. De Laet 1950; De Beenhouwer 1996. Cuyt 1988, 65, fig. 7.
-11-
12 haarspelden) en ook de hoger besproken intaglio werden aangetroffen.60 We mogen er dus van uitgaan dat de waterputten, zoals bij natuurlijke bronnen, als waterleveranciers een belangrijke rol speelden in het ritueel. Waterputten en waterbekkens komen trouwens geregeld voor op 61 cultusplaatsen, zoals b.v. te Matagne-la-Petite, provincie Namen. 4. De vervalsing: de Isis – Sarapis connection Nu men er niet meer aan kan twijfelen dat de SARAPIs-inscriptie van Kontich een vervalsing is, kan men zich uiteraard afvragen wat de bedoeling was en wie zoiets bekokstoofd heeft. Volgens W. Clarysse gaat het om “...een vervalsing van iemand die graag wilde aantonen dat er in onze 62 gewesten in de Oudheid niet alleen Latijn, maar ook Grieks werd gesproken...”. Maar dat verklaart nog altijd niet waarom er nu juist sprake is van SARAPIs, want indien men Grieks wilde schrijven, dan had men toch de keuze tussen honderden, zoniet duizenden Griekse woorden. Maar het moest en zou SARAPIs zijn! Om dit te kunnen aantonen moeten we teruggaan tot de jaren ’60, dus de periode van de vondst van de Sarapis-scherf (1968) en het zgn. Isis-kopje (1965). Begin jaren ’60 was er voor de zoveelste maal deining in Antwerpse kringen, zowel bij de antiquairs als bij kunsthistorici, rond het fameuze (pseudo)Isis-beeld uit het Vleeshuismuseum te Antwerpen. Naar aanleiding van het spraakmakend artikel van C. De Wit, Some Remarks concerning the So-called ‘Isis’ in the Museum 63 Vleeshuis, Antwerp , werden bepaalde antiquairmilieus nogal hard aangepakt en (terecht) met de vinger gewezen dat men het niet zo nauw nam met de authenticiteit van de aangeboden kunstvoorwerpen. 64
Over de pseudo-Isis van Antwerpen bestaat reeds een hele literatuur. Het monumentale volplastisch beeld, ongeveer 1 m hoog en vervaardigd in zwarte graniet, stelt een figuur voor ‘met Perzische handhouding’. Volgens de vermaarde Gentse oudheidkundige kanunnik M.J. De Bast, 65 wiens Recueil d’Antiquités Romaines et Gauloises trouvées dans la Flandre proprement dite nog altijd de basis vormt voor de kennis van de archeologische ontdekkingen in onze gewesten eind 18de/begin 19de eeuw, werd het beeld ontdekt rond 1750 in de Antwerpse stadskern, nabij de Schelde en meer bepaald in het ‘Reuzenhuys’ gelegen in de Mattenstraat.66 Het beeld, in het bezit van kanunnik Giovanni Gasparoli (1737-1814), werd bestempeld als ‘une statue d’Isis’ en zou door de Romeinen hier zijn binnengebracht. Het werd door baron de Witte in 1841 overgemaakt aan de Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen, die het in 1876 overmaakte aan Le Musée d’Antiquités, toen nog in het Steen gehuisvest. Vanaf 1913 bevindt het zich in het Vleeshuis.67 C. Reuvens, conservator te Leiden, was de mening toegedaan dat het beeld gevonden was in de Schelde, blijkbaar steunend op het archief van graaf de Renesse-Breidbach, uit wiens collectie ook de fameuze Sabazios-hand van Rumst68 afkomstig is! Reuvens was ook de eerste die reeds in 69 1845 ernstige twijfel uitte over de identificatie als Isis , enkele decennia later gevolgd door G. 70 de Hagemans. Toch zou men in België het beeld gedurende heel de 19 eeuw als Isis blijven verdedigen, vooral in logemiddens, waar traditioneel een ware Egyptomanie heerste.71 Zelfs nog tot na de 2de wereldoorlog zou de pseudo-Isis het voorwerp vormen van een intense discussie pro en 60
Verbeeck 2001, 201-203. De Boe 1982. 62 Clarysse 2002, 6. 63 De Wit 1964. 64 Bauwens-Lesenne 1965, 190. 65 De Bast 1808. 66 De Bast 1808, 390-391 en 368, pl. XV, fig. XV. 67 Rantz 1976, 383-385. 68 Faider-Feytmans 1979, 75-76 en pl. 37-38. 69 Reuvens e.a. 1845, 4. 70 Hagemans 1865. 71 Willems & Clarysse 2000, nr. 262. 61
-12-
13 contra.72 Rond 1960 brengt C. De Wit een nieuw en opzienbarend element in de discussie. Hij stelde vast dat het niet om een vrouwenbeeld, maar om een mannenbeeld gaat, dat daarenboven is samengesteld uit twee verschillende delen: het lichaam van een ambtenaar met Perzische ste handhouding, typisch voor de 27 Perzische dynastie (ca. 525-401 voor Chr.) en het hoofd van een vorst uit de latere Ptolemaeische dynastie (2de-1ste eeuw voor Chr.)!73 Deze sensationele ontdekking dreef echter de discussie ten top, vooral dan in Antwerpse antiquairmilieus, maar ook in heemkundige en archeologische kringen in het Antwerpse. Dat bij deze controverse rond de pseudo-Isis ook de Kontichse ‘Isis’- en ‘Sarapis’-vondsten betrokken werden, bewijst de studie van B. Rantz van 1976. Eigenaardig genoeg wordt in deze studie minutieus aandacht besteed aan de Kontichse vondsten en men kan zich niet van de indruk ontdoen dat de Kontichse ‘Isis’ en ‘Sarapis’ in feite als een ultieme bewijsvoering van rechtstreekse Egyptische invloed/import in onze gewesten tijdens de Romeinse tijd moesten opdraven. B. Rantz wijst hierbij op de rol die het populariserend werk van de Naamse prof. A. Wankenne heeft gespeeld bij de Isis- en Sarapis-determinatie.74 Wat de Sarapis-inscriptie betreft, is de auteur blijkbaar zelf overdonderd door de ‘garantie’ vanwege A. Wankenne. Maar wie tussen de regels leest, merkt wel degelijk dat de auteur twijfel koestert over de echtheid van Sarapis: ”...D’autre part les lettres majuscules carrées de l’inscription sont d’une régularité exceptionnelle, gravées dans la céramique, sans encre et cela me semble mériter mieux que le nom de graffito. L’objet a pu servir au culte de Sarapis ou Sérapis, mais en l’absence de parallèles, ce n’est qu’une conjecture”.75
72
Zie vooral Rantz 1976, 390-395. De Wit 1959 en 1964. 74 Wankenne 1972. 75 Rantz 1976, 397. 73
-13-
14
Fig. 7: De pseudo-Isis van Antwerpen.
76
5. Slotbeschouwingen Uit bovenstaande gegevens blijkt: 1) dat de Isis-determinatie gewoon een vergissing was; 2) de Sarapis-inscriptie echter een flagrante vervalsing; 3) dat er tussen beide een duidelijk verband bestaat. 1. De Isis-vergissing (1965) De determinatie van het terracotta-kopje als Isis is in feite nog niet zo slecht bedacht. Opvallend aan het kopje is immers het hoge hoofddeksel, waarbij in de eerste plaats zeker aan Isis 77 kan gedacht worden. Vraag is wel wie de Isis-determinatie heeft ingefluisterd. Het boek van A. Wankenne was nog niet verschenen, dus moet deze ‘ingeving’ in Antwerpse ‘milieus’ worden gezocht. Ongetwijfeld was de discussie over de Antwerpse pseudo-Isis ook in de toenmalige AVRA76 77
Willems & Clarysse 1999. Lauwers 1966.
-14-
15
kringen niet onbekend. Het is trouwens merkwaardig dat de Isis onmiddellijk na de afrekening van de pseudo-Isis van Antwerpen door C. De Wit (1964) ten tonele verscheen. De hele affaire zou echter een klucht worden wanneer die andere godheid met een hoog hoofddeksel opduikt: Sarapis. 2. De Sarapis-vervalsing (1968) Wie enig inzicht heeft in de oosterse, in casu Egyptische cultus, weet dat, zoals we hoger hebben aangetoond, de cultus van Isis bij de Romeinen doorgaans gekoppeld was aan deze van Sarapis. Merkwaardig genoeg zijn de afbeeldingen van beide godheden veelal gelijkend door de hoge hoofdtooi (runderhorens met zonneschijf of struisveren bij Isis) of hoofddeksel (modius bij Sarapis). Iconografisch zijn ze dikwijls, vooral dan op gemmen en munten, moeilijk van elkaar te onderscheiden. De sprong van Isis naar Sarapis ligt derhalve voor de hand. Wie aan Isis denkt, denkt ook meteen aan Sarapis. De perikelen rond de pseudo-Isis uit het Vleeshuis hebben ongetwijfeld ook de AVRA-kringen beroerd, zeker wanneer er twijfel ontstaat over de Isis-determinatie van het Kontichse terracotta-kopje. Wanneer er dan ook nog discussie ontstaat over het feit of de Romeinen niet alleen Latijn maar ook Grieks spraken, is de plotse verschijning van Sarapis een sublieme, maar smakeloze grap. Wellicht heeft/hebben de verantwoordelijke(n) gedacht dat de grap niet zou doorgaan, en zijn zij wellicht nog het meest verwonderd (geweest) over het feit dat de Sarapis-historie niet onmiddellijk werd ontrafeld, integendeel zelfs in wetenschappelijke kringen werd overgenomen. Uiteindelijk zou het doek vallen naar aanleiding van de tentoonstelling Keizers aan de Nijl te Tongeren in 1999. Na meer dan 30 jaar te hebben standgehouden, vonden we het onze plicht de brokstukken van de Kontichse Sarapis op te ruimen. Dankwoord Bij het speurwerk konden we een beroep doen op een aantal personen die we hierbij van harte willen bedanken voor hun respectievelijke bijdrage. In de eerste plaats: - Rik Verbeeck (AVRA), voor prospectie o.m. in archieven van Dr. F. Lauwers en het “terreinwerk”. Verder de collegae: - Prof. dr. Willy Clarysse (KUL), hoogleraar Griekse epigrafie; - Drs. Jan De Beenhouwer (KUL), voor bijkomende informatie over terracotta-beeldjes van Kontich; - Prof. dr. Carolus De Lannoy (UGent), hoogleraar Griekse epigrafie; - Lic. Bart Demarsin, Provinciaal-Gallo-Romeins Museum te Tongeren; - Prof. dr. Johnny De Meulemeester (UGent), docent Middeleeuwse Archeologie; - Prof. dr. Robert Duthoy (UGent), docent godsdienstgeschiedenis. En tenslotte, last but not least: - Dr. Kathy Sas (UGent), voor kritisch nalezen van de tekst en info over Isis- en Sarapis-iconografie. Bibliografie BAUWENS-LESENNE M. 1965, Bibliografisch repertorium der oudheidkundige vondsten in de provincie Antwerpen (Vanaf de vroegste tijden tot de Noormannen), Oudheidkundige Repertoria, Reeks A, VI, Antwerpen. BRENDERS F. & CUYT G. (red.) 1988, Van beschaving tot opgraving. A.V.R.A. 25 jaar archeologisch onderzoek rond Antwerpen door de Antwerpse Vereniging voor Romeinse Archeologie, Antwerpen. CLARYSSE W. 2002, Een valse Sarapis?, AVRA Bulletin 3, 5-7. CUYT G. 1988, De uithoek van een imperium. Het Antwerpse in de Romeinse tijd. In: BRENDERS F. & CUYT G. (red.) 1988, 6399. DE BAST M.J. 1808, Recueil d’Antiquités Romaines et Gauloises trouvées dans la Flandre proprement dite, Gand. DE BEENHOUWER J. 1991, Terrakotten aus Kölner Werkstätten. Der Depotfund von Tongeren, Kölner Jahrbuch für Vor- und Frühgeschichte 24, 395-412. DE BEENHOUWER J. 1993, Répartition des figurines en terre cuite trouvées en Belgique. In: BÉMONT C., JEANLIN M. & LAHANIER Chr. (dir.), Les figurines en terre cuite gallo-romaines, Documents d’Archéologie Française, n 38, Paris, 228-239. DE BEENHOUWER J. 1996, De Gallo-Romeinse tempel van Hofstade-Steenberg (Prov. O.-Vl.). In: LODEWIJCKX M. (ed.), Archaeological and Historical Aspects of West-European Societies, Album Amicorum André Van Doorselaer, Acta Archaeologica Lovaniensia Monographiae 8, Leuven, 153-163. DE BEENHOUWER J. 2001, Terracotta Statuettes depicting Venus and Minerva in the Roman Sanctuary of Kontich-Kazerne (B, Prov. Antwerpen). In: LODEWIJCKX M. (ed.), Belgian Archaeology in a European Setting. Album Amicorum Prof. J.R. Mertens ( 1921), Acta Archaeologica Lovaniensia Monographiae 13, Leuven, 207-216. DE BOE G. 1982, Le sanctuaire gallo-romain dans la plaine de Bieure à Matagne-la-Petite, Archaeologia Belgica 251,
-15-
16
Bruxelles. DE LAET S.J. 1950, Een Gallo-Romeins heiligdom op de Steenberg te Hofstade bij Aalst (Oostvlaanderen). Verslag van de opgravingscampagnes 1949 en 1950, Cultureel Jaarboek van de Provincie Oostvlaanderen, 269-314. DEMAN A. & RAEPSAET-CHARLIER M.T. 1985, Les Inscriptions latines de Belgique (ILB), Bruxelles, 215, N 150. DESPRIET P. 1973, Gallo-Romeinse terracotta-beeldjes van Harelbeke, Handelingen Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk 40, 3-55. DE WIT C. 1959, A propos d’Isis, Bulletin de l’Institut français d’archéologie orientale 58, 87-96. DE WIT C. 1964, Some remarks concerning the so-called Isis in the museum Vleeshuis, Antwerp, Chronique d’Egypte 39, 6166. FAIDER-FEYTMANS G. 1979, Les bronzes romains de Belgique, Mainz am Rhein. FAIDER-FEYTMANS G. 1980, Enseigne romaine découverte à Flobecq (Hainaut), Helinium XX, 3-43. HAGEMANS G. 1865, La statue d’Isis au musée d’Anvers, Annales de l’Académie royale de Belgique, 2e série, 53-58. HENIG M. 2002, Gemmen en Goden. In: SAS K. & THOEN H. 2002, 90-92. HORNBOSTEL W. 1973, SARAPIS. Studien zur Überlieferungsgeschichte, den Erscheinungsformen und Wandlungen der Gestalt eines Gottes, Leizen. LAUWERS F. 1966, Opgravingen te Kontich, Archeologie 2, 62-63. LAUWERS F. 1968, Kontich, Gallo-Romeinse vicus, Archeologie 2, 65-66. LAUWERS F. 1970, De Gallo-Romeinse opgravingen te Kontich, Handelingen van het 41e Congres van de Federatie van de Kringen voor Oudheidkunde en Geschiedenis van België, Mechelen 3-6/IX/1970, 50-57. LAUWERS F. & BRENDERS F. 1973, Catalogus van de tentoonstelling “De Romeinen te Antwerpen”, Marcel Peeters centrum, Antwerpen. MARTENS M., HARTOGH E., DEBRUYNE T. & VANDERHOEVEN A. 2000, Noodopgraving in de Romeinse vicus te Tienen (VlaamsBrabant). In: LODEWIJCKX M., Romeinendag 6de editie Leuven 19 april 2000, Leuven, 17-22. MONET J. 2003, Serapis (Sarapis), the Composite God. http://www.touregypt.net/featurestries/serapis.htm RAEPSAET-CHARLIER M.T. & G. 1975, Gallia Belgica et Germania Inferior. Vingt-cinq années de recherches historiques et archéologiques. In: TEMPORINI H. & HAASE W. (Hrsg.), Aufstieg und Niedergang der römischen Welt. Geschichte und Kultur Roms im Spiegel der neueren Forschung, II. Principat. IV. Berlin – New York, 145. RANTZ B. 1976, Notes sur la pseudo-Isis d’Anvers, Latomus 35, 383-398. REUVENS C.J.C., LEEMANS C. & JANSSEN L.J.F. 1845, Romeinsche, Germaansche of Gallische Oudheden in Nederland, België en een gedeelte van de aangrenzende landen, Leiden. SAS K. 1994, De Romeinse gemmen in België, AVRA Werking, 10-15. SAS K. & THOEN H. (eds) 2002, Schone Schijn – Brillance et Prestige. Romeinse juweelkunst in West-Europa – La joaillerie romaine en Europe occidentale, Leuven. TAKÁCS S.A. 1994, Isis and Sarapis in the Roman World, Religions in the Graeco-Roman World, 124, Leiden. THOEN H. 1999, De Romeinen in onze gewesten. Een confrontatie van de historische bronnen en de archeologische gegevens. In: ART J. (red.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel IV: Archeologie, Gent, 277-348. VAN DE WEERD H. 1944, Inleiding tot de Gallo-Romeinsche Archeologie der Nederlanden, Antwerpen. VERBEECK H. 2001, Le temple gallo-romain à Kontich-Kazerne (B, Prov. D’Anvers). In: LODEWIJCKX M. (ed.), Belgian Archaeology in a European Setting. Album Amicorum Prof. J.R. Mertens ( 1921), Acta Archaeologica Lovaniensia Monographiae 13, Leuven, 197-206. VERBEECK H. & LAUWERS F. 1987, De Gallo-Romeinse nederzetting te Kontich, Interimverslag 1986, Archaeologia Belgica n. r. III, 139-144. WANKENNE A. 1972, La Belgique à l’époque romaine. Sites urbains, villageois, religieux et militaires, Bruxelles. WILLEMS H. & CLARYSSE W. (red.) 1999, Keizers aan de Nijl, Leuven. WILLEMS H. & CLARYSSE W. (réd.) 2000, Les Empereurs du Nil, Leuven.
-16-