Dankzij het lichaam Honderdvijftig jaar na ‘Crossing Brooklyn Ferry’ Jan-Hendrik Bakker Een jaar al na het verschijnen in 1855 van Walt Whitmans dichtersdebuut, Leaves of Grass, kwam er een tweede editie van deze bundel op de markt. De eerste editie was bepaald geen succes geweest, in tegendeel, maar de auteur wilde een felicitatiebrief van Ralph Waldo Emerson opnemen en een groot aantal verbeteringen en bewerkingen uitvoeren. Behalve dat vele aanvankelijk tit elloze gedichten nu wel van een titel waren voorzien, stond er ook een nieuw vers in. Walt Whitman (1812-1892) had het bedacht met de naam ‘Sun-Down Poem’. Er is wel verondersteld dat ‘Sun-Down Poem’, waarin Whitman tot de toekomstige generaties Amerikanen spreekt en zich aan hen bekend maakt, een artistieke wraakoefening was van een dichter die zich door zijn eigen generatie op dat moment ernstig miskend voelde. Of dat inderdaad de drijfveer is geweest achter het gedicht lijkt honderdvijftig jaar later nog nauwelijks interessant. ‘Crossing Brooklyn Ferry’, zoals het gedicht vanaf 1860 ging heten, is een van Whitmans bekendste gedichten geworden, een humanitair visioen uit Long Island, dat voorgoed verbonden is met de geschiedenis van de metropool New York. Het gedicht, dat pas in 1881 zijn definitieve vorm vond, spreekt nog altijd hevig tot de verbeelding. Er wordt zelfs troost uit geput voor de schok en het verlies die de aanslag op de Twin Towers in 2001 teweeg heeft gebracht. (1) Het merkwaardige is natuurlijk dat in de tijd dat Whitman de veerpont van Brooklyn naar Manhattan-eiland nam er nog helemaal geen WTC-gebouw bestond. Maar toch, je kunt je goed voorst ellen dat het energieke ‘Crossing Brooklyn Ferry’ zich leent voor dat soort bespiegelingen; het gedicht zindert van de toekomst. Mij inspireert het gedicht op een andere manier. Ik vind er veel in terug dat te denken geeft over globalisering, utopie en (menselijke) natuur. In het hedendaagse filosofische debat wordt voortdurend gesproken over de ‘trans-’ of ‘posthumane’ mens, ‘postindustrialiteit’ en ‘globaliteit’; het utopisch denken is de wacht aangezegd, ook de term ‘postromantiek’ valt met grote regelmaat. Michel Foucault kondigde eind jaren zestig al ‘het einde van het subject’ aan. Michel Houellebecq deed dat in zijn roman Elementaire deeltjes (1998) nog enige malen radicaler over. De invloedrijke Peter Sloterdijk ondertussen schildert de huidige mens als onsamenhangend schuim dat zich over de aarde verbreidt. Zo is de toon dezer dagen. De nog van een zelfbewust humanisme vervulde Whitman zou het zich allemaal niet voor hebben kunnen stellen. Maar wie de moeite neemt zich te verdiepen in de hedendaagse vooruitzichten en zich het jargon niet op de zenuwen laat werken – het steeds terugkerende prefix ‘post’ wijst slechts op onmacht greep te krijgen op de ontwikkelingen die gaande zijn – moet erkennen dat het besef sterk leeft dat de mens op de drempel staat van een tijdperk waarin zijn verhouding met zijn eigen natuur, zijn lichaam, de uiterlijke natuur, het landschap, en de samenleving radicaal en onomkeerbaar zullen veranderen. Wanneer je ‘Crossing Brooklyn Ferry’ leest komt plotseling scherp in beeld wat er op het spel staat. Daarover gaat dit essay. ‘Crossing Brooklyn Ferry’ is een schatkamer voor hedendaagse humanisten..
1
EEN ZOMERAVOND Walt Whitman schreef ‘Crossing Brooklyn Ferry’ in een tijd dat hij zelf veelvuldig te vinden was in de straten van Brooklyn en Manhattan. De grootsteedse allure van Brooklyn was misschien nog niet helemaal op gang gekomen, maar Manhattan-eiland was al een bruisend zakencentrum waar tienduizenden hun brood verdienden. Walter was in de jaren twintig met zijn ouders naar Brooklyn gekomen. Daarvoor hadden ze een boerenbedrijfje gehad. In de jaren veertig woonde hij Whitman nog steeds bij zijn ouders in Brooklyn.(2) Hij was journalist, timmerman en onderwijzer; beroepen die hij afwisselend uitoefende. In zijn journalistieke beginjaren richtte hij onder meer The Long Islander op, een weekblad dat hij goeddeels zelf volschreef, opmaakte, drukte en vervolgens te paard over een gebied van veertig mijl bij de abonnees bracht. Zijn latere journalistieke werk bracht hem regelmatig in Manhattan, waar professioneler werd gewerkt en het wemelde van de drukkerijen en krantenredacties. Honderden malen moet hij de oversteek hebben gemaakt met het Brooklyn-Manhattan-veer, waarvan er overigens verschillende waren in die tijd. Het gedicht ‘Crossing Brooklyn Ferry’ zal een samenballing zijn van die ervaringen. Het is in elk geval gesitueerd op een zomeravond, een half uurtje voor zonsondergang, afvarend waarschijnlijk vanaf de kade van Manhattan. De ‘truc’ van het gedicht is dat Whitman zichzelf in de onvoltooid verleden tijd beschrijft, terwijl hij de toekomstige generaties aanspreekt in hun heden. Zoals u nu over het water kijkt naar de heuvels van Brooklyn, zo stond ik ook aan de reling eens. Op basis van die tijdsmodus, niet onbekend uit latere sciencefiction-lectuur (Back to the future), weet Whitman een overweldigend visioen te creeëren dat honderd procent sensualistisch is en tegelijk diep spiritueel. ‘Crossing Brooklyn Ferry’ is voor Whitmans doen een kort vers. Het beslaat slechts enkele bladzijden. Whitman kon zijn verzen nogal eens oppompen, maar daarvan is hier geen sprake. Het gedicht bestaat uit negen delen, ‘episoden’ eigenlijk. In het eerste introduceert hij zichzelf temidden van de menigte die dagelijks op de veerboten zich over de East River laat zetten. Die menigte is hem vreemder dan de lezer die zijn gedicht nu voor zich heeft, zegt hij. De openingszin valt direct met de deur in huis: ‘Flood-tide below me! I see you face to face.’ De presentie van de natuur is onontkoombaar en tegen dat eeuwige decor van eb en vloed spreekt hij de lezer aan. In de tweede episode wordt de schets van het dagelijks bedrijf aan de kades uitgewerkt, terwijl de toon allengs lyrischer wordt. Die dagelijkse ervaring blijft ondertussen wel de gemeenschappelijke referentie: ‘others will see the shipping of Manhattan north and/ west, and the heights of Brooklyn to the south/ and east. En ook het ritme van de getijden: [Others]’ A hundred years hence, or ever so many a hundred years/ hence (...)/ Will enjoy the sunset, the pouring-in of the flood-tide/ the falling-back to the sea of the ebb-tide.’ Hier wordt nog de toekomende tijd gebruikt voor ‘de anderen’ in contrast met de tegenwoordige voor de ik. In episode III klapt dat echter om in respectievelijk tegenwoordige en onvoltooid verleden tijd. Deze episode begint met de veel geciteerde regel ‘It avails not, time nor place - distance avails not’ en bezingt in zintuiglijke detaillering wat de toekomstige passagiers van het veer zien: het stromende water, de weerschijn van de avondzon daarop, de voorbij varende stoomboten, zeelui aan het werk, schoorstenen in de verte, passagiers. Whitman bezingt zijn eigen heden als ware het de toekomst. In episode IV wordt kort vastgesteld dat de rijkdom van de ervaring van het heden iets is dat de ik deelt met toekomstige mannen en vrouwen. ‘What is it then between us?’ begint episode V. Het antwoord ligt in een verdere concretisering van het individuele leven. ‘I too walked the streets 2
of Manhattan island.’ Hij heeft het over de klemmende vragen die hem plotseling kunnen bespringen, op straat of thuis in zijn bed. Zijn individualiteit en identiteit, betoogt hij dan, heeft hij louter en alleen aan zijn fysieke hier-en-nu zijn te danken. Niets bovenmenselijks dus. In episode VI draait de camera verder van de boot weg. De dichter lijkt toekomstige generaties nu te willen troosten met uitspraken over het bestaan. Zij zijn niet de enigen die zich een weg moeten banen door de complexiteit van het leven, de verwarring, schaamte, wellust, het overspel, verraad, de luiheid en laksheid die dat leven soms met zich meebrengt. Hij heeft het ook allemaal meegemaakt. En niet te vergeten de liefde natuurlijk, met zijn vluchtige dan weer intense omhelzingen. Iedereen kent die verwarringen uit ervaring. Niemand is uniek daarin. Dan klinkt het plotseling in episode VII heel direct: ‘Closer yet I approach you.’ In episode VIII wordt de jij weer uitgenodigd de ervaring op de East River te delen. Whitman keert terug aan boord van de pont en herhaalt eerdere beelden, zoals die van tuimelende meeuwen, de ‘schelpvormig gerande golfjes’ van de vloed. ‘We understand then do we not?’ Episode IX is de slotbezwering: ‘Flow on, river! flow with the flood-tide, and ebb with/ the ebb-tide’. Whitman richt zich nu tot het landschap als geheel. Als een ware sjamaan spreekt hij de elementen aan: Gorgeous clouds of the sunset! drench with your splendor me, or the men and women generations after me! Cross from shore to shore, countless crowds of passengers! Stand up, tall masts of Mannahatta! stand up, beautiful hills of Brooklyn! En zo gaat het verder. Whitman maakt de alledaagse plaats waar hij is tot een kosmische zomeravond, een tijdloze theater van heilige alledaagsheid. In de laatste regels wendt hij zich tot de benepen kerkvoorgangers die het volk een ander beeld van het zielengeluk plachten voor te houden. In de ideologie van de meeste kerken wordt het leven immers voorgesteld als een dagelijkse sleur en een lijdensweg, pas na onze dood verkrijgen wij de gelukzaligheid, tenminste als wij de hemelpoort mogen passeren. Maar Whitman keert zich tegen deze ‘jenseitigheit’. Hij viert als dichter de sacralit eit van het heden en de kosmische verbondenheid van ons allen.‘You dumb, beaufiful ministers,’ zegt hij tot dat predikantenvolk. Jullie horen er ook bij. We fathom you not – we love you – there is perfection in you also, You furnish your parts toward eternity Great or small, you furnish your parts toward the soul En met die laatste regel lijkt hij mij zo’n beetje de ultieme democrat ie af te kondigen. Het is tevens de laatste zin van het gedicht. Een groots gebaar.
AGRAR ISCHE CON TEXT
3
In de vele interpretaties van en commentaren op Whitmans gedicht wordt doorgaans gewezen op het spel met tegenstellingen. (3) In ‘Crossing Brooklyn Ferry’ zou Whitman proberen het dualisme van geest en materie, goed en kwaad, lichaam en ziel, dood en leven te overwinnen, zo wordt dan betoogd. De East River symboliseert de geest, het stromende water is immers vanouds een zinnebeeld voor de ziel. Het land is de materie. De mensen die heen en weer varen tussen beide oevers zijn de reizigers tussen spiritualiteit en materialiteit, tussen goed en kwaad, doo d en leven, e n zo v o o rt s . Zo’n symbolistische benaderin g spreekt mij minder aan. Er is op zich niets mis mee, maar ze kan m a k k e lijk onta arden i n bloedeloze uitlegkunde terwijl het gedicht zelf nu juist zo levendig is. Mij treffen de performatieve kant van het gedicht en de verwevenheid met de geschiedenis van de plek Figuur 1 Het veer vaart Brooklyn haven binnen, 1840. waaruit het is voortgekomen. Hier is iemand aan het woord vanaf een specifieke plaats en op een bijzonder tijdstip. Sommige Afrikaanse talen kennen hetzelfde woord voor ‘waar’ en ‘wanneer’, anders gezegd, je kunt nooit naar een plaats vragen zonder daar ook het tijdstip in de geschiedenis bij te betrekken. (4) Precies om dat concrete gevoel voor tijd en ruimte gaat het. Whitmans gedicht schept een unieke tijdplek in de aanloop naar het moderne levensgevoel; er balt zich de geschiedenis samen van een deel van Amerika, dat komend vanuit het pioniersbestaan van de immigranten aan de vooravond staat van een explosieve urbaniteit. Het New York van Whitman was een ander New York dan dat van heden, tegelijk zijn beide met elkaar in de tijd verbonden. Het stromen van de East River staat, met zijn eeuwig ritme van eb en vloed, model voor de alomtegenwoordigheid van de kosmos. Ze is zeker niet alleen een symbool voor het spirituele in ons. Wie nu naar ‘Crossing Brooklyn Ferry’ luistert ziet in elk geval ook de Brooklyn Bridge verschijnen, pas in 1883 geopend en in Whitmans kijk op de rivier dus nog geheel ongedacht. Maar wij lezers van nu denken haar onvermijdelijk mee. In Whitmans tijd zullen de associaties veel meer de zeilscheepvaart betroffen hebben, die tot in de jaren veertig van de achttiende eeuw is door gegaan. De stoo mvaart was nog niet zo lang geleden geintroduceerd, in 1840, zestien jaar voordat ‘Crossing Brooklyn Ferry’ verscheen. De invoering van de stoomvaart betekende een geweldige vooruitgang voor de regelmaat van de veerdiensten. Nathaniel Prime, een historicus van Long Island, tekende in 1845 nog op hoe hij vroeger bij noordoostelijke storm ‘van ’s ochtend tot ’s avonds aan de kade van Brooklyn moest wachten (...), voordat er een boot in slaagde de oversteek te maken. En vaak genoeg werd die oversteek met duideijk risico gemaakt, soms ging ze gepaard met een ernstig ongeluk waarbij verlies van levens het geval was.’(5) Whitmans blik op de rivier blijft hier en daar rusten op stoomschepen. Gravures uit die tijd laten echter ook nog allerlei zeilscheepjes zien. Maar de industrialisering heeft zich 4
ontegenzeggelijk aangekondigd. Whitman noemt ook de schoorstenen boven het ‘door masten omzoomde’ Manhattan. De dichter roept de nieuwe tijd enthousiast toe: ‘Burn high your fires, foundry chimneys!’. Brooklyn, dat met zijn ligging aan de veren naar New York toch al een plaats voor aanvoer van landbouwproducten was geworden, had aan die ligging een belangrijk deel van zijn welvaart te danken. De komst van de stoommachine moet een grote vooruitgang zijn geweest. Nu de veren regelmatig en zeer frequent konden varen, floreerde de handel en vestigden er zich ook forenzen. Na de bouw van de Brooklyn Bridge zou dat proces nog vele malen versterkt worden. In 1856 was daarvan nog geen sprake echter, de dichter moet verondersteld hebben dat de omschakeling van zeil- naar st oomvaart een definitieve vernieuwing was die toekomstige generaties, honderden jaren later, hetzelfde zou laten zien als wat hij zelf zag. Het frapperende is dat dat nu juist niet het geval is. Whitmans ferme blik in de toekomst, waar hij ons recht in de ogen zegt te zien, leidt op zijn beurt onze blik terug, tot achter Whitmans eigen rug, verder terug in de tijd, naar de plaats waar ’s werelds grootste metropool begon te kiemen. Het uitzicht anno 1856 dat ons in ‘Crossing Brooklyn Ferry’ gegeven wordt over de rivier en de oevers aan beide zijden veronderstelt een rijke context aan ongezien, althans niet vermeld landschap. Het bruisende, dynamische karakter van Brooklyn en Manhattan had nog lang niet de schaal van tegenwoordig bereikt. Het gebied was nog maar spaarzaam verstedelijkt. Rond 1840 bezat Brooklyn op een totaal van 40.000 zielen een kleine 10.000 werkende inwoners, waarvan nog 17 procent in de landbouw, 49 procent in de handel en nijverheid en de rest in de zee- en riviervaart. Twintig jaar later, dus vier jaar na publicatie van het gedicht, was het nog zo dat iemand die op het hoogste punt bij het gehucht Flatbush, nu een wijk bij Prospect Park, ging staan ‘een vergezicht had over het mooiste boerenland van Amerika, bijna boomloos tot aan de Atlantische Oceaan’. Zuidwaarts lag Flatbush zelf en de stad Bro oklyn. De weg daarheen ‘slingerde door een magnifieke pracht aan sierlijke bomengroei, waardoorheen, op plaatsen waar hier en daar openingen in de bomengroei waren, de nederzettingen van welgestelde Nederlandse eigenaren te voorschijn staken, blijkgevend van ijver en kundigheid.’ (6) Ook in 1856 was het gebied van King’s County nog voornamelijk agrarisch. New Utrecht, Gravesand en Flatland waren gehuchten. De komst in 1825 van het Erie kanaal, dat New York verbond met het achterland van Amerika, met namel Ohio vanwaaruit granen konden worden aangevoerd, had het mogelijk gemaakt dat de boeren in King’s County zich op de groententeelt konden richten. Dagelijks trokken zij met hun oogst naar de markten van New York om daar aan de stedelingen, die geen eigen tuin meer bezaten, hun producten aan te bieden. De veren naar Manhattan vervoerden daarom voor een belangrijk deel ook boerenkarren met kool, sla en dergelijke. Voor zover Whitmans gedicht een volledig urbaan karakter suggereert, dient men zich dus te bedenken dat de geest van het landleven nog volop ademde aan de oevers van de East River. Dat Whitman op die veren echt niet alleen tussen kant oorpersoneel heeft gestaan, maar ook tussen ladingen sla en kool. En dat achter de heuvels van Brooklyn een uitgestrekt rijk agrarisch landschap lag. Dat neemt allemaal niet weg dat Whitman wel de opwinding gevoeld heeft deel uit te maken van een dynamische wereld. In vergelijking met enkele decennia voor 1856 was er al veel veranderd. Maar de tegenstelling stad-platteland, en in abstracte zin die tussen natuur en cultuur, is in ‘Crossing Brooklyn Ferry’ helemaal niet acuut. Je krijgt zelfs de indruk dat natuur en cultuur elkaar begeleiden. Het optimisme over de groeiende bedrijvigheid wordt nog niet getemperd door vervuiling en verpaupering. En zo versmelt de dynamiek van de stad met die van de natuurpracht van een zomeravond aan het water. Whitmans gedichten over zijn afkomst, ‘Starting from Paumanok’ 5
and ‘There was a Child Went Forth’ ademen trouwens in nog veel duidelijkere vorm de lyriek van een harmonische ontwikkeling van landelijkheid naar grootsteedse cultuur. Het begrip van de natuur als bakermat van alles, dus ook van alle cultuur en stedelijke bedrijvigheid, is hier vanzelfsprekend. De horizon van ‘Crossing Brooklyn Ferry’ is daarom niet alleen realiter nog volledig agrarisch, maar ook in overdracht elijke zin. ZELFBEWUSTZIJN Een stem die zich tot de toekomst richt krijgt nooit direct antwoord. De reactie komt pas jaren later. Wie sprak daar? Let op de onvoltooid verleden tijd. Er vindt een historische identificatie plaats. Het hier-en-nu van de stem wordt een daar-en-toen. Zo treft de immanentie van het lot ons allen: zelfs als onze daden langer blijven bestaan dan o ns lichaam, b l i j v e n w i j voortbrengselen van een tijd . Maar hoewel imma ne nt a a n d e plekken van het leven, blijven wij tegelijker tijd w e zens die, ho e sto ffelijk we ook zijn, onze eindigheid steeds willen transcenderen. De Figuur 2 Brooklyn haven omstreeks 1870 droom voort te blijven bestaan in de nagedachtenis van toekomstige generaties, in kunstwerken o f grote daden, in onze kinderen, in het koninkrijk der hemelen of in een magisch verband, is al zo oud als homo sapiens zelf. Het vindt allemaal zijn oorsprong in de structuur van het zelfbewustzijn. Dieren kunnen weliswaar een vorm van bewustzijn bezitten, maar niet van een hun eigen gesitueerde ik. Elk levend wezen streeft naar zelfbehoud. Wanneer dat levend wezen zich bewust is dat zijn zelf door tijd en ruimte wordt beperkt, zal het dus naar middelen zoeken om over die grenzen heen te reiken.. In Whitmans gedicht is de hang naar overstijging van tijd en ruimte niet eens meer een tendens of verlangen, nee, die overst ijging wordt eenvoudigweg geponeerd: I see you face to face. De wonderlijke kracht van die taaldaad is dat Whit man zichzelf er niet mee onsterfelijk verklaart noch zijn gedicht, hij zegt niet dat hij in het gedicht zal blijven bestaan, de g eneraties na hem toesprekend – niets daarvan, hij benadrukt de tijdelijkheid van zijn bestaan op het moment van spreken zelf. Hij doet echter alsof hij die ruimte met ons, leden van vele generaties na hem, deelt. Met andere woorden hij zoekt de transcendentie in de immanentie van dat half uur voor zonsondergang, staand aan de reling van de pont over de East River, kijkend naar de meeuwen, de golfslag en genietend van de koelte die uit het water opstijgt. Hij maakt daarmee het moment tot eeuwigheid. Deze mystieke ervaring van eeuwigheid als tijdloosheid wordt doorgaans bereikt, zo betogen aanhangers ervan, door het ‘ik’ te verlaten; zo vallen de begrenzingen die het subject aan de waarneming stelt weg en kan de wereld zich tonen buiten 6
de categorieën ruimte en tijd. Maar dat kunststukje vergt Whitman niet van zijn lezers. Daarvan is hier geen sprake. Whitman vraag de lezer zijn zintuigen open te zetten. Dat is eigenlijk alles. Het appèl dat Whitman kan doen op zijn toekomstige lezers het half uur met hem te delen, daar op de pont honderdvijftig jaar geleden, heeft als gemeenschappelijk referentiepunt de fysieke eindigheid, die ons allen beheerst. Voor de rest is het een kwestie van verbeelding. Niets zet de verbeelding zo sterk in gang als de zintuigen, en omgekeerd.. Op die manier gezien is er in ‘Crossing Brooklyn Ferry’ geen sprake van unio mystica. In tegendeel. Whitman poneert in het gedicht met veel aplomb zijn individualiteit, hij toont zich als een uniek mens op een unieke plaats op een uniek moment. Uit al zijn werk spreekt die trots een modern mens te zijn, een wezen met een Zelf. Het woord als zelfstandig naamwoord kwam niet eens voor in de taalregisters, maar is daar geïntroduceerd door de verlichtingsfilosoof John Locke (1632-1702) die er het levensbesef mee aanduidde dat personen zich identitiek met zichzelf achtten. De persoonlijke identiteit was een ontdekking, om niet te zeggen uitvinding van de Verlichting, die nog niet eens zo erg lang voor Whitman had plaatsgevonden. Deze sterke accentuering van het Zelf staat een mystieke vereniging met het Al in de weg in de traditionele visie. Het interessante is dat voor Whitman het zelfbewustzijn juist de route is waarlangs hij de verbondenheid van de mensheid realiseert. Hij is een zelfbewust persoon, maar realiseert zich dat anderen dat ook zijn. Zijn zelfbewustzijn is niet narcistisch of aristocratisch, maar volstrekt democratisch en naturalistisch. Dat levensgevoel leidde in Song of Myself al tot de beroemde openingszinnen ‘I celebrate myself, and I sing myself,/ and what I assume, you shall assume,/ for every atom belonging to me as good belongs to/ you.’ Het is Whitmans vaste overt uiging dat hij niet in een solipsistische droom leeft, gevangen in subjectiviteit. Daar getuigt alleen al de typografische isolering van het ‘you’ tot aparte regel van. Whitmans egotisme mag voor sommigen misschien bedenkelijk zijn, dit soort egotisme omvat in elk geval ook het ik van de ander. ‘I contain multitudes’. LICHAAM Maar hoe bereikt de dichter van Crossing Brooklyn Ferry het ik van de ander? Het antwoord is: via het lichaam. Er is geen andere ziel dan die van het lichaam. De kracht van deze poëzie is dat zij overtuigend zintuiglijk is. In deel V geeft Whitman expliciet antwoord op de vraag ‘What is it then between us?’. Hij memoreert daar zijn dagelijkse leven en zijn zorg om de zin van het bestaan en laat dan ten slo tte volgen ‘I too receiv’d identity by my body,/ That I was I knew was of my body, and what I should/ be I knew I should be of my body’. Dit diepe inzicht in de transcendentale, allesbepalende oorsprong van de mens draagt het totale gedicht. Niets is hier spiritueel zonder tegelijk ook heel aards te zijn. De schijnbare nonchalance waarmee tijd en ruimte ter zijde worden geschoven (‘it avails not, time nor place...’) is in feite een overwinning van de verbeeldingskracht van het lichaam op de totaal vergeestelijkte wereld van het idealisme. Door middel van de zintuigen heeft de dichter direct contact met het tafereel om hem heen. Zijn ik is geen in zichzelf gekeerde, abstracte entiteit, geen fladderende ziel in een toevallig lichaam, maar een en al waarneming, nauw verbonden met wat het waarneemt, een spel van licht en water. Had my eyes dazzled by the shimmering track of beams, Look’d at the fine centrifugal spokes of light round the shape of my head in the sunlit water, 7
Look’d on the haze on the hills southward and south-westward, Look’d on the vapor as it flew in fleeces tinged with violet, Look’d toward the lower bay to notice the vessels, arriving
Alles in de onvoltooid verleden tijd geformuleerd, maar als een acuut nu opgeroepen. Het geeft mij dezelfde sensatie als werk van Hollandse meesters uit de 17de eeuw, of dat van de Impressionisten of Haagse School. Het is het licht. De sensatie van licht is bijna gelijk aan de sensatie van het zijn. Licht is, niet voor niets, de eeuwenoude metafoor voor het zijn. De eerste scheppingsdaad van God was het ontsteken van het Licht. En ook Plato bediende zich er in de gelijkenis van de grot van. Merk hier op dat de dichter zichzelf in dat licht (the sunlit water) gespiegeld ziet. De nuchtere, prozaïsche mededeling van de blikricht ing (southward, southwestward) versterkt de indruk dat we hier niet te maken hebben met een lyrische ontboezeming, maar met een precieze registratie, wat de realistische werking ervan nog verhoogt. Het is dus via het lichaam dat het bewustzijn tot de ziel wordt, die in Whitmans visie de innerlijke kern is van het individu. Pas door de zintuigen kan het bewustzijn geboren worden. Pas door zijn zintuiglijke oriëntatie kan de dichter zich als Zelf waarnemen, temidden van de massa’s, of als weerspiegeling in het water. Maar ze reikt nog een slag verder: dankzij de zintuigen kan de passagier op het veer zich verbeelden dat andere passagiers, tijdgenoten of generaties na hem, dezelfde impressies zullen hebben. En omgekeerd, dankzij ons lichaam en onze zintuigen kunnen wij, lezers van 150 jaar later, ons verbeelden wat de 36-jarige journalist en nog onbekende dichter Walter Whitman gezien, geroken en gehoord moet hebben. Verbeelding is verinnerlijkte zintuiglijkheid. Nergens is dat zo duidelijk als in de droom, waar wij zien, ruiken en horen, genot kunnen ervaren en pijn. De menselijke empathie berust op een lichamelijke empathie. Wat jij voelt kan ik ook voelen. Sensaties en emoties kunnen gedeeld worden. Huilen doet huilen, lachen lachen. Er is, om met Merleau-Ponty te spreken, een chair du monde dat ons op onbewust, niet-rationeel niveau met elkaar verbindt, een gemeenschap des vleses op grond waarvan wij intuitief weten wat het is om pijn te hebben of angstig te zijn (deden we dat ook maar met het slachtvee uit de bioindustrie). In ‘Crossing Brooklyn Ferry’ is het dit vlees, tijdgebonden en immanent, dat tegelijk de transcendentie mogelijk maakt. Dankzij ons eigen sterfelijke lijf kunnen wij weten waar de woorden anderhalve eeuw eerder vandaan kwamen. En dankzij zijn eigen lichaam kan de dichter zich in ons verplaatsen.. Maar menselijke lichamelijkheid is geen organische neutraliteit. Zij wordt gedreven door verlangen. Een - nauwelijks verborgen - laag in ‘Crossing Brooklyn Ferry’ is dan ook duidelijk ero tisch. Whitman zelf heeft in latere gesprekken met zijn biograaf Horace Traubel gezegd dat in de gedichten van Leaves of Grass seks ‘the root of roots: the life below life’ is. (7) Die opmerking wekt geen verbazing, want Leaves of Grass staat vol symbolische of onverhulde erotiek (lees vooral het gedicht ‘I Sing the Body Electric’) maar net in ‘Crossing Brooklyn Ferry’ lijkt het juist wel mee te vallen. De homoseksuele Whitman (die overigens ook voor vrouwen een goede minnaar geweest schijnt t e zijn) maakt melding van jonge mannen die hun armen om zijn nek hebben geslagen zodat hij hun vlees tegen zich aan kon voelen terwijl hij zat. Dat behoeft weinig uitleg voor ons hedendaagse grootsteedse burgers, maar in het Amerika van die dagen moest het woord homoseksualiteit nog uitgevonden worden. Misschien 8
dat de seksuele lading ervan niet duidelijk was. Ook staat er in diezelfde zesde episode dat deze jongemannen hem met luide stemmen riepen ‘by my nighest name’, mijn ‘meest nabije’ of ‘intiemste’ naam. Hier lijkt mij niets anders bedoeld dan dat de seksualiteit de ziel van de mens raakt. Deze episode van het gedicht wordt ook gekenmerkt door gevoelens van schaamte, schuld en besef van het kwade in ons. Ze vertelt verder over het verlangen dat passanten wekken (‘Saw many I loved in the street or ferry-boat or public/ assembly, yet never told them a word) en de berusting in de sleur van het dagelijks leven. Zulk soort zinnen doet het vermoeden rijzen dat Whitmans verlangen naar de verbondenheid, waarin de eenheid van mens is gefundeerd, voor een belangrijk deel erotisch van aard was. Niets bijzonders overigens voor wie zich het ‘Symposion’ van Plato herinnert, maar voor de Quaker-gemeenschap waar Whitman uitkwam een onverdraaglijke gedachte. Whitmans verlangen naar verbondenheid met de mensen om hem heen en die uit verre tijden die nog komen moeten, is lichamelijk-erotisch bepaald. Het zelfbewustzijn is niet transparant voor zichzelf, maar heeft motieven en aandriften waar het kennis noch greep op heeft. Toch gaat het niet om een verlangen naar daadwerkelijk vleselijk contact ontmoeting, in realibus om zo te zeggen, maar om een vleselijke ontmo eting in letteris, in de verbeelding derhalve. In een later gedicht, ‘So long!’ (1860) beschrijft hij het gedicht als lichaam Camerado, this is no book Who touches this, thouches a man (Is it night? Are we together alone?) It is I you hold and who holds you, I spring from the pages into your arms – decease calls me forth Een ingewikkeld erotisch spel op afstand dus, net als in het Brooklyn gedicht over de grenzen van de tijd heen. Verbeeldingskracht en lichamelijkheid vormen het speelveld. Maar hoe subtiel de eros bij Whitman dus ook moet worden geduid, het is in elk geval een eros d ie ons in de armen van de ander drijft. Metaforisch of niet. VOORUITGANG In dit eerste decennium van de nieuwe eeuw lijkt het romantisch vitalisme van Walt Whitman verweg. De globalisering heeft een tempo ingezet dat niet meer bij te benen is voor wie nog haakt aan historie en landschap. Er is een kaalslag gaande van natuurlijke en culturele rijkdom. Het geloof in de vooruitgang is gereduceerd tot geloo f in technologische vooruitgang, De twee wereldoorlogen, talloze regionale gruwelen, het onvermogen de milieuvervuiling een halt toe te roepen en vooral ook het verlies aan gezag van de Verenigde Naties hebben het vertrouwen in de morele vooruitgang ondermijnd. We willen nog voornamelijk overleven, het liefst in weelde en niet gekweld door vragen over goed en kwaad. Het verlangen naar transcendentie verliest zijn culturele urgentie. Wat dit allemaal betekenen kan voor het menselijk bewustzijn en de relaties met anderen, daarover wordt sinds Brave New World druk gespeculeerd in kunst en wetenschap. Het meest pregnant recent nog door Michel Houellebecq in Elementaire deeltjes, waar hij de onsterfelijkheid als oplossing voor de vloek van de geslachtelijkheid (onze biologische variant van de transcendentie-drift) presenteerde. Bij Houellbecq gaat het gedeeltelijk nog om ironie, maar in feite zijn we al een heel eind op weg naar een doodloos leven. De ‘technologisering van het vlees’ is in deze postutopische tijden de 9
enig resterende toekomstbelofte. De medische wetenschap kan onze oude dag steeds verder oprekken en de kosmetische chirurgie ontfermt zich over verlenging van de jeugd. De verwachting is dat over vijftig jaar het menselijk bewustzijn ‘downloadable’ wordt. Voor hen die in dit transhumanisme geen wenkend perspectief zien en niet willen terugvallen op de fundamentalistische reflexen van het geloof der vaderen, rest alleen een bescheiden vorm van humanisme. Het verlichtingshumanisme met zijn sterke nadruk op autonomie en optimistisch geloof in het menselijk kunnen, heeft zijn tijd gehad, weliswaar, iets anders dan ons zelf hebben we echter ook niet. Walt Whitmans humanisme is nog van de fiere soort. Hij schreef ‘Crossing Brooklyn Ferry’ in een periode vol beloften. De slavernij was gedeeltelijk afgeschaft, New York groeide tot een bruisend centrum waar het goed leven was, de Amerikaanse grondwet leek vrijheid en gelijkheid voor iedereen te gaan brengen. Zou Whitman ‘Crossing Brooklyn Ferry’ ook geschreven hebben als hij geweten had dat er spoedig een Burgeroorlog in zijn land uit zou breken en dat hij zijn latere leven halfzijdig verlamd zou moeten slijten? Ik heb het me vaak afgevraagd. Toch kom ik meestal op ja uit, een enkele keer twijfel ik. Hoe dan o ok, we mogen blij zijn met het gedicht zelf. Het brengt ons in contact met een vitaal élan dat ons nog st eeds ver optilt boven de immanentie van alledag. Whitman zet hoog in op de verbeelding: daar ligt wat ons als mensheid kan binden. Ik vat tot slot samen wat voor mij de essentie is van dit weergaloze spel met tijd, plaats en zintuigen. ‘Crossing Brooklyn Ferry’ is letterlijk ingeschreven in het ontstaan van de metropool New York. De stem van Whitman roept onbedoeld ook de hedendaagse grootsteedse wereld op, met zijn wolkenkrabbers, Ground Zero, de verkeersstromen over de bruggen over de East River, filmcitaten met beelden van passagiers die de Manhattan-veerponten op- en afgaan; zij reflecteert tegelijk ook de bedrijvigheid van de jaren midden negentiende eeuw, en laat ons bovendien terugblikken op Long Island to en dat nog vrijwel geheel agrarisch was, het Long Island waar Whitman zijn grote liefde voor de natuur opdeed en waar hij in zichzelf het landschap opnam, dat een landschap van de ziel werd. ‘These became part of that child who went forth every/ day, and who now goes, and will always go forth/ every day’, zoals de slot regels luiden van ‘There was a Child Went Forth’. De lezer van ‘Crossing Brooklyn Ferry’ krijgt dit landschap gratis erbij. Het gedicht staat zo als een synt hese tussen ons, po stindustriële 21ste -eeuwers, en het nog bijna pré-industriele Amerika in. Een schrale troost misschien uit oogpunt van praktische natuurbescherming, maar het gedenken van de landschappelijke geschiedenis is al heel wat, op zijn mínst. Het sterkt het bewustzijn van homo metropolitanus, dat hij uit een natuurlijk landschap komt. Dat te vieren kan misschien alleen in de kunst. Hetzelfde kunnen we zeggen over het verlangen naar en de suggestie van menselijke verbondenheid waar alles om draait in ‘Crossing Brooklyn Ferry’. Whitmans visioen is geen toekomstdroom over vrede en gerechtigheid die nog gerealiseerd moet worden, geen utopie maar hij ervaart de verbondenheid van de mensheid ter plaatse en ogenblikkelijk. Die verbondenheid is een innerlijke ervaring, gebaseerd is op het stoffelijke en eindige karakter van ons lichaam, met al zijn zinnelijke verlangens en sensaties. Het is een verbondenheid die actief gerealiseerd wordt door haar op te roepen, dankzij dat lichaam, in de poëzie en de kunst. Whitmans humanistische droom legt de wereld niet in handen van de toekomst, zoals de utopisten willen, maar ze roept de toekomst naar het heden. Het heden is alles dat telt, voor Whitman de dichter, voor ons lezers van nu en die van later, generaties hierna. I see you face to face.
1. Zie de vele commentaren die er te vin den zijn op zeer verschill ende intern etpagina’s.
10
2. Alle biografische gegevens uit dit artikel zijn afkomstig uit David S. Reynolds (red.), A historical guide to Walt Whitman, Oxford University Press, New York 2000. Veel gegevens over interpretatieve kwesties heb ik ontleend aan Ezra Greenspan (red.), The Cambridge Companion to Walt Whitman, Cambridge University Press, Cambridge (Mass.) 1995. 3. De receptiegeschiedenis van ‘Crossing Brooklyn Ferry’ kan men vinden in J.R. LeMaster and D.D. Kummings, Walt Whitman: an Encyclopedia, Garland New York 1998. Op internet vindt men uitvoerige anal yses bij www.cliffn otes.com en www.poets.org 4. Zie Jan-Hendrik Bakker, Tijd van lezen. Transformaties van de li teraire ruimte (Damon, Best 1999), p. 12829. Besproken wordt hier Sprache und Sein. Die ontologie der Bantu Zentralafrikas van de Afrikaanse filosoof Alexis Kagame. 5. Marc Linder & Lawrence S. Zacharias, Of Cabbages and King’s County. Agriculture and the formation of modern Brooklyn, p.112. University of Iowa Press, Iowa City 1999. 6. Ibidem, p.1. 7. Horace Traubel, With Walt Whitman in Cambden, vol III: p.452-53, New York 1961.
11