DAGBOEK VAN EEN WIELTJESZUIGER 2008 - 2010
Patrick Cornillie
Dagboek van een wieltjeszuiger (2008 – 2010)
Pen & Papier
CORNILLIE Patrick „Dagboek van een wieltjeszuiger. 2008-2010‟ ISBN / EAN: 9789081472029 NUR: 320 Copyright ©: Patrick Cornillie Coverfoto: Bieke Cornillie Eindreadactie: Fries Verschaete Een uitgave van: Pen & Papier Productie en verkoop: Unibook.com Oktober 2010 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
“Het dagboek dient niet om je dagen te vertellen, maar om te zeggen wat ze met je doen.” (Leonard Nolens) “Als de moral is goe, de been kun alles.” (Frank Vandenbroucke) “Er zit een Briek in elk van ons.” (Paul Rigolle)
Zondag 13 april 2008 – Twee dagen na mijn 47ste verjaardag met vrouw en dochters naar Parijs-Roubaix. Een mooiere feestdag kan ik mij niet inbeelden. Het moet zowat mijn vijfentwintigste, misschien wel dertigste, editie zijn die ik bijwoon. En toch. Zo‟n dagje Noord-Frankrijk is altijd weer een hele expeditie. De Michelinkaarten openplooien, eventuele parcourswijzigingen aanstippen, het uurschema bestuderen, afsnijwegen uittekenen. En vooral: de bottines opdiepen en een overlevingspakket samenstellen – want je komt ergens maar tegelijk ook helemaal nergens terecht, daar in de barre slagvelden tussen Valenciennes en Rijsel. Cowboys zijn er altijd op zo‟n dag. Sommige toeschouwers maken er een sport van om de renners tien, twaalf keer te zien. Dat wil zeggen: ze kijken enkel uit naar de koplopers, hollen dan vliegensvlug naar de wagen en vlammen in razende vaart naar de volgende passage, langs straatjes die eigenlijk niet gemaakt zijn om roekeloze toeren uit te halen. Tussen Saint-Vaast en Haspres, op een onbeduidend kruispuntje van twee landwegen, zien we de gevolgen van een voorrang negeren. Twee auto‟s totaal in de prak. Als bij wonder zijn er geen gewonden. Vijf Vlaamse fans staren wezenloos naar een hoop schroot. Het is iets voor twee uur op een zonnige zondagmiddag in Frankrijk en hùn Parijs-Roubaix zit er al op. Zelf staan wij vijf keer langs een kasseistrook: in Quievry, Monchaux-sur-Ecaillon, Erre, Merignies en Gruson. Zonder problemen halen we het, met bewondering en verwondering laten we telkens het hele defilé passeren. Spektakel en opwinding, heroïek en tragiek. De Helleklassieker 2008: schone koers en met Tom Boonen een schone winnaar. Na afloop rijden we nog eens naar de velodroom van Roubaix en trakteren onszelf op een blonde Pelforth, zoals het hoort in Le Nord. Maandag 14 april 2008 – Het was in de Tour van 2001 dat ik het voor het eerst zag, daar in Huy, op de hoek van de Rue Bastin en de Avenue Godin-Parnajon, bij de start van de etappe naar Verdun. Een groot en potig kraam met koerstruien en
7
wielergadgets, strategisch opgesteld bij de Village de Départ, een oord dat handtekeningenjagers en dagjestoeristen aantrekt zoals een jampot een zwerm wespen. Honderden, duizenden mensen kwamen er dus voorbij dat kraam met wimpeltjes, petjes, sleutelhangers, foto‟s, bidons. En koerstruien. Een onwaarschijnlijke rij koerstruien hing er uitgestald, want dat was duidelijk hét zoetmiddel waarmee elke nostalgische kwast werd gelokt. Het waren dan ook geen hedendaagse koerstruien zoals de Lampre-roze en US Postalblauwe waarin Dierckxsens, Hamilton en andere Tourrenners in die tijd rondflaneerden. Neen, het waren maillots mythiques. Van Wiel‟s-Groene Leeuw, Pelforth-Lejeune, Ford, Margnat Paloma en Helyett Leroux. Wat een schitterende ontdekking was dit. De authentieke truien van de helden van weleer. Met eenzelfde herinnering en gevoel van grandeur moeten bikers overrompeld worden, dacht ik, bij het zien van een exclusieve Saroléa, Royal Enfield, Gilet of Matchless; staan autofreaks te kwijlen bij het voorbijrijden van een Mustang, Thunderbird, Ford Anglia of Citroën Rosalie. Het hoort bij een epoque, zo‟n maillot van St-Raphael-Gitane, bij de polemieken tussen de Anquetilisten en de Poulidorianen, bij de accordeon van Yvette Horner, de filmaffiches van Yves Montand en Simonne Signoret, en de zwart-witbeelden van de ORTF die toen nog Rijsel heette! De symbolische waarde van zo‟n truitje van Faema-Guerra, het evenaarde moeiteloos de troost der grote metaforen: de Keizer van Herentals, de stem van Maurice Dieudonné, het Belgavox-journaal en de Expo van ‟58! En dat soort dromen werd daar dus allemaal te koop aangeboden, anno 2001. Het onsterfelijke bruin van Molteni en Merckx, het bleekblauwe van Salvarani en Gimondi, het oranje van Bic en Ocaňa, de legendarische Brooklyn-strepen op de gestroomlijnde body van De Vlaeminck, de truitjes waarmee elk jaar opnieuw de Spaanse Kas-gemzen over de bergen trokken, het dambordpatroon van Peugeot en het schildje van BP op de schouders. En de mooiste outfit van allemaal, die van Carpano, groots en magisch van snit, Italiaanse klasse en haute couture –
8
het waren héren die daarin reden: Nino Defilippis en Ferdi Kübler, Fausto Coppi en Willy Vannitsen. De aaibaarheidsfactor van zo‟n rennersgewaden, draperieën, relikwieën is groot, de sensatie om zo‟n trui rond je lijf te voelen ongetwijfeld nog groter. Dus strekte ik al begerig de hand uit om zo‟n exemplaar van Nencini of Fuente, Anglade of Grosskost te kunnen aanraken, met eenzelfde gebaar en feeling waarmee deskundige huismoeders tussen duim en wijsvinger de degelijkheid van stoffen keuren. Hoe groot was mijn ontgoocheling, daar aan dat kraam in Huy, toen bleek dat het om remake-wielertruien ging, 100% polyester en dus helemaal fake. Samen met de modernste jambières, manchettes, genouillères, casquettes, caleçons, bandana‟s en lunettes van hedendaagse merken hadden ze in één moeite door ook maar alles retro hertekend, hersneden, herstikt. Méér nog: later zag ik te pas en te onpas alsmaar weer dergelijke kramen, soortgelijke remake, hele retrolijnen opduiken. Kortom, de glans van de golden sixties is pure commercie geworden, opgewekt als ordinaire replica, met de polyamide van de 21ste eeuw. Je ziet de wielershirts van Alcyon, Solo-Superia en Faema opduiken in shops. Ik merk vandaag dat je retrojerseys in TVX zelfs online kan bestellen op het wereldwijde web. Een zweem van nostalgie, maar synthetisch en intussen dus ook al digitaal verpakt. Dit is een vinylplaat van Johnny Hallyday digitaal dubben, krassen incluis. Dit is antiek van plastiek. Weg met de oprechte verzamelaars, weg met de authenticiteit en de originaliteit! Cultuurpessimisme is het woord dat het best benadert wat ik toen voelde. Cafeïnevrije koffie, alcoholvrij bier, zonevreemde frietkoten, rookvrije kroegen, het zijn gelijkaardige vormen van verarming die greep krijgen op onze leefgewoonten. Bij de wielergoden van weleer passen niks anders dan katoenen truien en gedemodeerde trainingspakken, zo‟n enige echte, dikke en wollige, met zakjes op de borst, elastieken aan de mouwen en nauwsluitende kragen. Met de letters van Poeders Mann of Mars-flandria erop geborduurd of geflokt en dus in
9
reliëf. Met de echte zweetgeur nog van een tropische Tour, het stof van een opwindende Parijs-Roubaix en het snot van vele wintervallingen. Maar prompt is de aanbidding verstoord, lijkt alle adoratie ontmanteld en ontmaskerd door de slijmgladde ontluistering van synthetisch lycraweefsel. De modewereld, de marchandisers, de bodycultuurfunctionarissen verkopen dromen en illusies, en wij, wij halen daarvoor graag onze centen – proton, bankkaarten, elektronische besteltrucs – boven. Of niet soms? Twee citaten uit „Eigenzinnig‟, de pas verschenen biografie van Peter Van Petegem (Uitg. Borgerhoff & Lamberigts): “Ik stel ellende niet op prijs. Maar ik put er wel kracht uit. Hoe harder het tegengaat, hoe harder ik fiets.” En: “Om te winnen moet je zelfvertrouwen hebben, op het randje van het arrogante af. Overtuigd zijn dat je de beste bent, ook als de anderen beter zijn.” Dinsdag 15 april 2008 – Philip Hoorne in een interview met David Troch in het maartnummer van Meander Magazine: “Ik ben gefascineerd door iedereen en alles wat een middelvinger opsteekt naar de ernst van het leven. Mannen (of vrouwen) die om het snelst van punt A naar punt B fietsen, da's toch schitterend onbeduidend. En daar heeft zich dus een hele cultus rond gevormd, rond iets wat eigenlijk een spelletje is: hard op de trappers duwen.” Mezelf een fraai boek cadeau gedaan: „Wielermonumenten. Reisgids door de geschiedenis van de wielersport‟ van Jac Zwart (Uitg. Het Sporthuis). Een overzicht van alle stand- en borstbeelden, gedenkstenen, plaquettes en vaak prachtige sculpturen van en voor coureurs in West-Europa. Ik wist dat ze bestonden natuurlijk, enkele heb ik ook al bezocht, maar bij het doorbladeren van deze publicatie is het een aangename verrassing dat er zovéél zijn. Ik controleer meteen of die in mijn gemeente er ook in staat, de plaquette aan het geboortehuis van Henri
10
Vanlerberghe, winnaar van de Ronde van Vlaanderen van 1919, waar ik toch een beetje mee aan de kar hielp duwen voor de realisatie ervan. Het boek van Jac Zwart is een interessante sportieve én culturele reisgids geworden, tegelijk zelfs een beetje een wielerhistorisch boek, want telkens is er ook uitleg voorzien, met feiten en anekdotes die onlosmakelijk met het monument, de renner of de wedstrijd verbonden zijn. Alleen zonderling dat in de geraadpleegde literatuur niets over Lichtervelde en Koolskamp vermeld staat, want die stukjes zijn wel zeer letterlijk afgeschreven uit eerdere publicaties daaromtrent. Soit. Toch een mooi boek, meneer Zwart. Donderdag 17 april 2008 – Naar het fraaie stadhuis van Leuven (en van Louis Tobback) voor de uitreiking van de prijzen van de Universitaire Werkgroep Literatuur en Media – ook bekend van het tijdschrift WeL. In de categorie columns en cursiefjes waren er 92 inzendingen. De jury (Hans Devroe, Jacques Hoste, Daniëlle Manet en Johannes Swings) bekroonde mijn column „Walhalla‟ met de eerste prijs. Meegenomen is zo‟n bekroning voor de centen die eraan verbonden zijn. Maar in dit geval vooral aardig, vind ik, omdat „Walhalla‟ over wielrennen gaat en zoiets in universitaire kringen lang geen evident onderwerp is. Coureurs, daar wordt door bepaalde academici nog altijd op neergekeken. Maar daar komt blijkbaar toch stilaan verandering in. Kameraad-collega Dries Vanysacker brak de ban. Een professor van de KU Leuven die zich op de sportgeschiedenis stortte en boeken over Roger De Vlaeminck en de ItaloBelgische wielerconnectie ging publiceren. Aan diezelfde KU Leuven volgden Bart Vanreusel, hoofd van de afdeling Sociale Kinesiologie en Sport-management, en Pascal Delheye, van de faculteit Bewegings- en Revalidatiewetenschappen in zijn spoor met gedichten en bloemlezingen rond sport. En nu dus een sportcolumn die bekroond wordt door een universitaire werkgroep. We zijn op goeie weg. Wielrennen, op een keer zullen ze het in Vlaanderen toch nog officieel erkennen als cultuur…
11
Vrijdag 25 april 2008 – Er zijn boeken die je vanaf de eerste pagina bij het nekvel grijpen. Intrigerende, fascinerende boeken die je in één ruk uitleest. Er zijn boeken die je na dertig bladzijden aan de kant schuift, met het gevoel dat je eigenlijk al dertig bladzijden lang je tijd zit te verprutsen. Een derde soort zijn die boeken die je om de dertig bladzijden wil dichtklappen, maar desondanks toch verder blijft lezen. Tot die laatste categorie behoort, wat mij betreft, de pas verschenen, baksteendikke biografie van Frank Vandenbroucke, „Ik ben God niet‟ (Borgerhoff & Lamberigts). Eerlijk gezegd was ik er al met het nodige voorbehoud aan begonnen, want deze VDB-story verschijnt in dezelfde reeks als de biografieën over Tom Boonen, Sven Nys en Peter Van Petegem. Boeken van de categorie 2, waarvan ik de lectuur dus voortijdig voor bekeken hield wegens te flets en te flauw. Maar zie, de jonge blitse uitgeverij heeft voor Vandenbroucke blijkbaar een betere ghostwriter gevonden. „Ik ben God niet‟ is duidelijk geen plak- en vliegwerk, maar integendeel aardig doorwrocht en geeft bij momenten blijk van een sprankelende schrijfstijl. Ook inhoudelijk valt het best mee. Het is een eerlijk boek, een verhaal dat elke bladzijde blijft boeien, met aardige quotes bovendien. Over de renner die herhaaldelijk bravourestukjes opvoert, de mens achter de renner en vooral over de onmens in elke renner die de absolute top wil bereiken. “Ik was een eigenwijze klootzak”, laat Vandenbroucke zijn ghostwriter op een bepaald moment noteren. “Een die zoveel mogelijk wilde winnen en zo weinig mogelijk in dienst wilde rijden van een ander, want dan kon ik zelf niet winnen. En zolang klootzakken winnen, mogen ze klootzak zijn.” Of nog: “Top-sport is een passie, een verslaving, een gok, een risico, maar geen leven. Het is een regime.” Tot pakweg halverwege gaat het over koers – een toch wel belangrijk detail als je als lezer kiest voor een product dat onder de noemer wielerboek op de markt wordt gegooid. Een boek van de eerste categorie, denk je dan, dat je leest en blijft lezen. Maar dan kantelt plots het verhaal, zoals ook het hele leven van de renner Vandenbroucke op een dag compleet overhoop werd gegooid. Het gaat meer
12
bepaald over de dag dat in het Spaanse Avila een Italiaanse schone haar intrede doet, ene Sarah Pinacci, die later voor een wijle mevrouw Vandenbroucke zal worden. Vanaf dan lees je geen wielerboek meer, maar iets dat het midden houdt tussen Dag Allemaal en Humo. Doping, drugs, mentale aftakeling, liefdesperikelen, nog eens doping, depressie, zelfmoordpoging, scheiding, opnieuw zelfmoordpoging. Dan gaat het niet meer over de wielrenner, maar over de rock-‟n-rollvedette Vandenbroucke. Dan kom je in een stationsromannetje, de volgende bladzijde in een schelmenroman en het daaropvolgende hoofdstuk in een psychologische thriller terecht. Het eeuwige verhaal van de ongebreidelde levenskracht die verslapt tot vermoeide onmacht, de roem die leidt tot zelfdestructie. Het gaat van categorie 1 naar categorie 3, dat wil zeggen: je blijft nog wel verder lezen, zij het met een soort plaatsvervangende schaamte om zoveel voyeurisme. En je vraagt je af waar dit goed voor is. Wat er met de gevallen ster Vandenbroucke, de VDB van Lampre, Fassa Bortolo, Mr. Bookmaker, Aqua e Sapone, de ontspoorde, de gestoorde Vandenbroucke allemaal gebeurd is, hoeft een mens dat zo nodig te lezen? Ik weet het niet, ik heb er geen pasklaar antwoord voor. Het is het soort boeken dat je achterlaat met een gevoel dat je niet kunt plaatsen. Maandag 28 april 2008 – Cees Buddingh‟ in „Wat je zegt ben je zelf‟ (De Bezige Bij, 1970): “Een van de prettigste kanten van een dagboek bijhouden is, dat je er niet elke dag in hoeft te schrijven.” Wat is dat toch met kerels van het type Vandenbroucke die maken dat hun slechte eigenschappen bij de supporters op zoveel amnestie kunnen rekenen? Hetzelfde geldt voor Pantani in Italië, voor Virenque in Frankrijk. Hoe komt het zover dat de Belgen een coureur – uit het onwezenlijke Ploegsteert of Queue de Charrue godbetert – gaan aanbidden als een halfgod en elk voorwerp dat naar hem verwijst – van een gesigneerde trui tot het mesje waarmee hij ooit zijn benen schoor – verheffen tot
13
relikwie? Is VDB méér dan een renner – eerder een artiest, een acteur, een glamourfiguur? Een ster die perfect past in deze overgemediatiseerde tijden, waarin zelfs blote beenhouwersvrouwen de hemel worden ingeprezen? Lachwekkende spektakels van opgeklopte banaliteit. Als de verpakking maar goed zit. En VDB‟s verpakking glimt en glanst dat het een aard heeft. Show verzekerd, overal waar hij verschijnt. Op de fiets is Franky Boy ontegensprekelijk een stilist. Dan vergeef je zo‟n vedette toch alles? Want naast die fiets is hij maar een raren tiest. Dat zijn winnaarmentaliteit in enkele seizoenen is vergleden naar decadentie, zijn supertalent naar zelfvernietigende frivoliteiten? Ach. Is zo‟n kwajongen een ondersoort van de charmeur? Verhogen schelmenstreken het sportieve prestige? Feit is: coureurs als hij maken ze maar één keer. Dus vergeten we met gemak les excentricités de VDB. En hebben we er en passant nog de vergoelijking van onze eigen kleine kantjes bij. Want als wij al, gewone stervelingen, er niet in slagen perfect te zijn, wat zou dan een goddelijke coureur als VDB zijn grillen in bedwang kunnen houden? Zodoende, beste Frank, ga zo nog maar een tijdje door. Dinsdag 29 april 2008 – Tot de categorie van boeken die ik na 30 bladzijden heb dichtgeklapt, hoort „De Planckaerts. Kroniek van een wielerdynastie‟ (Standaard Uitgeverij), geschreven door ene Jeroen Denaeghel. Was Vandenbroucke nog rock-‟n-roll, dan is dit pure brol. Mijn excuses aan hen die mij vorige week dit recensie-exemplaar hebben toegestuurd, maar weg ermee, in de papierdoos voor het containerpark! Zaterdag 3 mei 2008 – Op reportage voor een verslag van de Grinta! Challenge, wat eigenlijk de nieuwe benaming is van La Tournay, maar voortaan in een betere omkadering en opgenomen in de reeks van acht tochten van de Lotto Cycling Tour. De facelift is geslaagd, de organisatie perfect en het mooie weer krijgen de fietsers er als cadeautje bovenop. De oh‟s en ah‟s zijn niet uit de lucht. Kreten van verwondering en bewondering,
14
want het Pays des Collines blijkt voor de meeste van de ruim 2200 deelnemers onontgonnen fietsgebied. Wij Vlamingen hebben van Henegouwen vaak een verkeerd beeld: grijs, somber, verpauperd. Maar daar, tussen Doornik, Frasnes en Flobecq is het integendeel volop genieten van het ansichtkaartenlandschap, van hetgeen eigenlijk de zuidkant is van de Vlaamse Ardennen – artificieel gescheiden door een onzichtbare taalgrens. Verrassend groen en rustig is dat Henegouwse platteland. Alhoewel, plat… Het heuvelt stevig in het Pays des Collines. Geen kuitenbijters à la Koppenberg of Muur van Geraardsbergen weliswaar. Maar toch enkele pittige côtes met welluidende namen als Le Trou Robin, Les Plachettes en le Croix Jubaru, voorwaar gecatalogeerd als echte col. Opvallend veel dames zijn er op deze Grinta! Challenge, sportief en afgetraind, zodat onze fotograaf vooral oog heeft voor dit soort natuurschoon. En terecht. Ik ontmoet er ook de broers Egidio en Alfredo, Italo-Belgen uit Genk, curieuze figuren van al een eind in de vijftig. Pronkend met modieuze fietskledij en fonkelende bikes, zoals het echte Italianen past. Een Bianchi Carbon L en een Colnago C40, een beperkte editie op de markt gebracht naar aanleiding van de verjaardag van Ernesto Colnago. Egidio en Alfredo dromen ervan ooit nog eens een fietstrip te organiseren van Genk naar hun geboorteplek Sicilië, 2300 kilometer in pakweg twintig dagen. En exclusief voorbehouden voor Italo-Belgen. Het lijkt hen een hele onderneming om zoiets op het getouw te zetten, maar trahit sua quemque voluptas – een mens zijn zin is een mens zijn leven. Zondag 4 mei 2008 – Een luie zondagmiddag. Even indommelen, koffie zetten, een boekje uit de kast plukken. Een willekeurige titel zogezegd, al kom ik in zo‟n geval vaak – en al te graag – uit bij „Fietsvarianten‟ van Miel Vanstreels. Deze 56jarige auteur toert al sinds zijn elfde rond op een racefiets. Een erfelijke kwestie, want ooit had zijn vader een licentie van beroepsrenner. Miel Vanstreels is een Vlaming die vanuit zijn huidige woonplaats, net over de grens in Maastricht, zowel het
15