JEAN COCTEAU DAGBOEK VAN EEN DUIZENDKUNSTENAAR 1942-1954 GEKOZEN, VERTAALD EN VAN EEN NAWOORD VOORZIEN DOOR JOOP VAN HELMOND UITGEVERIJ DE ARBEIDERSPERS · AMSTERDAM · ANTWERPEN
De vertaler ontving voor deze vertaling een werkbeurs van de Stichting Fonds voor de Letteren. Copyright © resp. 1989, 1983, 1985, 1989 Gallimard, Parijs Copyright Nederlandse vertaling © 1999 Joop van Helmond/ BV Uitgeverij De Arbeiderspers Oorspronkelijke titels: Journal 1942-1945; Le Passé défini I, 1951-1952; Le Passé défini II, 1953; Le Passé défini III, 1954 Uitgave: Gallimard, Parijs Omslag: Spaarnestad Fotoarchief/NFGC ISBN
90 295 0925 2 / NUGI 321
1
DAGBOEKEN 1942-1954 1942 [Maart 1942] Iedere dag zei ik tegen mezelf: het heeft geen zin om nu een dagboek bij te houden. Ik heb al meerdere levens achter de rug. Toen heb ik niet geschreven. Waarom zou ik zomaar ergens beginnen? Ik vergis me. Ik moet zomaar beginnen. Niet nog meer tijd verliezen. Ik ben nooit uit geweest op bewondering. Ik ben uit geweest op vriendschap. Ik wilde geloofd worden. Dat is de droom van de dichter. Het vak van de dichter is te leren snel te richten, in de roos te schieten, recht op zijn doel af te gaan. Massa's anonieme mensen houden van ons, zoeken ons, laten we hen helpen. Wat een hart onder de riem steekt is dat je de hele wereld bereikt. Ze kennen Frankrijk niet, ze kennen het slecht. Mij kennen ze, ze houden van me. Dichters, de inactuelen, vormen bij uitstek de actualiteit. Soms spijt het me dat ik geen brieven beantwoord, geen weerwoord geef op artikelen, niet in contact treed met mijn tijd. Wat een verspilde warmte! Wat een uitwisselingen! Wat een luiheid om zich misverstanden te laten ophopen! Gisteren, na de lunch van de Académie Mallarmé1, bekent X. me: `Ik had een hekel aan u. Een groot aantal van mijn kameraden heeft een hekel aan u, door uw legende wordt u overladen met belachelijke vertekening en leugens.' Ik vroeg me daarna (toen ik weer alleen was) af of mijn luiheid niet als een soort filter werkte, als een bescherming, als verplichting me goed te leren kennen voor hen die er moeite voor willen doen, en of contacten niet leidden tot valse vriendschappen, oppervlakkige vriendschappen die zich slechts vestigen op basis van de geheimzinnige kracht die ik uitstraal, zoiets als een liefdesbevlieging. Zwakte van de actualiteit. Een zekere angst voor de stilte van de inactualiteit rond dichters heeft me ertoe aangezet om door bemiddeling van iemand contact op te nemen met Al Brown.2 Al Brown is een dichter van de boksring, een tovenaar, een geest. In die hoedanigheid heb ik me over hem ontfermd en het wonder voltrokken: hem teruggebracht in de ring om hem zijn wereldtitel terug te laten winnen. Hij gehoorzaamde me als een slaapwandelaar en sommige imbecielen uit de sportwereld geloofden zelfs dat ik hem onder hypnose had. Gedurende twee maanden had iedereen in Parijs het alleen over ons en -- zal ik het toegeven -- zonder gemeen of stompzinnig te worden. Zelfs l'Auto had mijn stijl overgenomen. Mijn geheim was eenvoudig: in het milieu waar alles doorgestoken kaart is een methode invoeren die er de klad in brengt. Open kaart spelen. Recht op je doel afgaan. Enz. Na de wedstrijd tegen Angelmann, die met k.o. werd uitgeschakeld, heb ik in een open brief Al Brown verzocht ermee te stoppen. Een fenomeen dat zich prolongeert houdt op een fenomeen te zijn. Een spook dat niet verdwijnt wordt hinderlijk. En toen konden we iets verrassends waarnemen. Degenen die me aanvankelijk uitlachten om de hele onderneming ontnamen me het recht er een eind aan te maken. 2
Vervolgens schrok de wereld op van een oorlogsdreiging. Wie herinnert zich nog mijn actieve gedicht geschreven met `zwarte inkt'?3 Wie schrijft het wonder Al Brown nog aan mij toe? 12 maart 1942 De Duitsers, die niets meer willen weten van slaapwandelende en Wagneriaanse vorsten (Ludwig II van Beieren doodgezwegen -- geen opvoering meer geven van de Prinz von Homburg van Von Kleist), vervallen hopeloos in hetzelfde stramien. Dit keer -- door celvermenigvuldiging -- vormen Hitler en Goering samen het personage. Hitler met zijn nachtelijke crises, zijn astrologen, zijn spoken, enz., Goering met zijn praal en juwelen. De Vorst in een nog niet eerder vertoonde uitvoering. Land van dromen. Vrijdag, 13 maart 1942 Ongekende schoonheid van Parijs in 1942. De sirenes. De mensenmassa die van het luchtalarm gebruikmaakt om in het schemerdonker een ommetje te maken. Een rood raam. De Comédie-Française geheel verlicht. De Duitsers die allerlei soorten Frankrijk onder elkaar ontdekken en raadsels oplossen. Reizigers die uit de vrije zone komen, verbijsterd over de stad, als oude dames uit de provincie met het hof in ballingschap. De restaurants waar alles te krijgen is dat niet te koop behoort te zijn, ondanks de straffen, de boetes, de sluitingen. De clandestiene dansgelegenheden, de orkestjes in de kelders, de beledigingen van de pers, de bomvolle theaters, de jonge toneelspelers die zich aandienen, de oude actrices die weer op de planken verschijnen, de jeugd die overloopt van energie en ons het ene stuk na het andere ter lezing voorlegt. Jean Marais die op straat door hordes meisjes op de hielen wordt gezeten voor een handtekening. 's Avonds loop ik langs de eindeloze rij die staat te wachten voor de voorstelling in de ComédieFrançaise. Ik keer terug naar het Palais-Royal4 en over de ene binnenplaats na de andere, door de ene galerij na de andere loop ik naar huis, door de verboden stad, de Chinese stad, de Italiaanse stad, het Padua, het Venetië, het Hongkong van de spelers van Balzac. (Directoire?) 14 maart 1942 Als ik al twintig jaar een dagboek zou hebben bijgehouden, zou niemand ter wereld willen geloven dat ik zoveel dingen, gezichten, appartementen, hotels heb gekend, zo'n woelig, ingewikkeld en gevaarlijk leven heb geleid. Misschien zou ik er zelf ook van opkijken. Het bevalt me beter dat ik nu pas dingen opschrijf, nu mijn leven tot bedaren is gekomen en ik weinig meer het huis uitkom. Het Palais-Royal is een klein stadje in de grote stad omgeven door een Chinese muur, gebouwen die in elkaar overlopen, die tegen elkaar aan leunen, elkaar verpletteren, in elkaar opgaan en doorboord zijn met steile trappen en smerige passages die toegang geven tot Parijs. 's Nachts worden de hekken van die passages vol zwarte katten gesloten. Men sluit de hekken van het Palais-Royal. Men sluit de stad af van de spoken van de revolutie. Maandag 23 maart Lunch met Picasso en Dora.5 Na aan tafel met me te hebben gesproken over de problemen met zijn vrouw en zijn zoon en dat hij geruïneerd raakt op de Zwitserse wisselmarkt (zijn zoontje zit in Genève), gaan we het appartement bekijken dat Dora zojuist niet ver van zijn huis af heeft gehuurd. Enorme, lege vertrekken en de armoedige weelde. Daarna terug naar rue des Grands-Augustins, waar hij zich heeft gevestigd in 3
het huis van het Chef-d'œuvre inconnu van Balzac. Het lijkt of er zolders boven op elkaar zijn gestapeld, tegen elkaar aan, met overal nissen en trappen. Bij Picasso heeft dat iets vorstelijks. Een vorstelijke wanorde, een vorstelijke leegte -- waar de monsters die hij bedenkt en waaruit zijn wereld bestaat rondspoken. Reusachtige bronzen koppen, doeken, voorwerpen van hout en plaatijzer. Het is hem zojuist te binnen geschoten dat hij tussen andere zeldzame Spaanse boeken een eerste onvindbare uitgave moet bezitten van Celestine -- een exemplaar waarvan het schutblad ontbreekt. Dat exemplaar moet een paar miljoen waard zijn. Picasso zegt: `Je kunt schrijven of schilderen wat je wilt, aangezien er altijd mensen zullen zijn die het begrijpen (die er iets in zien).' Picasso en zijn zoon. Een dergelijk vernieuwer is man en vrouw tegelijk. Daar komen kunstwerken uit voort. Om ook nog een vrouw te kiezen en een kind bij haar te maken is alsof Picasso een van zijn doeken leven in kan blazen. Het resultaat zou een ramp worden. Zijn zoon heeft zijn neus echt op de plek van zijn oor zitten en zijn oog op de plek van zijn neus. Dat is zijn ziel. Dinsdag 31 maart De deurwaardersdreiging houdt aan. Het huis weegt steeds zwaarder. Ik moet denken aan Natalie en aan ons kind en dat dat kind nu tien jaar oud zou zijn en dat het ondergebracht zou moeten worden (dat je toe zou moeten zien dat het woonde bij Lucien Lelong).6 Was ik zo gek -- zo blind! Mijn vreugde toen ik in de rue Vignon vernam dat Natalie in verwachting was. Mijn benauwdheid omdat ze alles aan Lelong had opgebiecht en Lelong het kind wilde opnemen. Mijn woede toen ze het kind heeft laten weghalen. Ik zat toen in Saint-Mandrier. Haar brief aan Jean Desbordes, waarin ze schreef dat ze geen bastaard (sic) op de wereld kon zetten en dat ze vreesde voor een mengsel van Jean Cocteau-Romanov. Ik vond dat Maman dol en misdadig was om de vrees van Natalie te delen en haar daad te onderschrijven. Wat zou er nu van me worden, gescheiden van dat kind of met dat kind om voor te zorgen? Natalie woont in New York, getrouwd met de secretaris van Noël Coward. Als het kind nog zou leven en bij Lelong zou wonen, kan ik me de scènes en de ontmoetingen wel voorstellen. Dichters zijn gedoemd tot eenzaamheid. Zaterdag 4 april 1942 Etentje met Misia Sert in het Relais de Porquerolles.7 Ik vind haar dit keer luchthartig, blozend, jong. `Ik heb het hoognodige nooit nodig gehad,' zegt ze, `maar ik zou moeilijk buiten het overbodige kunnen.' We praten over Mallarmé. `Hij was trots op zijn boot. Hij moest niets hebben van Lautrec, omdat die hem bezoedelde. Hij had een fraai, wit zeil en op de achtersteven stond S.M. Hij zei: ``Sa Majesté.'' S.M. was voor hem majesteitelijk. Verlaine heeft vier bladzijden volgeschreven met gedichten voor mij. Ik ben ze kwijtgeraakt. Mallarmé stuurde me voor mijn verjaardag iedere keer een ganzenleverpaté en een sonnet. Ik heb de pâté opgegeten en de sonnetten ben ik verloren. Des te beter, mensen die bewaren hebben niets. Alleen door verspilling worden we rijk.' Ik moet denken aan de schatten die door de handen van deze 4
opmerkelijke vrouw zijn gegaan. Haar menukaarten opgesierd door Lautrec. Haar portret door Renoir. Ze zoekt Renoir op en bekent hem dat ze om geld verlegen zit en dat ze het portret wil verkopen. En terwijl Renoir zijn doeken laat zien: `Verkoop het maar en zoek een ander uit. Ze zijn allemaal van u.' Olga Picasso. Misia vertelt me: `Ik heb dat malle mens verdragen om Picasso, van wie ik houd, ervan te verlichten.' Ten overstaan van de laatste doeken van Picasso verklaart ze tegenover hem: `Het zijn doodzonden.' De nacht van 4 op 5 april 1942 Heb ik niet ongewild alles gedaan om mijn eenzaamheid te vergroten en de misverstanden op te stapelen? Ik beschouw elke dichter die zichzelf ziet als dood en vind het ernstig als men niet onzichtbaar wil blijven. Het is een dierlijk verdedigingsinstinct dat me drijft. Want tot een uitgestippeld beleid ben ik niet in staat. Mijn naïviteit is die van een kind. Een œuvre beschermt zichzelf en neemt zich tegen ons in bescherming. Het maakt gebruik van onze zwakke plekken en teert op onze kracht. Ik weet best dat het pijnlijk is om in een ongunstig daglicht te staan en jezelf voor te houden dat je wordt beklaagd. De trots komt zo niet aan zijn trekken. Het gebeurt wel dat ik me in het openbaar schaam, niet voor mezelf, maar voor mijn persoon zoals ik veronderstel dat men hem zich voorstelt. Ik kan daar nu eenmaal niets aan veranderen. Ik luid een nieuwe stijl in. Het is niet meer dan normaal dat die stijl niemand aanspreekt -- vooral niet de jongeren die dorsten naar het verleden. Maar heldhaftig en lui besluit ik eraan vast te houden. Dat is mijn enige kans, mijn enige kaart, mijn enige lootje uit de loterij. Heb ik zelf niet verklaard dat een officiële beloning de erkenning van een fout inhield en dat je het hoofd zou moeten buigen, haar als zodanig erkennen en aanvaarden; helaas. `Het gaat er niet om het legioen van eer te weigeren,' zei mijn oude vriend Satie. `Zolang je hem maar niet hebt verdiend.' 14 april 1942 Chardonne neemt ons mee uit lunchen met Arland8 in een hotel in mijn wijk, een klein hotelletje van het soort waar men vroeger onderweg voor het middageten aanlegde. Het is een ontdekking van Paulhan en Thérive. Het menu is niet beter dan overal elders. Tijdens het eten praat Chardonne vol geestdrift over Duitsland. Hij is overtuigd van de verantwoordelijkheid van een aantal van onze politici enz. Ik probeer hem de verhulde schoonheid van Frankrijk uit te leggen, opgebouwd uit tegenstellingen, stommiteiten en het onvoorziene. Een strikte gedragslijn volgen zou zijn ondergang betekenen. Het zou trouwens niet eens lukken. Als Frankrijk zou zijn zoals Chardonne het graag ziet, zou het Duitsland niet langer intrigeren en de wereld tegenstaan. Het is hetzelfde mechanisme waardoor een vrouw blijk kan geven van haar stompzinnigheid door een hoed, dat een kunstenaar in staat stelt zijn genialiteit vorm te geven. Er wordt door bevestigd dat de veranderingen van Parijs in handen zijn van een man van de eerste orde. Je moet een ruïne niet opnieuw proberen te lijmen, je moet elders bouwen. Goethe en Eckermann. Het is duidelijk dat Eckermann Goethe haatte. Goethe weerhield hem ervan naar het theater te gaan of zich met zijn eigen zaken bezig te houden om hem zijn kleurentheorie uit de doeken te doen, waarvan E. niets begreep, omdat er niets te begrijpen viel. Er klopte namelijk niets van. Het gevaar om een gewillig oor in dienst te 5
hebben. Lannes zei me over Gesprekken met Goethe van Eckermann: `Je reinste Laurel en Hardy.' Verbijsterende uitlating. Idiotie van Stendhal, de zuurpruim, als hij het heeft over Racine en Shakespeare. De geest is onderhevig aan modegrillen. Weinig geesten ontkomen eraan. Baudelaire. En die vervalt in het open domein. Zondag 19 april 1942 Deze oorlog is geen oorlog. Het is `de zaak-Hitler'. Het is vreemd te constateren hoezeer de zaak Dreyfus een microkosmische weergave was van de huidige gebeurtenissen. De zaak-Napoleon. Napoleon zei: `Als ik sterf zullen de zaken er weer voorstaan zoals vóór mijn komst.' 30 april 1942 Etentje met Fargue en zijn vrouw.9 Luchtalarm. We gaan terug naar het huis van Fargue (boulevard de Montparnasse). Het is een fraaie loge voor het hemelschouwspel. Maanlicht dat de huizen scherp aftekent. Fargue zegt: `Het bedje is gespreid' -- en op dat bed van een andere wereld slapen de bomen staande, net als paarden. Onder het raam lijken de bladeren op judaspenning. De lucht wordt verstoord door gebries, door tekenen van leven. Overal geluid en beroering. De branden, de bommen en de schoten zijn niet van de lucht. Cohorten sterren doorkruisen de lucht, een verbijsterende microbiële activiteit van lichten die zich uitrekken, zich oprollen en microscoopbeelden vormen. De schijnwerpers kruisen elkaar en de volle maan reduceert ze tot niet meer dan schijnlichtbundels. Na twee uur, die in de richting van Colombes verschrikkelijk moeten zijn geweest, neemt het vuurwerk af en hervindt de maan de stilte van ruïnes. Luchtalarm voorbij. Ik maak dat ik wegkom. In de schaduw wordt mijn naam geroepen. Het zijn Piétri en Sainval die in de metro vast hebben gezeten en zomaar ergens bovengronds zijn gekomen (in Montparnasse). Een oude dame in de ondergrondse: `Aan de ene kant onthouden ze ons het voedsel en aan de andere kant houden ze ons uit de slaap!' Gesproken op de landelijke radio voor de vrije zone -- na de retrospectieve over de Bœuf. Ik heb laag gesproken (met lage stem) op een muzikale achtergrond van Jean Wiener, die de geweldige melodieën uit die tijd speelde. Ik was aangeslagen. Iedereen huilde. [Hier volgt de tekst van deze causerie, die niet is opgenomen in zijn dagboek.] Ik wil graag, voor degenen die het zich nog herinneren en voor hen die niets af weten van die grootse tijd, het ware en bijna legendarische verhaal vertellen van de Bœuf sur le toit. Dat was de tijd waarin, naast een grote politieke leegte, Parijs de wereld verblindde met zijn kunst die in de nacht haar vreugdevuren ontstak. Deze op alle hoogten ontstoken vuren werden door de jeugd met overgave aangewakkerd. Ze wierp er al het dode hout van de avond tevoren op en danste eromheen. De dichtkunst, het toneel, de muziek, de schilderkunst, de beeldhouwkunst staken elkaar naar de kroon in durf en vernieuwing. Men kan zich nu het buitengewone klimaat niet meer voorstellen, het mengsel van verzet, woede en geestdrift opgewekt 6
door elke manifestatie die wij op touw zetten, waarin we uiting aan onszelf gaven en die ons voorkwam als een strijd op leven en dood. Maar wat ontbrak was een plek om elkaar te ontmoeten, een plek zoals de Rocher de Cancale, waar de helden van Balzac bij elkaar kwamen rondom de geheime leiders van de diepgravende Parijse machine. Op een dag zei een van mijn musici tegen me: `Aangezien jij niet van literaire cafés houdt en het de tijd is van de bars neem ik je mee naar de Gaya-bar.' De Gaya-bar werd gedreven door Louis Moysès in de rue Duphot. Toen ik er binnenkwam met een groep musici en schilders, beklaagden de klanten zich over de pianisten en Louis Moysès moest met tegenzin afscheid van ze nemen. We begrepen al gauw dat we Moysès beter de raad konden geven zich van zijn klanten te ontdoen en zijn pianisten aan te houden. Wiener en Doucet speelden liefdevol de nieuwe ritmes die de achtergrond vormden van de actieve dromen van iedereen die zijn hersens gebruikt en pijnigt. Het succes van deze kleine lokaliteit was zo groot dat de praatjes al spoedig op straat kwamen. Rond die tijd bracht Paul Claudel voor mij het uithangbord mee van een bar in Brazilië: De Os Op Het Dak. Zoiets als Het Groene Paard of De Hond Die Rookt. Uit deze mengeling puurde ik een mimespel uitgevoerd door de Fratelliniclowns en dat een mijlpaal werd, omdat het de eerste voorstelling was waarvan de stijl en de uitgangspunten lijnrecht stonden tegenover die van de Ballets Russes. Moysès vroeg of hij de titel van mijn werk als geluksnaam mocht gebruiken en Le Bœuf sur le toit in de rue Boissy-d'Anglas werd op zijn beurt een lokaliteit die op zijn terrein en door zijn eenvoudige aankleding het publiek iets anders bood dan de kakelbonte kleuren die in de mode waren gekomen door de Sheherazade van Diaghilev. Ik spreek hier met veel emotie. Want de Bœuf was geen bar, geen restaurant, geen cabaret, maar onze jeugd, een rustpunt, een uitgelezen bundeling van wonderbaarlijke krachten -- een van die saloons waarin goudzoekers bijeenkomen. Het goud waarvan ik spreek is het goud van de geest, het goud zonder gewicht waarvan de prijs niet te meten valt. Iedereen die schiep, die sprak, die vernieuwde, die zong, die danste, iedereen die getuige was van de vernieuwing, de zang, de dans, de schepping, kwam daar bij elkaar, overlegde, handelde er de theater- en uitgeverszaken af te midden van de élégance van mondaine vrouwen en sterren van de planken. En het hart lag aan de basis van het werk van deze opmerkelijke bijenkorf, waaruit zonder dat men zich ervan bewust was, honing werd gedistilleerd. Ik heb tijd noch zin om een sfeer te beschrijven die zich niet laat beschrijven. Ik wilde alleen dankzeggen aan de vriend die haar voor ons heeft geschapen en u herinneren aan een universum waarvan de spoken, in tegenstelling tot normale spoken, steeds weer te voorschijn zullen komen bij het kraaien van de haan. Maandag 4 mei 1942 Vanochtend het appartement vol fotografen uit de vrije zone. Lunch met Picasso en Éluard. Na het eten begin ik bij Dora aan het portret van Éluard, terwijl Dora koffie voor ons zet en Picasso een schitterende, grote tekening maakt waar het hele vertrek op staat, met daarin Éluard die poseert en ik die teken. De hond van Picasso -- een afghaan -- ongelooflijk mager en ongelooflijk sierlijk. Op straat schelden mensen Picasso de huid vol. Ze denken dat het een hond is die niet genoeg te eten krijgt. Picasso zegt: `Het is de hond die in de hele wereld het 7
slechtst wordt begrepen.' Een sprookjesachtig dier dat slechts bestaat uit poten, bot en spieren. Alle standen die hij inneemt vormen monogrammen en arabesken. De gelijkenis van de hond op de tekening van de kamer. Na drie uur uitputtende arbeid begint de gelijkenis er langzaam in te sluipen. Om zes uur merk ik dat ik het de hele zitting stervenskoud heb gehad. Door de intense concentratie heb ik de kou niet gevoeld. Picasso heeft het over `natuurlijke architectuur' als hij praat over oude gebouwen en binnenplaatsen, zoals die van Dora. Daarmee heeft hij het over architectuur die langzaam en uit noodzaak ontstaat. Uit architectuur die vooruit wordt bedacht ontstaat niets menselijks, toevalligs, overmoedigs meer. Het is het `schietlood' dat Marais verantwoordelijk stelt voor de dode architectuur. Asymmetrie van een gezicht (onder meer dat van Éluard!). Asymmetrie van fraaie architectuur -- levende architectuur. Symmetrie van moderne architectuur, triest als een rekensom. Dinsdag 5 mei 1942 Na de lunch Chardonne bij Stock gesproken. Hij gelooft in een soort wijze regeling door uitputting. Engeland dat begrijpt dat het steeds meer van zijn rijk zal verliezen en terugkeert naar het zuiver Engelse idee van Shaw, Amerika dat begrijpt dat het te ver weg is en meer belang stelt in de Japanners. Duitsland dat zich neerlegt bij wat het van Europa bezit. Kortom het failliet van de oorlog. Ik zie de nationale trots zich nog niet zo een, twee, drie bij die wijsheid neerleggen. Waarop Chardonne antwoordt dat geruïneerde miljardairs die zich ervan bewust zijn nog enige tijd stand zullen houden en dan ineens zelfmoord plegen of verdwijnen. Het schijnt dat veel Engelsen voorbereid zijn op dat idee van een Engeland dat teruggebracht is tot het eiland en zijn marine. Woensdag 6 mei 1942 Op het moment dat de hele germanofiele pers me uitschold, heeft Arno Breker, de beeldhouwer van Hitler, me de mogelijkheid gegeven hem via een speciale verbinding in Berlijn te bellen, in het geval dat er iets ernstigs zou gebeuren met mij of met Picasso.10 Nu is Breker in Parijs. Frankrijk organiseert een tentoonstelling van hem. Vanochtend belt Chardonne me `in naam van de regering-Laval'. Ik ben de enige die zou kunnen..., enz. Logisch. Iedereen is verdacht. Ze gaan er zeker van uit dat ik de enige ben die vrij en gek genoeg is om het woord te voeren. En aangezien Breker mij van dienst is geweest, doe ik het ook. De ramp is zijn beeldhouwwerk. Het is vast middelmatig. Ik wacht op een telefoontje van Breker. Woensdag 13 mei 1942 Vanochtend telefonisch ontboden bij de Duitse filmcensuur. Kapitein Kögl gesproken. Ondervraging. Waarom het tijdschrift Le Mot? Waarom mijn artikel over Chaplin? Mijn vriendschap met Mandel. (Ik heb Mandel nog nooit gezien. Ik ken alleen karikaturen van hem.) Ik heb bijna alle ministers gekend, behalve Daladier en Mandel. En later? Enz. Zeer vriendelijk. De Fransen beklagen zich over de Fransen, beschuldigen de Fransen. De Duitsers moeten ons verdedigen (sic). `Het is triest,' zegt de kapitein. `Duitsland heeft dezelfde crisis doorgemaakt. Veel praatjes zijn afkomstig van een bepaalde productiemaatschappij,' voegt hij eraan toe en hij wijst door het raam 8
naar Continental Films.11 Zaterdag 16 mei 1942 Gisteren de opening van de tentoonstelling van Breker in de Orangerie. Toespraken, uniformen. Reusachtige beelden met een bijna sensuele hang naar het detail en het menselijke. De haren, de aderen. Sacha Guitry zei tegen me: `Als deze beelden een erectie krijgen kunnen wij geen kant meer op.' Ik verlaat de tentoonstelling met Sacha. Hij brengt me thuis in zijn auto. Hij praat over de monsterachtige dingen die ze me in het theater hebben geflikt. Hij wijt het aan het geld. `Jij zat ze niet in de weg. Jij werkte voor jongeren. Je hebt te veel geld verdiend vanaf Parents terribles. Bernstein is ermee begonnen en de anderen gaan ermee door. Het zijn dezelfden. Ik hoop dat je rijk bent?' Ik vertel hem dat ik pas un centime bezit. Daar kon hij niet over uit. Hij is algemeen intendant van de theaters. Hij vertelt me over zittingen, de slechte imitatie van de Duitse aanpak, hoe belachelijk deze apen zijn, van de discipline waar geen lijn in zit enz. Maandag 18 mei 1942 Vanavond om vijf uur Breker opgehaald in de Ritz. We gaan samen met zijn vrouw na sluitingstijd naar de Orangerie. Zonder alle mensen eromheen leven de beelden. Ze zouden buiten opgesteld moeten worden, in de schaduw, in de zon. Breker is een ambachtelijk kunstenaar, een edelsmid, zijn hang naar het detail, het reliëf, staat diametraal tegenover de saaie kolossen van zijn meesters. Hij zal de esthetiek wel choqueren. Daarom houd ik van wat hij maakt. Hij gaat zeer vooruit. Ik vind zijn laatste beeld (Gewonde) opvallend door de aderen, de spieren, het realisme, het echter dan echt. Je vermoed dat alles bij hem zijn oorsprong vindt in de David van Michelangelo. Ik zal het `Salut à Breker' schrijven. Ik leg hem uit waarom ik ertegen gekant was op bestelling die regels te schrijven. Ik moest eerst de behoefte voelen ze te schrijven. Ik die me altijd in de nesten werk. Schrijven met allen en alleen. Breker nodigt me uit naar Berlijn te komen zodat hij een buste van mij kan maken.12 Als Breker over Hitler spreekt zegt hij: `Dat ze hem de tijd moeten geven aan iets anders dan aan oorlog te denken.' Helaas is het het ongeluk van dictators dat men probeert ze na de destructieve periode af te maken en ze zelden toekomen aan de opbouwende periode. Dat was het geval met Napoleon. Frankrijk heeft veel aan Breker te danken. Hij is degene die Parijs aan Hitler heeft laten zien, op een dag om vijf uur 's ochtends, zoals een van ons hem de stad had kunnen laten zien.13 Hij was zo onder de indruk dat hij stamelde en het Grand Palais aanzag voor een ministerie. Hitler meegesleurd door die emotie.
9