D’haen leest D’haen. Een poëticaal florilegium uit Uitgespaard zelfportret. Verzameld proza (2004). Over Mirages (1989) van Christine D’haen Patrick Lateur
1. Poëticaal – I 1943 Altijd en immer de kwellende verzen. Ik weet nog dat Maja eens dacht dat ik voor Dichtkunst moest offeren. Ik was toen zeer verwonderd: ik had alleen nog maar gezongen wat kwam en dat was juist zoo verlossend. Nu weet ik: dat het kwellend en pijnigend kan zijn, en vooral: dat het voor immer eenzaam maakt – dat het dus een keuze geeft; ofwel leven met de Gave, ofwél met een Mensch. Dat je óf de Gave, óf de volledige eenheid met een mensch moet verzaken. (Zwarte sneeuw 1989, UZ 48) Vanwaar is het over mij gekomen, dat waaraan ik mij wijdde, wat ik deed, blindweg, altijd, wat mij later als een hoogmoed werd aangerekend, maar voor mijzelf alleen de hoogste verplichting was? Het was iets verborgens, obsceens, en dat mij uitzonderlijk maakte, een roeping. (Duizend-en-drie 1992, UZ 128) De spelling van de oude gedichten eet je, kauw je. Zij die ze schreven kennen de bekoring niet, die later van hun spelling zou uitgaan, het ouderwetse, de mirage van een gedroomd verleden. (Duizend-en-drie 1992, UZ 134) Zó moet je leven, uitsluitend op het gedicht gericht, verinnerlijkt, met een oog dat inwaarts blikt; de poëzie is de algemene alchemie, die alles transformeert, ook het lijden, ook de dood, in de substantie van haarzelf. Het heelal moet baden in een waas van het nog onbevroede, dat
92908_HuldeBrems_22.indd 211
10-11-2009 11:23:40
212 | p a t r i c k
lateur
zich openbaart als het oog zuiver genoeg, geconcentreerd genoeg, ziet. (Duizend-en-drie 1992, UZ 135) Alles, in het gedicht, vindt zijn zin erbinnen; klanken, metra, syntaxes, tropen, maar ook volume, zwarten en witten, geluiden en stilten, alles staat in relaties van aantrekking en afstoting, alles begeert, wordt bevredigd, offert en boet. De mens spreekt. Als zijn spreken zijn zin volledig in zichzelf legt, heeft de mens de wereld voor zich zinvol gemaakt. (Duizend-en-drie 1992, UZ 140) Onze dichtkunst is een eenzaam fluisteren van intieme gedachten geworden; wij schenken onze gedichten aan andere dichters, ze worden soms gezongen, maar het komt zelden voor dat mensen met andere ambachten daarover iets vernemen. Dat ik besloot dichteres te worden, betekende dus dat ik een beroep moest kiezen, en voor een schrijver leek het beroep van literatuurmeester aangewezen. Ik werd literatuurmeesteres. (Een brokaten brief 1992, UZ 178)
92908_HuldeBrems_22.indd 212
10-11-2009 11:23:41
christine d’haen
–
mirages
| 213
2. Mirages prozaïsch: Een brokaten brief (1992).1 2.1. Epitaphium Marijn de Jong In de loop van mijn leven stierven vele mensen. Ik wilde voor hen een stèle maken, een tombe in woorden. […] Een vriend stierf, de minnaar van een andere taal dan de onze. Hij had zijn leven gewijd aan de studie van de uitspraak van die voor ons moeilijk uit te spreken taal. Sprak hij een woord uit, dan rees voor zijn geest het visioen op van dat vreemde land en zijn geschiedenis. Hoeveel kost het een lichaam om één woord uit te spreken: onze spraakorganen vormen een geheel van menigvuldige samenwerkende soorten instrumenten die de lucht vanuit onze borst naar buiten laten glijden, schuren, trillen, die hem tegenhouden of half of geheel laten gaan, laten resoneren in vele hoofd- en keelholten, en het lichaam werkt geheel mee aan deze woordscheppende daad. Ik schonk onze vriend, omwille van zijn liefde en verbeelding, voor altijd, met mijn gedicht, het volmaakt uitgesproken woord. (UZ 184-186) 2.2. Un peu d’histoire d’art Ik koos vooreerst vier schilderwerken uit, waarop menig personage in menige relatie was afgebeeld. In het eerste schilderij was de richting waarin de figuren zich bewogen van links naar rechts, tot ze in de rechterhoek stil bleven staan. In het tweede waren allen met allen verbonden, de groep zwol aan, tot aan die éne, die, boven de diagonaal, linksboven centraal, hen ondeelnemend beheerste. In het derde had de schilder zichzelf voorgesteld, in het midden van de scheidsweg tussen hen die links en hen die rechts merendeels rechtop stonden. In het vierde, kleine, schilderij, waren louter mannen, in een moeilijk en veelzijdig perspectief, in feite alleen bezig met een stapel witte zijdewrongen, die links op een tafel opengespreid lagen. Het eerste schilderij stelt een koophuis voor waar schilderijen verkocht worden. De bezoekers treden de winkel binnen, en gaandeweg verdiepen ze zich meer en inniger in de gedroomde wereld, tot ze, in de 1 Marijn de Jong was anglist – De vier schilderijen uit de cyclus Un peu d’histoire d’art zijn: Antoine Watteau, L’enseigne de Gersaint; Eugène Delacroix, La mort de Sardanapale; Gustave Courbet, L’atelier du peintre; Edgar Degas, Bureau de coton à la Nouvelle-Orléans – De Moerae zijn de Griekse schikgodinnen die door de Orfici vergeleken worden met de fasen van de maan – Nues (Frans): wolken – Jom Echad (Hebreeuws): Eén dag.
92908_HuldeBrems_22.indd 213
10-11-2009 11:23:41
214 | p a t r i c k
lateur
spiegel kijkend, zichzelf als droom zien. Het tweede schilderij toont naakte, gekwelde vrouwen, een steigerende hengst, goud, juwelen, kostbare voorwerpen, die door het bevel van de vorst over een ogenblik in vlammen zullen opgaan. Met één blik zien wij dood en lust verenigd, de lustbarende en zichzelf vernielende god. In het derde schilderij zit de kunstscheppende schilder tussen hen die met dood gemengd zijn, en hen die levenstoename mogelijk maken. Een kleine jongen staat vóór het schilderij, komend uit de groep links zal hij, door het begrijpen van de kunst, zich bij de rechtse groep kunnen voegen. De schilder zelf, onder het oog van de naakte Waarheid, het juiste begrip, raakt met zijn penseel de intieme hut van de bezinning. In het laatste schilderij zijn alle mannen bekommerd om de witte zacht oplichtende matte glinstering van de gedroomde Vrouw: Wereld handelt over Innerlijkheid. Hoe ook het vlees verandert, de wiskunde blijft. Daardoor begrijpen wij kunst, die van oudsher tot ons komt. (UZ 191-192) Moerae Als hij [sc. de zon] ons verlaat, gunt hij ons nog zijn licht op de mooie Maan. Eenmaal per maanmaand wast zij aan, glanzend van zonnebuit; zij giet ons haar nachtmelk, zij stort ons haar voedzaam meel. Bijna door de draak verslonden, met een zwarte wonde, wordt zij weer gaaf, en schenkt de nacht het inkarnaat van haar wang, weerkaatst in mijn traan haar gelaat. terwijl wij slapen in nachten zonder naam vaart zij over ons, en brandt uit ons gelaat de waan, en giet ons wijsheid in – een maan van jade en parelmoer, een dunne flonkerende scherf. Zij richt haar innigste gezicht alleen naar hem, die haar licht geeft en die zij bemint. Hij verminkt haar, snijdt stukken van haar aangezicht, en zijn liefde geneest haar weer. Voor ons is zij masker en schelp, wieg en wijzerplaat, dooier en spiegel, waaier en palet, zadel en stijgbeugel, bal, vis, mortier, diamant. Daarboven beweegt zij, flank, schouder, borst, buik en navel, oor en oog, maagdenvlies, eikel en glans. Is haar gezicht gekneusd en beurs, dan ligt haar gave lichaam achter wolken geborgen. Haar letter van goud schrijft zij op de nacht. Zij is van ons verlangen de lustwarande, onschuldig geofferd lam, de Zoon; van haar druipt het water af, zij bewaart het zaad van de hemelstier en de melk van de alvoedende koe. In haar wordt het sap van verbrijzelde doden, doordat goden het drinken, tot muziek. De aarde fluistert haar woorden toe: dochter! Soms valt troostend licht van de moederaarde op de maan. Als de zon zich van ons verwijdert, blijft de maan ons bescheiden geleiden. Uit liefde voor de
92908_HuldeBrems_22.indd 214
10-11-2009 11:23:41
christine d’haen
–
mirages
| 215
zon snijdt zij met eigen hand haar cirkel tot sikkel, en toont ons haar voorbeeld terwijl ze gaat en komt. (UZ 192-193) Nues Rondom de wereld schitteren de burchten van de gesternten. Hoog en diep in het uitspansel voorspellen en verbeelden zij ons aardse lot. Zoals zij zijn, zo maken zij ons. Wichelarijen en magische brouwsels, formules en bezweringen vermogen niets tegen de wilsbeschikkingen van de hemellichamen. Over het door ons, zwakke mensen, niet te verdragen brandende blauw, drijven de wolken van illusie en droom. Daar gaan de goden der volkeren voorbij, de naakte godinnen met slangen en korenhalm, dijen en zwanen, smidsen en goud. En een mens drijft voorbij die als een god is, die de werken van de wereld verricht, de kwade werken en de weldadige. Wordt het avond, dan leggen de oude verhalen zich neer, de schepen meren aan, de schimmels vouwen hun vleugels en slapen, een lijkdoek wordt geweven, een dubbelmonster zwijgt, één eenzaam zwerver waakt en doolt. (UZ 193) Jom Echad Omdat het mijn avond is, kan ik één dag overzien, één dag beleefd door de gehele wereld. Wat het langste blijft, binnen de omarming van het melkzacht lichaam van de nacht, is het nalichtend licht op de Duizend Dingen van de wereld. De eerste en sterkste gesteenten zijn vast en duurzaam, de weinige zekerheden. De Tijd van avond naar morgen omgekeerd afgerold: stoffen van kleren, juwelen, studie en schrijven, wetenschap en wijsbegeerte: zo komt, na passie, rust over de mens en krijgt hij de mooie tekens van zijn geschiedenis, rimpels, geschreven in zijn aangezicht. Bloed druipt uit het gefolterd vlees over de wereld. Middag is de muziek, sacrament, ceremonie. Het grote werk gaat aan in de morgen: men bouwt de stenen, men stookt de oven, men bakt de potten, men oogst het graan, en alles gebeurt om het kind te voeden, wat gemaakt wordt is Toekomst. Oorlog, spel, theater, praten, bezig zijn, men drinkt samen thee. De wolken vertrekken, het regent en sneeuwt, de vissen zijn in het water, de dieren op jacht. Elk blad krijgt dauw van de schilders, en alle vogels verheffen hun vleugels naar het licht, dat elke dag weer een dag maakt, waarin ik het gedicht schrijf van de dag. Maar de dagen van de wereld zijn telbaar en geteld. (UZ 193-194)
92908_HuldeBrems_22.indd 215
10-11-2009 11:23:42
216 | p a t r i c k
lateur
3. Poëticaal – II Mijn gedichten, zo ‘gehoben’, waren gelukkig niet bekend bij mijn huisgenoten, noch bij iemand anders. Hoe zouden mijn vrienden, redelijke Nederlanders, gewend aan understatement en litotes, een stijl aanvaarden, zo extatisch, zo ver van het dagelijkse leven af? Hoe zouden die Griekse elementen, onhollands, begrepen kunnen worden? Hoe zou een interpretatie van de liefde, zo onwerelds, toepasselijk kunnen lijken? (Kalkmarkt 6, De Stad & Het begin 1999, UZ 450) Zij wilde één ding: haar eigen werk doen, een roeping in de plaats van een beroep. (Het huwelijk 2003, UZ 510) Lyriek is werken met het lichaam van de taal, om de geest te scheppen. De wetten van de taal, gevangen in de regels van de rhetorische figuren, zelf gehoorzamend aan de wetten van de prosodie, scheppen kunst. (Het huwelijk 2003, UZ 534) Omdat ik zelf gedichten geschreven heb – kunst – heb ik moeten nadenken over wat kunst voor mij was. Want alle kunsten hebben gemeenschappelijke factoren: het vormgeven aan materie, wat spirituele gegevens incarneert. Die spirituele gegevens zijn ervaringen, gedachten, gevoelens – maar die zijn op zichzelf niet artistiek. Het wezenlijk artistieke is de vormgeving. […] Als ik naar de wereld kijk, kijk ik altijd met de blik van de menigvuldige vormgever: ik zie de mogelijkheden om van wat ik zie en hoor vele kunstige vormen te maken. Dit is een van de redenen, waarom het leven voor mij onuitputtelijk is. Maar ik schiet in alles te kort. (Ars longa, UZ 568) Dichter eerst, en daarom geleerde, de geleerdheid dient de dichter. (Sirens, UZ 608) Om gedichten te maken, moet ik al mijn substantie bewaren: het praten (en dus ook het briefschrijven) berooft mij ervan. De drie woorden van Joyce (silence, exile, cunning) worden er bij mij zes: courage, integrity, humour. Maar de liefde is het hoogste. (Het eeuwige leven, UZ 644) Kunnen was slafelijk werk dat niet op een zondag mocht gedaan worden. Nu wordt op kennen neergekeken: kennis is bezit, en bezit is slecht,
92908_HuldeBrems_22.indd 216
10-11-2009 11:23:42
christine d’haen
–
mirages
| 217
voorwerp van afgunst. Ook míjn werk, gedichten schrijven, kan ik niet. Ik corrigeer het werk van de muze (het onderbewuste). Maar mijn stiel heb ik niet geleerd. (Het eeuwige leven, UZ 655)
Coda Maar in dit korte leven lees je nooit: het echte lezen, tot men door studie en peilend denken de tekst zó diep en juist begrijpt dat men hem meeschept. In een studerend leven kan men misschien een viertal auteurs zó kennen? Misschien niet eens, misschien maar één? Daarom is haar grafschrift: non legi, legam. Ik heb niet gelezen; ik zal lezen. (Het huwelijk 2003, UZ 524)
Literatuur D’haen 1989 C. D’haen, Mirages. Amsterdam, 1989. D’haen 2004 C. D’haen, Uitgespaard zelfportret. Verzameld proza. Amsterdam, 2004.
92908_HuldeBrems_22.indd 217
10-11-2009 11:23:42