DELINA Gordon van Veelen -
Elia Media Ireneplein 11 7711 JT Nieuwleusen www.elia.nl
Copyright 2008 Gordon van Veelen Omslag realisatie: Wendell Leiwakabessy Uitgever: Elia Media Druk : Hooiberg, Deventer Opmerkingen: De aangehaalde bijbelteksten zijn ontleend aan de NBG-vertaling van 1995 -------------------------------------------------------------------------------------CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Veelen, Ds. Gordon van Delina: Het bewogen leven van Henny van Veelen; Ds. G. van Veelen.- Nieuwleusen. Elia Media - 1e druk augustus 2008 ISBN : 978-90-77412-40-4 NUR : 402 Trefwoord : Levensbeschrijving; waargebeurde verhalen Niets uit deze uitgave mag worden openbaar gemaakt en/of verveelvuldigd door middel van druk, fotokopie, microfilm,floppydisk, DVD of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
2
DANKBETUIGING
3
VOORWOORD Eind augustus 2007
DELINA Eindelijk komt het er dan toch van. Nu, in deze situatie van crisis, waarin je een ongelijke strijd voert tegen de kanker, typ ik de eerste letters van je levensverhaal. Je hebt mooie en ontroerende delen van je levensverhaal op allerlei plaatsen verteld als een getuigenis van de liefde van God. Maar wat daarvoor gebeurde, dat weten slechts enkele vrienden. Een boeiend verhaal, een tragische geschiedenis is het. Al meerdere malen zeiden anderen je om je hele levensverhaal op schrift te stellen. De eerste was Herman Hegger, een van de eerste leden van het E.O. bestuur. Ooit was hij een priester en hoogleraar in de katholieke moraalleer, maar hij trad uit de R.K. en werd hervormd predikant. Een deel van je getuigenis verscheen ooit in zijn blad ‘In de rechte straat’. Een ander was Herman ter Welle, de oprichter van ‘In de Ruimte’, dat zo’n grote bekendheid kreeg door de kinderkampen en de bijbelschool. Hij stond o.a. aan de basis van het evangelisch middelbaar onderwijs in ons land. Ook hij zei: “Henny, je moet het opschrijven”. En dan waren er veel meer, die op het horen van delen van je levensverhaal zeiden: “Henny, je moet er een boek over schrijven”. Maar op een of andere manier kon je het niet. Het kostte je ontzettend veel moeite en stress om de verschrikkelijke gebeurtenissen van toen te herbeleven. Bovendien, wat herinnert een kind zich van tijd en plaats en volgorde van gebeurtenissen temidden van de verwarrende omstandigheden van de tweede wereld oorlog. Neutrale berichtgeving ontbrak. Je beleefde wat je zelf zag en meemaakte. Je werd door de geschiedenis en door incidenten overvallen. Je werd verkracht, je werd beschoten, je raakte in coma. En toen de nachtmerrie over was, wilde je het eigenlijk allemaal zoveel mogelijk vergeten. Maar ondertussen had het je gevormd en misvormd en beschadigd. Ik had al lang het idee om je levensgeschiedenis zelf op te schrijven, maar ik achtte mezelf niet capabel. Niet dat ik niet in staat zou zijn 4
een boek te schrijven. Dat kan ik wel. Maar ik wist dat ik niet in staat zou zijn je heftige en intense gevoelens, vreugde en angsten te verwoorden. Misschien dat het me nu beter lukt, nu ik twee weken heb gehuild, bij het aanzien van zoveel lijden en aftakeling, en bij de gevoelens van machteloosheid, omdat ik je niet kan helpen, wanneer je pijn hebt of zo misselijk bent. Hoe dan ook, jij bent een vrouw Gods; jij bent iemand, die niet vergeten moet worden als je er straks niet meer bent. Je had het in je om een artieste te worden, maar je koos ervoor alleen Jezus te dienen. Je had beroemd of bekend kunnen zijn, maar je wilde niets met mensverering te maken hebben. Maar nog belangrijker dan dat mensen zich jou als persoon zouden herinneren, is dat mensen bemoedigd worden door het waar gebeurde verhaal van iemand, die God zocht en heeft gevonden. Of eigenlijk is het andersom: God zocht en vond jou! En toch; jij liet je vinden. Je maakte juiste keuzes. Je stelde de juiste prioriteiten en daardoor beleefde je de meest mooie avonturen met God. Je bent een bijzondere vrouw, maar ook een gewoon mens met je eigen zwakheden en frustraties. Karakteristiek aan je leven is dat je handelt als God spreekt. Je doet wat Hij zegt. Daardoor heb jij grote wonderen gezien in je leven. Ik wil door jouw levensverhaal laten zien dat dit voor iedereen mogelijk is. Jij en ik, wij zijn lang niet volmaakt. Soms misten wij de boot (Gods timing), onze karakters en frustraties speelden en spelen ons parten. Maar jouw leven en ons leven samen werd heel bijzonder. We kunnen terugkijken op een periode waarin wij, overal waar wij kwamen, tot zegen mochten zijn en overal mensen, jong en oud, mochten stimuleren in hun relatie tot de Heer.
5
DEEL 1 1 - Mijn levensverhaal Henny vertelt: Ik laat Henny maar aan het woord. Het is uiteindelijk haar verhaal. Af en toe zal ik het wel even overnemen. Ik werd op 29 mei 1928 geboren in het gezin van Harm Bos en Dora Margaretha Möllenbruck. Mijn indruk is altijd geweest dat ik als kind niet erg welkom was. Dit kan te maken hebben, met het feit, dat mijn ouders om mij ‘moesten’ trouwen, maar ook met de wens van mijn vader dat er een jongen zou worden geboren. In ieder geval was ik als meisje niet erg gewenst. Ik heb dat gedurende mijn hele leven gevoeld en de feiten van mijn levensverhaal illustreren dat mijn gevoelens van afwijzing niet op inbeelding berustten. Laat ik eerst iets vertellen over mijn moeder. Zij was een kleine maar knappe verschijning, die ik altijd benijd heb vanwege haar prachtige lange zwarte haar. Mijn moeder werd in 1901 geboren in Kiel (NoordDuitsland), maar haar meeste verwanten leefden in de omgeving van Dorsten (bij Hagen aan de zuidrand van het Ruhrgebied). Haar ouders waren zigeuners. Zij vertelde mij eens, dat zij als kind op een kermis had opgetreden met een beer. Vandaag 6
staat deze circusattractie (‘zigeunermeisje danst met beer’), die nog altijd door zigeuners in Oost-Europa wordt vertoond, onder zware kritiek. Meestal werden de klauwen van de beer uitgetrokken en het dier werd in bedwang gehouden middels een ring door de neus. Wilde de beer niet op zijn achterpoten staan, dan werd hij eenvoudig middels de neusring rechtop getrokken. Dat was zo pijnlijk, dat de beer in het vervolg wel gehoorzaamde. Natuurlijk kon men een alleen een zeer jonge beer op deze manier dresseren. Maar in de tijd dat mijn moeder jong was, speelden deze overwegingen niet. Mensen hadden het zwaar, dieren ook. Al op jonge leeftijd verloor mijn moeder haar eigen moeder. Haar vader hertrouwde, maar tussen stiefdochter en stiefmoeder boterde het niet zo. Daarop werd moeder naar een internaat gestuurd. Kennelijk waren haar ouders welvarend genoeg om deze school en de vervolgstudie te betalen. Hoe het verder in haar jeugd is vergaan, weet ik niet. Ook niet waarom ze naar Nederland vertrok en hoe ze in Groningen terechtkwam. Moeder praatte niet zoveel over zichzelf. In ieder geval kwam ze in de 20-er jaren naar Groningen en werd daar doktersassistente. Zo zal ze mijn vader wel hebben leren kennen. Hij werd stapel verliefd op haar, maar viel daarbij vooral op haar uiterlijk. Met de familie van mijn moeder hadden wij als kinderen geen contact. Mijn moeder bezat de buitengewone gave om van niets iets te maken. Ze wist om zich heen altijd gezelligheid te creëren. Zelfs, toen ze het later heel arm kreeg, wist ze altijd iets lekkers op tafel te zetten en sfeer te scheppen, met een doekje, een gordijntje of iets anders. Mijn vader Harm Bos was de zoon van opa Harm Bos en Hillechien de Jonge. Van mijn grootvader herinner ik mij niet veel. Oma werd erg oud en ik heb haar later, toen ik al hoog en breed volwassen was, weer teruggevonden in Utrecht. Ze was een heel statige vrouw. Ze zat kaarsrecht op een rechte stoel. Een heel krachtige persoonlijkheid. Bij die eerste ontmoeting zei ze tegen me: “Kind, weet je dat ik altijd voor je heb gebeden?”. Als er al een verklaring is voor het feit, dat ik Jezus vond, moet dat wel gelegen hebben in het jarenlange gebed van deze grootmoeder. Hoewel er wel een foto is, waar mijn vader en moeder met oma Bos op staan, had mijn vader erg weinig contact met zijn ouders. 7
Wel ontmoette ik af en toe mijn ooms en tantes; tante Hil, tante Wob, tante Lien en oom Eiso. Mijn grootouders -trouwens ook mijn tantes- waren diep religieuze mensen, die je rustig als ‘zwaar op de hand’ en misschien ook wel als wettisch kon betitelen. Mijn vader, die een rebelse, krachtige, zelfstandige, ja zelfs dictatoriale geest had, maakte zich uit deze achtergrond los en koos zijn eigen wegen. Van religie moest hij niets hebben. Wij gingen nooit naar een kerk. Ik herinner me één keer, dat we allemaal in het nieuw werden gestoken en dat mijn zusje en ik een blauw hoedje op kregen. Verschrikkelijk lelijk vond ik het. We gingen naar de kerk. Misschien werd er een kind uit de familie gedoopt. Ik weet het niet meer. De kerkdienst heeft bij mij geen enkele herinnering achtergelaten. Alleen van dat hoedje, dat weet ik nog. Vader had dus met de strenge opvoeding en het streng religieuze leven van zijn ouders gebroken. Hij wilde vrij zijn. In wezen was hij net zo dominant als zijn moeder, oma Bos. Vader was een harde werker, bezat humor en was intelligent. Hij reisde ruim voor de oorlog naar Duitsland en maakte daar kennis met het Nationaal Socialisme. Hij kreeg een diepe bewondering voor Hitler en sloot zich aan bij de NSB. Al spoedig maakte hij binnen de NSB carrière en schopte het tot commandant van de W.A. in Groningen. De W.A. (Weer-Afdeling) was een semi-militaristische organisatie, die sterk naar buiten trad. Oorspronkelijk was zij opgezet om NSB-ers en hun spullen te beschermen. Maar in de praktijk was het eerder een soort militie. In zwarte uniformen gekleed, hielden zij in alle grote steden 8
Familie Bos rond 1933. v.l.n.r. vader, thea, oma, Henny Delina. Daaronder twee nichtjes en tante Lien en in de hangmat: moeder
parades (demonstraties) naar het voorbeeld van de Duitse SS. Dat zij zich met hun intimiderend en provocerend optreden veel vijanden maakten, was duidelijk. Ook in maatschappelijk opzicht was vader sterk. Hij bekleedde een hoge functie bij een verzekeringsmaatschappij. Hij was ‘inspecteur van belastingen en verzekeringen’ en hoorde tot die weinige mensen, die lang voor de oorlog al een auto bezaten. Het eerste huis dat ik mij herinner, was een grote villa in Haren. Het huis staat er nog (in 2000) en ligt aan de weg die Haren met Groningen verbindt. Het is een villa in een Engels aandoende bouwstijl met een geweldig grasveld voor de deur. Om het grasveld stonden prachtige Rododendrons. Destijds was de omgeving veel landelijker dan nu. Er waren nog geen nieuwbouwwijken en het huis werd omringd door boerderijen. Omdat er nog nauwelijks auto’s waren, konden wij zonder gevaar op de ‘grote weg’ spelen. Moeder haalde haar eieren en melk bij een van de boerderijen achter ons huis. Vader zou voor zijn lidmaatschap van de NSB trouwens wel een prijs betalen, want in de loop van de jaren verhuisden wij twee keer; steeds naar minder chique woningen. Toen de oorlog eenmaal was uitgebroken, woonden wij op een bovenwoning in 9
Helpman tussen Haren en Groningen. De woning was best groot, maar miste de allure van Haren. Voor ons als kinderen was dat niet erg. Spelen konden we gewoon op straat. Verkeer was er nauwelijks. De woning lag vlak bij het hertenkamp. Vaak gingen we met moeder daarheen en voerden de herten met broodkorsten. Vader was voor zijn werk veel onderweg en reisde vaak naar andere delen van het land, waarbij hij meerdere dagen wegbleef. Dan was het extra gezellig. Met moeder deden we spelletjes; ze vertelde verhaaltjes enz. Vader legde met zijn persoonlijkheid toch een bepaalde druk op ons allen. Dat zou mettertijd alleen maar erger worden. Ik bleef niet de enige thuis. Anderhalf jaar later werd Thea geboren. Zij was in veel opzichten mijn tegenbeeld. Ik was tenger van uiterlijk, van binnen heel onzeker en misschien daardoor heel precies, bijna perfectionistisch in mijn gedrag. Ik had een diep rechtvaardigheidsgevoel en wilde altijd overal het ‘waarom’ van weten. Thea was als kind bollig, had een grote rode krul op haar hoofd en was de gemakzucht zelve. Op de foto’s uit onze kinderjaren is zij groter dan ik. Zij was het lievelingetje van mijn moeder. Mijn vader had Thea, neef Ubbo en Henny Delina met zijn dwingende perrond 1935. Thea is groter dan ik soonlijkheid nauwelijks vat op haar, terwijl ik (uit angst) voor hem rende. In het totaal kregen mijn ouders vier kinderen. Na Thea werd Henk geboren, vier jaar jonger dan ik en daarna Ben (Eiso), zes jaar jonger dan ik. 10
Natuurlijk kwam geen van ons ongeschonden door de oorlogsperiode. Van mijn jongste broer Ben, die qua gevoeligheid op mij leek, weet ik, dat hij langere tijd psychotherapie nodig had om zijn oorlogservaringen te verwerken. Thea en Henk leken erg op elkaar. Zij gingen gemakkelijker met het leven om. Voor mij was het onbegrijpelijk, dat Henk in 1950 vrijwillig als oorlogsjournalist naar Korea vertrok, nadat wij als gezin zoveel door de oorlog hadden geleden. Maar zover is het nog lang niet. Het huwelijk van mijn ouders was niet harmonisch. Ze waren te beschaafd om, waar wij bij waren tegen elkaar te schreeuwen of ruzie te maken. Maar ik proefde de sfeer die tussen hen heerste natuurlijk wel. Ik vertelde al dat vader een heerszuchtig mens was. Hij bepaalde wat voor kleding mijn moeder kocht en het was nooit haar smaak! Het hele gezin ademde op als vader voor zaken of voor een NSB congres een of meerdere nachten wegbleef. Dan viel er een druk van moeder en ook van ons allemaal af.
Een eigen willetje en tegelijk heel kwetsbaar Van de eerste paar jaar van mijn leven weet ik niet zoveel meer. Het zijn vaak situaties, die mijn moeder mij later heeft verteld of dingen, die om wat voor reden diepe indruk op mij hebben gemaakt. Zo vertelde mijn moeder mij dat ik heel graag iets zelf wilde doen. Op een keer had ik dorst gekregen en wilde water drinken. In plaats van mijn moeder te roepen, probeerde ik zelf aan water te komen. Maar ik kon natuurlijk niet bij de keukenkraan. Ik schoof dus een keukenstoel naar het aanrecht, klom erop, maar kon nog niet bij de wat hoger bevestigde kraan. Vervolgens klom ik op het aanrecht, ging in de gootsteen staan en draaide de kraan open. Er kwam een flinke straal uit; het water spoot over mijn kleren. Toen mijn moeder de keuken binnenkwam, stond ik stampvoetend van frustratie in de gootsteen en riep: “Henny kan niet zater zinken; Henny ziet zater over zurk” (Henny kan niet water drinken; Henny ziet water over jurk). Ten opzichte van mijn zusje Thea was er een permanente rivaliteit, omdat ik merkte dat moeder meer van haar hield. Dat bracht mij ertoe om haar een keer in mijn poppenwagen te tillen - ze was dus nog heel klein - en vervolgens het wagentje van een talud af te laten rijden, zodat het met Thea en al in de sloot belandde. Gelukkig haalden omstanders haar direct uit het water. Een andere keer 11
- Thea zat op het potje om haar behoefte te doen - haalde ik haar van de pot af, nam een lepel en besmeerde haar met haar eigen uitwerpselen. Ze kon nog niet echt praten en riep voortdurend: “ah bah!” Ik zal wel gestraft zijn, maar dat weet ik niet meer. Wat ik me wel herinner, is dat wij tijdens een zwaar onweer in de huiskamer zaten. Ik zat op de divan, die tegen de muur stond. Boven die divan zat ook een stopcontact. Ineens sloeg er met een geweldige knal een bliksemstraal vanuit het stopcontact en boorde zich een paar centimeter naast mij in de divan. Na de knal was er het sissen van de stof van de divan en een geweldige rook- en stankontwikkeling. Sinds die dag zou ik altijd bang zijn voor onweer. Was dit de eerste keer dat er een aanslag op mijn leven werd uitgevoerd?
Mijn engel Ik herinner me ook een keer dat ik volstrekt overstuur naar bed werd gebracht. Wat precies de aanleiding was, weet ik niet meer. Misschien had mijn vader mij geslagen of had ik anderszins straf gehad. Ik lag in mijn bedje te huilen. Toen zag ik ineens op het voeteneind van mijn bed en heel mooi jongetje zitten. Ik keek vol bewondering. Het verdriet was op slag voorbij en vergeten. Ik was direct getroost. Zo spontaan als ik ben, riep ik: “Wat ben jij mooi! Wat ben jij mooi!” Mijn ouders, die mij boven in bed wel hadden horen jammeren, hoorden mij ineens deze woorden zeggen. Mijn moeder stond op om te kijken wat er aan de hand was. Toen ze boven kwam, was het jongetje weg. Ik kon haar alleen vertellen wat ik had gezien. Een andere keer had vader mij voor straf opgesloten in de werkkast. In die kast bevond zich ook een klein raampje, waardoor het niet helemaal donker was. Ik probeerde via een bezem bij het raampje te komen en toen dat niet lukte sloeg ik met de bezemsteel zo hard tegen het raampje dat de ruit barstte. Ik zal wel nog meer straf gekregen hebben. Ook herinner ik me dat vader me voor straf naar bed stuurde, maar dat hij het licht op de overloop niet aan deed. Hij zei: “Nu ga je naar boven naar bed en daar bovenaan de trap staat een boze man, die jou kwaad zal doen”. Doodsbang was ik en nog voel ik me onzeker als ik in het donker een trap op moet. 12
De verhouding met mijn zusje bleef moeilijk. Zij was niet werkelijk intelligenter dan ik, maar ik was erg onzeker en daardoor ongeconcentreerd. Als kleuter stuurde mijn moeder mij eens naar de kruidenier vlakbij ons huis. Ik moest tomatenpuree halen, maar toen ik bij de winkel kwam, was ik het woord vergeten. Ik zei: “petatenpetee” en de kruideniersvrouw wist niet wat ik bedoelde. Ik herhaalde : “petatenpetee”. Ze stuurde me naar huis om een briefje te halen, waar het juiste woord op stond. Moeder was erg geïrriteerd, toen ik onverrichter zake terugkwam. Ze gaf me geen briefje, maar stuurde Thea met me mee. “Laat je zusje het maar zeggen, die weet het beter dan jij”. En zo moest ik terug naar de winkel met mijn twee jaar jongere zusje. En zonder mankeren zei ze bij de toonbank: “tomatenpuree”. Ik schaamde me diep en voelde me heel verdrietig. Ik wil niet alleen mijn ouders de schuld geven van mijn ongelukkige start in het leven. Ik was, denk ik, geen gemakkelijk kind. Ik zat altijd vol ‘waarom’ vragen en bracht mijn ouders daarmee tot de rand van de wanhoop. Uit pure radeloosheid hebben ze mij eens meegenomen naar een alternatieve genezer. Ik herinner me daarvan alleen dat het een rare man was, die achter een groot bureau zat. Op dit bureau lag een Perzisch kleedje. Gedurende het hele consult streek de man met zijn hand over dit kleedje heen en weer, heen en weer.
De NSB In de tijd waarin ik opgroeide was Nederland een strikt verzuild land. Er was een katholieke zuil, één of meerdere protestantse zuilen, een communistische zuil, een socialistische zuil en nu kwam er een nieuwe bij: De Nationaal Socialistische zuil. Het idee achter de zuil was, dat iedereen meende de volle waarheid in pacht te hebben. Het was zaak zoveel mogelijk het contact met de anderen te vermijden en dat met de gelijkgestemden te intensiveren. Zo luisterde elk naar zijn eigen omroep en las elk zijn eigen krant. Indien mogelijk stuurde je je kinderen naar de eigen school en naar de eigen padvinderij of jeugdvereniging. De NSB was te klein om een eigen omroep te hebben of eigen scholen, maar er was wel een eigen krant (het Vaderland) en een eigen (paramilitaire) jeugdbeweging: de ‘Jeugdstorm’. Dan was er een eigen ordedienst, de Weer-Afdeling ofwel WA, 13
die erop moest toezien dat NSB-ers en hun belangen niet werden geschaad.
Buitengesloten Ik werd door mijn ouders naar de gewone openbare school gestuurd, omdat mijn vader mij natuurlijk niet naar een christelijke school wilde sturen. Daar maakte ik kennis met de diepe antipathie die de meeste Nederlanders toen al tegen de NSB hadden. Ik werd op de achterste bank in de klas gezet en bemerkte dat de kinderen niet met mij wilden spelen. Integendeel; regelmatig werd ik gepest en geslagen en voor “lelijke NSB-er” uitgescholden. Begreep ik daar niets van. Ik ontdekte opnieuw dat ik er niet bij hoorde en werd buiten gesloten; en dat terwijl ik zo’n behoefte had aan contacten. Ik herinner mij nog één jongen uit de buurt: Chris Beek. Hij was een paar jaar ouder dan ik en ontfermde zich over mij. Hij leerde mij rolschaatsen. Toen ik na de oorlog in 1946 weer in Groningen kwam, stond hij ineens voor de deur. Hij was verliefd op mij en had op mij gewacht! Eens in de tijd dat ik nog op de lagere school zat, riep mijn vader mij bij zich in zijn grote werkkamer. Hij zat heel plechtig achter zijn bureau. Ik stond voor hem met mijn handjes op de rug. “Wat wil jij worden?” vroeg hij. Ik wist het wel: Balletdanseres of modeontwerpster. Vaak stond ik voor de spiegel allerlei bewegingen te maken. En mijn liefste speelgoed waren de platte kartonnen vrouwenfiguren, die je kon uitknippen en vervolgens kon behangen met allerlei kledingstukken. En dan maar combineren. Wat vandaag de (dure) Barbiepoppen zijn, waren toen deze kartonnen figuren. Ik antwoordde hem dus: “Balletdanseres of modeontwerpster”. Voordat ik het wist, had ik een draai om mijn oren te pakken en in tranen rende ik naar de slaapkamer, waar Thea en ik sliepen. Daar stortte ik mij huilend op mijn bed.
De Jeugdstorm De Jeugdstorm stond open voor jongens en meisjes vanaf 10 jaar. Ik zal dus al wel 10 geweest zijn (1938), voordat mijn vader mij daarheen stuurde en ik voor het eerst het gehate uniform moest aantrekken. De Jeugdstorm zelf was een soort van padvinderij met de nadruk op sportieve prestaties. Pas na het begin van de oorlog kreeg het steeds meer het karakter van een voorbereidende 14
militaire opleiding en moest er ook een eed op Hitler worden gezworen. De sport lag me wel. Ik was erg goed in hardlopen, verspringen en hoogspringen. Maar het vreselijke was dat mijn vader me dwong thuis al het uniform met de bijpassende soldatenpet aan te trekken. En ook al bedelde en smeekte ik dat ik er niet heen hoefde, het hielp niets. Ik moest. Wanneer ik dan over straat ging op de heen of terugweg, werd ik niet alleen uitgescholden, maar de kinderen van de buurt renden achter me aan, schopten me, probeerden me te laten struikelen en trokken aan mijn haren. Dan kwam ik in tranen thuis. Het gebeurde eens, dat ik thuis kwam en mijn vader aantrof. “Waarom huil je?” vroeg hij. Ik vertelde hem dat ik was gepest en aan mijn haar getrokken. Hij reageerde: “Wie heeft dat gedaan?” Ik vertelde hem wie het was. “Dan ga je nu direct de straat op en ga je dat meisje de haren uit haar hoofd trekken”. Zo joeg hij me naar buiten. Zelf bleef hij boven door het raam staan kijken of ik deed wat me was opgedragen. En niet uit wraak of boosheid maar uit angst voor mijn vader rende ik naar dat meisje toe en trok haar een pluk haar uit haar hoofd. Een jaar later wilde vader ook Thea naar de Jeugdstorm sturen. Maar zij weigerde het uniform aan te trekken en liet zich gewoon op de grond vallen. En als vader haar dan rechtop trok, liet ze zich gewoon weer zakken. Uiteindelijk kwam moeder tussenbeide: “Laat dat kind toch, wanneer ze niet wil”. En zo lukte Thea wat mij niet lukte. Zij is nooit naar de Jeugdstorm geweest.
Kalsching Het zal wel 1939 geweest zijn, dat Thea en ik in een uitwisselingsprogramma van Nationaal Socialistische kinderen op vakantie gingen. Ik zeg 1939 omdat toen een groot deel van Bohemen (Tschechië) door Hitler bij Duitsland werd ingelijfd. Het kan ook later geweest zijn omdat vanaf 1941 dergelijke programma’s onder de naam “Volkswohlfahrt” en “Kinderlandverschickung” op grote schaal werden uitgevoerd. Ik had vroeger een foto van Thea en mij, waar we gekleed in Dirndl-jurkjes op staan. Op die foto zien we er allebei nog heel jong uit. Helaas is de foto bij een diefstal verloren gegaan. Wij beiden 15
reisden in ieder geval met veel meer kinderen en begeleidsters per trein door Duitsland. De randgebieden van Bohemen, het Boheemse - of Beierse Woud aan de zuidkant en het Ertzgebirge aan de Noordkant waren toen Duitstalig, omdat de Duitsers daar in de meerderheid waren. Thea werd ondergebracht bij een gezin in het stadje Krummau (tegenwoordig Cesky Krumlow) en ik bij de familie Prinz in het dorpje Kalsching (tegenwoordig Chvalsiny).
Kalsching (Chvalsiny) in 2003
Al gauw bleek dat Thea zich heel erg ongelukkig voelde in Krummau. Ze miste mij ontzettend, huilde de hele dag en misschien had ze ook wel taalproblemen. In overleg werd toen besloten dat Thea ook naar Kalsching kwam. En zo brachten we dus samen de vakantie door bij de familie Prinz. Het echtpaar Prinz had zelf geen kinderen. Vandaar dat zij ervan genoten om twee kleine meisjes uit Nederland op bezoek te hebben. Zij waren de eigenaars van de enige grote kruidenierswinkel van het dorp. Het pand staat er vandaag nog. Wij zullen het best naar onze zin gehad hebben. In ieder geval waren we er even uit. Thea 16
en ik konden samen spelen. De natuur was er prachtig. De ‘Prinzen’ hielden van ons. De eigenaardige Dirndl-jurkjes zullen we ook wel van hen cadeau gekregen hebben. Tijdens deze vakantie begon moeder met de familie Prinz te corresponderen en dit briefcontact bleef ook de jaren daarna in stand.
Nederland bezet Al kort na de Duitse inval, kregen wij regelmatig bezoek van Duitse soldaten. Vader had als commandant van de Groningse W.A. natuurlijk regelmatig contact met hen, maar ook moeder zocht contact. Zij ging als vrijwilligster werken in de keuken van de Duitse Wehrmacht en werd al gauw hoofd van de keuken. Ik geloof trouwens niet dat ze zelf veel in de keuken stond, want ze was ook gewoon thuis. Dat ze daarbij ook stiekem eten achteroverdrukte voor allerlei behoeftigen, merkte niemand. Toch kweekte ze daarmee veel goodwill. Na de oorlog kon ze dus ook zonder veel problemen naar Groningen terugkeren. Haar is nooit het verwijt gemaakt dat ze de vrouw van een NSB-er was (geweest). Ik herinner me dat mijn ouders op een avond bezoek hadden van een groep Duitsers. Ik kon niet slapen en was natuurlijk ook heel nieuwsgierig. Stiekem sloop ik naar beneden en keek door het spleetje van de grote gordijnen, die de grote kamer-en-suite in tweeën deelden. Daar zag ik allerlei mij onbekende soldaten in uniform in een geanimeerd gesprek met mijn ouders. Het ging er luidruchtig aan toe; er werd behoorlijk gelachen. Ik schrok heel erg, omdat ik op de schoot van mijn vader een onbekende knappe roodharige vrouw zag. Dat voelde helemaal niet goed. Mijn moeder zat er een beetje verslagen bij. Snel sloop ik weer naar boven en maakte Thea en Henk wakker: “Kom eens kijken!” Zij slopen met mij de trap af. Henk was in die tijd kennelijk nog niet helemaal zindelijk; of misschien kwam het ook, doordat hij met zijn blote voeten over het koude parket liep. In ieder geval moest hij nodig plassen, maar durfde zich niet te bewegen, toen we met z’n drieën door de spleet in het gordijn stonden te gluren. Van pure ellende plaste hij dus in zijn pyjamabroek. Zijn plas liep over de vloer onder het gordijn door de kamer in. En ineens zagen de bezoekers water onder het gordijn door de kamer binnen lopen. Iemand stond op en schoof met een ruk het gordijn weg. Daar stonden we als drie stoute kinderen, betrapt op gluren. 17
Het contact met de Duitsers was niet altijd onaangenaam. Daar waren bijvoorbeeld onkel Kuhno en onkel Hagen, twee wat oudere vriendelijke heren, die het huis van mijn ouders als een soort van thuis gingen beschouwen. Er ontstond tussen hen en mijn ouders een dikke vriendschap. De zoon van onkel Hagen zat ook in het leger en diende later aan het Oostfront. Wat voor militaire functie onkel Hagen had, weet ik niet, maar hij reisde veel door Duitsbezet Europa.
18
2 - G e r m a a n s e l a n ddienst Ik was dan wel een meisje (tot vaders spijt); maar dat verhinderde hem niet om mij op het altaar van het Nationaal Socialisme te leggen. Hij wilde als goed NSB-er zijn kind offeren aan het Derde Rijk en gaf mij op voor de ‘Germaansche Landdienst’. Deze organisatie plaatste kinderen vanaf 14 jaar (jongens en meisjes) als arbeidskracht op boerderijen in de grensgebieden van het ‘Reich’. Zij moesten de mannen vervangen, die in het Duitse leger waren opgeroepen. Veel boerderijen werden alleen nog door de boerin gedreven en er was dus dringend hulp nodig. Ook werd de landdienst ingezet om hulp te bieden aan Duitse landverhuizers. In het zogeheten Molotov Pact hadden Hitler en Stalin met elkaar afgesproken dat ze samen Polen zouden bezetten en in tweeën zouden verdelen. Duitsland kreeg de Westhelft, de Sovjet-Unie de Oosthelft. In ruil daarvoor zouden de Duitsers (z.g. Volksdeutsche) uit de door de Sovjet-Unie bezette Baltische staten ( Estland, Letland en Litouwen) moeten vertrekken en verhuizen naar het ‘Reich’. In de praktijk betekende dit dat veel Poolse boeren werden onteigend en dat in hun plaats Duitse boeren uit de Baltische Staten kwamen. Ook uit de gezinnen van deze landverhuizers werden de mannen vrijwel direct voor de krijgsdienst opgeroepen om vanaf 1942 de oorlog tegen de Sovjet-Unie te voeren. Zodoende moesten ook deze boerderijen drijven op de lichaamskracht van vrouwen en die hadden beslist hulp nodig. Voorwaarde voor het meedoen aan de Germaanse Landdienst was een goede gezondheid en verder bovenal Arische afstamming en - lichaamseigenschappen. De Duitsers uit de Baltische staten hadden zich deels met de daar wonende Slavische volken vermengd en volgens de Nazistische Rassenwaan moesten die dus met Arisch bloed worden ‘aangezuiverd’. Men had dus aan alles gedacht; ook aan de mogelijkheid dat de werkers en werksters van de Germaansche Landdienst liefde zouden opvatten voor de Volksdeutsche. Dit was mij allemaal onbekend. 19
Ik was nog helemaal niet voorgelicht en wist niets over seks. Het was de Duitsers kennelijk ontgaan dat mijn moeder een (Duitse) zigeunerin was. Hadden ze dat geweten, dan was ik in hun ogen een ‘Mischling’ (halfbloed) geweest. De zigeunermischlingen (zou later blijken) werden als eerste naar Auschwitsch getransporteerd en vergast. Maar aangezien niets in mijn moeders paspoort er op wees dat ze van zigeuners afstamde en ze in Nederland ook nooit contact had gezocht met de Roma of Sinti gemeenschappen, gold ze in de ogen van de Nazi’s als een Duitse. Nu was het alleen nog van belang dat ik voldoende Arische eigenschappen had. Het liefst moest ik lang en blond zijn en dat was ik. Ik moest voor de Germaanse Landdienst gekeurd worden. Ik herinner me die dag nog heel helder, want ik werd op die dag voor het eerst ongesteld. Ik wist helemaal niet wat er met me gebeurde en ging in paniek naar moeder: “Moeder, ik bloed van onderen”. Ze glimlachte en zei alleen maar: “Dat betekent dat je nu een vrouwtje bent geworden”. Verdere uitleg kreeg ik niet. De keuring zelf vond ik heel vernederend. Ik moest me uitkleden tot op een onderbroek. Toen werd ik binnen gebracht in een grote kamer. Daar zaten een stuk of tien oudere heren, voornamelijk Duitsers, in een halve cirkel. Ik moest in het midden gaan staan en langzaam om mijn as draaien, terwijl zij opmerkingen maakten over mijn uiterlijk. Ik hoorde iemand zeggen: “Het figuur van een jongen”. Ik was dan ook eerder atletisch gebouwd met verhoudingsgewijs smalle heupen. Het duurde gelukkig niet lang. Ik was blond en redelijk lang en daar ging het om. Ik was Arisch en werd goedgekeurd voor de Germaanse Landdienst. Ik was op het moment van keuring pas 13 jaar oud. Vandaag is dat een hele leeftijd, omdat teeners via televisie, modern onderwijs en vakantiereizen naar het buitenland heel wereldwijs zijn. Maar destijds was een meisje van 13 nog echt een kind. Niemand leerde je om assertief te zijn of voor jezelf op te komen. Na de lagere school ging je misschien een of twee jaar naar de huishoudschool. Daar leerde je koken, strijken en ‘nuttige handwerken’. Seksuele voorlichting was er niet. De meesten van mijn leeftijdgenoten hadden de provincie Groningen nooit verlaten en hadden zelfs de zee nooit gezien. Bergen kenden ze alleen van die 20
enkele keer, dat ze met hun ouders naar de bioscoop waren geweest. Een enkeling was misschien eens bij een oom of tante wezen logeren, maar langer dan 14 dagen ging een kind niet uit het eigen gezin weg. Ik moest gelukkig nog wachten tot ik 14 was, maar begin 1942 was het dan zover. Samen met honderden andere NSB kinderen en een aantal begeleiders en begeleidsters vertrokken we per trein naar het Oosten. Over de reis weet ik niet meer zoveel. Ik raakte mijn oriëntatie helemaal kwijt, omdat we natuurlijk meerdere keren moesten overstappen. De reis duurde meerdere dagen.
Naar Polen Uiteindelijk kwam mijn groep terecht in Tiegenhof (Nowy Dwór Gdanski) bij Danzig (Gdansk) in het huidige Polen. Daar was een groot kamp bestaande uit een aantal lange barakken. Wij sliepen op strozakken in stapelbedden van wel drie etages. Er waren niet alleen kinderen uit Nederland, maar ook uit België en verder uit de voormalige Baltische staten. Iedereen probeerde zo goed en zo kwaad als dat ging Duits te spreken. ‘s Ochtends om 6 uur werden we met een fluitje gewekt, moesten ons dan snel wassen en werden met paard en wagen snel uitgereden over de diverse boerderijen in de wijde omgeving. Daar bleven we dan de hele dag en we moesten erg hard werken. Ik leerde melken en andere boerderijvaardigheden. Het zwaarste was natuurlijk het hooien en maaien met de zeis. We aten op de boerderij. We kregen meestal donker brood en veel karnemelk. Schoenen waren natuurlijk op de boerderij ongeschikt, dus liep ik op klompen. Die pasten niet voor mijn slanke voeten. Ik moest voortdurend mijn tenen krommen om ze niet te verliezen en te struikelen. Na even begonnen de knokkels van mijn tenen te bloeden. Er ontstonden lelijke en pijnlijke eeltknobbels op mijn tenen, die mijn voeten nog altijd ontsieren. De boerin bij wie ik werkte, was geen onaardige vrouw, maar zij had zelf problemen genoeg. Haar man en zonen waren aan het front en daarom had zij geen aandacht voor mijn gevoelens. Ik miste mijn ouders en wel speciaal mijn moeder. Ik voelde me heel erg alleen en afgewezen. Na even kreeg ik wel een ‘vriendje’, een jongen, waarvan ik de naam niet meer weet. 21
Wij trokken een klein beetje met elkaar op. Maar na even werd hij ziek; tyfus of cholera, ik weet het niet precies, maar het was besmettelijk. Hij werd weggebracht en ergens in een ziekenhuis in quarantaine gelegd. Ik huilde verschrikkelijk. De boerin liet haar hart spreken en spande het paard voor de wagen. Ik denk, dat we helemaal naar Danzig moesten. In ieder geval kon ik hem in het ziekenhuis achter een glazen raam zien liggen. Hij zwaaide flauwtjes. Spreken konden we elkaar niet.
Verkracht De eenzaamheid en het heimwee kregen mij steeds meer te pakken en hadden ook invloed op mijn gezondheid. Ik begon buikpijnen te krijgen. Ik ontwikkelde een darmziekte, colitus ulcerosa, waaraan ik een groot deel van mijn leven zou blijven lijden. De ziekte maakte zich merkbaar door hevige buikpijnen, problemen met de stoelgang (dan weer verstopping, dan weer diarree) en regelmatig bloed en of pus in de ontlasting. In het kamp hield men geen rekening met het feit dat ik eigenlijk een dieet moest houden. En zo werd ik steeds zieker, totdat ik niet meer kon werken en kreunend van de pijn in bed bleef liggen, terwijl ik mijn buik tegen de muur drukte om die als het ware te ondersteunen. Toen werd ik in de ziekenboeg opgenomen. En daar lag ik helemaal alleen op een kamer. De hele dag was het doodstil in de barak. Iedereen was naar het werk. Alleen een blokoudste, een jongen van een jaar of 20, met grote dikke brilleglazen was ter bewaking op dat deel van het terrein aanwezig. Hij moest zorgen dat ik iets te eten kreeg. Hij keek op een heel eigenaardige manier naar mij. Ik vond hem maar een engerd, met die bril. Op een van die dagen, dat ik daar alleen lag, kwam hij de kamer binnen en stortte zich op mij. Ik wist niet wat me overkwam. Ik schreeuwde moord en brand, maar er was niemand. Hij verkrachtte mij en toen liet hij mij ontredderd achter. Hij dreigde mij dat ik niemand iets moest vertellen; anders zou het slecht met me aflopen. Ik voelde me zo vies. Ja, en waar moest ik met mijn verhaal heen. Op het kamp durfde ik het niemand te vertellen. En zo bleef ik met deze ellendige ervaring zitten. Toen ik na 8 maanden voor vakantie naar huis mocht, vertelde ik het natuurlijk direct aan mijn ouders. Ze schrokken er misschien wel van, maar dat lieten ze niet merken. Ze reageerden: “Nu dat is natuurlijk niet leuk, maar zulke dingen gebeuren nu eenmaal”. 22
Weer naar Polen In het voorjaar stuurden ze me gewoon weer mee naar Danzig, of ik wilde of niet; ik moest! Het was natuurlijk niet alleen maar ellende in Tiegenhof. Er werd van alles aan ontspanning gedaan, muziek gemaakt, sportwedstrijden gehouden e.d. Tijdens een van die wedstrijddagen, waaraan tieners van verschillende nationaliteiten meededen, won ik belangrijke medailles in hardlopen, verspringen en hoogspringen. Mijn vader heeft ze heel lang bewaard en toonde ze destijds aan familie en kennissen. Daar was hij trots op; een dochter met geweldige sportprestaties, die op internationale sportwedstrijden medailles won. In de zomer van dat jaar - het zal 1943 geweest zijn - kwam onkel Hagen, de Duitse huisvriend van mijn ouders, mij opzoeken. Kennelijk moest hij in de buurt zijn. Hij haalde me op (ik kreeg een paar dagen vrij) en nam me mee naar Danzig. Daar logeerden we in een hotel. Het was de eerste keer van mijn leven dat ik in een hotel sliep. Hij was een vertrouwenwekkende vaderfiguur en ik voelde me heel veilig en ontspannen. Samen bekeken we Danzig - toen nog een mooie stad - en vervolgens reisden we naar Zoppot (Sopot), een mondaine badplaats aan de Oostzee. Daar wandelden we rond en zaten op het strand. Heerlijk om er even uit te zijn. Inmiddels werden de berichten van het Oostfront steeds grimmiger. Sinds de Duitsers in de winter van 1942/43 de slag bij Stalingrad hadden verloren, rukten de Russen langzaam maar zeker naar het Westen op. Er ontstond een toenemende sfeer van bezorgdheid en spanning. Het aantal gesneuvelden aan beide kanten was erg hoog. Veel mensen zaten in over hun familieleden, vaders, broers en zonen, die aan het Oostfront dienden. Met de Russen viel niet te spotten. Je kon maar beter niet in hun handen vallen. Het zou nog tot de winter van 1944/45 duren voordat de Russen Danzig bereikten, maar toen was ik gelukkig allang niet meer daar.
Dolle dinsdag Of ik nu twee of drie seizoenen in Polen heb gewerkt weet ik niet meer. Wel weet ik dat ik in september 1944 thuis was. Inmiddels waren de geallieerden in Normandië geland en ze hadden de Duitsers op meerdere plekken in Frankrijk verslagen. Begin september veroverden ze Zeeuws-Vlaanderen en startten een groot offensief, waarbij ze Brabant en Limburg veroverden. 23
Half september werd hun opmars gestuit door de Duitsers, die in de slag om Arnhem het Britse parachutistenleger versloegen. Noord-Nederland zou nog een barre hongerwinter onder het Duitse juk blijven zuchten. Maar begin september rukten de Geallieerden steeds verder naar het Noorden op. De Nederlandse bevolking herademde. Nog even en de oorlog was voorbij. Dan zou men zich wel wreken aan de NSB-ers en iedereen die met de Duitsers had samengewerkt. De geruchten gingen sneller dan de werkelijkheid. Op vier september werd Antwerpen bevrijd. Op vijf september gingen veel Nederlanders niet naar hun werk. Men haalde de rood-wit-blauwe vlaggen te voorschijn en ging op de uitkijk staan. Iemand beweerde: “Ze zijn al in Breda”. Het is nu nog maar een kwestie van uren, hooguit van een enkele dag. Bij de NSB-ers brak paniek uit. Men vernietigde de archieven en ledenlijsten, zodat die niet als belastend materiaal in de handen van de Geallieerden zouden vallen. Deze dag staat bekend als ‘Dolle Dinsdag’. Op een snel bijeengeroepen vergadering besloot men dat de vrouwen en kinderen van de NSB-ers geëvacueerd moesten worden. Meer dan 30 treinen werden ingezet om tienduizenden NSB verwanten naar Duitsland te brengen. Omdat er geen radio was en geen kranten, wist ik natuurlijk helemaal niet wat er aan de hand was. Maar ineens begon mijn moeder te pakken. Een grote hutkoffer werd te voorschijn gehaald en het nodige aan kleding werd erin gestopt. Oom Harm hielp ons om alle bagage naar het station te krijgen en in de trein te zetten. Vader was nergens te bekennen. Die had andere verplichtingen. En zo vertrokken wij met z’n vijven - mijn moeder die toen 43 was; ik was 16; Thea 14; Henk 12 en Ben 10 jaar - niet wetend waar we terecht zouden komen. Moeder had haar eigen plan. Zij reisde niet zoals alle NSB-vrouwen naar Lüneburg, maar ging naar Dorsten, bij Hagen, aan de zuidkant van het Roergebied om haar familie op te zoeken. Die zouden ons wel opnemen, dacht ze. Toen we daar aankwamen, kwam moeder tot een vreselijke ontdekking. Er was van haar directe verwanten niemand meer over. Ze waren als zigeuners allemaal afgevoerd en in concentratiekampen in Polen opgesloten. 24
Uiteindelijk zou blijken dat de meeste familieleden de oorlog niet hebben overleefd. Zij werden omgebracht in de Duitse vernietigingskampen. Ik herinner me nog dat moeder geheel overstuur was. Ze huilde dagenlang. We konden in Dorsten ook niet blijven hangen. Er was een veel te groot risico, dat men haar als zigeunerin en ons als halfzigeuners ook zou oppakken. Maar waar moest ze heen?
25
3 - O pnieuw naar Kalsching Zij besloot om naar Bohemen te reizen, naar de familie Prinz in Kalsching, met wie ze altijd nog correspondeerde. Maar ook dat ging niet zonder levensgevaar. Overal onderweg waren de steden en de stations verwoest door de geallieerde bombardementen. Voortdurend werden treinen en spoorlijnen beschoten of gebombardeerd. Vaak reden treinen niet verder, omdat eerst de rails moesten worden gerepareerd. Ergens in Midden-Duitsland moesten we de trein uit, omdat deze niet verder ging. We wilden op het perron overnachten. Ineens hoorden we schieten; ik voelde een hevige pijn in mijn bovenbeen en in mijn zij. Ik was door kogels geraakt. Om ons heen waren nog meer mensen gewond. Overal was bloed. Er waren er zelfs een paar gedood. Van ons gezin was ik de enige die was geraakt. Ik bloedde verschrikkelijk, maar de verwondingen bleken gelukkig niet heel ernstig te zijn. De kogels hadden mij alleen geschaafd, aan mijn bovenbeen en op mijn buik. Ik werd verbonden en de reis ging met de volgende trein gewoon verder. En zo gebeurde het, dat wij na een dagenlange treinreis in de herfst van 1944 in Bohemen in Kalsching aankwamen. Daar wist niemand dat mijn moeder een zigeunerin was en wij waren door ons uiterlijk al helemaal niet verdacht. Ik was door de zomerzon hoogblond en Thea had roodblond haar. Het echtpaar Prinz hielp ons om in Kalsching woonruimte te vinden. We kwamen terecht op de zolderverdieping van een boerderij midden in het dorp. Ik kreeg prompt een baantje als kruidenierster in de winkel van Prinz. Ik was de enige van ons gezin die werkte. Moeder vond Thea en de jongens te jong. Ik denk dat de jongens in Kalsching gewoon naar de dorpsschool gingen. In ieder geval was de oorlog in Kalsching ver weg. Het leven leek wel bijna normaal. Moeder maakte het gezellig en er was iets van een gezinsleven. Op een goede dag moest moeder naar de tandarts. We namen het boemeltreintje naar Krummau, want in Kalsching was geen tandartspraktijk. Onderweg pakte ze haar poederdoos uit de tas en 26
poederde haar gezicht. Ik vroeg haar of ik ook een beetje poeder op mijn gezicht mocht doen. Ze gaf het doosje aan mij, maar ik liet het uit mijn handen vallen. Mijn hele jurk zat onder de poeder. Ik was verbijsterd en geschrokken. Ik schaamde me en brak in tranen uit. Zou moeder nu kwaad worden? Uiteindelijk hadden we geen geld om nieuwe cosmetica te kopen. Ze keek me aan en begon ineens te schaterlachen. Van pure ellende lachte ik mee; ook wel een beetje opgelucht, omdat moeder niet boos was. Toen kwam de winter. Kalsching ligt in het Boheemse Woud in een breed dal. Net ten Noorden van het dorp lag de berg ‘Schöninger’ (tegenwoordig “Klet”) van meer dan 1000 m. hoog. De hele winter was er een dik pak sneeuw. Aan de ene kant prachtig, aan de andere kant ook wel erg koud! Daar waren wij als Nederlanders met onze natte warme winters niet op voorbereid. Maar goed, mensen uit het dorp hielpen ons met gebruikte kleding. Toen kwam het voorjaar (1945). De oorlog kwam angstig dichtbij. De Duitse verdediging stortte in. Hitler pleegde op 28 april zelfmoord! Toen dat bekend werd, ging een siddering van vrees en ontzetting door ons allen heen.
Woonden we in deze boerderij? Ik weet het niet zeker, want in de oorlog waren alle huizen grauw
27
In Kalsching hadden de mensen elkaar voor de oorlog gegroet met “Grüß Gott”. Dat was na 1939 vervangen door “Heil Hitler”. Wie de Hitlergroet niet bracht, werd in de winkel van Prinz niet bediend. Hij was onze god. Zo was het ons voorgehouden. Eeuwige trouw hadden wij op de Führer, Adolf Hitler, gezworen. Hij was bijna onfeilbaar. Ook ik was in hem gaan geloven. Zo was het mij thuis door mijn vader, daarna op de Jeugdstorm, bij de Hitlerjugend en in de Germaansche Landdienst geleerd. Wat weet en begrijpt een kind nu. Alle nieuwsvoorziening was eenzijdig en ik had nooit de kans gekregen verschillende meningen te horen. Mijn wereld stortte in. Maar ik kreeg geen kans daar ook maar even over na te denken. Dezelfde dag reden de Amerikanen met hun tanks Kalsching binnen.
Howard Vanuit Beieren in het Zuidwesten naderden de Amerikanen, vanuit Polen in het Noorden de Russen. Tijdens het verdrag van Jalta hadden Stalin, Churchill en Roosevelt afgesproken dat geheel Bohemen door de Sovjets bezet zou worden. Maar dat wisten wij toen nog niet. Voor de Russen was iedereen doodsbang. Men wist uit verhalen van het Oostfront dat de Russen dikwijls de krijgsgevangen Duitsers doodschoten en dat zij zich ook aan Duitse vrouwen vergrepen. Die berichten kwamen via de Duitse nieuwsvoorziening en ze werden in de winter 1944/45 bevestigd door vluchtelingen uit Pommeren. De Duitse bevelhebber van een legeronderdeel bij ons in de buurt besloot dat het beter was om zich aan de Amerikanen over te geven dan aan de Russen. En zo kon het gebeuren, dat de Amerikanen na hevige strijd in Beieren zonder verdere gevechten Zuid-Bohemen binnentrokken, terwijl de Russen in Noord Bohemen nog vochten met andere Duitse troepen. Zo werd Kalsching eind april 1945 door de Amerikanen ‘bevrijd’. De Duitstalige bewoners van deze streek hadden daar heel dubbele gevoelens over. De Tschechen, ja, die juichten. Maar die waren er in Kalsching nauwelijks. En zo werd dus ons dorpje door de Amerikanen bezet en werden de soldaten ingekwartierd in de school en bij verschillende particulieren. De Amerikanen gedroegen zich heel fatsoenlijk. Met kleine geschenken wisten ze de kinderen al spoedig voor zich te winnen en ook de volwas28
sen bewoners ademden op, omdat de oorlog voorbij was en de Amerikanen geen moordenaars en verkrachters waren, zoals de Duitse propaganda ons had willen laten geloven. Iedereen had verwanten in krijgsdienst en iedereen hoopte, nu de oorlog voorbij was, de mannen spoedig levend terug te zien. Ik raakte bevriend met Howard. Ik was zelf inmiddels 17; hij was 22 en sprak behoorlijk Duits; anders hadden we natuurlijk niet kunnen communiceren. Hij werd helemaal verliefd op mij en ik op hem. Ik voelde me heel gelukkig. Eindelijk iemand die werkelijk om mij gaf. In die tijd ging verliefd zijn niet verder dan een kusje op de wang, een arm om je heen slaan en samen een stukje wandelen. Ik herinner me nog, dat we een keer een hele dag op weg waren om de Schöninger, de berg ten Noorden van Kalsching, te beklimmen. Howard Hoyt was geboren en getogen in Kalamazoo (Michigan) niet ver van Chicago. Hij en zijn familie waren Methodisten, zo vertelde hij. Ik had er geen idee van wat dat betekende of inhield. En ook al duurde onze romance maar kort, hij wilde werkelijk met mij trouwen. Hij nam het metalen identiteitsplaatje dat alle soldaten om hun nek hadden en hing het om mijn hals. “Schrijf me; ik wacht op je”, zei hij, voordat hij moest vertrekken.
De Russen komen! Amper waren de Amerikanen een beetje gesetteld, of de Russen eisten dat zij uit Bohemen zouden vertrekken en het bestuur over dit gebied aan hen zouden overlaten. Afspraak was afspraak. En zo vertrokken op 8 augustus 1945 de Amerikanen uit Kalsching en omgeving. Inmiddels was tot ons doorgedrongen wat er met de Duitsers in de andere delen van Tsjechië, waar de Russen het voor het zeggen hadden, aan het gebeuren was. Eerst vergrepen de Russen zich aan de Duitse vrouwen. Vervolgens kwamen de Tsjechen en pakten iedereen, die Nazi-sympathieën had gehad, op. De Tsjechen hadden ongelooflijk onder het Duitse juk geleden. Niet alleen waren velen van hen verdreven of onteigend om plaats te maken voor Volksdeutsche (zoals dat ook in Polen was gebeurd), maar verder waren meer dan 500.000 van hen als dwangarbeiders te werk gesteld in de Duitse oorlogsindustrie. 29
Vele van deze arbeiders hadden hun gezinnen jarenlang niet gezien. Velen waren ook omgekomen, als de Duitsers weer eens represailles uitvoerden vanwege een sabotageactie. En dan zwijgen we nog maar over 100.000 Tschechische joden, die in Auschwitsch werden vergast. De Tsjechen hadden dus wraak gezworen tegen de Duitsers. De gevangengenomen Nazi’s werden vaak gemarteld en geëxecuteerd als er ook maar enige aanklacht tegen hen was. Verder werd in die paar maanden duidelijk dat de Tsjechen de gespannen verhoudingen, die eeuwenlang tussen hen en de Duitsers hadden geheerst, voorgoed wilden oplossen door middel van een etnische zuivering. Alle Duitsers zouden Tsjechië moeten verlaten. De meeste bewoners van Kalsching wilden dit onheil niet afwachten. En ze hadden - zo bleek later - gelijk. Tegelijk met de Amerikanen pakten ze hun spullen, laadden die op karren en trokken naar het Zuiden, richting Oostenrijk. De familie Prinz vertrok ook.
Opnieuw verkracht Om wat voor reden dan ook bleven wij, totdat de Russen kwamen. Zij vergrepen zich aan degenen, die achter waren gebleven. Drie Russische soldaten grepen mij en sleurden mij mee. Eén van hen verkrachtte mij. Toen hij klaar was, zei hij : “Sorry”. Toen vluchtten wij ook; onze schamele bezittingen nog steeds in een hutkoffer. En zo kwamen we na een paar dagen aan in de zwaar gebombardeerde stad Linz (Oostenrijk). Daar hoopte zich een mensenmenigte van tienduizenden vluchtelingen op, terwijl de bevolking van de stad zelf probeerde tussen de puinhopen te overleven. Een onhoudbare situatie.
30
4 - D e reis zonder einde De vluchtelingen moesten verspreid worden over heel Duitsland, maar er was geen enkele organisatie die dat regelde; er was geen voedselhulp; geen plek om te overnachten; iedereen was aan zichzelf overgeleverd. En zo besloot mijn moeder om te proberen terug te keren naar Nederland, zonder geld, zonder eten of drinken. Met haar bevolkten duizenden vluchtelingen het station van Linz - of wat daarvan over was - om te proberen in open of dichte goederenwagons richting het Westen te reizen. Een lange en uitputtende reis begon. Ik vind het nog altijd moeilijk om naar goederentreinen te kijken, omdat het bij mij de emoties van deze verschrikkelijke reis weer oproept. Vanwege het gebrek aan treinen en de voortdurende reparaties aan het spoor (alles was immers in de maanden ervoor kapot gebombardeerd) stonden de treinen soms urenlang stil in de brandende zon, zonder dat er ergens een druppel water te bekennen viel.
Dorst Toen heb ik gemerkt dat dorst nog veel erger is dan honger. Eens stopte de trein op een station, waar maar één kraan was. Moeder stuurde mij er op uit met een fles om te proberen water te krijgen. Ik kon immers zo hard lopen. Bij de kraan brak een complete vechtpartij uit. Er werd geslagen en geduwd. Iedereen was radeloos van de dorst. Eindelijk kon ik erbij met mijn flesje, maar de trein was al begonnen te rijden. Water of de trein? Toen ik uiteindelijk wat water in mijn flesje had, reed de trein al zo snel, dat ik er niet meer op kon springen. Anderen grepen mij vast en hesen mij nog net in de rijdende trein. Soms ging een trein gewoon niet meer verder en moesten we dagen wachten op een perron tot er weer een trein in de goed richting langskwam. En dan was het vechten om er op te komen.
Honger En we leden honger!! In Kalsching hadden we voor het laatst normaal gegeten en dat was inmiddels weken geleden. 31
Onderweg stopte de trein een keer midden tussen de akkers. Er was een aardappelveld en de mensen renden de trein uit om rauwe aardappels te verzamelen om ten minste toch iets in hun buik te hebben. Met mij ging het ondertussen niet goed. Ik had weer last van de colitus ulcerosa en moest eigenlijk aan een zwaar dieet. Maar er was niets te eten, of alleen dingen die mij slecht bekwamen zoals rauwe aardappels. Ook moest ik veel drinken, maar er was vaak niets te drinken. Ik begon ziek te worden en verzwakte met de dag. Ik kreeg hongeroedeem; dikke benen, omdat mijn hart niet meer in staat was om het vocht uit de benen naar boven te pompen en een sterk vermagerd bovenlichaam.
Collaps Regelmatig had ik flauwtes en verloor voor korte tijd het bewustzijn. Ten slotte verloor ik de strijdbaarheid om verder te leven. Op het station van Viersen stortte ik in elkaar en raakte in coma. Wat er vanaf dat moment gebeurde, weet ik zelf niet. Ze hebben me het later verteld. We waren eigenlijk al vlak bij de Nederlandse grens. Viersen is de laatste Duitse stad aan de spoorlijn die van het Roergebied naar Venlo loopt. Het ligt misschien 30 km. van de Nederlandse grens. Het gebied werd door Engelse troepen bezet. Toen ik voor dood op het perron bleef liggen, kon mijn moeder natuurlijk niet verder. Gelukkig schoten Engelse soldaten haar te hulp. Ze regelden een jeep en legden mij op een brancard.
Joseph Zij wisten dat er in de buurt een katholiek sanatorium voor kinderen was, dat ook was opengesteld om vluchtelingen op te vangen. Zo werd ons hele gezin gebracht naar de Landeskinderklinik van Süchteln, een klein plaatsje bij Viersen. Het ziekenhuis, oorspronkelijk bedoeld als sanatorium voor kinderen die aan TBC leden, werd inmiddels voor van alles gebruikt. Het werd (buiten de artsen) helemaal bemand door rooms katholieke nonnen. Het was dan ook een kloosterziekenhuis met een grote kapel bedoeld voor de nonnen maar natuurlijk ook voor de patiënten. Tevens was aan dit ziekenhuis een priester verbonden. Toen ik bij kwam, lag ik in een bed met schone lakens. Dat was al maanden niet meer gebeurd. Het voeteneind van het bed stond 32
op klossen. Ik lag dus achterover, zodat mijn hart het overtollige vocht uit mijn benen gemakkelijker kon afvoeren en de bloeddruk in mijn hoofd wat zou toenemen. Behalve dat ik wakker werd in een vreemd maar schoon bed, werd ik direct getroffen door een beeld van de gekruisigde Christus aan de muur bij het voeteneinde. Natuurlijk had ik wel eens eerder een crucifix gezien, maar nu greep het me vreselijk aan; de lijdende man aan het kruis. Ik had Joseph Ehl inmiddels genoeg lijdende mensen gezien. “Haal dat weg” riep ik, toen kort daarna een nonnetje binnenkwam. Ze werd niet boos, maar bleef heel vriendelijk. Kennelijk begreep ze dat ik niet met religie was opgevoed. Ze haalde de crucifix weg. Deze zuster, met de naam Bernedette, probeerde mij heel voorzichtig iets te laten eten of drinken. In het begin kreeg ik dingen als rijstwater, later kreeg ik andere vormen van pap, totdat ik weer normaal kon eten en mijn lichaamskracht weer terugkeerde. Ze probeerde met me te praten over God en over Jezus en kwam zo tot de ontdekking dat ik werkelijk niets over God wist. Mijn god was Hitler geweest. Toen besloot ze de instellingspriester naar mij toe te sturen. Hij heette Jozef Ehl. Hij was nog jong, rond de dertig en hij woonde daar met zijn zuster en zijn moeder. Het klikte direct tussen ons. Hij vertelde me over God de Vader die mij liefhad, over Jezus die voor mij gestorven was en over de katholieke kerk, de moederkerk. En door alles wat hij vertelde, vielen ineens allerlei dingen op hun plaats. Hij had geduld en gaf mij antwoord op veel van de ‘waarom-vragen’, die mijn eigen vader altijd geïrriteerd hadden. 33
6 - D e He er zelf En in de maanden dat ik lichamelijk weer begon te leven, begon ook mijn geest op te ademen. Ik wilde God dienen en Hem toebehoren. En zo gebeurde het dat ik me in het voorjaar van 1946 in de kloosterkapel van Süchteln liet dopen. Jozef was apetrots. Uiteindelijk had hij mij tot Jezus geleid en het kwam toen niet vaak voor dat iemand als ‘volwassene’ werd gedoopt. De nonnetjes hadden voor mij een mooi jurkje gemaakt, want wij hadden zelf nauwelijks kleren meer. Het was donkerblauw met smokwerk aan de bovenkant en een wit ‘bobbykraagje’. Eigenlijk vond ik het verschrikkelijk truttig, maar ik was blij dat ik iets had. De kapel was helemaal versierd met witte bloemen; heel feestelijk. De doop was voor mij heel belangrijk. Ik wilde werkelijk afscheid nemen van mijn vorige leven en met Jezus opnieuw beginnen. Jozef goot driemaal water over mijn hoofd; in de naam van de Vader, in de naam van de Zoon en in de naam van de Heilige Geest. Ik moest mijn hoofd scheef houden, zodat hij het water erover kon gieten.
Jezus verschijnt! Toen ik mijn hoofd weer oprichtte, zag ik iets wat verder niemand zag. Ik zag Jezus, die zijn armen naar mij uitstrekte. Een diepe liefde omving mij, een diepe blijdschap daalde in mij neer. Tussen twee rijen van nonnen door verliet ik met Jozef de kapel. Ik hoorde iemand fluisteren: “Wie ein Engel”. Kennelijk straalde ik, maar dat kon ik zelf niet zien. Ik was nog volledig onder de indruk van het gezicht, waarin Jezus zich aan mij bekend maakte. Dat zou me altijd bij blijven. Deze Jezus, die ik toen had ontmoet, zou ik blijven zoeken. Naar zijn nabijheid zou ik altijd blijven verlangen. Inmiddels was ik hersteld. Moeder had al die tijd in de keuken van het ziekenhuis gewerkt om enig inkomen te verdienen. Moeder en mijn broers en zus hadden al die tijd ook bij het ziekenhuis gewoond, maar nu werd het tijd om terug te gaan naar Nederland. 34
Terug naar Nederland Wij reisden per trein terug naar Groningen en klopten aan bij de verwanten van mijn vader. We konden wel vermoeden, wat er gebeurd was. Vader was direct na de bevrijding opgepakt en in een kamp voor NSB-ers gestopt. Hij was veroordeeld en zou langere tijd in de gevangenis moeten blijven. Moeder had het sowieso met vader gehad. Ze wilde graag scheiden, maar het zou nog even duren, voordat de scheiding werkelijkheid kon worden. Oom Harm kon ons aan woonruimte helpen boven het atelier, waar hij als kleermaker werkte. Het was eigenlijk maar een zolder, maar wij waren blij dat we iets hadden. In heel Nederland was een geweldige woningnood, omdat er in de oorlog niets gebouwd was. De werkplaats van oom Harm was in de Volkingestraat in het centrum van Groningen. Voorheen was dit de jodenbuurt geweest, voor de armere joden wel te verstaan. Maar die waren allemaal weggevoerd. Hun plaats werd nu ingenomen door prostituees. En daar woonden wij dus tussen in. De jongens gingen weer naar school en ik moest werken en eigenlijk voor het belangrijkste deel van het inkomen zorgen. Ik werkte enige tijd in confectieateliers. Als ik vandaag achter de naaimachine zit, gaat dat nog met dezelfde racesnelheid als die ik toen moest maken. Daarna werkte ik een tijd bij rijke mensen, die aan de Grote Markt woonden. Ik was daar intern. Dat was wel prettig, want moeder had op haar zolder eigenlijk te weinig ruimte voor vier kinderen. Ik ging natuurlijk als trouw katholiek iedere morgen naar de Mis. In het eten van de hostie ervoer ik steeds de nabijheid van de Here Jezus. Iets van wat ik bij mijn doop had ervaren, kwam dan weer terug. Ik werd blij en kon de dag weer aan. Ik ging ook trouw om de zoveel tijd naar de biecht. Dat hoorde zo.
Jezus of Howard? In die tijd schreef ik een eerste brief naar Howard Hoyt. Ik had zijn ID plaatje nog altijd om mijn nek hangen. En werkelijk, per kerende post kwam er een brief terug. Hij had met smart gewacht op een levensteken en was zo blij dat ik gezond en wel was. Hij had nog steeds dezelfde gevoelens voor mij als in Kalsching. Zijn brief zat vol met lieve woorden. Zo noemde hij me ‘mijn viooltje’. Ik schreef terug, dat ik ook van hem hield en zo begon een hart35
stochtelijke briefwisseling. Bijna een jaar schreven we met elkaar. Hij wilde zich officieel met mij verloven en begon mij kleren te sturen, o.a. een jurkje van organza-stof. “Want” schreef hij “als je naar Amerika komt, moet je er natuurlijk leuk uitzien”. Ik was apetrots. Hij hield van mij! En hij bood me het uitzicht om uit de troosteloze armoede van ons gezin weg te komen.
Tweestrijd Ik weet niet meer hoe het kwam dat ik de priester, bij wie ik regelmatig biechtte, er iets over 1947 Henny Delina in een jurk vertelde. “Nu, dat is mooi voor die Howard opstuurde. je, maar wat voor geloof hangt deze jongeman aan?” Ik antwoordde dat hij methodist was. Dat had hij me in Kalsching ooit verteld. “Maar dat is helemaal verkeerd” zei de priester. “Twee geloven op een kussen, daar rust de duivel tussen! Weet je niet dat de rooms-katholieke kerk de enige ware kerk van Christus is? De andere geloofsgemeenschappen zijn afgescheiden van de enige ware kerk”. Ik schrok. “Maar dat komt wel goed”, protesteerde ik, “Hij is een heel lieve man”. “Dan zal hij eerst katholiek moeten worden”, zei de priester. En zo schreef ik Howard, wat de priester allemaal had gezegd 1947 Henny Delina in een jurk die Howard opstuurde. en dat hij eerst katholiek moest worden, voordat we zouden kunnen trouwen. Hij schreef terug dat hij nooit rooms katholiek zou worden en verder dat het probleem vanzelf zou worden opgelost, wanneer ik eenmaal in de Verenigde Staten zou zijn aangekomen. Daarover wilde hij het vooral hebben. Ik moest zo spoedig mogelijk komen! Ja, daar zat ik nu mee. Ik vertelde over mijn tweestrijd aan de priester, toen ik de volgende keer ging biechten. Daar is de biecht nu eenmaal voor. En de kerk heeft priesters om de gelovigen de ware weg te wijzen. De priester raakte duidelijk geïrriteerd: “Jongedame, waar ben jij nu mee bezig? Wie wil je dienen? God of deze wereld? 36
God verbiedt huwelijksverbintenissen met andersgelovigen”. En daar zat ik; in grote tweestrijd. Ik wilde natuurlijk Jezus dienen en Hem geen verdriet doen. En volgens de priester was ik bezig Jezus verdriet te doen; ja, ik was Hem aan het verloochenen! Hij zei: “Je moet de relatie verbreken”. Howard schreef: “Kom naar de Verenigde Staten. Je zult zien; alles wordt goed!” Ik wist het niet meer. Ik was zelf niet in staat om Howard een brief te schrijven, waarin ik het uitmaakte. Ik hield te veel van hem en wilde hem geen pijn doen. Zelf was ik met mijn gevoelsleven helemaal in de war. Mijn hart zei: “Ga naar Howard”. Mijn door de priester gemanipuleerd verstand zei: “Je moet het uitmaken, als je Jezus wilt volgen”. Ik zei: “Ik kan zo’n brief niet schrijven”. Toen bood de priester aan de brief in mijn naam te schrijven. Ik stemde toe. Hij schreef dat ik de relatie beëindigde, omdat er geen toekomst was voor een huwelijk tussen mensen van een verschillend geloof. Nog een keer schreef Howard mij terug. “Mijn viooltje, mijn tere viooltje. Ik hou van je, maar ik merk, dat ik je niet meer kan bereiken. Je zult ontzettend spijt krijgen van deze stap. Dat voorspel ik je”. Hoe heeft hij gelijk gekregen! Ik had het nog niet door. Maar voor de tweede keer was ik in mijn leven terechtgekomen in een systeem, waarin anderen over mij beslisten en mij op een dwingende manier hun waarheid oplegden. Eerst was dat gebeurd door mijn vader met zijn Nationaal Socialisme. Dat had me bijna mijn leven gekost en ik heb er jarenlang de gevolgen van moeten dragen. Nu gebeurde dat door het gezag van de rooms-katholieke kerk en ik verloor de man, die ik liefhad. Het was 1947, toen de relatie met Howard tot een einde kwam. Stiekem bleef mijn broer Henk ( die Howard natuurlijk ook vanuit Kalsching kende) met hem corresponderen. Maar dat wist ik niet. Howard is in 1949 getrouwd met Dotty; hun eerste zoon Jim werd in 1950 geboren. Maar ook dat wist ik niet.
37
7 - H et klooster Mijn leven stond emotioneel op z’n kop. Als Jezus van mij vroeg, om de man van wie ik hield, los te laten, wat moest ik dan? Ik dacht dat ik na Howard nooit meer een andere man zou lief krijgen. Hem of niemand! Aan de ene kant scheen het leven nu verder zinloos. Aan de andere kant had ik het (zo was me verteld) voor Jezus gedaan. En in deze emotioneel instabiele situatie, nam ik een heel belangrijke beslissing. Als Jezus dit van mij vroeg, dan wilde ik Hem ook helemaal dienen. Ik besprak dit met mijn biechtvader. Hij reageerde positief. In de kerkgeschiedenis hadden heiligen wel vaker hun geliefde losgelaten om geheel voor God te leven. Binnen de rooms-katholieke kerk is dé aangewezen weg om aan zo’n keuze vorm te geven: intrede in een klooster. Afhankelijk van de orde waarbij een bepaald klooster is aangesloten, is er de mogelijkheid om vanuit het evangelie mensen te dienen (werkende orde) of zich geheel op God te concentreren (contemplatieve orde) of een combinatie van beide. Ik schreef ook naar Josef Ehl, de pastoor uit Süchteln in Duitsland, die mij tot het geloof gebracht had. Hij was helemaal enthousiast. Hij vond het prachtig; eerst iemand uit de wereld tot geloof brengen en vervolgens zien dat die persoon de radicale en consequente keuze maakt om geheel voor God te gaan leven. Hij zag het als een bekroning op zijn eigen dienen van God.
De Clarissen In datzelfde jaar kwam ik als postulante (iemand die het proefjaar volgt) in het Clarissen-klooster in Megen (Brabant). Clara (1194 - 1253), de oprichtster van de orde van de Clarissen, was de vriendin van Franciscus van Assisi geweest. Toen Franciscus zijn eigen kloosterorde van de Franciscanen (de oude Nederlandse naam is ‘Minderbroeders’) oprichtte, besloot zij op basis van min of meer dezelfde principes haar eigen orde, die van de Clarissen, op te richten. De persoon van Franciscus had mij, sinds ik over zijn leven had 38
gehoord, zeer geboeid. Hij was een heel gevoelig (niet verstandelijk of theologisch) mens geweest, die sprak met dieren en liefde had voor de natuur. Daarin voelde ik mij aan hem verwant. Als ik ergens koeien zie, begin ik ook tegen ze te praten. Er was natuurlijk een verschil tussen de Clarissen en de Franciscanen. De Franciscaner monniken reisden al predikend over de wereld. Voor vrouwen was een dergelijke levenswijze veel te gevaarlijk. Zij leefden dus teruggetrokken in kloosters. Maar er was ook een grote overeenkomst. De Minderbroeders leefden in soberheid en armoede, omdat in hun statuten stond dat zij zich geen bezittingen mochten verwerven. Dat gold ook voor de Clarissen. Toen ik in het klooster binnenkwam, moest ik een nieuwe aam kiezen. De keuze was mij duidelijk. Ik heette vanaf die dag Francisca. De orde van de Clarissen is en was een contemplatieve orde. Dat betekent dat de nonnen (we noemden elkaar zusters) nooit buiten het klooster kwamen. Zij leefden volstrekt afgescheiden van de wereld. Wij baden wel voor de wereld, maar kwamen er niet in. Ons voedsel verbouwden we deels zelf in de kloostertuin, deels werd er geld verdiend door de hostiebakkerij. Daar werd de zogenaamde ‘hostie’ (ook ‘ouwel’ genoemd) gebakken uit flinterdun deeg. De hostie wordt in de rooms-katholieke kerk gebruikt als ‘brood’ ten behoeve van de misvieringen. In de protestantse kerken gebruikt men voor het Heilig Avondmaal vaak gewoon witbrood of (naar joods voorbeeld) matses of vergelijkbare crackers. Aangezien er toen in Nederland nog iedere dag meer dan een miljoen katholieken vóór hun werk naar de mis gingen, werd er dus dagelijks een gigantische hoeveelheid hostie gebruikt. Die maakten en verkochten wij dus.
Gelofte Nadat ik een jaar op proef als postulante in het klooster verbleef, werd ik novice (nieuweling). Daarbij moest je een dubbele gelofte afleggen: Eén van trouw op de katholieke Kerk en een andere betreffende het celibaat. Nu kreeg ik een zwart habijt en werden mijn haren totaal afgeknipt. Ik zou in principe het klooster nooit meer verlaten (zelfs niet voor familiebezoek) om alleen God te zoeken. Ik kreeg een eenvoudige zilveren ring om ten teken dat ik nu met 39
Christus was ‘getrouwd’. Ik had geen eigen bezit. Ik had mijn eigen naam niet meer. Ik had zelfs geen kam! Ik had door het afknippen van mijn haar geen schoonheid meer. Er was trouwens in het hele klooster geen spiegel te vinden. Het zou de ijdelheid maar in de hand werken. Gepraat werd er niet. Bij hoge uitzondering kon je iets zeggen. Eenmaal per week werd er aan tafel de gelegenheid gegeven met elkaar te spreken. Helaas, dan wist niemand iets te zeggen. Overdag werd er hard gewerkt in de tuin, in de huishouding en in de hostiebakkerij. Tussendoor waren er de gebedstijden. Maar ook ‘s nachts moesten we eruit om te bidden voor de wereld. Immers ‘s nachts wordt er het meest gezondigd! Dit betekende wel dat er een bepaalde mate van oververmoeidheid ontstond. Nu kan de mens heel wat hebben, maar dit sloopt toch je creatieve denkvermogen. Wij zusters leefden in volstrekte armoede. Daar kon ik best mee omgaan. Sommige dingen waren nog wel amusant. Zo hadden we geen borden, maar een eeuwenoude tafel met een heel dik tafelblad, waarin uithollingen waren gemaakt. Daarin werd het eten geschept. Wanneer de maaltijd klaar was, werd de hele tafel op zijn kant gezet en uitgespoeld. Eigenlijk heel onhandig. Ik was met volle toewijding het klooster ingegaan en ook best bereid om over allerlei onaangenaamheden heen te stappen.Toch ging het op de lange duur niet goed. Ik ervoer veel te weinig van de aanwezigheid van Jezus, zoals ik die met mijn doop had ervaren.
Onderdrukking van gevoel Dan liep ik tegen allerlei dingen op, waarin ik de Vader niet kon herkennen. Ik was een jong en sprankelend wezen; heel extrovert en beweeglijk. In het klooster probeerde men ons nederigheid en ingetogenheid te leren, maar precies verkeerd om. Men meende dat als je van buitenaf iedere expressie zou onderdrukken, de binnenkant wel vroom en nederig zou worden. Ik voelde dat dat niet klopte. Wij moesten in het klooster of in de kloostertuin altijd met gebogen hoofd en gevouwen handen lopen. Heel waardig moesten we voortschrijden, altijd helemaal aan de rechterkant van de gang of het pad. In mij zat echter de nodige levenslust. Ik rende soms met twee treden tegelijk de trappen op of af. Soms als ik aan het vegen was, gebruikte ik de bezem of zwab40
ber wel even als polsstok om m’n energie kwijt te raken. Maar dat mocht natuurlijk niet. Dan kreeg ik straf!
Straf De moeder-overste merkte al snel dat ik bang was voor onweer. Ik was immers als kind thuis bijna door de bliksem getroffen. Dan liet ze mij voor straf, wanneer het onweerde, buiten op een ladder de ramen wassen. Of ze liet mij met een klein borsteltje de lange betegelde gang schoonboenen. Zo zou ik wel nederigheid leren. Ik boende tot mijn knieën bijna door waren. Er waren nog ander manieren om mij nederigheid te leren. Dat gebeurde door middel van zelfkwelling. Ik moest bijvoorbeeld uren lang gebeden opzeggen, geknield op een speciaal soort bidstoel. Daarop zaten hard-rubberen punten, die langzaam in mijn knieën drongen, totdat ze begonnen te bloeden. Of ze lieten mij een zogenaamde boetegordel dragen. Onder mijn kleren op de blote huid droeg je dan een gordel, een band van een soort gevlochten kokostouw. Dat schuurde! Als je er een dag mee moest werken, zat je hele taile vol schaafwonden. Zo probeerde men de zusters (want het overkwam niet alleen mij) nederigheid van buiten af te leren. Later zou ik erachter komen, dat Paulus daar het volgende over zegt: (Col.2 : 20 vv.) Indien gij met Christus afgestorven zijt aan de wereldgeesten, waartoe laat gij u, alsof gij in de wereld leefdet, geboden opleggen: raak niet, smaak niet, roer niet aan; dat alles zijn dingen, die door het gebruik teloorgaan, zoals het gaat met voorschriften en leringen van mensen. Dit toch is, al staat het in een roep van wijsheid met zijn eigendunkelijke godsdienst, zijn nederigheid en zijn kastijding van het lichaam, zonder enige waarde en dient slechts tot bevrediging van het vlees. Uiteindelijk brengt een dergelijke benadering alleen maar hoogmoedige of anders zeer gefrustreerde mensen voort. Ik wist intuïtief: dit wil Jezus niet; zo is de Vader niet! Maar wij hadden in het klooster geen Bijbel! Iedere dag lazen wij in ons missaal, een soort van dagboek, met daarin ook teksten uit het Oude en Nieuwe Testament. Maar die waren speciaal uitgezocht en soms ook uit hun verband gerukt. Mijn onrust kwam van binnen uit en had alles te maken met die ene ontmoeting met Jezus tijdens mijn doop. Toen kwam er zoveel liefde op mij af! En hier ervoer ik die liefde niet. O ja er was veel onderlinge liefde. De zusters zagen echt naar elkaar om! Veel meer, 41
dan ik later in sommige ‘evangelische’ kringen ben tegengekomen. Er ging trouwens ook best eens wat mis met de onderlinge liefde. De kunstmatige afgezonderdheid en het feit dat we eigenlijk niet met elkaar mochten praten, maakten dat we op andere manieren contact met elkaar zochten. Met onze ogen, met een gebaar, met een aanraking. En aangezien de zusters ook mensen van vlees en bloed waren (ook al probeerde men dat vlees zoveel mogelijk te onderdrukken), leidde dat toch nog wel eens tot een lesbische gevoelens. Ik zeg dit niet om met vuil te gooien naar mijn medezusters. Het hele systeem van het contemplatief kloosterschap deugt niet! Mensen moeten hun gevoelens kunnen uiten met hun woorden en ze moeten hun aangeboren creativiteit kunnen ontplooien. Wij hadden slechts de koorzang en dan waren het iedere keer dezelfde voorgeschreven liederen. Een andere manier om je gevoelens te uiten, was om ze geheel op Jezus te richten. Wij sliepen in een slaapzaal slechts door gordijnen van elkaar gescheiden. Als je buurvrouw nog licht aanhad en jij niet, kon je min of meer zien wat ze deed.
Levitatie Mijn buurvrouw was zo iemand, die al haar gevoelens op Jezus richtte. Zij had een wat grotere crucifix, die zij voortdurend zoende. Ze lag op haar rug en had de hele nacht die crucifix op haar borst. Ik had aan de ene kant grote bewondering voor haar, omdat zij kennelijk zo’n intense liefde voor Jezus had. Trouwens in het hele klooster werd zij als een soort heilige beschouwd. Zij liet zich er niet op voorstaan, maar was de zachtmoedigheid zelve. Op een goed moment stond ik naast haar tijdens het nachtelijk gebed in de kapel. En tot mijn grote verbazing kwam zij los van de grond. Zij zweefde zo’n 15 á 20 centimeter boven de grond; ietsje voorover. Ik kon mijn ogen niet geloven. Maar dit gebeurde regelmatig! Toen had ik een heilige jaloezie. Zou ik ooit zoveel van Jezus houden als zij? Uiteindelijk zou zij het klooster verlaten en als Missiezuster naar Afrika vertrekken. Later ging ik heel anders over deze bovennatuurlijke verschijnselen denken. Laat ik er maar geen oordeel over geven. Maar ik hecht 42
vandaag geen enkele waarde aan trance-achtige ervaringen, wanneer die niet in de praktijk worden omgezet in gedragsverandering en zegen voor de medemens. Het enige dat mij nog troostte in het klooster, was de dagelijkse communie. In het nemen van het brood (de hostie) ervoer ik de nabijheid van de Heer. De hele kloosterdiscipline stuitte mij steeds meer tegen de borst. Jozef had mij destijds wel de hele veelvoudigheid van de rooms-katholieke religie bekendgemaakt, maar hij had toch altijd de nadruk gelegd op Jezus. Met Maria en andere heiligen had ik niets. Nu ja, je kon van hun levenswandel iets leren en respect hebben voor hun geloofsleven, maar ik had nooit de behoefte gehad Maria of andere heiligen om hulp te vragen of hun voorbede in te roepen. Dat stootte me intuïtief af. Ik was natuurlijk niet - zoals alle katholieke kinderen - vanaf de geboorte geïndoctrineerd met de leer over de verering van heiligen. Ik had wat dat betreft een redelijk onbedorven geweten. Joseph zou later wel eens gekscherend tegen me zeggen: “Je bent katholiek, maar je bent helemaal niet katholiek!” In het klooster en in de missen hadden de heiligen natuurlijk hun plaats en werd hun hulp, bijstand en voorbede ingeroepen. Ook dat stuitte me tegen de borst. Maar wat voor argumenten kon ik inbrengen, wanneer men tegen mij zei: “Maar alle heiligen van vroeger tijd, kerkvaders, bisschoppen en pausen hebben Maria en heiligen om hulp en voorbede gevraagd. Vind jij jezelf daar te goed voor?” Ik begon me ongelukkig te voelen. Ik sprak erover met mijn biechtvader, maar stootte alleen op onbegrip. Vervolgens sprak ik met de ‘novicenmeesteres’ en met de ‘moeder-overste’ (de leidster, abdis van het klooster).
Ik wil eruit! Ik zei: “Jezus is niet hier”. Zij reageerden: “Maar daarvoor zijn we juist hier!” In eerste instantie meenden zij met een bepaalde opstandigheid van mijn kant te moeten afrekenen door mij boetedoeningen te laten doen. Wanneer ik pijn zou lijden zouden deze dwaze gedachten wel worden overwonnen. Ik schreef daar al over. Maar ik hield voet bij stuk: “Ik ervaar Jezus hier niet. Ik wil eruit!” Een klooster is natuurlijk geen gevangenis. Het is een vrijwillige 43
opsluiting. Het moest wel allemaal netjes geregeld worden, want ik wilde tenslotte wel rooms-katholiek blijven. Ik had reeds een zogenaamde ‘eeuwige gelofte’ afgelegd. En ik moest van deze gelofte door de bisschop of door Rome ontslagen worden. Ik moet zeggen, dat de moeder-overste en de andere zusters in deze tijd erg lief voor mij waren. Zij behandelden mij niet als een afvallige. Ze wisten ook wel uit welke achtergrond ik kwam. Ik van mijn kant gedroeg me minder aangepast. Ik had geen zin meer in de nachtelijke gebeden en kwam mijn bed daar niet meer voor uit. Verder besprak de moeder-overste met mij, wat ik dan wilde gaan doen. Nu dat wist ik niet. Omdat ik helemaal kaal was geschoren, bleef ik op haar verzoek nog drie maanden, zodat mijn haar weer een beetje zou zijn aangegroeid. Ondertussen ging zij op zoek naar een passende werkkring voor mij. Ze reisde naar Utrecht naar het St. Antonius ziekenhuis, waar zij iemand kende en kreeg voor elkaar dat ik getest zou worden voor de verpleging. Ik had immers voor de oorlog alleen maar de lagere school gehad. Zo werd ik getest of ik, ook zonder middelbare school, in staat zou zijn de verpleegstersopleiding te volgen. Uit de test kwam naar voren, dat ik meer dan voldoende intelligentie bezat. Het ziekenhuis bood een interne opleiding. Huisvesting en onderhoud waren dus geregeld. Drie en een half jaar was ik in Megen in het Clarissenklooster geweest. Ik had Jezus niet gevonden!
44
8 - Waarheen? Het was inmiddels 1950. Ik keerde voorlopig even terug naar Groningen. Het zouden weer opnieuw een paar verwarrende jaren worden.
Echtscheiding Om te beginnen stond vader ineens op de stoep. Hij vertelde dat hij inmiddels werk had en een goed salaris verdiende. Hij wilde moeder graag terug. Moeder heeft nooit met ons gesproken over haar relatie met vader. Toen wij uit Duitsland terugkeerden in Groningen (1946) zat hij in de gevangenis. Kennelijk heeft ze destijds wel contact met hem gehad engezegd dat ze van hem wilde scheiden. Hij weigerde dat echter resoluut. Nu kwam hij dus terug met een nieuw ‘aanzoek’. Hij verdiende voldoende; moeder was broodarm. Henk en Eiso studeerden en dat moest ook betaald worden. Ik wist niet wat ervan te denken. Maar moeder hield voet bij stuk. Ze wilde hem onder geen beding terug. “Doe het dan voor de kinderen” zei vader. Maar moeder had het echt met hem gehad. Wat er tussen hen beiden in de 17 jaar, dat ze bij elkaar waren, allemaal is voorgevallen, weet ik natuurlijk niet. Mijn ouders maakten nooit ruzie waar wij bij waren; het bleef altijd beschaafd. Mijn moeder heeft mij nooit willen vertellen welke problemen ze met hem had. Ze maakte wel eens een toespeling dat hij seksueel nogal heetgebakerd was, maar daar bleef het dan ook bij. “God weet het” zei ze wel eens. Zij weigerde hem dus terug te nemen. Toen hij bleef aandringen, zei moeder dat ze wilde dat hij ging en ze duwde hem in de richting van de trap (wij woonden immers op zolder). Maar hij wilde niet gaan. Toen gaf Thea hem een geweldige duw, waardoor hij het evenwicht verloor. Hij viel de trap af naar beneden. Dat had van mij toch echt niet gehoeven. Niet lang daarna werd de scheiding uitgesproken. Ik werd door moeder naar de rechtszitting gestuurd. Zelf wilde ze vader niet zien. Voor mij was het vreselijk. Echtscheiding was destijds veel gecompliceerder dan nu. Eigenlijk moest het overspel van 45
een van beide partners aangetoond worden om een echtscheiding te krijgen. Vader beschuldigde moeder ervan dat zij een verhouding had gehad met oom Harm. Dat die beiden elkaar mochten, wist ik wel, maar ik had nooit iets gemerkt van een overspelige relatie. Hij beweerde getuigen te hebben, die zeiden dat moeder een echtbreekster was. Hij noemde haar een “baarlijke duivelin”. En daarbij keken hij en de rechter steeds heel boos mijn kant op, alsof ik medeschuldig was.
1950 Henk vertrekt naar Korea. v.l.n.r. Thea, Henk, Henny Delina, Eiso
Aan het eind van de zitting werd de echtscheiding uitgesproken. Ik werd ook ‘veroordeeld’. Als oudste dochter van het gezin kreeg ik de verplichting om aan het onderhoud van mijn moeder en mijn broers en zus bij te dragen. Een bepaald percentage van wat ik ooit zou verdienen, ging direct naar mijn moeder, ook al woonde ik niet thuis! Er was destijds nog geen bijstand, dus dat gebeurde wel vaker. Vader ging vrijuit. Hij hoefde niets te betalen, zelfs niet voor zijn studerende zonen. Toen moesten we als gezin afscheid nemen van Henk. Hij was nog geen 20 jaar oud, maar vertrok als oorlogsverslaggever naar Korea.
Logisch dat mijn moeder daar nerveus over was. Van de Nederlandse soldaten, die als militair of als vrijwilliger de Amerikanen in Korea gingen helpen in hun strijd tegen het communisme, raakten velen gewond en er sneuvelden velen. Henk wilde erbij zijn, in de voorste linies. Het werd voor hem een tijd van ontbering, maar hij zou uiteindelijk alles overleven. 40 jaar later zou hij voor de Nederlandse televisie een documentaire maken over de krijgsverrichtingen en lotgevallen van de Nederlandse vrijwilligers. 46
De liefde? Na de terugkeer uit het klooster had ik via Henk gehoord, dat Howard inmiddels was getrouwd. Ooit schreef hij me: “Er komt een dag, dat je spijt zult krijgen”. En die dag was gekomen. Het klooster had mij niets gebracht dan een hoop frustraties en een gedeeltelijke geloofscrisis. Ik was er opnieuw achter gekomen, dat de katholieke kerk van mij iets had geëist, dat niet door God van mij was gevraagd. En ik had grote schade geleden! Neef Hermann Op het terrein van de liefde had ik geen geluk. Het leek wel of de gelofte van het celibaat als een vloek over mijn leven lag. Eerst was er neef Hermann. Moeder had op een of andere manier contact gekregen met de weinige overlevenden van haar familie in Dorsten bij Hagen. Een tante had de oorlog overleefd en er was ook een neef van mijn leeftijd met de naam Hermann. Hoe wij kennismaakten, weet ik niet meer, maar wij reisden naar Dorsten en logeerden daar. Neef Hermann zag mij wel zitten. Van zijn kant uit was het liefde op het eerste gezicht, maar dat was niet wederkerig. Aan de ene kant vond ik hem wel aantrekkelijk. Hij was beslist knap, werkte als ‘Förster’ (boswachter, bosbeheerder), maar ik hield niet van hem. Met mijn verstand redeneerde ik dat het niet goed was als verwanten met elkaar zouden trouwen. Daar kwamen maar ‘gekke kinderen’ van, had ik horen zeggen. De werkelijkheid was misschien wel dat ik hem met Howard vergeleek.Hermann stuurde me lange tijd kaarten en foto’s, altijd gesigneerd met “In Liebe, dein Hermann”.
Joseph En dan was er Joseph Ehl, de pastoor uit Süchteln, die mij tot Jezus had geleid. Inmiddels had hij het sanatorium verlaten en was ‘dorpspastoor’ geworden in het nabij gelegen Hüls, net boven Krefeld. Deze plaats was in de oorlog zwaar gebombardeerd geweest en hij zag het als zijn opgave om niet alleen de zwaarbeschadigde kerk (een kathedraal met meer dan 2000 zitplaatsen) te herstellen, maar zich ook in te spannen voor sociale woningbouw en nutsvoorzieningen. In Hüls werd hij gekscherend wel de “Bau-pfarrer” genoemd. Hij zou het uiteindelijk tot deken schoppen (een deken staat in rang net onder een bisschop). Hij woonde in Hüls met zijn moeder en zijn 47
wat ziekelijke zus. Het waren hele lieve mensen, die mij ook in hun hart hadden gesloten. Ik logeerde ieder jaar wel bij hen. Joseph was zo’n 15 jaar ouder dan ik. Wanneer hij geen priester was geweest, zou hij me beslist ten huwelijk hebben gevraagd. We konden goed met elkaar overweg, maakten grappen, hielden kussengevechten, waarbij hij zichzelf een keer vergat en mij zomaar een zoen gaf. Hij nam me mee naar jeugdkampen van zijn kerk. Daar ontdekte ik hoe sportief hij eigenlijk was. Ik zag hem hardlopen en over het kampvuur springen. Het bleek dat hij ieder jaar in de Alpen ging klimmen. Nee, echt niet wat je je zo voorstelt bij een priester. Joseph twijfelde echter totaal niet aan zijn roeping als priester. Hij heeft ook nooit met me geflirt of iets in die richting geprobeerd. Ik voelde me bij hem, zijn zus en zijn moeder echt veilig. Zo lang hij leefde, heb ik aan hem gemerkt dat hij me aanvaardde zoals ik was. Dat is heel kostbaar!
De ‘Heilige Rock’ Hij was natuurlijk een echte rooms katholieke pastoor. Eens toen ik weer daar logeerde (waarschijnlijk in 1959), nam hij me mee naar Trier. Een gemeentelid had een auto en zo konden we de reis maken. Het ging om de bedevaart naar de ‘Heilige Rock’, een relikwie, waarvan een oude traditie beweert dat het de beroemde mantel van Jezus is, die door de soldaten bij het kruis werd verloot. Eens per zoveel jaar wordt de oeroude mantel, die daar al vanaf 1100 na Chr. wordt bewaard aan het publiek getoond. Het is een soort van tuniek. Men steekt een stok horizontaal door beide mouwen, zodat de body naar beneden hangt. Het kledingstuk wordt dan vanuit een raam van de Basiliek naar buiten gehangen en de mensen springen om indien mogelijk de mantel van Jezus aan te raken. Daarbij beroept men zich op het Bijbelverhaal van de bloedvloeiende vrouw, die na het aanraken van Jezus’ mantel genas. Bijna een miljoen mensen waren op deze pelgrimage aanwezig. Een hysterische toestand was het. Mensen verdrongen elkaar en liepen elkaar bijna onder de voet in een poging de Rock aan te raken of er tenminste recht onder te staan. Joseph onderging het totaal anders dan ik. Hij zag in deze relikwie de nabijheid van Christus bij zijn kerk gewaarborgd. Ik knapte totaal af. Of de ‘heilige Rock’ nu wel of niet echt is, doet er niet toe; de Heer was er in ieder geval niet! 48
Pater van de Kroft En dan was er Herman van de Kroft. Deze jonge pater Jezuïet werd mijn biechtvader in Groningen. Hij was twaalf jaar ouder dan ik, een knappe en intelligente man. Eens toen ik had gebiecht, kwam hij tegelijk met mij uit de biechtstoel en liep een stuk met mij mee. Zo kwamen we ook persoonlijk aan de praat. Ik mocht hem wel. We ontmoeten elkaar steeds vaker en uiteindelijk verklaarde hij mij de liefde. Hij was op slag verliefd op mij geworden. Ja, daar zaten we dan; ik een ex-non; hij een pater met een gelofte van het celibaat. We wandelden samen en praatten met elkaar. Het was voor ons beiden wel duidelijk dat we van elkaar waren gaan houden. Maar wat moesten we. Het bleek dat hij voor geen prijs het priesterschap wilde loslaten. Eigenlijk wilde hij een soort stiekeme verhouding, waarbij de buitenwereld niet mocht weten dat we een paar waren. Maar dat wilde ik niet. Als we samen wandelden kon hij ineens tegen mij zeggen: “Henny laten we samen schuilen onder de hemelsblauwe mantel van Maria”. Het was voor hem trouwens geen avontuurtje. Hij nam mij mee naar zijn oudere zus in Leiden om mij aan haar voor te stellen als zijn geliefde. Het waren hele chique mensen met een al even chique huis. Ik merkte dat zijn zus ons niet veroordeelde. Innerlijk was ik in tweestrijd. Ik mocht deze man, maar ik mocht hem niet hebben. De ‘oplossing’ kwam op een vervelende manier. Een R.K. gemeentelid uit Groningen zag ons, terwijl wij elkaar kusten en rapporteerde dat aan de bisschop. Zonder respijt werd Herman overgeplaatst naar Rome, waar hij ging werken voor Radio Vaticana. Hij schreef in het begin wel af en toe. Maar onze relatie had geen toekomst, omdat hij geen afstand kon of wilde doen van zijn priesterschap. Tien jaar later keerde hij uit Rome terug en stond ineens in Amsterdam bij me op de stoep. Ik zat inmiddels in het ‘volle evangelie’. Hij vertelde dat hij nog steeds van me hield en wilde onze relatie voortzetten, waar hij was geëindigd. Maar nog steeds wilde hij geen afstand doen van zijn priesterschap. Geertje, die toen bij mij in huis woonde, herinnert zich zijn bezoek nog maar al te goed. Zij vond hem een rare kwast, een engerd, die alleen maar over zichzelf praatte en erg met zichzelf was ingenomen. 49
Ik heb dat niet zo opgemerkt. Ik was veel te gespannen. Ik wilde dat hij op z’n minst met mij de diensten in het volle evangelie ging bezoeken, maar dat wilde hij niet. De volgende keer dat hij kwam, heb ik hem gewoon voor de deur laten staan, ook al was ik thuis. In 2007, toen ik al erg ziek was, kwam ik er achter dat hij in 1967 toch zijn priesterschap had neergelegd en het jaar daarop was getrouwd. Uiteindelijk heeft hij de stap toch gezet, maar daar was hij toen nog niet aan toe. Dus ook deze relatie werkte niet. Ik zei het al: Het leek wel alsof er door het afleggen van de celibaatsgelofte een vloek over mijn liefdesleven was gekomen. Anderen werden op mij verliefd, maar, of ze waren al getrouwd, of er was een andere reden, waardoor er geen toekomst in deze relaties zat.
In de verpleging Inmiddels zijn we aangekomen in het jaar 1954. De baantjes, die ik als ongeschoold werkneemster in Groningen had gehad, bevredigden mij niet. Bovendien had ik geen man gekregen, die voor mij wilde zorgen. Het was mij wel duidelijk geworden dat ik zelf de tanden in het leven moest zetten, wilde ik iets bereiken. Ik moest een opleiding volgen. Ik besloot alsnog het advies van de moeder-overste uit Megen te volgen en ging als leerling-verpleegster werken in het St. Antonius ziekenhuis in Utrecht. Ik verdiende erg weinig, maar daarvoor woonde je intern en de opleiding was gratis. Het betekende wel dat ik 8 uur per dag moest werken, ook op zaterdag en bovendien 4 uur op zondag. Daarbovenop kwamen de lesuren en dan tenslotte de studie-uren om de diploma’s te kunnen halen. Het was best zwaar, maar dan was ik in ieder geval van de straat. Met de andere leerling-verpleegsters kon ik het goed vinden. We lachten heel wat af. Af en toe waren er ook personeelsfeesten, waarop we bijvoorbeeld een toneelstuk uitvoerden. Dan was ik helemaal in mijn element. In de loop van de drie jaren dat ik daar was, veranderde er wel wat. Er brak een grote verpleegstersstaking uit. Daardoor kregen we meer loon, werden de werktijden verkort tot 6 dagen per week en kwam er ook een week vakantie per jaar. We sliepen met z’n drieën op één kamer. Veel privacy had je dus niet. Destijds was er geen mogelijkheid om je vanaf het begin te 50
specialiseren. Je moest dus alle vakken doen en werd allround verpleegster. Daarna kwamen er nog de speciale aantekeningen, zoals het ‘zwarte kruis’ voor de psychiatrie en het ‘ooievaartje’ voor de kraamzorg. Het St. Antonius was een katholiek ziekenhuis. De oudere zusters, die ons in de studie begeleidden, waren grotendeels nonnen. Zij hadden beslist een vooroordeel tegen mij. Ze wisten van mijn achtergrond en beschouwden mij als een weggelopen non, als een ‘bruid die van Christus afvallig was geworden’. Ik voelde voortdurend hun negatieve en veroordelende houding jegens mij en ik werd zwaarder gewogen dan de anderen.
1958 Henny in Amsterdam
Amsterdam Ik was daarvoor heel gevoelig en hield dat op den duur niet vol. Net voor het behalen van het einddiploma in 1958 vertrok ik naar Amsterdam, om daar de laatste paar maanden van mijn opleiding te voltooien. Daar was een heel andere sfeer. Veel meer gezelligheid! Huisvesting was daar erg moeilijk te krijgen, maar uiteindelijk vond ik een kamertje in een souterrain in de Gerard Doustraat, vlakbij de Albert Cuypmarkt. Nadat ik op 4-11-1958 mijn einddiploma in het Weesperplein ziekenhuis had gekregen, bleef ik in dat ziekenhuis werken tot eind 1960.
Ziek Toen gebeurde er iets verschrikkelijks. Dat ik al jaren op de toppen van mijn zenuwen had geleefd, wist ik zelf niet. Ik moest me gewoon door het leven slaan. Ik had niemand, die me waar dan ook bij hielp; sterker nog, van het weinige verdiende geld werd gelijk een groot deel voor mijn moeder afgehouden en naar haar overgemaakt. 51
Ik zat met een vriendin in de zomerzon op een terras. Heerlijk even relaxen van alle vermoeidheid en stress. Toen we wilden opstaan, lukte me dat ineens niet. Het was of al mijn gewrichten vastzaten. Ik kon mijn vest niet aan of uittrekken. Mijn vriendin keek me verbijsterd aan. Maar ik kon werkelijk niet. Ze hielp me overeind. Op haar steunend, wankelde ik al jammerend naar mijn kamer. Ze moest me helpen me uit te kleden, want ik was zelf niet meer instaat om mijn armen te strekken. Het leek wel alsof ze vast zaten. Ook mijn rug was helemaal stijf. Ik werd natuurlijk de volgende dag in het ziekenhuis onderzocht. De diagnose liet niet zo lang op zich wachten. Ik had ‘acute reuma’ of wel ‘zenuwreuma’ een plotseling opkomende ontsteking van allerlei gewrichten, niet door slijtage of lichamelijke overbelasting, maar door een overbelasting van het zenuwstelsel. Een goede behandeling van deze ziekte was er niet. Men probeerde allerlei middelen uit, die destijds ook voor de behandeling van normale reuma werden gebruikt. Zo kreeg ik zeer pijnlijke ‘goudinjecties’ in de gewrichten. Maar dat hielp allemaal niet. Het werd snel duidelijk dat het herstel heel langzaam zou gaan en dat ik alleen door rust zou kunnen genezen. En daar lag ik dan in mijn vochtige kamertje in het souterrain met alleen maar muren om mij heen. Ik vloog tegen de wand. Kort daarna werd ik ook afgekeurd voor de verpleging. Men meende dat iemand met zo’n ziekte nooit meer in staat zou zijn het lichamelijk zware werk van de verpleging te verrichten. Ik was ten einde raad en werd min of meer depressief. Alles waar ik me nu jaren voor had ingespannen, was voor niets geweest. Mijn diploma’s waren waardeloos geworden. Ik ging slechter eten en werd broodmager. Gelukkig herstelden mijn gewrichten zich gedurende die maanden. Ik kon me weer een beetje bewegen en wilde iets doen. Terug naar de verpleging mocht ik niet, maar voor iets anders had ik niet geleerd. Ik kocht een krant en bekeek de advertenties ‘personeel gevraagd’. Ineens viel mijn oog op een onbeduidende kleine advertentie. Het leek wel alsof er licht op viel. Ja, ik had het idee dat God die advertentie deed oplichten. Er stond: “verkoopster gevraagd in kantoorboekhandel; Gebr. Winter, Amsterdam”. 52
9 - Gebr oeders Winter Ik schreef op de advertentie en werd zowaar uitgenodigd. De Gebroeders Winter hadden een bedrijf met meer dan twintig filialen in Noord - en Zuid-Holland. In Amsterdam hadden ze maar liefst 8 winkels. Ze verkochten behalve de bekende papierwaren, enveloppen en ansichtkaarten, ook typemachines, kassa’s en grote boekhoudmachines. Computers waren er nog niet. De boekhouding van grotere bedrijven geschiedde toen nog met boekhoudmachines en ponskaarten. Al deze apparaten werkten mechanisch en hadden dus onderhoud en reparaties nodig. De verkoopsters moesten van al deze dingen op de hoogte zijn en hun klanten ook kunnen adviseren. Maar dat wist ik allemaal niet. Ik moest mij melden op het hoofdkantoor van de Firma Winter in Amsterdam. Ik werd na even wachten binnengelaten in het kantoor van de heer Winter zelf. Zijn werkkamer was meterslang en helemaal aan het eind stond zijn bureau met telefoon en de nodige attributen. Beslist indrukwekkend. Hij gebaarde me dichterbij te komen en plaats te nemen op een stoel voor het bureau. “Zo, u bent juffrouw Bos? Mag ik uw diploma’s even zien?” Ik schoof mijn diploma’s van de verpleging naar voren en hij bekeek ze met stijgende verbazing en verbouwereerdheid. “Ik bedoel natuurlijk uw diploma’s voor de kantoorboekhandel en kantoormachines”. “Ik heb alleen maar deze”, zei ik. “Maar ziet u, ik ben ziek en daarom afgekeurd voor de verpleging”. “U bent nog ziek ook? Wat doet u dan hier?”. Ik wist niet veel meer te zeggen; Ja, dat ik heel graag wilde werken, omdat ik tegen de muren aanvloog. Hij zei heel vriendelijk: “Gaat u maar weer, juffrouw Bos. Dit werk is niets voor u”. Ik was diep teleurgesteld. Vooral omdat ik bij het zien van de advertentie het idee had dat God er een bedoeling mee had. Zo stond ik op, nam mijn map met diploma’s en liep door het lange kantoor naar de deur. Net toen ik die wilde opendoen om naar buiten te gaan, riep meneer Winter me terug. “Juffrouw Bos, wacht eens even. Ik 53
weet niet waarom ik dit doe. Misschien krijg ik er wel spijt van. Maar ik neem u toch aan. Wanneer kunt u beginnen?” “Morgen alstublieft?” vroeg ik. “Goed, dan meldt u zich morgen om half negen in onze winkel aan de Rozengracht. Ik zal de cheffin zeggen dat u eraan komt”. En zo kwam ik terecht bij Gebr. Winter in Amsterdam. Ik had er geen flauw idee van wat de Heer daar voor mij in petto had. Terwijl ik opgelucht naar mijn kamer fietste, belde meneer Winter met de cheffin van zijn filiaal aan de Rozengracht in Amsterdam, een van zijn belangrijkste winkels. Zij heette Geertje van Ollefen. “Juffrouw van Ollefen”, zei hij “morgen komt bij u een nieuwe verkoopster. Ze is zo mager als een lat en heeft duidelijk nogal wat meegemaakt. Wilt u haar een beetje op haar gemak stellen en haar de kneepjes van het vak leren. Wees in het begin een beetje voorzichtig met haar”.
Geertje De volgende ochtend meldde ik mij om vijf voor half negen bij de winkel op de Rozengracht. Ik klopte aan (de winkel ging pas om negen uur open) en een vriendelijke volslanke vrouw van een jaar of veertig deed de deur van het slot. Ze stelde zich voor: “Ik ben Geertje van Ollefen; u bent zeker juffrouw Bos”. Ik knikte. Zoveel vriendelijkheid was ik niet gewend. Geertje kwam uit de Jordaan en had een geweldig gevoel voor humor. Ze was opgegroeid in een warm gezin en woonde trouwens nog steeds thuis. Toen ze mij zag, kwamen er bij haar direct moederlijke gevoelens naar boven. Ik was, zoals Meneer Winter mij had beschreven, mager en onzeker. Toen ze zich had voorgesteld, vroeg ze me haar te volgen naar het magazijn. Daar was een klein zitje voor het personeel. “Gaat u maar zitten” zei ze, “u lust vast wel een kopje koffie”. Ik knikte. “Hebt u wel ontbeten?” vroeg ze. Ik kon wel door de grond zakken, want ik had inderdaad niets gegeten. Ik schudde beschaamd mijn hoofd. Toen pakte ze een besmeerde boterham uit haar lunchpakket, legde die op een bordje en zette het bij me neer. “Alstublieft, eet maar lekker op”. Ik protesteerde nog: “Ja maar ik ben hier om te werken”. “Opeten” zei ze op besliste toon. “Wanneer u niet voldoende hebt gegeten, houdt u het de hele dag niet vol”. Zwijgend at ik haar boterham op. Toen begon ze mij wegwijs te maken in de winkel. Met geloof had Geertje niets, maar wel met menslievendheid. Met veel geduld wijdde ze mij in in de fijne kneepjes van het vak. 54
In de winkel heerste een goede sfeer. Zij zorgde er wel voor dat wij als personeelsleden goed met elkaar omgingen. De meeste conflicten wist zij met haar humor op te lossen. Ook met de klanten werd veel gelachen. Aangezien de winkel midden in de Jordaan stond, was een deel van onze klanten ook uit die buurt afkomstig. De Jordaners zijn ad-rem, altijd in voor een geintje, een beetje grof in de mond en vreselijk sentimenteel. Maar ze hebben geen dubbele bodem. Ze zeggen recht in je gezicht wat ze van je denken.
Gein In de winkel werd soms vreselijk gelachen. Zo kwam er een nieuwe medewerker, een jongeman, die Maria heette. De stellingen in de winkel waren erg hoog en sommige artikelen moesten we met een trap uit de schappen halen. Op een dag had Maria iets uit een hoger gelegen schap gepakt. Hij merkte dat de trap een beetje wiebelde. Wij zagen hem met de trap naar het magazijn verdwijnen en hoorden toen het geluid van een zaag. Er waren veel klanten, dus we konden niet gaan kijken, wat hij aan het doen was. Na even kwam hij de winkel weer binnen en zette de trap neer bij een stelling. Hij had van één van de poten van de trap een stuk afgezaagd, met het doel, dat hij niet meer zou wiebelen. Kennelijk had hij er iets te veel van afgehaald, want de trap wiebelde nu veel erger. Hij bekeek zijn werkstuk en vertrok met de trap onder zijn arm opnieuw naar het magazijn. Opnieuw hoorden wij het geluid van een zaag. Na een tijdje kwam hij weer de winkel binnen. De andere drie poten waren
v.l.n.r. Geertje, ?, Irma, Henny Delina plezier in de winkel
55
nu ook ingekort. Opnieuw werd de trap uitgezet. Opnieuw wiebelde hij (maar dan andersom). Wij waren nog steeds te druk om ons er mee te bemoeien en bemerkten slechts dat hij weer vertrok en we hoorden weer het geluid van een zaag en het tafereel herhaalde zich nog een keer. Toen Maria weer terugkwam en de trap neerzette stond die zo scheef dat niemand er meer op durfde. Wij barstten haast van het lachen. Er werd een nieuwe trap besteld. Een andere keer waren er werklui in de winkel bezig. Zoals alle gebouwen in de binnenstad stond ook onze winkel op palen vanwege de drassige ondergrond. Onder de vloer was een soort kruipruimte van twee meter diep, waar de leidingen van de riolering etc. toegankelijk waren. Er stond ongeveer een meter water in deze ‘kruipruimte’. De werklui hadden het grote luik van de kruipruimte weggehaald om bij de leidingen te kunnen. Toen ze echter gingen pauzeren, vergaten ze om het gat af te dekken door er bijvoorbeeld een ladder over heen te zetten. Precies op die plek, boven op het luik, had altijd ons grote rek met ansichtkaarten gestaan. Tijdens die middagpauze kwam een van onze vaste klanten - een chique dame - de winkel binnen. Zij stevende nietsvermoedend af op de plaats, v.l.n.r. Geertje, ?, Irma, Henny Delina plezier in de winkel waar zij altijd haar ansichtkaarten uitzocht. Ineens was zij verdwenen. Een plons, een vreselijke gil… toen een moment stilte … gevolgd door een angstkreet: “ratten, ratten!”. Wij wisten niet of wij moesten lachen of huilen. Geschrokken rende Geertje als eerste naar het gat en ging op haar buik liggen om de dame een helpende hand toe te steken. Nu had Geertje de vorige dag behoorlijk in haar vinger gesneden. Ze had er een verband om heen zitten. Ze stak nu haar handen naar beneden in een poging de dame uit de modder te trekken. En verdraaid dat leek te lukken. We zagen het met blubber bedekte hoofd al boven de rand van het gat uitkomen. Toen kneep de dame in Geertjes verwonde vinger. Van pijn en schrik liet Geertje haar los. Opnieuw stortte onze klant naar beneden en hoorden we allemaal vreselijke en zielige geluiden. Met vereende krachten hebben we haar er toch uitgetrokken. Boos en gepikeerd verliet ze, zonder ons nog maar een blik waardig te keuren, de winkel. Wij keken haar na, hoe ze beledigd maar waardig naar huis liep, terwijl ze in haar schoenen sopte, een spoor van modderige voetstappen achterlatend. 56
Een eigen filiaal Ik had in de verpleging geleerd om heel precies te werken. Dat moest daar ook wel, want er konden geen fouten gemaakt worden. Maar het zat ook in mijn aard. Ik leerde alle soorten papierwaren, enveloppen en mappen kennen, die in hoge stellages langs de wanden waren opgetast. De keuze op dat terrein was toen veel groter dan nu. Ik leerde omgaan met de boekhoudmachines uit ons assortiment. Al snel had ik door hoe de winkel draaide en Geertje legde mij uit, hoe en hoeveel er van allerlei artikelen moest worden besteld. Zij had al vlot door wat ik in mijn mars had. Na een half jaar met plezier in deze winkel gewerkt te hebben, kwam er ineens een abrupt einde aan de samenwerking. Ik werd bevorderd. Ik kreeg een eigen winkel en werd cheffin. En wat voor winkel! Het was een kleine maar een chique winkel. Hij lag aan de Amstelveenseweg, vlakbij het Vondelpark en de Koninginneweg. Daar lag vroeger een van de chicste kantoorwijken van Amsterdam, waar vooral veel notarissen, advocaten en accountantskantoren waren gevestigd. Het personeel moest behalve kundig ook heel beschaafd zijn, want het was hier niet de Jordaan, waar je met iedereen een geintje kon uithalen. Ik kreeg dus de sleutels van de zaak en opende de volgende dag om half negen de winkel. Ik was nog maar net binnen of de tweede verkoopster meldde zich ziek. Nu was het een twee-mans zaak. Ik kon de winkel onmogelijk alleen draaien. Ik belde dus Meneer Winter en vertelde hem mijn probleem. Hij zei: “Maak je maar geen zorgen, ik stuur Irma wel naar je toe”. Irma, die naam werd regelmatig genoemd onder het personeel van de Gebr. Winter zaken. Irma, die in meerdere winkels al eens had meegedraaid om een ziek personeelslid te vervangen, had een slechte naam. Ze zou ‘godsdienstwaanzinnig’ zijn, wat dat dan ook moge betekenen. Ik had haar zelf nog nooit ontmoet.
57
10 - Irma Ik protesteerde direct en intuïtief: “Maar meneer Winter, die wil ik niet; die is godsdienstwaanzinnig!”. Ik had op het terrein van godsdienst intussen al zoveel meegemaakt dat ik geen zin had om mijn winkel met een godsdienstwaanzinnige te delen. Mijn protest hielp niet. “Ik heb niemand anders en je kunt de winkel niet alleen draaien. Dus Irma komt en daarmee basta”. Een halfuurtje later stapte Irma van de fiets. Ze was nog maar 17 en ik mocht haar gelijk niet. Ze had een vrij harde en zakelijke persoonlijkheid; heel anders dan ik. Ik zou haar als vriendin niet uitzoeken. Maar we waren tot elkaar veroordeeld. Ik merkte er trouwens niets van dat ze op een of ander terrein abnormaal was. Ze werkte gewoon hard. Toch was er wel iets aan haar, dat me jaloers maakte. Terwijl ze aan de ene kant nog een jong meisje was met typisch teenager-gedrag, had ze een bepaalde rust en vrede om zich heen die mij jaloers maakte. Pas later begreep ik dat zij vervuld was met de Heilige Geest. Dat proefde ik. Om de beurt hadden wij middagpauze. We aten dan ons meegebrachte brood op in de doorgang naar het magazijn. Daar was een klein zitje en daar konden we ook koffie zetten.
Het boekje Als ik toevallig tijdens haar pauze naar het magazijn moest, zag ik haar altijd in een klein zwart gebonden boekje lezen. Het scheen niet erg te vlotten, want na een paar weken had ze het nog niet uit. Ik ging expres tijdens de pauzes kijken, wat ze aan het doen was. Steeds hetzelfde, steeds dat zwarte boekje. “Wat lees je daar toch steeds?” vroeg ik haar op een keer. “Dat is Gods woord, juffrouw Bos” antwoordde ze. “Gods woord? Hoezo Gods woord?” Ze vertelde mij dat ze altijd de Bijbel las. Toen vertelde ik dat wij in de katholieke kerk geen Bijbel hadden. Als kloosterzuster hadden wij een ‘Missaal’, waarin stukjes uit het evangelie of uit de ‘Epistels’ (brieven van het Nieuwe Testament) waren opgenomen. Maar wij hadden geen volledige Bijbel en waren dus ook niet in staat de teksten in hun verband te lezen en op grond daarvan tot een eigen mening te komen. De juiste leer was de leer van de kerk. Die moesten we gewoon volgen en gehoorzamen. Maar zij had dus een 58
Bijbel; Gods woord tot de mensen. De volgende dag bracht ze er een voor mij mee. “Alstublieft” zei ze “Hier hebt u ook een Bijbel. Begin maar te lezen in het Nieuwe Testament”. Ik begon te lezen. Er waren veel dingen die ik niet begreep. Bovendien zat ik zelf bomvol met vragen. Hoe zou ik Gods antwoorden vinden?
U moet zich bekeren Een paar dagen later - het was half negen, we hadden de winkel net opengemaakt - vroeg ik Irma: “Wat moet ik doen om te krijgen wat jij hebt?” Ze antwoordde: “Juffrouw Bos, u moet zich bekeren!” Dat deed pijn; het stak me; ik werd woedend; ik haalde uit en gaf haar een enorme draai om de oren. Mijn hand tekende zich af in haar gezicht. “Jij snotneus; jij zit nog met je poten onder de tafel van je moeder. Wat weet jij nou van het leven. Ik heb om God te dienen alles losgelaten; ik heb een hoge prijs betaald. En jij zit mij te vertellen, dat ik me moet bekeren? Wie denk je wel dat je bent?” Toen kwam ik tot mijn positieven. Ik had haar gewoon geslagen! Ik, de cheffin, had een medewerkster geslagen! Ik schaamde me dood en stond te trillen op mijn benen. Ik was helemaal overstuur. Ik had verwacht dat zij op haar beurt zou beginnen mij uit te schelden… Maar ze werd niet kwaad. Ze werd helemaal niet kwaad. En terwijl haar wang rood kleurde van de klap die ik haar had gegeven, zei ze: “Juffrouw Bos, als u vandaag een vrije dag wilt nemen, gaat u maar. Ik neem het wel van u over. Ik red het wel. Niemand hoeft te weten, dat u er niet bent”. Ik ging al. Huilend liep ik door het Vondelpark, de nevels waren net aan het optrekken. Ik wist niet meer, hoe ik het had. Hoe moest ik mij bekeren? En kon ik dan vrede vinden?
Gods woord geeft antwoord De volgende dag verscheen ik weer gewoon op mijn werk. Irma sprak mij aan en kwam met een voorstel. Zij ging binnenkort trouwen met Jan van Ommen. Hij wist heel veel van de Bijbel. Hij wilde mij wel één avond per week bijbelstudie geven. Ik stemde toe. Iedere woensdagavond ging ik naar de zolder van Irma’s moeder, waar Jan en Irma voorlopig hun intrek genomen hadden. En daar opende hij het woord van God. Ik zat barstensvol vragen. Ik was als kind al een vragensteller en bracht daarmee mijn ouders al tot verbijstering. Maar nu had ik inmiddels een verschrikkelijk leven achter de rug en waren mijn vragen alleen maar meer geworden. Waarom moest mij dit allemaal overkomen? Waar was God toen 59
ik werd verkracht? “Een vraag tegelijk” zei Jan heel vaak. “De volgende week weer een andere vraag”. En wanneer ik dan mijn vraag had gesteld - en het waren vaak heel ingewikkelde vragen - dan zei hij: “Henny, ik kan nu wel zeggen wat ik zelf denk of vind, maar dan heb je de mening van een mens. Laten we God vragen, dat Hij je antwoord geeft uit zijn woord”. En nadat we gebeden hadden, sloeg hij vaak op een willekeurige plaats de Bijbel open. En of je het geloven wilt of niet; ik kreeg antwoord! Rechtstreeks van God! Dit ging een hele tijd door. Ik was namelijk uiterst voorzichtig geworden en was bang om nogmaals in iets terecht te komen, dat mij uiteindelijk alleen maar opnieuw onder een juk zou brengen en mij zou schaden. Ik bleef dus maar vragen stellen. Ik moet zeggen dat Jan en Irma, hoe jong ze ook waren, grote wijsheid kregen in hun benadering. Twee jaar lang kreeg ik onderwijs van hen zonder dat zij mij ooit iets vertelden over de samenkomst, die zij bezochten en de beweging waartoe zij behoorden. Ik werkte nog steeds voor Gebr. Winter en hield daardoor ook contact met het personeel van andere winkels. Geertje van Ollefen was mijn vriendin geworden. Op een goede dag vertelde ze mij, dat haar enige broer ging trouwen en dat er dan in de woning van haar ouders een kamer over zou zijn. Zou ik er niet voor voelen om bij haar en haar ouders te komen wonen? Uiteindelijk was het souterrain, waar ik zat, donker en vochtig. Ik stemde toe. Het betekende voor mij een grote omschakeling. Voor het eerst kwam ik te wonen in een ‘normaal’ gezin, waar men van elkaar hield. Ik kreeg de kamer van Dries, de net getrouwde broer van Geertje. Met moeder van Ollefen kon ik direct heel goed opschieten. Zij was op een bepaalde manier zachtmoedig, maar leidde in wezen het gezin. Vader van Ollefen was een ongelukkige man. Hij had een hekel aan alles wat met christendom te maken had. Hij kon geweldig vloeken en hij mocht mij eigenlijk helemaal niet. Hij was ooit portier geweest in het Weesperplein-ziekenhuis in de tijd dat ik daar werkte. Hij wist dat ik een diep gelovige katholiek was, die ook toen al van het eigen geloof getuigde. Eigenlijk vond hij het maar niets dat ik in huis kwam. Maar hij deed het voor zijn dochter. Geertje kon best wat gezelschap gebruiken. In het begin benauwde de warme onderlinge omgang mij. Ik was 60
dat niet gewend. Als we gezellig aan tafel zaten te eten, stond ik soms zomaar op en vluchtte naar mijn kamer. Als ik dan een half uur later binnenkwam, zei moeder van Ollefen: “Geeft niets hoor, Henny; ik warm je prakkie gewoon weer op”. En dat deed ze. Ik ging iedere woensdag naar Jan en Irma voor bijbelstudie. Geertje kende iedereen, die bij Gebr. Winter werkte, dus ook Irma. En op een bepaalde avond zei ze: “Ik ga met je mee”. De reden was dat ze had gezien dat ik begon te veranderen en er meer rust in mijn gejaagde onzekere leven kwam. Ze was al een aantal keren mee geweest, toen ik ineens wilde stoppen. Om wat voor reden dan ook voelde ik een weerzin om weer naar Jan en Irma te gaan. Het punt kwam namelijk steeds dichterbij dat ik een beslissing moest nemen om mijn leven aan Jezus toe te vertrouwen en Hem te vragen mijn leven te gaan besturen. Maar daarvoor was ik bang! Ik besloot dus om die avond niet te gaan. Ondertussen hadden Jan en Irma zich ook al afgevraagd, waarom er bij mij geen doorbraak kwam. Zij hadden van hun kant het besluit genomen om mij die avond min of meer voor de keus te stellen. Wat wil je? Wil je Jezus nu echt volgen, of wil je zelf het stuur krampachtig in handen houden? Op dat moment zei Geertje, die zelf nog helemaal niet geloofde: “Kom nou, Henny. Afspraak is afspraak, je kunt niet wegblijven. Wie A zegt moet ook B zeggen!” Ze dwong me dus min of meer om te gaan en ze ging natuurlijk zelf mee.
Overgave Die avond gaf ik mijn leven aan Jezus. Niet langer slechts een verstandelijke instemming met de leer van een bepaalde kerk, maar een vrijwillige overgave aan Jezus zelf. Ja en toen gebeurde er toch wel wat met mij. Ik wist ineens: Nu ben ik thuisgekomen. Nu ben ik werkelijk verbonden met die Jezus, die ik met mijn doop in een gezicht had gezien. Vanaf dat moment begon mijn leven totaal te veranderen. Natuurlijk niet in één moment. Maar in korte tijd veranderde ik van een gespannen, angstige vrouw in een zelfverzekerde jongedame.
61
11 - Karel Hoekendijk Toen vertelden zij voor het eerst dat zij iedere zondagochtend de samenkomsten bezochten van ‘Stromen van Kracht’, die geleid werden door Karel Hoekendijk. Ik zette gelijk mijn haren overeind. Waar zouden ze me heen brengen? Maar ik wilde toch verder en besloot om met hen mee te gaan. Bij de ingang van de zaal in de Gerrit v.d. Veenstraat in Amsterdam stond hij. Een indrukwekkende persoonlijkheid met wit haar, een pak met een pinkelhoutje. Hij had blauwe ogen. Jan en Irma stelden mij aan hem voor. “Dit is nu Henny, waar we al zo lang voor bidden. Ze heeft haar hart aan de Heer gegeven”. Hij reageerde met: “Prijs de Heer”. Voor mij klonk dat een beetje vreemd, maar ik zou die uitdrukking vanaf toen iedere dag horen. Hij heette mij welkom en keek mij aan met zijn blauwe ogen. Aan de ene kant boezemden die gezag in, maar aan de andere kant vertrouwen. Ik mocht hem gelijk. Toen gingen we naar binnen. Mij viel op dat iedereen elkaar scheen te kennen en dat ze allemaal vriendschappelijk met elkaar omgingen. Mensen omhelsden elkaar; iets wat in de R.K. zeker niet gebeurde. Toen begon de dienst. Alle liederen waren me onbekend. Bovendien werd er stevig op de piano gespeeld en voortdurend “halleluja” geroepen. Toen Karel Hoekendijk begon met zijn prediking, riepen de toehoorders er ook voortdurend door heen: “Amen, Prijs de Heer, Halleluja”. Ik dacht dat ik in een gekkenhuis was beland. Maar de Heer was daar! Ik ervoer de aanwezigheid van de Here Jezus zo sterk dat ik ontroerd raakte. Hier had ik zo lang naar verlangd en hier was ‘het’ gewoon. En ondanks al die dingen, waaraan ik nog heel erg moest wennen, wist ik: Hier is de Heer en hier moet ik zijn. Vanaf dat moment ging er in mijn leven toch wel heel veel veranderen. Ik werd gedoopt en vervuld met de Heilige Geest. Ik ging de stem van de Heer verstaan en Hij ging mij gebruiken met profetische openbaring. Overal waar ik kwam, bad ik de Heer om mij zielen te geven. En de Heer bracht mensen op mijn weg die hongerig waren 62
en ik mocht ze tot Hem leiden zoals ik zelf door Jan en Irma tot Jezus geleid was. Maar laten we de draad maar weer oppakken bij die eerste keer dat ik de samenkomsten van Stromen van Kracht bijwoonde en Karel Hoekendijk ontmoette. Ik had een poosje bij Geertje van Ollefen in huis gewoond, maar dat ging uiteindelijk toch niet goed. De reden was dat haar vader intuïtief een hekel aan mij had. Hij was een atheïst. Nadat ik Jezus echt had aangenomen, kon ik er helemaal niet meer over zwijgen. Ik maakte eens een opmerking over zijn voortdurende gevloek. Dat had ik niet moeten doen, want toen werd het nog veel erger. Hij wenste in zijn eigen huis te doen en laten wat hij wilde. En zo besloot ik om toch weer op kamers te gaan. Ik vond een kamer op een zolderverdieping aan de Ceintuurbaan. Het was wel lawaaierig vanwege de voorbijrijdende trams en omdat er beneden een café was. In ieder geval kreeg ik nu de kans om zelf mijn leven met de Heer vorm te geven, te bidden of te zingen, wanneer ik dat wilde, zonder dat iemand zich daaraan ergerde. Natuurlijk moest ik wel rekening houden met de andere kamerbewoners. Toen ik al een aantal keren naar de samenkomst was gegaan - ik ging inmiddels op eigen gelegenheid en verzuimde nooit - sprak Karel Hoekendijk mij aan: “Henny, ik kom deze week samen met een andere broeder bij jou op bezoek”. Ik schrok . Mijn kamer was heel klein en er stond behalve mijn bed maar één stoel. Hoe kon ik daar twee mannen ontvangen? Maar hoewel ik protesteerde, het hielp niets; ze kwamen toch. Ik had thee gezet en was erg nerveus.
Het Maria-beeldje Nauwelijks was Karel gaan zitten of hij stond weer op en liep naar mijn boekenkast. Hij pakte zomaar een boek - het was een boek over het leven van een rooms katholieke heilige - en zei: “Deze moet je zeker weggooien”. Ik dacht: Wat verbeeldt die man zich wel? Het zijn mijn boeken! Waar bemoeit hij zich mee? Maar hij ging verder en wees nog een aantal boeken aan, die volgens hem weg moesten. Toen keek hij naar mijn ‘huisaltaartje’. Daar stond een Mariabeeldje met een lichtje ervoor; daar hing een crucifix met een rozenkrans. “Ook die moeten weg” zei hij. Ik ontplofte bijna van 63
woede, maar ik hield me in. Ik mompelde iets van: “Daar moet ik eerst aan toe zijn”. Ze waren zo weer weg, Karel en die andere broeder. Ik had er een heel onbevredigd gevoel over. Maar ik was niet van plan ook maar iets weg te gooien. Al was het maar vanwege hun - in mijn ogen - zo brutale houding. Daar wenste ik niet voor te buigen. De week erop ging ik naar de samenkomst en werd zoals gebruikelijk verwelkomd door Karel Hoekendijk. Hij schoot me direct aan met de woorden: “Heb je die dingen, waarover ik met je heb gesproken al weggegooid?” Ik reageerde een beetje geprikkeld: “Nee dat heb ik nog niet gedaan. Ik ben er gewoon nog niet aan toe”. “Het is belangrijk” zei hij “dat je het wel doet”. De volgende week schoot hij me opnieuw aan met dezelfde woorden. Ik zei, dat ik het heus nog wel zou doen. De derde zondag gebeurde weer hetzelfde. Hij sprak me aan en ik reageerde geprikkeld. Toen zei hij: “Henny als jij niet kunt luisteren naar de degenen die de Heer hier heeft aangesteld om over jou te waken, dan heb je hier niets te zoeken. Dan kun je beter gaan”. “Wat bedoelt U?” vroeg ik. “Bedoelt u dat ik dan vandaag niet welkom ben en dat u mij weer naar buiten stuurt?” “Precies, dat bedoel ik! Wie niet kan luisteren heeft hier niets te zoeken”. Ik schrok geweldig. Dat wilde ik nu ook weer niet. Uiteindelijk had ik van de samenkomsten genoten. Ik had de aanwezigheid van de Heer ervaren en stoorde me inmiddels niet meer aan het “halleluja”- en “glorie” geroep. Maar nu werd ik daarvan buitengesloten. Stampvoetend ging ik op weg naar huis; boos omdat ik zo onder druk werd gezet. Ik had nu eenmaal slechte ervaringen met allerlei vormen van (religieus) gezag. Woedend kwam ik op mijn kamer en met de kwaadheid nog in mijn hart, greep ik alle ‘besmette’ spullen en gooide ze in een vuilniszak. Die zette ik buiten mijn kamer op de gang. Op hetzelfde moment voelde ik een zware last van mijn leven afvallen. En diepe vrede daalde op mij neer. Ik wilde het eigenlijk niet voor waar hebben, maar het was zo! Zo snel als mijn benen me konden dragen, rende ik terug naar de samenkomst. Ik rukte de deur van de samenkomstzaal open - de prediking was in volle gang - en riep heel hard: “Ik heb het 64
gedaan!”. De mensen keken geschrokken achterom. Maar Karel, die op het podium stond te prediken, reageerde heel ontspannen en spontaan: “Kom maar hier, Henny. Dan kun je vertellen, wat je hebt gedaan”. Ik had natuurlijk nog nooit een getuigenis gegeven, maar ik durfde toch niet te weigeren. En op een heel natuurlijke manier, in de vorm van een soort interview, liet hij mij vertellen dat ik mijn rooms katholieke ‘souvenirs’ had weggegooid en nu een diepe vrede van God had ontvangen. Sinds die tijd vroeg Karel wel vaker aan mij om te getuigen van wat God in mijn leven had gedaan. Mijn verleden als ‘non’ werd breed uitgemeten in het blad ‘Opwekking’. Als Karel mij vroeg om een getuigenis te geven, introduceerde hij me meestal als ‘non-actief’. Na een poosje was het nieuws er natuurlijk wel vanaf en werd ik niet meer op het podium gevraagd. Gelukkig maar, dat ik niet naar eigen eer zocht. Anders was ik in een gat gevallen.
Doop en profetie Na deze ervaring besloot ik toch wat ‘coöperatiever’ te zijn. Ik had ditmaal werkelijk zegen ontvangen door te gehoorzamen. Natuurlijk was er een volgende hobbel: de doop. Ik worstelde daar bijzonder mee. Ik was namelijk niet als baby gedoopt, maar heel bewust op mijn 17/18e jaar in Duitsland, door Joseph Ehl. Je kon dus niet zeggen, dat mijn doop niet op mijn eigen geloof was gebaseerd. Ik was door hem drie keer met water besprenkeld. De doop, zoals die in ‘Stromen van Kracht’ werd toegepast, was door onderdompeling. Men drong er op aan dat ik mij naar Bijbels voorbeeld door onderdompeling zou laten dopen. Ik heb daar best tegen aan gehikt, maar het kwam er toch van. In 1962 werd ik door Ben Hoekendijk, de zoon van Karel, in het sportfondsenbad gedoopt. Toen ik uit het water kwam werden mij de handen opgelegd voor de vervulling met de Heilige Geest. Ik begon direct in nieuwe tongen te spreken en was ontzettend blij. Vanaf dat moment begon de Heer regelmatig tot mij te spreken en ontving ik ook een gave van onderscheid. Vroeger liet ik mij door mensen heel snel iets op de mouw spelden, maar vanaf dat moment - het gaat dan alleen om geestelijke dingen - liet de Heer mij dwars door de misleidende woorden van mensen heen de achterliggende waarheid zien. Sommige mensen kregen daarom moeite met mij. Anderen heb ik mogen redden uit de valkuilen en strikken, waar ze in vastzaten. 65
Vernieuwde jeugd Maar ik was nog bij mijn doop. Terwijl ik nog in het water stond, sprak Ben een profetisch woord uit. Het kwam ongeveer hierop neer: “Mijn dochter, Ik zal je jeugd vernieuwen als die van een arend”, een vrije weergave van Psalm 103:5 die uw ziel verzadigt met het goede, zodat uw jeugd zich vernieuwt als die van een arend. Eigenlijk was ik boos op Ben. Ik was inmiddels 34 jaar oud. Ik had nooit een ‘onbekommerde jeugd’ gehad; nooit gelegenheid gekregen mezelf te ontplooien. Na afloop van de dienst riep ik hem dus ter verantwoording: “Waarom zeg je zoiets tegen mij? Je weet dat ik nooit een jeugd heb gehad. Hoe zou dat dan moeten?” Hij antwoordde: “Luister Henny; ik heb dit echt niet zelf bedacht, maar de Heer gaf het mij. Het is een profetisch woord. Je zult zien dat het uitkomt. Alleen ik weet zelf ook niet hoe”. Het is hem kennelijk altijd bijgebleven dat ik zo heftig op dit profetisch woord had gereageerd. Misschien heeft hij achteraf zelfs wel getwijfeld of dat woord echt van God kwam. Want er gebeurde helemaal niets, wat als een verjonging van mijn leven kon worden aangemerkt. Natuurlijk, door het leven met Jezus werd mijn binnenkant van dag tot dag vernieuwd, zoals Paulus opmerkt in 2 Cor. 4:16 Daarom verliezen wij de moed niet, maar al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd. Maar dat interpreteerde ik niet als een vernieuwing van mijn jeugd. Twaalf jaar later trouwde ik met een veel jongere man. Ik was 46 en hij 22. Wij gingen kamperen met de motorfiets, reisden door heel Europa, kortom wij deden al die dingen, die jonge mensen doen. Toen ik het jaar daarop met mijn man de Pinksterconferentie van Opwekking in Vierhouten bezocht, botsten wij op een goed moment bijna tegen Ben Hoekendijk op. Hij zag ons - hij zal er ook wel iets over gehoord hebben - en zei: “Zie je wel Henny; het woord dat ik met je doop 12 jaar geleden heb uitgesproken, is in vervulling gegaan. Je bent weer jong!” Ik kon hem geen ongelijk geven.
66
12 - Weer in de verpleging Al die tijd werkte ik nog steeds bij Gebr. Winter. Het was daar wel heel gezellig, maar het werk was geen uitdaging. Ik wilde graag weer terug in de verpleging. Daarvoor moest ik natuurlijk herkeurd worden, want ik was na mijn acute reuma aanval in 1959/60 voor de verpleging afgekeurd. Het leven in de nabijheid van de Heer deed mij geweldig goed. Als ik terugkeek naar mijn vorige leven, dan vroeg ik mij soms af: Ben ik dat geweest? Dit geestelijk en psychisch herstel werkte zich uit in mijn lichaam. Ik begon weer sterker te worden. Ik liet me herkeuren en werd volledig gezond verklaard en goedgekeurd voor het lichamelijk zware werk van de verpleging. Zo ging ik opnieuw in het ziekenhuis werken. Wanneer ik ‘s morgens de zaal binnenkwam, zeiden de patiënten tegen elkaar: “Het zonnetje komt weer binnen”. Door de hulp van de Heilige Geest had ik meestal een goed humeur en dat merkten de patiënten. Op een goed moment werd een oude verbitterde vrouw binnengebracht. Ze heette mevrouw Bloemen. Ze was bij alles ontevreden en schold de zusters uit. De verpleegsters kregen een hekel aan haar. Ik was de enige die overwicht over haar had. En ze accepteerde mijn gezag. Ik zei bijvoorbeeld tegen haar: “U ziet er niet uit. Zo kunt u geen bezoek ontvangen. Weet u wat? Ik ga eens lekker uw haar wassen en u een beetje opmaken. Dan voelt u zichzelf beter en voor uw bezoekers is dat ook leuker. Ze liet het zich allemaal welgevallen en een half uur later zat ze met een schone nachtpon, gewassen haren en een beetje makeup in de lekker opgeschudde kussens. Toen haar dochter op bezoek kwam, merkte die direct het verschil. “Wat hebt u met mijn moeder gedaan?” vroeg ze. Nu ik vertelde het gewoon en zei lachend: “Ik heet Bos en zij heet Bloemen. Samen zijn we dus een Bos Bloemen”. Na enige tijd overleed ze en haar dochter kwam speciaal naar me toe om me te bedanken voor de aandacht die ik aan haar had besteed. Ze wilde me graag iets geven, maar het is om duidelijke redenen niet toegestaan dat de verpleegsters geschenken aannemen van 67
patiënten of hun nabestaanden. Ze vroeg: “Is er dan helemaal niets wat ik voor u kan doen, of iets wat u nodig hebt?” Ik flapte eruit: “Een huisje alstublieft, want ik heb mijn hele leven op kamers gewoond”. Ik had geen flauw idee, wat er zou gebeuren. Tijdens onze bidstonden had ik vaker voor huisvesting laten bidden, want in Amsterdam was toen een ontzettende woningnood en zelfs jonggetrouwde paren kregen geen zelfstandige woonruimte.
Een huisje Een paar weken later kreeg ik een brief. Er zat een sleutel in. De dochter van mevrouw Bloemen bleek bevriend te zijn met de directrice van een woningbouwvereniging. Ze had tegen haar vriendin gezegd: “Als er weer eens iets leeg komt, verhuur het dan aan zuster Bos. Als iemand het verdient om eindelijk zelfstandig te wonen, dan is zij het! Ze woont haar hele leven al op kamers”. En zo kreeg ik de sleutels van een tweekamerwoning; Lindengracht 208. Een klein donker huisje midden in de Jordaan. Toen ik binnenkwam schrok ik wel. Het was erg uitgewoond en in donkere kleuren geschilderd. Het was heel somber, omdat de woonkamer op het Noorden was. Hoe zou ik als vrouw alleen, zonder geld - want ik onderhield nog altijd mijn moeder - dit huisje kunnen opknappen en inrichten? Een oom van Geertje bood zijn hulp aan, oom Arend. Hij was gepensioneerd en had een deel van zijn leven met de bouw te maken gehad. Hij zei tegen mij: “Luister, ik wil je zes weken niet zien. Dan ben ik klaar en kun je er in. En maak je over de centjes maar geen zorgen”. En zo gebeurde het. Toen ik na zes weken mocht komen kijken, had er een totale metamorfose plaatsgevonden. Alles was licht geschilderd. De plafonds waren gewit, de muren behangen, de lelijke keukenmuren waren bekleed met plaatmateriaal en er waren legplanken gemaakt. Toen kwam iedereen uit mijn kennissenkring met goede gebruikte meubelen aanzetten. Ik kreeg zelfs een goede kachel. Eigenlijk hoefde ik alleen nog maar gordijnen naar mijn eigen smaak te kopen. Ik was heel erg gelukkig en heb met veel plezier in dit huisje gewoond. O ja, als God je iets geeft - want zo zag ik het - wordt het ook altijd omvochten. In eerste instantie woonde er een asociaal gezin boven me. Een echtpaar met 6 kinderen, op een woning van 45 m2. Ik gebruik die uitdrukking niet, omdat het zo’n groot gezin was, maar omdat 68
deze mensen zichzelf en hun woning niet schoon hielden. Overal sprongen de vlooien rond. En niet alleen op hun etage, maar het hele trappenhuis was er van vergeven. Uiteindelijk kwam de gemeentelijke ongediertebestrijding langs om de hele woning te ontsmetten en het gezin werd overgeplaatst naar een ruimere woning aan de rand van de stad.
Geertje Toen ik zo bezig was met de voorbereidingen om te verhuizen, kwam Geertje met een wel heel ingrijpende vraag. “Mag ik bij je komen wonen? Het is hoog tijd dat ik uit het huis van mijn ouders trek”. Ik schrok er een beetje van. Aan de ene kant hadden zij en haar moeder mij opgevangen in een tijd dat ik het heel moeilijk had en bovendien was ze mijn beste vriendin. We deden al heel veel samen, gingen samen op vakantie en zo. Maar aan de andere kant was ik mijn privacy kwijt en wat nog belangrijker was: Geertje had nog geen beslissing voor Jezus genomen. Ik moest er werkelijk voor bidden, maar toen kreeg ik zekerheid dat ik het wel moest doen. Ik stelde wel bepaalde eisen in die zin dat ik niet wilde dat er naar bepaalde negatieve televisieprogramma’s zou worden gekeken. Maar daarmee was ze akkoord. Het duurde dan ook niet lang of ik mocht Geertje tot Jezus leiden. Zij was - om zo te zeggen - mijn eerste bekeerling. Nog steeds vertelt ze: “Ik zag, hoe Henny door het geloof veranderde, van een onzeker, bang vogeltje in een zelfbewuste vrouw. Die verandering was zo groot, dat ik niet anders kon, dan geloven in de God, die mensenlevens verandert”. En zo gingen we in het vervolg samen naar de diensten. Geertje was trouwens erg muzikaal. Ze speelt nog steeds ( in 2007 op 82 jarige leeftijd) in de praise-band van een gemeente in Amsterdam-Noord. Ze willen haar voor geen goud missen. Geertje was dus mijn eerste bekeerling. Ze was nogal eigenwijs en nam niet graag iets van anderen aan. In 1964 liet ze zich dopen, maar daar zat wel een heel verhaal aan. Geertje wilde zich helemaal niet laten dopen. Misschien vond ze die stap wel te onherroepelijk (en dat is natuurlijk ook zo). Wanneer we een doopdienst van Stromen van Kracht bijwoonden (meestal in het Sportfondsenbad) dan zei ze altijd: “Moet je zien hoe ze eruit komen! Ze (de dames) 69
gaan gekapt het water in en ze komen eruit als verzopen katten. Nu mij niet gezien”. In die tijd droegen de vrouwen het haar vaak tegengekamd of hoog opgestoken en van zo’n kapsel blijft natuurlijk na de onderdompeling niet veel over. Maar wat ook de achterliggende vrees achter deze smoes was, ze liet iedere keer weer de doopdiensten voorbijgaan, zonder zichzelf ooit op te geven. In die tijd bezochten wij naast de samenkomsten van Stromen van Kracht ook de samenkomsten van Dominee A.A. Leenhouts. Hij was een schilderachtige persoonlijkheid met wit haar, net als Karel Hoekendijk. Hij was tot 1958 Gereformeerd predikant geweest, maar werd de kerk uitgezet, omdat hij aan zijn gemeente vertelde, dat hij een ‘visioen’ had gezien en dat God tot hem had gesproken. In die tijd ‘kon’ zoiets niet in de Gereformeerde kerk. De geloofsbeleving was daar toen veel te rationeel. En voor de voorstelling dat God vandaag nog ingrijpt, handelt en spreekt, was daar toen geen ruimte. Na zijn schorsing was Leenhouts begonnen met het houden van interkerkelijke samenkomsten, waarvoor veel belangstelling was. Hij was een man, gedreven door de Heilige Geest en bovendien begiftigd met een geweldige gave om te spreken. Door zijn opleiding tot predikant had hij natuurlijk een geweldige achtergrond in de kennis van de schrift en de kundigheid om zorgvuldig te exegetiseren (de Bijbel uit te leggen). Iets wat bij sommige sprekers in Stromen van Kracht ver te zoeken was. Die spraken vanuit een Geestgedreven intuïtie (ook prachtig), maar zij waren berucht om het uit hun verband rukken van tekstgedeelten en het gebruik van allegorie in hun prediking. Omdat Leenhouts zijn diensten doordeweeks hield, kwamen velen uit allerlei kerken naar hem luisteren. Het was nooit zijn bedoeling geweest om een gemeente te starten. Dat is ook nooit gebeurd, maar hij hield bijvoorbeeld wel doopdiensten. In tegenstelling tot Stromen van Kracht, waar in iedere dienst wel werd geprofeteerd, gebeurde dat bij Leenhouts veel minder. Hij was zelf profetisch, wat vooral in zijn predikingen naar voren kwam, maar in zijn samenkomsten werd eigenlijk maar zelden door anderen geprofeteerd. Geertje en ik hadden weer eens woorden gehad over de doop. “Wanneer wordt jij nu eens gehoorzaam en laat je je dopen”, had 70
ik gezegd. Zij was daarover erg geïrriteerd geraakt en had geantwoord: “Als ik me echt moet laten dopen, dan moet de Heer maar heel duidelijk tot mij spreken. Dan is vandaag de derde profetie voor mij!” Zij wist, dat er in de diensten van Leenhouts maar zelden werd geprofeteerd. Die dienst verliep voor haar heel anders dan verwacht. Om te beginnen klonk er tijdens de tijd van aanbidding een profetisch woord, al spoedig gevolgd door een tweede. Ik merkte dat Geertje heel nerveus werd. “Gelukkig” maakte de zangleider een eind aan de tijd van vrije gebeden en begon ds. Leenhouts aan zijn prediking. Er waren dus maar twee profetieën geweest en zij stelde haar onrustig hart gerust met de gedachte dat het van God misschien toch niet zou hoeven. Ergens bleef het natuurlijk toch knagen, want waarom zou zij de enige uitzondering zijn? Eindelijk was ds. Leenhouts klaar met zijn prediking en werd het slotlied ingezet. De pianiste begeleid door een klarinettist speelde het eerste couplet en het refrein, gevolgd door een clarinetsolo… En toen, plotseling, onderbrak de klarinettist zijn spel. Hij stond op en riep met luide stem: “Zo spreekt de Heer! Dit is je laatste kans”. Toen ging hij weer zitten en zette het volgende couplet in. Ik zag Geertje verstijven van schrik. Toen de dienst afgelopen was, ving ik de reacties van de mensen op. De één zei: “Wat een rare profetie was dat”. Een ander voegde er aan toe: “En zo kort. Op wie is dat nu van toepassing?” Een derde zei: “Hij hoefde toch niet zo hard te schreeuwen?” En een vierde stelde: “Dat was vast niet van de Heer; het klonk zo dreigend”. En Geertje - ik was haar even kwijt - ze was snel naar voren gegaan om zich bij ds. Leenhouts op te geven voor de eerstvolgende doopdienst. Geertje was dus mijn eerste bekeerling. Er zouden er de volgende 8 jaren nog 16 volgen, En dan bedoel ik met ‘bekeerling’ niet alleen met iemand het ‘zondaarsgebed’ bidden, maar ik bedoel dat ik deze mensen persoonlijk mocht brengen op de weg van het discipelschap, de doop en de vervulling met de Heilige Geest. Voor zover ze in Amsterdam woonden, gingen ze deel uitmaken van ‘mijn’ bijbelstudie-groep, waar door oudsten uit de gemeente les werd gegeven.
Mijn familie In deze jaren waren mijn broers Henk en Ben inmiddels getrouwd en kregen kinderen. Ook Thea raakte in verwachting en kreeg een 71
zoon: Ben. Bens vader wilde uiteindelijk niet met Thea trouwen, maar zorgde financieel wel voor de jongen. Thea ging bij moeder inwonen en wanneer Thea werkte, zorgde moeder voor haar kleinkind. Aangezien Geertje een auto had, reisden we regelmatig naar Groningen om moeder te bezoeken.
Mijn vader een kind van God Trouwens, we legden ook contact met mijn vader, die inmiddels opnieuw getrouwd was met ‘Tante Cor’, een vrouw die meer inschikkelijk van aard was dan mijn moeder. Ze waren samen best gelukkig. Er was nog iets aparts gebeurd. Omdat er heel lang geen contact met vader was geweest, wist ik niet dat hij ook de Heer had gevonden. Tijdens zijn gevangenschap, na de oorlog, had een bewaker hem over Jezus verteld. En zo kwam vader uiteindelijk in het evangelie’ terecht. Je zou zeggen dat dan alles tussen mij en hem in orde had moeten komen. Dat was deels ook wel zo. We gingen naar hem toe en zijn zelfs een keer samen met hem en tante Cor een weekje op vakantie geweest. Maar op een of andere manier kwam het niet in hem op om ook maar een keer vergeving te vragen over het feit dat hij ook ons leven grondig had verwoest door zijn stijl van autoritair vaderschap en zijn keuze voor de NSB. Veeleer gaf hij mijn moeder de schuld dat het huwelijk was stukgelopen en zag zichzelf te veel als slachtoffer van de naoorlogse vervolging van NSB-ers. Hij heeft dus nooit vergeving gevraagd voor het feit dat hij mij naar de jeugdstorm had gestuurd en later met de Germaanse Landdienst naar Polen, waar ik werd verkracht. Dat bleef natuurlijk toch tussen ons in hangen. Moeder is nooit hertrouwd. Wat ik in haar moet prijzen, is dat ze nooit negatief over vader heeft willen spreken, waardoor ik ook nooit voldoende heb kunnen achterhalen, waarom ze zich niet met vader heeft willen verzoenen. Wel zei ze ooit dat ze vader verweet dat hij na zijn vrijlating nooit geld had gestuurd voor het onderhoud van zijn zonen. Al had hij ze maar een paar schoenen gegeven. Natuurlijk probeerde ik mijn hele familie te bereiken met het evangelie. Moeder reageerde daarop met de opmerking: “God kent me wel”. Ze bleef min of meer katholiek, maar deed er weinig aan. Henk, die ook in Amsterdam woonde, ging zelfs een keer mee naar een samenkomst van Karel Hoekendijk. Hij vond het “prachtig”. 72
“Een patriarchaal figuur”; zo typeerde hij Karel, maar hij trok zich van de boodschap niets aan. Ben (Eiso), die net zo gevoelig was als ik, was na de oorlog een overtuigd katholiek geworden. Naar mijn voorbeeld wilde hij priester worden. Hij bezocht het seminarie in volle overtuiging, maar werd verliefd op de zus van een medestudent, bij wie hij eens ging logeren. Daarom verliet hij het seminarie, trouwde met haar en kreeg twee kinderen. Hij was zeer artistiek, schreef verschillende dichtbundels en was jarenlang dramaturg van toneelgroep ‘het Centrum’. Hij heeft de gevolgen van de oorlog en de scheiding van zijn ouders nooit goed verwerkt. Hij had jarenlang psychologische hulp nodig en zocht het uiteindelijk in het occulte. Samen met zijn vrouw Annet leidde hij daarna een yogacentrum in Amersfoort en had een praktijk voor ‘psychosynthese’, een alternatieve therapievorm. Bij hem landden mijn woorden helemaal niet. Sterker nog, omdat hij zich op een (occult) geestelijk terrein bewoog, ontstond er een duidelijke scheiding van geesten. Voordat hij aan de yogaschool begon, hadden Geertje en ik veel contact met hen beiden. Met Thea ging het heel eigenaardig. Meerdere malen stond zij op het punt om zich te bekeren, maar steeds koos ze op het kritieke moment weer voor de wereld. Ooit toen ze bij ons was, ging ze mee naar een bijbelstudie en werd door de Geest overtuigd van zonde. “Ik ben een hoer” riep ze uit. Zij bad het zondaarsgebed en huilde vreselijk. De volgende dag, toen ze opstond, zei ze tegen ons: “Ik heb gisteren een grote vergissing begaan. Ik wil dit toch niet”.
Een ree In die jaren hadden we eens een afspraak gemaakte om naar Groningen te komen. Wij wilden Thea en moeder zo graag redden voor de eeuwigheid. Geertje en ik reden dus ‘s ochtends vroeg weg, maar we waren nauwelijks vertrokken, of de Heer sprak tot mij: “Ga niet en keer om”. Ik zei tegen Geertje, dat de Heer tot me gesproken had om niet te gaan en terug te keren. Zij reageerde heel afwijzend: “Henny, afspraak is afspraak! We gaan niet afspreken en vroeg opstaan en dan halverwege terugkeren”. Ik had er echter geen gerust gevoel over. Sterker nog, de Heer sprak opnieuw in mijn hart; het was bijna hoorbaar. “Ga niet, keer terug!” En opnieuw was Geertje onverwrikbaar. “We gaan, punt uit!” Dit gebeurde in het totaal drie keer. We waren al in de Noordoostpolder, toen er 73
opeens een ree voor de auto sprong en tegen ons op knalde. De motorkap was helemaal kapot en sprong open; het arme dier lag zieltogend op de grond. We waren allebei vreselijk geschrokken. “Zie je wel Geertje”, zei ik, “hadden we nu maar geluisterd”. Ze gaf geen weerwoord, maar staarde verbijsterd naar haar auto en het zwaargewonde beest. Het schuim stond het op de bek, het snakte naar adem. Na even kwam de wegenwacht, die het dier uit zijn lijden verloste en ons met de auto naar een garage sleepte. Daar belde ik Thea. “Waar blijven jullie. We zitten op jullie te wachten”. Toen vertelde ik, dat we een aanrijding met een ree hadden gehad en dat onze auto kapot was. “We kunnen dus niet verder” zei ik. Thea reageerde dat het toch mogelijk moest zijn ergens naar een station te gaan en per trein verder te gaan. Maar er was in de Noordoostpolder helemaal geen station. “Wat jammer nou” zei Thea, “Ik heb hier een vriend zitten die psycholoog is. En hij wil graag met jullie discussiëren”. Dat was het dus! Ze had gedaan of ze meer over het evangelie wilde horen, maar in werkelijkheid had ze iemand uitgenodigd, die met grote kundigheid zou proberen ons kinderlijke geloof belachelijk te maken. Vanaf dat moment reageerde Geertje heel anders, als de Heer tot mij sprak. Wanneer dat gebeurde en ik zei: “De Heer spreekt tot mij.....” Dan zei ze : “Je zegt het maar Henny, ik heb geen zin om nog een keer een ongeluk te krijgen”.
De zielszorg Het pastoraat binen Stromen van Kracht was nu niet de sterkste kant van de beweging. Ik had het vaak moeilijk met mezelf en leed af en toe behoorlijk aan gevoelens van afwijzing. Ik probeerde er wel eens over te praten en vertelde dan dat ik het in het verleden toch wel erg moeilijk had gehad, doordat ik thuis niet gewenst was en mijn vader bij de NSB had gezeten. Karel reageerde daarop met de opmerking: “Henny, je bent in Christus een nieuwe schepping. Het oude is voorbij gegaan en het nieuwe is gekomen. Je moet niet bezig zijn met je verleden, maar je richten op het heden en de toekomst met Jezus. Als je steeds in je verleden wroet, zul je niet verder komen”. Ik moet zeggen, dat het mij wel heeft geholpen. Zeker in de tijd vóór 1970 - in dat jaar werd de beweging ‘Stromen van Kracht’ opgeheven - voelde ik me een ander mens. Ik keek wel eens terug en dacht dan: Ben ik dat geweest? Er was ontzettend 74
veel veranderd. Ik was vol van blijdschap en leefde dichtbij de Heer. Gelovigen en ongelovigen waren daar jaloers op. Dit had natuurlijk ook te maken met het feit dat ik mij volledig geaccepteerd voelde. Ik had zelf heus wel eens kritiek of commentaar op bepaalde dingen, maar er werd op zijn minst geluisterd. En ook al had de leiding wel eens een heel andere mening, men bleef mij respectvol bejegenen. Ik had daardoor ook geen behoefte om over het verleden na te denken en geconfronteerd te worden met allerlei pijnlijke herinneringen. Ik wilde het liefst de deksel op de put houden. Ondertussen was ik een vrijmoedig getuige. Als ik al een keer met de trein reisde, vroeg ik de Heer altijd om zielen. Ik vroeg Hem mij in contact te brengen met iemand die hongerig was. En heel vaak gebeurde dat ook. In het ziekenhuis sprak ik met collega’s en - voorzover de tijd dat toeliet - ook met patiënten over Jezus. Later zou ik wel degelijk met de diepe pijn van binnen worden geconfronteerd, toen ik opnieuw het slachtoffer werd van allerlei afwijzing en specifiek de afwijzing van ons huwelijk. Toen bleek dat ondanks die vele jaren van blijmoedigheid er toch een diep verborgen laag van verdriet en pijn in mijn ziel was overgebleven. In de tijd van ‘Stromen van Kracht’ was er trouwens nog helemaal geen inzicht in de noodzaak van diepe innerlijke genezing. Die inzichten zouden pas in de 70er jaren wordenverkondigd en toegepast. Toch blijf ik daarover vragen houden. Is het echt nodig om als kind van God de pijn van het verleden op te rakelen om er genezing voor te ontvangen, of gebeurt dat voor een groot deel vanzelf, wanneer wij gewoon onder de leiding van de Heilige Geest de Heer volgen en ons richten op het zegenen van de medemens?
Driemaal is scheepsrecht Karel behandelde alle gelovigen, zoals hij mij behandeld had, volgens het principe: ‘Drie maal is scheepsrecht’. Wanneer iemand in nood bij hem kwam, bad hij altijd om wijsheid. En wanneer hij wist dat hij van Godswege een bepaalde raad of opdracht moest geven, dan was hij heel duidelijk: “De Heer wil dat je dit of dat gaat doen”. Dat betrof dan bijvoorbeeld het breken met verkeerde vrienden, het belijden van zonden of het geven van vergeving. Wanneer zo iemand dan na enige tijd weer bij hem kwam met hetzelfde probleem, vroeg hij als eerste of ze zijn raad hadden opgevolgd. Hadden 75
ze dat niet gedaan, dan bond hij ze nogmaals op het hart om dat wel te doen, omdat de Heer die weg had aangewezen. Vaak reageerden die gelovigen dat ze het moeilijk vonden om zulke radicale stappen te zetten. Als ze een derde keer kwamen met hetzelfde probleem, vroeg hij ze opnieuw of ze inmiddels hadden gedaan, wat hij hun opgedragen had. En wanneer ze dan kwamen met: “Nee, want ik vind het zo moeilijk”, stuurde hij ze gewoon weg. Hij zei: “Ik heb geen zin om energie te steken in mensen die niet kunnen gehoorzamen aan wat de Heer tegen hen zegt”. Zo onderwees hij het ook aan ons: “Wanneer iemand komt met een nood of probleem, bid dan de Heer om een duidelijk antwoord. En wanneer de Heer tot je spreekt, geef dat dan door. Wanneer de persoon in kwestie niet gehoorzaamt, moet je aan datzelfde probleem nooit meer dan drie keer aandacht besteden. Dan stuur je hem of haar gewoon weg! Anders wordt al je energie door dergelijke mensen weggezogen”. Ik had door mijn werk contact met allerlei mensen, mannen en vrouwen. Tegenwoordig zijn er binnen de pastorale bediening duidelijke regels, waarbij het pastoraat aan mannen niet door vrouwen gedaan mag worden. Destijds bestonden die regels nog niet. Daar kwam men later door schade en schande achter. Trouwens, dominees, psychologen en artsen ( en verpleegsters) houden zich nog niet aan dergelijk regels. Er kwam dus een man uit onze kennissenkring, die mij een bepaald probleem voorlegde. Het had te maken met seksuele onreinheid. Ik deed precies wat Karel me had geleerd. Ik bad ervoor en de Heer sprak duidelijk in mijn hart dat hij met een ongelovige vriendin moest breken. Hij vond dat erg moeilijk. Enige tijd later kwam hij weer bij me met hetzelfde probleem. Hij had nog steeds niet gebroken. Een poosje later kwam hij weer bij Geertje en mij op bezoek en weer legde hij mij hetzelfde probleem voor. Geertje had juist de koffie op tafel gezet. Ik zei tegen hem: “Zie je daar die deur?” Hij keek achterom en zei: “ja natuurlijk”. “Zo”, zei ik: “Je pakt nu je spullen op en je gaat nu naar huis. Ik wil je met deze flauwekul nooit meer binnen hebben”. “Dus je stuurt me het huis uit?” reageerde hij verbijsterd. “Ja en wel direct”, antwoordde ik. Hij stond op en stommelde de trap af. Geertje zei tegen mij: “Moest dat nou zo? Hij had toch op zijn minst 76
zijn koffie kunnen opdrinken”. Ik ging bij mezelf te rade. Zo had ik het van Karel geleerd. Zou ik toch te hard geweest zijn? Enige uren later ging de bel. Ik trok aan het lange touw om de benedendeur open te trekken. Daar was hij weer. Zijn gezicht stond totaal anders. Hij straalde van een diepe opluchting en vrede. “Ik heb het gedaan” zei hij. “Je hebt gelijk, het moest”.
Joodse Invalide In de tijd dat we de diensten van Ds. Leenhouts bezochten, ging ik werken in de Joodse Invalide te Amsterdam. Dit was het enige joodse ziekenhuis dat na de oorlog nog over was. Ik zag het ook wel als een stuk roeping om iets te doen voor de joodse mensen, nadat hun in de oorlog zulk ontstellend leedwas aangedaan door de Nazi’s. En ik had nota bene daarbij gehoord! Ik werd daar geconfronteerd met mensen die de Holocaust hadden overleefd, maar vaak hun hele leven met de psychische en lichamelijke gevolgen daarvan bleven worstelen. Leenhouts vond dat erg interessant, omdat God destijds in een visioen over het Joodse volk had gesproken. Hij schreef over dat thema meerdere boeken, zoals ‘Pasha voor Jahwe’, ‘De Beker van Jozef’ en ‘Mijn wraak is barmhartig’. Stuk voor stuk heel boeiend om te lezen. Toen het ziekenhuis in 1966 ging verhuizen naar Amstelveen, kon ik niet mee, omdat de reistijden vanaf de Lindengracht m.i. veel te lang werden.
77
13 - Janine Ik ging dus werken in het Juliana-ziekenhuis, dat dichtbij lag en deed daar alsnog de kraamaantekening. Ik werd zelfs waarnemend hoofd op de kraamafdeling. Het Juliana Ziekenhuis was een protestants-christelijk ziekenhuis. Ik kreeg geweldige kansen om daar het evangelie bekend te maken. Veel vrouwen kwamen daar op medische indicatie. Dat wil zeggen dat er op grond van hun voorgeschiedenis een verhoogd risico was rond de bevalling. Maar in de tijd dat ze daar waren, voelden de meesten zich niet ziek en hadden best interesse in een gesprek. Met een aantal van die patiënten heb ik na hun ontslag nog jarenlang contact gehad. Een van hen was de vrouw van een tandtechniker, die een tweeling kreeg. Twintig jaar later repareerde haar man nog eens het plaatje, dat ik in mijn bovengebit droeg. Gratis natuurlijk! Toch waren die persoonlijke gesprekken best riskant. Er waren namelijk altijd collega’s of artsen, die niets Met een collega in de kraam van het evangelie wilden weten; ja die zelfs fel anti waren. Dat kun je je vandaag niet meer voorstellen, omdat we leven in een tolerantere maatschappij. Maar destijds was Nederland nog zeer verzuild. Veel Nederlanders waren erg fanatiek in hun eigen overtuiging en zeer haatdragend jegens andersdenkenden. De leden van het humanistisch verbond en de aanhangers van de nietreligieuze politieke partijen hadden vaak geweldige vooroordelen tegen de kerk en van daaruit ook tegen ieder christelijk getuigenis. Maar ook bij kerkleden van de grote protestantse kerken was er 78
vaak weerstand en zelfs weerzin tegenover de evangelischen. Op een goed moment - het was in 1967 - kwam er op de afdeling een vrouw liggen, voor wie ik direct bewogenheid kreeg. Ze heette Truida*. Ze was erg nerveus. Wanneer ze moest slapen of wilde slapen, deed ze altijd een soort blinddoek voor om het maar donker genoeg te hebben en ze deed ohropax in haar oren om alle geluiden buiten te sluiten. Na even ontdekte ik, dat ze die gewoonte had aangenomen, omdat ze als stewardess op intercontinentale vluchten op allerlei onmogelijke tijden moest slapen. Ik raakte met haar aan de praat en ontdekte dat ze niet getrouwd was. Ze was zwanger geworden van een collega steward, die echter getrouwd was. Hij hield best van haar, maar het was onduidelijk of hij zijn eigen huwelijk op wilde geven. Zo stond ze er dus tot op zekere hoogte alleen voor. Ik sprak meerdere keren met haar over Jezus en hoe Hij voor haar wilde zorgen. Ze was wel geïnteresseerd. Haar medische indicatie wees erop, dat haar kindje te vroeg geboren zou worden. Ze vroeg me: “Als ik ga bevallen terwijl u dienst hebt, wilt u dan bij mij blijven? Bij u word ik altijd rustig”. En dat gebeurde. Juist terwijl ik dienst had, kondigden heftige weeën de geboorte aan. Het was een zesde-maands kindje en bij de medische stand van die dagen zou het erom spannen of het baby’tje zou overleven. Het werd geboren; een meisje van 1080 gram. Het was heel klein. Alles zat er aan, maar het hijgde om aan lucht te komen. Het maakte niet veel kans. Om wat voor reden dan ook drukte de gynaecoloog het kind in mijn handen. Een diepe bewogenheid maakte zich van mij meester. En terwijl ik het tegen mij aandrukte, zei ik: “Lieve Vader, dit kind is zo kwetsbaar en zwak. Ik vertrouw het aan U toe. Wilt u zich erover ontfermen. Ik zegen het in Jezus naam!” Door de Geest zei ik toen tegen Trudy: “Je kindje zal overleven en het zal God dienen”. Ik zag wel dat de gynaecologe heel vuil naar me keek, maar ze zei niets. Tegen het eind van mijn dienst werd ik bij de directie geroepen. De gynaecologe was er ook. Toen vermoedde ik al, dat mijn gebed niet in goede aarde was gevallen. Ik verwachtte een waarschuwing of berisping, maar tot mijn verbijstering zei de directeur, dat mijn gedrag onacceptabel was. Als ik wilde bidden, moest ik dat thuis 79
maar doen, maar nooit in de aanwezigheid van een patiënt. Ik werd overgeplaatst naar een andere afdeling en mocht op straffe van ontslag de kraamafdeling, waar ik met zoveel plezier had gewerkt, niet meer betreden. Geslagen liep ik naar huis. Zo iets was me nog nooit gebeurd. Vervolging om Christus’wil in een christelijk ziekenhuis. Het werd me verboden afscheid te nemen van Truida en haar baby’tje. Hoe het met haar verder ging en of haar kindje het overleefd had, kwam ik niet te weten. Elf jaar later - Gordon en ik waren inmiddels 4 jaar getrouwd - ging op zaterdagochtend ineens de bel van onze woning op de Lindengracht. Beneden stonden broeder en zuster Bakker, een ouder echtpaar, dat ik nog kende uit de tijd van ‘Stromen van Kracht’. Ik had al jaren geen contact met hen gehad. Natuurlijk nodigden wij hen naar boven voor een kop koffie. Zij waren min of meer toevallig op de markt, die iedere zaterdag op de Lindengracht gehouden werd. Ineens had broeder Bakker eraan moeten denken dat ik daar vroeger woonde en hij was gaan kijken of ik er nog woonde. Toen ervoer hij de impuls om aan te bellen. Het was een gezellig contact; praten over vroeger, over gemeenschappelijke kennissen en vrienden, over de weg die wij allemaal hadden moeten vinden, nadat ‘Stromen van Kracht’ rond 1970 werd opgeheven, en nog veel meer. Na een uur of twee wilden ze weer opstappen. Ineens zei zuster Bakker: “Henny, zou jij voor mijn jongste broer willen bidden?” Ik vond het een vreemd verzoek, want ik kende haar familieleden helemaal niet. “Als je me eerst iets over je broer vertelt, dan weet ik waar ik voor zou kunnen bidden. Want ik ken hem helemaal niet” antwoordde ik. Dus vertelde ze me het een en ander over haar jongste broer. “Mijn jongste broer was 30 jaar lang heel gelukkig getrouwd, toen zijn vrouw kanker kreeg en overleed. Zijn vier kinderen zijn het huis al uit of studeren aan een universiteit. Nu is hij onlangs opnieuw getrouwd met een veel jongere vrouw. Zij had al een kindje. Nu zijn ze wel met geloof bezig, maar ze hebben nog nooit een beslissing genomen om Jezus te volgen”. Ineens kreeg ik een goddelijke ingeving. Ik vroeg (zonder dat daar enige aanleiding voor was): “Was die vrouw soms stewardess?” Zuster Bakker keek mij verbijsterd en ongelovig aan. “Hoe weet jij dat? 80
Dat kan toch niet waar zijn? Ja ze was inderdaad stewardess”. “Ik heb in het Juliana ziekenhuis contact gehad met een stewardess, die ongehuwd zwanger was” vertelde ik. “Nu wordt mij iets duidelijk” zei zuster Bakker, “Zij heeft me ooit verteld, dat er in het ziekenhuis, waar haar dochtertje, Janine*, werd geboren een verpleegster was, die net als ik over Jezus praatte. Die zuster had direct na de geboorte voor Janine* gebeden. Ze vertelde me ook dat ze die verpleegster daarna nooit meer had gezien. Ze had haar nog zo graag willen bedanken en verder praten”. Nu was het mijn beurt om verbaasd te zijn. Dit was een bovennatuurlijke ingeving. Ging het werkelijk om die bewuste stewardess van 11 jaar geleden, om wie ik mijn baan had verloren? Ten overvloede vroeg ik: “Dus dat niet levensvatbare meisje heeft het overleefd?” “Ja, ze heeft het overleefd en, weet je, het is een heel bijzonder kind. Ze is heel gevoelig voor alles wat met God te maken heeft. Op school geniet ze van het godsdienstonderwijsvan de pastoor. Op ons aanraden hebben ze het kind afgelopen zomer naar een kinderkamp van ‘In de Ruimte’ laten gaan. Ze kwam helemaal enthousiast terug. De hele dag maar liedjes zingen over Jezus. En dat terwijl haar moeder en stiefvader eigenlijk niets aan het geloof doen”. Wat het uitspreken van een zegen al niet kan bewerken, dacht ik. “Ik zal Truida* direct bellen, dat ik die verpleegster heb gevonden, die destijds bij de geboorte van Janine* aanwezig was. Ik ben er zeker van, dat ze je graag wil ontmoeten” zei zuster Bakker. “Niet zo snel” zei ik, “ze moet het natuurlijk wel zelf willen”. Om een lang verhaal kort te maken; zuster Bakker belde Truida* vanuit ons huis en vertelde, dat ze die verpleegster van vroeger had gevonden. Truida* wilde graag, dat ik zelf aan de telefoon kwam en ze herkende mijn stem direct. “Kun je niet een keer bij ons komen” vroeg ze, “Wij wonen in Limburg”. Na wat heen en weer gebel, maakten wij een afspraak om op 2 december naar hen toe te komen. Het zou een lange dag worden, want het was bijna 3 uur rijden en haar man Jan* (de jongste broer van zuster Bakker) wilde ons na werktijd ook graag zien. In de loop van die ochtend kwamen we in Limburg aan. We vonden het huis in een prachtige villawijk. Truida* deed heel enthousiast open en omhelsde mij. Omdat ik graag snel to-thepoint kom, 81
ging het gesprek al snel over Jezus. Ik vertelde, wat de Heer allemaal voor mij gedaan had; dat Hij mijn volkomen verwoeste leven weer tot heelheid had gebracht. Na schooltijd kwam Janine* thuis. Truida* had haar al verteld, dat ik haar direct na haar geboorte had gezegend. Dat vond ze heel apart. Zij vatte direct vriendschap op voor mij en bleef als het ware aan mijn lippen hangen. Zuster Bakker had werkelijk niet overdreven. Dit kind was heel apart. Hoewel het gezin dus nooit naar een samenkomst ging en ze ook van haar ouders geen bemoediging in die richting ontving, leefde ze al heel dichtbij de Heer. Ze wist ook feilloos te onderscheiden, wat wel of niet van God was. Ze wilde bijvoorbeeld graag gaan paardrijden. Maar, zei ze: “Daar bid ik niet om, want paardrijles is onnodige luxe”. Om 6 uur ‘s middags kwam Jan* thuis van zijn werk. Ook met hem vlotte het gesprek heel goed. Het was duidelijk, dat Janine* met haar enthousiasme voor Jezus beide ouders had voorbereid voor een keuze. De avond vorderde en wij keken terloops op onze horloges, omdat we nog drie uur terug moesten rijden. Truida* zei: “Waarom blijven jullie hier niet overnachten. Wij hebben nog wel een kamer over. Bovendien willen we nog veel meer van jullie horen”. Wij besloten die nacht te blijven, al hadden we zelfs geen tandenborstel bij ons. Maar ja, wanneer de Heer je in een bepaalde situatie wil gebruiken, moet je daaraan de prioriteit geven. Nadat we deze nacht bij hen hadden door gebracht, verliep de volgende dag hetzelfde als de voorgaande. ‘s Morgens spraken wij met Truida*, in de namiddag met Janine* en ‘s avonds met Jan*. Het waren hele gesprekken en de avond vloog om. Toen het tijdstip naderde dat wij toch echt naar huis moesten gaan, drongen ze opnieuw bij ons aan om nog een nacht te blijven. In het totaal werden het vijf nachten. Op de vierde avond - het was rond half elf en we lagen al in bed - werd er ineens op de deur geklopt. Truida* stond in de deuropening en vroeg ons of we even op hun slaapkamer wilden komen. En zo liepen we in geleende pyjama’s over de overloop naar hun slaapkamer. Die was heel erg groot en er stond ook een geweldig groot bed. Truida* en Jan* zaten in het bed en wij op het voeteneind. Er was plaats zat. “Wat wilden jullie ons voor belangrijks vertellen?” vroeg ik. Jan* antwoordde: “Wij hebben ons leven aan Jezus gegeven en we willen 82
1978 Jan wordt gedoopt door Gordon en br. Bakker
door Gordon gedoopt worden”. We waren ontzettend blij; het was goed geweest, dat we waren blijven slapen. De volgende ochtend was Janine* nog blijer. Haar ouders waren kinderen van God geworden en zouden zich laten dopen. Jan* belde zelf naar Amsterdam, naar de voorganger van de gemeente, waar wij toen bij hoorden. Toen broeder Jaap Versteeg uit de mond van Jan* had gehoord, wat er gebeurd was, stemde hij van harte in met het verzoek, dat Gordon dit echtpaar zou dopen. Hij stelde graag zijn samenkomstruimte met doopbekken ter beschikking. Diezelfde dag nog kwam Janine* naar ons toe en zei: “Ik heb vandaag de Here Jezusgevraagd, of ik ook gedoopt mag worden, gelijk met mijn ouders. En Hij zei, dat het goed was”. Daarop hadden wij natuurlijkgeen weerwoord. Een paar weken later werden Jan* en Truida* en Janine* in Amsterdam gedoopt in de Pinksterkapel aan de Binnen-Dommersstraat. Het was de eerste keer dat Gordon sprak (preekte) en de eerste keer dat hij iemand doopte (samen met broeder Bakker). Het was ook de eerste keer, dat ik in een gemeente de zangdienst mocht doen. Truida* had mij voor de gelegenheid een mooie lange lichtbeige jurk cadeau gedaan. Daarna heeft broeder Versteeg, samen met de oudsten van zijn gemeente, alsnog het huwelijk van Jan* en Truida* ingezegend. Dat was namelijk nog 83
Henny Delina doet voor het eerst de zangdienst
nooit gebeurd! Precies zoals ik had geprofeteerd, ging Janine* later de Heer dienen. Ze is inmiddels 40 en werkt voor YWAM in de VS. Ze heeft een geweldige stem en leidt daar een band. ‘s Zondags spelen ze meestal in samenkomsten, maar door de week spelen ze op jaarmarkten en in stadions e.d. Hun repertoire bestaat dan uit luisterliedjes met een boodschap. Het profetische woord, dat ik uitsprak is dus helemaal in vervulling gegaan. Ze zet zich nog altijd in voor het koninkrijk van God. Met dit verhaal heb ik even een geweldige sprong door de tijd gemaakt. Ik begon dit verhaal, naar aanleiding van mijn ontslag als waarnemend hoofd op de kraamafdeling in het Juliana-ziekenhuis. 84
14 - Onder de Joden Omdat ik het na mijn overplaatsing in het Juliana-ziekenhuis niet langer naar mijn zin had, veranderde ik in de zomer van 1968 van baan. Ik had daarvoor (in 1966) gewerkt in de ‘Joodse Invalide’ in Amsterdam en was daar weggegaan, toen het ziekenhuis verhuisde naar Amstelveen. Nu kon ik daar echter direct aan de slag. Ik moest er wel verder voor reizen, maar dat was niet anders. In het Centraal Israëlitisch Ziekenhuis (de naam ‘Joodse Invalide’ was niet meer van deze tijd) werd ik operatieassistente. Ik werkte daar vooral met twee Joodse artsen: Dr. Herschel (orthopedie) en dr. Lamaker (plastische chirurgie). Bij dat laatste moeten jullie niet aan schoonheidsoperaties denken (dat was toen nog niet zo gebruikelijk) maar veeleer aan letselschade na verkeersongelukken en verbrandingen en verder aan het herstellen van ontsierende littekens. Met Lamaker kon ik heel goed overweg. Hij was een half-jood en was homoseksueel. Ik sprak vaak met hem over Jezus. Hij was jaloers op de vrede en blijdschap, die ik had. Ik denk dat hij zich bekeerd zou hebben, als zijn homoseksuele levensstijl hem niet tegen had gehouden. Hij wist dat de Bijbel zijn gedrag veroordeelde en daarom was hij bang voor zowel het christelijke - als het joodse geloof. Met Dr. Herschel was het veel moeilijker. Dat lag deels aan het knorrige karakter van de man en deels aan de complexiteit van de operaties. Destijds werd bij heupoperaties de kop van het bovenbeen met een handzaag afgezaagd. Daarbij moesten ook de omringende spieren worden doorgesneden. Dat was hard werken. De operaties duurden daarom vaak lang en waren buitengewoon bloederig. Als het niet direct ging, zoals hij wilde, reageerde hij zich af op de assistente, en dat was ik. Ik werd uitgescholden voor van alles en nog wat. En dat deed me toch best wel pijn. Totdat ik ineens bedacht dat ik tijdens de operatie ook best zachtjes in tongen zou kunnen bidden. Ik probeerde het uit. En die eerste keer bleef dr. Herschel helemaal 85
ontspannen en in de rust. De volgende keer deed ik het weer met hetzelfde resultaat. Wanneer hij met mij opereerde, bleef hij altijd rustig en ontspannen, omdat ik in tongen bad. Het viel hemzelf ook op. “Als ik met jou opereer, voel ik me altijd helemaal ontspannen” zei hij. Ik antwoordde: “Dat komt omdat ik bid”. “Ja zoiets dacht ik al”, zei hij. Hij wilde er niet verder op in gaan, want ook hij was zijn joodse geloof kwijtgeraakt, nadat zoveel van zijn verwanten in Auschwitsch waren omgebracht.
Dr. Baruch Er gebeurde nog iets aparts. Op zekere dag werd ik benaderd door een andere chirurg met de naam dr. Baruch. Naast zijn loopbaan als chirurg, was hij voorzanger van een orthodoxe synagoge en een tijdlang ook lid van de Eerste Kamer (D66). Hij stond ineens achter mij en zei: “Zuster Bos, hebt u een steriele spuit voor mij?” “Natuurlijk wel”, zei ik en gaf hem er een. Hij aarzelde een beetje. “Nou ja”, zei hij, “ik wilde u eigenlijk heel iets anders vragen”. “Vraagt u maar, dr. Baruch”, zei ik. Toen vertelde hij me, dat hij me twee jaar lang had gadegeslagen. Hij vond me heel apart, omdat ik altijd gelukkig scheen te zijn. Op welk moment van de dag, of van de nacht - want er waren ook ‘s nachts wel spoedeisende operaties - altijd zag ik er gelukkig uit. Eerst had hij gedacht dat ik misschien heel erg verliefd was en daardoor een beetje door het leven zweefde. Maar toen was hij tot de ontdekking gekomen dat ik helemaal geen vriend had! Er moest iets anders aan mij zijn, waardoor ik zoveel geluk en vrede uitstraalde. Ik wist natuurlijk wel wat dat was. Ik wist ook, dat die Waarheid voor een jood moeilijk te verteren zou zijn. Daarom zei ik tegen hem: “Dr. Baruch, het geheim achter mijn vrede en blijdschap wilt u misschien helemaal niet weten”. Maar hij reageerde: “Ik wil het wel weten”. Toen vertelde ik hem de Waarheid: “Het geheim achter mijn blijdschap is Jezus Christus en die gekruisigd!” Hij schrok ontzettend. Dat had hij niet verwacht. Het was een moment stil. Toen zei hij: “Zuster Bos, de kerkelijke gemeenschap, waar u thuishoort wil ik graag leren kennen”. Nu was het mijn beurt om te schrikken, want vaak mankeert er van alles in onze kerkelijke gemeenschappen. Vaak ontbreekt zelfs het meest essentiële, namelijk de liefde. Ik aarzelde om hem te vertellen, waar ik ‘s zondags naar de samenkomst ging uit vrees dat hij misschien 86
daarop zou afknappen. Ik zei: “Het gaat niet om de kerkelijke gemeenschap of de samenkomst, maar om de persoonlijke relatie met de Here Jezus”. Maar omdat hij bleef aandringen vertelde ik dat ik bij ds. Leenhouts in de samenkomst kwam. En zo gebeurde het dat dr. Baruch meerdere malen Leenhouts persoonlijk ging opzoeken en hem het hemd van zijn lijf vroeg. Een betere predikant had hij niet kunnen vinden. Na ieder bezoek bij Leenhouts probeerde hij mij te spreken te krijgen; soms tussen de operaties door om met mij alles te delen en te bespreken wat hij van Leenhouts had gehoord. Soms verzuchtte hij: “Zou Jezus dan toch de beloofde Messias zijn geweest?” Ik was niet opgegroeid met de Bijbel. Mijn Bijbelkennis was dus beslistbeneden de maat. Maar de Heer gaf mij wijsheid om op al zijn vragen antwoord te geven. Na even vertelde hij zijn collega’s : “Zuster Bos kent de hele Thora uit het hoofd”.
Abortus Deze gesprekken vonden bijna iedere week plaats, totdat er iets verdrietigs gebeurde. Ik zou een operatie assisteren bij een andere chirurg, dr. van Gelder, een gynaecoloog. Op het program stond een ‘curettage’, het schoonmaken van de baarmoeder bijvoorbeeld na een miskraam. Dit kan via de vagina worden uitgevoerd. Toen de operatie in volle gang was, ontdekte ik dat het helemaal niet om een curettage ging, maar om een abortus in een vrij laat stadium. Ik zag, hoe de arts de lichaamsdelen van het ongeboren kind naar buiten trok. Ik walgde ervan! Deze arts wist heel goed dat ik christen was. Hij wist dat ik beslist geweigerd zou hebben om mee te doen, wanneer hij mij had verteld om wat voor ingreep het ging. Daarom had hij mij voorgelogen en gezegd dat het om een curettage ging. In die tijd waren abortussen nog bij de wet verboden. Wat hij dus deed, was niet alleen illegaal, maar ook strafbaar. Dit schoot me helemaal verkeerd. Hij wist, hoe ik er over dacht en toch had hij me medeplichtig gemaakt aan een moordpartij. Ik zei tegen hem: “Dat je me dit hebt verzwegen, neem ik je hoogst kwalijk. Ik leg nu mijn instrumenten neer en verlaat de operatiekamer”. “Dat kan niet” riep hij nog, “Je moet denken aan het belang van de patiënt!”. “Daar had je dan eerder zelf aan moeten denken” riep ik, “voor je eraan begon. Ik doe hier niet aan mee!” Zo verliet ik de operatiekamer. 87
De volgende dag werd ik bij de directie geroepen. Zij wilden hun chirurg natuurlijk niet laten vallen, dus moest ik eraan geloven. Wat ik ook aanvoerde, het hielp niets. Ik had aan het belang van de patiënt moeten denken en had nooit tijdens een ingreep de operatiekamer mogen verlaten. Ik werd met onmiddellijke ingang ontslagen en kreeg een zwijgplicht opgelegd. Ik mocht aan niemand vertellen, wat er was voorgevallen. Daar stond ik dan! Opnieuw ontslagen! Waarom? Ik neem aan dat er behalve deze affaire bij sommige joodse artsen of -personeelsleden reeds een bepaalde antipathie tegen mij was ontstaan, vanwege mijn christelijk getuigenis en de gesprekken, die ik met dr. Baruch had. Ik kreeg direct een andere baan bij het Reuma-Revalidatie Centrum. Ik had er niet aan gedacht dat dr. Herschel ook aan deze instelling verbonden was. Toen ik hem ontmoette, lachte hij tegen me en zei: “Jij bent mijn vaste assistente. De kleine operaties doen we hier in het Reuma Revalidatie Centrum, de grotere doen we in het Centraal Israëlitisch Ziekenhuis in Amstelveen”. Ik schrok, want daar hadden ze me juist weggestuurd. “Ik weet het”, zei hij, “maar niemand kan mij verbieden mijn eigen assistente mee te nemen, wanneer ik daar opereer”. En zo gebeurde het, dat ik een paar dagen later het C.I.Z. weer binnenliep. De deuren van de operatieafdeling zwaaiden voor me open en tot grote verbijstering van Dr. van Gelder en anderen, die een antipathie tegen me hadden, liep ik rechtstreeks door naar de mij zo vertrouwde operatiekamer om daar mijn werk te doen. Humor van God! Het contact met dr. Baruch bleef bestaan, hoewel we elkaar eigenlijk zelden zagen. Toen Gordon en ik in 1974 trouwden, liet hij voor ons beiden een boom planten in Israël. En in 1979 toen Gordon net begonnen was met de studie in de theologie, bezochten we hem thuis. Hij was inmiddels gepensioneerd. Hij was zeer geboeid door Gordon’s uitleg van Daniël 10, waar gesproken wordt over de vorst van de Perzen en de vorst van Griekenland. Gordon legde hem uit dat dit demonische machten waren, die controle uitoefenden over wereldrijken. De meeste Joden geloven niet in het bestaan van een duivel of demonen. Zij 88
zien de duivel als een benaming voor de donkere kant van de mens. Dat maakt ook dat zij met de Holocaust moeilijk klaarkomen. Zij zien niet dat dit een demonisch complot was om het joodse volk te vernietigen en om de terugkeer van dit volk naar het land Israël, het land van de Belofte, te voorkomen. Hij was diep onder de indruk en vertelde zijn zoon, die halverwege ons gesprek binnenkwam, direct wat hij had geleerd. Op zijn verzoek bezochten wij een dienst in de orthodoxe synagoge. Gordon moest een keppeltje op; een jood onder de joden. Niet lang daarna overleed dr. Baruch. We hebben nooit geweten, of hij in zijn hart Jezus heeft aangenomen. Hij was in ieder geval geboeid door de persoon van Jezus en wilde er graag over praten. 89
15 - Een Engel Engelen bestaan! Hoe zien ze er dan uit? Nu in visioenen hebben ze misschien soms vleugels, maar als ze verschijnen zien ze eruit als een gewoon mens. Dat merk je bijvoorbeeld in het Oude Testament, waar engelen meestal in een mensengedaante verschijnen. Degenen aan wie ze verschijnen, hebben vaak pas na even door dat het om een engel gaat.
Maaltijd van de Heer Ik vertelde al, dat we in deze periode veel contacten met ds. Leenhouts hadden. Behalve de samenkomsten bezochten we ook wel zijn Bijbelstudie-avonden. Hij vond het gezamenlijk vieren van de Maaltijd van de Heer ook buiten de samenkomst in kleine groepjes, of zelfs met z’n tweeën, heel belangrijk. En dat sloeg heel erg bij me aan. Ik had immers vroeger al in de communie Jezus sterk ervaren. Als we bijvoorbeeld op vakantie waren en geen samenkomst konden bezoeken, dan vierden Geertje en ik de Maaltijd van de Heer gewoon met z’n tweeën in de tent. Dafje En zo gebeurde het dat we met ons kleine DAF-je naar Oostenrijk reden en daar op de camping de Maaltijd van de Heer vierden op de avond, voordat we terugreisden. Wie zich nog aan de DAF personenauto’s uit de 60er jaren kan herinneren, weet dat dit kleine vierpersoons autootjes waren, die veel minder efficiënt waren ingedeeld dan de huidige auto’s. Met onze complete kampeeruitrusting, bungalowtent, tafeltje, stoeltjes kookkoffer en kleding was het autootje bomvol. De kofferbak kon slechts met veel moeite dicht. Voor de gein zei Geertje: “Als we nu eens een lekke band krijgen, moeten we de hele kofferbak leeg pakken aan de kant van de weg”. Het reservewiel zat namelijk helemaal onderin de kofferbak in een soort uitsparing. We reden huiswaarts over de Duitse bundesstrasse (want die is gezelliger dan de autobahn). En ineens: boem-boemerde-boem, een lekke band, helemaal kapot. Geertje zette de auto in de berm. We stonden in een ruim dal; naar voren en naar achteren twee kilometer uitzicht, allemaal korenvelden, 90
nergens een dorpje of huis te bekennen. Ja, dat betekende dat we de hele bak moesten leeg pakken en in onze leuke zomerjurkjes moesten proberen met de kruissleutel de zware bouten van het wiel los te krijgen enzovoort. Op dat moment stond er ineens een grote witte cabriolet bij ons. We hadden hem niet zien aankomen, hoewel het uitzicht naar beide kanten helemaal vrij was. Hij ging schuin achter ons staan, zodat onze wagen als het ware door de zijne werd beschermd tegen achteropkomend verkeer. Er stapte een charmante, knap uitziende, man uit met witte autohandschoenen en lichte kleding. Hij zei helemaal niets, liep naar ons toe en trok zonder de bagage te verwijderen met één handgebaar het reservewiel uit de kofferruimte. Dat kon helemaal niet. Geertje reikte hem verbijsterd de krik aan, maar hij nam die niet aan. Hij liep terug naar zijn eigen wagen, pakte zijn eigen veel mooiere krik en zette die onder onze auto. Met een paar bewegingen krikte hij onze auto op en verwisselde met zijn eigen gereedschap het lekgeslagen wiel. Ik zag het ineens; die rust, die zelfverzekerdheid, die ontspannen manier van handelen; die autoriteit. Dat moest een engel zijn. Het reservewiel was gemonteerd. Zijn witte autohandschoenen waren nog steeds vlekkeloos wit, hoewel hij de vieze autoband had vastgepakt. Op zijn kleding was geen veegje vuil te bekennen. Onmogelijk! Pas toen zei hij iets. Hij zei: “Ga naar de eerste garage vóór Augsburg. Daar zullen ze u helpen aan een nieuwe band voor dit type auto”.
Dit bestaat niet! Ik zei: “U bent een engel, door God gezonden; ik kan het zien”. Hij knikte maar zei niets. Hij stapte in zijn auto, startte de motor en toen..... toen gebeurde er iets vreemds. De auto reed niet weg, maar, terwijl we ernaar stonden te kijken - want we wilden hem natuurlijk gedag zwaaien - was hij zomaar verdwenen; in lucht opgelost! Verbijsterd keek Geertje naar de lege plek, waar net nog een grote witte cabriolet stond. “Dat kan helemaal niet! Dat bestaat niet!”. Zag je dan niet dat het een engel was? vroeg ik. “Ja dat moet wel” beaamde Geertje. Ik was helemaal enthousiast, Geertje doodstil. 91
Wij reden verder. Eerst kwamen we bij een groot modern garagebedrijf. “Zullen we hier maar vragen”, zei Geertje. “Nee”, zei ik, “de engel zei: Het eerste garagebedrijf voor Augsburg. En daar zijn we nog niet”. Nu die garage zag er heel anders uit. Een heel kleine ouderwets-aandoende garage. Tegen haar gevoel in parkeerde Geertje onze auto. Een vriendelijke man kwam naar buiten. Geertje vertelde hem, dat we een nieuwe reserveband nodig hadden. Hij bekeek ons wiel en zei: “Deze maat band is in heel Duitsland nauwelijks te krijgen. Maar ik kan er wel aankomen. Ik moet hem ergens gaan halen. Dat duurt ongeveer een uur. Ondertussen zal ik zorgen dat u hier een kopje koffie krijgt en gaat u maar lekker in mijn kantoor op de bank zitten”. Wij keken elkaar aan. Wilde deze man werkelijk een uur gaan rijden om voor ons een passende band te halen? En wat zou dat dan gaan kosten? We dachten aan wat de engel had gezegd. Bij deze garage zullen ze u helpen. Na een uur gewacht te hebben, kwam de garagehouder terug met een passende band. Hij monteerde die op het reservewiel deed er een stuk plastic om en legde hem voor de achterbank. Wij vroegen ons af, wat dat zou gaan kosten. Geertje weet het nu nog. Hij berekende ons slechts DM 12,50 en niets voor de moeite en kilometers, die hij had moeten maken. Wij reisden zingend en God prijzend verder. Toen wij de volgende avond in Nederland aankwamen, wisten wij dat er op dat moment bij Leenhouts een bijbelstudie aan de gang was. Daar reden we heen. De studie was al in volle gang. Toen we binnenkwamen, riepen we: “We hebben een engel gezien!” Leenhouts reageerde heel spontaan: “Dat kan ik aan jullie zien”. Toen vertelden wij het hele verhaal in geuren en kleuren. Leenhouts zei toen: “Dan zal hij nogmaals aan jullie verschijnen, maar dan met een opdracht”. Waarom dit gebeurde? De engel heeft ons toen geen opdracht of taak gegeven, zoals dat in het Oude Testament vaak gebeurde. Hij kwam en hielp ons gewoon zoals ook in de brief aan de Hebreeën geschreven staat : Hebr.1:14 Zijn zij niet allen dienende geesten, die uitgezonden worden ten dienste van hen, die het heil zullen beerven? Voor mijn leven was deze gebeurtenis een geweldige bevestiging van Gods liefde. Vaak, wanneer ik het later erg moeilijk kreeg, sterkte ik mijzelf met het woord van God en met het feit dat God 92
zulke bovennatuurlijke dingen in mijn eigen leven had gedaan.
De adelaar In deze jaren maakte ik ook kennis met een nieuwe beweging, die op dat moment sterk in opkomst was. Hij heette ‘Kracht van omhoog’. Deze beweging had hele goede kanten maar ook duidelijk zwakke. Zij hadden veel aandacht voor geestelijke strijd en het uitdrijven van demonen. Zij erkenden dat ook in het leven van wedergeboren christenen nog demonische bolwerken kunnen bestaan, die door de naam van Jezus moeten worden geslecht. Hun zwakte lag in het feit dat zij alles vergeestelijkten en daarbij bijvoorbeeld geen oog hadden voor Gods plan met het niet-bekeerde volk Israël. Hetty Wendels, de moeder van Irma van Ommen, nam mij mee naar hun retraitecentrum Beukenstein. Daar woonde ik een dienst bij. Zij stimuleerde mij om toch vooral naar voren te gaan en met me te laten bidden. Van mij hoefde dat niet, maar uiteindelijk om haar ter wille te zijn, ging ik toch naar voren. Een zekere Br. Roose legde mij de handen op en begon voor mij te bidden. Toe zei hij ineens: “De Heer toont mij een adelaar, die met zijn klauwen uw schouders vast heeft. Wat is er aan de hand zuster? Hebt u misschien een eed afgelegd op Hitler of op het Nationaal Socialisme?” Op dat moment brak er iets in me en ik begon vreselijk te huilen. “Ja” riep ik uit, “dat heb ik gedaan!”. Dan hebt u het vreselijk moeilijk gehad en heeft de duivel u behoorlijk te pakken genomen. Vervolgens verbrak hij de vloek van het Nationaal Socialisme over mijn leven en gebood de demonische machten, die daarbij horen, mijn leven te verlaten. Het was alsof er een geweldige last van mij afviel. Ik zou later nog merken, hoe reëel deze machten zijn.
‘Mijn’ mensen Ook op het Reuma-Revalidatie Centrum, waar ik na mijn ontslag bij het Centraal Israëlitisch Ziekenhuis ging werken, mocht ik collega’s tot Jezus leiden. Eén er van was Tjakko Hulzebos. Hij was getrouwd met Joanne, een jodin. Maar nadat hij zijn leven aan Jezus had toegewijd, kwam ook zijn vrouw tot bekering. Ook dit stel voegde zich bij de bijbelstudiegroep, waar mijn andere ‘kinderen’ al waren. We kwamen iedere woensdag bij elkaar in de flat van Jaap en Ellen de Wit in de Bijlmer (Amsterdam Zuidoost). Jaap zou later voor de E.O gaan werken en na zijn pensionering werd hij de redacteur van het blad van ‘Christenen voor Israël’. 93
Trouwens meerderen van deze groep, zouden in de dienst van de Heer steeds verder groeien. Anton Doornebal werd later oudste in Nieuwegein, Martin van de Mooren werd later oudste in Berea Amsterdam, Harry Maat ging in de VS werken voor het blad ‘Christianity Today’. ‘s Zondags gingen we met de hele groep naar de Pinkstergemeente Zuidwijk-kapel vlak bij het Olympisch Stadion. Een van de oudsten uit deze gemeente, br. Scholten, gaf ons Bijbelstudie. Soms deed een van ons de studie en soms kwamen er ook andere leraren langs, zoals Jan Sjoerd Pasterkamp.
Tongentaal Ik had opnieuw een heel bijzondere ervaring met de uitwerking van de tongentaal. Ik gebruikte die gebedstaal in mijn persoonlijk gebedsleven en zoals ik al vertelde, tijdens de operaties met dr. Herschel. Op het Reuma Revalidatie centrum was ook een röntgenafdeling waar foto’s werden gemaakt. Regelmatig had dr. Herschel tijdens zijn spreekuur of bij operatievoorbereidingen die foto’s nodig en dan belde hij naar de röntgenafdeling. Een medewerker bracht de foto’s dan naar onze afdeling, waar ik ze in ontvangst nam. Iedere keer probeerde deze man mijn borst aan te raken of mij een tikje voor mijn billen te verkopen. Natuurlijk was ik daarvan niet gediend. Maar of ik nu boos werd of van me af mepte, het werd alleen maar erger. Destijds waren er nog geen wetten tegen seksuele intimidatie op het werk en ik kon dus weinig tegen hem ondernemen. Toen dacht ik er aan dat ik ook in deze situatie in tongen kon bidden. De volgende keer dat ik foto’s in ontvangst moest nemen, ging ik de röntgenmederwerker in tongen biddend tegemoet. Hij bleef stokstijf staan en overhandigde mij de foto’s zonder enig gebaar of toespeling. En dat bleef zo. Ik heb nooit geen last meer van hem gehad.
Mannen Een van de mensen, die ik in deze tijd tot de Heer mocht leiden was Gerrit Jansen*. Toen hij kort na zijn bekering eens bij mij thuis kwam, - Ik had wisseldiensten, waardoor het kon gebeuren, dat Geertje er niet was - vertelde hij mij, dat hij eigenlijk verliefd op mij was geworden. Ik wist uit de gesprekken, die we hadden gevoerd dat hij meer dan 5 jaar had samengewoond met een vriendin, die Marjan* heette. Toen hij dus aan mij zijn liefde verklaarde, reageerde ik direct met: “Maar jij hebt 5 jaar met je vriendin samengewoond. Jullie waren gewoon man en vrouw. Jij moet 94
terug naar Marjan* en netjes met haar trouwen”. Hij antwoordde: “Ik trouw nog liever met een kameel in de woestijn. Ik wil jou!” Maar daar kwam niets van in. “Wat is het adres en telefoonnummer van Marjan*?” vroeg ik. “Waarom wil je dat weten?” vroeg hij. Ik gaf hem geen uitleg, maar vroeg nog een keer om Marjans adres en telefoonnummer. “Ze woont in Utrecht; daar is ze tandartsassistente”. Schoorvoetend gaf hij me haar adres en het telefoonnummer van haar werk. Ik pakte de telefoon en terwijl hij me verbijsterd aankeek, draaide ik het nummer. Aan de andere kant werd opgenomen, door Marjan*. Ik zei tegen haar: “Marjan*, je kent me niet. Ik ben Henny Bos en woon in Amsterdam. Bij mij zit Gerrit Jansen*, die voorheen met jou heeft samengewoond. Kun jij hierheen komen, naar Amsterdam?” Ze vertelde, dat ze over een kwartier klaar was met haar werk en dat ze een autootje had. Ze wilde graag komen. Ik vertelde haar waar ze moest zijn. Een uur later - Gerrit* zat nog steeds een beetje overdonderd en schaapachtig te kijken - belde Marjan* aan en kwam naar boven. Ze zag er heel onzeker uit. Ik bood haar een stoel aan en stelde haar op haar gemak. Toen vroeg ik haar of ze nog steeds van Gerrit* hield. Ze knikte bevestigend. Het was Gerrit*, die onlangs bij haar was weggegaan. Ze kreeg tranen in haar ogen. Toen vertelde ik dat Gerrit* de Heer had aangenomen en dat dit voor hem ook betekende dat hij zijn leven op orde moest brengen. “Ik wil hem graag terug” zei ze. Gerrit* reageerde een beetje vaag. Hij begreep wel, dat de keuze voor Jezus inhield dat hij het ook met Marjan* in orde moest maken. En hij kende de Bijbel voldoende om te weten dat hij niet het recht had, de vrouw met wie hij 5 jaar had samengewoond, aan de dijk te zetten. Toen vertelde ik aan Marjan* wat Jezus voor mij gedaan had. Hoe Hij mijn leven had veranderd en vernieuwd. Ik vertelde haar natuurlijk niet dat Gerrit* mij zojuist de liefde had verklaard. Ik zei haar dat Gerrit* nu ook de weg met Jezus wilde gaan en Hem wilde volgen. Aan het eind van het gesprek vroeg ik haar of zij ook haar leven aan Jezus wilde toevertrouwen. Kennelijk had het feit dat ik haar had opgebeld en me had ingezet voor een herstel in de relatie met Gerrit* zo’n grote indruk op haar gemaakt en haar zoveel vertrouwen in mij gegeven, dat 95
ze spontaan “Ja” zei. Zo mocht ik haar ook tot Jezus leiden. Niet lang daarna gingen Gerrit* en Marjan* trouwen en werd hun huwelijk ingezegend. Beiden gingen deel uitmaken van onze Bijbelstudiegroep in de Bijlmer. Toch heeft Marjan* wel gevoeld dat Gerrit* een zwak voor mij had. Als er op de kring iets gebeurde, waardoor Gerrit* mij ophemelde, in de zin van: “Wat is Henny toch een geweldige vrouw..”, raakte Marjan* vaak geïrriteerd.
Simon* Ik mocht ook Simson van de Koog* tot de Heer terugbrengen. Hij had ooit deel uitgemaakt van de beweging ‘Stromen van Kracht’. Hij was daar gedoopt en vervuld met de Geest. Uiteindelijk was hij getrouwd met Pia*. Toen ik hem echter in de stad tegenkwam, liep hij gearmd met een andere vrouw. Hij had Pia* verlaten en de Heer de rug toe gekeerd. Ik herkende hem en sprak hem aan op zijn gedrag. Eerst reageerde hij dat hij niets meer aan Pia* vond. Ze was ook niet mooi genoeg. Het bleek dat hij heel erg op uiterlijke dingen was. Maar ik liet niet los en zei hem ronduit dat echtbrekers het koninkrijk Gods niet zullen binnen gaan. Ik praatte op hem in en confronteerde hem met het feit dat hij met zijn keuze ook hun enige zoon zijn vader ontnam. In meerdere gesprekken wist ik hem te motiveren om terug te keren naar de Heer en naar zijn vrouw. In de tussenliggende tijd probeerde hij ook mij nog te versieren. We waren naar een doordeweekse avondsamenkomst in Amstelveen geweest. Om een of andere reden was Geertje er niet bij. Er was waarschijnlijk een verjaardag in haar familie. Hij bood me aan om me naar huis te brengen, dan hoefde ik het hele eind niet met de bus. Het scheelde me veel tijd, dus ik nam zijn aanbod aan. Maar in plaats van naar huis, reed hij naar het nabijgelegen Amsterdamse Bos. Ik protesteerde; “We moeten die kant niet op”. Maar hij reed gewoon verder. Hij parkeerde de auto op een stil plekje en terwijl hij een arm om mij heen sloeg, zei hij: “Henny, je bent toch een leuke meid. Heb je niet eens zin om met een kerel naar bed te gaan”. Ik weerde zijn avances af. Ik was wel een mens van vlees en bloed en had inderdaad wel 96
behoefte aan tederheid. Maar dit wilde ik absoluut niet! “Je brengt me nu naar huis en anders ga ik lopen”. Met een houding van ‘je doet me onrecht’ reed hij me naar huis. Onderweg zei hij nog tegen me: “Het is dat je meer dan tien jaar ouder bent dan ik, anders zou ik best met je willen trouwen”. Nadat hij zich opnieuw had bekeerd en zijn leven met de Heer in orde had gebracht, keerde hij gelukkig weer naar zijn vrouw Pia* terug. Binnen een jaar werd er een kindje geboren. Ze noemden haar Natasha, wat ‘wedergeboorte’ betekent.
Verleiding Dan was er nog die voorganger van een gemeente. Zijn vrouw en hij hadden me uitgenodigd om bij hen te komen eten. Ik moest de volgende dag extra vroeg beginnen. Dus wilde ik al om 8 uur naar huis. Omdat het hard regende, bood hij aan om me naar huis te brengen. Dat was natuurlijk heel sympathiek. Zijn vrouw zei: “Neem Jantje maar mee”. Alsof zij een voorgevoel had, stuurde ze dus hun kind van een jaar of zeven mee in de auto. Hij bracht me naar de Lindengracht. Toen zei hij tegen Jantje: “Jij blijft in de auto zitten; Pappa komt zo weer terug”. Ik zei nog: “Rij maar gewoon door. Ik kan heus mijn voordeur nog wel vinden”. Maar hij reageerde dat je een vrouw altijd netjes thuis moest brengen tot aan haar huisdeur. Hij liep dus mee tot de tweede etage. Ik opende de deur met de sleutel. Ik draaide me om om hem gedag te zeggen en hem nogmaals te bedanken, toen hij me naar binnen duwde en zelf meeging. Hij duwde me met mijn rug tegen de binnenkant van de deur en begon met zijn hele lichaam tegen mij aan te wrijven. Ik schrok geweldig. “Dat kan niet!” riep ik. En terwijl hij me tegen de deur duwde, zei hij: “Jij ziet er zo leuk uit. Jij hebt toch vast wel eens behoefte aan een echte kerel. Jij wil toch ook wel eens lekker vrijen”. Ik had inderdaad wel seksuele gevoelens. Ik verlangde ernaar getrouwd te zijn en een man te hebben. Ik voelde me zwak worden, maar toch wilde ik dit niet! Ik probeerde me los te werken, maar hij was te sterk. Precies op dat moment werd er op de deur geklopt; en nog eens geklopt. Zijn omstrengeling verslapte. Ik werkte me los, duwde hem van me af en opende de deur. Daar stond Jantje. Hoe wist hij dat ik op de tweede etage woonde? Waarom was hij tegen 97
het bevel van zijn vader om in de auto te blijven uitgestapt om ons te gaan zoeken? Ik wist het wel. Ik zei: “Hij is gekomen als een engel om je te bewaren voor iets waar je heel erg veel spijt van zou hebben gekregen”. Hij dacht daar heel anders over. “Er spijt van krijgen? Het hangt er maar vanaf, hoe lekker het was geweest!” Ik was knap overstuur van dit voorval. Dat gehuwde gemeenteleiders, mannen Gods, waar ik tegenop zag, probeerden ongetrouwde vrouwen in bed te krijgen… Kort daarna kwam hij naar onze huiskring om een bijbelstudieavond te verzorgen. De afspraak was al lang van de voren gemaakt. Ik zat er heel erg mee en besloot een van de broeders van de kring in vertrouwen te nemen en hem te confronteren met zijn gedrag. Toen ik hem voor het begin van de Bijbelstudie vroeg om samen met de bewuste broeder in een andere kamer te komen, ging hij gewoon mee. Ik zei: “Je hebt geprobeerd mij in bed te krijgen, terwijl je getrouwd bent. Ik vind, dat je je zonde aan God moet belijden en ook aan je vrouw”. Hij lachte een beetje en zei toen: “Henny, je zit het zelf uit te lokken. Door de manier, waarop je je beweegt en door je korte rokken probeer je gewoon de mannen het hoofd op hol te brengen. En als er dan iemand toehapt, speel jij de vermoorde onschuld en heeft de ander het gedaan”. Ik stond paf. Het mag een wonder heten, dat ik door deze en dergelijke gebeurtenissen mijn geloof niet heb verloren. Het mag ook een wonder heten dat ik als warmbloedig mens in deze situaties het hoofd koel heb weten te houden.
98
16 - Eli Asser In deze periode ging het met mijn gezondheid opnieuw achteruit. Ik had sinds de oorlog slechte darmen gehad, en dat ging me nu bij tijd en wijle opspelen. Ik had regelmatig darmontstekingen (colitis ulcerosa) en leed ook aan hartritmestoringen. Door de problemen met dan te harde en dan te zachte ontlasting kreeg ik ook ernstige aambeien en moest daarvoor worden opgenomen en geopereerd.
Operatie Ik lag in het Prinsengrachtziekenhuis. De vrouw die naast mij kwam te liggen heette Wil Prinsen. Zij werkte bij de AVRO als regieassistente. Meestal werkte ze voor Eli Asser, een jood, en destijds wel de bekendste Nederlandse televisieregisseur. En ook al had ik zelf een operatie voor de boeg, ik had toch altijd wel oog voor de nood van anderen en ook het verlangen van Jezus te getuigen. En de Heer opende haar hart. Ze dronk het getuigenis in en enige weken later gaf ze bij mij thuis haar leven aan Jezus. In Coma Maar eerst nog de operatie… Tegen het eind van de operatie viel mijn bloeddruk ineens weg en raakte ik in coma. En hoewel de operatie was geslaagd, gelukte het de anesthesist niet mij weer bij bewustzijn te krijgen. Ook toen verstelde men mijn bed, zodat het bloed naar mijn hoofd zou stromen en ik sneller wakker zou worden, maar dat lukte pas na vier dagen. Ondertussen was ik in zoverre bij bewustzijn dat ik wel alles kon horen maar niets kon zeggen en zelfs geen vingertop kon bewegen. Ik was toch wel heel bang. Geertje bezocht me natuurlijk iedere dag en dan vertelde ze allerlei verhalen, niet wetend of ik er iets van zou verstaan. Maar ze bleef in ieder geval niet zwijgend zitten. Dat zou me nog meer beangstigd hebben. Iedere keer als ze weer weg ging, wilde ik haar wel smeken of ze bij me wilde blijven, maar ik kon het niet duidelijk maken! Ik vond het verschrikkelijk als ik de artsen of de verpleegsters over mij hoorde praten en moest horen, hoe zij over mij dachten en 99
hun twijfels uitten over mijn herstel. Maar gelukkig na vier dagen kwam ik weer bij. Bijna had ik het aardse leven verloren; voor de zoveelste keer! Zoals ik al zei, bleef het contact met Wil Prinsen. Ik mocht haar bij mij thuis tot Jezus leiden. Zij had geen interesse in onze Bijbelstudiegroep, maar sloot zich voorlopig aan bij een VrijEvangelische gemeente. Op een dag, toen ze weer bij me was, vroeg ze me of ik geen zin had om een keer mee te gaan naar een televisieopname. Nu vond ik dat wel boeiend. Mijn broer Henk zat in de filmwereld en ik had wel iets met artiesten. Gordon zegt vaak: “Aan jou is een artiest verloren gegaan”. Op de afgesproken dag werd ik ‘s morgens vroeg door een limousine vanaf de Lindengracht opgehaald. Ik had nog nooit in zo’n auto gezeten. Als enige andere inzittende zat Silvia de Leur naast me, destijds een bekende actrices van Nederlandstalige televisieprogramma’s. Ze zag er niet uit en haalde in de auto een make-up koffertje te voorschijn en begon zichzelf op te tutten. Zo kwamen we in Hilversum aan. De opnamen vonden deels plaats op een treinstation. De hoofdpersoon had zich verwond en moest met een groot verband om zijn hoofd in de trein springen. Toen ze begonnen te prutsen met dat verband, zei ik: “Jongens, dat is niet professioneel. Laat mij dat maar even doen. Ik ben verpleegster”. Graag liet men dit werkje aan mij over. Tijdens de lunch moest het verband er weer af en ‘s middags mocht ik het verband opnieuw aanleggen (zo heet dat in ons vakjargon). Zonder het te weten, was ik nu medewerkster geworden van deze productie en ik zou er zelfs een niet onaanzienlijk salaris voor krijgen. Daarover straks meer. Wil was natuurlijk de hele dag erg druk om Eli Asser te assisteren. Ik zag hem wel af en toe naar mij kijken, maar had geen idee, wat hij allemaal dacht. Toen de opnames gereed waren, riep hij mij bij zich en stelde zich aan mij voor: “Ik ben Eli Asser”.
Uitstraling Toen vertelde hij dat hij de hele dag naar mij had zitten kijken en mijn bewegingen en mimiek had bestudeerd. “Ik ben nu eenmaal een professional, die mensen op die manier bekijkt”. Toen zei hij: “U bent een echte artieste. U hebt het helemaal in u. Zoiets kun je 100
niet leren op de toneelschool, maar je hebt het of je hebt het niet. En u hebt het! Ik bied u een baan aan. U kunt bij mij beginnen als grimeuse en ondertussen leert u het vak. Voordat u het weet, gaat u in films meespelen”. Ik was perplex. Zoiets had ik niet verwacht. Van mezelf wist ik niet dat ik dat in me had. Ik hervond me snel en bad tot de Heer: “Heer wat moet ik hiermee?” En heel instinctief wist ik dat ik niet op dit verlokkelijke aanbod moest in gaan. “Meneer Asser, ik kan dit niet doen; ik ben christen. Ik zou nooit rollen kunnen spelen, waarin ik tegen de waarden van mijn geloof zou moeten ingaan”. Hij kwam met allerlei argumenten; bijvoorbeeld dat een filmrol toch maar een spel was en niets aan mijn persoonlijkheid veranderde. Hij begreep niet dat mijn geloof me hiervan weerhield. Hij bood me een groot salaris; meer dan het driedubbele van wat ik in de verpleging ooit zou kunnen krijgen. En toen legde ik hem uit dat het hier niet om een verbod ging dat mij werd opgelegd, maar dat ik in mijn leven niets wilde doen, waarmee ik Jezus verdriet zou doen. Ik vertelde hem over de lange zoektocht, die ik had afgelegd om Jezus te vinden en hoe Hij in mijn leven was gekomen en alles had veranderd, genezen en vernieuwd. Hij luisterde geboeid. Ons gesprek duurde twee uur. Hij was diep onder de indruk en toch zei hij aan het einde: “Ik vind het toch jammer dat u het niet doet”. Met dezelfde limousine werden Silvia de Leur en ik weer naar huis gebracht. Ik was in de volle overtuiging, dat ik het goede had gedaan. Na een paar dagen kreeg ik een vergoeding voor de opnamedag zelf: fl 75,-. Destijds verdiende ik per maand ongeveer fl. 900,- ofwel fl 45,- per werkdag. Wat schets mijn verbazing, toen ik een paar maanden later na de eerste uitzending een bedrag van fl 1200,- kreeg overgemaakt en weer later bij een herhalingsuitzending nog eens fl. 800,-. Uiteindelijk had ik aan deze ene dag meer dan twee maandsalarissen verdiend. Ja, ik heb een aantrekkelijk voorstel afgewezen, maar ik had en heb er nog steeds vrede over. Wil Prinsen bleef de Heer dienen. Ik heb nog jaren contact met haar gehad; eigenlijk totdat wij in 1988 naar Zeewolde verhuisden.
101
17 - G ordon Inmiddels zijn we aangeland in 1972. Wij waren op onze vaste bijbelstudieavond bij Jaap en Ellen de Wit thuis, toen er werd aangebeld. We keken elkaar aan, want de groep was eigenlijk compleet aanwezig. Omdat Ellen thee aan het zetten was, opende ik de deur. Daar stonden twee jongemannen, de ene hoogblond, de andere heel donker met lange zwarte haren en een zwart leren motorpak. Ik vond hem een griezel. Op de vraag wat ze kwamen doen, zei de donkere dat hij ons adres had gekregen van iemand, die bij ‘Tot Heil des Volks’ werkte. Die had gezegd dat op dit adres bijbelstudies werden gegeven en dat deze studiegroep zich kenmerkte door een vrij strenge en consequente levenshouding. Daarom waren ze gekomen. De donkere heette Gordon van Veelen, de blonde Harry Maat. Gordon zat de hele avond met zijn gezicht naar beneden. Als hij iemand aankeek, dan deed hij dat nog en keek als het ware van onderaf. Ik vertrouwde het helemaal niet. Aan het eind van de avond vroeg ik hem, of hij wel een kind van God was. Later vertelde hij me dat hij door die vraag was gekwetst. Hij was een kind van God. Nog niet zolang geleden had hij zijn leven aan de Heer gegeven en nu was hij op zoek naar een geestelijk thuis. De week erna kwamen beide jongemannen weer. Br. Scholten, een oudste uit de Pinkstergemeente Zuidwijkkapel, sprak over de doop met de Heilige Geest. Aan het eind van die avond, net toen we onze jassen wilden aantrekken, riep Gordon ineens: “Ho, ga niet weg. Bidt voor mij, dat ik ook de doop met de Geest zal ontvangen”. En dat deden we. We legden hem de handen op voor de doop met de Geest en Martin van de Mooren, sprak een profetisch woord over hem uit. Als een ander mens verliet hij ons. Vanaf dat moment begon de Geest hem te leiden en bereidde hem er op voor, dat hij niet in zijn eigen beroep - hij studeerde geologie - zou gaan werken, maar dat hij helemaal voor het koninkrijk van God zou gaan.
102
Einde deel 1 Met dat ik dit schrijf, is de toestand van Henny verslechterd. Tot nog toe heb ik, Gordon, gestreden voor een wonder van Goddelijke genezing. Sinds gisteravond, maandag 8 oktober 2007, is ze nauwelijks meer in staat om te praten; ze knikt nog een beetje als ik haar iets vraag. Ze wil niet meer eten of drinken. Haar lichaam wil niet meer en haar geest is niet meer in staat daar tegenin te gaan. In de dagen die volgen gaat ze zienderogen achteruit. Ik moet helemaal stoppen met schrijven, omdat de verpleging mij geheel in beslag neemt. Uiteindelijk zal Henny op 18 oktober 2007 om 6.35 uur overlijden. De laatste dagen waren heel moeilijk voor haar en voor mij. Voor haar, omdat ze graag had willen blijven leven en merkte dat ze niet meer ging herstellen. Voor mij, omdat ik haar iedere dag meer kwijtraakte. Op het laatst kwam er een vreselijke pijn opzetten en moest zij morfine hebben tegen de pijn. De huisarts had me verteld, wat het effect zou zijn. Daarmee zou ook de laatste communicatie stoppen. Voor het zover was, zei ik tegen haar: “Henny, ik hou van je!. Wil je nog één keer tegen me zeggen, dat je van mij houdt?” Luid en duidelijk sprak ze: “Ik hou van je!” Het waren eigenlijk haar laatste woorden. Ik zei: “Henny, we hebben dit zo afgesproken; al jaren geleden en ook pas nog. Wanneer je echt pijn zou gaan krijgen, wilde je pijnstillers hebben. Weet je het nog? Dan ga je slapen en je gaat naar Jezus. Wij zullen niet meer met elkaar kunnen praten, maar we zullen elkaar bij Hem terug zien”. Zachtjes zei ze : “Ja”. Het was een van de moeilijkste momenten van mijn leven. Als ik me deze ogenblikken weer voor de geest haal, begin ik opnieuw te huilen. Ik heb de geschreven hoofdstukken niet met haar kunnen doorspreken, omdat ze gedurende het ziekteproces niet meer de geestelijke energie kon opbrengen om er nog eens over na te denken en om allerlei pijnlijke gebeurtenissen opnieuw onder ogen te zien. Een paar dingen heb ik met behulp van Geertje, die inmiddels 82 jaar is, kunnen aanscherpen. 103
In het verhaal van haar leven ben ik inmiddels binnengewandeld, weliswaar nog als een ‘griezel’, maar toch. Alles wat volgt, heb ik dan ook vanaf korte afstand kunnen volgen, of persoonlijk meegemaakt. De rest van haar levensverhaal, zal ik dan ook vanuit mijn eigen perspectief schrijven.
104
DEEL II Gordon van Veelen Gordon: Ik leerde Henny dus kennen in de Bijbelstudiegroep, die voornamelijk bestond uit gelovigen die door haar persoonlijk tot de Heer waren geleid. Ik was net tot bekering gekomen. Als ik mijzelf moet typeren, dan was ik een gespannen jong mens met weinig sociale contacten, verlegen en verder betweterig en wettisch vanuit mijn gereformeerde opvoeding. Ik voelde me direct thuis in deze Bijbelstudiegroep, omdat ik daar vond wat ik elders miste. Ik was al een paar weken op zoek naar een geestelijk huis. Sinds mijn bekering had ik het idee dat ik mijn thuis in de Vrij-Evangelische kerk van mijn ouders toch niet voldoende zou kunnen vinden. Ik ging kijken bij Youth for Christ, bij de Baptisten, bij de Pinkstergemeente, maar bij de eerste twee vond ik het te oppervlakkig, bij de derde vond ik niet direct aansluiting. Toen ik op deze huiskring de tweede keer al vervuld werd met de Heilige Geest, was het pleit helemaal beslecht. Harry Maat en ik bleven daar. Wie er precies leiding gaf was eigenlijk onduidelijk. Van onze groep deden afwisselend Anton Doornebal of Martin van de Mooren, die afkomstig was uit van Kracht’, de Bijbelstudies. De helft van de avonden werd echter verzorgd door br. Scholten sr., een oudste van de Pinkstergemeente Zuidwijkkapel bij het Olympisch Stadion. Hij was erg enthousiast over de toewijding aan Jezus, die hij in onze groep aantrof. Henny vervulde een heel speciale rol. Zij beschikte naar eigen zeggen niet over voldoende Bijbelkennis om studies te geven. Maar door haar profetische inbreng had zij een groot gezag. Als geen ander wist zij de stem van de Heer te verstaan. Eigenlijk gebeurde er iedere avond wel iets bijzonders, doordat zij openbaring van de Heer ontving. Ik wist in het begin helemaal niet dat de meeste bezoekers door haar tot de Heer geleid waren, maar ik merkte direct dat zij als 105
persoon en als profetes een groot gezag had. Na onze eerste aanvaring was ze trouwens best sympathiek tegen mij en Harry. We werden uitgenodigd om bij haar en Geertje te eten. Zo leerde ik haar en de kookkunsten van Geertje beter kennen. Dikwijls vertelde ze op de kring iets over wat ze had meegemaakt met de Heer. En daar was ik in de goede zin jaloers op. Zoals zij zou ik ook willen leven. Zij had een bijzondere gave om dingen te onderscheiden. Ze voelde ook in de gemeente precies aan, wat tot de show behoorde en wat werkelijk van de Geest kwam. Sommige voorbeelden daarvan zijn een beetje te schokkend om te vertellen, omdat de betreffende geestelijke leiders nog leven.
Doop met de Geest Ik werd dus in deze kring vervuld met de Heilige Geest. Dat gebeurde de tweede avond. Br. Scholten sprak over de doop met de Geest en de gaven. Ik stond perplex. Alles viel ineens op zijn plaats. Ik had de Heilige Geest nodig om een werkelijke relatie met God de Vader te kunnen hebben. Het was niet genoeg dat ik naar beste weten mijn gebeden tot God richtte, maar het was nodig dat ik in mijn gebeden werd geleid en dat ik ook Gods reactie zou kunnen verstaan. Daarvoor (en voor nog veel meer) was de Geest gekomen.
Voorjaar 1972 Gordon wordt gedoopt
106
Toen de studie klaar was en er was afgesloten met gebed, spoedde men zich naar de garderobe (het was al laat). Maar ik was nog niet vervuld met de Heilige Geest! Daarom riep ik het uit: “Ho, ga niet weg! Bidt voor mij dat ik ook vervuld wordt met de Heilige Geest!” Alles jassen gingen weer uit en men ging in een kring om mij heen staan en legde mij de handen op. Toen bad br. Scholten voor de vervulling met de Heilige Geest en Martin van de Mooren sprak een profetisch woord over mij uit. Het kwam hier op neer, ‘dat ik het Licht aan veel mensen zou laten zien’. En werkelijk, ik werd diep aangeraakt. Een overweldigende vreugde overspoelde mij. Ik had het gevoel dat ik wel kon vliegen. Toen ik die avond thuiskwam op mijn kamer in de studentenflat ‘Uilenstede’, deed de Geest een diep werk aan mij. De Heer toonde mij dat ik bereid moest zijn mijn motorfiets op te geven. Ik was in die tijd namelijk gek van motoren. Ik aarzelde, maar voelde tegelijkertijd hoe de blijdschap van de Geest mij verliet. Dat wilde ik niet en na even zei ik: “Heer voor U wil ik die motor graag wegdoen”. Toen keerde de blijdschap weer terug. Ook ervoer ik, dat mijn zelfgekozen levensweg, de weg van de studie in de geologie, niet het einddoel van mijn leven zou worden. Wat God wél met mij voorhad werd pas gaandeweg duidelijk. Dit boek gaat niet over mij, maar over Henny, daarom laat ik mijn persoonlijke belevenissen buiten beschouwing voor zover ze niet direct met haar te maken hebben. Ik liet mij in de groep door Gods woord onderwijzen. Binnen korte tijd werd ik gedoopt en daarna liet ik mijn lange haren afknippen. Ik haalde mijn kandidaatsexamen geologie en ging voor de tweede keer op veldwerk naar Spanje. In de vrije avonduren studeerde ik Spaans. Na de zomer keerde ik naar Amsterdam terug. De gelovigen van onze huiskring bezochten dus de Pinkstergemeente ‘Zuidwijk’ aan het stadionplein. Vaak gingen ze ook naar de samenkomsten van ds. Leenhouts, die op verschillende plaatsten in de stad werden gehouden. Er waren diensten in Grand-Hotel Krasnapolski aan de Dam maar ook wel in de ‘koningszaal’ van Artis. Leenhouts was een bijzonder boeiende 107
spreker. Hij wilde bewust geen gemeente starten, maar nodigde iedereen die Jezus liefhad aan zijn avondmaalstafel. En zo troffen gelovigen uit allerlei kerken elkaar en vierden met elkaar de maaltijd des Heren. Hij was er vast van overtuigd dat wanneer gelovigen eenmaal beginnen samen het Avondmaal te vieren, de kerkmuren vanzelf zouden vallen.
Naar London Mijn respect voor Henny groeide met de maanden. Zij leefde heel sterk vanuit openbaring van de Heilige Geest. Zoals zij was, wilde ik zijn. Ze was niet erg gezond. Ze had voortdurend problemen met haar darmen. In de periode dat ik in de kring kwam, hoorden we op een goed moment dat ze opnieuw was afgekeurd. Dat verhinderde haar niet om overal te getuigen. Als zij een keer afwezig was op de kring, vond ik er niet zoveel aan. Juist dat bovennatuurlijke element, dat zij inbracht, boeide mij. Ergens in de herfst van 1973 kreeg Henny een brief van Dennis Greenidge, een voorganger uit Londen. Hij was voorganger - in zijn eigen gemeente noemde men hem ‘overseer’ (opziener) -, maar werkte bovendien voor Wereld Wijde Zending, een Nederlandse zendingsorganisatie die zich bezighield met het sponsoren van inheemse predikers en weduwen en wezen. Deze organisatie was opgericht door Wim Bosveld uit Den Haag. Het zou te ver voeren om precies uit te leggen, hoe Henny en Geert kennis hadden gemaakt met Dennis, zijn vrouw Anita en hun 6 kinderen. In de bewuste brief stelde Dennis Greenidge voor dat Henny met haar geestelijke kinderen naar London zou komen en een weekend zou doorbrengen bij de gemeenten, waaraan Dennis leiding gaf. Wij zouden dan onze getuigenissen kunnen geven en de Heer zou ons ook machtig zegenen. Henny legde het voorstel in de groep neer en het bleek mogelijk dat een aantal van ons - uiteindelijk 9 personen - een lang weekend naar Engeland konden gaan. Midden in de winter van 1973/74 - ik meen me te herinneren dat het zwaar stormde - staken we via Zeebrugge-Dover het Kanaal over. Dennis had een eenvoudig hotel voor ons geregeld. Het werd een heel aparte reis. We waren met 9 personen, drie echtparen, Henny en Geert en ik. Zaterdag overdag hadden we de 108
gelegenheid een paar toeristische attracties te zien en we bezichtigden de Tower.
In London. v.l.n.r. Gordon, Rita Doornebal, Ina van de Mooren, Joanne Hulzebos, Henny Delina, Anton Doornebal, Martin van de Mooren
‘s Avonds was er de eerste dienst, waarin sommigen van ons een getuigenis zouden geven. Henny’s kennis van de Engelse taal was heel beperkt en Geertje kon maar net genoeg Engels om de prediking zelf te volgen. Ik bood Henny aan om schuin achter haar te gaan zitten en voor haar te vertalen. En zo gebeurde het dat ik het grootste deel van ons verblijf naast of achter Henny zat om voor haar te vertalen. En ook toen ze zelf haar getuigenis gaf op het podium, vertaalde ik haar in het Engels. Als we met de auto ergens heen gingen dan zat ik meestal met Henny en Geertje achter in de auto van Martin. Op een goed moment maakte iemand de opmerking: “Waar Henny is, is Gordon; waar Gordon is, is Henny”. Op dat moment viel bij Henny het kwartje. Ineens realiseerde ze zich dat ze van me was gaan houden. Ik had nog helemaal niets door. Ik voelde me gewoon heel erg bij haar op mijn gemak. Maar er waren geen gedachten in de richting van een relatie of gevoelens van verliefdheid. Eigenlijk had ik bedacht om ongetrouwd te blijven, omdat ik helemaal de Heer wilde dienen. 109
Profetie Tijdens een van die dagen bezochten we Dennis en Anita thuis. We zaten in de woonkamer gezellig met elkaar te praten, toen Dennis de kamer binnenkwam en over elk van ons begon te profeteren. Toen hij bij Joanne kwam, de vrouw van Tjakko, begon hij te profeteren over haar joodse roots, terwijl hij beslist niets wist van haar joodse afstamming. Dat maakte grote indruk, waardoor wij aan deze woorden groot gezag toekenden. Toen hij bij mij kwam, ging hij profeteren over een training door God en verschillenden gaven van de Heilige Geest. Hij sprak over de gaven van profetie, het onderscheiden van demonen en over gaven van genezing. Die trainingsperiode heb ik deels in vervulling zien gaan, toen ik 5 jaar later theologie ging studeren. In diezelfde tijd ontwikkelde zich ook de bediening van profetie en die van bevrijding van gebonden mensen. De gaven van genezing zijn nog niet echt van de grond gekomen. Toch moeten die wel komen. Op dit moment (2008) geef ik in Zeewolde leiding aan de plaatselijke HealingRooms. Kleine genezingen zien we al wel, maar naar de grote wonderen van fysieke genezing zien wij met verlangen uit. Toen hij bij Henny kwam profeteerde hij over een opwekking in Engeland, waarin zij en haar geestelijke kinderen een belangrijke rol zouden spelen. Het was een prachtig woord. Misschien is het feit dat Dennis haar zeer respecteerde van invloed geweest op dit woord. Het is in ieder geval niet uitgekomen. Henny heeft er heel erg onder geleden dat de groep van haar ‘kinderen’ met ons huwelijk uiteenviel. Ze heeft jaren met het zelfverwijt gezeten dat zij door ons huwelijk het plan van God, zoals afgeschilderd in deze profetie, had tegengehouden.
Maar zover waren we nog niet We hadden met de hulp van Geertje een paar aanbiddingsliederen ingestudeerd, die we in de bezochte kerkdiensten ten gehore brachten. Toen we aankwamen in het hotel, hadden we nog een paar keer geoefend. Op de ochtend van ons vertrek, vroeg de manager van het kleine hotel, of wij de liederen die we een paar dagen eerder hadden geoefend, voor het voltallige personeel wilden zingen. Eigenlijk hadden we haast en moesten we weg om onze boot te halen. Maar het koninkrijk van God gaat altijd voor. Dus zongen 110
we vol overgave en aanbidding onze liederen. Het hotelpersoneel was diep ontroerd. Wij kregen daarna een heerlijke kans om hun het evangelie aan de hand van onze eigen getuigenissen uit te leggen. Nadat we hadden gebeden, moesten we toch echt weg. Het was de vraag, of we de boot nog zouden halen.
Een engel? We hadden ons helemaal niet gerealiseerd dat ten gevolge van de Jom Kippur oorlog en de erop volgende oliecrisis er ook in Engeland snelheidslimieten waren ingesteld. We reden dus behoorlijk snel over de Engelse autobaan richting Dover. Op een goed moment werden we ingehaald door een blauwe Amerikaanse auto. Hij reed ons voorbij en liet zich vervolgens door ons inhalen. Daarna passeerde hij ons en na even remde hij iets af en haalden wij hem weer in. Het viel ons allemaal op dat hij een beetje om ons heen draaide. Wat zou dat zijn? vroegen wij ons af. Een engel? Ineens zette hij flink vaart en reed met hoge snelheid ons voorbij, maar deze keer reed hij door, zodat we hem in de verte zagen verdwijnen. Ineens zagen we langs de kant van de weg een politiecontrole. De beide agenten stonden met hun hoofden naar beneden een bon uit te schrijven. Daardoor zagen ze ons niet langsstuiven. Vast en zeker waren ze bezig met de bekeuring van de Amerikaanse wagen die voor ons reed. Na ongeveer drie uur kwamen we in Dover aan. We reden de oprijbrug van de veerboot op en direct na ons werden de bomen gesloten en werd de brug omhooggetakeld. We hadden het op het nippertje gered. Toen vroegen we aan de beambte die onze passen en tickets controleerde: “Hoe hard mogen we eigenlijk rijden op de snelweg?” Hij antwoordde: “Vijftig miles per uur” (80 km/h). Wij schrokken want we hadden minsten 130 gereden. Hij glimlachte naar ons en voegde er aan toe: “Would you make a confession?”( Wilde u misschien schuld belijden?)
111
18 - D e Liefde Niet lang daarna, vroeg Henny me om langs te komen. Ze wilde met me praten. Ik kwam. Ze ging dicht naast me zitten en vertelde me dat ze van me was gaan houden. Ik was er een beetje verward over. Mijn gevoelens naar haar toe waren die van respect en waardering. Ik voelde me bij haar heel erg op mijn gemak. Ik wist dat er heel wat mannen verliefd op haar waren. Maar ik had nooit aan liefde gedacht. Aan de ene kant voelde ik me vereerd. Nog nooit had iemand mij zo de liefde verklaard. Ik had nauwelijks vriendinnetjes gehad. En voor zover er al iets was geweest, was het nooit van beide kanten gekomen. Henny was erg open en duidelijk geweest. Ik overlegde bij mijzelf, wat mijn gevoelens naar haar toe eigenlijk betekenden. Wat is dat, als je je bij iemand zo op je gemak voelt, dat je die ander in vertrouwen neemt? Ik moest wel aannemen dat dit iets met liefde te maken had.
Respect en liefde Aan de ene kant was ik wel blij dat deze beginnende relatie niet uit hartstocht maar uit respect werd geboren. Aan de andere kant vroeg ik mij af, hoe ware liefde voelt of behoort te voelen. Er volgden nog heel wat gesprekken en het werd mij ook duidelijk. Wij zijn voor elkaar bestemd. Ik nam Henny een paar keer mee op de motor en we kusten elkaar. Toch hingen er over onze relatie de nodige schaduwen. Eerst was daar Geertje, Henny’s vriendin, met wie ze woonde. Geertje had zich voorgesteld dat zij en Henny eeuwig zouden samenblijven. Zij zou het heel moeilijk vinden om een grote stap terug te moeten doen. Dan waren er de mogelijke reacties van medegelovigen, vrienden en kennissen en natuurlijk ook mijn ouders. Henny was 45, ik 22. Er was een groot leeftijdsverschil. Niet iedereen zou enthousiast zijn. Mij kon dat eerlijk gezegd niet zoveel schelen. Ik was een enigszins contactarm type. Ik zou aan 112
Henny’s liefde genoeg hebben. Maar zij was een echt mensenmens, iemand die snakte naar aanvaarding en vriendschap. Eind mei 1974 zou ik voor een langdurig veldwerk naar Finland vertrekken. In onze contacten met Leenhouts was de mogelijkheid geopperd om zijn boeken in het Fins te laten vertalen. Ik zou dan tevens kijken of ik iemand kon vinden, die zo’n vertaling voor zijn rekening kon nemen. Anton had aangeboden om ook naar Finland te komen en daarbij te helpen. Henny zag er ontzettend tegenop om drie maanden alleen in Nederland te blijven, terwijl langzamerhand bekend werd dat wij van elkaar hielden. Ze was gewoon bang dat iedereen over haar heen zou vallen. Daarom besloot ik dat wij opening van zaken zouden geven en een huwelijksdatum zouden vaststellen. Wij zouden een paar dagen voor ons vertrek naar Finland trouwen en Henny zou met mij meegaan! Wij gingen in Amstelveen in ondertrouw. Onze huwelijksdag zou op 29 mei 1974 zijn, Henny’s verjaardag. Toen kwam het uur van de waarheid.
Uur van de waarheid Ik ging naar mijn ouders om te vertellen, dat ik van Henny hield en over drie maanden ging trouwen. Ze schrokken natuurlijk. Ze hadden iets heel anders verwacht. Ze hadden gedacht dat ik ergens op de universiteit wel een leuk christelijk meisje zou vinden of op mijn reizen tegen een buitenlandse schone zou aanlopen. Zij hadden zich voorgesteld dat ik kinderen en zij dus kleinkinderen zouden krijgen. Ze hadden so wie so al moeite genoeg gehad met het feit dat ik me had laten dopen en in de Pinksterbeweging was terechtgekomen. Mijn ouders reageerden beiden heel negatief. Ik verdedigde mij door te zeggen dat ik zeker wist dat dit de weg van God voor mij was. Toen hun afkeuring niet hielp, begonnen ze te dreigen: “Als je met Henny gaat samenwonen of trouwen, betalen wij je studie niet langer”. Henny lichtte Geertje in, die het er natuurlijk heel moeilijk mee had. Zij meende dat ik beslist geen partij voor Henny was. Zij verdiende ‘beter’. De reacties van andere vrienden en kennissen en van de leden van de groep waren heel divers. Iemand reageerde: “Ik heb net vandaag iets gelezen over de profeet Hosea, die 113
een huwelijk sloot met een overspelige vrouw. Ik sta van niets te kijken. God doet wel vaker dingen, die wij in eerste instantie niet begrijpen”. Een ander reageerde: “Ik sta hier niet van te kijken, Henny. Jij bent zo jong van binnen. Ik kan me best voorstellen dat je een heel jonge man krijgt”. Maar de meesten reageerden toch erg negatief en veroordelend. In het bijzonder degenen - ik schreef daar al over - die getrouwd of ongetrouwd, zelf een oogje op Henny hadden gehad. Zij voelden zich persoonlijk gekwetst dat Henny hun avances had afgewezen en met mij, de jongste van allemaal, in zee wilde gaan. Het geschut werd in stelling gebracht. Verschillende mensen belden en bezochten de voorganger van de Pinkstergemeente om hem ten stelligste af te raden ons huwelijk in te zegenen. “Die twee mensen worden alleen door lustgevoelens voortgedreven” zeiden ze. En dat terwijl Henny en ik beiden vrij waren en geen van beiden een huwelijk of relatie achter de rug hadden. Vanuit de kant van mijn ouders werden verschillende pogingen gedaan ons tot bezinning te brengen. Op mijn etage op Uilenstede woonde een net afgestudeerde theoloog. Wij mochten elkaar wel. Hij kwam op verzoek van mijn ouders om mij te waarschuwen. Mijn tante Eva, die maatschappelijk werkster was, kwam ons opzoeken om ons te waarschuwen. De leiders van ‘tot Heil des Volks’ waar ik een poosje had gewerkt, werden ingelicht. Zouden zij hun invloed misschien kunnen aanwenden?
Reageren vanuit angst Het werd duidelijk dat wij onder grote druk zouden komen te staan. Henny was erg bang dat ze mij zou kwijtraken. Destijds was ze Howard onder druk van de rooms katholieke kerk kwijtgeraakt. Ze was bang dat zij opnieuw de liefde van haar leven zou kwijtraken. Toen gingen wij uit angst reageren. Of liever gezegd; ik liet me door haar angst meeslepen. Maar dat ontslaat mij niet van mijn eigen verantwoordelijkheid. Wij vluchtten! Wij vonden onderdak bij vrienden, een jong stel, die ons opnamen. Daar sliepen we in één kamer, in één bed. Het was niet goed, maar we deden het wel. In elkaars armen vonden 114
we troost van deze enerverend situatie. Ik besloot ons huwelijk gewoon door te zetten.
To get married We vroegen ds. Leenhouts of hij ons huwelijk wilde inzegenen. Hij nodigde ons beiden uit. We hadden een heel gesprek met hem. Hij zag het eerlijk gezegd wel zitten en was van mening dat we bij elkaar pasten. Een paar dagen later riep hij ons opnieuw en zei tegen ons: “Gordon en Henny, jullie moeten het huwelijk drie maanden uitstellen. Dan hebben de mensen, de gelovigen en de familieleden de kans een beetje aan dit idee te wennen. En daarna krijgen jullie mijn zegen!”. Ik protesteerde. Hij lachtte: :”Ja, ja, je bent net een wild paard. aar ik hou de teugels even vast”. Uiteindelijk stemde ik toe. Ik ging naar het gemeentehuis in Amstelveen om onze huwelijksdatum drie maanden uit te stellen. De ambtemnaar keek mij een beetje meewarig aan. Het was best wel een beetje gênant. Maar ik deed het. De tickets voor de bootreis naar Finland waren al betaald. Henny wilde onder geen voorwaarde alleen bij Geertje blijven en drie maanden lang door iedereen onder druk gezet worden. Ze ging mee naar Finland. We maakten het onszelf er niet gemakkelijker mee. We hadden beter eerst het burgerlijk huwelijk kunnen sluiten en althans voor de wet getrouwd samen naar Finland kunnen gaan. Nu kregen we terecht alle schijn tegen ons. Eind mei vertrokken we. Henny reisde per trein naar Travemünde met twee koffers. Ik had de rest van de bagage en de tent op de motorfiets. Toen Henny in Travemünde aankwam, stond ik haar op het perron op te wachten. We waren eindelijk samen!
115
19 - Finland Met de veerboot vertrokken we naar Helsinki en vandaar gingen we per bus naar Kemiö, een eiland aan de Finse Westkust. Ik reed met de motor achter de bus aan. Het eerste stuk was geen probleem, maar de laatste honderd kilometer ging het over zandwegen. De bus was daarbij in het voordeel. Zij had vier wielen; ik maar twee. Meedere keren ging de zwaarbeladen motorfiets bijna onderuit. Henny zat achter in de bus met spanning naar mij te kijken. Na even had de buschauffeur door dat we bij elkaar hoorden en pastte hij zijn snelheid aan, zodat ik hem kon bij houden.
Kemiö Toen we eenmaal veilig op Kemiö waren aangekomen, begon ik direct met mijn werk; het in kaart brengen van de geologische structuren van ‘mijn’ deel van het eiland en het nemen van representatieve monsters. Een deel van het eiland Kemiö bestaat uit een granietmasief, dat op sommige plaatsen 80 m boven het zeeniveau uitsteekt en verder zijn er verschillende soorten zachtere gesteenten, die sterker zijn afgesleten en lage ruggen vormen.
116
Een groot deel van het eiland is bebost. Waar de zachtere gesteenten de ondergrond vormen, zijn er moerassen, venen, meren en zeearmen. Het was een uiterst natte zomer, zodat de moerasgebieden voor een deel onder water stonden. Ik moest mij dikwijls een weg door de modder banen of kon eenvoudig niet verder, omdat er teveel water stond. De voortdurende regenbuien en druppelende bomen maakten dat ik voortdurend doornat thuiskwam, onder de modder en de algen, die aan de boomtakken zaten. Henny was dus steeds aan het wassen. Zodra het even droog was, hing ze het wasgoed op en zodra het weer begon te regenen, haastte ze zich om alles - half vochtig en wel - weer in de tent te krijgen. Het weitje waar onze twee tenten stonden, liep langzaam onder water. Eerst probeerden we de boel nog te redden door stro onder het grondzeil te stoppen, maar na even hielp dat niet meer. Zo goed en zo kwaad als dat ging zetten we de tenten vast op een bolle rots. We hamerden een paar spijkers vast in de rotsspleten. De tent stond wat wiebelig en wij lagen ook een beetje scheef. Maar in ieder geval liep het water niet meer naar binnen en bleef alles iets droger. Ook stonden we niet meer onder de bomen, zodat het niet na iedere regenbui urenlang nadruppelde. Natuurlijk konden we het niet nalaten al onze collega’s over Jezus te vertellen. Henny had overdag natuurlijk veel contacten met de paar vrouwen, vriendinnen van mijn collega’s, die ook in ons gezelschap waren. We waren nog maar nauwelijks op het eiland, toen we gingen informeren naar een evangelische gemeente.
De Pinkstergemeente in Turku Het echtpaar dat de camping op Kemiö leidde, was afkomstig uit de stad Turku en zij wisten daar een Pinkstergemeente. Turku was alleen 80 km. rijden, deels over onverharde modderige wegen. Op zondagochtend gingen wij dus op weg. Henny met haar motorkleding aan en een klein koffertje achterop met een leuk jurkje. Ze wilde natuurlijk niet met die bemodderde spullen in de samenkomst zitten. De gemeente in Turku was voor toenmalige begrippen heel groot. Er waren zo’n 2000 leden, waarvan 1500 iedere zondag in de grote zaal in Turku samenkwamen en de rest in kleine groepen in de regio. Er waren meerdere - ik geloof acht - betaalde voorgangers en de gemeente ondersteunde nogal wat zendelingen. In het hoofdgebouw was een complete gaarkeuken om congres117
sen te kunnen bedienen. Er waren verschillende muziekgroepen en koren en zelfs een compleet orkest van koperblazers. Toen wij daar aankwamen, ging Henny zich snel omkleden op het toilet. We merkten al snel dat vrijwel niemand een vreemde taal sprak. Nu is dat voor de Finnen ook extra moeilijk, omdat hun taal die verwant is aan het Estisch en het Hongaars, geen enkele overeenkomst vertoont met de andere Skandinavische, Germaanse of Romaanse talen. We gingen uiteindelijk gewoon maar zitten en probeerden wat mee te zingen met de enigszins trage liederen. De meeste vrouwen droegen knotjes en ook het gebruik van make-up was heel schaars. We verstonden dus niets en niemand hielp ons om iets te vertalen. We werden dus niet erg bemoedigd, maar we waren tenminste onder de broeders en zusters geweest.
Matti en Marja-Riitta Na afloop van de dienst werden we door iemand aangesproken in het Engels. Hij vroeg ons waar we vandaan kwamen en toen hij hoorde dat we van Kemiö kwamen, vertelde hij ons enthousiast dat hij de vorige week een samenkomst had bezocht in een plaats die Kupiluoto heette. Het lag niet ver van Kemiö. Dat klonk veelbelovend, want dan hoefden we tenminste de volgende week niet opnieuw 80 km te rijden. Hij beschreef ons precies hoe we bij Kupiluoto kwamen. We moesten in een bepaald gehucht bij de dorpskerk rechtsaf en vervolgens een aantal keren links en rechts. Wij besloten gelijk op de terugreis deze plek te gaan opzoeken. Ik had alles zorgvuldig opgeschreven en wij volgden de beschrijving precies. Bij de dorpskerk rechtsaf, enzovoort, enzovoort. Uiteindelijk liep de weg dood op de zee en we konden niet verder. We moesten dus ergens een fout gemaakt hebben. We reden weer terug tot de bedoelde dorpskerk en volgden opnieuw de beschreven route. Maar we kwamen opnieuw uit bij de zee. Er klopte dus iets niet. Ineens riep Henny van achterop de motor: ”Gordon de Heer zegt dat je die man met die grasmachine moet vragen”. Het was de eerste keer dat mij zoiets met Henny overkwam, maar ik wist hoe de Heer haar altijd leidde en haar openbaringen meestal uitkwa118
men. Ik stopte dus. Daar stond een chique villa met een geweldig grasveld, waarop een nogal gezette man bezig was met een minitractor gras te maaien. Wij liepen dus de tuin in, gebaarden naar hem en hij zette de motor van de grasmachine uit. Toen ik hem aansprak, bleek hij heel goed Engels te spreken. We vertelden hem ons probleem; hoe wij op zoek waren naar een plaats die Kupiluoto heette, omdat daar een gebouw zou moeten zijn van de Pinkstergemeente uit Turku. Hij kende de plaats en vertelde dat inderdaad de Pinkstergemeente deze plaats een paar jaar terug had gekocht. Hij vroeg ons mee te gaan naar binnen in zijn huis en vertelde dat hij wel even ging telefoneren. Wij begrepen nog steeds niet, waarom hij ons niet gewoon vertelde, waar onze route-beschrijving niet klopte. Hij zocht het nummer op en telefoneerde. Het telefoongesprek dat wij trouwens niet konden verstaan, kreeg een eigenaardig verloop. Het begon heel vriendelijk, maar gaandeweg werd onze gastheer steeds bozer. Het leek wel of hij aan de telefoon stond ruzie te maken. Toen hing hij op en vertelde ons dat wij opnieuw naar die plek aan het water moesten rijden, waar we al eerder waren geweest en dat we werden opgehaald. “Opgehaald?” vroeg ik. “Ja Kupiluoto is een eiland. Je kunt er alleen met de boot komen” antwoordde hij. Nu was het aan ons om te schrikken, want het was niet onze bedoeling geweest iemand lastig te vallen. Later zou blijken dat de beheerder van het eiland, toen hij werd gebeld, had geprotesteerd. Hij had gezegd: “Ik verwacht niemand. Er is niemand aangemeld. Ik ga dus niet 20 minuten varen om iemand van het vasteland op te halen, die ik niet ken”. Onze gastheer was toen woedend geworden en had in het telefoongesprek gezegd: “Je moet ze halen. Het zijn buitenlanders. Wat moeten die mensen wel van ons Finnen denken, als wij hen niet gastvrij behandelen! Die mensen staan hier te wachten en je komt ze gewoon halen, zin of geen zin!” En zo reden wij dus opnieuw naar de afgesproken plek. Na 20 minuten kwam er een oud bootje aantuffen met een eencilinder dieselmoter: Puf-puf-puf-puf. Aan boord stond een blonde man met een nog veel blonder jongetje van een jaar of drie. Toen ze dichterbij kwamen zagen we dat hij erg stug keek. Met enige tegenzin legde hij de boot tegen de steiger en sprak ons aan in vloeiend Engels: “U bent niet aangemeld”. Wij maakten allerlei 119
excuses en vertelden hem dat wij niet wisten dat Kupiluoto een eiland was. Wij wilden alleen de plaats van samenkomst zien om daar volgende week zondag heen te kunnen gaan. “Nu ik hier toch ben en u hier ook bent, kunt u net zo goed meegaan. Dan laat ik u Kupiluoto zien” zei hij. Nog een beetje chachrijnig stelde hij zich voor: “Ik ben Matti Koistinen en dat is mijn zoontje Hannu Pekka. Ik ben leraar Engels aan de polytechnische universiteit van Turku en gedurende de zomermaanden ben ik beheerder van het buitenverblijf van onze gemeente. Wij gebruiken het eiland voor allerlei zomerkampen”. De bootreis verliep verder in stilte. Hij was duidelijk geremd en niet zo’n spraakzaam man. Wij vonden het ook niet netjes om in het Nederlands met elkaar te spreken. Dus zwegen wij ook maar. Na twintig minuten kwamen we aan bij Kupiluoto. Het was een eilandje van iets meer dan een vierkante klilometer groot. De kust werd gevormd door vrij hoge roze graniet-rotsen, daarachter strekte zich een bosgebied uit. Toen het bootje de steiger naderde zagen we boven op de rots een blonde vrouw staan met een klein meisje. Zij knikte ons vriendelijk toe. Ze bleek vloeiend Duits te spreken. Ze heette Marja-riitta en vertelde, dat ze Duits had gestudeerd en enige tijd in Gronau (achter Enschede) had gewoond. Het kleine meisje heette ‘Kaisa’. Toen we de rots opgeklommen waren, zagen we een paar houten gebouwen, waarin kennelijk eet- en slaapzalen waren. Ook waren er een aantal kleine bungalowtjes, waarin gezinnen konden worden ondergebracht. Matti en Marja-riitta gingen ons voor in een van de gebouwen. Daar was een soort van eetzaal. Inmiddels moest Henny nodig naar het toilet. Sinds ons vertrek uit Turku waren er heel wat uren voorbijgegaan met reizen, zoeken, wachten en varen. Ze vroeg Marjariitta waar een toilet was en zij antwoorde: “Kom maar mee. Ik wijs je de weg wel”. Beide vrouwen liepen het bos in en ik bleef met Matti achter in de eetzaal. Toen het ijs tussen ons een beetje gebroken was, kregen we een boeiend gesprek. Toen Henny na lange tijd met Marjariitta terugkwam hadden we het inmiddels over e Heilige Geest. Ik merkte dat Matti daar weinig ervaring mee had, hoewel hij toch lid was van een Pinkstergemeente. Marja-riitta ging Henny dus voor het bos in. Na vijf minuten lopen vroeg Henny haar: “Je hebt me toch wel goed begrepen? Ik moet alleen maar naar de WC. 120
Waar gaan we helemaal heen?” Marja-riitta lachte een beetje: “Ja ik breng je echt naar het toilet. Maar dat staat nu eenmaal in het bos”. Na even werd duidelijk, waarom het toilet zo ver overal vandaan midden in het bos was gebouwd. Op het eiland was helemaal geen waterleiding. Het toilet was een zogenaamd droogcloset. Ze naderden een klein langwerpig gebouwtje, dat deels op palen stond. Marjariitta ging het trapje op een opende de deur. Daarachter lag een smalle langwerpige ruimte. Langs de wand was een lange Matti en Marja-riitta en hun kinderen: plank met daarin zes grote Juha, Kaisa en Hannu Pekka in 1981 ronde gaten. Op ieder gat lag een houten deksel. Dat waren dus de ‘plees’. Er was geen enkele vorm van privacy en Marjariitta bleef ook gewoon staan. Henny opende een van de deksels. Je kon gewoon naar beneden kijken. Toen ze klaar was, wandelden beide vrouwen terug door het bos in de richting van de gebouwen. Ineens zei Marjariitta: “U hebt iets dat ik niet heb. Wat is dat?” Henny begreep haar vraag niet en vroeg haar, wat ze precies bedoelde. “U hebt een blijdschap in u, een bepaalde uitstraling van kracht en van vrede, die ik mis. Ik voel me vaak zo zwaarmoedig en zo ver van God”. Henny vroeg haar: “Ben je wel vervuld met de Heilige Geest?”. “Hoe bedoelt u?” “Nu je komt toch in een Pinkstergemeente. Daar hebben ze je toch wel verteld, dat je vervuld moet worden met de Heilige Geest. Ze hebben je toch met de doop wel de handen opgelegd voor de vervulling met de Heilige Geest?” “Nee hoor”, zei ze, “dat is helemaal niet gebeurd. Ik kan me zelfs niet herinneren, dat daarover gesproken is”. 121
Inmiddels waren beide vrouwen bij de eetzaal aangekomen en Henny vertelde mij, wat ze met Marja-riitta had besproken. Het bleek dat het geprek tussen Matti en mij bij hetzelfde punt was aangeland. En zo gebeurde het dat ik voor het eerst in mijn leven als leraar hun onderwees over de doop met de Geest en de gaven, die door de Geest worden gegeven. Aan het eind van dat gesprek vroeg ik hun of wij voor hen mochten bidden dat zij vervuld zouden worden met de Heilige Geest. Ze wilden dat graag. Wij legden hun beiden de handen op en baden om de doop met de Geest. Bij Marja-riitta ging dat het gemakkelijkst; zij zou diezelfde dag nog in tongen gaan spreken. Matti werd wel door de Geest aangeraakt, maar de ervaring ervan werd wat geremd door zijn verstandelijke, gevoelsarme en naar depressie neigende persoonlijkheid. Toch zou hij later ook de gave van profetie ontvangen. Aan het eind van de middag bracht Matti ons weer naar het vasteland. Dit keer gingen we niet met het oude bootje, waarmee hij ons had opgehaald, maar met het mooiste schip, dat aan de stijger lag. Het was zijn manier om zijn waardering voor ons bezoek uit te drukken. En terwijl wij weer terugreisden naar Kemiö, keerde Matti weer terug naar Kupiluoto. Ze konden het nog niet helemaal begrijpen. Een heel nieuwe dimensie van geestelijk leven was hun deel geworden. Later op die avond zei Matti ineens tegen zijn vrouw: “Die twee mensen, die vandaag bij ons geweest zijn, dat waren volgens mij helemaal geen gewone mensen. Het waren vast engelen”. Een week later zou hij ons opnieuw ontmoeten. Een beetje teleurgesteld dat wij geen engelen waren, was hij wel. Maar het werd het begin van een langdurige vriendschap.
Hoorwonder Het volgende weekend reisden we weer af naar Turku om de samenkomst te bezoeken. Omdat het zo’n grote gemeente was, merkten we niet op dat Matti en Marja-riitta er ook waren. We gingen dus ergens zitten en probeerden op onze manier iets van de dienst mee te krijgen. Het Fins is voor ons West- Europeeërs een volstrekt onbegrijpelijke taal, die nog verder wordt gecompliceerd door het gebruik van vele naamvallen. Waar wij vóór de zelfstandige naamwoorden een voorzetsel kunnen plaatsen (in de boot, uit de boot, onder de boot) gebruikt de Finse taal achtervoegsels. 122
Vroeger hadden wij in het Nederlands ook wel een paar naamvallen met achtervoegsels ( ‘des Heren’ i.p.v. ‘van de Heer’), maar die zijn in het moderne taalgebruik weggesleten. Zowel het gebruik van de naamvallen als het feit dat de woordenschat helemaal niet verwant is aan enige Westerse taal maakt het voor ons heel moeilijk om Fins te leren en ook voor de Finnen moeilijk om een Westerse taal als Engels of Duits te leren. Wij deden er trouwens geen moeite voor, want de bevolking van het eiland Kemiö sprak overwegend Zweeds (dat heeft te maken met het feit dat de kustgebieden van Finland eeuwen geleden door de Zweden werden gekoloniseerd). De meeste Finse woorden zijn meerlettergrepig. Zo heeft het woordje voor ‘God’ - in het Fins ‘Jumala’ - drie lettergrepen. Eenvoudige liedjes met slechts drie lettergrepen op een regel, zoals ‘God is goed’, bestaan dus in het Fins helemaal niet. De versregels van christelijke liederen zijn dus altijd lang. Dan is de Finse ‘volksaard’ enigszins depressief. De muziekkeuze van geestelijke liederen is vaak nogal gedragen. Het zingen in de samenkomst klinkt (ik spreek natuurlijk wel over ruim dertig jaar geleden) veel minder opgewekt, dan in de Nederlandse gemeenten. En wanneer je dan in de samenkomst bent en niemand verstaat jou en jij verstaat niemand, de liederen hebben geen bekende melodieën en klinken een beetje droevig, dan heb je de neiging om je toch een beetje alleen te voelen en wordt de behoefte aan troost heel groot. Ineens hoorde Henny de prediker in haar eigen taal spreken. Ze stootte mij aan: “Ik versta hem”. En ze begon mij tussen de regels door te vertellen, wat ze hoorde. Ik keek haar een beetje ongelovig aan, want de man sprak gewoon Fins en ik verstond er niets van. Eerlijk gezegd ergerde ik me een beetje, omdat zij kennelijk iets heel bijzonders meemaakte en ik ervan buitengesloten werd. Ik geloofde haar niet helemaal. Volgens mij ging haar fantasie met haar op de loop. Zij genoot van de boodschap die zij hoorde, terwijl ik probeerde geen aanstoot aan haar te nemen. Ik wist niet of het nu waar was of niet. Direkt na de dienst schoot ik de jongeman aan, die ons de vorige keer het adres van Kupiluoto had gegeven. Hij sprak tenminste een beetje Engels. Ik vroeg hem waar de prediker over had gesproken. Hij vertelde het mij en het kwam precies overeen, met wat Henny me tijdens de 123
dienst had zitten vertellen. Ik kon niet loochenen dat er een groot wonder was gebeurd. Maar ik was wel jaloers dat het alleen haar overkwam en mij niet. Na de dienst ontmoetten wij opnieuw Matti en Marja-riitta. Kennelijk waren er dat weekend op Kupiluoto geen activiteiten en konden zij dus gewoon naar de dienst. Ze nodigden ons uit om met hen mee te gaan naar hun bungalow aan de rand van de stad. Zo maakten we kennis met hen in hun eigen huiselijke omgeving. Marja-Riitta had als doctoranda in de Duitse taalwetenschappen de mogelijkheid om les te geven, maar beiden gaven er de voorkeur aan dat zij full-time moeder zou zijn. In onze ogen was zij een perfecte huisvrouw, die iedere dag verse broodjes bakte. Wij vertelden hun onze levensverhalen en onze visie op het leven. Zo ontstond er een diepe vriendschap. Wij besloten in het vervolg iedere zondag naar Turku te reizen en na afloop van de dienst met hen mee te gaan, voordat wij weer terugkeerden naar Kemiö.
Geldwonder De week daarna begon het vreselijk te regenen. Het woei zo hard dat de slechts opgespannen buitentent (het ging niet beter op de rotsen) steeds de binnentent raakte en het begon te lekken. s’ Morgens werden wij wakker met natte voeten, omdat het voeteneind van onze slaapzakken helemaal nat was geworden. We hoopten maar, dat het even droog zou worden, zodat we de slaapzakken buiten konden ophangen, maar daar zag het nu niet bepaald naar uit. Bovendien was er nauwelijks ‘droging’ in de lucht. Ineens hoorden we toeteren. Daar stond Matti met zijn oude Opel Kadett. Hij had droge dekbedden bij zich en verder allerlei versgebakken broodjes van Marja-Riita. Ze hadden vermoed dat wij door de storm misschien lekkages hadden gekregen en daarom was hij de 80 km. vanaf Turku komen rijden met droge spullen. Al ons natte beddengoed nam hij mee. Thuis hingen ze het op in de sauna en een paar dagen later bracht hij alles weer terug, droog en wel met opnieuw een voorraad van allerlei baksels van MarjaRiitta. Het was zoveel, dat we het niet allemaal zelf op konden en de mede-studenten lieten mee-eten. Het was dus nat en koud. De meeste dagen kwam de temperatuur niet boven de 13 C. Zelfs de Finnen maakten er grapjes over dat 124
ze de zon dat jaar nog niet hadden gezien. We hadden natuurlijk geen enkele vorm van verwarming en met onze kleding hadden we hier niet echt op gerekend. Ook hadden we geen goede inschatting gemaakt van het prijsniveau in Finland. Door het Noordelijke klimaat zijn de gewassen in Finland veel later rijp dan in West-Europa. Om de eigen land en tuinbouw te beschermen werden dus hoge importheffingen geheven op groenten en fruit uit het buitenland. De eigen groenten waren schrikbarend duur. Kropjes sla werden afgewogen en per gewicht betaald. Zodoende slonk ons geld veel harder dan verwacht. We moesten budgetteren. Henny en ik spraken af dat als we boodschappen gingen doen, we nooit meer geld zouden meenemen, dan voor de betreffende periode gebudgetteerd was. Dan konden we in ieder geval niet teveel uitgeven. Een van die keren dat we boodschappen gingen doen, zei Henny tegen me: “Ik heb eigenlijk een warme trui nodig, want ik heb het permanent koud”. We liepen op dat moment in de ‘hoofdstad’ van het eiland langs de etalage van een winkel waar truien in de aanbieding hingen. Een trui, die zou voldoen kostte FM 50,-. Onwillekeurig opende ik onze portemonnee, waarin ik die ochtend FM 50,- had gestopt; precies genoeg voor onze boodschappen. Toen ik de portemonnee opende, zag ik tot mijn verrassing twee biljetten van FM 50,- liggen. Ik wist zeker, dat er maar één inzat toen we wegreden. In ieder geval besloot ik toch deze trui voor Henny te kopen. Toen we thuiskwamen telde ik gelijk al ons geld na of ik misschien toch per ongeluk een biljet teveel had meegenomen. Maar dat bleek niet het geval. De Heer moest ons geld hebben vermeerderd, zodat Henny deze trui kon kopen. Wij dankten de Heer voor zijn liefde. Dat hij ons in de moeilijke situatie, waarin wij verkeerden, op een dergelijke liefdevolle manier bevestigde, bemoedigde ons ongelofelijk. Gedurende de weken die volgden, gingen we iedere zondag naar Turku naar de samenkomst. Daarna gingen we meestal met Matti en Marja-riitta mee naar huis. Een keer bleven we een paar dagen logeren, omdat ik een behoorlijke angina had. Matti liet de huisarts komen, die mij een anti-biotica kuur voorschreef. Destijds was de gezondheidszorg in Finland geheel gratis. We hoefden noch het bezoek noch de medicijnen te betalen. 125
Iedere keer gaf Marja-riitta ons een mand met versgebakken broodjes en allerlei andere lekkernijen mee. Het was zelfs veel te veel. Wij lieten de andere geologen in onze overvloed delen en merkten dat wij gezegende mensen waren. Toen mijn veldwerk as afgelopen en wij ons gereed maakten voor vertrek, stopte Matti me nog een enveloppe in de handen. Er zat FM 100,- in. Hij zei: “Ik wil niet dat jullie net als op de heenweg in een zespersoons hut vol dronken mensen moeten slapen”. En zo reisden wij over de Oostzee naar Travemünde in een prachtige tweepersoonshut met ‘uitzicht’. De jaren daarna hadden we regelmatig contact. We schreven elkaar, stuurden met Kerst over en weer cadeautjes. Matti bezocht ons in Amsterdam en wij brachten een vakantie in Finland door. Een paar jaar later zou Matti ons aan adressen helpen van de ondergrondse kerk in Rusland. Maar daarover vertel ik iets verder in mijn boek.
126
20 - De Hel Toen we terugkwamen uit Finland werd het allemaal pas echt moeilijk. Ik ging weer wonen op Uilenstede en Henny keerde weer terug naar haar woning op de Lindengracht. Geertje had het er erg moeilijk mee. Zij was een paar jaar ouder dan Henny en had zich voorgesteld dat zij de rest van haar leven met haar vriendin zou doorbrengen. Niet alleen waren er de verwijten van medegelovigen dat wij ongetrouwd naar Finland waren afgereisd, maar er was in de afgelopen maanden ook veel over ons gepraat. Terwijl wij in Finland nog van elkaar genoten en geen directe last hadden van mensen die ons veroordeelden, kregen wij nu de volle laag. Ik had de nieuwe datum voor ons huwelijk vastgelegd op eind augustus, zoals ds. Leenhouts ons had gevraagd. Hij had ons gezegd dat dan de meeste bekenden wel aan het idee gewend zouden zijn en hij ons huwelijk wilde inzegenen. Maar hij had ongelijk. Iedereen was onveranderd tegen! Hij zwichtte voor de druk en vertelde ons, toen we uit Finland terugkeerden dat hij zich terugtrok, omdat er teveel mensen tegen ons huwelijk waren. Hij wilde zich niet in een wespennest steken.
Alleen met z’n tweeën We stonden er dus betrekkelijk alleen voor. Ook Henny begon te twijfelen of het huwelijk wel moest doorgaan. Ze had wel verwacht dat er enige tegenstand tegen ons huwelijk zou zijn, maar ze had niet verwacht dat ze eigenlijk haar volledige vriendenkring zou verliezen. Zij was altijd al erg gevoelig voor afwijzing geweest. In de jaren, dat ze een kind van God was, had de Heer de wonden van afwijzing voor een groot deel toegedekt. Ze had binnen de evangelische beweging en door de vele mensen, die ze tot Jezus mocht leiden, heel wat bevestiging gehad. Nu keerde iedereen zich tegen haar en ze begon in te storten. Ze kreeg weer last van hartritmestoringen en voelde zich angstig en ziek. Ik moest opnieuw naar het gemeentehuis in Amstelveen om onze huwelijksdatum voor onbepaalde tijd op te schuiven. Dat was nu 127
de tweede keer. Ik liet het er echter niet bij zitten. Ik wilde met Henny trouwen. Toen Geertje een paar dagen weg was en Henny even iets minder onder druk stond, vonden we voldoende moed om opnieuw een huwelijksdatum vast te stellen. Ik ging weer naar het gemeentehuis. 27 november 1974 zou de grote dag zijn.
Br. Versteeg Het werden een aantal moeilijke maanden. In onze thuisgemeente voelden we ons niet meer op ons gemak. Toen ontdekten we dat zich vlakbij de Lindengracht een kleine Pinkstergemeente bevond. De voorganger was br. Versteeg. De samenkomst was destijds aan de Binnendommersstraat, een zijstraatje van de Haarlemmerdijk. We bezochten de samenkomst meermalen en maakten kennis met br. Versteeg. Hij vroeg ons natuurlijk naar onze relatie en we vertelden hem dat we graag wilden trouwen en welke problemen we hadden ondervonden. Hij maakte een afspraak met ons en wij ontmoetten hem bij Henny thuis. Nadat we hem hadden verteld, hoe wij elk de Heer hadden leren kennen en hoe we van elkaar waren gaan houden, zei hij ineens: “De Heer heeft tot mij gesproken. Ik wil jullie huwelijk inzegenen”. Onze monden vielen open. Hij veroordeelde ons niet, hoewel wij zoveel in leeftijd verschilden en God had tot hem gesproken dat onze relatie uit God was geboren. De Heer had een liefde voor ons in zijn hart gelegd, die daar tot op de dag van heden is gebleven. Zo gingen langzaam de voorbereidingen voor ons huwelijk van start. Wij hadden heel weinig geld. Een echte trouwjurk was er dus niet bij, maar we vonden wel iets heel leuks; een lichtblauwe rok en een lichtblauw bijpassend hesje. Ook voor mij vonden we een goedkoop lichtblauw kostuum. En terwijl wij met deze dingen bezig waren, kwam br. Versteeg onder vuur te liggen. Het gerucht dat hij ons huwelijk wilde inzegenen, ging als een lopend vuurtje door het land. Hij werd opgebeld door collega-voorgangers, die het hem ten stelligste afraadden. Ook mijn ouders namen contact met hem op. Hij werd daardoor alleen maar bevestigd om te doen, wat God hem had laten zien. Ons vertelde hij pas veel later dat hij erg onder druk was gezet. Hij heeft ons nooit precies verteld, wat men tegen hem heeft gezegd, maar het moet heel erg zijn geweest. 128
Maar op dat moment zei hij niets om het ons niet nog zwaarder te maken. Wij moesten ook een oplossing vinden voor Geertje. Hoewel de gehuurde woning op Henny’s naam stond, kon en wilde ze Geertje niet uit het huis zetten. Het vinden van een woning was destijds heel moeilijk. Met haar gingen we kijken of we misschien een wat grotere woning in Almere konden huren, waarin ruimte was voor ons drieën. Uiteindelijk besloot ze dat ze dat toch niet wilde. Ze ging voor een paar maanden bij haar broer wonen, tot zij zelf een flatje kreeg. Gelukkig was ze al 30 jaar lid van een woningbouwvereniging en stond helemaal bovenaan de wachtlijst. Wij konden dan in Henny’s woninkje op de Lindengracht blijven. Naarmate de dag van ons huwelijk naderde, werd de spanning groter. Iemand uit de familiekring zei op een goed moment dat zij zouden komen om de kerkdienst te verstoren. Ik merkte dat Henny er vreselijk onder leed. Ze voelde zich schuldig aan de breuk tussen mij en mijn familie, aan het uiteenvallen van haar bijbelstudiegroep en ze meende dat ze door naar mij te grijpen, de plannen van God had verstoord. Ze meende dat God haar veroordeelde. Toen de dag was aangebroken, ging Henny vlakbij haar huis naar de kapper. Ik was op dat moment met Geertje in de woning. Na een half uurtje werden we gebeld door de kapper. “Henny is niet goed geworden!” riep hij. Wij renden erheen. Ze had weer last van hartritmestoornissen en ik vermoed dat ze vanwege de stress was gaan hyperventileren. Toen we een kwartiertje bij haar waren, knapte ze toch wat op en ik besloot dat het huwelijk toch moest doorgaan. Het was uiterst slecht weer. Het regende en de meest typerende foto was, die waarin ik de grote paraplu ophoud om 129
Henny naar de auto te begeleiden. Eigenlijk heb ik in ons huwelijksleven heel vaak de paraplu voor haar moeten ophouden om haar tegen van alles en nog wat, maar vooral tegen afwijzing te beschermen. De huwelijkssluiting vond in Amstelveen plaats, de kerkelijke inzegening in de Binnendommersstraat. Br. Versteeg had buiten ons medeweten de hele gemeente gemotiveerd om te komen. Het zangkoor en de muziekgroep waren compleet aanwezig en de zaal zat redelijk vol. Henny’s vader en haar beide broers waren met hun vrouwen aanwezig. Henny’s moeder en zus bleven in Groningen. Vader en moeder verdroegen elkaars aanwezigheid niet. Van mijn grote familie was alleen mijn zusje Eva - toen 15 jaar oud - aanwezig. Een paar weken na de huwelijkssluiting werd Henny ziek. Ze raakte zwaar overspannen en wanhoopte aan alles. Wij bemerkten dat haar vroegere vriendenkring haar blijvend vermeed of uitstootte. En voor zover ze ons niet veroordeelden, meden ze ons om niet zelf onder kritiek te komen.
130
Onze hoop dat na de huwelijkssluiting alles langzamerhand in orde zou komen, werd niet bewaarheid. Het ergste was wel dat Henny voor haar gevoel de Heer kwijt was. Ze voelde zich schuldig, omdat ze naar mij had gegrepen. Ze leefde onder voortdurende (zelf)veroordeling. Het was de hel. Ik was al gestopt met de studie, omdat we onvoldoende geld hadden om het collegegeld te betalen en nam een baan om in de noodzakelijke inkomsten te voorzien. Het contact met de familie werd tot een minimum teruggebracht. Ik was van mening dat zolang zij Henny niet aanvaardden, zij ook geen recht meer hadden op mij. Om het donkere huisje waar wij woonden wat op te vrolijken en wat leven te brengen, bouwde ik een soort van vogelvolières tegen de kamerwanden. De TL verlichting in de kooien zorgde ook gelijk voor een indirecte verlichting van de kamer. We hielden verschillende soorten tropische vogels. Dit gaf in ieder geval de nodige afleiding en leven in huis. En terwijl Henny zo in de misère zat, probeerden we toch altijd en overal mensen van Jezus te vertellen.
Belofte Ergens in die winter zaten we in de bus. We hadden een ezoek gebracht aan Dennis Greenidge, die zich op dat moment in Den Haag bevond. Bij die gelegenheid ontmoetten wij ook broeder en zuster Bosveld. En terwijl Dennis Henny toch wel enigszins aanklaagde en haar zei dat zij als leidster van een bijbelstudiegroep van te voren beter had moeten inschatten, hoe andere mensen op onze relatie zouden reageren, aanvaardden broeder en zuster Bosveld ons volkomen. Toen we op de terugweg naar Amsterdam in de bus zaten, deed Henny, wat ze wel vaker deed, als ze niets meer wist te zeggen. Zij begon haar portemonnee op te ruimen. Daar zaten allerlei mogelijke papiertjes in. Op een gegeven moment vond ze daarin een blaadje van een scheurkalender. Het zat al jaren in haar portemonnee, want het was helemaal vergeeld. Er stond op: “ vrijdag 27 november ( de dag en datum van ons huwelijk), Jesaja 60:1 Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op”. Ik zei: “Henny moet je eens kijken. Dit papiertje heeft misschien al 7 of 14 jaar in je portemonnee gezeten, want maar één keer in de 7 jaar valt de 27e november op een vrijdag. Maar de Heer 131
wist de datum van ons huwelijk en heeft jou deze zegen en deze opdracht meegegeven. Twijfel niet langer aan de liefde van God, twijfel niet langer aan zijn goedkeuring over ons huwelijk”. Het troostte haar wel, maar het hielp maar even. Hoe vaak heb ik die tekst niet herhaald, wanneer er weer iets gebeurde, waardoor ze zich verworpen voelde, of wanneer ze echt verworpen werd. Twee jaar lang was Henny behoorlijk ziek. Haar overspanning liet zich het meeste merken door allerlei psychosomatische kwalen, zoals hartritmestoringen, waarbij ze bijna in paniek raakte, verder benauwdheid, tintelende vingers en darmproblemen. Na twee jaar knapte ze langzaam op. Na ruim een jaar besloten mijn ouders dat het toch jammer was dat ik mijn studie in de geologie om financiële redenen niet kon afmaken. We waren nu eenmaal getrouwd en ze moesten dat wel aanvaarden. Het contact verliep heel stroef. Henny van haar kant vroeg mijn ouders om vergeving dat wij hun zo hadden overvallen met onze overhaaste trouwplannen. Ze reageerden daar nauwelijks op, want in 1977 Zodat je jeugd zich vernieuw hun ogen was ons huwelijk als die van een arend een ramp. Ze merkten natuurlijk snel genoeg dat wij bij elkaar pasten en elkaar aanvulden, maar van hun kant kwam er geen woord van spijt dat zij zich zo tegen ons huwelijk hadden verzet. Dit had tot gevolg dat Henny zich nooit aanvaard heeft gevoeld door mijn familie. Voor haar was het feit dat zij mijn studie weer gingen betalen geen bewijs van een wezenlijk veranderde houd132
ing. Ik maakte dus mijn studie af en behaalde in 1977 mijn doctoraal examen in de geologie.
Een verre neef In die tijd kregen we ook een familielid uit Canada op bezoek. Ik had hem als klein kind ooit in Nederland ontmoet, maar hem inmiddels 14 jaar niet meer gezien. Nu was hij rond de twintig. Ik had er geen idee van, waar hij mee bezig was en hoe hij in het leven stond. Hij logeerde twee weken bij mijn ouders en belde ons om een avondje langs te komen. Het gesprek verliep niet helemaal soepel. Hij behoorde tot een soliede reformatorische kerk en meende de wijsheid in pacht te hebben. Onze opmerkingen over de noodzaak met de Heilige Geest gedoopt te worden, werden door hem ter zijde gelegd. Hij was over zijn eigen geestelijk leven heel content. Ik merkte dat Henny wat gespannen was. Ze liep zelfs naar het balkon om diep te kunnen ademhalen. Kennelijk sprak de Heer tot haar en had ze er moeite mee om het uit te spreken. Toen kwam ze ineens de kamer weer binnen en keek hem streng aan. Ze zei: “Jij houdt de hele boel voor de gek, want er is in jouw leven seksuele onreinheid en je experimenteert met drugs!”. Hij trok wit weg. Toen riep hij ineens uit: “Help mij! Bidt voor mij!” Ik was verbijsterd. Aan de hele vrome komedie was een eind gekomen. Voor ons zat een jong mens met de puinhopen van zijn leven. Natuurlijk baden wij voor hem. De rest van de avond verliep totaal anders. Wij spraken met hem over de heerlijke relatie die wij door de Heilige Geest met God kunnen hebben. Hij verliet ons midden in de nacht als een veranderd mens. Een paar dagen later vertrok hij weer naar Canada. Ik heb hem nooit meer teruggezien. Maar ik hoorde na enige jaren, dat hij als zendeling naar Mexico is vertrokken. Daar zit hij nog altijd en is met een Mexicaanse vrouw getrouwd.
133
21 - Bijbelschool Wij vroegen ons natuurlijk af wat Gods plan met ons leven was. In Nederland zou het naar Henny’s inzicht nooit meer goed komen en voor haar was dat ook zo. De ‘schuld’ van ons huwelijk werd toch meer bij haar gelegd dan bij mij. Wij probeerden een taak op het zendingsveld te krijgen. Ik kon me als geoloog specialiseren in de hydrogeologie ( het zoeken en vinden van water) en zo zouden wij veel gemakkelijker een verblijfsvergunning voor bijvoorbeeld India kunnen krijgen als iemand die als ‘zendeling’ binnen wilde komen. Br. Bosveld zag het met ons wel zitten. Hij was op zoek naar degelijke goed opgeleide supervisoren voor de vele zendingsprojecten, die Wereld Wijde Zending (WWZ) bijvoorbeeld in India had. Er deed zich een goede gelegenheid voor om een ‘zendingstraining’te volgen, want in samenwerking met Dennis Greenidge en zijn gemeenten startte WWZ een trainingscentrum in London. Er werd een oud herenhuis aangekocht op Auckland Hill. En wij gaven ons op als eerste studenten. Zo vertrokken wij in het voorjaar van 1978 naar London. Op aanraden van Geertje hielden wij ons woninkje in de Jordaan aan. Zij betaalde de huur!
Zwarte handen Toen we bij het gebouw aankwamen, zag Henny ineens allemaal zwarte handen uit het gebouw komen. Ze zei: “Ik zou het liefst direct omkeren en teruggaan naar huis”. Maar ik wilde dat niet. Ik wilde het op z’n minst proberen. De eerste lichting van studenten bestond slechts uit 6 personen, 4 Nederlanders, een Noorse en een West-Indiër. Het huis werd tevens gebruikt als overnachtingsplaats voor allerlei zendelingen op doorreis en wij maakten kennis met allerlei mannen Gods. Het peil van de lessen was soms ver beneden het normale bijbelschoolniveau, maar ik stak toch wel heel wat interessante dingen op. Wij woonden allerlei conferenties bij en maakten intensief kennis met de cultuur van de Britse West-Indiërs. We gingen evangeliseren in London en gaven getuigenissen in gemeenten. 134
Na twee weken werd de dagelijkse leiding van de school overgedragen aan een potige dame. Ze was van beroep vroedvrouw, had personality, was autoritair en kon vast wel goed leidinggeven, maar ze was niet erg geestelijk. Ze deed bijvoorbeeld aan yoga en zag daar niets kwaads in. Ze had alleen wat tegen Henny. Toen ze kwam, riep ze ons bij zich en vertelde ons dat wij slechts leerlingen waren en dat br. Dennis Greenidge de ‘principal’ (rector) was van de school. Dat betekende dat wij niet meer vriendschappelijk met hem mochten omgaan. We mochten hem bijvoorbeeld niet thuis bezoeken, tenzij we speciaal uitgenodigd werden. Als we hem wilden spreken, moesten we op het secretariaat (dat was zij) om audiëntie vragen en dan zou dat op school plaatsvinden. We mochten hem ook niet langer Dennis noemen, maar hij was voor ons Reverend Greenidge. Vroeger hadden Geertje en Henny wel bij Dennis en zijn vrouw Anita thuis gelogeerd. En omgekeerd hadden Henny en Geertje hem en zijn vrouw twee weken door Nederland getoerd en alles voor hen betaald! Op allerlei manieren probeerde ze vervolgens ons te kleineren en speciaal Henny te vernederen. Altijd had ze iets onredelijks aan te merken op onze corvees. Ze voerde allerlei regeltjes in, die in onze ogen absurd waren. Zo mocht er bijvoorbeeld aan de waslijn geen dames- én herenondergoed tegelijk hangen. Dat moest op verschillende dagen opgehangen worden! Wij probeerden dat met zachtmoedigheid te verdragen, maar het was wel lastig, omdat wij in Nederland toch gewend waren aan wat andere omgangsvormen. We werden niet geacht zelf met constructieve ideeën te komen. Het gebouw werd bijvoorbeeld ‘s avonds gebruikt door de plaatselijke gemeente voor allerlei bijbelstudie-activiteiten. Dan vonden wij de volgende morgen bij het schoonmaken van de damestoiletten maandverband op de grond rondslingeren. Toen ik vervolgens vroeg of er misschien pedaalemmertjes in de damestoiletten konden worden gezet, werd ik behandeld alsof ik een zedendelict had gepleegd. Waar bemoeide ik me mee! Dat ging mij niets aan! Een aantal keren werden we vals beschuldigd, maar wij bleven rustig. Henny kreeg het echter steeds moeilijker en wilde het liefst weg. 135
Ohropax Het gebouw lag vlak aan een spoorlijn. Om de tien minuten kwam er een trein langs en dan trilden onze bedden. Ook was er daardoor veel lawaai. Henny gebruikte ‘Ohropax’ (wasproppen) om toch een beetje te kunnen slapen. Op een goed moment bleef er echter een stuk ‘Ohropax’ in haar oor zitten. We kregen het er niet meer uit. Wij vroegen de ‘cheffin’ of wij op een of andere manier naar een huisarts konden om Henny’s oor te laten uitspuiten. Zij pleegde een telefoontje en stuurde ons vervolgens met een brief naar een bepaald ziekenhuis, waar ze kennelijk als vroedvrouw relaties had. We legden de brief over en wachtten tot we aan de beurt waren. De verpleegster, die ons te woord stond, zei tegen Henny dat ze zich moest uitkleden. Wij reageerden: “Dat is helemaal niet nodig. Alleen haar rechteroor moet worden uitgespoten”. Zij stond erop dat Henny zich toch zou uitkleden en er verder onderzoek zou plaats vinden. Toen liet ze ons even alleen in een omkleedhokje. Per ongeluk liet ze de brief, die wij van de ’ hadden meegekregen, open in het vertrek liggen. Ik pakte hem en las. Er stond in: “Wilt u deze vrouw volledig onderzoeken. Wij willen precies weten hoe haar gezondheidstoestand is. Stuurt u mij dan een schriftelijk verslag. Deze mensen zelf zijn onbetrouwbaar in wat ze over haar gezondheid hebben gezegd”. Mijn hart stokte in mijn keel. Ze had achter onze rug een medisch onderzoek geregeld en ons als onbetrouwbaar afgestempeld bij de artsen, die Henny moesten onderzoeken! Ik zei Henny wat er stond. Dat verklaarde, waarom ze zich moest uitkleden. Ik nam de brief en Henny kleedde zich snel weer aan. Zonder ons verder af te melden vertrokken wij gehaast uit het ziekenhuis en keerden naar het trainingscentrum terug. Daar stond onze ‘cheffin’ ons al op te wachten. Een bekende uit het ziekenhuis had haar gebeld en verteld dat wij met brief en al verdwenen waren. Ze was woedend. Ik reageerde dat wij de enigen waren, die recht hadden om boos te zijn, omdat zij ons vertrouwen had misbruikt. Die avond riep zij ons opnieuw bij zich op kantoor. Bij haar zat een lokale voorganger, die op dat moment voor br. Greenidge waar136
nam. Hij eiste dat wij de brief teruggaven. Ik weigerde. Zonder verontschuldiging van haar kant wilde ik de brief niet teruggeven. Toen verklaarde hij dat wij van de school werden verwijderd en na het verstrijken van het semester (er waren nog twee weken te gaan) niet meer mochten terugkeren. Toen br. Bosveld hoorde wat er gebeurd was, probeerde hij de zaak terug te draaien, maar dat resulteerde alleen maar in een conflict tussen hem en het team van br. Greenidge.
Op zoek naar Gods wil Wij keerden gedesillusioneerd terug naar Nederland. Wat waren wij blij, dat ons woninkje aan de Lindengracht er nog was. Nog steeds was onze hoop om Nederland te kunnen verlaten niet vervlogen. Ik werkte in allerlei tijdelijke betrekkingen en ondertussen organiseerden wij voor WWZ sponsorsamenkomsten, waar wij de gelovigen motiveerden om de sponsoring van een inheemse prediker, of van een weeskind of weduwe op zich te nemen. Zelf namen we ook verantwoordelijkheid in de sponsoring van predikers en weeskinderen. Overal waar we konden, vertoonden we de 8 mm. films van br. Ben Hanegraaf, die destijds ook voor WWZ werkte. Op een avond waren we met onze film bij een gezin uit de Gereformeerde Gemeente. De vader was diep ontroerd over bekering van zoveel negerkinderen. Zelf kon hij de zekerheid van zijn uitverkiezing niet grijpen, maar hij gaf wel fl 4000,- voor de bouw van een kerk. Dat was een groot bedrag in 1978. Vandaag zouden we spreken over minstens € 8000,-
Ria* Tijdens een van onze filmavonden ontmoetten we ook Ria*. Zij was een enigszins zwaarmoedige vrouw, die ook hoorde bij de Gereformeerde gemeente. Ze was moeder van een groot gezin. Zij had destijds haar adres en telefoonnummer aan Henny gegeven, maar tot een verder contact was het nooit gekomen. Op een dag sprak de Heer ineens tot Henny dat ze Ria* moest opbellen. En natuurlijk deed ze dat direct ook al hadden we haar maar een keer gezien en dat was inmiddels een jaar geleden Toen Henny belde werd er echter niet opgenomen. Ze liet de telefoon overgaan, totdat die vanzelf afsloeg, maar er was kennelijk niemand thuis. Henny reageerde: “Nu Heer, dan heb 137
ik me kennelijk vergist, want ze is er niet”. Maar de Heer drong opnieuw bij haar aan om te bellen. Met enige tegenzin draaide Henny het nummer opnieuw, maar er werd weer niet opgenomen. Henny legde dus de telefoon neer en wilde weer aan haar werk gaan. Maar de Heer drong opnieuw aan om te bellen. “Maar Heer, ze is gewoon niet thuis!”. De aandrang bleef echter en Henny belde opnieuw. Na tien keer overgaan werd de telefoon toch opgenomen. Aan de andere kant klonk een zwakke slaperige stem: “Ja met mij”. Direct wist Henny door de Heilige Geest wat er aan de hand was. “Wat ben je aan het doen?” riep ze. “Heb je de gaskraan open gezet?” Aan de andere kant werd op fluistertoon bevestigd, dat dat zo was. Ria* wilde niet langer leven. Henny nam direct controle over de situatie: “Dan draai je nu direct die kraan dicht en je zet alle ramen en deuren open. Ik blijf aan de lijn, totdat je dat gedaan hebt. Dan kom je weer terug aan de telefoon”. Ria* liet zich door Henny’s autoriteit overbluffen en gehoorzaamde. Ik was zelf tijdens deze gebeurtenis niet thuis en weet dus ook niet alle details. Nu, ongeveer 30 jaar later leeft Ria* nog en zijn al haar kinderen volwassen en het huis uit.
Afwijzing Het heeft weinig zin om uitgebreid te vertellen over alle pijnlijke gebeurtenissen en vernederingen, die we die jaren moesten ondergaan. Laat het genoeg zijn om te vertellen dat wij overal zwaarder werden gewogen dan anderen, omdat we toch een ‘raar stel’ waren. Geertje, die alles van nabij volgde, zei wel eens: “De een kan een koe stelen, de ander mag nog niet eens over het hek kijken”. Wij behoorden tot de laatste categorie. Een geestelijke aanval Wanneer er ergens in onze omgeving iets misging, hadden wij het gedaan. Henny had het ongelooflijk moeilijk met de kritische houding, die ze voortdurend ondervond. Ik herinner me dat we op een winteravond in een samenkomst waren in de Binnendommersstraat. Tijdens de zangdienst werd ze niet lekker. Ze had het benauwd en wilde naar buiten in de frisse lucht. We verlieten heel stil de samenkomst, trokken onze jassen aan en Henny wankelde aan mijn arm richting huis. 138
Op de Palmgracht zakte ze ineens in elkaar en verloor het bewustzijn. Ik sleepte haar naar een bank en legde haar erop. En ondertussen bad ik in tongen. “Heer wat moet ik doen?” Ineens werd het mij ingegeven. De Heer liet mij zien dat zij in de geestelijke wereld werd aangevallen. Toen sprak ik hardop: “Ik gebied jou, macht van satan, die gebruik maakt van de afwijzing van kinderen Gods, mijn vrouw nu los te laten in de naam van Jezus!” Op dat moment opende ze haar ogen en zei: “Waarom lig ik hier zo raar op deze bank?” Ik legde het haar uit: “Je bent niet goed geworden, omdat je bent aangevallen door een boze macht. Die macht kon jou aanvallen, omdat hij vrij spel heeft, waar gelovigen elkaar verstoten. Maar nu is het over. Ik heb hem weggejaagd”. Later is iets dergelijks nog wel eens een keer gebeurd. Henny was een heel gevoelige vrouw en ervoer de aanvallen van de boze heel sterk in haar lichaam. Henny’s gezondheid maakte onze vooruitzichten om naar India te kunnen vertrekken natuurlijk steeds kleiner. Wij vroegen ons af: “Heer wat is Uw bedoeling met ons leven? Hoe moet dat verder, wanneer wij het zonder de sympathie van mensen moeten stellen? Wij weten wel dat het uiteindelijk van U afhangt, maar zonder de zegen van medegelovigen wordt het toch heel moeilijk”.
139
22 - Roeping In oktober 1979 werkte ik op het distributiecentrum van V&D warenhuizen in Amsterdam (Amstel). Ik ervoer een grote bewogenheid van God op mijn leven. Het was alsof er een last op mij lag. Ik had de hele dag het gevoel dat ik wel kon huilen, maar ik wist niet waarom en ik was ook niet echt verdrietig. Na drie dagen zei ik tegen Henny: “Er gaat iets gebeuren. Ik voel het. Het hangt in de lucht. Ik ervaar zo’n bewogenheid van God in mijn hart. Het kan niet anders of God gaat iets doen”. Na zeven dagen waarin ik de hand van God zwaar op mijn leven ervoer, hoorde ik ineens een stem. Het was geen hoorbare stem. Het was eigenlijk meer een hele sterke gedachte, die van buitenaf op mij werd gelegd. Het was beslist niet iets wat ik zelf bedacht. Ik hoorde: “Ga terug naar de Vrije Universiteit en studeer daar theologie”. Op hetzelfde moment viel de last, die ik nu al zeven dagen had gevoeld, van mij af, alsof er een ontlading had plaatsgevonden. Ik wist het 100% zeker. Nu stond de studie theologie in onze evangelische kringen in een heel kwaad daglicht. Tegen de theologische faculteit van de V.U. werd bijzonder negatief aangekeken vanwege de aanwezigheid van professor Kuitert, een vrijdenker, die vele gelovigen aan het twijfelen heeft gebracht en veel twijfelaars in hun twijfel heeft bevestigd. Als je naar die universiteit ging, zou je beslist binnen drie maanden je geloof kwijt zijn! Voor mij speelden die argumenten op dat moment geen rol. Ik had Gods stem gehoord! Die avond vertelde ik het aan Henny. Ze schrok geweldig. Ergens had ze gehoopt dat wij hetzij in de dienst van de Heer hetzij door mijn beroep als geoloog Nederland met zijn kritiek, roddels en lasterpraat mochten verlaten. Die hoop leek nu vervlogen. Maar nadat we er even over hadden gepraat en gebeden, zette ze haar hart open voor deze roeping. We gingen zitten en maakten een berekening van onze inkomsten en de te verwachten uitgaven. Henny kreeg vanwege haar ziekte een WAO uitkering, maar die was erg laag. Ik zou mijn werk moeten opgeven, wanneer ik zou gaan studeren. Wij kwamen tot de slotsom dat het mogelijk was 140
uit eigen middelen de opleiding te bekostigen, wanneer we heel zuinig waren. We zouden blijven zitten op onze tweekamerwoning (zonder douche) en ons tweedehands autootje zouden we wegdoen. Wij besloten ervoor te gaan. Die avond kregen wij bezoek van Anke Eek, een vriendin die werkte bij ‘tot Heil des Volks’. Wij vertelden haar niets. Halverwege de avond zei ze ineens: “Ik moet jullie iets eigenaardigs vertellen. Ik overweeg om theologie te gaan studeren. Ik heb een studiegids gehaald - ze haalde hem uit haar tas - en ik heb voor morgenochtend een afspraak met de decaan van de theologische faculteit”. Wij keken elkaar verbijsterd aan. Zij was met hetzelfde bezig, maar had bovendien al de nodige voorbereidingen getroffen. Ze had ook al een studiegids gehaald, waarin de boekenlijsten stonden. Toen vertelden wij dat de Heer ook tot mij gesproken had om theologie te gaan studeren. Nu was het haar beurt om zich te verbazen. Wat was God aan het doen? We konden ons er echt op verheugen dat we elkaar bij deze onderneming zouden kunnen steunen. We zouden misschien een deel van de boeken samen kunnen aanschaffen. We besloten die avond dat we de volgende morgen samen naar de afspraak met de decaan zouden gaan. Dan ging er tenminste niet nog meer tijd verloren, want het collegejaar was in september begonnen en het was nu al half oktober. De volgende ochtend belde Anke dat ze ziek was. Ze kon de afspraak niet nakomen. Dus ging ik alleen. De decaan, de heer Estié, ontving mij vriendelijk. Hij monsterde mij en zei: “Ik heb drie vragen voor u. De eerste luidt: Wat is uw motivatie?” Ik vertelde Hem dat ik het verlangen had om God te dienen en me persoonlijk geroepen wist tot deze studie. De tweede vraag luidde: “Wat wilt u er mee bereiken?” Ik antwoordde dat ik mij bezig wilde houden met prediking en onderricht. Op dat tijdstip was ik trouwens door het werk voor WWZ allang met prediking en onderricht bezig. Hij knikte. Dat waren de antwoorden die hij hoopte te horen. De derde vraag heeft hij trouwens nooit gesteld. Hij heette mij hartelijk welkom op de faculteit, ook al was ik de enige, die niet gereformeerd was. De theologie opleiding aan de VU was destijds een van de gereformeerde predikantsopleidingen. 141
Ik kreeg een paar vrijstellingen, omdat ik tijdens mijn gymnasium opleiding Grieks en Latijn had gestudeerd en binnen de geologie iets aan filosofie had moeten doen. Diezelfde morgen ging ik naar de boekwinkel om de nodige boeken aan te schaffen. De volgende dag schoof ik aan in de collegebanken. Het semester was in september al begonnen, dus kostte het best enige moeite om de achterstand, speciaal met het Hebreeuws in te halen. Uiteindelijk zag Anke er helemaal van af om theologie te gaan studeren. Maar op een of andere manier had zij wel ervoor gezorgd dat mijn weg om eraan te beginnen, geëffend was. Voor Henny was het toch minder leuk. Ze had weer een studerende man. Financieel was het allemaal heel krap. Wij hadden maar één verwarmd vertrek, de woonkamer. En als ik aan het studeren was, moest zij haar mond dicht houden. Maar de Heer ging wonderbaar voorzien. Natuurlijk gaan dergelijke zware beslissingen ook altijd gepaard met een stukje feestelijke oorlog. Ik werd op de VU - nota-bene op de theologische faculteit - bestolen. Mijn fiets werd gejat en wij kregen problemen in onze gemeente. Het heeft weinig zin er diep op in te gaan. Het lag beslist niet aan br. Versteeg. Wij zijn van elkaar blijven houden tot op de huidige dag. Maar er waren steeds mensen, die vooral Henny met argwaan bekeken. Dan worden kleine onverkwikkelijkheden uitvergroot; zowel aan onze kant als aan de kant van hen die moeite met ons hadden. Sommigen hadden moeite met onze profetische woorden. Wij ervoeren de argwaan van sommige medebroeders en zusters. Er werd over ons oordelend gepraat. Toen besloten wij van gemeente te veranderen en vertrokken naar de pas opgerichte ‘Christengemeente’. Deze gemeente was ontstaan uit het werk van ‘tot Heil des Volks’ en bestond voornamelijk uit jonge mensen, studenten, verpleegsters etc. die in de stad een nieuw geestelijk huis zochten. Omdat Anke al lid was van deze gemeente, werd ons de keus gemakkelijker gemaakt. Ik was dus begonnen met de studie in de theologie. Toen ik al een paar weken bezig was schreef ik mijn ouders, die op dat moment in Suriname woonden, een brief om het hun te vertellen. Ik verwachtte dat zij niet positief op onze weg zouden reageren. 142
Zij hadden toch eerder gedacht dat ik als geoloog in mijn eigen vakgebied een werkkring zou vinden.
Bevestiging door mijn ouders Na twee weken ontvingen wij een heel verrassende brief als antwoord. Er stond in: “Wij hadden dit eigenlijk al wel zien aankomen. De manier waarop jullie zo enthousiast met het koninkrijk van God bezig zijn, had bij ons al het voorgevoel bewerkt dat jullie op een of andere manier geheel in de dienst van het evangelie zouden staan. We zijn dus eigenlijk niet verbaasd. Ten tweede zijn we eigenlijk heel dankbaar dat jullie de Heer dienen. De kinderen van onze vrienden zijn voor een groot deel van het geloof afgevallen en dat is voor de ouders een groot verdriet. Jullie hebben Jezus lief en dat is voor ons een reden om dankbaar te zijn. Ten derde: Pa heeft ooit zelf het verlangen gehad om predikant te worden, maar in onze jeugd, zo kort na de oorlog, waren daar geen mogelijkheden voor. Eigenlijk zijn we blij dat jullie datzelfde verlangen hebben. Wij willen daar van harte aan meewerken en hebben besloten dat wij jullie met een vast bedrag per maand willen steunen, zodat jullie de financiële consequenties niet alleen hoeven te dragen”. Wij waren verbijsterd! In plaats van een negatieve reactie een heel positieve. In plaats van armoede overvloed. Toen mijn ouders met de Kerst even naar Nederland kwamen, heb ik tegen hen gezegd: “Vader en moeder, in mijn geval betekent de studie van de theologie niet dat ik straks in een mooie pastorie woon en dominee ben van een grote kerkelijke gemeente. Er is geen menselijke eer aan ons te behalen”. Mijn vader reageerde daarop: “Maar dat heb ik toch ook niet gevraagd”. Zo begonnen zij ons financieel te steunen. Wij konden ons oude autootje aanhouden. Wij konden zelfs verhuizen naar een driekamerwoning in Osdorp met douche! Het is waar, wij leefden eenvoudig, maar wij zagen nooit de bodem van onze portemonnee. Ik ervoer op een bijzondere manier de zegen van God in deze opleiding. Natuurlijk, het ging gepaard met veel strijd. Om mij heen zag ik dat door de vrijzinnige theologie jonge enthousiastelingen van Youth for Christ binnen drie maanden hun geloof kwijtraakten. 143
Kandidaats diploma uit handen van prof. Kuitert
Zelf had ik het vaak heel moeilijk met de lesstof, omdat er puur verstandelijk en wetenschappelijk werd omgegaan met geestelijke onderwerpen. Bovendien was er over een hoop dingen tientallen jaren goed nagedacht en was er niet altijd een goed weerwoord te vinden op het wetenschappelijke gedachtengoed. Ik zei wel eens tegen Henny: “Het is dat ik persoonlijk Gods kracht heb ervaren en Zijn wonderen heb gezien, anders zou ik hier ook mijn kinderlijke geloof kwijtraken”. Er waren conflicten met docenten. De colleges ‘Evangelistiek’ bezocht ik na even niet meer, omdat ik onmin had met de betreffende professor. In plaats daarvan gingen ik en Henny met gelovigen uit de gemeente ‘Pniël’ in de stad evangeliseren. Er waren conflicten met medestudenten, die mij als Geestvervuld kind van God niet verdroegen. Maar ik werd gezegend! Alles klopte. Ik slaagde voorspoedig voor alle tentamens. Nooit klopte ik tevergeefs aan bij de bibliotheek voor de boeken voor het volgende tentamen. 144
Ik moet zeggen, dat ik ook erg hard werkte. Halverwege de studie overleed dr. Philips, de directeur van de Centrale Pinkster Bijbelschool (C.P.B. tegenwoordig Asuza). Door zijn overlijden viel er een groot gat in het lesprogramma. Ik kreeg toen het verzoek om een aantal vakken te geven. Op een goed moment stond ik maar liefst zeven uur per week voor de klas. Ik moest de lessen ook zelf voorbereiden, want er was geen voorgeschreven lesprogramma. Met de reistijden erbij kostte me dit zeker 20 uur per week. Daarnaast moest ik dus de theologiestudie doen. De laatste twee jaar van het doctoraal programma werd ik bovendien voorganger van de Pinkstergemeente in Zaandam. Ook dat nam veel tijd in beslag. Hoe het allemaal mogelijk is geweest, vraag ik me vandaag af. Ik moet wel vleugels gehad hebben. Want ik was als eerste van al mijn jaargenoten klaar met de studie en slaagde ook nog ‘Cum Laude’. Het antwoord op die vraag is heel eenvoudig: Gods zegen!
146
23 - Rafelrandjes Wij waren inmiddels dus lid geworden van de Christengemeente in Amsterdam, een gemeente, die vrijwel geheel bestond uit jongeren, studenten, verpleegsters etc. en verder medewerkers van ‘tot Heils des Volks’.
Br. Stroethof Ook de vroegere directeur van ‘Tot Heil’, broeder Stroethof en zijn vrouw hoorden bij deze gemeente. Zij waren beiden boven de 80 en daarmee waren zij ook de oudste leden. Wij raakten met hen heel erg goed bevriend. Broeder Stroethof zelf was inmiddels 85 en tobde met zijn gezondheid. Hij had hartproblemen en moest op een zwaar dieet. Uitteindelijk is hij in 1985 overleden. Kort voor zijn sterven overhandigde hij mij een pak papier. Hij zei: “Gordon, dit is een boek over het begin van de bediening van genezing in Nederland. Het heet ‘Toen het vuur viel’. Ik zie niet meer de mogelijkheid het zelf uit te geven. Misschien kun jij er iets mee doen”. Dit pak papier heeft bijna 15 jaar in mijn kast gelegen. Toen ontdekte ik dat het mogelijk was het op het Internet te zetten. Ik heb de tekst ingescand of overgetypt en u vindt het boek op mijn website. Ons lidmaatschap van de Christengemeente verliep moeilijk. Het was duidelijk dat de Heer mij had geroepen, maar dat scheen men eerst niet te willen zien. Het was eigenlijk meer door een goddelijk toeval, dat wij een klein beetje ruimte kregen. Broeder Zwart, de oudste die onze huiskring leidde, werd door zakelijke omstandigheden verhinderd de bijbelstudieavond te leiden. Hij belde naar het kerkgebouw, waar wij op hem zaten te wachten. Toen vroeg hij mij aan de telefoon en zei tegen mij dat ik het maar moest doen. Dit gebeurde drie keer achter elkaar. Toen kreeg ik te horen dat dit helemaal niet had mogen gebeuren, omdat de broederraad van de gemeente had besloten dat wij geen enkele taak, bediening of verantwoordelijkheid in de gemeente mochten hebben. Dit vanwege de negatieve informatie, die de toenmalige directeur van ‘tot Heils des Volks’ over ons had gekregen. Die informatie had hij op zijn beurt weer van mijn moeder. 146
Maar nu was het toch gebeurd. Per ongeluk had ik toch drie keer een bijbelstudieavond geleid en het was goed bevallen. Omdat er een groot tekort aan kringleiders was, werden wij ten slotte toch samen met een ander echtpaar tot kringleiders aangesteld.
Prediking Op een avond kwam Johan van der Sluis, de voorzitter van de broederraad van de gemeente, met zijn vrouw bij ons op bezoek. En terwijl hij daar zat, werd ik tot twee keer toe gebeld om ergens in het land een spreekbeurt te vervullen. Hij keek verbaasd op: “Doe jij dat wel vaker, een spreekbeurt vervullen?” Ik antwoordde bevestigend. Hij zei er verder niets over, maar een paar weken later werd ik ineens op zaterdagmiddag door hem gebeld: “De prediker, die morgen onze dienst zou verzorgen is ziek geworden en heeft net afgebeld. Kun jij voor hem invallen?”. Dat kon ik. Vanaf die ene keer, die heel goed beviel, ging dat vaker gebeuren, eerst als invaller, later op regelmatige basis. In diezelfde tijd werd er ook gezocht naar zangleidsters. Henny was een van hen. Destijds ging de aanbiddingsdienst in de gemeente anders dan vandaag. Er werd niet zozeer gekeken, naar de muzikale gaven van de zangleidster. Zij moest vooral de ‘liederen aan elkaar praten’ en de gemeente motiveren om zich aan God toe te wijden en zich uit te strekken naar de gaven van de Heilige Geest.
Zangleiding Nu dat laatste was Henny wel toevertrouwd en wanneer zij de zangdienst leidde, werd dat altijd gevolgd door profetische woorden. Zij werd evenals de anderen voor drie keer ingedeeld om deze taak te behartigen. Daarna kwam er een gemeentevergadering, waarin een en ander werd geëvalueerd. Toen op die vergadering het onderwerp zangdienst aan de orde kwam, werd er door de leiding de open vraag gesteld, wat men ervan vond. Niemand zei iets, totdat er een Surinaamse broeder opstond. Hij zei: “Wanneer die blonde vrouw de zangdienst doet, dan gebeurt er wat! De anderen, die doen maar wat”. Henny schrok geweldig want ze was bang, dat een dergelijke opmerking de sfeer onder de vier zangleidsters zou vertroebelen en onderlinge jaloezie zou veroorzaken. De werkelijkheid pakte veel erger uit. In het volgende kwartaal, stond ze ineens niet meer op de lijst voor het vervullen van een zangdienst. Henny zei tegen me: “Er klopt 147
iets niet”. Ik reageerde: “Misschien hebben ze je gewoon vergeten en zit er helemaal niets achter”. Ik vroeg dus aan degene die het rooster opstelde, waarom Henny er niet meer opstond. Hij reageerde: “O, nu je het zegt. We zijn haar helemaal vergeten!” Maar ook in het volgende kwartaal stond haar naam niet op de lijst. En dat bleef zo. Zonder opgaaf van reden was ze afgevoerd. Het deed haar erg veel pijn. Het liefst was ze op dat moment uit de gemeente vertrokken, maar ik verzette me daartegen, omdat we nog altijd een huiskring leidden. In deze periode werd Henny opnieuw ziek. Dit keer waren het vooral haar darmen die opspeelden. 13 jaar lang zou ze door een ‘colitis ulcerosa’ gebonden zijn aan een zwaar dieet.
Enquete De gemeente groeide, zodat er een paar maanden later nieuwe oudsten moesten worden aangewezen. De leiding van de gemeente stuurde een enquêteformulier uit, waarop de gelovigen konden invullen, wie zij als toekomstige oudsten zagen zitten. In het totaal kwamen er 90 formulieren terug. Tot onze verbazing was de uitslag van de enquête eenduidig. Eenzaam bovenaan werd ik 60 keer voorgedragen als toekomstige mede-oudste. Dan werd er nog iemand 30 keer genoemd, iemand 15 keer en vervolgens kwamen er een aantal namen, die minder dan 5 keer voorkwamen. Ook werd Henny’s naam (als enige vrouw) 12 keer voorgedragen. Onze gemeente kende natuurlijk geen vrouwelijke oudsten, maar wel diakenen! Toen de uitslag op de eerstvolgende gemeentevergadering werd voorgelezen, keek iedereen naar mij. Ik zag mensen knikken: “Zie je wel; hij wordt het”. Maar de voorzitter van de broederraad verklaarde: “We hebben de uitslag van de enquête nu binnen, maar wij als broeders weten werkelijk niet wie wij zouden moeten aanstellen”. Thuisgekomen zei Henny: “Gordon ik wil hier weg. Ze moeten ons hier niet. Laten we weg gaan, zo nodig naar een ander land. We hebben een stempel op ons en we zullen altijd op ons huwelijk worden aangekeken”. Een paar maanden later vroeg een van oudsten mij of ik hem op een neutrale plek kon ontmoeten. Ik zie het nog voor mij. Wij zaten in het restaurant van Schiphol. Hij vroeg naar mijn bekeringsgeschiedenis en hoe ik Henny had leren kennen. Ik vertelde het hem 148
allemaal. Nadat hij alles had gehoord, zei hij: “Natuurlijk hebben we het over jou gehad in verband met het aanstellen van nieuwe oudsten. En we zien jou wel zitten, maar Henny niet! Met haar hebben we moeite”. Als ik er op terugkijk, denk ik dat men Henny, als ze niet getrouwd was geweest, of getrouwd met een oudere man, wel had zien zitten. Veel mensen genoten van haar extroverte charismatische persoonlijkheid. Ze straalde gezag uit als ze op het podium stond. Ze had artiestenbloed en natuurlijk stak ze met haar hoofd boven het maaiveld uit. Iedereen die haar echt heeft ontmoet of meegemaakt, weet dat. Maar omdat ze met een veel jongere man getrouwd was, kon men daarmee niet overweg. Degenen die ons huwelijk in hun hart veroordeelden, konden er niet mee overweg dat ze bijvoorbeeld tijdens de zangdiensten gezag uitstraalde en sfeerbepalend was. Van haar konden ze niet accepteren, wanneer ze tijdens de zangdienst ons vermaande: “Sta op! Strek je hart uit naar de Heer. Hij wil spreken. Wees vrijmoedig!”. Zo iets kun je niet accepteren van iemand, die je in wezen minacht. Ik besloot dat het tijd was om de gemeente te verlaten. En met veel verdriet zegde ik ons lidmaatschap op. Twee weken later werden er nieuwe oudsten voorgedragen!
149
24 - Zaandam Nauwelijks was dit gebeurd, of ik werd gebeld door Piet van Soest, een vriend uit de tijd dat we bij broeder Versteeg in de gemeente kwamen. Hij was verhuisd naar Zaandam en was daar inmiddels oudste in de Pinkstergemeente. Hij nodigde me op korte termijn uit voor een spreekbeurt. Hij vertelde me dat men in Zaandam uitkeek naar een nieuwe voorganger, omdat de vorige 65 jaar was geworden en met pensioen zou gaan. De werkelijke reden van zijn vertrek wist ik niet. Henny en ik baden om leiding van de Heilige Geest voor het onderwerp van de prediking. Toen sloeg Henny de Bijbel op bij Spr. 23:27 want de hoer is een diepe kuil, de ontuchtige een nauwe put. Ik vond het een vervelend bijbelgedeelte en speurde tijdens mijn voorbereiding in de Geest na welke kant de boodschap op moest gaan. Maar nee, de Heer wilde dat ik werkelijk sprak over seksuele onreinheid! Zo ging ik op de bewuste zondagmorgen naar Zaandam. Henny was niet meegegaan. Ze was te diep teleurgesteld over ons moeizame vertrek uit de Christengemeente. Ik bracht het woord dat de Heer me had gegeven. De mensen zaten muisstil. Ik merkte dat er wat gebeurde, maar niemand zei iets tegen me. Piet en Nel van Soest vroegen me om na afloop van de dienst even met hen mee naar huis te gaan voor een kop koffie. En terwijl we aan de koffie zaten, ging de telefoon.
Ontucht Ik kon natuurlijk de andere kant niet horen, maar wel hoorde ik Piet steeds zeggen dat hij mij niets verteld had over de situatie; dat ik van niets wist en dat wanneer ik uitgerekend over dit onderwerp had gesproken, het moest komen, omdat God tot mij had gesproken. Door zijn reactie aan de telefoon begreep ik dat de gemeente verwikkeld was in een affaire van ontucht. Omdat ik inmiddels de helft al wist, vertelde hij mij het hele verhaal. De oudere voorganger van de gemeente had in zijn pastorale zorg een seksuele relatie aangeknoopt met een jongere getrouwde zuster. Dit had langere tijd geduurd. Hij bezocht haar regelmatig, wanneer haar man niet thuis was en dan hadden ze gemeenschap met elkaar. Uiteindelijk 150
hield zij het niet langer uit en beleed haar zonden aan een van de oudsten. Deze confronteerde de voorganger met zijn misstappen. De beste man reageerde: “Ik wordt over een paar maanden 65. Dan stap ik als voorganger op. Hang de zaak niet aan de grote klok. Daar heeft niemand wat aan. Ik wordt geblameerd, de gemeente raakt in diskrediet, jonge gelovigen raken in crisis. Houd het nu gewoon stil. Ik vertrek over een paar maanden en niemand hoeft hier verder van te weten”. Uiteindelijk stemden de broeders in met dit voorstel. Maar ondertussen lekte het verhaal toch uit. De jonge zuster biechtte in haar wanhoop haar zonde ook aan anderen. En die waren het er helemaal niet over eens dat een geval van overspel in de gemeente op deze manier mocht worden toegedekt. Op zijn minst zou de voorganger aan de gemeente zijn zonden moeten belijden en vergeving moeten vragen dat hij het vertrouwen had misbruikt. Tot op het moment, dat ik kwam spreken was de hele affaire binnenskamers gebleven en buiten de gemeente wist niemand er van. De broederraad ging haastig op zoek naar een nieuwe voorganger. En zo kwam ik in de picture. Terwijl ik bij Piet en Nel van Soest thuis zat, ging de telefoon 9 keer, steeds met dezelfde vraag: “Hebben jullie deze prediker ingelicht over de situatie?” Toen Piet dat iedere keer ontkende, sloegen de reacties van de bellers helemaal om: “Wanneer deze man van niets weet en de Heer hem heeft geopenbaard, dat er in onze gemeente hoererij is, dan is dit degene, die de Heer aanwijst om onze toekomstige voorganger te worden!” Ik kwam die middag thuis en vertelde Henny wat er gebeurd was. Natuurlijk was ze blij, dat wij de stem van de Heer goed hadden verstaan, maar ze schrok er erg van dat er al stemmen waren opgegaan dat ik misschien de toekomstige voorganger van die gemeente zou worden. “Ze hebben mij nog niet eens gezien! Misschien willen ze mij helemaal niet?” zei ze.
Te enthousiast en te gretig Ik was zeker te enthousiast. Ik zag een eventuele aanstelling tot voorganger van een Pinkstergemeente als een rehabilitatie tegenover de smadelijke manier, waarop wij de Christengemeente hadden moeten verlaten en was daarom veel te gretig. 151
Toen de broeders uit Zaandam mij vervolgens uitnodigden voor een gesprek, had ik beter direct kunnen zeggen dat mijn voorgangerschap in Zaandam van tijdelijke aard zou zijn. Het was mij langzamerhand wel duidelijk dat God mij riep voor een onderwijzende bediening en niet zozeer voor een besturende taak. Ik wilde wel graag de ervaring van het voorgangerschap op doen, maar het niet voor altijd blijven. Ik wist toen nog niet dat het mij aan bepaalde leiderschapskwaliteiten ontbrak. Ook wist ik niet hoe moeilijk het zou zijn mede leiding te geven aan een gemeente, die vanwege haar slechte ervaringen, weinig respect had voor het ambt van voorganger. Ten slotte had ik ook niet door dat de gemeente innerlijk verdeeld was wat betreft de werkingen van de Heilige Geest. De eerste bespreking verliep voorspoedig en in een vriendschappelijke atmosfeer. De broeders uit Zaandam stelden echter wel een bedenkelijke voorwaarde. Ik zou vanaf het begin als mede-oudste functioneren, maar het eerste jaar zou ik alleen naar buiten toe de gemeente als voorganger representeren. Wanneer dat jaar goed zou verlopen, zou ik ook werkelijk voorganger kunnen worden. Ik zag daar geen probleem in. Ze hadden uiteindelijk slechte ervaringen met de laatste voorganger en wilden duidelijk het heft in eigen handen houden. Het hele voorstel moest natuurlijk door de gemeentevergadering worden bekrachtigd. Na een aantal weken, waarin ik nog een paar keer sprak, kwam de bewuste gemeentevergadering. Het voorstel om mij als beoogd voorganger aan te stellen werd aan de gemeente voorgelegd en in stemming gebracht. De hoofdelijke stemming leverde een 100% ja op. Iedereen was voor, niemand tegen, geen onthoudingen. Daarmee stond niets mijn aanstelling meer in de weg. Financieel stelde dit voorgangerschap helemaal niets voor. De reiskosten werden vergoed en ik kreeg kleine bedragen voor de predikingen en bijbelstudies. Alle verdere tijd, die ik erin stak, werd op geen enkele manier betaald. Henny was met dat alles niet zo gelukkig. Ze vond dat ik te hard van stapel liep en had het gevoel dat niet iedereen blij met haar was. Ze was bang voor veroordeling en afwijzing; en naar later bleek terecht! Zo werden wij in het najaar van 1985 ingezegend als voor152
gangersechtpaar in de Pinkstergemeente van Zaandam. Broeder van Amerom, de voorzitter van de ‘Broederschap van Pinkstergemeenten’ (tegenwoordig VPE), deed de inzegening, terwijl ook ds. Leenhouts de kans kreeg om een meditatie te houden. Wij waren niet nadragend, omdat hij ons huwelijk niet had willen inzegenen. Het eerste halfjaar verliep eigenlijk zonder grote problemen. Wel waren er een paar ouderen, die vonden dat ik teveel nadDs. Leenhouts bij de inzegening ruk legde op de doop met de Geest en de gaven van de Geest. Zij hadden liever een voorganger gehad uit de Maranatha- of Zoeklichtkringen en betreurden dat ik te weinig Bijbelstudies gaf over de eindtijd. De jongeren in de gemeente waren erg blij met ons. Zij voelden zich verlost uit een te gezapige periode. Bijbelstudies gaf over de eindtijd. De jongeren in de gemeente waren erg blij met ons. Zij voelden zich verlost uit een te gezapige periode. Vanaf onze komst werd er in de gemeente weer geprofeteerd. Het was in Zaandam de gewoonte dat de vrouwen van de oudsten om de beurt de zangdiensten verzorgden en zo kwam Henny regelmatig aan de beurt. En ze deed het heel goed. Het werd moeilijk, toen ik aan dit principe wilde tornen en het voorstel naar voren bracht, dat alleen zij (mannen en vrouwen) de zangdienst zouden doen, die een duidelijk charisma voor aanbidding hadden. Die vrouwen van de oudsten die het idee hadden dat zij dan mogelijk veld zouden moeten ruimen, waren er natuurlijk fel op tegen en daardoor hun echtgenoten ook. 153
Ook hier was er af en toe kritiek op Henny’s enthousiaste optreden tijdens de zangdiensten. Iemand zei eens verwijtend: “Het lijkt wel alsof ze tussen de liederen korte preekjes houdt en dat komt een vrouw niet toe”. Anderen, voornamelijk de jongeren, zagen ons als een Godsgeschenk en hadden hoge verwachtingen.
Radiokerkdienst met Pinksteren Ergens in het vroege voorjaar kwam ineens via de ‘Broederschap’ het verzoek bij ons binnen of wij op de Pinksterzondag voor het IKON een radiokerkdienst wilden verzorgen. Dat was natuurlijk een geweldige uitdaging. De kerkdienst zou ‘s ochtends worden opgenomen en ‘s middags om 5 uur uitgezonden worden. Veel gemeenteleden hadden voor de Pinksterdagen al een plaatsje geboekt op ‘Vierhouten’ waar destijds de jaarlijkse Pinksterconferentie van ‘Opwekking’ werd gehouden. Die zouden dus op de betreffende zondagmorgen heen en weer moeten rijden. Er zat een hoop werk aan, want de dienst mocht precies 54 minuten duren. Ik moest dus mijn prediking precies timen en we moesten ook vooraf een proefdienst houden om te kijken, hoeveel tijd ieder lied in beslag zou nemen. Op verzoek van de broeders gaf Henny een kort getuigenis. Uiteindelijk werd deze radiokerkdienst een prachtig getuigenis van Gods liefde en van de kracht van de Heilige Geest. Aan het eind deed ik ook een uitnodiging aan de luisteraars om het gebed mee te bidden om de doop met de Geest te ontvangen. Later hoorde ik dat mensen thuis voor hun radiotoestel vervuld werden met de Heilige Geest en spontaan in tongen begonnen te spreken. Maar voor het zover was, viel er nog het een en ander te overwinnen. Het minst erge was nog dat ik vlak voor de opnames zouden beginnen een lekke band kreeg. Ik wist waarom dit gebeurde en liet me niet door de boze van streek brengen of zenuwachtig maken. Na de band verwisseld te hebben, kwam ik nog net op tijd bij het samenkomstgebouw in Zaandam aan. De leden van onze muziekgroep kampeerden ook allemaal op Vierhouten. Ik vroeg ze dus om terug te komen en hun medewerking te verlenen aan de radiodienst. Bij die gelegenheid heb ik mij heel fout laten manipuleren. De leidster van ons muziekgroepje, zei me: “Ik wil wel terugkomen om in de radiodienst te spelen, maar alleen onder de voorwaarde 154
dat de broeder die contrabas speelt niet mee doet”. Ze was van mening dat zijn muzikale talenten onvoldoende waren. Ik kon dat niet beoordelen en ik had er nooit klachten over gehoord. Omdat we zonder haar niet konden, stemde ik toe en besloot de betreffende broeder gewoon niet te vragen. Onze contrabassist was een hele lieve man. Voor hem betekende het meespelen in de dienst heel veel. Een paar weken na de geslaagde kerkdienst kwam hij naar me toe en vroeg me: “Broeder van Veelen, waarom hebt u mij niet gevraagd om terug te komen uit Vierhouten en mee te spelen in de radiodienst?” Ik schaamde me diep dat ik me zo had laten manipuleren en heb hem om vergeving gevraagd: “Ik heb tegen je gezondigd; ik heb je pijn gedaan. Vergeef het me”. En dat deed hij. Toen ik hem 20 jaar later nog eens tegenkwam, vielen we elkaar om de hals.
Innerlijke verdeeldheid Tijdens onze werkzaamheid in Zaandam werd langzaam duidelijk, dat de gemeente innerlijk verdeeld was. Bij een paar ouderen ontstond een groeiend ongenoegen, omdat ik te veel over de Heilige Geest en te weinig over de eindtijd predikte. Ook toen ik om hun terwille te zijn een serie studies deed over het bijbelboek Openbaring en de eindtijd, waren ze niet echt tevreden. In wezen ging het om een conflict tussen een meer reformatorische en een meer charismatische geloofsinstelling. Vervolgens werden allerlei onbenulligheden groot opgeblazen. Wij hadden een nieuw gebouw betrokken, waar nogal wat aan moest gebeuren. Ik had twee volle weken, hele dagen in dat gebouw gewerkt, geschuurd en geschilderd. Van vakantie was die zomer helemaal niets terechtgekomen. Ineens werden wij door Piet en Ricky Verhoef gebeld of wij twee weken in hun huis in Spanje vakantie wilden houden. Het zou het begin worden van een jarenlange bediening onder de zigeuners in Spanje. Ik schrijf daarover in een ander hoofdstuk. Wij gingen! Na terugkeer kreeg ik van bepaalde mensen het verwijt dat ik hen met de verbouwingswerkzaamheden in de steek had gelaten. Een zuster zei me: “Ik weet niet of ik onder deze omstandigheden nog wel avondmaal met u wil vieren”. Ik ben toen echt boos geworden en antwoordde haar dat ik me afvroeg of ik haar het avondmaal nog wel wilde bedienen. Dat was natuurlijk niet goed. Een andere 155
broeder zei me kort daarna tijdens een gemeentevergadering: “Uw vrouw is toch zo ziek in haar darmen dat ze vaak moet afhaken, maar ze kan wel helemaal naar Spanje rijden! Ja, ja, altijd ziek, maar nooit dood!”
Herman ter Welle Ondertussen had ik mijn doctoraalexamen in de theologie behaald. Het werd in de gemeente groots gevierd met een receptie en toespraken. Tot mijn grote verbazing zag ik ineens Herman ter Welle, de directeur van ‘In de Ruimte’ binnenstappen. Ik kende hem nauwelijks. Hij feliciteerde ons en onderhield zich met allerlei gemeenteleden. Waarschijnlijk vroeg hij hun uit, of mijn predikingen wel voldoende op Gods woord waren gebouwd. In dat geval kreeg hij alleen maar bevestigende antwoorden. De Studiebijbel De dag erna belde hij ons en maakte een afspraak. Hij zocht ons op in onze flat in Osdorp. Kennelijk wilde hij een nauwkeurige indruk krijgen van wie ik was. Toen vroeg hij, of ik mee wilde werken aan de ‘Studiebijbel’. Hij had iemand nodig, die een commentaar schreef op de Tweede Thessalonicenzenbrief. Een half jaar eerder had iemand tijdens een kerkdienst, waarin ik sprak, een gezicht over mij gekregen. Hij zag een opengeslagen Bijbel en een onbeschreven vel papier. Hij profeteerde over mij dat ik over de Bijbel zou schrijven. Nu viel alles op zijn plaats. Daarom had ik theologie moeten studeren! Ik zou over de Bijbel schrijven en hier kwam het eerste concrete verzoek. Wij hadden niet lang nodig om erover na te denken. Ik zei: “Ja!” De tijd die nu vrijkwam, doordat de theologiestudie was voltooid, ging zitten in het Studiebijbelproject. Ik had er enorm veel plezier in en de samenwerking met de andere teamleden ging heel goed. Daarnaast gaf ik nog steeds les aan de CPB (Asuza) en functioneerde als voorganger van de gemeente. De spanningen in de gemeente namen voortdurend toe. Een van de oudsten legde zijn ambt neer, omdat hij verscheurd werd tussen zijn loyaliteit aan de broederraad en een aantal familieleden uit het ‘reformatorische kamp’. De andere broeders volgden korte tijd later. Zij hadden jarenlang op een plezierige manier met elkaar samengewerkt en nu was er voortdurend spanning. 156
De gemeente was nu stuurloos. Ik probeerde nieuwe oudsten te vinden onder de jongere garde, maar dat werd door sommige ouderen niet geaccepteerd. Ik besloot toen zelf te vertrekken. Dit viel samen met de mogelijkheid om veel meer bij ‘In de Ruimte’ te gaan doen. Ik werd min of meer fulltime medewerker aan het Studiebijbelproject en ging ook op het vormingscentrum en de zaterdagschool van ‘In de Ruimte’ lesgeven. Dan waren er natuurlijk ook de spreekbeurten in het land. Henny was nog steeds behoorlijk ziek. De woning in Osdorp lag op de vijfde etage. Er was geen lift en het traplopen kostte haar erg veel energie. Omdat niets ons meer aan Amsterdam of Zaandam bond, besloten wij te verhuizen en de Heer leidde het zo dat we in Zeewolde een ‘Premie A’ woning konden betrekken.
157
25 - Tsjechië Het moet zo rond 1979 geweest zijn. We waren nog maar kort lid van de Christengemeente. Ik herinner me de oude witte Renault 16, die wij van Pa en Ma overnamen. De auto reed prima maar roestte nog sneller. In die tijd waren wij als Nederlandse gelovigen heel erg betrokken bij onze vervolgde broeders en zusters in Oost- Europa. We baden speciaal voor hen en er waren veel gelovigen, die onder de regie van ‘Kruistochten’, ‘Oost-Europa Zending’, ‘de Ondergrondse Kerk’ of andere organisaties onder het mom van vakantie of zakenreis Bijbels en andere christelijke lectuur naar de landen achter het IJzeren gordijn smokkelden. We hadden ook sterk het gevoel dat de eindtijd nabij was. Een aantal jaren tevoren hadden de Sovjettanks een einde gemaakt aan de Praagse lente (een door de eigen Tsjechische regering gestarte poging om meer vrijheden toe te laten). De koude oorlog was volop aan de gang. Velen vreesden dat op een kwade dag de Russische tanks West-Europa zouden binnenrollen en ook hier een christenvervolging zou uitbreken. Kortom, velen zagen het antichristelijk bewind in de Sovjetunie als dé antichrist en men vreesde dat de Russen een gooi zouden doen naar de wereldheerschappij. Wat konden wij als gelovigen doen? Wij gingen de Bijbel memoriseren voor het geval dat die verboden zou worden. Maar we konden natuurlijk ook nu in de tegenaanval gaan. Niet door de wapenen op te nemen, maar door hulp te bieden aan de vervolgde christenen in de communistische wereld. En zo zochten ook wij een gelegenheid om naast ons gebed en onze financiële gaven direct mee te doen aan de bemoediging van onderdrukte medegelovigen. Ik wil mezelf niet meten met anderen, die dit vele malen hebben gedaan. Het gaat niet om onze prestatie. Het was alleen voor ons een heel avontuur. Via via kregen ook wij de gelegenheid een smokkelreis naar Oost-Europa te maken onder regie van de ‘Oost-Europa Zending’. De toenmalig leider kwam zelf een avond bij ons om ons persoonlijk te instrueren over de do’s en don’ts van een dergelijke reis. 158
Wij moesten de adressen van onze contactpersonen uit het hoofd leren, zodat de douane of de politie geen gegevens over hen bij ons zou kunnen vinden. Anders zouden onze contactpersonen in groot gevaar geraken. Wij mochten niet bij duisternis rijden vanwege de slechte wegen. Wij mochten wel overdag contact proberen te leggen met de gelovigen, waar wij de boeken zouden brengen, maar pas na het invallen van de duisternis mochten wij de literatuur afleveren. Wij moesten gebruik maken van van te voren vastgelegde grensovergangen, zodat een bepaalde smokkelauto niet te vaak over dezelfde grensovergang zou rijden. We moesten zo min mogelijk opvallen. En zo waren er nog veel meer regels, waaraan wij ons moesten houden. In geval van acute nood mochten wij natuurlijk niet telefoneren met het thuisfront of met de organisatie. Wij moesten er van uitgaan dat alle internationale telefoongesprekken zouden worden afgeluisterd. Daarom kregen we het telefoonnummer van een bejaardenhuis in Zwitserland. Wanneer we in nood waren, mochten we dat nummer bellen vragen naar een zekere ‘Josia’. In bedekte termen konden we dan aan hem ons verhaal doen en hij zou vanuit Zwitserland een reddingsactie coördineren.
Pech En zo kwam het dat wij na een paar maanden werden uitgenodigd om een smokkelreis te maken naar ‘bestemming onbekend’. Op een bepaalde datum moesten wij ons in de buurt van Wenen melden voor de overdracht van de smokkelauto. Daar zouden we dan ook verdere instructies ontvangen. Wij besloten wat eerder in die richting te gaan en er vooraf een week vakantie in het Beierse Woud aan vast te knopen. We huurden een appartement in het plaatsje Solla. We hadden de auto een beurt laten geven en helemaal laten nakijken. De uitlaat was niet helemaal goed meer en zou bij een volgende beurt moeten worden vervangen. We waren nog maar drie uur van huis, toen de koelwatertemperatuur van de motor boven het maximum opliep en wij stoom onder de motorkap vandaan zagen komen. Snel zetten we de auto aan de kant en deden de motorkap open, daar sloeg de stoom ons tegemoet. Na een kwartier wachten draaide ik de stop op de radiator open om te ontdekken dat hij al half leeg was. Als we nog even hadden doorgereden zou de motor helemaal kapot zijn geweest. 159
Later zou blijken dat in de garage de V-snaar van de waterpomp veel te strak was gezet en daardoor het lager van de waterpomp was beschadigd. Het water werd niet meer snel genoeg rondgepompt, de motor raakte oververhit en het water ging koken. Later zou blijken dat de motor zo oververhit was geraakt dat ook de koppakking was beschadigd. Het einde van de auto was in zicht. Maar dat wisten we toen nog niet. Gelukkig hadden we een grote veldfles met water bij ons - om de handen te kunnen wassen - en die goot ik dus maar in de radiateur. Heel langzaam reden we naar de dichtstbijzijnde Renault dealer in Lüdenscheid. Die vulde de radiateur weer netjes bij zonder luchtbellen en gaf ons een voorraadje radiatorvloeistof mee voor het geval dat... Na al dit oponthoud - en daardoor een extra overnachting - kwamen we de volgende dag in Solla aan. Het Beierse Woud op de grens van Duitsland en Tsjechië is een prachtig vakantiegebied. We genoten er echt van. Maar we genoten toch veel meer van de dingen die de Heer door ons deed. De appartementen bleken te behoren aan privé-eigenaren. In ons geval woonde de eigenaresse direct boven ons. Zij was een alleenstaande vrouw uit West Berlijn. Ik herinner me haar naam nog: Lore Schulenbusch. Wij maakten in het voorbijgaan kennis met haar en kregen een gesprek. Toen nodigde zij ons uit voor een kop koffie. Henny zorgde er wel voor dat het gesprek binnen de kortste keren over Jezus ging. Lore was wel enigszins gelovig, maar deed er niet meer zoveel aan. Maar van ons getuigenis werd ze helemaal enthousiast. Ze werd werkelijk hongerig en we mochten met haar bidden. We hebben nog een paar jaar per brief contact met haar gehad en ze nodigde ons uit om in Berlijn bij haar te komen logeren. Daarvan is het echter nooit gekomen.
Diakon Schnabel Omdat er ook een zondag in ons verblijf viel, besloten we uit te zien naar een evangelische kerkdienst. Het enige dat we in dit zeer katholieke gebied konden vinden, was een Lutherse kerkdienst in Waldkirchen. We reden er op zondagmorgen heen en vonden een klein modern kerkje, dat duidelijk bedoeld was voor de vakantiegangers en natuurlijk ook voor de weinige heel verspreid wonende 160
Lutheranen in dit gebied. In het totaal waren er niet meer dan 15 kerkgangers. Toen de predikant, keurig in toga, de zaal binnenschreed, zag hij Henny en mij zitten. Hij draaide zich om, keek ons aan en struikelde over zijn eigen voeten. Bijna was hij gevallen, maar hij kon zich nog net overeind houden. Gedurende de hele preek keek hij naar Henny, die met haar ontwapenende blik zijn ogen gevangen hield. Zijn prediking was een openbaring van de geestelijke armoede, die veel Duitse theologen kenmerkt. Wij hadden echt met hem te doen. Toen de dienst afgelopen was hadden wij beiden het gevoel dat wij iets voor hem zouden moeten doen. Laten we maar liever zeggen: De Heer maakte ons duidelijk dat wij iets voor hem moesten doen. Ik had gelukkig het info-blaadje van de kerk meegenomen en daarin vonden we zijn adres. Hij heette diakon (diaken) Schnabel en woonde ergens in de buurt. Ik wist niet goed wat te doen, maar Henny zei: “We moeten hem bellen en een afspraak met hem maken”. Ik belde en vertelde dat wij die morgen bij hem in de kerkdienst geweest waren. Hij wist direct wie wij waren. “Ja die blonde vrouw met haar open uitstraling”. Wij vroegen of wij hem konden spreken en maakten een afspraak bij hem thuis op diezelfde avond. We werden vriendelijk welkom geheten, maar we merkten wel dat hij zich afvroeg: “Wat komen die Hollanders eigenlijk bij mij doen?” Henny zal wel het voortouw hebben genomen. In ieder geval vertelden wij dat wij in zijn prediking de kracht van de Heilige Geest hadden gemist. En dat terwijl de Bijbel vertelt dat Jezus met de Heilige Geest doopt en gelovigen om die doop met de Geest mogen bidden. Wij vertelden hem hoe wij vervuld waren geworden met de Heilige Geest. Hij raakte helemaal enthousiast van alles wat wij vertelden. Op een goed moment zei hij: “Toen ik jullie vanochtend in de dienst zag zitten, struikelde ik bijna. Dat was niet, omdat ik me verstapte, maar het zijn de laatste gevolgen van een zwaar auto-ongeluk, dat ik vorig jaar heb gehad. Ik heb het ternauwernood overleefd. Ik heb heel lang moeten revalideren. Ik heb mezelf afgevraagd: Waarom leef ik nog? Waarom ben ik niet omgekomen? Maar nu jullie mij vandaag vertellen over de doop 161
met de Heilige Geest, weet ik waarom ik niet ben gestorven. God heeft nog een bedoeling met mijn leven. Hij wil dat ik door Zijn Geest wordt geleid in plaats van door mijn theologische kennis”. De avond vloog om. Toen wij om half twaalf na gebed afscheid van hem namen, was hij een gelukkig mens geworden.
Weer pech De volgende morgen wilden wij met de auto een klein tochtje maken. Ineens hoorden we een knal gevolgd door een luid geroffel. Jawel hoor; de uitlaat was gebroken en de afgebroken helft sleepte rammelend over de straat. Bij een smederij op de hoek werd de uitlaat onder de auto vandaan gehaald. Luid knallende en ronkend reden we naar Deggendorf om een nieuwe uitlaat onder de auto te laten zetten. Het was inmiddels wel een reis met hindernissen geworden en met kosten. Een paar dagen later reden we vanuit Beieren naar Wenen. Net buiten Wenen woonde het echtpaar, dat het feitelijke ‘smokkelstation’ beheerde. Wij logeerden een nacht bij hen en zij namen nog een keer alle details van het reizen met ons door. We moesten tekenen voor het geld dat we meekregen, deels voor de overnachtingen, deels bestemd voor specifieke gelovigen. Nu kregen we ook de adressen, die we zoveel mogelijk uit ons hoofd moesten leren. De reis ging naar Tsjecho-Slowakije. Eerst naar Brno, vervolgens naar Ostrawa, dan naar Zamberg en ten slotte naar Praag. We moesten bij Znoimo de grens over, omdat de betreffende smokkelauto, die grenspost nog niet eerder gepasseerd was en er dus bij de douane geen argwaan zou kunnen ontstaan in de trant van: “Daar heb je alweer diezelfde auto, steeds met andere mensen erin”. Ze wilden ons nog een grote koffer met tweedehands kleding meegeven. De arme gelovigen in het Oostblok zouden altijd blij zijn met gebruikte kleding. Toen we de koffer echter openden, bleek dat er schimmel op de kleding zat. Henny weigerde resoluut iets dergelijks mee te nemen. Het zou een belediging voor de gelovigen zijn. Bovendien, wat zou de douane denken, als zij bij ons een koffer met verschimmelde kleding aantroffen? De volgende morgen zouden we kennis maken met de ‘auto’. Nu was ons voortdurend bijgebracht dat we ons zo onopvallend mogelijk moesten gedragen. Wij waren gewone toeristen. Wat een verbazing, toen we de auto zagen. 162
Onze smokkelauto was van dit type: Oldsmobile Cutlass 1965
Dit was helemaal geen gewone auto. Dit was een opzichtig monster! Wat ik me er zo van herinner was het een Oldsmobile Cutlass Saloon, waarschijnlijk model 1965.
Oldsmobile Cutlass smokkelauto Het was een belachelijke wagen, een voorloper van de latere Amerikaanse ‘muscle-car’, een tweedeurs coupe, wit met een zwarte vinyltop, een reusachtige motorkap en een even reusachtige achterbak. De wagen was meer dan 5 meter lang. De ‘Oldie’ had een Zwitsers kenteken. Hoe zouden we in zo’n auto niet opvallen achter het IJzeren gordijn, waar de welgestelden hooguit een Skoda of een Lada bezaten en de partijbonzen misschien in een Tatra rondreden. Dit slagschip moest wel alle ogen naar zich toetrekken. En dan niet opvallen? De wagen zou nog heel wat verrassingen bereiden. Allereerst werd ons uitgelegd, waar de smokkelwaar zat en hoe we erbij konden komen. De Bijbels en andere christelijke literatuur zat verstopt in de achterflanken, in de voorflanken en in de dubbele bodem van de kofferbak onder het reservewiel. Maar hoe kwam je erbij? Ofwel hoe kregen we de boeken eruit. Onze Oostenrijkse broeder deed het ons voor. Achterin de auto zat een gereedschapskoffer met de gebruikelijk tangen en schroevendraaiers, maar ook met een zooi ongeregeld; 163
ringetjes, pinnetjes en dat soort spul. En daar ging het nu om. Ergens in het deurportaal zat een heel klein gaatje met een holle klinknagel. Daar moesten we een pinnetje in steken. Er werd nu een elektrisch contact gemaakt. Ergens op het dashboard moesten we een magneet aanbrengen. Onzichtbaar voor de buitenwereld werd er nu door deze magneet een stukje ijzer aangetrokken. Ook hier werd een elektrisch circuit gesloten. Vervolgens moest ik de verwarming op ‘3’ zetten en ineens klonk er een raar zoemend geluid bij de rechterarmleuning van de achterbank. Tot onze verbazing kwam de leuning al zoemend los van de zijkant en viel vervolgens op de bank. Daarachter verscheen een opening net groot genoeg om een boek door te schuiven of je onderarm door te steken. Zo kon ik - zij het met de nodige inspanning - de boeken uit hun geheime bergplaats te voorschijn halen. Het procedé was dus zo dat er door de elektrische contacten een klein elektromotortje werd aangezet, waarmee bouten op draadeinden aan de armleuning werden losgedraaid. Dergelijke elektromotoren bevonden zich ook aan de linker armleuning, achter de speakers van de radio en onder het reservewiel in de kofferbak. Er waren zeker vijf grote weekendtassen met boeken aan boord. Om een vak te openen en de boeken eruit te halen moesten we steeds een rustige plek zoeken of in het donker werken. Terwijl de één de boeken stuk voor stuk uit de bergruimte haalde, moest de ander op wacht staan en opletten of er niemand aankwam. Tegen het eind van de ochtend reden wij met de ‘Oldie’ door Nieder-Österreich. De volautomatische auto met stuurbekrachtiging liet zich met één vinger besturen. Tijdens het optrekken hoorden wij een diep grommend geluid. Als we gas minderden waren er altijd enige donkere ploffen in de uitlaat.Na een paar uur kwamen we aan bij de grenspost bij Znoimo. Het was een vrij rustige grenspost. Wij hadden ons uitgebreid voorbereid en afgesproken, wat we zouden zeggen, wanneer men vroeg, hoe wij Nederlanders aan een Zwitserse auto met kenteken ‘Schaffhausen’ kwamen. Onze eigen auto was tijdens de vakantie kapotgegaan en stond in de garage en wij hadden de wagen van mijn oom ‘moederzijds’ uit Schaffhausen te leen. Nu er zaten beslist elementen van waarheid in het verhaal. Bij de grens werd er wel behoorlijk op de wagen geklopt, maar bij een dergelijke soliede kwaliteit klinkt 164
het toch niet hol. Ook waren er nergens openingen, waardoor de grensposten een breinaald of iets dergelijks naar binnen konden steken om te voelen. Henny vroeg aan de beambte die toezag op het onderzoek of Tsjecho-Slowakije een mooi land was. Wij kwamen er voor het eerst. Toen hij in Henny’s grote blauwe ogen keek, smolt zijn hart en vertelde hij dat hij heel trots op zijn land was en dat we het zeker mooi zouden vinden. Nadat ze hem op die manier om haar vinger had gewikkeld en de beambten helemaal geen opening vonden, waardoor contrabande in de auto kon worden gestopt, lieten ze ons vrij snel gaan. De wegen in Tsjechië waren vrij goed, maar toch minder dan in Oostenrijk. Toen ontdekten we dat de wagen wel erg slap was geveerd. Bij ieder gat of bult deinde de wagen alsof we op zee waren. Toen we een spoorovergang over moesten - we waren gewaarschuwd, dus we reden heel langzaam - raakte het midden van de wagen de grond. We bleven gelukkig niet vastzitten, maar we hoorden wel allerlei schuurgeluiden. Overal waar we langs kwamen, keken de mensen ons met verbazing achterna. Op een goed moment moesten we voor een kruising stoppen. Naast onze wagen stond een boer met een fiets. Hij monsterde onze auto en spugde er toen tegen met een gezicht vol minachting. Hij had eindelijk voor de eerste keer van zijn leven echte kapitalisten gezien. En nu wilde hij zijn minachting wel even uiten. Ja, ja, niet opvallen! Onderweg zochten we een plek om de eerste voorraad boeken uit de rechterzijflank te halen. We sloegen af en parkeerden in de bosjes. En nadat we op de hiervoor beschreven manier de elektromotoren in werking hadden gezet en de rechterleuning hadden verwijderd, ging ik half op de achterbank liggen om te proberen de boeken uit de achterflank te halen. Ineens zag Henny dat we toch vanaf de weg zichtbaar waren. Wat als iemand mij in een vreemde houding op de achterbank zag spartelen? Ze pakte een tomaat uit onze voorraad en begon heel opzichtig deze tomaat op te eten met haar gezicht ver naar voren en een houding van; het mag niet op mijn kleren spatten. De voorbij rijdende bromfietser heeft waarschijnlijk alleen maar oog voor haar komedie gehad. 165
Brno Aan het eind van de dag kwamen we aan in Brno, een grote oude stad, al hebben we er niet veel van gezien. We moesten eerst nog een hotel vinden om de nacht door te brengen. Vervolgens moesten we contact leggen met de mensen, die we de literatuur gingen brengen en we moesten die literatuur nog afleveren. Eerst maar een hotel zoeken. We wilden niet teveel geld uitgeven - de rest ging immers naar de broeders - dus vroegen we een voetganger naar een goedkoop hotel, De man sprak een paar woorden Engels en gaf ons aanwijzingen. Wij volgden zijn aanwijzingen en kwamen in een steeds nauwer toelopende straat in het centrum van Brno. Het was een eenrichtingsstraat en omdat het een uur of 5 was , was het behoorlijk druk. Voor en achter ons reden allemaal van die kleine Skoda’tjes. De straat werd nu toch wel erg smal met links en rechts muren.
Klem Ik zei tegen Henny dat ze uit moest stappen om te kijken of ik er wel door kon met onze geweldige slee. Ze liep voor de auto uit terwijl zich achter ons een steeds langer wordende rij van Skoda’tjes vormde. Plotseling hoorde ik een schrapend geluid. Jawel hoor, ik raakte met de linker bumper de muur. Rechts was nog maar een paar cm. ruimte en de straat werd nog smaller. “We kunnen niet verder!” riep ik. “We moeten terug!”. Achter ons begon iemand te toeteren; waarom reden we niet door? Ik kon de auto niet meer uit. Dus riep ik naar Henny: “Gebaar dat we achteruit moeten!” Ze deed het en gebaarde de Skoda’tjes achter ons dat we vast zaten en achteruit moesten. rritatie alom. Voordat ook de achtersten in de rij doorhadden, dat ze achteruit moesten rijden, duurde het even. Toen ging de een na de ander achteruit de straat uit, de hoek om, zodat wij als laatste ook de straat weer uitkwamen en een andere route konden nemen. Een hele rij boze gezichten, toen wij met ons slagschip wegdraaiden. Ja, ja, niet opvallen; vooral niet opvallen! We vonden uiteindelijk een goedkoop hotel. Wastafel en WC waren op de gang. Maar we hadden geen zin nog langer te zoeken. Uiteindelijk bleken de bedden niet alleen slecht, maar ook niet schoon en maakten we voor het eerst sinds jaren kennis met vlooien. Maar dat wisten we allemaal nog niet. 166
Inmiddels was het gaan schemeren en wij moesten het huis van onze broeder gaan opzoeken om te zien of hij thuis was en de literatuur kon ontvangen. Ik weet nog dat hij Daniel Novak heette. We vonden de straat waar hij woonde en ontdekten dat het ging om een oud vooroorlogs flatgebouw van 5 etages. De adresgegevens, die we uit het hoofd hadden geleerd, spraken wel over een huisnummer, maar niet over de etage waar br. Novak woonde. Het bleek dat alle woningen in het portaal hetzelfde huisnummer hadden plus een toevoeging. Maar dat laatste wisten we niet. We gingen naar binnen en kwamen in een aardedonker portaal. Omdat we de buitendeur nog open hadden, konden we zien dat er een lichtknopje was. We drukten het aan. Het licht ging aan en wij begonnen op de begane grond - er waren daar vier woningen - te kijken wat er op de naambordjes stond. Op de begane grond was er geen fam. Novak. We liepen net de trap naar de eerste verdieping op, toen het licht uitviel. Ik ging op de tast de trap af naar het lichtknopje, drukte het weer aan en ging snel weer naar Henny, die nog op de trap stond. We checkten de naambordjes op de eerste verdieping. Geen fam. Novak. Ik zag trouwens geen lichtknopje op die etage. Het zal er best wel geweest zijn, maar misschien had het een kleur die niet opviel. Toen we de trap naar de tweede etage wilden opgaan; ja hoor, het licht viel weer uit. Ik weer naar beneden om het licht aan te doen. En weer naar boven. Uiteindelijk woonde br. Novak op de vierde etage. Ik was inmiddels vier keer naar beneden gelopen om het licht aan te doen, want ik kon nergens een lichtknopje vinden. Toen we aanbelden en zachtjes vertelden dat we boeken kwamen brengen, werden we naar binnen gerukt. Dolgelukkig was br. Novak. Hij had er nooit mee gerekend dat hij uit het Westen literatuur zou ontvangen voor zijn gemeente. Hij en zijn vrouw waren mensen vol van de Heilige Geest. Direct sloeg zijn vrouw aan het koken om voor ons iets te eten te maken. We konden gewoon niet weigeren. Hij vertelde ons enthousiast over de ervaringen die zij met de Heilige Geest hadden meegemaakt. Over vervolging maakte hij zich niet zo druk. Ja de gelovigen werden vervolgd, maar God was goed. Wij voelden ons helemaal thuis bij hen. Dezelfde hartstocht, hetzelfde verlangen, een groot Godsvertrouwen. 167
Ik haalde de tassen met boeken uit de auto. Hij wilde graag meehelpen dragen, maar dat was door de organisatie verboden. Het was voor beide partijen beter als zij niet teveel (de smokkelauto) zouden zien. We kwamen die avond laat thuis in het ‘hotel’. De bedden waren oncomfortabel en midden in de nacht werden we wakker van de vlooienbeten. Gelukkig maar dat we niet langer hoefden te blijven.
Ostrawa De volgende morgen vertrokken we bijtijds richting Ostrawa. Ik herinner me dat het landschap enigszins saai was. Ostrawa is een mijnstad met kolenmijnen. Je proeft het in je mond en je ruikt het. De volgende morgen lag er een laagje zwart gruis op de witte auto. Eerst moesten we het adres van de mensen vinden, waar we de literatuur zouden afleveren. Ik weet de straatnaam niet meer, maar wel dat het een heel hoog nummer was; iets van 1260. Het moest dus een lange straat zijn. Maar op de plattegronden van Ostrawa vonden we de straatnaam niet. Uiteindelijk besloten we een taxichauffeur te vragen. We gaven een adres op met een veel lager nummer; iets van 1140 en lieten ons erheen brengen. We reden de stad helemaal uit, langs een tramlijn en kwamen een kilometer of 8 verder in een soort satellietstad bestaande uit allemaal grote flats. We stapten uit en verkenden de omgeving. We gingen met de tram terug naar het stadscentrum. Toen het donker geworden was, reden we met de auto langs de tramlijn en parkeerden een flink eind van het huisnummer dat we wilden bezoeken. Uiteindelijk besloten we een taxichauffeur te vragen. We gaven een adres op met een veel lager nummer; iets van 1140 en lieten ons erheen brengen. We reden de stad helemaal uit, langs een tramlijn en kwamen een kilometer of 8 verder in een soort satellietstad bestaande uit allemaal grote flats. We stapten uit en verkenden de omgeving. We gingen met de tram terug naar het stadscentrum. Toen het donker geworden was, reden we met de auto langs de tramlijn en parkeerden een flink eind van het huisnummer dat we wilden bezoeken. We belden aan. Een oudere man deed open. We vertelden hem dat 168
we met lektuur kwamen. Hij keek heel schichtig om zich heen of niemand ons was gevolgd. Toen liet hij ons binnen. Daar troffen wij zijn vrouw aan en zijn zoon, een man van een jaar of dertig. Iedereen gedroeg zich erg nerveus. De oude broeder was een baptistenvoorganger. Hij had in de Stalinistische tijd 8 jaar gevangen gezeten en had in kolenmijnen dwangarbeid moeten verrichten. Dat had hem fysiek gebroken. Het is natuurlijk hoogmoedig om je een oordeel te vormen over iemand die werkelijk voor zijn geloof in de Here Jezus heeft geleden. Maar wij proefden wel dat hij niet in vreugde en overwinning leefde. Wij bespeurden niets van de kracht of blijdschap van de Heilige Geest. De zoon bleek ongelovig. Hij schrok geweldig, toen hij ontdekte dat wij boeken kwamen brengen. Hij vertrok direct. Ik denk dat hij aan de ene kant er niets mee te maken wilde hebben en dat hij aan de andere kant doodsbang was dat hij en zijn ouders betrokken zouden raken in iets wat verboden was. Toen hij was vertrokken, ging de vrouw snel iets te eten voor ons maken. Wij konden echt niet weigeren. Daarna haalde ik de boeken, die we eerder op de dag al uit het geheime bergvak hadden gehaald. Toen de boeken binnen waren, zei hij dat ze direct weer het huis uit moesten. Hij zou ze naar een eenvoudige weduwe brengen, waar de geheime politie nooit een lektuurdepôt zou vermoeden. Zelf was hij veel te bang dat er bij hem huiszoeking zou worden gedaan en er iets zou worden gevonden. De 8 jaren van dwangarbeid stonden hem nog vers in het geheugen.
Zamperk De dag daarop vertrokken wij in de richting van Hradec Kralove, niet ver van de Poolse grens. We kwamen door prachtige natuurgebieden en mooie berglandschappen. We moesten onze boeken afleveren in een klein plaatsje in de buurt van Zamperk. Toen we er aankwamen bleek het enige hotel gesloten te zijn. Wij informeerden, waar we dan wel een hotel zouden kunnen vinden. Men zei ons dat er voor Hradec Kralove geen hotel was. Dat was 50-60 km. verderop. We reden maar vast die kant op en parkeerden de auto op een heel smal zijweggetje om de boeken uit de achterbak te halen. Het weggetje was niet meer dan een karrenspoor in het bos. Ik haalde de bagage en het reservewiel uit de bak en startte de elektromotoren voor de opening van de dubbele bodem. Het geheime 169
vak was heel ondiep, maar wel heel breed. Ik moest dus mijn armen er heel ver insteken. Om er bij te kunnen moest ik in de kofferbak klimmen. Terwijl ik daar zo bezig was, gaf Henny ineens een gil. Ik schrok, richtte me op, stootte geweldig mijn hoofd en sprong uit de bak. Met het bergvak nog open en de halfvolle tas met boeken naast me, schatte ik de situatie in. Uit het bos kwam een klein Skoda autootje. Hij kon er niet langs. Ik moest een stuk achteruitrijden en dan ergens de kant in, zodat hij kon passeren. We deden maar net of we in het bos aan het picknicken waren. De Tsjechen grijnsden tegen ons. Ze koesterden geen verdenking. Dat was duidelijk. Toen ze weg waren, haalde ik de rest van de boeken uit het vak en we overlegden wat we zouden doen. Het leek ons beter om niet bij donker de 60 km. heen en weer uit Hradec Kralove te rijden. We konden beter de auto op een onopvallende plek neerzetten en gewoon met de tas met boeken door het bos lopen in de richting van het huis waar we moesten zijn. Dat stond helemaal aan de rand van het dorp tegen het bos aan. We hoopten maar dat er iemand thuis was. Wij sjouwden onze zware tas langs een paar landweggetjes en belden aan bij het betreffende huis. Snel werden we naar binnen geloodst, nadat onze gastheer zich ervan vergewist had dat niemand ons was gevolgd en er ook geen buren stonden te kijken. Maar niemand had ons, twee wandelaars, opgemerkt. De boeken gingen in een grote boekenkast achter een rij met grote cultuurboeken, zodat ze niet direct zichtbaar waren. Onze gastheer was een jonge man van een jaar of dertig. Het huis was van hout en stamde beslist uit de tijd voor de oorlog. De inrichting was heel sober op de grote boekenkast na. We verontschuldigden ons dat we niet konden blijven, omdat we nog verder wilden. Wij vertrokken, zoals we gekomen waren, over een landweggetje, als gewone wandelaars. Toen we eenmaal weer in de auto zaten, haalden we opgelucht adem; blij dat we onze levering voor vandaag achter de rug hadden.
Russen Maar onze rust was van korte duur. Op de weg naar Hradec Kralove doemde er voor ons ineens een checkpoint op. Het waren Russische militairen, die een voertuigcontrole deden. Het waren er een stuk of twaalf, allemaal gewapend met kalashnikovs. Ze 170
wilden onze papieren zien en bekeken argwanend onze auto. Wat was ik blij dat er geen volle tas met illegale boeken op de achterbank stond, maar dat die al veilig waren afgeleverd. Het was duidelijk dat deze militairen zich een beetje wilden laten gelden en gewichtig wilden doen. Henny voelde dat ook aan en ze besloot haar toevlucht te nemen tot een zeer ‘ongeestelijke’ tactiek. Ze gaf een knipoogje naar de commandant van het groepje soldaten en flirtte een beetje. Ik merkte dat de man er niet goed raad mee wist. Hij beval ons door te laten. Anders hadden ze vermoedelijk hun nieuwsgierigheid niet kunnen bedwingen en hadden ze dit kapitalistische monster wel eens even van binnen willen zien en er even in willen zitten. Later hebben we er smakelijk om zitten lachen. “Ik zal het nooit weer doen” zei Henny, “maar deze keer moest het wel”. We overnachtten in Hradec Kralove in een goed hotel. Het was iets duurder, maar we hadden geen zin om nog een keer vlooien op te doen.
Praag Onze volgende bestemming lag in een van de buitenwijken van Praag. We reden de stad in en bleven een beetje aan de westkant, waar we later ook ons afleveradres zouden bezoeken. Ondertussen zochten we naar een hotel, maar we vonden nog niets. Toen we voor een stoplicht stonden, draaide iemand in een auto naast ons het raampje open en gebaarde naar ons. Ook ik opende mijn raam. Hij riep in goed Duits: “Zoekt u iets. Kan ik u misschien helpen?” Ik riep terug: “Wij zoeken een hotel!”. Hij zei: “Volgt u mij maar. Ik weet wel iets”. Zo reden we achter hem aan weer de stad uit. Waar de oostelijke snelweg de stad verliet, was een motel. Daar bracht hij ons heen. Toen we er aangekomen waren, wilde ik hem bedanken. Hij antwoordde: “Ik heb goede herinneringen aan Zwitserland. Ik wil graag iets terugdoen”. Hij dacht natuurlijk dat wij Zwitsers waren vanwege het kenteken van onze auto. Hij zwaaide ons gedag en reed weg. Wij waren niet in de gelegenheid nog iets te zeggen. Henny zei tegen me: “Voor ons was hij een engel van God”. Die avond gingen we op zoek naar ons afleveradres. We konden onze auto in de buurt parkeren en liepen naar het huis. Het betrof opnieuw een flat. Toen we aanbelden opende een oudere man de 171
deur. Hij heette bij mijn weten ‘Horkavsuk’. Hij was weduwnaar en woonde op twee kamers samen met zijn dochter. De inrichting van de woning was armoedig en een beetje chaotisch. Zijn vrouw was kennelijk nog niet zo lang geleden overleden. Hij had haar foto geplakt op de voorkant van de rugleuning van een stoel samen met wat versiering. Op de zitting lag een Bijbel en het werd ons duidelijk dat hij voor deze stoel knielde, wanneer hij ging bidden. Of hij zich daarbij alleen aan zijn vrouw herinnerde of ook met haar probeerde te spreken, was ons niet helemaal duidelijk. Het kwam bij ons een beetje katholiek over, alhoewel onze broeder niet katholiek was. Hij vertelde ons dat hij in de Stalinistische tijd in een concentratiekamp had gezeten. Daar waren zijn knieën beschadigd (door bevriezing?) waardoor hij enigszins gehandicapt was. Maar hij was gerehabiliteerd en ontving nu zelfs een uitkering, waarvan hij net kon leven. Heel trots vertelde hij ons dat hij een boek had geschreven over ‘het bloed van Jezus’. Hij had het zelfs kunnen laten drukken. Trots liet hij ons een exemplaar zien. Het was werkelijk waar. Ik zag wel dat er verschillende soorten papier waren gebruikt. Een deel van de bladzijden was lichtblauw, de rest gewoon wit. Ik vroeg hem hoe dat mogelijk was. Hij vertelde dat het boek was gedrukt in de tijd van de Praagse lente, toen er veel meer vrijheden waren. Als je relaties had in de wereld van de drukkerijen, kon er toen wel iets geregeld worden. Later op de avond haalden wij de boeken uit onze auto en gaven hem het geld, dat de organisatie voor hem meegegeven had. Uit een kast haalde hij voor ons een hele aparte Russische spaarpot. Het ging om een stalletje met daarvoor een herder met twee schapen; alles van gedraaid hout en een beetje in de stijl van de beroemde kerststallen uit Seifen in het Ertzgebirge (voormalig Oost-Duitsland). In het dak van het stalletje zat de gleuf van de spaarpot. Die moesten wij beslist aannemen. Laat op de avond keerden wij weer terug naar ons hotel. We waren klaar met het afleveren van de boeken en konden weer naar Oostenrijk. Onze visa’s waren echter nog een dag langer geldig.
Cesky Krumlov En zo besloten wij op de terugweg van Praag naar de grens te overnachten in Cesky Krumlow. Deze plaats had Henny aan 172
het eind van de Tweede Wereldoorlog een paar keer bezocht. Het lag bovendien maar 20 km. van Kalsching, waar Henny het eind van de Tweede Wereldoorlog had meegemaakt en ze Howard Hoyt, haar eerste grote liefde, had ontmoet. We reden dus naar Krumlow en probeerden een hotelkamer te vinden. De receptioniste beweerde dat alles vol was, maar wij vermoedden eerder dat ze op een steekpenning uit was. Ineens klonk naast ons een Nederlandse stem: “Zoeken jullie een kamer?”. Wij keken verrast op. Een Nederlander? De man stelde zich voor. Hij werkte voor een bedrijf, dat houtbewerkingsmachines verkocht. Hij was bezig een dergelijke machine in de buurt te installeren. “Ja, maar alles is vol”, zei ik. “Er is plaats zat”, zei hij. Als je gewoon even wacht, geeft ze wel een kamer. En zo gebeurde het ook. Wij bleven gewoon in de receptie staan wachten.
Ongehoorzaamheid met gevolgen Na even zei de receptioniste dat er ineens een kamer was vrijgekomen, omdat iemand had afgebeld. Wij hadden een kamer. Omdat het nog heel vroeg was, zei ik tegen Henny: “We kunnen natuurlijk Kalsching gaan bekijken. Het ligt hier vlakbij”. Henny aarzelde. We gingen naar de auto. Ze zei: “Eigenlijk heb ik er geen vrede over. Het is net of God het me verbiedt”. We stapten de auto weer uit en wandelden in de richting van de stad. Ineens zei ze: “Nu, we zijn zo vlakbij. Wat zou er tegen kunnen zijn om Kalsching te gaan bekijken?” We liepen weer terug naar de auto. Ik startte en we reden de toegangsweg van het hotel af. Aan het eind wilde ik rechtsaf slaan, richting Kalsching. Ineens sloeg de motor af. Ook de stuurbekrachtiging viel uit. Ik startte opnieuw, maar de motor sprong niet aan. Ik probeerde het tien keer; de startmotor deed het prima, maar het was alsof de motor geen benzine kreeg. Ja, dat krijg je, wanneer je ongehoorzaam bent aan Gods spreken en Hij je ergens voor wil bewaren. We duwden de wagen - de weg ging ietsje naar beneden - naar een parkeerplek direct aan de overkant. Inmiddels waren er de nodige mensen blijven staan. Ik deed de motorkap open en keek of ik iets gewaar werd. Maar er was aan het kolossale motorblok niets bijzonders te zien. Inmiddels waren een paar Tsjechische mannen dichterbij gekomen. Zij wilden ook wel even onder de motorkap van ons monster kijken. Een van hen was monteur. Hij gebaarde dat hij er verstand van 173
had en duidde aan dat hij gereedschap nodig had. Ik haalde de grote gereedschapskoffer uit de bak. Hij haalde er een schroevendraaier uit en begon de carburateur open te schroeven. Toen hij die geopend had, vroeg hij me de motor opnieuw te starten. Hij keek wat er gebeurde. De oorzaak van de motorstoring werd vrij snel duidelijk. Er kwam geen benzine in de carburateur. Nog een paar keer starten leverde ook niets op. Geen benzine terwijl de tank vol was. Er moest dus wel een mankement aan de benzinepomp zijn. Wat vervelend. Wat moesten we nu doen. Er waren in heel Tsjechië beslist geen onderdelen te vinden voor een dergelijke auto. Wij moesten dus wel verbinding opnemen met het thuisfront. En dan was er nog een probleem. Onze visa zouden de volgende dag aflopen. We moesten dus op een of andere manier proberen onze visa te verlengen. De stress werd langzaam voelbaar. Ja, ja, niet opvallen! Ik besloot te handelen zoals we geïnstrueerd waren. Ik moest contact opnemen met het Zwitserse bejaardenhuis en vragen naar Josia. Ik had het telefoonnummer bij me en ging naar de receptie van het hotel. Destijds moesten internationale gesprekken nog aangevraagd worden. Ik gaf de receptioniste het nummer. Zij vroeg: “In welke plaats in Zwitserland is dit nummer?”. Ik antwoordde dat ik het niet wist. Ik had het netnummer en het abonneenummer, maar wist niet welke plaats bij het netnummer hoorde. “Dan kan ik u ook niet helpen. Ik moet de woonplaats hebben, waar het abonneenummer geregistreerd staat”. En of ik nu zei, dat het wel in orde zou komen; zij hield voet bij stuk. Zonder de woonplaats kon er geen verbinding gemaakt worden. Uiteindelijk besloot ik maar enig risico te nemen. Ik liet haar Geertje in Amsterdam bellen, Henny’s vriendin. Zij wist van onze reis. Ik zei: “Geertje, ik kan alles maar een keer zeggen. Misschien wordt deze lijn zelfs afgeluisterd. Wij hebben motorpech met onze auto. De benzinepomp doet het niet meer. Wij zitten in hotel Vysehrad in Krumlov. Morgen lopen onze visa’s af. Bel Mattias en vertel hem wat er aan de hand is”. Vervolgens gaf ik haar het telefoonnummer van Mattias en dat van het hotel. Toen was het wachten geblazen. Na een paar uur kwam er telefoon voor ons uit Oostenrijk. Het was de broeder, die ons de auto had meegegeven. Hij vertelde dat hij overmorgen naar Krumlov 174
zou komen met de nodige onderdelen. Wij moesten op het politiebureau onze visa’s met twee dagen laten verlengen en vragen of we ergens een garage mochten gebruiken. Dan kon hij de auto repareren. Het was duidelijk dat er geen Tsjechen aan de auto mochten gaan sleutelen. Het risico was te groot, dat ze iets zouden ontdekken van de geheime vakken aan de onderkant van de auto. Na een onrustige nacht melden wij ons de volgende dag bij het politiebureau in Krumlov. De beambte die alles moest regelen sprak voldoende Duits, zodat wij ons probleem konden uitleggen. Want wij moesten nogal wat uitleggen. “Waarom laat u de auto niet in een van onze garages maken? Wij hebben uitstekende monteurs”. Ik moest uitleggen dat het om een heel specifiek onderdeel ging en dat degene, die het onderdeel kwam brengen, gespecialiseerd was in Amerikaanse auto’s. Toen vroeg hij niet verder en na betaling van de visa-kosten werden er een paar extra stempels in onze paspoorten gezet. Wij vermaakten ons die dag een beetje in Krumlov. Voor Henny was er weinig dat herinneringen opriep. Het was uiteindelijk meer dan 30 jaar geleden, dat ze een paar keer in de stad was geweest en dan nog alleen omdat moeder naar de tandarts moest o.i.d. Vandaag staat het hele centrum van Krumlov onder monumentenzorg. De stad staat op de lijst van het Unesco Wereld Erfgoed. Het is dan ook een uitzonderlijk mooie stad. Ze is gebouwd in een lus van de rivier de Yltava, die iets verderop van naam verandert in ‘Moldau’. Het is de rivier die ook door Praag stroomt en uiteindelijk met de naam Elbe bij Hamburg in de Noordzee uitmondt. Boven de stad staat een geweldige burcht, of eigenlijk twee burchten, die door een soort brug zijn verbonden. De burcht loopt boven de pilaren van de brug gewoon door. Heel apart! Toen wij er in 1978 waren was de stad sterk verwaarloosd. Het toerisme was nog niet echt op gang gekomen. Het waren voornamelijk Tsjechen, die de stad kwamen bezichtigen. Veel huizen waren totaal verwaarloosd. Het pleisterwerk bladderde eraf. De stad was voor 95% Duitstalig geweest. Dat was nog altijd te zien aan allerlei opschriften en wapenschilden. Toen na WO II de Duitsers werden verjaagd, bleven hun huizen leegstaan. De Tsjechen die erin gingen wonen, hadden natuurlijk niet het geld voor een zorgvuldige 175
restauratie. Inmiddels is dat veranderd. Het grootste deel van de binnenstad is in oude glorie hersteld. De prijzen van etenswaar waren voor onze begrippen heel laag en we konden dus ook rustig een hapje gaan eten. De volgende dag kwam onze broeder uit Oostenrijk. Hij had behalve een vervangende pomp ook een nieuwe benzineslang bij zich. Hij vermoedde dat de onderkant van onze auto misschien iets had geraakt en dat daardoor de benzineslang was gescheurd. Dan werd er in plaats van benzine valse lucht aangezogen. Hij had geen garage nodig. Hij zette de krik onder de achterkant van de auto en kroop er onder. Tot mijn verbijstering zekerde hij de auto niet eens, door bijvoorbeeld de voorwielen met stenen te fixeren. Zijn vermoeden was juist. Hij haalde de oude slang, die van de benzinetank onder de auto door naar voren liep, los. Het bleek dat die al een paar keer was gerepareerd met tape! Hij boog de slang iets en ja hoor, daar was een snee zichtbaar, waardoor valse lucht werd aangezogen. Het ene moment werd de snee dichtgedrukt en kwam er dus wel benzine door, maar op andere momenten, bijvoorbeeld wanneer de auto inveerde bij hobbels, ging de snee open en werd er weer lucht aangezogen. Hij sneed de nieuwe slang op maat en bevestigde die. Het had allemaal nog geen halfuur geduurd en onze Oldsmobile was weer in orde. Het bleek dat hij, toen hij ons kwam helpen, het nuttige met het aangename had gecombineerd. De auto waarin hijzelf reed, was namelijk ook een smokkelauto en die zat vol met lektuur. De volgende dag zou hij dus doorreizen naar andere bestemmingen in Tsjechië. Maar die nacht verbleef hij in hetzelfde hotel als wij. ‘s Avonds aten we in het hotel. Aan de tafel naast ons zaten een paar Oost-Duitsers. Het bleek dat zij van plan waren naar het Westen te vluchten. Hoe ze het wilden doen, begreep ik niet helemaal, maar zij meenden dat zij via een grensovergang tussen Tsjechië en Oostenrijk het Westen konden bereiken. Hadden zij valse papieren...?
Grenscontrole De volgende morgen gingen wij allen ons weegs. Onze broeder reisde verder Tsjechië in, wij reden via Rozemberg naar de grens. Toen we daar aankwamen, zagen we het Trabantje staan van de 176
Oost-Duitsers, die aan de tafel naast ons hadden gegeten. Hun autootje stond naast het hoofdgebouw en er stonden twee gewapende soldaten bij. Ze keken erg sip. Kennelijk was hun plan om via Tsjechië het Oostblok te verlaten niet gelukt. Henny kreeg medelijden met hen en zwaaide naar hen. Dat had ze natuurlijk nooit moeten doen. Want het werd wel degelijk door de bewakers opgemerkt. Toen we aan de beurt waren voor de controle werden wij dus ook uit de rij gehaald en moesten de hele auto leegpakken. Ineens zag Henny nog een adrespapiertje van een van onze contacten. Dat had dus al die tijd in de auto gelegen. Ongezien stopte ze het in haar broekzak. Er werd een grondig onderzoek gedaan. Alles maar dan ook alles werd gecontroleerd. Ballpoints werden uit elkaar geschroefd om te kijken of er misschien een briefje in zat. De Russische spaarpot, waarover ik vertelde werd ook grondig onderzocht. Ik zie nog de beambte met zijn zakmes in de sleuf van de spaarpot wriemelen. Al onze kledingstukken, die netjes opgevouwen zaten, werden een voor een uitgeklopt, zelfs ons ondergoed kreeg die behandeling. Van alle kanten werd er op de auto geklopt. Toen vroeg een van de beambten, waarvan we de Oost- Duitsers kenden, die met hun Trabantje waren aangehouden. “Ze zaten in hetzelfde hotel als wij en aten aan het tafeltje naast ons”, antwoordde ik. Maar de onderzoekscommisie was niet overtuigd. Wij moesten mee naar binnen. Daar werden Henny en ik uit elkaar gehaald en apart ondervraagd. Henny was bang dat ze ook een lijf-visitatie zouden doen en vroeg aan de vrouwelijke beambte, die haar bewaakte of ze even naar de WC mocht. Dat was goed. Snel stopte ze het adrespapiertje in haar mond en at het op. Het was werkelijk de genade van God en het werk van de Heilige Geest dat wij op alle vragen - ook die we niet hadden voorbereid - hetzelfde antwoord gaven. Toen ze ons dus een half uur aan de tand hadden gevoeld, lieten ze ons gaan. De beambten keken een beetje sacherijnig. Ze hadden misschien gehoopt een netwerk van mensensmokkelaars op te rollen. Maar ze vonden onvoldoende aanwijzingen. Wij moesten zelf onze koffers weer inpakken en de auto inladen. Daarna kregen we onze paspoorten terug. Langzaam reden we de 177
grens over naar de Oostenrijkse kant. Daar zat zeggen en schrijven één douanier. Hij keek ons met een meewarige glimlach aan en zei: “Ich glaube Sie haben nichts mehr zu verzollen.” (Ik geloof dat u niets meer aan te geven hebt). Wij knikten. Hij stempelde onze paspoorten en liet ons door. Een zucht van verlichting ging door ons heen. We hadden het even gehad met het smokkelen. Twee jaar later werd er vanuit de theologische faculteit een excursie naar Praag georganiseerd. Ik besloot om maar liever niet mee te gaan. Mijn paspoort had al de nodige Tsjechische stempels en misschien stond ik wel op een lijst van verdachte personen. Ik wilde het risico niet lopen.
178
26 - Rusland We zijn inmiddels aangeland in 1980. Onze Witte Renault 16 met lekkende koppakking had inmiddels plaats gemaakt voor een andere auto. Om de zomer een beetje door te komen, hadden we een oude stacaravan gekocht op een camping in Hulshorst. De weekenden waren we meestal in Amsterdam en gingen naar de gemeente.
God spreekt In die tijd had ik regelmatig spreekbeurten en zo kwam het, dat ik een keer sprak in de evangelische gemeente in Putten. Na afloop van de dienst kwam er een oudere broeder naar ons toe en zei tegen mij: “Toen ik je zag prediken, zag ik ineens in een gezicht het hoofd van Brezjnev(de Russische partijsecretaris). Volgens mij betekent dit dat God jullie naar Rusland stuurt”. Wij vonden het heel apart. Wij en vele andere gelovigen waren zeer betrokken bij het lot van onze vervolgde meedegelovigen in de Sovjetunie. We hadden al eens Bijbels gesmokkeld naar Tschechië; maar Rusland..? We hoorden altijd dat contacten met gelovigen in de Sovjet- Unie slechts met grote moeite en met grote omzichtigheid konden plaatsvinden, omdat de Russische geheime dienst, al dan niet via haar ‘toeristen-branche’ Intourist, iedere buitenlander permanent in de gaten hield. De dag erop waren we aan het winkelen in Zwolle. We liepen langs een etalage vol televisietoestellen. En precies op dat moment schakelde het beeld om en zagen we Brezjnev , die ons in veertigvoud aankeek. We schrokken er gewoon van. Tegelijk moesten we natuurlijk denken aan wat die oude broeder in Putten had gezegd. Wat betekende dit? Het volgende weekend waren we weer in Amsterdam. We nodigden Anke uit om bij ons te komen eten. Toen ze aan tafel zat zei ze ineens: “Ik was voor jullie aan het bidden en ineens legde de Heer in mijn gedachten dat jullie naar Rusland zouden gaan”. Dit was de derde keer, dat ‘Rusland’op onze weg kwam en we vertelden haar wat er de week daarvoor was gebeurd. 179
Zo voortvarend en vurig als wij destijds waren, gingen we op maandag naar het bureau van ‘Intourist’ in de stad. Wij vertelden dat wij een reis naar de Sovjetunie wilden maken en vroegen of wij een visum konden krijgen. “Wanneer wilt u gaan” vroeg de vrouw achter de balie. “Nu het liefst zo snel mogelijk” antwoordden wij. Nu werden in die zomer (1980) de Olympische spelen in Moskou gehouden. Ze vertelde ons dat ter gelegenheid van de Olympische spelen de voorzorgsmaatregelen en controle op visa’s waren verscherpt en dat wij, als wij nu een visum zouden aanvragen, pas in oktober zouden kunnen gaan. Wij waren erg teleurgesteld, omdat dan de colleges weer zouden zijn begonnen en we niet weg konden. We begrepen er niets van. Eerst word je op drie manieren van Godswege met Rusland geconfronteerd en vervolgens is de deur dicht.
Campingevangelisatie We besloten de hele kwestie maar te parkeren en gingen weer naar Hulshorst terug; een illusie armer. Gedurende de rest van de zomer probeerden wij op allerlei manieren het evangelie aan onze mede-campinggasten te verkondigen. Dat lukte maar matig. Toen vroegen we de oude eigenaar van onze camping, boer Eunk, of wij een filmavond mochten organiseren in zijn leegstaande stal. Hij ging accoord. Wij maakten een stencil en nodigden alle campinggasten persoonlijk uit om te komen. We gingen ook de campings in de buurt af en nodigden iedereen die we aantroffen uit voor de filmvoorstelling. De evangelische gemeente in Putten zorgde voor een boekentafel en een verkoopcollectie van Tear Fund spullen (een soort Evangelische Wereldwinkel) en Br. Klaver uit Alkmaar kwam met zijn 16 milimeter-projector en een evangelische film. De hele dag waren we bezig om de stal te ‘kuisen’, stoelen en tafels te plaatsen, de ramen te verduisteren en alles een beetje te versieren en gezellig te maken. Uiteindelijk kwamen er 64 ‘heidenen’ en de meesten bleven na de filmvoorstelling hangen om nog eens na te praten. Een van de bezoekers zou kort daarna zijn hart aan de Heer geven. Maar dit is een verhaal op zichzelf. Flipper De zomer ging ten einde. De colleges begonnen weer. Wij namen een poesje van de boerderij mee naar Amsterdam en gaven haar de naam ‘Flipper’. Dat ging niet helemaal zonder kleerscheuren, want we moesten haar eerst zindelijk maken. Dus sloten we Flipper 180
nachts met ons in de caravan op. Ik had een grote doos gevuld met zand en die bij de deur gezet. Na een paar uur werd Flipper onrustig. Ze wilde eruit om te gaan plassen. Ik kwam uit bed, zette haar in de doos en bewoog haar voorpoten heen en weer door het zand met een soort van graafbeweging, zodat ze zou begrijpen dat ze erin kon graven om haar behoefte te doen. Maar het kwartje viel niet. Misschien respecteerde ze onze leefomgeving zodanig dat ze er nooit haar behoefte zou doen. Ze ging weer ergens in de caravan liggen en meldde zich een half uurtje later weer mauwend bij de deur, omdat ze naar buiten wilde. Ik zette haar weer op de doos, maar ze begreep het niet. Hetzelfde tafereel herhaalde zich nog drie keer, totdat ze door hoge nood gedreven zelf in de doos sprong, haar plasje deed en er weer uitsprong. Ik prees haar en streelde haar, omdat ze de verwachte prestatie had geleverd. En vanaf dat moment was ze bereid om haar behoefte binnen te doen, eerst in een doos met ‘Hulshorster zand’ en een paar dagen later ook in een originele kattebak met kattegruis. Die horde was dus overwonnen en Flipper kon mee naar Amsterdam. We pakten de auto in, deden Flipper een tuigje om en ik zette haar bij Henny op schoot. Gewillig liet ze zich alles wel gevallen. Op het moment dat we wegreden had Henny ineens het gevoel dat het toch wel erg warm werd op haar schoot. En jawel hoor; Flipper had haar helemaal ondergeplast. Wij weer terug naar de camping, waar Henny zich grondig moest wassen en schone kleren aantrok. En opnieuw ging Flipper bij Henny op schoot en we reden weg. Deze keer bleef alles droog. Ze had niets meer om te plassen. Na een kwartiertje rijden was ze niet meer bang en legde zich vredig te slapen. In het vervolg zou ze tegen autorijden geen bezwaar meer hebben. Ze heeft ons op tal van reizen vergezeld. 181
De winter kwam, ik studeerde hard en de Heer zegende alles. Er was best wel eens spanning tussen mij en sommige medestudenten of docenten, die eerder vrijdenkers dan gelovigen waren. Maar voortdurend merkte ik dat God met mij was.
Finland Tegen het voorjaar besloten wij naar Matti en Marja-riitta in Finland op vakantie te gaan. Die zomer zou in Helsinki de PEK, de Pinkster Europa Konferentie, worden gehouden en wij bedachten dat wij die dan ook konden bijwonen. In tegenstelling tot andere jaren was het een geweldige zomer. Dag aan dag stralend weer met temperaturen van zo’n 28 ° C. We maakten prachtige tochten in de omgeving van Turku en kampeerden ook nog een week op de camping, waar we 7 jaar eerder met de geologen waren geweest. Tijdens de PEK in Helsinki verbleven we in een van de appartementen op de Campus van de Universiteit, die in de zomer als hotel of jeugdherberg dienst deden. Eigenlijk waren deze studen182
tenkamers best heel luxe. Ze waren schoon, hadden geen ‘graffiti’ en hadden een eigen kookgelegenheid. De conferentie was heel boeiend, vooral door de aanwezigheid van gelovigen uit Roemenië en andere Oost-Europese landen. Russen waren er vanzelfsprekend niet bij. Die mochten in geen geval het land uit. Na de conferentie was er de mogelijkheid een georganiseerde excursie naar Leningrad (tegenwoordig weer St. Petersburg) te maken met o.a. een bezoek aan een ‘geregistreerde pinkstergemeente’. Het was wel duidelijk, dat deze reis door ‘Intourist’ zo zou worden aangekleed dat de congresgangers de indruk zouden krijgen dat het met de vervolging wel meeviel. Tegelijkertijd zouden ze er wel op toezien dat er geen echte contacten met Russische gelovigen konden worden gelegd. Ds. Hegger (nu ver in de 90), één van oprichters van de E.O. was als een soort van waarnemer op de PEK aanwezig en ging ook mee met de excusie naar Leningrad. Hij zou ons later over de wederwaardigheden van deze reis vertellen. Wij kwamen hem toevallig op de Campus van de Universiteit tegen. Henny kende hem van vroeger, omdat haar getuigenis ooit in Heggers maandblad ‘In de Rechte Straat’ had gestaan. Ds. Hegger was ooit roomskatholiek priester geweest. Hij had de R.K. verlaten en was hervormd dominee Met ds. Hegger op de campus in Helsinki geworden. Hij schreef een aantal boeken, waarvan het meest beroemde met de titel ‘Moeder ik klaag u aan’. In dit boek stelde hij een aantal misstanden in de R.K. aan de kaak. Het was heel apart om hem weer terug te zien. Hij stond op een bushalte te wachten om naar het ijsstadion te gaan, waar de PEK werd gehouden, maar er kwam geen bus. Henny zag hem staan en zo namen wij hem mee in onze auto. Het 183
was heel goed om oude herinneringen op te halen, allerlei dingen te delen en te spreken over het werk van de Heilige Geest. En wie schetst onze verbazing, toen wij een maand later onze foto afgebeeld zagen op de voorpagina van zijn maandblad. Die net genoemde excursie naar Rusland was dus voor ons geen optie. Het was heel duur en er was helemaal geen mogelijkheid om onafhankelijk op stap te gaan. Maar we ontdekten wel, dat het mogelijk was om in Finland binnen 8 dagen een visum voor de Sovjetunie te krijgen. Deze voorkeursbehandeling dankte Finland aan zijn (gedwongen) neutrale positie na de Tweede Wereldoorlog. Het land was geen lid van de NAVO en mocht van de Russen slechts een heel beperkt leger hebben.
God spreekt opnieuw Terwijl we op de conferentie waren, dachten we natuurlijk wel terug aan de drie tekenen, die we het vorig jaar over Rusland hadden ontvangen. We hadden al eens tegen elkaar gezegd: “Gek hè, we zitten hier 200 km. van de Russiche grens. We zijn nog nooit zo dichtbij geweest”. Toen de conferentie was afgelopen, wilden we teruggaan naar Matti en Marja-riita in Turku. Terwijl ik bezig was onze bagage uit het appartement op de campus naar beneden in de auto te dragen, besloot Henny er nogmaals voor te bidden. Vervolgens sloeg ze haar Bijbel willekeurig open en haar oog viel op 2 Cor.8:10 waar Paulus zegt: En ik geef op dit punt mijn mening, want dit is voor u nuttig; gij hebt immers reeds vroeger, het vorige jaar, een begin gemaakt, niet alleen met de uitvoering, maar ook met het willen; voltooit thans dan ook de uitvoering, opdat met de maat van uw bereidwilligheid ook de voltooiing uit hetgeen gij hebt overeenstemme. Toen ik weer boven kwam om de rest van de bagage te halen, zei ze: “Ga eens even zitten. Ik vroeg de Heer om een woord, omdat we nu zo dicht bij de Sovjetunie zijn. Ik had er zo’n eigenaardig gevoel over, een soort van heimwee. En vervolgens sloeg ik deze tekst op”. Ik was net zo onder de indruk als zij.
Visa Nadat we de bagage hadden ingepakt, zochten we het kantoor van ‘Intourist’ in Helsinki op en vroegen visa aan voor een week naar Leningrad met verblijf op een camping. We moesten precies opgeven wat we gingen doen en kregen vervolgens aanwijzingen over de verplichte reisroute, de verplichte reistijden en de verpli184
chte verzekering enz. We moesten onze paspoorten daar laten en de visa zouden na acht dagen voor ons klaarliggen. Zo keerden we uit Helsinki terug naar het 300 km westelijker gelegen Turku. Toen Matti en Marja-riitta hoorden wat we van plan waren, gingen zij direct op zoek naar informatie over de ‘ondergrondse’ schuilkerken in en bij Leningrad. Zij kregen een verslag te pakken van een Finse broeder, die daar al eerder was geweest. Zo kwamen we er achter dat de ‘ondergrondse’ gemeenten in de stad allemaal waren opgerold. Er was nog één gemeente, die samenkwam in Kusmolovo, 30 km. ten Noorden van de stad. De beschrijving vertelde verder dat je er het beste per trein kon komen en dat Kusmolovo de 7e halte was vanaf het grote Vyborgstation in Leningrad. Ook het straatadres stond erbij. Verder schreef de Finse broeder dat er een geregistreerde Baptistengemeente was aan de rand van de stad. Ook daarvan was het adres bekend. Natuurlijk vroegen we ons af of we zouden proberen Bijbels te smokkelen. Onze auto was echter niet erg geschikt om Bijbels te verstoppen. We zouden ze dus min of meer openlijk moeten meenemen. Aan de ene kant schaamden we ons om zonder Bijbels te gaan, aan de andere kant waren we er niet gerust over. Uiteindelijk besloten we ze niet mee te nemen. Dit bleek later de juiste keuze. De reizen van buitenlanders in de Sovjetunie werden geheel gepland. De accomodatie moest van te voren worden betaald en de reisroute ging over voorgeschreven wegen. Er was slechts één weg van de Finse grens naar Leningrad opengesteld voor buitenlanders. En dat was de hoofdweg over Vyborg. Voor wie vandaar bijvoorbeeld naar Moskou wilde reizen, moest ook weer van één bepaalde weg gebruik maken. Je mocht dus niet ergens van de voorgeschreven route afwijken of onderweg een extra overnachting inlassen. Na een dag of acht vertrokken wij vanuit Turku weer naar Helsinki om onze visa af te halen. We overnachtten op een camping voor de grens. De volgende morgen reden we bij Valimaa in de richting van de grens. We passeerden de Finse douane. Er zat slechts één douanier, terwijl het toch om de hoofdverbinding tussen beide landen ging. De weg was echter doodstil. 185
Het IJzeren gordijn We reden door een soort van niemandsland, een moerasbos met kwijnende wilgen en berken. Naargeestig om te zien. We waren al op Russische grondgebied, maar pas na zo’n vijf kilometer kwamen we bij het eigenlijke ‘IJzeren Gordijn’. Ineens opende zich voor ons een grote kale vlakte. Links en rechts hoorden we honden huilen, die vastgebonden zaten aan palen. Voor ons was een soort van stationsgebouw met meerdere ‘perrons’. Toen we het gebouw naderden, kwam er een geüniformeerde man naar buiten, die ons gebaarde de auto naast een van de perrons te parkeren. Toen duwde hij twee formulieren van een soort van krantenpapier door het geopende raam naar binnen en gebaarde dat we die in moesten vullen. Onze paspoorten en visa moesten we afgeven. Verder was er geen levende ziel, ook geen ander verkeer te bekennen. De formulieren betroffen aangifteformulieren van de kostbaarheden, die we de Sovjetunie wilden binnenbrengen; fototoestellen, juwelen etc. We hadden alleen fototoestellen, dus dat vulden we in. Het invullen was snel gebeurd, maar het duurde minstens twintig minuten voordat de man weer naar buiten kwam om ze in ontvangst te nemen. Ondertussen gierde de wind over de vlakte en huilden de honden. Toen hij uiteindelijk weer uit zijn gebouw te voorschijn kwam en wij hem de papieren teruggaven, reageerde hij erg boos. Hij keek ons aan alsof we misdadigers waren. We hadden vergeten onze trouwringen in te vullen bij ‘kostbaarheden’. Hij ging weer naar binnen en liet ons wachten. Na nog eens tien minuten hoorden we ineens marcheren. Acht geüniformeerde beambten (soldaten) marcheerden keurig in de maat van achter het gebouw in de richting van onze auto. Wij moesten uitstappen en zelf al onze bagage uitladen en op het perron zetten. Toen werd er eerst een hondje in onze auto gelaten, een drugshond, maar die vond gelukkig niets van zijn gading. Vervolgens namen twee van de acht beambten ons apart bij de bagage en openden onder onze ogen de koffers, de tentzak, de slaapzakken en alles wat we zo bij ons hadden. Natuurlijk vonden ze in onze persoonlijke bagage onze Nederlandse Bijbels.
Demontage van de auto “Biblija” mompelde de één tegen de ander. Wat ze verder zeiden, 186
kon ik niet verstaan. Ondertussen bekommerden de andere zes soldaten zich over onze Renault. Nadat ze eerst met grote spiegels de onderkant van de auto hadden geïnspecteerd, begon het betere sloopwerk. De binnenbekleding werd van de deuren gehaald, het dashboard werd losgehaald, de koplampen en achterlichten werden verwijderd en vervolgens werden alle holle ruimten en kokers met lange dunne metalen staven doorzocht. Zo bleef geen centimeter van de auto onbetast. Drie kwartier waren deze ervaren monteurs bezig. Toen hadden ze alles ook weer in elkaar gezet. Ze vertrokken weer zoals ze waren gekomen, in de maat marcherend. Al die tijd was er nog geen andere auto bij de grens aangekomen. We stonden weer helemaal alleen. Na nog eens een minuut of tien kwam een andere beambte ons de gestempelde paspoorten terugbrengen. We mochten gaan. Wij moesten ons in Vyborg (ooit de hoofdstad van Fins Karelië, maar sinds de tweede wereldoorlog Russisch grondgebied) melden bij ‘Intourist’ om een verzekering af te sluiten. We vertrokken dus en reden over de hoofdweg richting Vyborg. Het was er doodstil. Het eerste deel van de weg ging door dichte bossen. Na zo’n twintig km. kwam er een dorpje en gelijk ook een eerste ‘checkpoint’ of ‘roadblok’. We werden aangehouden, onze papieren werden gecontroleerd en er werd getelefoneerd. Vervolgens mochten wij weer doorrijden. De soldaten bleven al die tijd heel boos kijken. Zelfs op Henny’s ontwapenende glimlach reageerden ze niet. Het Russische deel van Karelië was dunbevolkt. De daar vroeger woonachtige Finnen waren bijna allemaal verdreven en er waren niet veel Russen gaan wonen. Voor Vyborg, 60 km. verder, was er weer een checkpoint. Ik vroeg hoe we bij het Intouristkantoor moesten komen en de beambte maakte een gebaar van rechtuit. Inderdaad vonden we aan het begin van de stad een bordje, dat ons bij het kantoor bracht. Wat ik me van Vyborg herinner, is dat het vooral vies en verwaarloosd was. De wegen in de stad zaten vol gaten. Je moest echt opletten, om niet in een gat of tegen een omhoogstekend putdeksel te rijden. Ergens tussen Vyborg en Leningrad reden we verkeerd. Kennelijk had ik een wegwijzer gemist. Een paar tellen later werden 187
Huisje op camping Ólgino’bij Leningrad (St. Petersburg)
we door een toeterende Lada ingehaald. De inzittende militairen gebaarden dat we om moesten keren. Kennelijk werden we in de gaten gehouden. Maar gelukkig werden we niet aangehouden. Kort voor Leningrad bevond zich de camping ‘Olgino’, waar we de komende dagen zouden verblijven. Op de ‘Internationale’ camping was een bureau van ‘Intourist’ waar drie dames niet veel meer hadden te doen dan hun nagels te vijlen. Onze komst betekende een zeldzame afwisseling in hun eentonige bestaan. In ieder geval gedroegen deze dames zich redelijk vriendelijk. Omdat het was begonnen te regenen, besloten we geen tent op te zetten maar een soort Stuga te huren, een A vormig bouwseltje met een golfplaten dak en houten voor- en achterkant. Het vloeroppervlak was ongeveer 2 x 2. Als je de deur opendeed waren er links en rechts bedden met een originele strozak. Het kriebelde wel, maar het was in ieder geval droog. De toiletruimte was een gebouw van matglazen bouwelementen, waardoor je ongeveer kon zien wat zich binnen afspeelde. Henny vond dat erg vervelend en had het gevoel dat ze zelfs daar bespied werd. Wij vroegen natuurlijk hoe we in de stad konden komen en of we daar konden parkeren. Parkeerproblemen bestonden er
188
toen nog niet. We mochten onze auto midden in het centrum voor ‘Hotel Intercontinental’ parkeren en daar konden we ook gebruik maken van het toilet. Ik wilde u eigenlijk niet vermoeien met de beschrijving van de Russiche toiletten, maar het is onvermijdelijk. We hebben het hier over het toilet op de benedenverdieping van ‘Hotel Intercontinental’ aan het Dnevski Prospekt de ‘prestigieuze winkelstraat’ van Leningrad. Het is het grootste en beste hotel van de stad. Speciaal voor buitenlandse zakenlui. Voor de ingang van het toilet zit een man, die het toiletpapier beheert. Wanneer je moet, vraag je hem en hij scheurt dan een stuk toiletpapier af, wat je mee naar binnen kunt nemen. Het toilet zelf is prima, maar de doorvoer is zo klein ( 5 cm) dat er geen toiletpapier doorgespoeld kan en mag worden. Het zou direct verstopt raken. Je moet dus het gebruikte vuile toiletpapier in een grote plastic mand gooien. Rest mij om te zeggen, dat het er stonk! De eerste dag gingen wij een beetje de stad verkennen. Gelukkig hadden we een goede kaart (destijds te koop bij ‘de Slegte’ in Amsterdam). Overal in de stad zagen we portretten van president Brezjnev, een aantal jaren jonger dan hij in werkelijheid was. Er was werkelijk een persoonlijkheidscultus. Dan waren er de nodige krijgshaftige monumenten ter herinnering aan de tweede wereldoorlog of de Russische revolutie, die in Leningrad (toen nog St. Petersburg) was begonnen. Opvallend was de afwezigheid van cafeetjes of restaurants. Er was geen enkele gezelligheid. Het assortiment in de winkels was gering en typisch voor de slechte planning van de sovjeteconomie. Hele etalages met tomaten in blik, maar geen potje jam te krijgen. Uiteindelijk troffen we een soort van koffiehuis aan. De Duitsers zouden zeggen ‘Stehkaffee’, omdat je er staande je koffie moest drinken. We moesten buiten aansluiten in een lange rij. Steeds als er iemand naar buiten kwam, werd er weer iemand binnengelaten. Omdat we wilden vragen hoe het allemaal in zijn werk ging, sprak ik een man aan met tientallen medailles (ik dacht: op z’n minst een generaal), of hij misschien Engels sprak. Hij reageerde gestoken: “Njet!” en keek ons vijandig aan. Had hij zo’n hekel aan buitenlanders? Of was hij bang voor de andere aanwezigen? Misschien 189
was hij bang dat anderen er melding van zouden maken dat hij een gesprek met buitenlanders (spionnen) had gevoerd en dat hij op het matje zou worden geroepen? Wij weten het niet. Plotseling werden wij in slecht Duits aangesproken. Twee vrouwen stelden zich aan ons voor: “Wij komen uit Estland. Wij zijn geen Russen. Mijn moeder moet hier in Leningrad een kaakoperatie ondergaan, want dat kan in Estland niet. Daarom zijn wij hier”. Ze legden ons vervolgens uit, hoe het café werkte. Er is geen keuze; er is alleen maar koffie. Je moet eerst bij de kassa afrekenen. Dan krijg je een kassastrookje. Vervolgens schuifel je verder in de rij en tap je zelf je koffie uit de grote ketel in een plastic bekertje. De omstanders, die ons in het Duits hoorden spreken, keken geïrriteerd en afwijzend naar ons en de twee Estische vrouwen. Maar zij trokken zich er niets van aan.
“Kaffee njet” Toen we betaald hadden en ik bij de koffieketel was aangekomen, kwam er alleen nog maar wat prut uit. Ik riep naar de dame die achter de toonbank liep: “Kaffee njet!” Hetgeen zo iets betekent als: Er is geen koffie! Ook weer een geïrriteerde reactie. Ze ging naar achter en kwam terug met een boordevolle emmer, die koffie met melk - en naar later bleek, ook suiker - bevatte. Van onder de toonbank haalde ze een eigenaardig gebruiksvoorwerp, een geëmailleerde po, te voorschijn. En met deze po schepte ze de koffie uit de emmer in de ketel. Ik had ineens niet meer zoveel trek in koffie! Maar we hadden zo lang gewacht en al betaald. Dus drink je het dan toch maar op. Het was mierzoet. Wij vroegen ons werkelijk af, hoe mensen met diabetes in Leningrad moesten leven! We hadden ons eerlijk gezegd niet zo voorbereid op een toeristisch bezoek van Leningrad. Wij wilden vooral de samenkomsten bezoeken. Maar nu we er toch waren wilden we toch wel even naar de Hermitage, het vroegere winterpalies van de Tzaar, waar één van de meest beroemde schilderijencollecties van de wereld te vinden is.
Rondvaart? Toen we er aankwamen, zagen we een immense rij van een paar honderd meter lang waarin nauwelijks beweging zat. Daar hadden we niet veel zin in. We liepen om het Paleis heen naar de achter190
kant waar de rivier de Neva stroomt. Daar lagen een soort van rondvaartboten. Nu dat leek ons wel wat, een rondvaart door de havens en grachten van Leningrad. De bordjesbij de boten waren alleen in het Russisch gesteld, dus we hadden geen idee, wat er op het programma stond. We konden alleen het bedrag lezen. Dus kochten we kaartjes en namen plaats in de boot. Na enige tijd voer de boot af en begon snelheid te maken. Het bleek dat we ons op een draagvleugelboot bevonden. De snelheid nam toe tot boven de 60 km. per uur en we zetten koers richting de monding van de Neva. Ik meende dat we de havens gingen bezichtigen of de grachten, maar tot onze verbijstering zette de boot koers op open zee. Met hoge snelheid raasden we over de Finse golf en wij hadden geen idee waar we heen gingen. We werden een beetje nerveus omdat niemand ons kon vertellen waar we heengingen. Na ruim een uur op open zee naderde de boot weer het land. Wij hadden geen flauw idee waar we waren. Het bleek dat we terecht waren gekomen bij het zomerpaleis van de Russische Tzaren in Petrodvoretz. Ik moet zeggen dat het er allemaal erg imposant uitzag. Voor het paleis was een waterpartij met een grote gouden beeldengroep. Het stelde voor: Simson die
De tuin van het zomerpalies in Pedrovorets
191
de muil van de leeuw openscheurt. Uit de muil van de leeuw spoot een geweldige fontein. Wij waren toch een beetje gestresst. Het was al namiddag en we wisten niet tot hoe laat we met de boot weer terug konden keren naar de stad en naar onze auto. We besloten de eerste de beste boot weer terug te nemen en maakten geen gebruik van de gelegenheid het paleis ook aan de binnenkant te bekijken. Wat waren we een zenuwachtige provinciaaltjes! Baptistengemeente De volgende avond besloten we een bezoek te brengen aan een geregistreerde baptistengemeente. Deze bevond zich in een van de buitenwijken van Leningrad. Het gebouw lag aan een zandweg en we kregen de indruk dat het om een oude dorpskerk ging. Het was een origineel bakstenen kergebouw; typisch Russisch met meerdere van die karakteristieke uivormige torenspitsen. We zetten onze auto neer en gingen de kerk binnen. De kerkdienst zou over een half uur beginnen. Bij de ingang meldden we ons en we kregen direct een aparte behandeling. We moesten in een speciaal compartiment gaan zitten, in een soort van ouderlingenbank, met onze gezichten naar de gemeente De tuin van het zomerpalies in Pedrovorets toe. Even later schoof een goed geklede dame bij ons aan, die vloeiend Engels sprak. Ze vertelde dat ze enige tijd in diplomatieke dienst in India had gewerkt en daarvoor Engels had geleerd. Ze vertaalde voor zover mogelijk de drie toespraken. Het bleek dat men 1 Cor 14: 29 (twee of drie mogen profeteren) zo opvatte, dat er in iedere dienst twee of drie korte predikingen werden gehouden. Een aantal van de liederen klonk ons bekend in de oren. Het waren dezelfde liederen, die Johan de Heer in 1905/6 meebracht van de opwekking in Wales. Ze staan in de ‘Bundel van Johan de Heer’ die nu in onbruik is geraakt, maar 30 jaar geleden in de Pinkstergemeenten volop werd gebruikt. De ‘Opwekkingsbundel’ had destijds nog maar 50 nummers! We konden een aantal liederen in onze eigen taal meezingen en dat deed de mensen duidelijk goed. Na afloop van de dienst kregen we geen kans om gelovigen te ontmoeten. We werden direct meegenomen naar de ‘consistorie’ waar de sprekers en de oudsten zich verzameld hadden. Het was duidelijk dat onder de aanwezigen iemand van de KGB moest zijn, want er werd ons verzekerd dat de gelovigen geen enkel probleem met de Russchische over192
heid hadden. Wie zich aan de regels hield, had geen enkel gevaar of vervolging te duchten. Kort daarop vertrok de een na de ander. Uiteindelijk vroeg een van de voorgangers of hij met ons mee mocht rijden. Kennelijk wilde hij zich er van vergewissen dat wij inderdaad Nederlanders waren en in een Nederlandse auto reden. Maar hij wilde ook praten. Nauwelijks was hij ingestapt of hij vertelde een ander verhaal. Toch stond hij positief in het geloofsleven. Er was inderdaad vervolging. Er waren allerlei beperkingen vooral ook met betrekking tot het drukken van Bijbels. Als alle buitenlandse toeristen nu maar elk één Russische Bijbel zouden meenemen was dat opgelost. Wij schaamden ons dat wij er geen bij ons hadden. Toen vertelde hij: “Een beetje vervolging is niet erg, want dat zuivert de motieven van de gelovigen. Niemand is gelovig voor de gezelligheid, want iedereen moet een prijs betalen in de vorm van een bepaalde discriminatie of tegenwerking in de maatschappelijk carrière. En daarom kiezen mensen heel bewust. Hun geloof zit diep. Ze hebben er iets voor over. Een beetje vervolging is niet erg”. Nadat hij zijn hart had gelucht, liet hij zich ergens afzetten en wij keerden naar onze camping terug.
Naar de ondergrondse kerk De volgende dag wilden we proberen de ondergrondse gemeente in Kusmolovo te bezoeken. We wisten niet, wanneer de samenkomsten waren; dus moesten we op ‘goed geluk’ gaan. Met de auto kon niet. Bij alle in en uitgaande wegen van Leningrad stonden permanente politieposten, waar regelmatig auto’s werden gecontroleerd. Wij konden dus nooit ongemerkt de stad verlaten Het internationale verkeer mocht slechts gebruik maken van bepaalde wegen. Met de trein naar Kusmolovo Wij moesten dus met de trein. Ik ging naar de dames van ‘Intourist’ op de camping en vertelde hun dat ik zo graag een keer in een Russische trein wilde reizen. Ik zei dat ik van het centrum per trein naar de camping wilde, maar dat ik niet wist, hoe ik aan een kaartje moest komen. De dame die me hielp was blij dat ze eindelijk iets te doen had en nog blijer dat een buitenlander graag met hun trein wilde reizen. Dus legde ze me precies uit, hoe het zone-systeem werkte en hoe ik de automaten op het Vyborg-station moest bedi193
enen. Verder vertelde ze me dat ik op moest letten dat ik op het juiste perron zou gaan staan. Nu wist ik ook hoe ik een retourtje naar Kusmolovo kon kopen. Ik hoefde gelukkig niet met een loketbediende te communiceren. Automaten herkennen gelukkig geen buitenlanders en stellen geen intelligente vragen. Ik zei tegen Henny: “We moeten oude spullen aantrekken en jij doet net als de Russische vrouwen een hoofddoek om. Verder mag je onderweg in de trein niets tegen me zeggen. Wij mogen niet praten, want dan vallen we direct door de mand. We brengen dan onszelf en onze medegelovigen nodeloos in gevaar”.
De trein die ons naar Kusmolovo zal brengen
194
Zo gingen we tegen de avond naar het Vyborgstation, vanwaar de treinen in noordelijke richting vertrekken. Met mijn kennis van de Griekse lettertekens kon ik de namen op de borden wel ontcijferen en zo vond ik Kusmolovo op de spoorlijn naar het Noorden als het zevende station. Ik moest een retourticket voor 8 zones betalen. De bedragen waren miniem en na even had ik twee retourtickets en stonden we op het goede perron te wachten op de trein, die ons naar de broeders zou brengen. We durfden natuurlijk niemand iets te vragen, dus baden we maar dat alles goed zou gaan en dat we in een stoptrein zouden terechtkomen. De trein kwam; we gingen erin en na even vertrok de trein in noordelijke richting. De trein stopte bij het eerste station. Het stelde niet veel voor. Er was nauwelijks iets van een perron en er stond een verroest bordje met een onleesbare plaatsnaam. Toen stopte de trein opnieuw. Het kon best wel een station zijn. Het was me niet duidelijk of de trein nu voor een sein stopte of dat het hier om een reguliere halte ging. De zenuwen gingen toch wel te keer. Wat als er bij Kusmolovo geen bordje zou staan? Dan zouden we de uitstaphalte missen. Hoe moesten we dat aan een conducteur uitleggen, die ook alleen maar Russisch sprak? Wij voelden ons twee heel onzekere mensen en we mochten ook nog niets tegen elkaar zeggen. Tot onze opluchting werd het perron van Kusmolovo gesierd met een duidelijk bord. Vlakbij het station stonden enige grote flatgebouwen. De plaats was kennelijk een soort van forenzenplaats voor mensen, die in Leningrad werkten. Er stapten in ieder geval erg veel mensen uit de trein. Wij liepen de plaats in op zoek naar een bordje ‘Leningradske Schosse’ dat iets betekent als ‘doorgaande weg naar Leningrad’. We liepen maar in de richting van het Oosten, waar we die weg vermoedden. Steeds meer van onze medereizigers sloegen links of rechtsaf naar de flatgebouwen aan weerszijden. Er bleven er steeds minder over. We liepen al ruim 20 minuten, toen we nog geen ‘Leningradske Schosse’ waren tegengekomen. Hoever zou het nog zijn? Of liepen we misschien de verkeerde kant op? Na nog tien minuten liep er nog maar een persoon mee in onze richting. We waren alle flatgebouwen al gepasseerd. Wat er nu 195
kwam, waren wat armzalige boerderijtjes en arbeidershuisjes. Ik besloot het risico maar te nemen en richtte me tot de enige man die nog vlakbij ons op de straat liep. ”Leningradske Schosse?” vroeg ik met een vragende blik in mijn ogen. Hij verbeterde me: “Leningradske chausséé”. Het was dus van oorsprong een Frans woord, dat straatweg betekende. En zonder dat hij zich verbaasd toonde, wees hij recht voor zich uit en gebaarde, dat we alsmaar rechtdoor moesten. Ik knikte en hoopte maar dat hij er met niemand over zou spreken. Na nog eens tien minuten (we hadden de bebouwde kom nu helemaal verlaten) kwamen we inderdaad bij een soort van provinciale weg.
De ondergrondse kerk Er was een straatnaambordje; we zaten goed. We vonden een huisnummer en wandelden in de goede richting. Het bedoelde huis bleek een oude boerderij te zijn, die een eindje van de weg af lag. We liepen erheen in de hoop iemand thuis te treffen. Toen we vlak bij kwamen, hoorden we ineens zingen. Bij Henny kwam alle spanning tot een ontlading. Ze rende voor me uit naar de boerderij en rukte de deur open. Zeer geschrokken keken de mensen haar aan. Was dit een overval? Ze merkte direct dat ze iets verkeerds had gedaan en probeerde zich te verontschuldigen, maar niemand verstond haar. De ‘kerk’ bestond uit een oude boerderij, waar men zoveel mogelijk de tussenwanden had weggebroken om een grotere ruimte te scheppen. De mensen zaten op planken die bovenop kistjes bevestigd waren; nogal primitief en oncomfortabel. Hoewel het donderdagavond was, was de ruimte behoorlijk vol. Wij stonden nog steeds in de gang. De mensen die daar zaten konden de spreker wel horen, maar niet zien. Kennelijk werd er een seintje naar voren gegeven, want na even baande zich iemand een weg naar ons toe en gebaarde ons mee te komen de zaal in. Net als in de geregistreerde kerk werden wij voorin in een soort van ouderlingenbank naast de ‘preekstoel’ gezet met ons gezicht naar de gemeente. Wij knikten en glimlachten, maar de mensen keken ons vooreerst gereserveerd aan. Ik herinner me nog dat er een voor ons bekend lied werd gezongen, dat eindigt met de woorden “Kroont Jezus aller Heer”. Wij zongen uit volle borst in onze eigen taal mee. 196
Toen ontdooiden de gelovigen, want niemand kan een dergelijk lied met zoveel hartstocht zingen, tenzij hij gelooft en Jezus liefheeft. Ze begonnen naar ons te glimlachen en knikten naar ons. Ook hier werd het gebruik van de ‘drie preken’ gehanteerd. de eerste was bezig toen wij binnenkwamen, de tweede volgde na een korte samenzang. Toen kwam er iemand naar binnen die zonder plichtplegingen naar de spreker toeliep en hem iets in het oor fluisterde. De voorganger stopte natuurlijk met spreken. Ik zag dat zijn gezicht betrok. Na dit onderonsje richtte hij zich weer tot de gemeente met een voor ons niet verstaanbaar bericht.
Ooggetuigen van vervolging! Wij zagen de mensen schrikken en in huilen uitbarsten. Overal zagen we mensen huilen en snikken en we wisten niet wat er aan de hand was. Ik probeerde het te weten te komen. Iemand kruiste twee vingers van de ene hand met twee vingers van de andere hand in de vorm van een tralie. Kennelijk was er iemand gevangen genomen. Er was een hele consternatie. Nadat iedereen een beetje van de schrik was bekomen, werd er nog gebeden en werd de dienst afgesloten. Verschillende mensen kwamen naar ons toe en probeerden met gebaren ons iets duidelijk te maken. Er was ook een oude vrouw. Zij had een Finse Bijbel. Kennelijk was zij na de bezetting van Karelië door de Russen niet gevlucht of gedeporteerd en woonde ze daar nog steeds. Ineens was er een jong stel - broer en zus bleek later - die een beetje Engels spraken. Zij vertelden ons dat er net een bericht was binnengekomen dat de voorganger van de gemeente, een zekere br. Machowitski en twee oudsten, br. Filippov en br. Azarov die ochtend waren gearresteerd. Men had zich al afgevraagd, waarom ze niet in de dienst waren, maar nu wisten ze het zeker. De leiders van de gemeente waren opgepakt. Dat was de reden van het verdriet en de consternatie.
Troost van de Heer en solidariteit van het Lichaam Toen begrepen wij, waarom wij daar juist op die avond moesten zijn. Niet om Bijbels te brengen, maar om de solidariteit van het ene wereldwijde lichaam van Christus te betuigen. Wij vertelden hun 197
dat de Heer ons had gestuurd, dat Hij tot ons had gesproken en dat wij er waren als een soort van troost. We vertelden hun dat wij gelovigen uit het Westen dagelijks voor hen, onze vervolgde broeders en zusters, baden. Wij konden zeggen: “Morgen vertrekken wij weer naar Finland en overmorgen zal de hele christelijke wereld op de hoogte worden gebracht van jullie lotgevallen en zullen overal de gebeden opstijgen voor de troon van God ten behoeve van jullie. Jullie zullen niet worden vergeten. En God heeft jullie ook niet vergeten, want Hij wist wat er zou gebeuren en heeft ons daarom naar jullie toegestuurd”.
Een heilige appel Aan het eind van de dienst liepen die twee jonge mensen - ze heetten Sveta en Krishna - met ons mee naar het station en stapten met ons in de trein naar Leningrad. Onderweg konden we slechts fluisteren. Ineens haalde Krishna uit zijn zak een appel te voorschijn. Hij schilde die met zijn zakmes en verdeelde hem onder ons vieren. Het was een maaltijd des Heren! In Leningrad aangekomen reden ze met ons mee in de auto en lieten zich ergens afzetten. Misschien had een van de overgebleven oudsten wel gevraagd dat zij zouden verifiëren of wij inderdaad waren, wie we zeiden te zijn. Met innige omhelzingen namen wij afscheid. Wij beloofden om voor hen te blijven bidden en dat hebben we ook gedaan. De volgende dag vertrokken wij weer in de richting van de Finse grens. We passeerden de gebruikelijke checkpoints, maar werden er niet aangehouden. Alleen bij de laatste 20 km voor de grens werden onze papieren gecontroleerd.
Een jeugdbende Het laatste stuk voor de grens was bijna onbewoond. Midden in een bos sprongen er vanuit het niets ineens twintig jongelui voor de auto. Ze maakten gebaren dat we moesten stoppen. Maar wat was het? Een overval? Een jeugdbende? Jongelui, die wilden bedelen? Ik wist het niet. Ik wist alleen: Ik ga niet stoppen! Toeterend en zig-zaggend probeerde ik de jongeren te ontwijken. Ze sprongen aan de kant, toen bleek dat ik niet wilde stoppen. Geschrokken kwamen we een half uurtje later bij de grens aan. Dit keer was er meer verkeer. Voor ons stond een Italiaanse kampeerauto. De beambten maakten er niet veel werk van. Ze keken even met spiegels onder de auto en lieten hem toen vrij snel doorrijden. 198
En dat terwijl een camper natuurlijk allerlei vakken heeft, waarin iets verstopt zou kunnen worden. Wij moesten wel weer alles uitladen, maar de auto werd niet nog eens gedemonteerd. Ook onze bagage werd slechts vluchtig doorzocht en na een kwartier mochten we onze reis vervolgen.
Veilig in Finland We ademden helemaal op, toen we bij de Finse douanier het inreisstempeltje in ons paspoort kregen; eindelijk weer in het vrije Westen, weg uit het land, waar we de vloek van het atheïsme hadden gevoeld als een geestelijke druk. Maar dat was geen verbeelding geweest. We hadden gezien, hoe dit antichristelijke regime met zijn afgodische leiderscultus onschuldige burgers vervolgt alleen omdat zij Jezus liefhebben. Wij reden aan een stuk door en kwamen midden in de nacht aan bij Matti en Marja-riitta. De volgende ochtend schreef ik een brief naar de organisatie ‘Kruistochten’ - tegenwoordig ‘Open Doors’ - waarin ik alles vertelde wat we hadden gehoord. Al in het volgende nummer van het nieuwsblad van ‘Kruistochten’ stond een artikel over de lotgevallen van de gemeente in Kusmolovo. Men had het verhaal ook nog via andere bronnen kunnen verifiëren, want men had allerlei ons onbekende details toegevoegd. Korte tijd later werd de uitslag van het proces tegen de drie broeders gepubliceerd. Zij kregen alledrie 5 jaar gevangenisstraf. De eigenaar van het huis - een gehandicapte man - was inmiddels ook gearresteerd. Hij kreeg één jaar cel en het huis werd verbeurd verklaard. Vijf jaar lang hebben Henny en ik - en natuurlijk vele anderen - voor deze vier broeders en hun gezinnen gebeden, iedere avond.
Ds. Hegger en de leiding van de Geest Een paar weken na onze reis bezochten wij ds. Herman Hegger in zijn huis in Velp. Wij vertelden hem onze belevenissen en hij vertelde ons de zijne. Ik wil u zijn verhaal (met onze interpretatie) niet onthouden. Ds. Hegger had besloten om mee te gaan met de georganiseerde vierdaagse excursie naar Leningrad. En zoals het Pinkstermensen betaamd, werd dit uitstapje van te voren in gebed voorbereid. Tijdens een van die bidstonden stond een vrouw op met een profetisch woord. Zij sprak uit dat de groep geen Russische bijbels mee 199
moest nemen, omdat men dan voor zichzelf en voor de gelovigen in Rusland problemen zou veroorzaken. Dit woord viel bij ds. Hegger niet in goede aarde. In zijn ogen moest het getoetst worden aan de Bijbel. En al was er dan geen passend schriftgedeelte, in zijn ogen kon de Heilige Geest nooit een openbaring geven, die inhield dat er geen bijbels meegenomen moesten worden. Gods woord is niet gebonden en moet worden verspreid. Toen hij ons het verhaal vertelde, was hij er nog steeds van overtuigd dat deze profetische uiting geen woord van God kon zijn. Hij besloot dus als enige om toch een of twee Russische bijbels mee te nemen. En zoals dat mensen van geloof betaamt, verstopte hij ze niet, maar legde ze boven in zijn koffer. Misschien verwachtte hij dat de grensposten met blindheid zouden worden geslagen en zijn koffer zouden overslaan of er gewoon overheen zouden kijken. In ieder geval werd op de Russische grens - dezelfde grenspost, die ik boven beschreef - alle bagage uit de bus gehaald en geopend. Zijn bijbel werd direct gevonden. “Van wie is deze koffer?” klonk het bars. Met volle vrijmoedigheid stak Ds. Herman Hegger zijn hand op. “Wilt u even meekomen” klonk het dreigend. Ds. Hegger moest meekomen en zich geheel uitkleden. Hij werd behandeld als een drugkoerier, die mogelijk in zijn lichaamsholten drugs had verstopt. Nadat ze hem op deze manier hadden beschaamd, mocht hij zich weer aankleden en zich bij de groep gelovigen voegen, die met enige spanning hadden zitten wachten, wat er met hem zou gebeuren. De bijbels waren natuurlijk in beslag genomen. De excursie was door de Sovjets georganiseerd om de Pinkstermensen zand in de ogen te strooien. Zij mochten behalve toeristische attracties twee kerkdiensten van geregistreerde gemeenten bezoeken. Ze werden als groep in een bepaald gereserveerd gedeelte van de kerk gezet omringd door dames van Intourist. Het werd hun totaal onmogelijk gemaakt om persoonlijke contacten met de Russische gelovigen te leggen. En in die zin konden ze dus ook geen troost en bemoediging overbrengen. Toen Herman ons dit verhaal vertelde, zei ik tegen hem: “Heeft die zuster van dat profetisch woord dan geen gelijk gekregen. De bijbels, die jij 200
had meegenomen, hebben de gelovigen niet bereikt. En door het meenemen van die twee bijbels heb je nog meer de aandacht van de KGB ( in de vorm van ‘Intourist’) op jullie groep gefocust, zodat ieder contact tussen jullie en de onderdrukte gelovigen van de Sovjetunie onmogelijk werd gemaakt”. Hij keek me heel bedenkelijk aan. Zo had hij er nog niet over nagedacht.
201
2 7 - Spanje -Noordwijk-Spanje Het moet in het jaar 1983 geweest zijn, dat Henny en ik voor de tweede keer op vakantie gingen naar Spanje. In mei waren de prijzen nog heel laag en wij konden destijds voor weinig geld een klein huisje huren in La Escala (tegenwoordig L’Escale) aan de Costa Brava. Ik meen me te herinneren, dat we om geld te sparen op de heenweg kampeerden in ons kleine sheltertje en zo min mogelijk de Franse autobaan gebruikten. Het huisje in La Escala was gelegen in de wijk Montgo, 200 m. van de gelijknamige baai, de Cala Montgo. Toen we aankwamen, waren de meeste winkeltjes en restaurantjes nog gesloten omdat het seizoen nog niet was begonnen. Dat was natuurlijk het nadeel van een dergelijk vroeg tijdstip. Het was ook nog koud. In ons kleine huisje met de naam ‘Casa Ana’ was gelukkig een ‘open haard’ en ik verzamelde dennenappels en kleinere takken in de omgeving om in ieder geval ‘s avonds wat warmte te hebben. Het huisje stond aan de rand van een stuk bos, dus brandbare materialen waren wel te vinden. Aan het prachtige strand van de Cala Montgo viel niet te zitten vanwege de koude wind. Als we er dus heen gingen, kropen we ergens tussen de hoge rotsen om enige beschutting van de wind te hebben en dan toch van de zon te kunnen genieten. We maakten prachtige tochten in de omgeving.
Baptistengemeente Het allerbelangrijkste van deze vakantie waren de geestelijke gebeurtenissen. Zij zouden op ons eigen leven en dat van anderen een blijvende impact hebben. Wij gingen op zoek naar een evangelische gemeente en ontdekten dat er in La Escala zelf een kleine baptistengemeente was. Natuurlijk wilde ik erheen. De eerste keer dat wij er kwamen - op een bijbelstudieavond - waren er uitsluitend Spanjaarden. Zij waren erg vriendelijk jegens ons. Ik had gelukkig mijn Spaanse Bijbel bij me voor het geval dat wij misschien tegen Spaanse mensen konden getuigen. Omdat de voorganger vrij rustig sprak (een echte baptistenprediker), kon ik redelijk wat van zijn prediking verstaan en voor Henny vertalen. Dit viel trouwens nog niet mee. Ik had destijds 202
als student in de geologie wel wat Spaans geleerd, maar dat was vooral voor het dagelijks spraakgebruik bestemdgeweest. Ik was echt niet ingewijd in de ‘tale Kanaäns’, het typische taalgebruik van de gelovigen. Maar ik deed mijn best. De mensen waren na de dienst heel vriendelijk tegen ons. Ze vertelden, hoe enige jaren tevoren, toen Generaal Franco nog president was, de evangelische gelovigen het best wel moeilijk hadden. Officieel was in Spanje de rooms katholieke kerk de enig toegestane. De andere geloofsgemeenschappen werden oogluikend getolereerd. Na Franco’s dood was er een parlementaire democratie gekomen met een grondwet, waarin de vrijheid van godsdienst was vastgelegd. Nu konden de evangelischen openlijk evangeliseren, campagnes houden, gebouwen huren, boeken drukken enzovoort. Door de achterliggende periode van vervolging waren de gelovigen in ieder geval zeer gemotiveerde mensen.
Gelovigen uit Noordwijk We besloten ondanks de taalproblemen toch drie dagen later, op zondag, opnieuw naar die gemeente te gaan. Tot onze verbazing en vreugde arriveerden er ineens nog vier Nederlanders. Wij stelden ons aan elkaar voor. Het waren de familie van Ravensbergen uit Noordwijkerhout en een familie uit Valkenburg bij Leiden. Ze waren betrokken bij de handel in bloembollen. Ze spraken geen enkel woord Spaans. En ik stelde dan ook voor dat ze vóór ons zouden gaan zitten. Ik zou proberen de prediking te vertalen. Ik had geluk. De voorganger van die avond was een Amerikaan, die Spaans probeerde te spreken. En omdat hij niet zo vlot was en zijn woordenschat ook wat beperkter, kon ik hem uitstekend vertalen. Na de dienst bleven we wat staan napraten. Ze vertelden ons, dat ze een week logeerden in Rosas in het huis van een tandarts uit Noordwijk. Ze kenden elkaar, omdat ze allemaal betrokken waren bij een interkerkelijke evangelisatievereniging, die zijn activiteiten had in de omgeving van Noordwijk. Ze waren op dat moment allemaal nog lid van een van de traditionele kerken, maar er bestond het plan om deze evangelisatievereniging om te bouwen tot een gemeente. Omdat wij in La Escala woonden, nodigden wij dit viertal uit om bij ons een kop koffie te komen drinken en dat namen ze gretig aan. We hadden het goed met elkaar. We spraken over de dingen 203
van Gods koninkrijk en we zullen heus ook wel iets over de Heilige Geest hebben verteld. Toen zij aan het eind van de middag afscheid namen, stelde ik voor dat we nog samen zouden bidden.
Profetisch gebed Tijdens het gebed - Henny en ik waren de enigen, die hardop baden - ervoer ik dat de Heer mij profetisch inspireerde. Tegelijkertijd had ik het idee dat ik deze mensen, die nog in de traditionele kerk zaten, niet kon ‘overvallen’ met een rechtstreeks profetisch woord. Ik besloot de openbaring dus te ‘verpakken’ in de vorm van een gebed. Toen ik voor elk van hen had gebeden, stonden bij alle vier de tranen in de ogen. Twintig jaar later zou Aat van Ravensbergen tegen mij zeggen: “Ik zal nooit vergeten, hoe je ons destijds in Spanje hebt gezegend”. Vele zijn de rampen van de rechtvaardige De duivel realiseerde zich beter, wat er uit dit contact zou voortkomen, dan wij. Wij wisten nog helemaal niets. Maar vanaf die avond werden wij door rampspoed overvallen. De volgende dag - wij zaten in ons voortuintje - liep Henny naar het toilet en slaakte een luide gil. Er stond een vreemde man in onze slaapkamer en doorwoelde onze spullen. De man schrok net zo hard als zij, vluchtte door het openstaande raam naar buiten en rende weg. Er was gelukkig nog niets gestolen. De dag erna wilde ineens ons toilet niet meer doorspoelen en liep ook het water uit de gootsteen nauwelijks meer weg. Er moest ergens een verstopping zijn. Wij gingen naar het sleuteladres en meldden ons probleem. De juffrouw van de receptie overlegde en kwam even later terug. “De wijk waarin u woont heeft helemaal geen riolering”, zei ze. “Er moet ergens een beerput zijn. Wij zullen een wagen sturen, die de beerput zal leegpompen”. Ondertussen zaten wij echter met de vuiligheid. Wij gingen maar zoveel mogelijk naar cafeetjes om onze behoefte te doen en gooiden ons (af)was water maar in de tuin, maar het was toch wel vervelend. Een paar dagen later kwam dan de grote tankauto met slurf; het zelfde type, waarmee ze ook bij ons verstopte rioleringsputten leegzuigen. De mannen vroegen ons waar de beerput was. Maar wij wisten het niet. Wij zochten met hen rondom het huis of er ergens een tegel was, waaronder zich de opening van de beerput bevond. Maar wij konden niets vinden. Misschien had de eige204
naar de beerputopening wel afgesloten en er zand over gegooid, waardoor er nu planten op stonden? Hoe dan ook, geen beerput te vinden en dus bleven we met de verstopping zitten. De receptie van het sleutelkantoor belde met de Franse eigenaar van het huisje, maar deze bleek onbereikbaar. Intussen bleven wij met het ongemak zitten. Wij konden niet naar onze eigen WC. Mijn kennis van de Spaanse taal bewees zich opnieuw als zeer belangrijk. Men kon niet doen of men me niet goed begreep. Bovendien kon ik ook verstaan wat zij tegen elkaar zeiden. Na enig aandringen zag de receptioniste wel in, dat wij geholpen moesten worden. Omdat we nog maar 5 dagen vakantie hadden, zei ze: “Er staat wel een huis leeg, dat op dit moment nog niet verhuurd is. Pas volgende week is het verhuurd en komen de eerste gasten. Wij kunnen u er voor de komende 5 dagen wel laten wonen. Niemand heeft daar nadeel van”. Ze bracht ons naar ons nieuwe onderkomen. Een veel mooier huis, in onze ogen een paleisje, met prachtige meubelen, met een dakterras en een hele mooie slaapkamer op het dak. Ik knipoogde tegen Henny. ”Zie je wel, hoe God ons zegent, na die misère met het overlopende toilet?” We moesten wel al onze spullen, kleding, levensmiddelen etc. verhuizen. Maar het was zeker de moeite waarde. Wij waren koningskinderen.
Beroofd Vijf dagen later vertrokken we huiswaarts. We reden door de uitlopers van de Pyreneeën bij Le Perthus, over de Frans/Spaanse grens tot voorbij Perpignan. Het was prachtig weer, heerlijk warm, een groot verschil met de voorgaande 2 weken, toen we nauwelijks aan het strand konden zijn. Henny stelde voor om onderweg naar het strand te gaan. Ik had er niet veel zin in. Als ik eenmaal in de auto zit wil ik ook doorrijden. Maar ze wilde het perse, dus stemde ik toe. We bogen van de weg af en reden naar Port Barcares aan de Franse kust (Languedoc). We zagen ergens een vrij strandje, waar heel wat auto’s stonden en parkeerden daar ook onze auto. Nog geen twintig meter van onze auto zetten we onze ligstoeltjes neer. Ik liep naar de auto en pakte mijn fototoestel, liep bij de auto vandaan om van Henny een foto te maken, toen er ineens iets gebeurde. Met gierende banden en een grote stofwolk zag ik een auto wegscheuren. 205
Ik rende terug maar het was al te laat. Ik had nagelaten voor die paar tellen de auto op slot te doen en terwijl ik mijn rug naar de auto had gekeerd en naar Henny toeliep, was er al iemand van de andere kant naar mijn auto toe geslopen en had de deuren geopend en onze tassen met papieren en geld weggegrist. Vervolgens was hij in de klaarstaande auto van zijn compagnon gesprongen. Door de stofwolken kon ik ook geen kenteken meer waarnemen. Ik had de autosleutels nog in de hand. Ik had drie betaalcheques in een tasje om mijn lijf. Maar onze passen, onze betaalpassen, onze huissleutels en al ons contant geld waren weg. Er waren nog andere dingen weg, onvervangbare dingen, die in Henny’s portemonnee zaten: de enige foto van Henny toen ze 17 jaar oud was samen met Howard, gemaakt in Kalsching in Bohemen (Tsjechië) en dan die unieke foto van Henny en haar zusje Thea in Dirndl jurkjes, gemaakt toen zij beiden als kind bij de familie Prinz in Kalsching logeerden, ergens tussen 1939 en 1941. Hoe moest dit nu verder? Henny werd woedend. “Hoe kon je zo stom zijn om de auto open te laten?”. “Ik wilde alleen maar een foto maken en daarna het fototoestel weer in de auto leggen. Bovendien, we zitten toch maar twintig meter bij de auto vandaan?” Henny huilde: “Wat moeten we nu?” “We moeten eerst naar de politie om aangifte te doen. Dan moeten we zien, dat we aan geld komen, want anders kunnen we niet eens terug. We kunnen niet eens de benzine en de overnachtingen betalen”. Wij reden naar Port Barcares. Het was zaterdag, rond het middaguur. Het duurde de nodige tijd, voordat we met behulp van een vriendelijk agent de papieren hadden ingevuld. Ik vroeg hem hoe ik eventueel aan geld kon komen. Hij vertelde dat er in Perpignan wel een Nederlandse consul was, maar die was zeker op zaterdag niet te bereiken. “Als u met uw betaalcheques en met het aangifteformulier maandag naar een bank gaat en u weet de pincode van uw betaalpas, dan zullen ze u wel geld geven” zei hij. “Maar ik heb zelfs geen geld om twee nachten te overnachten en ook niet genoeg benzine om thuis te komen”. “Wij kunnen u daarbij helaas niet helpen” zei hij. Ik probeerde het bij een grote supermarkt. Ik vertelde in mijn beste Frans wat er gebeurd was en vroeg of ze mij op een betaalcheque aan geld konden helpen. “Nee, dat gaat niet. U kunt bij uitzon206
dering hier wel levensmiddelen kopen en die dan met een betaalcheque afrekenen. Maar wij mogen u geen contact geld geven”. Toen er geen mogelijkheid was om aan geld te komen, besloten we maar een stuk in de richting van Nederland te rijden, een hotel te zoeken en te vertellen dat we pas maandags konden betalen. Zo reden we bij Narbonne het bergland van de Cevennen in en vonden bij St. Pons een aardig hotelletje. We vertelden de baas, wat er aan de hand was. We lieten hem onze betaalcheques zien en ons aangifteformulier. Hij stemde toe dat we bij hem twee nachten konden blijven en in zijn hotelletje iets konden eten. Wij snapten hier niets van. Waar was Gods bescherming? Goed, ik was dan wel onvoorzichtig geweest, maar ik kon toch niet weten dat de dieven daar gewoon op de loer lagen. Ik beschuldigde van mijn kant Henny: “Jij moest zo nodig op de terugreis aan het strand zitten. Als we mijn wil hadden gedaan, was dit allemaal niet gebeurd. Dan waren we morgenavond gewoon thuis geweest”. Ik probeerde een verklaring voor het gebeurde te vinden.
Is God iets van plan? Op een goed moment zei ik tegen Henny: “Ik denk, dat er iets bijzonders gaat gebeuren, dat Gods iets moois met ons van plan is en dat de duivel ons daarom aanvalt. Hij ziet de zegen van God en probeert daarom al van te voren onze vreugde te bederven”. Henny reageerde: “Je hebt mooi praten. Als jij de auto direct achter je had afgesloten was dit allemaal niet gebeurd”. Toch zou ik gelijk krijgen, maar dat duurde nog even... We verbleven dus twee extra dagen in de Cevennen. Door het gebeurde konden we er niet echt van genieten. We gingen ook niet lekker eten in ons hotelletje, maar namen het allereenvoudigste. We beseften namelijk drommels goed dat niet alleen ons contante geld weg was, maar dat we ook onze paspoorten, rijbewijs en huissloten moesten laten vervangen. Toen het maandag geworden was, reed de eigenaar van het hotelletje met ons naar St. Pons. De beambten bij de plaatselijke bank waren ons welgezind en we kregen geld op onze betaalcheques. We betaalden de hoteleigenaar en belden nog een keer met de politie in Port Barcares, of misschien Henny’s (lege) tas was teruggevonden. Vaak nemen de hedendaagse struikrovers alleen wat ze 207
kunnen gebruiken en laten ze de tassen en portemonnees langs de kant van de weg achter. Maar er was niets gevonden. Toen reisden we huiswaarts. Nog een beetje teleurgesteld. Na twee dagen kwamen we thuis. De dieven waren ons gelukkig niet voor geweest. Ze hadden namelijk ons adres en onze huissleutels. We vervingen de sloten en voelden ons toen toch wel weer wat veiliger.
Uitnodiging Na een aantal weken ging de telefoon. Het was br. Aat Ravensbergen uit Noordwijkerhout. Of we hem nog herinnerden? Natuurlijk deden we dat. Hij vroeg of ik bereid was op een zondagmorgen in Noordwijk te komen spreken bij hun evangelisatievereniging. Inmiddels waren ze al een eind gevorderd om een onafhankelijke gemeente te worden en ze hielden nu diensten op zondagmorgen. Wij wilden dat natuurlijk graag doen. Henny en ik vroegen de Heer, waarover ik zou spreken en we wisten direct: Wedergeboorte uit water en Geest Het moet gaan over de wedergeboorte; de wedergeboorte uit water en Geest. Toen hadden wij beiden al de visie dat de wedergeboorte (‘uit water en Geest’) niet compleet is zonder een doop in water en een vervulling met de Heilige Geest. Wij reisden dus op de bewuste zondagmorgen naar Noordwijk, waar deze gemeenschap een gebouw had gehuurd op de duinenrij aan de zee. Tijdens de voorbidstond merkten wij al dat lang niet alle aanwezigen ‘wedergeboren’ waren. Mijn prediking viel dan ook niet bij iedereen even goed. Op mijn uitnodiging kwamen 8 mensen naar voren, die zich wilden laten dopen. Onder hen was Piet Verhoef, de bewuste tandarts uit Noordwijk, die een huis bezat in het Spaanse Rosas. Maar na de dienst werd ik ronduit aangevallen en kreeg ik allerlei verwijten naar mijn hoofd. Ik had toch kunnen aanvoelen dat niet iedereen het eens zou zijn met mijn verhaal. Velen meenden dat het genoeg was om bekeerd te zijn. De noodzaak van een doop met de Heilige Geest werd niet door iedereen gezien, ook niet door alle leiders. Ze lieten mij merken dat ze me nooit meer zouden uitnodigen. Een beetje teleurgesteld reden we terug naar huis. Maar nauwelijks waren we thuis, of de telefoon ging. Een van degenen, die zich had aangemeld voor de doop, vroeg ons of wij op zijn doopdienst aanwezig wilden zijn. Weliswaar hadden de leiders ons afgewezen, 208
maar hij nodigde ons uit om op zijn doopfeest aanwezig te zijn. En zo reisden we een paar weken later naar Leiden, waar de ‘gemeenschap De Ark’ een baptistenkerkje had afgehuurd om haar doopdienst te houden. De leiders keken een beetje sip dat wij er weer waren, maar ze konden het moeilijk verbieden. Wij waren gewoon uitgenodigd. Na afloop van de dienst kwam broeder Piet Verhoef, die net gedoopt was naar ons toe. Hij zei: “Ik heb gehoord dat je wel eens cursussen geeft over de doop in de Heilige Geest en de gaven van de Geest”. “Dat klopt” zei ik.
Cursus over de Heilige Geest “Zou je een dergelijke cursus ook in Noordwijk willen geven?” vroeg hij. Ik zei dat ik dat wel wilde doen, als hij ten minste 8 belangstellenden had en onze reiskosten werden betaald. “Dat gaat wel lukken” zei hij, “Ik bel je wel”. De week erop belde hij inderdaad. Hij had 16 geïnteresseerden en de cursus kon dus doorgaan. Wij van onze kant namen uit Amsterdam Oscar Estrada mee, een jonge Antiliaanse broeder, die pas vervuld was met de Geest, dan Bernard Terlouw, een studiegenoot van mij, die destijds dus ook theologie studeerde en door ons was meegenomen naar de conferentie van Opwekking en ten slotte mijn zus Eva en haar man Jeroen. Zo waren er dus buiten ons twintig mensen. We reserveerden 7 woensdagavonden en het feest kon beginnen. Gedurende de cursus onderwezen we over de doop met de Heilige Geest en de redenen, waarom dit soms niet lukt; door zonden van onreine of occulte aard. Vervolgens onderwezen we over de tongentaal, daarna over profetie en daarna over de andere gaven. Steeds hadden we praktijksessies, waarbij aan het begin Henny en ik de enigen waren die profeteerden. Gaandeweg kregen ook anderen vrijmoedigheid om zich naar de gaven uit te strekken en begonnen in tongen te spreken en te profeteren. Ondertussen werden er zonden beleden en opgeruimd en handen opgelegd voor de doop met de Heilige Geest. De cursus was eigenlijk een groot feest. Als ik nu, bijna 25 jaar later, terugkijk, dan kom ik tot de conclusie dat de meeste deelnemers aan deze cursus in een of andere vorm van bediening terecht zijn gekomen en daarin nog altijd functioneren. Bernard Terlouw is directeur van de MAF in Kenia. Lennie van Roijen werkt nog steeds voor YWAM. Johan en Trees Witmer 209
werken voor Philadelfia. Jan en Bep Kloos zitten in de oudstenraad van de evangelische gemeente in Rijnsburg, de anderen hebben voor het merendeel leidinggevende functies in gemeenten in Rijnsburg, Katwijk en Noordwijk.
Henriëtte Verhoef Terwijl wij met de studieavonden bezig waren, keek de dochter des huizes, Henriëtte Verhoef, enigszins argwanend toe. Maar ze luisterde wel. Zij was ernstig gehandicapt. Ze had een verkromde ruggengraat en daardoor een misvormde lichaamsbouw. Ze was toen 16 jaar oud. Haar lengte was misschien 1.30 m. Op een goed moment kreeg ik een woord van de Heer voor haar. Toen brak ze en stortte zich ook in het avontuur met God. Aan het eind van de cursus kreeg Henny een woord voor haar: Ze zou Gods woord prediken en op de kansel staan. Iedereen dacht dat zo iets nooit zou gebeuren. Maar toen Henriëtte twintig was, vertrok ze naar YWAM. Ze reisde naar Griekenland en predikte daar het Evangelie. Als er wat grotere afstanden lopend afgelegd moesten worden, nam iemand haar eenvoudig op de schouders, want ze woog maar weinig. Later zou ze nog enige tijd met YWAM in Amsterdam evangeliseren, waarbij ze op de Dam het evangelie verkondigde. Juist het contrast tussen haar handicap en de stralende vreugde van de Heer trof vele toehoorders. Zo mocht zij velen tot Jezus leiden. Inmiddels zijn Piet Verhoef en zijn dochter Henriëtte gestorven en overgegaan naar Gods heerlijkheid. Maar beiden hebben in hun leven het geweldige avontuur met God beleefd. Op zichzelf was de zegen die wij aan deze groep mochten uitdelen meer dan de moeite waard en we kregen daardoor ookeen andere visie op de diefstal van onze spullen. Inderdaad is het vaak zo dat we geconfronteerd worden met satanische tegenstand, kort vóór of kort na het begin van een bijzonder werk van God. In de jaren daarna hebben we menig maal een cursus over de werkingen van de Geest mogen houden in deze omgeving. Sommige werden georganiseerd door plaatselijke gemeenten, andere waren het initiatief van Preinie Heyl, een vriendin van Ricky Verhoef. Zij was erg bedreven in het organiseren van kleine conferenties. Zo zouden in de navolgende jaren nog tientallen vervuld worden met de Heilige Geest en de meesten gingen ook func210
tioneren in gaven van de Geest. Nog altijd kom ik mensen tegen, die tegen me zeggen: “Gordon, misschien herinner je me niet meer, maar destijds hebben jij en Henny me de handen opgelegd voor de doop met de Heilige Geest. En jullie hebben profetische woorden over me uitgesproken. Het is allemaal in vervulling gegaan”.
“Laat deze auto los!” Ik herinner me nog heel goed dat we in 1994 een cursus hielden bij Preinie Heyl thuis in Warmond. We hadden een aantal avonden gedaan, waarbij iedereen was vervuld met de Heilige Geest en in tongen was gaan spreken. Toen kwam de laatste avond, waarop Henny en ik - soms samen met anderen - aan iedereen een profetisch woord van de Heer zouden doorgeven. We reden toen in een vrij nieuwe Nissan Sunny met een heel aparte zilvergroene lakkleur. De auto had net twee dagen tevoren een grote beurt gehad. Het was winter, een uur of zeven ‘s avonds. Het was al donker en erg druk op de weg. We waren vanuit Zeewolde net Schiphol voorbij gereden. De snelweg heeft daar maar liefst tien rijstroken. Om wat voor reden dan ook bevonden we ons op de meest linkse rijstrook. Ineens zag ik de verlichting van het dashboard vager worden en uitgaan. Nauwelijks was dat tot me doorgedrongen of ik merkte dat ook de elektronische injectie van de motor was uitgevallen; de verlichting deed het ook niet meer. Vanwege de snelheid reed de auto nog wel een stuk door, maar hij was vrijwel onbestuurbaar, omdat ook de stuurbekrachtiging niet meer werkte. Op dat moment is de eerste gedachte: “Hoe kom ik met deze auto, zonder verlichting, zonder werkende richtingsaanwijzers of waarschuwinglichten, zonder werkende motor en zonder stuurbekrachting van de 5e rijstrook op de vluchtstrook aan de rechterkant; en dan het liefst levend, zonder ongelukken te veroorzaken”. Wij bevonden ons in acuut levensgevaar. Maar direct na die eerste gedachte realiseerde ik me dat we op weg waren naar een heel bijzondere bijeenkomst. Het was de avond van de profetsiche woorden. En in een tijd, waarin er in de gemeenten en op conferenties nauwelijks meer werd geprofeteerd, zagen de cursisten hier heel erg naar uit. Voor de meesten was het de eerste keer dat ze een profetisch woord ontvingen. Tegelijk realiseerde ik me dat er maar een persoon belang bij kon hebben dat we niet in Warmond zouden aankomen. 211
In de naam van Jezus richtte ik me tot de auto en riep: “In de naam van Jezus; duivel, laat deze auto los!” Op datzelfde moment zag ik de dashboardverlichting terugkomen en merkte hoe de benzine weer in de motor werd geïnjecteerd. De motor kreeg weer kracht, de koplampen gingen aan, de stuurbekrachtiging werkte weer en we konden gewoon onze reis vervolgen. Het werd een heerlijke avond. En wij, wij waren bijzonder verheugd, omdat wij de overwinningskracht van Jezus zo concreet hadden gezien. En -minder belangrijk - kennelijk waren wij voor de duivel voldoende bedreigend dat hij had geprobeerd ons iets te laten overkomen.
Maar het verhaal is nog lang niet af Laat ik eerst nog maar even in Noordwijk blijven. Twee jaar na de onverkwikkelijke samenkomst in Noordwijk in 1984, waarbij wij bijna werden weggekeken, ging opnieuw de telefoon. Iemand uit de leiding van de inmiddels zelfstandige evangelische Gemeente ‘De Ark’ in Noordwijk. “Of ik nog bereid was daar een spreekbeurt te vervullen?” Ik was verbaasd. Natuurlijk wilde ik dat wel. Er werd een afspraak gemaakt en Henny en ik baden de Heer om leiding, waarover ik dan wel zou moeten spreken. De Heer was duidelijk: Over de doop met de Heilige Geest en het spreken in tongen. Ik zag er wel tegen op. Om deze reden was ik vorige keer - inmiddels 2 jaar geleden - heftig aangevallen en had men mij nooit meer uitgenodigd. En zou ik dan uitgerekend dat onderwerp aan de orde stellen? Maar natuurlijk gingen wij gehoorzamen. Toen wij op de bewuste zondag in Noordwijk aankwamen, troffen wij een heel andere sfeer aan. Er was verlangen naar de doop in de Geest. Er werd ook tegen me gezegd: “Twee jaar geleden waren we er nog niet aan toe, maar vandaag zie we de dingen anders”. Na de zangdienst begon ik met mijn prediking over de noodzaak van de vervulling met de Geest voor iedere gelovige. En terwijl ik stond te prediken gebeurde er iets vreemds. Wij hadden zoiets nog nooit gezien. En niemand had zoiets ooit in Nederland gezien.
Der Drache Hoog in de Alpen was een nieuwe sport ontstaan: het ‘Drachenfliegen’, niet te verwarren met het huidige ‘paragliding’ dat veel minder gevaarlijk is. De ‘Drache’, het Duitse woord voor ‘draak’, maar ook voor de typisch Chinese ‘vlieger’, die in China meestal een drakenkop heeft, is een grote driehoekige vlieger met zijden van 6 212
à 7 meter. Onder de vlieger bevindt zich een tuig waarin de piloot ligt; hoofd naar voren, voeten naar achteren, buik naar beneden. Door de vorm van de ‘Drache’, gelijkend op een straaljager en door de gestroomlijnde lichaamshouding van de piloot (liggend), kunnen er heel hoge snelheden worden behaald. De piloot is uiterst kwetsbaar, omdat hij op zijn buik ligt en dus het risico loopt een ‘buiklanding’ te maken. Het ‘Drachenfliegen’ heeft tegenwoordig plaats gemaakt voor het ‘paragliden’, waarbij gebruik wordt gemaakt van een parachute, die de vorm heeft van een matras. De piloot staat of zit rechtop. Er worden veel minder hoge snelheden bereikt en er is duidelijk minder levensgevaar. Maar na deze uitweiding weet u wel, waar ik heen wil. Er kwam een ‘Drache’ met piloot langs het gebouw vliegen en niet alleen vloog hij langs het gebouw, maar hij bleef voor het gebouw heen en weer vliegen, een paar minuten lang. De piloot maakte gebruik van de krachtige Westenwind, die bij het aanstormen op de duinenrij gedwongen naar omhoog werd afgebogen. Hij maakte gebruik van deze opstijgende luchtstroom en balanceerde zo voor ons gebouw heen en weer. Ik zag het direct door de grote ramen, maar ook de gemeente zag het en ik merkte hoe mensen elkaar aanstootten en elkaar opmerkzaam maakten op dit buitengewone verschijnsel. Ineens wist ik dat God er een bedoeling mee had. Dit was geen toeval. Ik zei: “Mensen kijk eens naar buiten”. Dat deden ze toch al. “Wanneer wij een gemeente willen zijn gebaseerd op menselijke verstandelijke overleggingen en beredeneringen, zullen wij nooit hoger komen dan 2 meter. Ons niveau en onze mogelijkheden zijn menselijk en hebben menselijke maten.
Dan zweef ik op de wind, gedragen door Uw Geest Maar wanneer de Geest van God in en door ons heen werkt, worden wij uitgetild boven onze menselijke beperkingen en bereiken we grote hoogte. Zoals de wind deze vlieger omhoogstuwt en de piloot optilt, zo kan de Wind van de Geest ons ook optillen boven onze menselijk beperkingen. En dat is wat God wil: Een gemeente vol van zijn kracht. Er had geen doeltreffender illustratie kunnen zijn. Toen ik aan het 213
eind van de prediking een uitnodiging deed, kwamen er 22 mensen naar voren. Wij en een paar anderen legden hun individueel de handen op en allen werden vervuld met de Heilige Geest. Toen sloten we de dienst af. We lieten daarna deze tweeëntwintig in een kring staan en legden hen de principes van de tongentaal uit. Daarna begonnen wij luid en duidelijk in nieuwe tongen te bidden en de een na de ander viel ons bij. Na een paar minuten spraken alle 22 in tongen en de happening eindigde met grote vreugde en een spontane rijdans. Sindsdien ben ik nooit meer uit Noordwijk weggeweest. Tot op heden heb ik een goede relatie met de gemeente en geniet veel vertrouwen bij het leiderschap. Ik zei al, dat dit de ene kant van het verhaal was, want er is nog een andere kant. Het was inmiddels 1984/5. Ik was ingezegend als voorganger van de Pinkstergemeente in Zaandam. Tijdens de inzegening, door de toenmalige voorzitter van de Broederschap van Pinkstergemeenten (nu: VPE), Herman van Amerom, had ook Ds. Leenhouts gesproken en Henriëtte Verhoef had een zelfgemaakt lied gezongen. Ik zat tot over mijn oren in het werk. Ik had nog een jaar te gaan in de theologiestudie, gaf les op de Centrale Pinkster Bijbelschool (nu: ‘Azusa’), bekleedde het voorgangerschap en was ook nog actief in de verbouwing van de nieuwe zaal, die de Pinkstergemeente ging betrekken.
Naar Rosas Ineens werden we gebeld door Piet Verhoef uit Noordwijk. Henny was alleen thuis en nam de telefoon aan. Hij vroeg: “Hebben jullie dit jaar al vakantie gehad?” “Nee” moest Henny bekennen. We hadden eigenlijk geen tijd en ook nauwelijks geld. Toen zei hij dat zijn villa in Rosas in Spanje een paar weken leegstond. En of wij zin hadden daar onze vakantie te houden. Nu dat wilde Henny wel, maar we hadden geen geld om een huis in Spanje te huren en zeker geen villa. “Het is natuurlijk gratis” zei hij, “jullie hebben zoveel voor ons betekend in het afgelopen jaar. We zijn zo door jullie gezegend! We kunnen jullie nooit teruggeven, wat jullie ons gegeven hebben. Maar we willen heel graag doen, wat we wel kunnen”. Nu jullie begrijpen dat we dit aanbod graag aannamen. We hadden geen idee, waar we zouden terecht komen, maar het leek ons geweldig. 214
We gingen een avondje bij de fam. Verhoef in Noordwijk langs. Toen vertelde hij ons dat hij sinds kort contacten had gekregen met evangelische zigeuners, die hun samenkomst hadden in de stad Figueras. Hij beschreef ons gedetailleerd, hoe we er konden komen en wanneer de diensten waren. Eigenlijk was er iedere avond dienst met uitzondering van zaterdags. Het leek ons wel wat om zo iets een keer mee te maken; zeker omdat Henny’s moeder een zigeunerin was en Henny dus wel iets met het zigeunervolk had. Zo reisden wij eind augustus af naar Rosas aan de Costa Brava. Het huis was gelegen in een villawijk met de naam Villas Paradisas. Deze wijk was gebouwd tegen de helling van een berg, waardoor alle huizen uitzicht op de baai van Rosas hadden. Bij mooi weer kon je aan de ene kant kijken tot Estartit en aan de andere kant de besneeuwde toppen van de Pyreneeën zien. Toen we aankwamen, wisten we niet wat we zagen. Vanaf de weg was er een lange muur die de privacy waarborgde. Aan de andere kant van die muur lag een groot zwembad met een geweldig terras. Het zwembad kon verwarmd worden. Eens per week kwam de badmeester de kwaliteit van het water beoordelen en werd het bad schoongemaakt met de ‘onderwaterstofzuiger’. Regelmatig zagen we ook een tuinman, die zich om de planten bekommerde. Nee, zo iets zouden wij zelf nooit kunnen huren, zeker niet gedurende de maand augustus. We waren intens dankbaar en voelden ons de koning te rijk. Wij konden ons vanwege mijn theologiestudie geen financiële escapades veroorloven, maar de Heer zorgde royaal voor ons. Toen wij in Rosas aankwamen, hadden we nog geen flauw idee dat dit het begin betekende van een nieuw stuk bediening. Op een goede avond reden we met een onbevangen nieuwsgierigheid naar Figueras om op zoek te gaan naar de zigeunergemeente. Wij dachten net als twee jaar te voren in de baptistengemeente van La Escala gewoon een dienst mee te maken en weer weg te gaan. Maar het zou heel anders lopen.
Ontmoeting met zigeuners Wij vonden met behulp van de routebeschrijving van Piet Verhoef aan de achterkant van Figueras het zaaltje, waar de zigeuners samenkwamen. Het was een soort van gymnastiekzaaltje. Op de buitenmuur stond met rode verf geschreven: ‘Iglesia Filadelfia’. 215
Wij parkeerden de auto, gingen naar binnen en zetten ons op de achterste rij. Het zaaltje was van binnen witgekalkt en totaal kaal. Ergens op de muur stond geschilderd: ‘Jesus es Amor’ (Jezus is liefde). Stoelen waren er niet; er waren alleen een paar planken bevestigd op kratjes. Het deed ons denken aan de ondergrondse gemeente in Kusmolovo in Rusland. Er waren al een stuk of twintig mensen binnen. Een jongeman maakte zich uit de groep los en kwam naar ons toe. Hij begroette ons hartelijk en stelde zich voor. Juan heette hij. Hij was de voorganger, de ‘pastor’ van de gemeente. Toen vroeg hij, wie wij waren. In mijn beste Spaans vertelde ik dat wij Nederlandse gelovigen waren en ik leiding gaf aan een kleine Pinkstergemeente. Hij vroeg mij of ik aan het begin van de dienst de groeten van de gelovigen in Nederland wilde overbrengen. Dat wilde ik best doen. Toen begon de dienst. Tot onze verbazing waren er geen muziekinstrumenten. Wij hadden altijd gedacht dat de zigeuners zo muzikaal waren, maar dat bleek grof tegen te vallen. Er werd door een jongeman ritmisch op een kistje (cajon) geroffeld. De melodieën van de liederen waren ons totaal onbekend. Het waren duidelijk eigen liederen met lange uithalen, zoals we die wel kenden uit de flamencomuziek. De liederen bestonden deels uit refreinen, die door iedereen werden meegezongen, maar ook uit solostukken die door een van de voorzangsters ten gehore werden gebracht. Dat waren zusters die op de voorste rij zaten. Er was niet zoiets als een zangleidster of -leider. Dikwijls werden die sologezangen vanuit een spontane inspiratie gezongen. Ik bedoel dat de woorden ter plekke werden bedacht of door de Geest ingegeven. De lange uithalen aan de liederen gaven de mogelijkheid met de lengte van de zinnen te ‘smokkelen’. Ik bedoel dit; als een zin te kort was, kon je de woorden gewoon verlengen (hallelu-u-u-u-ja). Was de zin te lang, dan werd gewoon de melodie wat uitgerekt. Overigens werd er soms ook heel vals gezongen. Na een paar liederen wenkte Juan mij naar voren. Hij vertelde de gemeente dat wij uit Nederland kwamen en daarna bracht ik van de gelovigen in Nederland de groeten over. Ik vertelde dat ik ooit als student geologie in Spanje had gewerkt een beetje Spaans had geleer. Verder vertelde ik dat wij heel blij waren dat er onder de zigeuners zoveel mensen tot Jezus waren gekomen. En dat die blijdschap des te groter was, omdat Henny’s moeder een zigeunerin was. De gemeente knikte welwillend en sommigen riepen: “Alleluia”. 216
Toen zei Juan tegen mij dat Henny een lied moest zingen. Ik riep dus Henny naar voren en zei tegen haar dat ze een lied moest zingen. Ze protesteerde en zei: “Ik kan niet solo zingen. Dat klinkt nergens naar”. Ik mocht niet laten merken dat wij een meningsverschil hadden en zei dus op heel lieve toon: “Henny je hebt geen keus. Je zou ze beledigen als je niet ging zingen. Het moet!”. Ze protesteerde opnieuw en zei: “Ze verstaan er toch niets van”. En weer met een hele vriendelijke stem zei ik: “Ik zal de tekst van de liederen wel vooraf vertalen. Maar je komt nu gewoon naar voren. Je kunt niet blijven tegenspreken”. Gelukkig kwam ze. Ze zocht een aanbiddingslied uit. Ik vertaalde de tekst en hielp haar met de begintoon. Toen sloot ze haar ogen en begon een van onze aanbiddingsliederen te zingen, die natuurlijk een totaal ander karakter hebben dan de meer schreeuwerige zigeunerliederen. Ze zong er nog een en nog een. Toen opende ze haar ogen en de halve gemeente zat in tranen. En ze riepen spontaan: “La presencia de Dios!”, ofwel: “we voelen de aanwezigheid van God”. Toen konden we weer gaan zitten. Ik had mijn plaats nog niet bereikt of Juan vroeg me ten overstaan van de hele gemeente of ik niet het woord wilde brengen. Ik schrok er van! Prediken in het Spaans? Dat ik me in die taal kon redden, wist ik wel. Maar prediken is heel wat anders. En daarbij gaat het niet alleen om de woordenschat, maar ook om die intonatie die nodig is om de boodschap overtuigend te doen klinken. Aan de ene kant bekroop me de angst. Maar tegelijkertijd wist ik dat de Heer een uitdaging voor me neerlegde, die ik niet moest weigeren. Ik antwoordde dus dat ik dat wel wilde doen, maar dat ik een dag nodig had om het voor te bereiden. “Overmorgen kom ik om het woord te prediken” zei ik.
De vloek van occultisme Thuisgekomen vroegen wij de Heer om een onderwerp om over te prediken. Henny sloeg de Bijbel open en trof een gedeelte over toverij en occultisme. We begrepen beiden wat de Heer bedoelde. Veel zigeuners hebben zich beziggehouden met waarzeggerij tegen betaling. Dit heeft geweldige consequenties. In de eerste plaats bewerkt dit een barrière tegen het werk van de Heilige Geest. Vaak wordt 217
Gordon en Juan achter de preekstoel
iemand niet vervuld met de Geest, totdat de zonden van occultisme zijn beleden en de occulte machten zijn verjaagd. Ten tweede brengt het een vloek over het eigen leven en over het nageslacht, ‘tot in het derde en vierde geslacht’. Ik was een hele dag bezig om met behulp van de Heilige Geest en een woordenboek een verhaal op te schrijven over het gevaar van occultisme, over de noodzaak er absoluut mee te breken en bevrijding te ontvangen. De dag erna gingen we naar de samenkomst met de nodige stress, omdat ik toch niet zo gemakkelijk uit mijn woorden kon komen. O ja, dat zou ik haast vergeten; Henny moest aan het begin van de dienst weer een lied zingen. Toen ik klaar was met de prediking van het woord, gaf ik de dienst weer aan Juan over. Hij wilde de dienst afsluiten en een uitnodiging doen, maar er ontstond tumult achterin de zaal. Mensen riepen tegen elkaar en naar Juan, zodat hij nauwelijks een zegenbede kon uitspreken. Toen rende hij ook naar de uitgang aan de achterkant van de zaal en mengde zich in de discussie die ik niet kon volgen, omdat iedereen veel te snel door elkaar heen praatte en riep. Toen iedereen uitgeruzied was, stonden wij nog in de zaal. Ik wilde natuurlijk weten wat er aan de hand was. Toen vertelde Juan dat hij zo blij was dat ik al deze dingen duidelijk aan 218
de hand van Gods woord had uitgelegd. Een groot deel van de gemeente bestond uit familieleden en aangetrouwden. Die lieten zich niet zo snel door hun jonge neefje Juan gezeggen. Ze hadden hem eerst beschuldigd dat hij mij had ingelicht over deze kwestie en mij had gevraagd om over occultisme te spreken. Maar hij had uitgelegd dat hij mij tussen de eerste en de tweede dienst helemaal niet gezien, noch gesproken had en dat het de leiding van de Heer was dat ik het onderwerp occultisme had aangesneden. Een aantal van zijn familieleden hadden inderdaad van waarzeggerij geleefd of zich met occultisme beziggehouden. Ze waren daar nu wel zelf mee gestopt, maar hun nog-niet-gelovige familieleden niet. Niet iedereen had er erg veel spijt van en vond het nodig schuld te belijden en zich te laten bevrijden. Nu was er door een buitenstaander duidelijkheid gebracht. Hij was me erg dankbaar. Natuurlijk moest ik weer komen spreken. Dat gebeurde een paar dagen later. Het onderwerp weet ik niet meer.
Henny Delina (in het midden onder het kruis) te midden van haar volksgenoten
219
Wél weet ik dat we na de dienst voor verschillende gelovigen hebben gebeden en dat zowel Henny als ik profetische woorden hebben doorgegeven. Ook dat viel niet mee, want het is al moeilijk genoeg om in je eigen taal de inspiratie van God te verwoorden, laat staan in een andere taal. Maar het ging. In ieder geval sprak de Heer dingen door ons, die wij niet konden weten. En zo mochten we troost geven. In het totaal sprak ik in deze vakantie drie keer. Henny moest iedere keer zingen en de derde keer stond er een hele rij mensen te wachten op een profetisch woord. Een van de keren dat we ‘s avonds naar de samenkomst zouden gaan, zaten we overdag aan het strand. Eigenlijk waren we net van plan om onze spullen in te pakken, toen Henny een gil gaf. “Ik ben ergens ingetrapt. Ik kan niet meer staan. Volgens mij heb ik een voetbeentje gebroken”. Ik schrok natuurlijk geweldig. Ik bekeek de voet zorgvuldig, maar kon niets zien, ook geen blauwe plek. “Ik moet naar een dokter” riep ze. Ik besloot eerst voor haar te bidden, maar dat gaf geen verbetering. Nu was er langs de weg naar het strand een dokterspost. Ik hielp Henny in de auto en we reden erheen. Ik belde aan, maar er was niemand.
Henny met mijn kano aan het strand in Rosas. Toen kreeg ze ineens een geweldige pijn aan haar voet
220
“Dan gaan we eerst naar huis”, zei ik. “Maar ik moet eerst naar een dokter”. Ik had het gevoel dat er iets niet klopte en dat idee werd steeds sterker. “We gaan eerst naar huis”. Toen we in het huis van Piet en Ricky waren gekomen, was de pijn nog niet verminderd. Ik zei tegen Henny dat ze zich moest aankleden en klaarmaken voor de samenkomst. “Ik ga niet! Wat ben je met me aan het doen! Je moet niet zo fanatiek zijn!” riep Henny. Maar ik voelde dat we ons niet moesten laten weerhouden naar de samenkomst te gaan, waar ik zou spreken. Boos en mokkend kleedde ze zich aan, hinkend op één been. Ik hielp haar met de schoenen. Het deed nog steeds erg pijn. En Henny was boos op me. Toen we bij de samenkomst kwamen zei ze nog: “Moeten de mensen me dan zo zien met zoveel pijn?” Met tranen in de ogen schoof ze in de bank. De dienst begon. Juan vroeg weer of Henny een lied wilde komen zingen. Dus hielp ik haar naar voren te gaan. Toen ze op het podium kwam, was de pijn ineens weg; totaal verdwenen en deze is ook nooit meer teruggekomen. Henny was nog verbaasder dan ik. Hoe kon dat? Ja, de boze had ons met zijn intimidatie bijna zover gekregen dat wij niet naar de samenkomst waren gegaan, maar op zoek waren gegaan naar een dokter of een ziekenhuis. Maar toen hij ontdekte dat ik onvermurwbaar was en wij toch in onze bediening gingen staan, gaf hij zijn tegenstand op. Soms is het mogelijk om de tegenstand van de duivel in de naam van Jezus vooraf te breken en zo de overwinning te krijgen. Soms moeten we gewoon door de strijd heen en komt de overwinning pas als we dwars door de strijd heen in de bediening zijn gaan staan.
221
28 - Spaanse zigeuners Met veel voldoening keerden we naar Nederland terug en we vertelden Piet en Ricky in geuren en kleuren wat er allemaal gebeurd was. Ze zeiden: “Dan moeten jullie eigenlijk komend voorjaar weer naar Spanje gaan. Als jullie eind april, begin mei gaan, staat ons huis toch leeg. Jullie mogen er zonder betaling gebruik van maken”. In het totaal zouden we acht jaar lang minstens één keer per jaar naar het huis van Piet en Ricky Verhoef gaan. Toen hun huis later minder vaak beschikbaar was, of wij niet in april/mei vakantie konden nemen, reisden wij naar andere plekken langs de Spaanse Oostkust. Uiteindelijk zouden we 18 jaar lang onze vakanties op verschillende plaatsen aan de Spaanse Oostkust doorbrengen en de zigeunergemeenten dienen. Maar voordat ik over al die reizen ga vertellen, zullen we het eerst maar hebben over onze relatie met de zigeuners van Figueras. Het feit dat ik drie keer in hun dienst had gesproken maakte nog niet, dat we hartsverbondenen werden. Dat gebeurde een jaar later. Inderdaad lukte het ons tussen alle activiteiten door (studie, lesgeven, gemeente) weer ruim twee weken naar Rosas te reizen. Een paar dagen na aankomst gingen wij op een avond naar het zaaltje van de zigeunergemeente ‘Filadelfia’, maar toen we er aan kwamen, bleek het zaaltje gesloten en bleek het inmiddels een andere bestemming te hebben gekregen. De gemeente was dus verhuisd en we wisten niet waarheen. Ergens had ik het adres van Juan en zijn vrouw Victoria. De volgende avond reden we opnieuw naar Figueras ergens tussen 5 en 6 uur. We verwachtten dat zij dan wel thuis zouden zijn. Wij vonden het adres. Het was gelegen in een heel eenvoudige wijk van Figueras, bijna een achterbuurt. Nu hebben de Spaanse huizen nauwelijks ramen aan de straatkant en als ze er al zijn, dan zijn ze niet alleen getralied, maar hangen er ook ‘Persianas’ voor, de typische houten rolluiken. Dat geeft de huizen in de stad een gesloten aanzien en je hebt dan ook geen idee hoe het er achter uitziet. Wij bonkten op de deur - een bel was er niet - en na even hoorden 222
we gestommel. Victoria, de vrouw van Juan deed de deur open. Ze schrok zichtbaar en was met onze komst verlegen. Door haar houding wisten wij ons ook niet goed raad. We vertelden dat we naar de samenkomst gezocht hadden, maar dat de gemeente kennelijk was verhuisd. Ze knikte. Toen besloot ze ons toch naar binnen te nodigen. Het huis was erg donker. Alles was gedaan om het licht en de hitte van de zon buiten te houden. We stonden in een gang. Aan de rechterzijde waren twee slaapkamers, die slechts door een gordijn van de gang gescheiden waren. De deuren waren verwijderd, omdat er kennelijk niet zoveel ruimte was. Aan het eind van de gang was de toegang tot de woonkamer. Toen we binnenkwamen, begreep ik dat Victoria zich eigenlijk schaamde. Alles was heel schoon, maar er was haast niets. Op twee steunen stond een houten aanrechtblad en spoelbak. Daarnaast stond een tweepits gasstel. Onder de plank zagen we de gasfles staan. Dan waren er twee boekenplanken met pannen en levensmiddelen. Midden in de kamer stond de ‘estufa’ (stoofje), een klein rond houtkacheltje van 30 cm. doorsnede en 50 cm. hoog. De metalen schoorsteenpijp ging recht omhoog en verdween in een gat midden in het plafond. Aan de rechterkant van de kamer stond een oude ronde tafel die bleek te wiebelen, twee rechtop stoelen met biezen zitting en een tweezits bankje van kunstleer. Aan de muur hing een geweldig schilderij (poster) van 1 x 2 meter met daarop afgebeeld een zeeslag van de Hollandse vloot in de 16e eeuw. Hoe ze daaraan kwamen, is me altijd een raadsel gebleven. De vloer bestond zoals in alle Spaanse huizen uit tegels van een lichte kleur granito. Even later zou blijken dat het toilet annex douche zich buiten op het binnenplaatsje bevond. Wij lieten niets merken. Uiteindelijk hadden wij na ons trouwen ook eerst 7 jaar op ‘Lindengracht 208 II hoog’ gewoond, een woning met bedsteden, zonder douche, met het toilet in de keuken. Wij schrokken niet van armoede en voelden ons er niet ongemakkelijk bij. Zij lette op onze reacties, maar zij bespeurde direct dat wij hen niet minachtten vanwege hun armoedige behuizing. Waarom ook? Wij voelden ons direct bij haar thuis. Juan was er nog niet. Hij kwam na een kwartier en was al even verbaasd dat wij hun thuis bezochten. Zonder het te weten hadden we daarmee een barrière in de relatie doorbroken. Wij werden echte vrienden, die alles met elkaar konden delen. Vanaf dat moment werden wij door veel zigeuners thuis 223
Henny zingt een aanbiddingslied in Figueras
uitgenodigd, werden we betrokken bij familiefeesten en werden we in vertrouwen genomen over persoonlijke problemen en gemeentekwesties. In tegenstelling tot wat bij de meeste zigeuners gebruikelijk was, had Juan geen enkele moeite met de bediening van vrouwen. Zijn eigen vrouw, Victoria, was dan ook een vrouw met de nodige wijsheid en onderscheidingsvermogen. Het onderscheid tussen de plaats van de man en die van de vrouw was in de samenkomsten direct zichtbaar. De vrouwen zaten links van het gangpad, de mannen rechts. Niet gehouden, maar het was wel gebruikelijk. Soms zaten echtparen wel bij elkaar, maar vaak zaten mannen bij mannen en vrouwen bij vrouwen. Henny en ik zaten natuurlijk altijd samen, omdat ik moest proberen tijdens de voordienst het een en ander voor haar te vertalen. En dan kon het zomaar gebeuren dat een klein kind naar ons toekwam en tegen mij zei dat ik verkeerd zat en aan de mannenkant moest gaan zitten. En als ik dan vertelde dat tante Henny geen Spaans sprak en ik het voor haar moest vertalen, keken ze heel onbegrijpend. Juan vroeg dikwijls aan Henny om vanaf het podium een lied te gaan zingen of een getuigenis te geven. Ook vond hij het 224
normaal dat ze samen met mij tijdens de bediening mensen de handen oplegde en profeteerde. Later ontdekten wij dat dat niet overal werd toegestaan. Maar daar hadden we toen nog geen weet van. Behalve voor de spreekbeurten in Figueras nam Juan ons dat jaar mee naar een samenkomst in Gerona. Ook daar vroeg hij Henny om vanaf het podium te zingen. Op een Aan de kant van de vrouwen andere avond nam hij ons mee naar het huis van zuster Maria in Al Far d’ Empurda. Deze ondernemende zuster was een redelijk succesvolle marktkoopvrouw. Haar man bezat een autosloperij. Ze bezaten een eigen huis. In het souterrain werd een soort huissamenkomst gehouden.
Profeteren Op een goed moment zei Juan tegen Henny: “Begin jij nu maar voor alle zusters te bidden en over hen te profeteren”. Henny schrok geweldig. Bij haar kwamen de openbaringen van de Geest op een andere manier dan bij mij. Ik profeteer meestal vanuit geloof. Dat wil zeggen dat ik van te voren niet weet wat er komt en dat ik het spreken van de Heilige Geest pas ervaar, nadat ik heb gezegd: “Zo spreekt de Heer”. Henny kreeg meestal spontane gezichten of ze kreeg die niet. De gedachte dat zij voor iedereen een openbaring zou moeten hebben, maakte haar doodsbenauwd. Ze zei tegen mij: “Dat kan ik helemaal niet. Ik kan niet op afroep profeteren”. Ik stelde haar gerust: “Begin 225
maar gewoon en dan zien we wel wat er gebeurt. De Heer laat jou niet in de steek. Bovendien moet ik het toch voor je vertalen. Als de Heer jou helemaal niets geeft, dan zal ik het doen”. En zo legde ze de eerste vrouw de handen op en de Heer gaf haar wel degelijk een gezicht dat ze kon uitspreken. Zo legde ze de ene zuster na de andere de handen op en iedere keer sprak de Heer door een gezicht of een profetisch woord. Toen we zo alle 15 zusters langs waren gegaan - de meesten zaten in tranen - keken we om ons heen. Daar stonden ook nog zo’n 15 mannen. Ze keken een beetje sip. Het was al wat later geworden en zij hadden dus geen profetisch woord ontvangen. Ze keken echt van: “En wij dan?” Dat kon natuurlijk niet. Juan glimlachte. Hij vond het prachtig. Nadat ze al die woorden voor hun vrouwen hadden gehoord, had geen enkele man er een probleem mee om handoplegging van een vrouw (Henny) te ontvangen. Vroeger zouden ze dat als ongepast hebben afgewezen. Samen profeteerden we over de aanwezige mannen en jongens. Ik herinner me nog dat Henny een woord uitsprak over Pedro, een van de zonen van Maria. De jongen was nog maar 13, maar de Heer sprak over zijn toekomstige bediening. Jaren later toen dit woord helemaal in vervulling was gegaan en hijzelf voorganger was geworden, stelde hij ons een keer aan een gemeente voor met de woorden: “Deze vrouw heeft 15 jaar geleden voor mij gebeden dat ik vervuld zou worden met de Heilige Geest en over mij geprofeteerd dat ik een gemeenteleider zou worden. En dat is, zoals jullie weten, helemaal gebeurd. Eigenlijk is zij mijn moeder; in ieder geval de moeder van mijn bediening”.
De Geest redt ons uit levensgevaar Een enkele keer maakten we begin oktober opnieuw de reis naar Rosas. Een van die reizen begon heel bijzonder. Een vriendin van ons ging mee. Wij waren ‘s morgens bijtijds vertrokken en reden tegen de avond in de buurt van Lyon. Het was erg druk op de weg en het begon al te schemeren. Wij moesten voorbij Lyon proberen een hotel te vinden om te overnachten. Ik reed behoorlijk hard. Dat mocht toen nog. “Neem gas terug” Ineens zei Henny tegen mij: “Gordon, de Heer zegt tegen mij dat 226
je gas moet terugnemen”. Nu was ik wel gewend dat Henny zich altijd met het autorijden bemoeide. Ze had er een grote hekel aan om achter een vrachtauto te rijden en wilde dan altijd dat ik ging passeren, of dat ik langzamer ging rijden om een grote afstand te bewaren. Ze wilde nu eenmaal vrij uitzicht hebben. Maar dat was nu niet aan de orde. Vanuit haar pittige karakter wilde ze meestal dat ik harder reed. Ik keek haar aan en herhaalde haar woorden: “De Heer zegt tegen je dat ik gas moet terugnemen?” Ze knikte. Ik besloot direct te gehoorzamen, want wanneer Henny op een dergelijke manier de stem van God hoorde, was het altijd heel zegenrijk om er gehoor aan te geven. Ik minderde dus gas en ging op de meest rechtse rijstrook rijden. Nog geen drie minuten nadat ze dit gezegd had, moesten we ineens vreselijk remmen. Voor ons was net een vreselijk ongeluk gebeurd. Er waren zeker 7 auto’s bij betrokken, die kriskras over het wegdek verspreid stonden. Er lagen gewonden op de straat. We waren er als een van de eersten bij. Er was nog geen file. Andere automobilisten sprongen uit hun auto’s en haalden hun mobiele telefoons te voorschijn. Ik geloof niet dat wij destijds al een mobiel hadden. Toen we zagen, dat er genoeg Fransen waren, die hulp begonnen te bieden en de alarmdiensten inlichtten, besloten wij door te rijden. Zigzaggend over de vluchtstrook en door de berm zetten wij onze reis voort. Diep onder de indruk van het spreken van de Heer. Hij had ons voor een groot onheil bewaard. Want als ik zo hard was blijven rijden, hadden we midden in het ongeluk gezeten. We waren misschien gewond geraakt of omgekomen. Eens te meer waren we ervan doordrongen, hoe belangrijk het is het spreken van God te verstaan. De gemeente in Figueras groeide met de jaren. Na enige tijd werd er in Rosas ook een gemeente opgericht en ook de huissamenkomsten in Al Far kregen steeds meer zelfstandigheid. Juan werd voor enige tijd voorganger in Gerona. Dat betekende dat wij het nog drukker kregen. Van vakantie was helemaal geen sprake meer. Want er waren nu vier gemeenten die graag onderwijs wilden ontvangen. En aangezien ik toch tijd nodig had om alles voor te bereiden, schoot onze vakantie er helemaal bij in. Ik moet het niet overdrijven en zielig doen, want we genoten toch wel, maar we kwamen beslist niet uitgerust in Nederland terug. 227
Avondmaal Ik herinner me dat we op een avond een huissamenkomst bezochten in Rosas. Het was op een zondagavond. Normaliter wordt er dan in de gemeente de maaltijd des Heren gevierd, mits er een officiële door Filadelfia erkende ‘pastor’ aanwezig is. Die bewuste avond waren Henny en ik daar en ik bracht het woord. Toen ik klaar was, keken de broeders elkaar aan. “We kunnen eigenlijk best de ‘maaltijd des Heren’ vieren, want ook al heeft Gordon dan geen aanstelling binnen ons kerkgenootschap, hij is toch een echte pastor”. Zo werd mij dus gevraagd het avondmaal te bedienen. Ik probeerde de juiste woorden te vinden. Henny maakte er een foto van. Ik sta er op met dikke rimpels, want ik worstelde met mijn woordenschat. Filadelfia Het is misschien nu de plaats om iets te vertellen over het Filadelfia kerkgenootschap. Het begon allemaal met grote genezingswonderen van God. Een Franse zigeunerprediker bracht de boodschap van het volle Evangelie naar zijn Spaanse verwanten en de Heer bevestigde het woord met tekenen en wonderen. De wonderen van God, maar ook het feit dat het woord gebracht werd door zigeuners, door volksgenoten, waren de redenen, waarom de zigeuners er gehoor aan gaven. De zigeuners leden onder minstens twee vloeken. Zij waren de verschoppelingen van de Spaanse samenleving. Hun lifestyle werd door de vrij conservatieve burgers van de Spaanse samenleving niet geaccepteerd en zij werden dus als tweederangs burgers beschouwd. Verder leefden zij onder de vloek van het occultisme dat zij zelf bedreven. De broeders uit Frankrijk brachten de boodschap van bevrijding door het bloed van Jezus en zij gaven de zigeuners een nieuwe eigen identiteit. Alle Spanjaarden waren katholiek. De zigeuners ook, maar zij werden tot in de kerk met de nek aangekeken. Logisch dat zij zich niet thuis voelden. Nu kregen zij een eigen kerkelijke gemeenschap, waarbinnen zij geheel zichzelf konden zijn. Heus, ik probeer de geweldige groei van de evangelische beweging onder de zigeuners niet uit sociale factoren te verklaren. Het gaat om een geweldig wonder van God. Maar sociale factoren spelen binnen het plan van God wel een rol. Want het waren niet de Amerikaanse evangelisten, die de zigeuners tot Jezus leidden. 228
Het waren de eigen mensen. Eerst een paar Franse broeders, maar al heel snel gevolgd door een groot aantal lekepredikers, die zonder enige opleiding, met weinig bijbelkennis, maar vol van de Geest het evangelie aan hun volksgenoten verkondigden. De Heer bevestigde hun eenvoudige, exegetisch niet verantwoorde, prediking met wonderen van genezing en opende de harten van de zigeuners. Duizenden, ja honderdduizenden, kwamen tot geloof. Op dit moment is meer dan een derde van de Spaanse zigeuners wederom geboren. Het aantal gelovigen bedraagt ergens tussen de 200.000 en 300.000! Zij vormen daarmee veruit de grootste groep van evangelische christenen in Spanje. Vandaag de dag neemt de samenwerking met niet-zigeunergelovigen gelukkig toe. Ik zag de laatste jaren dat in toenemende mate pinksterpredikers uit Zuid-Amerika functioneren binnen het raam van de zigeunergemeenten. Zij zijn vaak veel beter getraind, omdat er in Zuid-Amerika de nodige Spaanstalige bijbelscholen zijn. Hebben de zigeuners dan zelf geen bijbelscholen? Hoe het nu is, weet ik niet, maar destijds was er eigenlijk geen enkele bijbelschool die was afgestemd op de behoeften van de zigeuners. De zigeuners trouwen uiterst jong. Een zigeunermeisje trouwt vaak al met haar 17e; de jongens zijn wel iets ouder, maar dan hebben we het over 18-19 jaar. Op de leeftijd dat zij naar een Bijbelschool zouden willen gaan, hebben ze vaak al drie kinderen. Daar is op de meeste Bijbelscholen geen plaats voor. Bovendien zijn de kosten voor het trainen van een single veel lager, dan de kosten voor het onderhouden van een heel gezin. De gemeenten van de zigeuners zijn arm, omdat veel gemeenteleden zelf nauwelijks kunnen rondkomen. Er zijn dus weinig mogelijkheden voor sponsoring van bijbelschoolstudenten. Een tweede probleem dat zich voordeed, was het lage opleidingsniveau. Daar komt gelukkig nu verandering in. Maar omdat destijds de meeste zigeuners hun broodwinning hadden op de markt in de verkoop van textiel en schoenen, had men weinig interesse voor hoger onderwijs. Toen in Spanje de eerste zigeunergemeenten ontstonden sloot men zich naar Frans voorbeeld aaneen in het Filadelfia kerkgenootschap. Al spoedig kwam men er zelf achter dat de ondeugd van de trots de zigeuner niet vreemd is en dat de gemiddelde zigeuner lak heeft 229
aan gezag. Er ontstonden dus allerlei situaties, waarin hoogmoedige gelovigen zich opwierpen als gemeenteleiders en ieder deed wat goed was in de eigen ogen. Om dit tegen te gaan werden binnen Filadelfia regels opgesteld voor de ambten. Er kwam een duidelijke organisatiestructuur. Ook stelde men gedragscodes op zowel voor voorgangers als voor gemeenteleden uitgaande van een in onze ogen vrij wettische interpretatie van de Bijbel. Daarbij respecteerde men ook de typische voorvaderlijke zigeunertradities.
De Consejero Ik zal een paar dingen vertellen. Eerst maar over de organisatiestructuur. Jaarlijks kiezen de voorgangers een regiohoofd (consejero) en een landelijke voorzitter. De regiohoofden hebben in dat jaar absolute macht. Zij stellen voorgangers aan in gemeenten en zetten ze ook weer af. Zij bemiddelen in conflicten maar wel met gezag. Na afloop van hun ambtsjaar kunnen zij worden herkozen, of worden weggestemd al naar gelang hun leiderschapskwaliteiten. Ik zal een voorbeeld geven van de efficiëntie van een dergelijke instelling. Op een goede avond waren wij bij Juan en Victoria thuis op bezoek. Juan genoot in deze regio een groot gezag, omdat hij de pionier/ stichter is geweest van een aantal gemeenten. Opeens werd er op de deur geklopt en kwamen er een paar leidinggevende broeders van de gemeente van Figueras binnen. Ze gingen zitten en uitten hun noden en klachten over de huidige pastor van de gemeente, een zekere Mario. Wat was het geval? De gemeente was het laatste jaar ongelofelijk gegroeid. Twee jongelui uit de zigeunergemeenschap van Figueras waren door een overdosis aan drugs omgekomen. Toen was de ‘vreze Gods’ over de gemeenschap gekomen. Veel jongelui, die zelf ook drugs gebruikten en als tasjesdieven en kleine criminelen door het leven gingen, kwamen tot bekering. Ze hadden het evangelie al vaker gehoord, maar deze schok bracht hen tot bezinning. Binnen een paar weken kwamen honderd jonge mensen tot Jezus. Je begrijpt dat er grote blijdschap was bij de gelovigen, niet het minst bij de ouders van deze losgeslagen jeugd. Hun kinderen waren tot bekering gekomen! Maar voorganger Mario probeerde in de gemeente echte discipelen van hen te maken. Hij kwam daarbij al snel met verboden en geboden. ‘Blote navels’ mochten niet in de samenkomst, gaan naar de disco was verboden en er waren nog meer regels, waaraan zij zich moesten houden. De een na de ander 230
keerde de gemeente de rug toe, niet bereid om de prijs te betalen, tot groot verdriet van hun familieleden. Laten we het oordeel maar aan God overlaten. Mario wilde zeker het beste, maar een aantal ouders vond dat hij met zijn wetticisme de jongelui de kerk uitdreef. In hun ogen had een verandering van levensstijl wat meer tijd nodig. Er was nu partijdigheid in de gemeente ontstaan; voor of tegen pastor Mario. Toen wij het verhaal hoorden, zeiden Henny en ik: “Het lijkt ons beter dat wij gaan. Dit zijn interne aangelegenheden van de broederraad”. Maar Juan stond erop dat we bleven en zo hoorden we het hele verhaal. Toen de broeders waren uitgesproken en hun frustraties hadden geuit, maande hij hen tot kalmte. Hij zei: “Jullie weten wat wij in zo’n situatie moeten doen. Jullie moeten geen oppositie gaan voeren tegen jullie voorganger. Wij bellen zo de consejero. Hij zal voor de zaak bidden en het conflict oplossen. We zullen ons bij zijn besluit neerleggen”. Zo gezegd, zo gedaan.
Radicale oplossing Twee dagen later kwam de consejero hoogstpersoonlijk naar Figueras. Hij had de oplossing bij zich. Hij installeerde een nieuwe voorganger, een oudere wijze broeder, die door zijnleeftijd en ervaring veel respect genoot. De veel jongere Mario haalde hij terug naar Barcelona. Vervolgens hield hij een donderpreek, waarin hij de gemeente vermaande vanwege haar kritische houding. Hij zei: “Laat ik het niet merken, dat hier ooit nog negatief over pastor Mario gesproken wordt, want hij heeft naar eer en geweten, naar beste kunnen, de Heer gediend in deze plaats. Hij gaat terug naar Barcelona en ik zal hem een andere post als voorganger bezorgen. Voorlopig is broeder X jullie nieuwe voorganger. Luister naar hem en respecteer hem!” Zo werd in twee dagen een conflict opgelost, wat in de Nederlandse onafhankelijke evangelische gemeenten minsten twee jaar in beslag zou hebben genomen. In Nederland zouden de partijen over elkaar heen gevallen zijn en het was uitgelopen op een gemeentescheuring. Iedereen zou zijn beschadigd en pasbekeerden zouden het geloof zijn kwijtgeraakt. Het getuigenis van de gemeente naar buiten toe zou ernstig zijn geschaad. Nu bleef de schade beperkt tot het gevoel van Mario, maar hij werd direct weer gerehabiliteerd en kreeg een andere gemeente toegewezen, waar hij beter op zijn plaats was. 231
Leiderschap: “el candidato” Wanneer iemand in Filadelfia ambitie had in de richting van het voorgangerschap, meldde hij zich bij de consejero. Wanneer deze oordeelde, dat de persoon in kwestie over de goede kwaliteiten beschikte, kreeg hij de kans zich te ‘bewijzen’. Hij moest dan twaalf keer prediken buiten de eigenlijke kerkdienst. Dus voordat de normale samenkomst begon, kwam de gemeente een uur vroeger bij elkaar om naar het woord van de betreffende broeder te luisteren. Was dit goed bevallen, dat kreeg de ‘would be’ prediker de titel ‘candidato’. Vijf jaar lang zou hij onder begeleiding van een ‘pastor’ regelmatig prediken en huisbezoeken doen. In de loop van die vijf jaar zouden zijn bevoegdheden toenemen. Zo zou hij aan het begin niet onder handoplegging met iemand mogen bidden, maar aan het eind van die periode wel. Wanneer deze proefperiode van vijf jaar naar tevredenheid was verlopen, dan werd de kandidaat benoemd tot ‘pastor’.
Pastor Nu mocht hij zonder toezicht prediken in alle gemeenten van Filadelfia, een pioniergemeente starten en het Heilig Avondmaal bedienen. Hij kon zich ook aanmelden voor het voorgangerschap van een gemeente. Wanneer dan de consejero een passende plaats voor hem had gevonden, kon hij ergens in een vacante gemeente worden aangesteld. Flamenco Op een goede zondagmiddag nodigden Juan en Victoria ons uit voor een familiebijeenkomst Een zus van Juan - zij heette ook Victoria - was getrouwd met een welvarende ondernemer, Manuel de la Calle. De man hield zich o.a. bezig met wegenbouw en bezat een aantal vrachtauto’s en graafmachines. Hij woonde in een kleine villa in een nieuwbouwwijkje tussen Rosas en Figueras. Toen we arriveerden, kwam de hele familie naar buiten om ons te begroeten. Ze riepen met z’n allen: “Henny, Henny, Henny!” Ik was heel blij, dat ze zo populair was onder de zigeuners. Hoewel ze zich heel gefrustreerd voelde vanwege het taalprobleem, was ze duidelijk de populairste van ons tweeën en ze werd zeer gewaardeerd. Ze had al genoeg afwijzing achter de rug. Hier werd ze in ieder geval 232
bemind. Het kon zomaar gebeuren dat we met Juan ergens een samenkomst hadden bezocht en hij dan op de terugweg aan haar vroeg: “Henny, wat vond jij er nu van? Hoe proefde jij de sfeer?” Hij deed dat natuurlijk met reden, want hij wilde graag door Henny bevestigd worden in zijn eigen (voor)gevoelens en in het onderscheid door de Heilige Geest. In het begin was Henny wat voorzichtig om iets te zeggen, maar gaandeweg vertelde ze vrijmoedig wat ze had ervaren. Ik ontdekte trouwens dat we zo betrokken waren met de zigeuners dat we ook gingen lijden aan alles wat eventueel niet goed ging en dat we steeds meer emotioneel betrokken werden bij de mensen en de dingen die gebeurden. Als buitenstaanders hadden we vaak een objectievere visie op wat er gebeurde, dan de eigen leiders. Omdat de gemeente voor een groot deel bestond uit familieleden, was er de neiging de zonden van de eigenmensen te vergoeilijken. Maar we keren weer terug naar het familiefeest. De hele familie zat in de patio. Er waren allerlei lekkere hapjes en onvermijdelijk moesten we alles proeven. Toen werd er gedanst. De dansen van de Spaanse zigeuners zijn van een heel andere soort dan de onze.
Flamenco bij onze vrienden thuis
233
Zij hebben niet altijd een functie in het erotische spel tussen man en vrouw, zoals dat meestal wel het geval is in de Latin-American dansen en sommige Europese dansen. De zigeunerdansen worden meestal solo gedanst en zijn uitingen van trots en van het eigen kunnen. Het ‘ego’ staat erin helemaal centraal. Een aantal zigeuners verdient natuurlijk zijn brood als flamencodanser, hetzij zeer professioneel in een van de betere dansgroepen, hetzij op een wat meer populair niveau in hotels en nachtclubs met een meer op toeristen gericht repertoire. Wanneer een zigeuner echter tot Jezus komt, moet hij of zij stoppen met optreden. De dans als uiting van trots kan niet meer, als je gelovig bent. Bovendien komen de flamencoartiesten op plaatsen, waar een zichzelf respecterend burger niet hoort te zijn. De flamenco artiesten staan bloot aan geweldige verleidingen op het gebied van de seksualiteit. Vooral de mannen, die in de Flamenco hun mannelijkheid hebben ten toon gespreid, worden nog al eens benaderd door vakantievierende dames, die hen aantrekkelijk vinden. Zo zijn de meeste flamencoartiesten meermaals gescheiden. In die wereld hoort een gelovige niet thuis. Het is dan dus afgelopen met de flamenco. Maar dat betekent dus niet dat er thuis niet meer in de familiekring wordt gedanst. Ik moet zeggen dat Juan en Victoria ons wel vroegen, wat wij er van vonden dat er op een familiefeestje werd gedanst. Waren zij misschien bang dat wij hen hypocriet zouden vinden dat ze het binnenshuis wel deden? Wij hadden er geen enkel probleem mee. Henny deed vrolijk, maar heel serieus mee. Ik moest natuurlijk ook dansen, maar mijn ritmegevoel is nooit erg goed geweest. Ik heb er gewoon geen feeling voor. Ik besloot dus maar een beetje de clown uit te hangen en kreeg daarmee de lachers op mijn hand. Ik was blij dat ik weer kon gaan zitten.
Dansen in de samenkomst Dit brengt mij trouwens op een ander voorval. Eén van de keren dat Henny iets in de samenkomst moest zingen, koos ze een lied, waarin ‘dansen’ voorkwam. Ze riep de kinderen die op de voorste rij zaten bij zich en deed het dansje voor. Aan het eind van het lied danste ze met het hele spul in een cirkel in de rondte. Toen Juan weer achter het katheder stond, had hij toch wel wat uit te leggen. 234
Dansen in het openbaar was in Filadelfia verboden, maar nu danste er een vrouw in de kerk op het podium. Juan had er zelf geen probleem mee. Zo verklaarde hij dat David ook voor de Ark had gedanst en dat in de bijbel wel vaker over dansen als uiting van vreugde werd gesproken. Het ging over de motivatie achter het dansen. Dansen uit vreugde voor God is dus prima; dansen als uiting van trots is een werk van het vlees. Dat hoort dus niet. Ik hoop maar dat daarmee de kous af was. In ieder geval is Henny’s populariteit nooit afgenomen.
Tom Volmer Toen kwam het jaar van de eerste Golfoorlog (1991). Ik werkte al een aantal jaren voor de ‘Studiebijbel’, die door ‘In de Ruimte’ werd uitgegeven. Zoals gebruikelijk namen wij onze vakantie eind april, begin mei, wanneer het huis van Piet en Ricky vrij was. We kregen het weer heel druk met spreekbeurten in de gemeenten van Figueras, Rosas en Gerona. Vanwege alles wat er in de voorafgaande maanden was gebeurd, besteedde ik veel meer aandacht aan Gods plan met het volk van de Joden. Israël en de Zigeuners We kwamen er achter dat de zigeuners eigenlijk niets over de geschiedenis van Israël wisten en evenmin over het plan dat God met dit volk heeft. Het Oude Testament werd zeker in de prediking gebruikt, maar logischerwijs alleen toegepast op de eigen situatie. Sommige zigeuners denken (of hopen) dat zij behoren tot de verloren stammen van het volk van Israël. Veel aanwijzingen hebben ze daar niet voor. Een aantal stamgebruiken hebben ze met Israël gemeen, zoals de verplichting van het meisje om als maagd het huwelijk in te gaan. Net als bij het volk Israël behoort de maagdelijkheid van de bruid bewezen te worden door het met bloed besmeurde laken van het huwelijksbed te tonen. Dit gebruik is echter helemaal niet typisch voor het joodse volk, want de meeste Semitische volken kennen dit gebruik. En de zigeuners kunnen dit op hun lange reis vanuit India richting Europa van ieder volk hebben opgepikt. Hun tweede argument is dat zij net als de Joden in de Tweede Wereldoorlog gruwelijk zijn vervolgd en letterlijk in het lot van de Joden hebben gedeeld. Nu dat laatste is inderdaad opvallend. Mocht het zo zijn dat de zigeuners genetisch van Israël afstammen, dan is met de opwekking onder de zigeuners het beloofde geestelijk herstel van Israël dus allang begonnen. 235
Maar over de geschiedenis van Israël wisten zij bijzonder weinig. Toen ik dan ook daarover begon te onderwijzen, kwam direct het verzoek om hier meer over te vertellen. Ons verblijf in Rosas was maar heel kort. “Kunnen jullie niet nog een keer komen in dit jaar?” vroegen sommigen. Wij voelden daar wel wat voor. Alleen zouden we dan geen gebruik kunnen maken van het huis van Piet en Ricky en we moesten dus een ander onderkomen zoeken. We gingen dus een aantal mogelijkheden langs, bezochten een aantal kamerverhuuradressen in Rosas en een paar campings in de regio, waar men stacaravans of huisjes verhuurde. Bij onze uitstapjes kwamen we ook in Estartit, waar we twee campings bezochten. Deze vielen eigenlijk af, omdat ze te ver weg lagen van Figueras. Wij moesten ook op onze financiën letten, want ik werkte op uurloonbasis. Extra vakantie betekende dus geen inkomen. Bovendien werd het huren van huisvesting met het vorderen van het seizoen steeds duurder. Zonder besluit keerden we dus naar Nederland terug. Wel informeerden we bij Herman ter Welle, de directeur van ‘In de Ruimte’, waar ik toen aan het ‘Studiebijbel’ project werkte, of hij er bezwaar tegen had, wanneer ik mijn werkzaamheden nog een keer zou onderbreken. Dat was op zichzelf geen probleem. De Heer spreekt: “Ga naar Estartit”. We waren al weer twee weken thuis, toen de Heer tot Henny ging spreken. Ze stond onder de douche, toen ze bijna hoorbaar de stem van de Heer vernam. De Heer sprak: “Ga naar camping ‘El Deseo’ in Estartit, want ik wil jullie daar gebruiken voor de leiding”. Henny protesteerde: “Ja, maar Heer, die camping ligt ongunstig. Ze ligt te ver van Figueras vandaan. We moeten dan ‘s avonds veel te lang reizen. En bovendien, als we gaan, dan gaan we voor de zigeuners en niet ook nog eens voor de leiding van een camping”. Toen ze uit de douche kwam, vertelde ze me wat de Heer gezegd had en ook wat voor gedachten ze er zelf over had. Bovendien vond ze dat onze financiële situatie eigenlijk niet toeliet dat we nog een reis naar Spanje maakten. Ik was heel resoluut: de Heer gesproken heeft over die camping, dan gaan we dat gewoon doen”. En zo gebeurde het dat ik contact opnam met camping ‘El Deseo’ in Estartit om daar een kleine stacaravan te huren. Er was in juni nog wel iets vrij. Twee weken later reisden we opnieuw naar Spanje 236
naar Estartit om daar een van de meest bijzondere avonturen met God mee te maken. Toen we op de camping aankwamen, meldden we ons bij het kantoor en ontvingen daar de sleutel van een soort stacaravan. We bekeken de receptionist, een Nederlandse jongen, onderzoekend. Hoorde hij tot de leiding van de camping, waarover de Heer gesproken had? We wisten het niet. We vonden het bouwsel dat we hadden gehuurd. Het was tot onze verbazing van beton, witgekalkt en met een rood pannendak. De indeling was echter helemaal die van een ouderwetse stacaravan met vaste dinettes. Eigenlijk ging het om een betonnen container, met de vorm van een stacaravan, die eenvoudig op een dieplader getakeld kon worden en dus ook makkelijk verplaatsbaar was. Toen we onze spullen hadden uitgepakt en het huisje een beetje hadden ingericht, ontdekten we dat de gasfles leeg was. Ik meldde me bij het kantoortje en vertelde: “Het gas is op”. “Daar gaan wij niet over” zei de receptionist, “Het gedeelte met de stacaravans is eigendom van iemand anders. Wij regelen alleen de sleuteloverdracht. Maar ik zal de eigenaar zo wel roepen en dan brengt hij u een andere gasfles”. Na een kwartiertje kwam een iets oudere man - ik schatte hem een jaar of 60 - met een gasfles op zijn schouders ons paadje oplopen. Wij deden de deur open en hij stelde zich voor: “Ik ben Tom Volmer. Ik ben de eigenaar van dit gedeelte van de camping en van deze stacaravans”. Hij zette de gasfles neer en keek naar ons en naar onze auto. “Jullie zijn christenen, hè? Ik zie het aan de sticker op jullie auto”. Op dat moment begreep Henny dat dit de man moest zijn, waarover de Heer tot haar had gesproken. Ze zei: “Meneer Volmer, ik moet iets tegen u zeggen. Wij zijn hier niet zomaar toevallig. Drie weken geleden sprak de Heer tot mij. Ga naar camping El Deseo in Estartit, want ik wil jullie daar gebruiken voor de leiding van de camping. En de leiding van de camping, dat bent u!” Ik zag, hoe de man verbleekte. Hij zei niets, maar vluchtte weg zonder nog achterom te kijken. Henny keek een beetje sip. “Heb ik het nu verkeerd gedaan? Heb ik iets verkeerds gezegd?” “Ik geloof 237
Tom Volmer in gesprek met Henny
het niet. De dingen van de Heer zijn wel eens vaker confronterend” antwoordde ik. We zagen meneer Volmer de volgende twee dagen niet meer. Inmiddels waren we ‘s avonds al het hele eind naar Figueras gereden om in de gemeente verder onderwijs te geven over het volk Israël. Wat waren ze blij dat ze ons terugzagen. Voor onze vrienden was dit ook het bewijs dat wij werkelijk om hen gaven. Op de derde dag stond ineens Tom Volmer aan onze deur. “Ik wil praten” zei hij. Hij vroeg Henny nog een keer te herhalen wat ze had gezegd. “Ga naar camping El Deseo in Estartit, want Ik wil jullie daar gebruiken voor de leiding van de camping”. Hij knikte en de tranen stonden in zijn ogen. Toen zei hij: “Ik heb van mijn leven een grote puinhoop gemaakt. Ik was getrouwd en had een gezin, maar mijn huwelijk is op de klippen gelopen. Ik heb in mijn leven ongeveer alles gedaan wat niet mag. En nu zit ik hier, ver van mijn land, ver van mijn gezin. Drie weken geleden zag ik het helemaal niet meer zitten. Ik liep over het braakliggende terrein hier achter de camping en ik riep het uit: God als U bestaat en U met mijn leven nog iets kunt aanvangen, geef me dan een teken! Op dat moment leek het wel of de hemel verkleurde. Ik dacht: Dat is verbeelding. Maar toen jullie ineens voor mijn neus stonden en je vrouw zo doodleuk zei, dat de Heer drie weken geleden tot haar 238
gesproken had: Ga naar camping El Deseo in Estartit en ik wil je daar gebruiken voor de leiding van de camping; toen schrok ik geweldig. En ineens wist ik: God heeft mijn roep gehoord en mijn naam en mijn adres zijn bij Hem bekend!” Die middag mochten we met Tom het zondaarsgebed bidden. Hij werd een kind van God en het was feest in de hemel. De dagen die erop volgden, voerden wij vele lange gesprekken met Tom. Er moest heel wat in zijn leven op orde gebracht woorden. We vertelden de zigeuners wat er gebeurd was en zij leefden intens met de zaak mee en ondersteunden die gesprekken met hun gebed. Een dikke week later hebben we Tom gedoopt in een zwembad van een van de huizen, die hij beheerde. We zochten voor hem een passende gemeente en vonden in La Escala een vrij nieuwe internationaal georiënteerde Pinkstergemeente. Hij werd heel hartelijk opgevangen.
Geld terug Op de laatste dag van ons verblijf in Estartit kwam hij nog even naar ons toe. Hij zei: “Ik heb mijn hele leven lang nog nooit ietsweggegeven. Maar de huurprijs van de stacaravan, die jullie van mij gehuurd hebben, geef ik jullie graag terug”. Hij overhandigde mij het geld. Onze financiële zorgen waren daarmee opgelost. Wij keerden weer terug naar huis geweldig bemoedigd. Henny had Gods stem verstaan. Wij waren gehoorzaam geweest en het had gefunctioneerd. Een heerlijk avontuur met God. Een aantal maanden later kreeg Tom een hartaanval en werd opgenomen in het ziekenhuis van Gerona. De gelovigen van de gemeente in La Escala zochten hem dagelijks op, totdat hij weer was opgeknapt. Na zijn ziekenhuisopname keerde Tom Volmer eerst naar Nederland terug. Hij kwam ons nog een keer bezoeken en vertelde dat hij weer naar Spanje zou gaan. Wij zijn een paar jaar 239
later nog een keer op de camping in Estartit geweest om hem op te zoeken, maar toen woonde hij daar al niet meer. Onlangs kwam ik er achter, dat hij in 2006 op 73 jarige leeftijd is overleden.
Het gaat gewoon door Een jaar na de wonderlijke bekering van Tom Volmer, vertrokken Juan en Vittoria en hun beide kinderen, Juan en Michaela, naar Montijo in Extremadura vlakbij de Portugese grens. Zij waren in deze streek geboren en hadden er al jaren een koopflatje. Hij ging zich als pastor in deze regio inzetten. We hebben destijds wel met ze gecorrespondeerd, maar zigeuners zijn niet zo ‘schrijverig’. We hebben nog wel eens overwogen om hen te gaan opzoeken en dit bijvoorbeeld te combineren met een trektocht door West- en Midden-Spanje, langs steden als Salamanca, Avila, Segovia en Toledo, maar het is er nooit van gekomen. Henny meende dat nu Juan en Vittoria niet langer in Figueras woonden, wij geen ingang meer zouden hebben in de zigeunergemeenten. Maar zij vergiste zich helemaal. In de jaren die volgden waren wij nog een paar keer in deze regio en we waren meer dan welkom in de gemeenten. Een hele generatie jongere broeders, die wij destijds hadden bemoedigd met bijbelstudie, raad en profetische woorden kregen de pastorbevoegdheid en nodigden ons maar al te graag uit in hun gemeenten en bij zich thuis. ‘India-jurken’ Eens - wij hadden toen een huisje gehuurd in Playa de Pals - liepen wij over de markt in Torreuella de Montgri, een gezelligstadje tussen Estartit, Pals en Figueras. Op de markt stonden ook de nodige zigeuners met hun waren. Op een goed moment kwamen we langs een stalletje met ‘India-jurken’. Ook achter dit stalletje stond een zigeunerin. Henny was altijd dol op deze jurken omdat ze gemaakt zijn van een hele dunne soort katoen. Na even liepen we weer door. Ineens bleef ze staan en zei tegen me: “De Heer zegt tegen me dat we terug moeten gaan naar dat stalletje van die vrouw met die ‘India-jurken’ want de Heer wil haar redden”. We liepen dus terug, terwijl ik me zat af te vragen, hoe ik haar zou benaderen. Toen we bij haar stalletje kwamen, besloot ik even te testen waar ze geestelijk stond. Ik vroeg haar: “Pardon mevrouw, weet u hier misschien een Filadelfia gemeente?” Ze keek me niet-begrijpend 240
aan. “Hier is iedereen katholiek en ja, dan heb je nog die ‘hallelujakerk’. Maar ik geloof niet dat er hier een is. Daarvoor zult u wel in de stad moeten zijn”. Ik zei tegen haar: “Die ‘halleluja-kerk’ , die zoek ik”.
“Mijn man slaat me” Ze keek ons recht in de ogen en zei toen alsof het om de normaalste zaak van de wereld ging: “Mijn man slaat me. Als hij vanavond met de vrachtauto komt om de marktspullen in te laden, ga ik niet meer met hem mee naar huis. Ik ga bij hem weg!” Haar diepste nood legde ze zomaar aan ons voor. Op een wonderlijke manier voelde ze dat ze ons kon vertrouwen. Toen ontspon zich een gesprek over God de Vader en over de Here Jezus, die huwelijken kan herstellen en mensen kan veranderen en vernieuwen. Ik vroeg haar waar ze vandaan kwam. Ze zei “uit Figueras”. Toen vertelde ik dat ik voorganger was van een dergelijke ‘hallelujakerk’ in Nederland en dat ik over twee dagen in Figueras zou spreken in een van de gemeenten. Ik nodigde haar uit om te komen en hulp van God te ontvangen. Ten slotte vroeg ik of ik met haar mocht bidden. Dat vond ze prima. En terwijl Henny achter het stalletje ging staan en met haar stralende ogen probeerde ‘India-jurken’ aan de man (of aan de vrouw) te brengen, dook ik met deze zigeunerin tussen de jurken, legde haar de handen op en bad voor haar. Maar ik bad ook voor haar man dat de Heer zijn hart zou zacht maken en de vrede in huis zou terugkeren. Daarna vertrokken wij, niet-wetend wat het gevolg zou zijn van onze ontmoeting. Toen haar man tegen de avond met de vrachtauto de markt opreed, zei zij tegen hem: “Ik was vastbesloten om niet meer met jou mee naar huis te gaan. Ik was vastbesloten om me te laten scheiden. Maar er kwamen twee buitenlanders. Die hebben voor mij gebeden en ze hebben ook voor jou gebeden. Daarom ga ik vanavond nog met je mee naar huis”. Hij schrok geweldig. De ramp van de echtscheiding was op het nippertje aan hem voorbij gegaan. Wat konden dat voor rare mensen zijn, die zijn vrouw er toe hadden bewogen op haar besluit terug te komen en het althans nog even te willen proberen? Daar wilde hij meer van weten. Twee dagen later waren ze beiden 241
in de dienst. Ze gingen heel schuchter achterin zitten. Ik bracht de boodschap. Het ging over Ruth, die hoewel ze helemaal niet Israëlitisch was, toch door haar geloof bij het volk van God mocht horen. Ze werd zelfs de overgrootmoeder van David en een van de voorouders van Jezus. Zo mag ieder mens, hoe verschopt hij of zij ook is, door het geloof tot God komen en gaan horen bij Gods kinderen. Toen de voorganger een uitnodiging deed, kwam zij direct naar voren. Zij wilde haar leven aan Jezus geven. Maar hij kwam ook. Het was niet helemaal duidelijk wat hij wilde. Wilde hij alleen maar erbij staan en zien, wat er met zijn vrouw gebeurde? In ieder geval; hij stond er. We besloten dus ook maar gewoon voor hem te gaan bidden.
Slangenbezweerder Henny kreeg een gezicht. Ze zag een slangenbezweerder, die de deksel van zijn korf haalde. Langzaam wiegend richtte de Cobra, die erin lag, zich op. Zijn kop rees op boven de rand van de mand. Voordat de slang echter iets kon doen, duwde de bezweerder de deksel weer op de mand en moest de slang wel terug naar beneden. Het geheel herhaalde zich. Opnieuw duwde de bezweerder, op het moment dat het gevaarlijk werd, met het deksel de kop van de slang terug in de mand. De derde keer echter dat hij de slang omhoog liet komen, was deze sneller dan de bezweerder. Ineens schoot zijn kop naar voren en hij beet de bezweerder met een dodelijke beet. De man hoorde aandachtig toe, toen ik alles vertaalde. Ik merkte, dat hij bang werd. “Wat betekent dit?” vroeg hij. Henny legde het uit: “Jij bent die bezweerder. Jij speelt in je leven met een bepaalde zonde. Je denkt dat je het allemaal wel onder controle hebt en dat jij er wel goed af zult komen. En tot nog toe is het je ook gelukt. Maar het moment is nabij dat de zonde, waarmee je je inlaat, je noodlottig gaat worden en dan is het te laat”. Met een wanhopige blik keek hij naar de voorganger. Kennelijk had hij wel een idee, waarom het ging. Ook hij gaf die avond zijn leven aan Jezus. En toen wij in 2002 voor de laatste maal in Figueras waren, zag ik hen beiden als echtpaar in de samenkomst.
Opdragen van een kind Dit verhaal brengt mij nog op een ander. In de tijd dat Juan nog in Figueras voorganger was, maakten wij een keer een speciale dienst 242
mee, waarin een baby werd opgedragen. Iedereen was op het mooist gekleed. Na afloop van de dienst was er cake (Malageñas) en wat te drinken. Heel gezellig! Tijdens het eigenlijke opdragen, hieven de leiders van de gemeente samen het kind omhoog. Het kind zweefde als het ware op de toppen van hun vingers. Zo werd het echt aan de Heer voorgesteld. De moeder van het kind was een gelovige vrouw, de vader moest van het geloof niet veel hebben, maar was voor deze familiaire gelegenheid wel meegekomen. Na het feitelijke opdragen werd de moeder door de voorgangers gezegend. Toen vroeg Juan mij ineens, of ik de vader maar wilde zegenen! Er lag hier natuurlijk een gevoelige kwestie. Zij kenden de man. Ze wisten dat hij ongelovig was. Ze hadden natuurlijk al vaker geprobeerd hem te bereiken en er was een soort van patstelling ontstaan. Ik was echter een vreemde. Ik ging dus voor deze ongelovige man op het podium staan, legde hem de handen op en liet mij door de Geest leiden. In ieder geval heb ik gebeden of de Heer zijn verblinde ogen wilde openen en hem de dwaasheid van zijn zondige levenswandel wilde doen inzien. Ik dacht nog bij mijzelf: “Het ergste wat hij kan doen, is mij een dreun verkopen”. Maar dat deed hij niet. Toen we een jaar later die gemeente weer bezochten, zat hij tussen de gelovigen en keek mij met een grijnzende blik aan. Het had dus (mede) bijgedragen aan zijn bekering.
Peñiscola Na een aantal jaren was Henny het een beetje zat, dat wij in onze vakanties zo intensief bij de zigeuners betrokken waren. En inderdaad kwamen wij vaak uitgeput in plaats van uitgerust terug. Bovendien frustreerde het haar heel erg dat ze de taal niet machtig was en afhankelijk was van mij om iets te kunnen zeggen. Wanneer de broeders te snel spraken - en dat was meestal zo - lukte het me vaak nauwelijks hen te verstaan; laat staan dat ik het ook nog voor Henny kon vertalen. Zij voelde zich dus buitengesloten en wilde het liefst met het werk onder de zigeuners stoppen. Ik herinnerde haar er dan aan, hoeveel buitengewone dingen we op onze reizen naar de zigeuners meemaakten en dat zij daarin toch wel een sleutelrol vervulde. Maar ze wilde eigenlijk niet meer. Ik gaf haar haar zin. We zouden ergens anders heengaan. We besloten dus naar een heel ander gebied in Spanje te gaan, waar 243
we niet het risico liepen een van de broeders uit Figueras te treffen. We vonden een heel goedkoop appartement in Peñiscola, een paar honderd kilometer ten zuiden van Barcelona. Het gebied wordt wel de ‘Costa Azahar’ genoemd. Zo reisden we over de snelweg, voorbij aan onze broeders, 500 km verder zuidelijk. Op een zaterdag reisden we aan. Toen we nog maar 100 km. van ons reisdoel verwijderd waren, zei Henny ineens: “Ik zou morgen toch wel ergens naar een samenkomst willen”. Ik keek haar verbaasd aan. “Nu reizen we 500 km. verder, omdat je in de vakantie niet langer naar de zigeuners wilde en we zijn nog niet aangekomen of je begint al over een samenkomst”. “Ja maar ik bedoel alleen maar een samenkomst om die te bezoeken, niet om er iets te doen”. Ik reageerde: “Nu ik weet in deze regio helemaal niets. We zullen maandag naar een politiebureau gaan in Peñiscola of in een grotere stad in de buurt en dan informeren we of er in deze regio evangelische samenkomsten zijn. Maar vóór zondag lukt dat allemaal niet”. In de middag sloegen we af van de snelweg voor het laatste stuk naar Peñiscola. Het goddelijk toeval wilde dat we min of meer verkeerd reden, waardoor we via de kustweg van Benicarlo naar Peñiscola langs een paar supermarkten kwamen. We zagen dat ze op zaterdagavond tot 21.00 uur open waren. Via een omweg vonden we toch het appartementencomplex waar we zouden verblijven. Het waren uiterst eenvoudige appartementen, maar de bedden waren goed en vanuit het dakterras hadden we uitzicht op de middeleeuwse vesting van Peñiscola. Het uiterst pittoreske stadje ligt op een rots in zee. Het heeft een heel aparte geschiedenis. Van 1415 tot 1424 resideerde hier de katholieke Paus Benedictus VIII die tijdens het concilie van Constanz was afgezet. In Spanje noemde men hem naar zijn familienaam ‘de Luna’ wel ‘Papa Luna’, wat ook zo iets als ‘vadertje maan’ betekent. Zijn paleisje (kerkje) staat er nog. In het stadje verkoopt men souvenirs waarop deze Paus is afgebeeld als een vriendelijk mannetje met een bisschopsmijter. In plaats van met een kruis wordt de mijter gesierd met een halve maan. Nadat we onze spullen hadden uitgeladen en over het appartement hadden verspreid, bedachten we dat we best nog even boodschappen konden gaan doen. Het was al 19.00 uur, maar we hadden 244
Op de achtergrond de vesting Peñiscola
gezien, dat de grote supermarkten bij Benicarlo nog open waren. Ik zette Henny bij de voordeur van de ‘Mercadonna’ af, terwijl ik zelf een parkeerplekje ging zoeken.
“Die jonge vrouw zal je verder helpen” Toen ik even later met het boodschappenwagentje de winkel binnenkwam, stond Henny nog in de voorhal. Ze zei: “De Heer zegt tegen me.... dat je die jonge vrouw daar moet vragen, waar hier een samenkomst is. Zij zal ons verder helpen”. Ik keek haar aan: “De Heer zegt dat echt tegen je?” vroeg ik. Ik zag de jongedame staan, midden in de drukte van alle mensen, die met hun boodschappen in de weer waren. Ze had wel iets van een zigeunerin, maar ik wist het niet zeker. Ik dacht nog bij mezelf: “Als ik haar vraag of ze een zigeunerin is en het is niet zo, krijg ik misschien wel een mep van haar”. Maar goed ik stapte op haar af en vroeg haar: “Señora, bent u misschien een zigeunerin?” “Ja” antwoordde ze. “Weet u 245
hier dan misschien een Filiadelfia gemeente?” vroeg ik verder. Ze antwoordde niet. In plaats daarvan begon ze heel hard te roepen: “Papa, Mamma, deze mensen zijn christenen”. Ze riep zo hard, dat de hele winkel het kon horen en alle mensen die bij de kassa’s in de rij stonden onze kant op keken. Ineens maakte zich uit deze menigte een grote man los. Hij had een vrij lange zwarte baard en zag er uit als een Indiër. Hij had een nogal royale omvang. Hij kwam op mij af lopen, spreidde zijn armen uit en omhelsde mij hartelijk. Ik liet mij meerdere malen tegen zijn dikke deinende buik drukken, nietbegrijpend waar zo veel spontaniteit vandaan kwam. Pas toen stelde hij zich voor. Hij heette Diego, zijn vrouw die zich inmiddels ook bij ons had gevoegd, heette Anny. De jonge vrouw die de Heer aan Henny had aangewezen om ons te helpen, was hun dochter. Hij was oudste in de enige evangelische gemeente in de regio, de gemeente van Vinaroz, 25 km. verderop. Het was wel heel toevallig dat wij hem troffen, want in deze gemeente werden iedere avond, behalve op zaterdag diensten gehouden. Zodoende hadden wij de familie in de supermarkt aangetroffen. Hij vertelde ons waar de samenkomst was en zo konden wij op zondag inderdaad de gemeente bezoeken. Toen Diego de volgende dag ‘s morgens de voorganger ontmoette, zei hij tegen hem: “Mij is iets heel vreemds gebeurd. Gisteravond ben ik in de Mercadonna christenen uit Nederland tegengekomen. En direct had ik het gevoel, dat ik hen al jaren kende”. Henny’s vlucht voor de bediening onder de zigeuners was op niets uitgelopen. Want toen wij op zondagavond de gemeente bezochten, vroeg de voorganger ons direct of ik niet een aantal keren het woord wilde brengen. Weigeren was geen optie.
Kaasmaker De gemeente in Vinaroz was anders van karakter, dan de andere zigeunergemeenten die wij hadden bezocht. Zij was dan ook gesticht door een Spanjaard, broeder Angel. Deze man had een kaasfabriekje en verkocht zijn eigen kaas op de markt. Daar had hij natuurlijk de zigeuners leren kennen en had hun het evangelie gebracht. De gemeente bestond, toen wij er voor het eerst kwamen, voor de helft uit niet-zigeuners. Men zong behalve de typische 246
zigeunerliederen ook het internationale repertoire dat wij uit de bundel van ‘Opwekking’ kennen. Diego en Annie en wij beiden werden dikke vrienden, maar ook veel andere leden van deze gemeente sloten ons in hun hart.
Vloek Tijdens een van die diensten sprak ik over vloek. Destijds (1993) bestonden de boekjes van Dereck Prince over dit onderwerp nog niet. Ik legde uit dat sommige zonden een vloek teweeg brengen, niet alleen over de dader, maar ook over zijn nageslacht. Tot de zonden, die deze uitwerkingen hebben, behoren afgoderij en occultisme, verder seksuele zonden en ten slotte moord. Maar zei ik er bij: “Dat laatste is hier natuurlijk niet van toepassing”. Na de dienst kwam er een jongeman naar ons toe. Hij vertelde dat zijn grootvader een moord had gepleegd. Ook zijn vader had wegens moord in de gevangenis gezeten. Hij zelf leed al jaren onder nachtmerries. “U zei dat er hier waarschijnlijk geen kinderen van moordenaars waren, maar voor mij geldt dat wel! Kunnen mijn nachtmerries te maken hebben met de zonden van mijn voorouders?” In de naam van Jezus verbraken wij de vloek van moord over het leven van deze jongeman en vanaf dat moment sliep hij ongestoord. Na een eerste serie van spreekbeurten, werd het jaar daarop een echte conferentie over de doop met de Heilige Geest en de gaven georganiseerd. De broeders hadden daarvoor iedereen uitgenodigd, die in het thema geïnteresseerd was. Zo waren er nogal wat Spaanse mensen uit de wijdere regio, die behoorden bij een baptistengemeente. Ik herinner me dat Henny en ik in die conferentie voor 125 gelovigen individueel gebeden hebben en over hen allen hebben geprofeteerd. Velen werden machtig aangeraakt door de Heilige Geest.
Twijfel Op de eerste avond van die conferentie, toen wij al over zo’n twintig mensen hadden geprofeteerd, verdween Diego naar de consistorieruimte. Hij zag het even niet zitten. Hij vroeg zich af, of het werkelijk mogelijk was dat iemand achter elkaar zoveel profetische woorden uitsprak? De gave van profetie was in hun gemeente nooit echt ontwikkeld geweest. Er kwam slechts zelden een profetisch woord. En nu ineens twintig achter elkaar? Hij breidde zijn armen uit naar de hemel en bad: “Here Jezus, is dit werkelijk van U? Kan dit; zoveel profetische woorden achter elkaar? Of gaat het 247
hier om fantasie en spreekt U helemaal niet?” Hij liet zijn armen weer naar beneden zakken en kwam de zaal weer binnen. Vervolgens ging hij in de rij van wachtenden staan om van ons gebed te ontvangen. Op een of andere manier drong hij zich naar voren, zodat hij eerder aan de beurt kwam. Hij wilde er het zijne van weten. Maar wij wisten van niets! Toen wij hem de handen oplegden, kreeg Henny een gezicht. Ze zei: “De Heer toont mij een gezicht. Ik zie jou staan met je armen uitgebreid naar boven”. Op dat moment brak hij in tranen uit. En voordat Henny of ik nog maar iets konden zeggen, omhelsde hij ons en beleed: “Ik had twijfels, of dit wel allemaal echt van de Heer was. Ik ben toen naar achter gegaan en heb mijn armen naar de hemel uitgebreid en heb de Heer gevraagd: Heer is dit echt van U? Maar nu weet ik het zeker! Wat jullie doen met de gaven van profetie, komt helemaal van God”. In de dienst was ook een nogal dikke vrouw van Spaanse komaf. Toen we haar de handen oplegden voor de doop met de Geest leek er niets te gebeuren. Dat vind ik zelf altijd een beetje moeilijk, maar wij kunnen de Geest op geen enkele manier dwingen iets te doen wat Hij niet wil doen. Het heeft geen nut om dan nog harder te gaan bidden of zo. Er moet soms eerst een diepere opening Henny ontvangt uit handen van in het hart van de gelovige Diego een plaquette ter herinnering zijn. Soms werkt de Geest aan onze derde reis ook op een manier die voor ons onnavolgbaar is! De volgende avond waren wij bijtijds in de zaal. Ineens zagen wij deze vrouw binnen komen. Ze stoof op me af en riep: “Ik heb de hele nacht niet kunnen slapen. Ik kon niets anders doen dan de Heer prijzen. Dat moet toch wel de doop met de Heilige Geest zijn?” Voordat ik goed en wel bevestigend kon antwoorden, werd ik bijna doodgeknuffeld. Inderdaad, de manier waarop de Heilige 248
Geest bij een mens binnenkomt gaat ver boven onze beredeneringen uit en onttrekt zich aan onze controle. Diego en Annie nodigden ons vaak bij zich uit. Hoewel hij geen opleiding had genoten, probeerde hij zich toch steeds verder te ontwikkelen door zelfstudie. Hij kon bijzonder boeiend vertellen over de tradities van de zigeuners. En ik heb daar bijzonder veel aan gehad. De zigeuners zijn nog een echt volk; niet een verzameling van losse individuen, die toevallig dezelfde taal spreken. Er is een hoge mate van saamhorigheid en veel respect voor de familiehoofden.
Familiehoofd Diego zelf was als oudste broer uit een groot gezin na het overlijden van zijn ouders ook een familiehoofd. Hij vertelde mij bijvoorbeeld, hoe hij zijn jongste broer (hoog en breed volwassen) had moeten vermanen. Destijds kende de familie de Heer nog niet. Op een dag kwam Diego’s schoonzus naar hem toe en deed haar beklag over haar echtgenoot, Diego’s jongste broer, Ruiz. Ze vertelde: “Hij komt, als hij de vrachtauto met marktspullen heeft ingepakt, nooit direct naar huis, maar gaat altijd eerst naar het café. Daar gaat hij een kaartje leggen en verliest meestal een groot deel van de inkomsten van die dag. Wij zouden geen gebrek hoeven te leiden, want er komt genoeg binnen. Maar hij maakt het op met gokken en kaarten. Ik heb helemaal niets meer en weet niet eens hoe ik aan eten voor onze kinderen moet komen. Als ik hem er op aanspreek, dan wordt hij kwaad en zegt dat ik me er niet mee moet bemoeien. Als laatste redmiddel kom ik bij jou. Jij ben de oudste broer. Naar jou zal hij misschien luisteren”. Die avond ging Diego naar het café, waar hij zijn broer vermoedde. En ja hoor, daar zat hij, helemaal opgaande in het kaartspel. Diego ging bij de deuropening staan. Na even keek Ruiz op en ontwaarde zijn oudste broer in de deuropening van het café. Hij deed alsof hij niets zag en ging nog even door met zijn kaartspel. Toen keek hij schichtig achterom en zag dat zijn oudste broer daar nog steeds stond. Dat maakte hem toch wel nerveus. Maar hij ging wel door met het kaartspel. Na even kon hij zich toch niet echt meer concentreren en keek opnieuw op. Diego stond er nog altijd. Toen stond hij op en kwam naar de deur. In de deuropening ontmoetten beide mannen elkaar. Diego keek zijn jongste broer aan en zei: “Dit mag nooit meer gebeuren”. Ruiz knikte. Hij heeft nooit meer zijn geld vergokt. 249
Sommige zigeunergebruiken zijn voor ons niet leerzaam. Ik denk bijvoorbeeld even aan de traditie dat op een bruiloftsfeest alle aanwezige mannen hun witte overhemd stukscheuren en daarna voor de rest van het feest een ander overhemd aantrekken. Dit gebruik heeft iets te maken met de seksuele ongereptheid van de bruid, die nu het huwelijk binnentreedt.
Hoe een man een vrouw vindt Veel interessanter is, hoe bij de zigeuners een man en een vrouw elkaar vinden. De tijd dat ouders voor hun kinderen huwelijkspartners uitzochten is lang voorbij. Tegenwoordig gaat het zo: Wanneer een jongen een meisje aardig vindt en de gevoelens van haar kant wederkerig zijn, gaat hij eerst naar zijn eigen ouders. Hij vertelt hun dat hij liefde heeft opgevat voor dat bepaalde meisje. De ouders overwegen dan, of zij het meisje een goede partij vinden voor hun zoon, maar - en dat is ook belangrijk - of zij graag aan de familie van het meisje verbonden willen zijn. Wanneer dat het geval is, gaat de jongeman met zijn ouders naar de ouders van het meisje en vraagt om haar hand. Wanneer de jongeman zonder zijn eigen ouders komt, gaan de would-be schoonouders er van uit dat de ouders van de jongen de relatie niet zien zitten en zullen ze zeker aarzelingen hebben. Maar wanneer de jongeman met zijn ouders komt, weten zij, dat de ouders van de jongen er positief tegenover staan en dat zij bovendien verbondenheid met de nieuwe schoonfamilie voorstaan. Nu is het hun beurt om zich af te vragen, of zij aan de ouders van de jongeman verbonden willen zijn. Natuurlijk vragen ze allereerst hun dochter of zij van de betreffende jongeman houdt. Wanneer het dus zowel tussen de twee jongemensen en tussen de ouders van beide kanten klikt, staat niets een huwelijk meer in de weg. De verlovingstijd verloopt niet erg hartstochtelijk, want het jonge stel wordt nauwelijks met elkaar alleen gelaten. Ze kunnen heus wel een eindje samen gaan wandelen, maar verder zullen hun ontmoetingen zich afspelen in het bijzijn van familieleden. Tot dusverre spreekt dit verhaal de vrijgevochten Nederlanders misschien niet zo aan. De voordelen ontdekken we vooral na de huwelijkssluiting. Het jonge stel staat namelijk niet alleen. Van beide kanten ondersteunen de ouders en verdere familieleden deze verbintenis. En wanneer het eens moeilijk zou worden, trekken de ouders niet zozeer partij voor hun eigen kind, maar zij zetten 250
Henny Delina te midden van ‘haar’ volk
zich in voor de relatie. Kijkt de man naar andere vrouwen, dan zullen zijn eigen verwanten hem bijtijds ernstig vermanen en hem duidelijk maken dat hij niet alleen zichzelf maar ook de hele familie te schande maakt. Geeft de vrouw te veel geld uit aan kleding, dan zal de eigen moeder niet haar dochter verdedigen, maar haar juist op haar verantwoordelijkheid wijzen. In onze cultuur gaat dat anders. Huwelijken worden strikt tussen de partners gesloten, of de familie het nu wel of niet leuk vindt. Komt een dochter zich bij haar moeder beklagen over de lage financiële verdiensten van haar echtgenoot, dan kan het gebeuren dat die moeder zegt: “We zagen hem van te voren al niet zitten. Jij verdient iets beters. Zorg dat je zo snel mogelijk van hem af komt. Wij helpen je wel”. In onze cultuur verdedigen de ouders vooral het eigen kind en trekken vaak partij bij een echtelijk conflict. Dit kan zelfs zover gaan dat wanneer de jongemensen zich toch weer met elkaar verzoenen, de ouders opmerkingen maken in de trant van: “Wil je het echt nog een keer met die klungel proberen? Dat gaat echt niet goed. Over drie maanden wil je toch weer van hem af”. Zo kunnen ouders zelfs tot splijtzwam worden in een huwelijk dat niet echt goed functioneert. Het gevolg van de benadering, zoals we die bij de zigeuners aantreffen is dat er veel minder echts251
Picknick met de gelovigen van Benicarlo en Vinaroz
cheidingen zijn. Niet omdat men onder druk staat dat scheiden niet mag, maar vanwege de support en bemoediging, die er ten tijde van strijd en moeite van de familie uitgaat. Ik weet dat ik het een beetje idealiseer, want het gaat soms ook heel anders. Wanneer de ouders van het meisje de jongeman afwijzen als toekomstig partner voor hun dochter, kent de zigeunertraditie de mogelijkheid van het ‘schaken’. De jongen ‘ontvoert’ het meisje (met haar eigen instemming wel te verstaan) neemt haar mee naar zijn ouderlijk huis of zijn eigen huis. De schoonfamilie staat voor een fait-accompli. Er hoeft geen feestelijk huwelijk meer te worden gesloten, want vanaf het moment van schaking geldt het stel als getrouwd. De ouders van het meisje zullen zich bij de situatie moeten neerleggen. Let wel, dit gebeurt alleen als de ouders van het meisje de relatie niet willen. Natuurlijk staan de oude tradities onder druk. Veel zigeunerjongeren laten zich vandaag meer beïnvloeden door de huidige Spaanse cultuur dan door hun eigen roots. We reisden een aantal keren naar de omgeving van Peñiscola. Het werk van de Heer groeide ook daar. Na even dienden we meerdere 252
gemeentes, in Vinaroz, in Benicarlo en in Tortosa aan de Ebro. En omdat de mensen ons inmiddels goed hadden leren kennen, trokken ze allemaal aan ons. Overal moest ik komen en spreken; overal moesten we samen voor de mensen bidden en profeteren.
Tortosa In Tortosa kwam de gemeente samen in een middeleeuwse paardenstal. Aan de wanden van natuursteen zaten nog de ringen waaraan de paarden vast hadden gezeten. Een toilet was er niet. Toen Henny na de reis van Peñiscola naar Tortosa naar het toilet moest, nam een zuster haar mee naar een kroeg in de buurt. Het was een kleine gemeente. Er waren misschien 40 mensen. Na afloop van de dienst baden en profeteerden we over allen, die naar voren gekomen waren. Maar na 25 mensen, had ik het gevoel, dat de vermoeidheid toesloeg. “We komen weer terug” zei ik, “En dan bidden we voor de paar mensen, die nu nog staan te wachten”. Afgesproken is afgesproken. Toen we een paar dagen later terugkwamen, was de samenkomst ineens veel voller. Men had elkaar aangespoord om toch vooral te komen. En in plaats van voor zes mensen moesten we toch opnieuw voor minstens 30 bidden. Moraira We waren nog een keer ‘ontrouw’. Weer had Henny er problemen mee dat ze zo van mij afhankelijk was bij het verstaan van de zigeuners. Ik beken het ruiterlijk. Ik kon hun snelle gepraat vaak zelf niet volgen, laat staan dat ik het ook nog kon vertalen. Ze voelde zich dus tijdens de diensten buitengesloten, hoewel ze na iedere dienst toch mee in de bediening stond. We reisden weer een paar honderd kilometer verder zuidelijk en streken neer in een appartement in Moraira, niet ver vanBenidorm. Natuurlijk wilde Henny best op zondag naar een dienst. Maar daar moest het dan ook bij blijven. We deden navraag en bezochten op zondag een zigeunerkerkje in Vilajoyosa, gelegen tussen Benidorm en Alicante. We waren er bijtijds en gingen achterin zitten. De leidinggevende broeders zaten al op het podium gezellig met elkaar te praten. Een van hen kwam naar ons toe en vroeg ons wie we waren. Ik vertelde dat we gelovigen waren uit Nederland en ik daar lesgaf aan een Bijbelschool. We waren hartelijk welkom. Hij voegde zich weer bij de broeders op het podium. En hun gesprek ging weer verder. 253
Ik merkte wel dat hij naar mij wees. Na even kwam hij weer van het podium af naar ons toe en vroeg: “Broeder, zou u een keer in onze dienst willen spreken?” Ik keek Henny aan met vragende ogen. “Wat vind je ervan?” “Goed dan, maar niet eerder dan donderdag, want anders gaat het net als de vorige keren” zei ze.
Kunt u niet direct spreken? Ik vertelde hem dat ik dan donderdag zou komen. Hij ging weer terug naar het podium. Er werd opnieuw gesmoesd. Inmiddels was de dienst al begonnen. Toen kwam hij nogmaals naar ons toe: “Broeder kunt u niet nu direct tot ons prediken. We hebben een aantal gasten en zelfs een gastspreker, maar die willen u allemaal graag horen”. Ik keek opnieuw naar Henny. Ze snapte het al. Je kunt je roeping nu eenmaal niet ontlopen. En zo sprak ik die avond in Vilajoyosa, terwijl niemand ons daar kende. En Henny kreeg een gezicht. Ik weet het nog precies. De Heer toonde haar een boot met mensen erin. Sommigen zaten echt midden in de boot, maar anderen zaten op de reling met hun voeten naar buiten. Ineens waren er hoge golven en de mensen, die hun voeten buitenboord hadden, werden van het schip afgespoeld en vielen in zee. Het was een waarschuwend woord om werkelijk God te dienen en niet met twee benen in de wereld te zitten. Ik zag de broeders instemmend knikken. Kennelijk worstelden zij al langer met wereldgelijkvormigheid bij sommige van hun schapen. Ja, en toen de dienst afgelopen was, kwam de eigenlijke gastspreker naar ons toe. “Kom alstublieft ook naar mijn gemeente om het woord te brengen”. Ik keek naar Henny. Ze zuchtte. Toen we in de auto naar huis zaten zei ze: “Eigenlijk is er geen mooiere manier om je vakantie door te brengen, dan dat God je kan gebruiken”.
De laatste keer De laatste keer, dat wij Spanje bezochten was in 2002. Ik deed een aantal spreekbeurten in Gerona. Henny ging echter niet iedere keer mee naar de diensten. Tijdens deze reis kwamen Erik en Annie van Doorn ons met de caravan opzoeken. Samen met hen bezochten we voor de laatste keer de gemeente van de broeders uit Al Far, die samenkwam in een van de buitenwijken van Figueras. We werden met heel veel warmte ontvangen. We zagen een generatie van krachtige jongemannen en vrouwen, die werken vanuit de kracht en de inspiratie van de Heilige Geest. Het leidinggevend team van 254
de gemeente van Al Far reist tegenwoordig regelmatig door heel Noord-Oost Spanje. Ze treden op als zanggroep in plaatselijke gemeenten en combineren hun optreden met een krachtige prediking en een gezamenlijke profetische bediening. En dan te bedenken dat ze nog kinderen waren toen we hun voor het eerst ontmoetten. Toen profeteerden we over Gods plannen met hun levens. Nu mochten we ons verheugen over de vervulling.
255
29 - Toscane Henny kreeg dus toenemend moeite met het werk onder de zigeuners. Ze wilde definitief dat ik er mee zou stoppen. In bepaalde opzichten had ze gelijk. Het was beslist geen ontspanning meer, maar een grote inspanning. Henny was afhankelijk van mij, of ik alles vertaalde en dat lukte mij maar matig. Als ik hun vroeg om langzaam te spreken en mij in de gelegenheid te stellen het voor Henny te vertalen, dan ging dat maar twee zinnen goed. Ik was haar terwille en wij gingen het jaar daarop naar Toscane. We vonden een leuk appartement in de bergen in de buurt van Arezzo. Het ging om een voormalige middeleeuwse versterking (Forte Tregognano), de beveiliging van een weg tussen Umbrië en Toscane. Het meeste daarvan was afgebroken, maar er stonden nog een paar bouwsels. Wij woonden in de voormalige gaarkeuken. In de muur zat nog een grote broodoven ingemetseld. De eigenaren waren welgesitueerde burgers van Arezzo, maar daarover vertel ik zo meer. Om bij ons appartement te komen, moesten we via een heel steile zandweg 500 m. omhoog rijden. Regelmatig slipten onze banden weg. Het was dat wij een Peugeot Partner - een soort van bestelwagen - hadden, die hoog op de wielen stond. Onze buren, Duitsers met een heel mooie sportieve Audi, raakten met de onderkant van hun wagen en met hun uitlaat regelmatig de grond.
Wilde zwijnen Rondom ons vakantieadres stond schrikdraad. Eerst dacht ik dat dat misschien was geplaatst om te voorkomen dat schapen de tuin zouden binnendringen. Maar we ontdekten al spoedig dat dit de bescherming was tegen de horden wilde zwijnen die we iedere nacht in het bos konden horen brullen. Toscane heeft natuurlijk ongelofelijk veel culturele attracties. Wij bezochten allerlei plaatsen, maar natuurlijk gingen wij ook naar de weekmarkt in Arezzo. En ergens op die hele lange markt vonden we Francesco. Daar stond hij, totaal misplaatst,temidden van alle schreeuwende marktkooplui, keurig gekleed met een smetteloos 256
maar tegelijk zeer besmettelijk lichtgeel colbert. Voor hem stond een klein rond tafeltje met traktaten en een paar boeken. De meeste voorbijgangers negeerden hem. We zagen het direct: Een broeder. We bekeken de titels van zijn boeken en het was duidelijk: Iemand uit een evangelische gemeente. Wij begroeten hem, maar hij bleek noch Engels, noch Duits te spreken. Met een beetje van alles, handen en voeten en een beetje Spaans konden we elkaar toch begrijpen. Er was in Arezzo een kleine evangelische gemeente. Hij vertelde ons waar en wanneer de diensten waren en wij namen het besluit om er op zondagavond heen te gaan. Het is toch altijd goed om een dienst bij te wonen en mee te zingen, ook al versta je er weinig van. Op de bewuste zondagavond reden we naar de stad en vonden het zaaltje. Het was eigenlijk een klein winkelpandje, een pijpenla, met plaats voor ongeveer 60 mensen. Wij moesten direct denken aan de zigeunergemeenten, die we vanuit Spanje kenden. Henny en ik keken elkaar glimlachend aan. Ook Francesco liep ijverig rond om van alles klaar te zetten. Even later kwam de voorganger. Francesco had hem al verteld, dat hij ons op de markt had getroffen. Hij stelde zich voor: Br. Vinci. Ook hij bleek geen woord over de grens te spreken. Een paar woorden Engels, daar hield het mee op. Toen hij weer verder wilde lopen om anderen te begroeten, zei ik om hem gerust te stellen dat hij zich over ons geen zorgen hoefde te maken. Ik sprak Spaans en zou daardoor wel het een en ander van het Italiaans kunnen volgen.
Spaans - Italiaans Dat had ik niet moeten zeggen. Drie minuten later stelde hij ons voor aan Jenny, een jongedame uit de Dominicaanse Republiek. Zij sprak zowel Spaans als Italiaans. Toen zei hij - wij hadden elkaar nog nooit eerder gezien en hij wist niets van ons - : “Broeder wilt u niet vandaag tot ons spreken. U spreekt Spaans, Jenny vertaalt het wel”. Ik keek Henny aan. Ze had het wel begrepen en schoot in de lach. Die avond sprak ik in die gemeente over het verstaan van de stem van God en deed een uitnodiging. De halve gemeente stroomde naar voren. Henny en ik profeteerden over iedereen en Jenny vertaalde. De derde persoon, die naar voren kwam, kreeg een vermanend woord. De Heer waarschuwde hem voor een rebelse 257
houding tegenover de gemeenteleiding. Jenny keek me verbijsterd aan en zei: “U weet niets van deze mensen, maar ik ken ze. Alles wat jullie over hen zeggen, klopt”. “Zo werkt Gods Geest. Hij geeft ieder wat hij of zij het meest nodig heeft”, antwoordde ik. Na afloop baden we ook voor br. Vinci en zijn vrouw. Ze werden heel erg bemoedigd, door wat de Heer tegen hen sprak. Een ding wilde ik echter van hem weten: “Hoe kwam u erbij, om mij, een volslagen vreemde, een buitenlander, zonder referenties, te vragen het woord te brengen?” Hij antwoordde: “De Geest sprak tot mijn hart en toen heb ik dat gewoon gedaan”. We lachten. We bezochten deze gemeente nog twee keer. Ik sprak en Henny gaf in een van die diensten haar getuigenis. Dat ging wel een beetje omslachtig. Zij sprak Nederlands, ik Spaans en Jenny Italiaans. Beide keren stonden na afloop de mensen in de rij om gebed en profetische woorden te ontvangen. Het schijnt, dat je je roeping en bediening nooit kunt ontvluchten, waar je ook heen reist!
De familie Redi De heer en mevrouw Redi, de eigenaars van ons vakantieverblijf, hadden snel genoeg door, dat wij meer dan gemiddelde interesse hadden voor cultuur. Ze nodigden ons uit om hen in hun villa in Arezzo te bezoeken en bij hen te komen dineren. Ze hadden geen adelijke titel, maar hun familie behoorde wel tot de patriciërs van de stad. Behalve de stadsvilla bezaten ze meerdere stukken grond. Het Forte Tregognano, waar wij verbleven, was al sinds 1600 hun familiebezit. Op de bewuste avond gingen wij dus naar hun huis. Zij heette ons hartelijk welkom en deed ons plaatsnemen in een soort van lounge met een aantal fauteils. Ik zag direct dat de meubelen zwaar antiek waren. Aan de wanden hingen oeroude familieportretten van een kwaliteit, die je anders alleen in musea aantreft. Trouwens het hele huis was één museum. In een hoek stond een vitrine met allerlei vreemd aardewerk. Nadat ze ons een glas wijn hadden aangeboden, kregen we een voorgerecht dat bestond uit kleine broodrolletjes gevuld met truffel. Wij hadden zoiets nog nooit gegeten. Het smaakte niet onaardig. Truffels ruiken enigszins naar zweet en zij golden voor de Romeinen al als aphrodisiac (liefdeslust opwekkend). Daarna liet zij ons de vitrines zien, die in de lounge stonden. Zij waren gevuld met Etruskische graf-urnen en ander Etruskisch 258
aardewerk uit de 5e eeuw voor Christus (De Etrusken hadden een rijke beschaving in Toscane, voordat Rome de macht in dit gebied overnam). De urnen waren afkomstig uit grafheuvels en tombes, die gelegen waren op het eigen grondbezit van de familie. Ik was altijd al geïnteresseerd geweest in archeologie en vroeg dus naar allerlei details. Zij op hun beurt werden steeds enthousiaster, omdat ze eindelijk iemand aantroffen, die hun schatten wist te waarderen. Vervolgens moesten we natuurlijk alles zien.
Beroemdheid De familie van beide kanten had een rijke geschiedenis. Het meest aparte was wel dat een van hun voorvaderen, Franscesco Redi (1626-1697) een beroemd natuurhistoricus was geweest. Als een
Mei 2004. Met mevrouw Redi aan tafel
259
van de eersten had hij insekten en wormen onleed en onder de microscoop onderzocht. Hij schreef daaover een dik boek met illustraties van de ontlede dieren en hun organen. Toen ik me geïnteresseerd toonde, moest ik natuurlijk het boek inzien en samen met Alessandro, de heer des huises, waren we daar op zijn minst een kwartier mee bezig. Mevrouw Redi op haar beurt had een boek geschreven over grote mannen van Arezzo. Ik kreeg een door haar gesigneerd exemplaar mee. Nadat we dus een uur door het huis getrokken waren en de nodige wetenswaardigheden hadden gehoord, begon de eigenlijke maaltijd. Ik moet zeggen; het was buitengewoon. Ze hadden werkelijk het mooiste servies en bestek uit de kast gehaald en het eten smaakte voortrefffelijk. De salade vooraf bevatte geen kropsla, maar allerlei gewassen uit de natuur. De basilikum herkenden we natuurlijk wel, maar de meeste bladeren waren ons onbekend. Tijdens de maaltijd gaven wij onze getuigenissen. We moesten in het Frans met elkaar communiceren. Ik had al jaren nauwelijks meer Frans gesproken, maar de Heer hielp me. Voor Henny moest ik alles vertalen. Haar verhaal over het klooster en het vinden van Jezus, maakte diepe indruk. De Redi’s deden niet zoveel aan het geloof. Maar toch ontdekte ik dat het ze niet koud liet. Ze wilden het horen! We vertelden ze dat wij in Arezzo al drie keer in een evangelische gemeente geweest waren. Ik zag dat ze elkaar aankeken. Toen vertelde mevrouw Redi dat ze voor korte tijd een huishoudster had gehad, die ook evangelisch was. Deze vrouw had op dezelfde manier met haar gesproken over de liefde van God. Zo ondekten we dat de Heer al lang met deze mensen bezig was. Het werd een lange avond. Een paar dagen later moesten we afscheid nemen, omdat onze vakantie voorbij was. Toen we al in de auto zaten, barste Alessandro Redi ineens in tranen uit: “Komt u alstublieft terug?”
260
30 - Duitsland Omdat 18 jaar lang onze grote vakanties geheel in beslag werden genomen door het werk onder de zigeuners, probeerden wij tussendoor er vaak even uit te gaan. We hadden het financieel wat beter gekregen en ik kon mijn werkzaamheden voor een deel vrij plannen. Rond onze huwelijksdag (27 november) reisden wij steevast af naar het Weserbergland, waar wij de karakteristieke vakwerkstadjes bezochten en genoten van de gezellige sfeer in de ‘Vorweihnachtszeit’. De plaatsjes zijn van zichzelf al mooi, maar waren dan ook nog extra versierd met lichtjes en op de stadspleinen waren meestal kleinschalige Kerstmarkten ingericht, waar de hele bevolking rond 5 uur ‘s avonds bij het invallen van de duisternis bijeen kwam voor een beker ‘Glühwein’ en ‘Bratwurst mit Brötchen’. Meestal logeerden wij bij particuliere kamerverhuurders. Soms waren we de enige gasten, soms waren er ook anderen en ontmoetten wij elkaar bij het ontbijt. Wij beiden spraken voortreffelijk Duits, dus was het nooit een probleem met de andere gasten te communiceren. En natuurlijk, het ging altijd over de Heer. Wij baden ook altijd, voordat we op reis gingen: “Heer geef ons zielen”. Een keer logeerden we in een pension in het Vogelsberg gebied. Het lag in een heel klein plaatsje met de naam Altenschlirf. Wij waren er maar 3 dagen. Op de dag van ons vertrek kwam de vrouw des huizes naar de ontbijtruimte. Het was duidelijk dat ze wel even wilde praten. Ook nu brachten we het gesprek op de Here Jezus. Ze vertelde, hoe ze uit de voormalige DDR kwam en helemaal zonder geloof was opgevoed. Maar ze had wel interesse. Ze was eigenlijk zoekende. Wij spraken met haar over Jezus; hoe Hij onze levens had veranderd en hoeveel vrede wij hadden ontvangen. Zij op haar beurt vertelde, hoe zij naar vrede verlangde. Ze was niet echt gelukkig in haar huwelijk. Ze woonde te ver van haar familie. Eigenlijk was ze heel eenzaam in dit kleine dorp. Het was onze bedoeling geweest om voor negenen met het ontbijt klaar te zijn en dan de bagage in te pakken om te vertrekken, maar om 11 uur zaten we nog met haar aan tafel. “Wat ben ik blij, dat u mijn gasten bent geweest! Het was mij zo aangenaam”, liet ze ons weten. 261
We raadden haar aan om toch vooral op zoek te gaan naar een gemeente, waar ze de aanwezigheid van de Here Jezus zou ervaren. Ja, en dan vertrek je weer zonder te weten, hoe het verder met iemand afloopt. Natuurlijk bidt je voor zo iemand nog langere tijd en je hoopt maar dat zij iemand anders op haar weg zal krijgen, die haar verder helpt. In dit geval had de Heer voor ons nog een verrassing in petto. Het was een aantal maanden later dat wij opnieuw een paar dagen in Duitsland waren. Op een van die dagen bezochten we het middeleeuwse stadscentrum van Alsfeld. Henny moest naar het toilet en daarom streken we neer op het terras van het café op de hoek van het marktplein. Nadat we iets besteld hadden, ging Henny naar de WC. Ineens sprak onze buurman van het tafeltje naast ons mij aan: “Bent u Nederlanders? Ik meen uw taal te herkennen”.
Predikant Wij kregen een gesprek. Het begon over Nederland, waar hij ooit wel was geweest, maar al spoedig bracht ik het gesprek op het verdwijnen van normen en waarden en vandaar op de God van de Bijbel. Toen vertelde ik dat in Nederland de gevestigde kerken voortdurend mensen verliezen en dat alleen die geloofsgemeenschappen groeien, waar ruimte is voor de Heilige Geest. Hij knikte. Toen zei hij: “Ik ben Luthers predikant. Ik hoor bij de ‘Vernieuwingsbeweging’ in deze kerk. Wij willen juist ruimte geven aan het werk van de Geest in ons midden”. Ik was verbaasd en zei: “Ik ben predikant binnen de Pinksterbeweging”. Nu was het zijn beurt om verbaasd te zijn. Henny was inmiddels weer bij ons komen zitten. Wij hadden een heel gesprek over de doop met de Geest en de mogelijkheden om binnen de gevestigde kerken ruimte te geven aan de werkingen van de Heilige Geest. Op een goed moment moesten zij weg. Ik gaf hem mijn visitekaartje en vroeg hem zijn adres op te schrijven. Toen ik het adres las, was ik opnieuw verrast: ‘Altenschlirf?’ Ik zei: “Ik ken dat plaatsje. We zijn er geweest. We hebben er drie dagen in een pension gelogeerd”. De Lutherse predikant kende het pension en wist me te vertellen, dat de vrouw des huizes uit Thüringen (voormalig Oost Duitsland) kwam. “Haar man moet van het geloof niets weten, maar zij is zoekende”. Toen vertelde ik hun dat wij 6 maanden eerder meer dan twee uur lang met haar hadden gesproken over Jezus. “Ga haar toch opzoeken! En doe de groeten van 262
Bienenhaus in Altenschlirf (Vogelsberg)
ons. Ze herinnert zich ons zeker! Nu ik weet, dat u tot de vernieuwingsbeweging binnen de kerk behoort, ben ik ervan overtuigd dat u haar verder kunt helpen om Jezus te vinden en werkelijk een discipel van Hem te worden”. Toen namen ze afscheid. Wij waren heel erg bemoedigd, omdat de Heer ons liet weten dat ons getuigenis aan deze pensionhoudster niet een eenmalig incident zou blijven. Er was al iemand in haar eigen dorp, die het getuigenis zou overnemen. Er was al een plaats gereed, waar zij zou worden opgevangen!
Rotherburg ob der Tauber Bij de vele, zeer vele verhalen die ik zou kunnen vertellen over ontmoetingen met mensen op onze reisjes door Duitsland, mag ik het volgende niet weglaten. Nooit was er een grotere concentratie van goddelijke ontmoetingen achter elkaar. Al lang had ik de wens om het stadje ‘Rothenburg ob der Tauber’ te bezoeken. Dit pittoreske plaatsje is als geheel ‘UNESCO Cultuurerfgoed’. Op het internet zocht ik een betaalbare overnachtingsmogelijkheid en ik bad de Heer om ons naar de juiste plek te leiden. Ik vond een hotelletje in Nordenberg, 20 km. ten noorden van Rothenburg. We troffen het. Er waren kamers vrij, al hoewel er juist op die dagen een groot feest in Rothenburg werd gehouden, de zogenaamde ‘Reichstage’. Toen 263
we daar aankwamen, bleek het ook verkiezingstijd te zijn voor de deelstaat- parlementsverkiezingen. Tot onze verbazing hing de hele omgeving vol met plakkaten van de ‘Partei Bibeltreuer Christen’, de partij van Bijbelgetrouwe Christenen. Deze partij zou nooit de 5% drempel van de verkiezingen halen, maar het was duidelijk dat deze groep de verkiezingen gebruikte om met behulp van verkiezingsplakkaten te evangeliseren. Allerlei stimulerende teksten stonden erop, zoals ‘Zonder God gaat Duitsland kapot’. Langs de weg van Nordenberg naar Rothenburg kwamen wij zelfs langs een huis, waar niet alleen alle ramen met deze posters waren beplakt maar ook de bomen rond het huis. Wij bezichtigden de stad en de omgeving en genoten van al het moois. Alhoewel, toen wij het beroemde ‘Foltermuseum’ bezochten, werd Henny toch wel even misselijk van wat ze zag. Ze wilde er zo snel mogelijk uit. Het is ook walgelijk, wat de middeleeuwers bedachten om medemensen kapot te maken. Een ding vond ik wel humorvol. Het betrof een speciale straf voor ‘kijvende wijven’. Twee vrouwen die ruzie maakten, werden elk aan hun hals geketend aan beide uiteinden van een dikke stok. Zo moesten ze elkaar een hele dag aankijken, maar ze hadden net voldoende afstand van elkaar, zodat ze elkaar niet met hun handen konden aanraken, bijvoorbeeld om elkaar te slaan. Toen we twee dagen in ons hotelletje waren vroeg de eigenaresse of we interesse hadden in een gezellige avond met alle gasten onder het genot van een glaasje. Er waren ongeveer 12 gasten. Wij zeiden natuurlijk direct: “Ja”. Want het is juist altijd onze wens om met mensen in contact te komen. Op de bewuste avond waren de meeste gasten om negen uur in de ontbijtruimte. Wij noemden elkaar onze namen en er ontspon zich een gesprek. Wij keken even de kat uit de boom. Na even kreeg het gesprek een voorspelbare wending. Men begon te mopperen; over de hoge belastingen, de hoge kosten van levensonderhoud, de toegenomen criminaliteit. Er kwam een heel negatieve sfeer die moeilijk te doorbreken was. Wij baden zachtjes in tongen en daarna onderbrak ik de conversatie en zei: “Raadt u eens welk beroep ik heb?”. Verbouwereerd 264
hield men op met het gemopper. De een zei dit, de ander dat. De eigenaresse kwam het dichtste bij. Zij vermoedde, dat ik ‘Lehrer’ zou kunnen zijn. Toen vertelde ik dat ik ‘Pfarrer’ (predikant) was.
Getuigenis Iedereen hield stil. Ik greep de gelegenheid om te vertellen, hoe het zover gekomen was en gaf mijn getuigenis; hoe ik ooit geoloog was geweest en hoe ik middels een verkeersongeluk tot bezinning was gekomen. Men luisterde ademloos toe. Ik vertelde verder over de persoonlijke relatie, die wij met God de Vader kunnen hebben door de Heilige Geest. Een van de gasten reageerde dat hij de zoon was van een predikant. Hij begreep wat ik bedoelde. Zijn eigen vader had graag gewild dat hij predikant zou zijn geworden, maar het ontbrak hem aan de verbale vaardigheden. Op dat moment stond de vrouw van deze man op en verliet demonstratief de ruimte. Ze zei nog: “Ik wil niets met deze dingen te maken hebben”. Kennelijk zat er bij haar heel veel pijn. Maar haar man bleef toch zitten. Toen kwam Henny aan het woord en vertelde hoe ze katholiek geweest was en zelfs in het klooster had gezeten. Opnieuw verbazing. Toen legde ze uit dat ze in het klooster Jezus niet had ervaren. De meeste aanwezigen knikten. Ze konden er zich kennelijk iets bij voorstellen. Zo vertelden wij zeker anderhalf uur lang over de liefde van Jezus en wat wij daar persoonlijk van hadden ervaren. Op een goed moment leek het ons gunstig om naar bed te gaan en ieder aan zijn eigen gedachten over te laten. Wij gingen naar boven en baden voor alle gasten. De volgende morgen sprak een van hen mij aan. Hij wist niet, hoe hij het gesprek moest beginnen, dus begon hij maar over het weer. Maar ik begreep dat hij eigenlijk over het geloof wilde praten. Daarom vroeg ik hem gelijk of hij over het gesprek op de vorige avond nog had nagedacht. Hij knikte. Hij was ongelovig opgevoed en had een communistische achtergrond. Maar nu was hij al wat ouder geworden en ging toch over de eindigheid van dit aardse leven nadenken. Ik denk dat we minstens een uur op de gang stonden te praten. Die dag kwamen we opnieuw langs het huis met de vele plakkaten van de PBC (Partei Bibeltreuer Christen). Ineens zei Henny: “Gordon stop eens. Ik wil hier aanbellen”. Ik stopte, maar op dat moment aarzelde ik of het wel zo’n goed idee was. 265
Dom eigenlijk, want Henny zou zo iets nooit zomaar zeggen. Zij belde dus aan, terwijl ik in de auto bleef zitten. De deur ging open en in de deuropening stond een man van middelbare leeftijd met een korte broek. Ze vertelde hem dat ze zo blij was geworden van al die getuigende posters rond zijn huis enin de hele regio. Toen nodigde hij haar direct binnen. Henny riep mij en ik kwam achter haar aan ook naar binnen. Daar zat de vrouw des huizes. Ze kon zich niet omdraaien. Ze was tengevolge van een rugoperatie vanaf haar middel verlamd geraakt. We kregen een heel gesprek. Zij was duidelijk erg blij dat er eens iemand langs kwam, want wat kunnen evangelische christenen in Duitsland het moeilijk hebben en eenzaam zijn. Zij vertelden ons dat zij de enige wedergeboren gelovigen waren in hun dorp en dat ze op allerlei manieren werden dwars gezeten. Wij spraken met hen over de liefde van God de Vader en over de krachten van de Heilige Geest. Daar bleken ze weinig vanaf te weten. Toen wij het erover hadden dat God ook in het heden nog wonderen van genezing doet, reageerde zij heel positief. Dat was niet zozeer, omdat zij van haar kwaal verlost wilde worden, maar omdat ze God werkelijk kende. Haar man daarentegen wilde daar niet zoveel van weten. Hij benadrukte juist dat het lijden van zijn vrouw hem tot een zachtmoediger mens had gemaakt. Nu het een sluit het ander niet uit. Wanneer wij eenmaal getroffen zijn door een ziekte, doet God dit natuurlijk meewerken ten goede voor zijn kinderen. Maar dat wil niet zeggen dat de ziekte om die reden door Hem zou zijn toegelaten of gewild! God wil de genezing. De bediening van Jezus bewijst dat maar al te zeer. Allen die bij Hem kwamen, werden genezen! Op een goed moment vroeg hij waar wij logeerden en wij vertelden hem dat wij in het ‘Waldschloßchen’ in Nordenberg verbleven. Toen zei hij: “De vrouw van dat hotel is eigenlijk de enige uit de buurt, die nooit negatief over ons heeft gesproken”. Wij besloten met z’n vieren voor haar te bidden en vroegen de Heer om een gelegenheid om nog persoonlijk met haar te spreken. En dat gebed werd verhoord! Maar zover was het nog niet. De volgende morgen kwam de eigenaresse naar ons toe en zei: “Ik heb voor het ontbijt twee mensen aan 266
het tafeltje naast jullie geplaatst, waarvan ik denk dat jullie iets voor hen kunnen betekenen”. Wij waren verbaasd. Waar was zij mee bezig? Wat was zij aan het organiseren? Na even kwam een jong stel naast ons zitten. Naar het bleek waren zij net getrouwd en was dit hun huwelijksreis. Ze hadden een positieve uitstraling. Toen ik de man vroeg wat hij van beroep deed, vertelde hij dat hij pastoraal werker was in de rooms katholieke kerk. De kerk had een groot gebrek aan priesters en dat werd nu aangevuld door pastorale medewerkers, die omdat ze geen priester waren, gewoon getrouwd konden zijn. Jullie begrijpen dat er zich een heel gesprek ontspon. Wij vertelden dat ik predikant was en vervolgens brachten wij ons gesprek op inhoudelijke dingen, zoals het wandelen met God door de Heilige Geest. Ze waren een en al oor en bleven vrijwillig meer dan twee uur aan de ontbijttafel zitten. De eigenaresse knipoogde naar ons en maakte geen aanstalten om de tafels op te ruimen. Ze wilde dat wij met elkaar bleven praten. Zo hadden we het ook over de charismatische beweging binnen de R.K.. Vrienden van hen hoorden daarbij en naar eigen zeggen werden die binnen de R.K. regelrecht vervolgd. Het was duidelijk dat deze jongemensen die zich niet door middel van een priestereed aan de kerk hadden verkocht, nog niet bedrijfsblind waren. Zij zagen best dat er in hun kerk allerlei dingen niet goed gingen. In ieder geval waren ze jaloers op de blijdschap, die wij hadden. Wij raadden hun aan om op zijn minst eens naar een charismatische samenkomst te gaan en voor zich te laten bidden voor de doop met de Heilige Geest. Na dik twee uur gepraat te hebben gingen we elk ons weegs. We zagen elkaar pas weer op de volgende ochtend bij het ontbijt. Ze waren blij om bij ons te zitten en begonnen zelf opnieuw te vragen. Opnieuw liep het ontbijt uit. Wij moesten echter die dag weer terug naar huis en moesten al onze spullen nog inpakken. Toen we uiteindelijk naar boven naar onze kamer liepen, zagen we de vrouw des huizes met een stofzuiger in de weer in een van de kamers. Toen ze ons zag deed ze direct de stofzuiger uit en riep ons. Ze wilde praten. Ze legde haar hele ziel voor ons bloot. Ze vertelde over haar eigen onzekerheid, over conflicten in de familiekring, waarover ik hier niet kan uitweiden. Toen vroeg ik haar of we voor haar mochten 267
bidden. Ze ging ons voor in een leegstaande hotelkamer en we baden met haar. Nadat zijzelf vergeving had uitgesproken naar bepaalde familieleden, dreef ik de machten van verwerping en afwijzing uit haar leven weg en verbrak de vloek, die over haar was uitgesproken. Ook gaf ik haar een profetisch woord door. Zo werd het gebed dat wij met ‘het echtpaar van de christelijke plakkaten’ voor haar hadden gebeden verhoord. Wij konden met haar spreken, met haar bidden en haar bevrijden van een zware psychische en demonische druk.
268
31 - Naar Zeewo lde In 1988 verhuisden we naar Zeewolde. Hier was de mogelijkheid om onder zeer gunstige voorwaarden een zogenaamde Premie A woning te kopen. De maandelijkse kosten waren zelfs lager dan die van een behoorlijke huurwoning. De plaats lag centraal in het land en lag redelijk gunstig ten opzichte van Soest en Lunteren. Daar lagen de bijbelscholen, waar ik op regelmatige basis lesgaf. Ons huis werd midden in de winter opgeleverd. Toen wij er kwamen wonen, waren er in het dorp zelf nog geen 2000 mensen. Iedereen kende iedereen! De straat en tuinen waren nog een grote modderpoel. Erfscheidingen waren er nog niet, zodat de eerste bewoners gemakkelijke kennis met elkaar konden maken. Al voor de woningen werden opgeleverd, had de bouwer ons de mogelijkheid gegeven een straatvereniging op te richten, waardoor ook het onderlinge contact werd bevorderd. Al vroeg in het voorjaar werd er een soort van straatfeest georganiseerd, waarop de bewoners met elkaar kennis konden maken.
Annelies Tijhuis Daar ontmoette Henny Annelies Thijhuis. Zij was op zoek. Dikwijls keek ze naar het E.O. programma ‘God verandert mensen’. Toen Henny dat allemaal hoorde, nodigde ze Annelies uit om wekelijks bij ons op de bijbelstudie te komen. Haar man Ben was in eerste instantie helemaal niet geïnteresseerd in het evangelie. Op het bewuste straatfeest sprak hij Henny aan een zei: “Ik hoor dat jouw man dominee is?” “Dat klopt” antwoordde Henny. “ Nu ik vind dat maar een beroep van niks” was zijn volgende opmerking. Dat liet Henny natuurlijk niet op zich zitten. Ze zei: “Ik vind dat heel erg brutaal. Wat heb jij dan voor beroep?” Hij antwoordde “Ik ben hovenier”. Henny ging verder: “Ik zeg toch ook niet tegen jou, dat ik dat een beroep van niks vind. Je bent een heel brutale kerel”. Ben droop af. Omstreeks diezelfde tijd werd Henny aangesproken door een achterbuurvrouw: “Wat straalt u toch! U schijnt heel gelukkig te zijn. Dat komt misschien omdat u geen kinderen hebt?” Henny antwoordde: “Hoe oud ben je?” Ze zei dat ze 27 was en drie 269
1987 We kochten ons huis in Zeewolde
kinderen had. “Nu op die leeftijd moet je eigenlijk wel weten dat geluk van binnen zit en niet te maken heeft met het wel of niet hebben van kinderen. Maar ik ben echt gelukkig! En dat komt omdat ik in Jezus Christus geloof”. Zo begon het contact met Henneke. Ook zij werd uitgenodigd om mee te doen aan de bijbelstudies bij ons thuis. Het duurde niet lang of beide vrouwen gaven hun leven aan Jezus en wilden zich laten dopen. Inmiddels waren wij op zoek gegaan naar een gemeente waar wij ons thuis voelden. Ik had niet direct het idee dat wij in Zeewolde een nieuwe gemeente moesten gaan oprichten. Uit onze ervaringen in Zaandam had ik de les getrokken dat het voorgangerschap niets voor mij was. Bovendien had ik nogal wat spreek270
beurten in het land en daarin zag ik veel eerder mijn roeping. Toen we in ‘de Ark’ in Nijkerk kwamen, meenden we dat dit voorlopig onze plek zou kunnen zijn. Wij vroegen de oudsten uit die gemeente aanwezig te zijn bij de doop van onze buurvrouwen in het Veluwemeer. En zo gebeurde het. De oudsten kwamen op een koude zondagmiddag naar Zeewolde en na een korte meditatie bij ons thuis, wandelden wij naar het strand. Daar werden beide vrouwen door mij gedoopt. Het water langs de kant is heel ondiep, dus moesten we een eind het meer in, voordat ze behoorlijk ondergedompeld konden worden. Ook de echtgenoten van beide vrouwen waren aanwezig. Zij vonden het maar niets. Maar ze respecteerden hun keuze en lieten hen wel iedere zondag naar Nijkerk gaan en naar de wekelijkse bijbelstudie bij ons thuis. Vervolgens kwam René, de man van Henneke tot de Heer. Hij bleek net als ik een vouwkano te hebben en was een enthousiast kanovaarder. We besloten samen een kanotocht te maken met zijn kano. Toen we eenmaal bijna aan de overkant van het Wolderwijd waren en ik wist dat we het eerstvolgende uur ( de tijd nodig om terug te varen) aan elkaar waren overgeleverd, begon ik hem te vertellen, wat Jezus voor mij betekende en hoe ik hem als de levende opgestane Heer had ervaren. Een paar dagen later gaf hij zijn leven aan Jezus. Toen ik hem de handen oplegde voor de vervulling met de Heilige Geest voelde hij een windvlaag in de kamer. Hij kende de Bijbeltekst in Handelingen 2, die spreekt over het geluid van een wind, niet. Omstreeks diezelfde tijd kwam Ben, de man van Annelies, eens bij ons langs. We hadden nog geen schuttingen en hij zag mij bezig in de tuin. Hij maakte een praatje. Nee, de kerk vond hij maar niets. Als er op religieus terrein iets was, wat hij wel aardig vond, dan was dat ‘Black Gospel’. Het ‘toeval’ wilde dat wij dat weekend naar Amsterdam zouden gaan, omdat het eerste kind van Oscar zou worden opgedragen. Oscar kwam van Aruba en had zelf geen ouders meer en wij waren in Amsterdam een tijd lang zijn geestelijke ouders geweest, totdat hij met Ingrid trouwde. Zijn eerste dochter noemde hij Elaine Delina. Henny was daar erg blij mee. Nu werd het kind dus opgedragen in de Maranthagemeente in Amsterdam, een gemeente, die voor een groot deel bestond uit Antilliaanse en Surinaamse 271
mensen. Wij waren er wel eens vaker geweest. Wanneer daar werd gezongen en onze Surinaamse zusters met hun karakteristieke hoofdtooi en wuivend met hun zakdoekjes begonnen te swingen, dan was dat meer dan ‘Black Gospel’. Zelfs de meest bevroren Calvinisten werden innerlijk gedrongen om mee te dansen. Stilzitten was onmogelijk. Toen Ben dus begon over ‘Black Gospel’, nodigde ik hem direct uit. “Ga toch mee!” Hij aarzelde. “Als ik niet te veel hoofdpijn heb, ga ik mee”, zei hij. Die zondag had hij nauwelijks hoofdpijn, terwijl hij eigenlijk altijd in het weekend zware migraine had. We gingen dus met zijn allen naar Amsterdam. En inderdaad de muziek en zang waren meeslepend. Zelfs Ben ging staan en zong en klapte de liederen mee zonder te beseffen, wat hij zong.
Migraine Toen kwam de voorganger, Stanley Hofwijks, op het podium. Hij vertelde dat er vorige week een aantal mensen met heupproblemen genezen waren. “Maar nu” zei hij, “heeft de Heer op mijn hart gelegd, dat Hij een wonder wil doen voor mensen, die onder migraine lijden. Als u aan migraine lijdt, staat u dan maar op, dan zullen we voor u bidden”. Tot mijn verbazing stond Ben direct op. Kennelijk wilde hij heel graag genezen worden, ook al kende hij de Heer niet. Her en der in de zaal stonden nog een paar mensen op. Stanley wees naar mij en naar Oskar.
Oscar en zijn dochtertje Elaine Delina, die naar Henny Delina is vernoemd
“Gaan jullie maar met die man die bij jullie staat, bidden”. Oskar en ik legden hem de hadden op, bestraften de migraine en spraken genezing uit. Toen we klaar waren, gingen we allemaal weer zitten. 272
Was er iets gebeurd? Ben zei niets. Op donderdag belde hij ineens bij ons aan de deur. Ik liet hem binnen. Hij zei: “Ik wil zondag gelijk met René gedoopt worden”. Ik viel zowat van mijn stoel “Jij wil gedoopt worden? Maar dan zul je toch eerst je hart aan de Heer moeten geven!” “Dat heb ik allang gedaan. Ik loop ook al overal te getuigen dat God echt bestaat.
Genezen Toen jullie afgelopen zondag mij de handen oplegden, voelde ik een warme stroom door mijn lichaam gaan alsof ik in brand stond. Ik wist: Nu is mijn migraine verdwenen, want God heeft mij aangeraakt”. Ik vroeg hem of hij het Annelies al verteld had, maar dat was nog niet het geval. Een echte binnenvetter! Ben werd samen met René op de volgende zondagmiddag gedoopt; weer in aanwezigheid van de oudsten uit Nijkerk. Na de bekering van deze twee echtparen begon het in onze straat wat onrustig te worden. Wij hadden ook gesprekken met onze andere buren, maar die keken de kat uit de boom. Ondertussen was Henny begonnen met een kinderclubje. Ze nodigde de buurkinderen uit om pannenkoeken te komen eten en vertelde dan zeer gedoseerd ook iets over de Heer. Via Henneke kwam nog een vrouw, Jaqueline, naar onze bijbelstudieavonden. Ook zij gaf haar hart aan de Heer. We nodigden haar prive uit om met haar te praten over de doop. Ze had haar dochtertje van drie bij zich.
Demonische storing En net op het moment, dat ik het gesprek op het onderwerp ‘doop’ wilde brengen, kreeg haar kind een benauwdheidsaanval. Jaqueline raakte geheel in paniek, greep onze telefoon en belde de huisarts. Die was kennelijk net visites aan het doen, want hij was binnen een minuut bij ons. Ik wist wat er aan de hand was, namelijk dat dit een demonische aanval was, maar ze had er geen oren voor. Toen de huisarts binnenkwam, keek hij in de keel van het kind en zei: “Die amandelen moeten er uit”. De moeder barstte in tranen uit. Hij gaf het kind een injectie. Na even trok de benauwdheid weg. Ik probeerde haar gerust te stellen en legde uit dat dit met de duivel te maken had en dat haar kind niet geopereerd hoefde te worden. De volgende dag legde ik het nogmaals aan het hele bijbelstudiegroepje uit. In hun aanwezigheid bond ik de machten, die benauwdheid hadden veroorzaakt. 273
Jaqueline vertelde haar ongelovige man, wat ik gezegd had. Hij vond het volkomen belachelijk. Hij besloot samen met zijn vrouw naar de KNOspecialist te gaan, om precies te vernemen wat er met zijn dochter aan de hand was. Het kind werd onderzocht maar de specialist kon helemaal niets afwijkends vinden. “Uw kind mankeert helemaal niets!” De vader werd boos. Hij zei: “Maar we hebben hier toch de brief van de huisarts, die met één oogopslag kon zien dat haar amandelen vreselijk opgezwollen waren? Hoe is dat dan mogelijk dat ze toen zo opgezet waren en nu volstrekt normaal?” De arts antwoordde dat het wel eens voorkomt dat amandelenen tijdelijk heel snel opzwellen, wanneer een kind aan grote stress blootstaat. Nu een mooiere omschrijving van wat demonische machten in een menselijk lichaam kunnen aanrichten, had ik niet kunnen bedenken.
Verdeeldheid Toen ging alles mis. Ik weet nog steeds niet precies waarom. Er kwamen andere gelovigen, mensen die de Heer allang kenden, in onze buurt wonen. Zij gingen ook onze bijbelstudieavonden bezoeken, maar hadden allerlei kritiek op mijn onderwijs. “Ik sprak te gezaghebbend” vonden ze. In ieder geval ontstonden er spanningen in de bijbelstudiegroep en tijdens onze vakantie beklaagde een van onze groep zich bij de oudsten van Nijkerk. “Ik zou niet voldoende takt hebben”. De oudsten besloten in de situatie te bemiddelen. Ik wist toen niet dat ze, toen wij het eerst in hun gemeente kwamen, inlichtingen over ons hadden ingewonnen en daarbij terecht waren gekomen bij iemand uit Amsterdam. Deze broeder was destijds door mijn moeder benaderd in haar poging 274
de sluiting van ons huwelijk onmogelijk te maken. En hoewel ik de man in kwestie nog nooit persoonlijk had gesproken, had hij de oudsten van Nijkerk negatieve informatie gegeven. “Ik waarschuw jullie voor die Gordon en Henny. Die mensen deugen niet. Je moet ze beslist kort houden, anders richten ze grote schade aan”. Met die achtergrondinformatie stelden de oudsten voor dat zij de leiding van de bijbelstudiegroep zouden overnemen. Uiteindelijk was iedereen inmiddels lid van de evangelische gemeente in Nijkerk. Zo stonden wij buitenspel. Wij gingen akkoord. Wij waren er niet op uit een eigen koninkrijkje te bouwen.
Vervolging Het werd echter vervelend, toen er door iemand over ons werd gepraat tegen onze ongelovige buren. Binnen no-time gingen er allerlei rare geruchten door de straat. Wij zouden sektarisch zijn en onze aanhangers niet toestaan naar een arts te gaan. Ik zou homofiel zijn, anders was ik nooit met een veel oudere vrouw getrouwd. Bovendien werd er in de straat voor ons gewaarschuwd: “Weten jullie wel wat die vrouw met dat kinderclubje voorheeft? Ze probeert de kinderen voor zich te winnen, om vervolgens invloed te krijgen op de ouders. Deze mensen behoren tot een gevaarlijke sekte en jullie moeten je kinderen tegen hen beschermen”. Van de ene op de andere dag, mocht geen van de kinderen meer op Henny’s kinderclubje komen. Sterker nog ze mochten haar zelfs niet meer groeten. Een van de kinderen versprak zich tegen Henny, toen ze vroeg: “Waarom zeg je me geen gedag meer? Ik heb je toch niets gedaan?”. Het kind sloeg de ogen neer en antwoordde: “Ik mag van pappa en mamma u niet meer geen gedag zeggen”. Henny ging door de grond. De mogelijkheden om in ons dorp mensen bij Jezus te brengen werden de grond ingeboord, want vanaf dat moment begonnen mensen ons te mijden en lukte het ons niet meer blijvende contacten te leggen. Onze buren wilden helemaal niet meer met ons praten. Zij deden of wij lucht waren. Wie met ons omging, werd voor ons gewaarschuwd. Vervolgens werden we op allerlei manieren gepest. Het waren vaak de kinderen, die als reactie op de woorden van hun ouders, hun wrede spel met ons speelden. Het klimrek voor onze tuin werd gebruikt als voetbaldoel. Ons huis werd beklad met modder. Poep kwam door de brievenbus. De ramen en muren werden met eieren bekogeld. Wanneer je dat laatste niet snel genoeg opmerkt en het droogt op, is het bijna niet meer te verwij275
deren. Onze planten werden door de voetballende jeugd vernield. Op de stoep werden met krijt allerlei leuzen gekliederd, waarin het woord dominee en allerlei drieletterwoorden de toon aangaven. En dan natuurlijk het bekende ‘belletje trekken’. Ik kon er nog wel redelijk mee omgaan, maar Henny, die veel socialer was, die leefde op contacten met mensen, had het er heel erg moeilijk mee. Zij wilde liefde geven en liefde ontvangen. Ze wilde het dorp niet meer in om boodschappen te doen uit vrees een van de buren tegen te komen met hun dodende minachtende blikken. Het liefst wilde ze direct gaan verhuizen naar een andere plaats, waar we opnieuw konden beginnen. Dat had echter grote financiële consequenties. Zeewolde was goedkoop; de omgeving was veel duurder. Daar waren ook geen ‘Premie A’ woningen. Hoe vaak zijn we in de wijdere omgeving niet gaan kijken of we iets passends en betaalbaars konden vinden. Maar om allerlei redenen lukte het niet. In Zeewolde kwam Henny’s leven niet meer van de grond. We gingen ons op andere dingen richten, zoals op de zigeuners in Spanje. We kochten een oude caravan en zetten die op een seizoensplaats in Brabant. Dan werden we tijdens de zomervakantie tenminste niet de hele dag geconfronteerd met schreeuwende en voetballende kinderen voor onze deur. Ik weet dat het niet leuk is deze kant van ons leven te beschrijven of voor u om het te lezen. Er waren ook mede-gelovigen, die Henny in deze periode (onbedoeld) hebben gekwetst. Oude wonden van verwerping gingen weer opnieuw open. Ik doe er verder het zwijgen toe, omdat de meeste van deze broeders en zusters nog leven en zij dan middels dit boek met hun daden of woorden zouden worden geconfronteerd zonder dat zij zich kunnen verdedigen. Wij van onze kant hebben iedereen die ons gewogen heeft en te licht bevonden, van harte vergeven. De periode van afwijzing zou 10 jaar duren. Al die jaren reisde Henny met mij mee, als ik ergens ging spreken. Vaak gaf ze dan ook een getuigenis over iets wat we met de Heer hadden beleefd. De mensen smulden daarvan. Ook deed ze altijd mee met de nazorg, waarbij haar profetische gaven heel vruchtbaar bleken. Ook gebeurde het regelmatig dat ze tijdens de aanbiddingsdienst een woord of een beeld voor iemand ontving. Ze had dan de vrijmoed276
igheid, om de rij uit te gaan en naar de persoon toe te lopen, voor wie het woord bestemd was. Soms betrof het onbekeerde mensen. Ik weet van minstens 6 mensen, die als reactie op een dergelijk profetisch woord een beslissing voor Jezus namen.
Darm- en heupproblemen In de jaren van afwijzing had Henny voortdurend last van darmklachten. Meestal uitten die zich in hardnekkige verstoppingen, soms in hevige buikpijnen door gistingsbacteriën. Natuurlijk wisten wij dat de langdurige stress daar de aanleiding voor was. Haar darmen waren gewoon haar zwakke plek. Na verloop van tijd kreeg Henny ook last van een versleten heup. Heel langzaam werden de klachten steeds duidelijker. In het begin treedt de pijn op na een uurtje wandelen, dan begint het al na een halfuurtje en na een paar jaar kun je eigenlijk helemaal niet meer lopen en wordt zelfs het opstaan vanaf het toilet of het in en uit de auto komen een probleem. Er werden foto’s gemaakt en haar linkerheup bleek behoorlijk versleten. Henny zag erg op tegen een eventuele operatie. De operaties, die ze zelf met Dr. Herschel had uitgevoerd, stonden nog vers in haar geheugen. Ware bloedbaden waren het geweest. Destijds zaagde de chirurg nog met een handzaag de kop van de versleten heup af en daarvoor moesten eerst alle spieren worden doorgesneden. Ze gruwde bij de gedachte. We hadden er zelf voor gebeden en soms hielp dat ook even, maar de pijn kwam steeds weer terug. Onze zigeunerbroeders baden ervoor. In verschillende gemeenten hadden de oudsten haar de handen opgelegd, maar het hielp allemaal (nog) niet.
Genezing Op een goede avond kwamen Hans en Monique Goedhart bij ons op bezoek. Hij is de broer van de bekende prediker Kees Goedhart. Zij waren al jaren onze vrienden. Aan het eind van de avond vroeg hij Henny: “Mag ik voor je bidden?” Natuurlijk mocht dat; ook al had Henny na zoveel bedieningen niet veel geloof meer voor de genezing. Hij bad en de waarheid gebiedt dat hij niet zo’n krachtig gebed uitsprak, zoals we dat van de meeste genezingspredikers kennen. Hij bad ongeveer: “Here, als Henny hier doorheen moet, dan moet 277
dat maar. Maar U bent toch ook de Genezer en U kunt een wonder doen”. Uit het gebed sprak veel warmte en liefde maar weinig proclamatie. Toen vertrokken ze. Bij het verlaten van ons huis draaide hij zich nog om een zei: “Henny, jij zult vannacht goed slapen!” Het klonk als een profetisch woord. In die tijd nam Henny regelmatig slaaptabletten, omdat de pijn in haar heup haar wakker hield. Ze zag het tabletje liggen en dacht: “Ik neem het niet! Als ik over twee uur nog niet slaap, kan ik het altijd nog innemen”. Ze viel in een diepe slaap en werd de volgende morgen pas om acht uur wakker. Ze sprong uit bed en merkte onmiddellijk dat ze helemaal geen pijn meer had. Ze riep me: “Gordon, ik ben genezen!” Ik reageerde nogal voorzichtig: “Ja fijn, maar we moeten eerst even zien of dit blijft. We hebben al eerder kortere perioden van verlichting gehad. Praat er nog maar niet over, tot dat we zeker weten, dat er werkelijk iets is gebeurd”. Ik weet, het klonk niet erg gelovig. Ik stelde voor om drie maanden te wachten alvorens deze genezing ruchtbaar te maken, maar natuurlijk hield Henny het niet langer dan drie dagen vol. En inderdaad; ze is 7 jaar pijnvrij geweest. Natuurlijk waren er andere mensen, die het helemaal niet geloofden. Ze raadden Henny aan om opnieuw foto’s te laten maken. Dat hebben we uiteindelijk ook gedaan. De röntgenopnamen gaven aan dat Henny’s heup nog net zo versleten was als voorheen. Maar ze had geen pijn meer. Ik herinner me nog heel goed dat we naar Italië op vakantie gingen en Henny een hele dag lang in Venetië op de been was; bruggetje op, bruggetje af, acht uur lang, zonder problemen. Dank u Jezus! Toen ze voor het eerst van haar genezing getuigde - het was in de Evangelische gemeente van Urk - had ze de volgende morgen ineens weer hevige pijn in haar heup. Ze schrok geweldig en raakte helemaal in de put. Maar ik bestrafte de demonische macht die zich verzette tegen het getuigenis van Gods kracht en na tien minuten was de pijn verdwenen. We vroegen natuurlijk Hans ook te bidden voor Henny’s darmen. Dat haalde in eerste instantie niets uit. Een paar maanden later waren wij op een lofprijsavond bij onze vrienden uit Bosnië; Drago en Steffie Pecenica. Met een groep van zo’n 20 mensen prezen we de Heer en zongen Gods lof. Hans en Monique waren er ook bij evenals Michelle Bauermann en haar vriendin Helen. Ineens kreeg Michelle een profetisch woord voor 278
Hans Goedhart. Zij zag een boekenplank met boeken, waarvan God het stof afblies. Het woord van de Heer was dat God het stof van het leven van Hans afblies en hem zou stellen in een bediening van genezing. Het was een heel geladen moment. Hans wankelde haast, toen deze woorden over hem werden uitgesproken. Henny sprong gelijk op en zei: “Zo Hans, dan ben ik de eerste voor wie je mag bidden”. Hans had weinig keus. Hij legde Henny de handen op en proclameerde haar genezing. Ik zag dat Henny eigenlijk niet kon blijven staan onder de kracht van God. Ik moest haar tenminste tegenhouden om niet te vallen (ze vond ‘vallen’ vreselijk). Maar de genezing was geschied. Vanaf dat moment kon ze alles weer eten. Tot 2004 heeft ze geen darmproblemen meer gehad en ze kwam ettelijke kilo’s aan. Van maatje 38 werd ze 40/42. Een lieve zuster uit de gemeente gaf haar spontaan fl. 300,- om nieuwe kleren te kunnen kopen. Het betekende een totale verandering in ons leefpatroon. Ineens kwam er een eind aan het onmogelijke dieet en kon ze gewoon alles eten en overal van genieten.
‘Aspecifieke irritatie’ Dat wil niet zeggen dat de duivel in deze jaren niet probeerde haar vreugde te bederven. Op een goed moment kreeg Henny een klein wondje naast haar oog bij de ingang van de traanbuis. Het plekje bloedde regelmatig en genas eigenlijk niet. Henny werd er toch heel nerveus van en ze ging naar de huisarts. Die stuurde haar voor de zekerheid door naar een dermatoloog in Harderwijk. Niet strijdbaar Ik nam het allemaal niet zo serieus en was ook helemaal niet strijdbaar. Terwijl ik in de wachtruimte een paar tijdschriften zat te lezen, liet ik haar alleen bij de arts naar binnen gaan. Na even kwam ze lijkbleek terug. “Wat is er gebeurd?” riep ik. “Hij denkt dat ik kanker heb”, antwoordde ze. Toen vertelde ze me wat de arts had gezegd. Na het onderzoeken van het wondje was hij ervan overtuigd dat het om kanker ging. Hij maakte een tekening van de te opereren gebieden. Verminkende operatie De huid op haar bovenneus en op een deel van haar voorhoofd moest worden verwijderd, Dan zouden het onder- en bove279
nooglid van haar rechteroog verticaal voor de helft moeten worden weggesneden. Hij hoopte dat ze het rechteroog zelf zouden kunnen behouden. Bij de tekening zat een brief voor Academisch Medisch Centrum in Utrecht. Daar waren ook plastisch-chirurgen, die het aangetaste gezicht weer een beetje konden oplappen. Henny was helemaal overstuur. “Mijn gezicht! Als ze dat vernielen, wil ik niet meer leven!” Ik nam het besluit om Henny nooit meer alleen bij een dokter naar binnen te laten gaan en verder om de spreekkamer te reinigen van leugengeesten en te brengen onder het bloed van Jezus.
Gods spreekt Er was inmiddels een afspraak met het ziekenhuis in Utrecht. Toen ging de telefoon. Het was Bernard Terlouw, een vroegere collegastudent aan de VU, die inmiddels gereformeerd predikant was in Friesland. Hij zei: “Ik wil niet weten wat er bij jullie aan de hand is. Ik moest ineens voor jullie bidden en de Heer gaf mij een Bijbeltekst voor jullie: Lucas 10:19 Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen. Zo nu heb ik het aan jullie doorgegeven. Vertel me nu maar wat er is gebeurd en in welke strijd jullie betrokken zijn”. Wij waren zeer bemoedigd, omdat hij niets wist van de situatie en wij er dus zeker van konden zijn dat God door hem sprak. Wij zouden dus overwinnaar zijn! Onder Jezus’ bloed Toen we een paar dagen later in Utrecht kwamen, bracht ik de wachtruimte en de spreekkamer en de arts, die Henny zou onderzoeken onder het bloed van de Heer en ik proclameerde: “Duivel, ik sta niet toe dat jij piept of mompelt. Ik wil slechts de woorden van Jezus horen!”. De dermatoloog onderzocht het verdachte plekje en zei na even: “Volgens mij is het geen carcinoom. Maar voor de zekerheid zal ik de chef van de kliniek erbij halen om ook zijn mening te horen”. Opnieuw bracht ik de aangekondigde arts onder het bloed van de Heer en bleef al die tijd zachtjes in tongen bidden. De ‘chef du clinique’ bekeek het plekje van alle kanten en reageerde precies hetzelfde. “Volgens mij is het geen kanker”. Hij schreef op het formulier: “aspecifieke irritatie”. Vervolgens zei hij tegen ons: Voor de zekerheid zullen we een foto laten maken, dan weten we later, hoe het zich heeft ontwikkeld en of het van vorm is veranderd. 280
Alijd tot de tanden gewapend Wij gingen naar beneden naar de kelder om de bedoelde foto’s te laten maken. Wij waren opgelucht en daardoor dacht ik er even niet aan dat de duivel nog wel eens wil natrappen. Ik bracht dus de fotograaf en zijn werkruimte niet onder het bloed van Jezus en proclameerde de overwinning van Jezus niet. We hadden immers al gewonnen. Toen de fotograaf zijn toestel instelde, zei hij: “Ik zie het al; een basaal-carcinoom (kanker)”. Ik reageerde als gebeten: “Nee het is geen kanker. We hebben de definitieve uitslag van de chef du clinique”. Hij verontschuldigde zich: “Pardon mevrouw en meneer. Ik heb natuurlijk geen recht me met de diagnosestelling te bemoeien. Neemt u mij niet kwalijk”. In ieder geval had ik nu gezien, hoe belangrijk het is om je nooit als een lam ter slachting aan de artsen over te geven. Ook in het ziekenhuis moet je je wapenrusting aan houden. Het plekje aan Henny’s oog genas uiteindelijk. Een paar jaar later verscheen er op haar voorhoofd een soort van puistje dat maar niet wilde weggaan. Ook dit plekje begon regelmatig te bloeden. Henny werd er nerveus van en wilde het toch laten onderzoeken. Ik was daar eigenlijk niet voor, maar ze was er gespannen onder. Zo kwamen we opnieuw in Harderwijk in het ziekenhuis. Deze keer was ik erbij en bleef tijdens het hele onderzoek strijdbaar. Er werd ook weefsel weggenomen voor een onderzoek. Twee weken later kregen we de uitslag. Dit was wel kanker! Het voorstel was om Henny’s voorhoofd te gaan bestralen. Wij besloten deze weg niet te gaan. Henny redeneerde dat bij een bestraling van het voorhoofd er onvermijdelijke hersenbeschadigingen zouden ontstaan. Ik stelde haar voor dat we 14 dagen lang het kankerproces zouden bestraffen in de naam van Jezus en dan zouden zien wat de ontwikkeling was. Het plekje was inmiddels 2 cm2 groot en zag er vies uit. Toen de veertien dagen bijna voorbij waren hoorde Henny ineens de stem van de Heer die tot haar sprak: “Druk het maar uit mijn kind”. Ze riep mij en vertelde wat de Heer tegen haar gezegd had. Vervolgens begon ze de ‘ontsteking’ uit te drukken. Er kwam een hoop etterachtige vloeistof uit en ten slotte alleen nog maar bloed. Een paar dagen later was de plek in zoverre genezen, dat er voor het eerst sinds weken geen open wond meer was en op die plaats een wit babyhuidje was ontstaan. In de loop van de jaren heeft ze regelmatig de plek moeten uitdrukken, omdat er kleine bobbeltjes 281
ontstonden. Daarna genas het dan weer. Tien jaar later was de plek nog steeds niet groter dan ongeveer 3 cm2. Ik moet wel zeggen, dat ik regelmatig ieder verkeerd proces in de naam van Jezus aansprak en eventuele kankercellen doodde.
Geestelijke strijd In de jaren dat we in Zeewolde woonden hadden we een aantal ervaringen met aanvallen van boze machten. Een daarvan gebeurde op reis naar Spanje. We hadden voor onderweg een goedkope overnachting geregeld in een ‘F1-Hotel’ in Dijon. Maar de reis ging zo voorspoedig dat we tijd overhadden. In de buurt van Nancy staat langs de snelweg een toeristische wegwijzer naar de kathedraal van Toul met zijn beroemde gebrandschilderde ramen die deels dateren vanaf de twaalfde eeuw. Ik wilde ze wel eens zien en Henny stemde toe. Dus sloegen wij af en reden de stad Toul binnen. In de kathedraal waren ze net aan het restaureren en het was nogal een rommel. Religieuze demonen We waren nauwelijks binnen, toen ik merkte dat Henny zich niet goed voelde. Ze werd benauwd en snakte naar adem. Ik greep direct haar pols en voelde een veel te zwakke hartslag. “Ik wil eruit”, zei ze nog. Ik hielp haar snel naar buiten, waar ze in elkaar zakte. De Geest maakte het mij direct duidelijk, wat er aan de hand was. Het had te maken met demonen die behoren bij het religieuze systeem van de Rooms-katholieke kerk. Uiteindelijk was Henny niet alleen rooms katholiek geweest, maar ze had als non trouw gezworen aan die kerk en een celibaatsgelofte afgelegd. Zij was aan die kerk en haar gelofte ‘ontrouw’ geworden. Natuurlijk was er destijds, nadat ze tot bekering was gekomen, aandacht aan besteed en was ze van deze demonische oppressie bevrijd. Bovendien waren haar geloften in de naam van Jezus ontbonden en ongeldig gemaakt. Maar nu begaf ze zich vrijwillig in het machtsgebied van deze geesten; een rooms katholiek kerkgebouw. Dat is de plaats, waar zij mogen heersen, omdat de katholieken dit religieuze systeem zelf in stand houden. Toen Henny binnenkwam, herkenden deze machten haar direct als een ‘afvallige’ en wilden haar doden of op zijn minst schaden. Toen we buiten kwamen, bestrafte ik dus deze religieuze geesten van de R.K. en gebood hun Henny los te laten. Direct kreeg ze weer lucht en spoedig was ze weer de oude, maar 282
ze was natuurlijk wel erg geschrokken. Vanaf dat moment verbood ik haar nog langer om R.K. kerken binnen te gaan. We hebben het later nog eens geprobeerd in de kathedraal van Metz, maar ook daar werd ze niet lekker. We gingen toen ook weer direct naar buiten en ik verjoeg deze religieuze geesten. Niet iedere roomskatholiek heeft hier last van. Maar in het geval van Henny ging het om verbroken geloften. Dat gaf deze geesten aanleiding om haar aan te vallen.
Machten van het Nazisme Nu ik het hier toch over heb, wil ik ook de andere verhalen vertellen. Henny’s vader was Nazi geweest en Henny had als kind, als lid van de ‘Jeugdstorm’ ook een eed op Hitler afgelegd. Ze was daarvan bevrijd en de machten van het Nazisme waren uit haar leven verdreven. We hadden er eenvoudig niets meer mee te maken. Tijdens een van onze vakanties reisden we door het Zuid- Duitse Alpengebied en kwamen we ook in Berchtesgaden. Dat is de plaats waar Hitler en Himmler hun vakantiewoningen hadden. Hitler woonde er op de ‘Berghof’. Ik wist dat wel, maar het speelde in onze toeristische trips geen rol. Aan het eind van ons wandelingetje door Berchtesgaden, werd Henny ook ineens beroerd. Weer de bekende verschijnselen van een totale collaps. Ik bestrafte de machten van duisternis, maar er trad geen verbetering op. Wat het ook was, het reageerde niet op mijn algemene bevel: “Loslaten!” Toen realiseerde ik me, dat ten Zuiden van Berchtesgaden het buitenverblijf van Hitler stond en bedacht dat er misschien op deze plek nog een aanwezigheid kon zijn van de demonen van het Nazisme. Daarop gebood ik de machten van het Nazisme Henny los te laten en te verdwijnen. Een direct herstel was het gevolg. Henny huilde een beetje: “Hoe kan dat nou. Ik ben toch een kind van God?! Hoe kan ik nu aangevallen worden? Ik ben daarvan toch bevrijd?” Meer verklaring dan ik hierboven gaf, kan ik ook niet geven, maar het feit dat ze zo direct van haar collaps herstelde, was voor mij voldoende bewijs dat het zo was. Boze geesten kunnen zich op bepaalde plaatsen vestigen en een stukje heerschappij behouden. Wanneer iemand, die ooit onder hun gezag heeft gestaan, dan nietsvermoedend (passief) hun territorium binnentreedt, dan gaan ze tot de aanval over. Want je bent hun vijand. Zo hoorde ik van anderen, die dik in de New Age en 283
in de Wicca hadden gezeten dat zij lichamelijk werden aangevallen bij een bezoek aan de Menhirs van Carnac in Bretagne. Deze prehistorische cultusplaats wordt door allerlei alternatieve New Age groepen beschouwd als een krachtencentrum van geesten en natuurkrachten.
Demonen geactiveerd door negatief praten of denken We maakten nog eens een keer iets dergelijks mee. Dit was voor ons beiden nog veel schokkender. Het gebeurde ergens in Nederland. Wij deden boodschappen in een zelfbediening, toen wij een zuster tegen kwamen. Wij waren met z’n tweetjes; zij was alleen, want zij was na een heel ongelukkig huwelijk gescheiden. Toen we elkaar tegenkwamen, begroetten we elkaar vriendelijk en hartelijk. Het enige dat ik opmerkte, was dat zij met een zekere jaloezie naar ons keek in de trant van: “Jullie hebben elkaar; ik heb niemand”. Nadat we de supermarkt verlaten hadden, werd Henny in de auto onwel. Het waren dezelfde klachten, die ik hierboven beschreef: Ademnood, slappe pols, uitlopend op een collaps. Ik bestrafte de machten die haar aanvielen en gebood hun Henny los te laten, maar zonder resultaat. De gedachte dat het iets met onze ontmoeting te maken zou kunnen hebben, wees ik resoluut van de hand. Ik kon me niet voorstellen dat een vriendschappelijke ontmoeting de ooraak kon zijn van deze aanval van zwakte en ziekte. Maar omdat niets hielp, besloot ik het er toch op te wagen. Ik zei: “Heer ik kan niet werkeloos toezien, hoe mijn vrouw omkomt. Als ik het mis heb, moet u mij maar vergeven. Ik wil eigenlijk helemaal geen medegelovige beschuldigen, want ik heb geen bewijs. Maar het is mijn laatste mogelijkheid. Daarom in de naam van Jezus gebied ik iedere geest van de duivel, die gebruik maakt van de jaloezie en het negatieve denken van deze zuster, Henny nu los te laten en uit deze auto te verdwijnen”. Op hetzelfde moment verdwenen alle ziektesymptomen en na een paar minuten voelde Henny zich weer prima. Wij waren verbijsterd. Ik heb mijn lessen uit deze dingen getrokken. Wij wisten al heel lang dat heksen boze geesten op mensen af sturen. Wij wisten dat je zelf kunt worden aangevallen, wanneer je bezig bent in een bediening van bevrijding. We hadden het ook vroeger al eens meegemaakt 284
dat Henny lichamelijk werd aangevallen, toen er heel negatief over haar werd gepraat en zij heel erg werd afgewezen. Nu ontdekten we opnieuw, hoe gevaarlijk het is, wanneer gelovigen onderling verdeeld zijn en zij ten opzichte van elkaar jaloezie of minachting koesteren.
Gebed kanaliseert zegen van God, afwijzing kanaliseert vloek Zoals een gebed zegen van God naar de ander kanaliseert, zo geven negatieve gedachten (en helemaal negatieve woorden) de duivel gelegenheid om vloek te brengen. Wij namen ons voor om nooit meer negatief, of veroordelend of minachtend te spreken of te denken over medemensen en al helemaal niet over medegelovigen. Ik wil absoluut geen kanaal openen voor demonische krachten. Michelle De naam van Michelle Bauermann werd in een vorige hoofdstuk al eens genoemd. Zij heeft als zendingswerkster, aanbiddingsleidster en via Women Aglow landelijke bekendheid gekregen. Op een goed moment werd zij voorgangster van een gemeente in BunschotenSpakenburg. Wij maakten kennis met elkaar en toen zij ontdekte, hoe wij bezig waren met de gaven van de Heilige Geest, vroeg zij ons om mee te helpen in de leiding van de gemeente. Twee jaar lang werkten we met veel plezier mee aan deze gemeente met de originele naam ‘Windkracht 5’. In deze gemeente was veel ruimte voor aanbidding en veel vrijheid voor de gaven en werkingen van de Heilige Geest. Wij maakten dan ook met veel plezier deel uit van het leidinggevend team. Ook Henny was daar helemaal op haar plekje.
Profetie en openbaring Tijdens een van de diensten, waarin ik zelf voorging, stootte Henny mij aan. “Gordon, zie je die mensen die drie rijen achter ons zitten? Ken jij ze?” Ik zag ze wel, maar ik had ze nog nooit eerder gezien. “De Heer geeft mij een woord voor deze mensen. Wat moet ik doen?” Ze had gedacht dat ik haar zou aanraden om te wachten tot na de samenkomst, maar ik reageerde: “Nu, als straks het zingen is afgelopen, ga je gewoon uit de rij. Je gaat naar ze toe en spreekt het woord over ze uit”. Ze schrok er een beetje van. Maar toen het moment daar was en er gelegenheid werd gegeven voor vrij gebed en/of profetische woorden, schoof ze onze rij uit en 285
vroeg de mensen in de bewuste rij haar door te laten. Die keken een beetje verbouwereerd op. Toen ze bij het betreffende echtpaar was aangekomen, legde ze hun de handen op en profeteerde. Toen kwam ze weer terug bij mij. Wij kenden het echtpaar niet. Maar Michelle kende hen wel. Ze had hen ooit op een verjaardag ontmoet en wist dat zij thuishoorden in een zeer traditionele reformatorische kerk. Michelle vreesde dat Henny het betreffende echtpaar door haar handelwijze had overrompeld en aan het schrikken gebracht. Daarom besloot ze er de volgende dag op bezoek te gaan. Toen ze aanbelde en de deur openging werd ze met een omhelzing begroet: “Michelle kom binnen. Wij hebben net ons leven aan de Here Jezus gegeven! Hij heeft gisteren zo tot ons gesproken, dat wij Hem nu helemaal willen dienen!” De bidstonden bij Michelle waren altijd een feest. Wij ontbraken nooit. Eens hielden we een bidstond in ons eigen gebouw. Onze vrienden, Dick en Margrit Zwart, waren er ook bij. Tijdens die bidstond zei Henny ineens: “De Heer zegt tegen me, dat ik naar dat huis aan de overkant van het water moet gaan en aanbellen. Hij wil die mensen iets zeggen”. Mijn hart stokte in mijn keel. Ja ik belijd mijn vrees van dat moment. Ze verliet dus ons gebouw, stak de straat over, de brug over en belde aan bij het betreffende huis, terwijl wij allemaal in tongen biddend toekeken, hoe zij helemaal alleen de opdracht van de Heer vervulde. De huisdeur ging open en zij werd binnengelaten. Wij intensiveerden onze gebeden. Een kwartier later keerde ze weer terug en vertelde ons wat er was gebeurd. Toen ze aanbelde, deed een man open. Ze zei tegen hem: “De Here Jezus stuurt mij”. Zonder verder iets te vragen, liet hij haar binnen. Toen zei hij: “Ik heb net gebeden: Here Jezus geef mij toch antwoord! Ik weet het niet verder. Ik heb Uw raad nodig!” Wat die twee daar hebben besproken, heeft Henny ons nooit verteld. Maar ze was op het goede moment op de goede plek.
Trots na 25 jaar huwelijk Ik zou uit deze periode heel veel van dergelijk voorvallen kunnen noemen. Een heel belangrijk iets wil ik u niet onthouden. In 1999 286
waren wij 25 jaar getrouwd. Eigenlijk hadden we geen zin om het te vieren. Met wie dan? Michelle kwam er achter en organiseerde voor ons een feestje. Met het hele team gingen we die avond uit eten. Ineens besefte ik: De tijd van beoordeling is voorgoed voorbij. Ons huwelijk heeft de proef ruimschoots doorstaan. Ik buig mij niet langer onder enige vorm van veroordeling. Wij kunnen trots zijn.
E.G.Z. De eerste 15 jaar dat we in Zeewolde woonden, ging Henny zoveel mogelijk met mij mee, als ik ergens ging prediken. Vaak sprak ze in die diensten een profetisch woord uit of gaf haar getuigenis. Dikwijls waren we samen betrokken in de nazorg. Eind 2003 zei ze ineens: “Ik wil in mijn eigen woonplaats naar de gemeente. Op deze manier zijn we nooit ergens thuis en horen we nooit echt ergens bij”. Zo besloten we lid te worden van de E.G.Z. Ze vond het heel erg moeilijk om in de E.G.Z. te functioneren, omdat ik niet bij haar was. Ze voelde zich, wanneer ik haar niet ondersteunde, heel erg kwetsbaar en onzeker. Gelukkig kreeg ze een paar goede vriendinnen, zoals Annie van Doorn, Hetty Noort, Paula Hartendorp en Marijke Koornstra. Voor het eerst was ze in Zeewolde niet meer alleen.
Met Erik en Annie van Doorn aan het Italiaanse ijs
287
30-jarig huwelijksfeest In het najaar van 2004 zei ze ineens: “Ik wil een groot feest vieren ter gelegenheid van ons dertigjarig huwelijk, want ik weet niet of ik de veertig jaar wel haal. En als ik dat al haal, dan weet ik niet of ik er nog echt van zal kunnen genieten”. Van mij hoefde dat niet zo nodig. Ik ben niet zo op georganiseerde feestjes. Maar achteraf ben ik heel dankbaar dat we dit feest hebben gevierd Henny Delina en Irma van Ommen, en onze vrienden hebben 43 jaar na haar bekering uitgenodigd met ons te eten. Het meest bijzondere was wel dat op een spontaan voorstel van Jan van Ommen iedereen iets vertelde over wat wij voor hen hadden betekend. Het was heel
30-jarig huwelijksfeest; onder de paraplu bij Paula de Krijger
288
ontroerend. De boodschap was eigenlijk eenduidig. Wij hadden anderen in allerlei situaties van strijd bemoedigd en getroost. Op een of andere manier waren wij, ondanks onze eigen strijd altijd bemoedigers van anderen geweest. Ik zei al dat ik achteraf zo blij ben dat we dit feest royaal hebben gevierd. Had Henny een voorgevoel van wat haar boven het hoofd hing? Ik denk niet dat ze zich bewust was van de ziekte die al in haar lijf zat. Zij was helemaal gericht op het leven!
Een kwaadardige tumor en een voorlopig herstel Maar nog geen twee maanden na onze huwelijksdag (27 november 2004) moest zij plotseling in het ziekenhuis worden opgenomen wegens een gevaarlijke obstipatie. Er werd een tumor in de dikke darm geconstateerd en zij werd op 16 januari 2005 geopereerd. Het was een zware operatie, maar ze knapte toch op. Er volgde nog een periode van veel vrucht dragen. Zij werd opgenomen in het gebedsteam van de EGZ en ging meewerken in de HealingRooms. Dikwijls profeteerde zij in de gemeente en langzamerhand ebde alle kritiek weg. Eindelijk kreeg ze het gevoel weer terug dat ze gewaardeerd werd. Howard Ik herinner mij, dat we een aantal keren een gesprek hadden over, hoe je op je eigen leven terugblikt. Ik ben van mening dat je moet proberen door alle complicaties van het leven heen toch de hand van God te zien. Nu dat zag ze deels wel, maar ze was er niet klaar mee, waarom zoveel dingen in haar leven waren misgegaan. Waarom had God niet veel eerder ingegrepen? Waarom was ze in de handen van de R.K. terechtgekomen en niet direct in het ‘Volle Evangelie’. Waarom was Howard, de liefde van haar leven, van haar afgenomen? Ze zei wel eens: “Ik had kinderen kunnen hebben als ik met Howard was getrouwd en ik had vast en zeker in de USA ook de Heer gevonden. En vast en zeker was ook Howard wel echt een kind van God geworden. Waarom kwam alles in mijn leven alles altijd te laat?” Waarom moest ik gaan houden van een veel jongere man en daarmee zoveel veroordeling over me heen krijgen?
Verzoening met het verleden Op een goed moment droomde ze over Howard. Ik besloot Howard op te sporen. Ik vermoedde dat hij, als 289
hij nog leefde, waarschijnlijk nog in Kalamazoo zou wonen. Ik mailde dus alle Methodistenkerken in de omgeving van Kalamazoo. En inderdaad ik kreeg een reactie met Howards huidige adres. Ik schreef Howard een brief, waarin ik hem vertelde, hoe het met Henny ging en dat wij samen in de dienst van de Heer stonden. Ik schreef zó dat ik hem eigenlijk uitdaagde om ook iets te zeggen over zijn eigen geestelijk leven. Ik stuurde ook een paar foto’s mee. Hij schreef terug. We kreHoward Hoyt en zijn vrouw gen een grote enveloppe Dotty in 2001 met een lange brief en ook de nodige foto’s. Inmiddels was Dotty, de vrouw met wie hij getrouwd was, nadat Henny het klooster in ging, overleden. Hij was dus alleen. Hij schreef over zijn kinderen en hoe ze waren terechtgekomen. Maar ondanks mijn voorzetje schreef hij helemaal niets over zijn geloof of hoe hij in het leven stond. Henny las het allemaal aandachtig. Toen opende de Heer haar ogen. Ineens zei ze: “Het is goed. Wanneer ik met hem getrouwd was geweest en naar de USA geëmigreerd, had ik de Heer wel gevonden. Maar ik zou mijn hele leven hem in geestelijk opzicht achter me aan hebben moeten slepen. In hem zelf zit gewoon geen verlangen om God te dienen. Het is goed wat er gebeurd is. Het is goed, dat ik niet met Howard, maar wel met jou getrouwd ben”.
290
3 1 - Bevorderd tot heerlijkheid Helaas heeft Henny maar kort kunnen genieten van de acceptatie die ze in de EGZ ondervond. Op een of andere manier was de tumor niet volledig verwijderd en op dezelfde plek ontstond een nieuwe. In eerste instantie was niet duidelijk, wat er met haar aan de hand was. Ze kreeg steeds vaker diarree, maar de bloedonderzoeken wezen uit dat er geen uitzaaiingen waren. Toch moest ze steeds meer stappen terugzetten en inleveren. Door de voortdurende diarree kon ze niet meer naar de samenkomst en ook niet meer naar de HealingRooms om mee te bidden.
Opnieuw een darmtumor Uiteindelijk werd opnieuw kanker vastgesteld. Dit keer was het eigenlijk niet meer te opereren. Omdat ze vreselijk veel pijn ging lijden en niet meer op haar bibs kon zitten, werd er op 16 maart 2007 toch geopereerd. Het was veel ernstiger dan de artsen hadden vermoed. De tumor had de grootte van een grapefruit en was met andere organen vergroeid. Zonder deze operatie zou ze al binnen een paar dagen zijn overleden aan een gescheurde dikke darm. Tijdens de operatie was Marianne Plomp, een zangleidster van onze gemeente, de assistente van de chirurg. Gosse Jacob Sprietsma, onze kringleider, deed de anesthesie. Ze hebben voor Henny geknokt. De operatie duurde 6 uur! Gesteund door de gebeden van zovelen slaagde de operatie heel redelijk en werd er een stoma geplaatst. Het was echter onmogelijk alle kwaadaardige cellen volledig te verwijderen. Toen knapte ze toch nog voor korte tijd op. Ik heb in die tijd echt gezien, wat de gebeden van onze vrienden en vriendinnen kunnen uitrichten.
Bemoedigingen Deze periode hebben we gebruikt om heel intensief samen te zijn en nog zoveel mogelijk leuke dingen te doen. Ook waren er de nodige jongere gemeenteleden die haar kwamen bemoedigen en haar vertelden, hoeveel ze voor hen had betekend. Ze vond het altijd moeilijk om met dergelijke complimenten om te gaan, maar na even zei ze: “Als zoveel mensen tegen mij zeggen dat ik hun geestelijke moeder ben geweest, moet ik het wel geloven”. 291
Ondertussen proclameerde ik dagelijks haar genezing en in de naam van Jezus beval ik de kankercellen te verschrompelen. Henny’s toestand ging in eerste instantie voortdurend vooruit. Wij hadden echt geloof voor een wonder en zagen dat God een wonder aan het doen was. Er waren zelfs al weer plannen om naar de samenkomst toe te gaan of weer aan de HealingRooms mee te gaan doen. Ja, ze heeft zelfs een keer een uur in de voorbedegroep meegedaan! In juli 2007 ging het definitief mis. Ze kreeg opnieuw pijn in de omgeving van haar stuitje, waar 4 maanden eerder de tumor was verwijderd. De typische verschijnselen die kenmerkend zijn voor een kankerproces, zoals misselijkheid en gebrek aan eetlust, openbaarden zich in steeds heviger mate. Voor Henny was dit heel erg moeilijk. Zij was heel erg teleurgesteld, toen ze ontdekte dat ze ondanks alle geloof, alle gebeden en alle positieve proclamaties steeds verder achteruit ging. Ze snapte er niets van. Op een of andere manier hadden wij niet voldoende onderscheid om de machten van kanker uit haar lichaam te verdrijven. Want dat het ging om demonische machten, is mij wel duidelijk geworden. En nog steeds vraag ik me af, wat we over het hoofd hebben gezien. Wij probeerden in dit alles de stem van God te verstaan. Maar kennelijk heb ik daarbij toch iets gemist. Het heeft weinig nut u de laatste weken van haar leven te beschrijven. Het was gewoon heel zwaar. Iets daarvan heb ik het verteld aan het eind van deel 1 (blz. 115). Een paar weken voor ze stierf zei ze tegen mij: “Ik heb gedroomd. Ik zag diezelfde engel, dat jongetje, dat ik als kind heb gezien. Hij was dichtbij, maar nog niet heel dichtbij”. Eindigde dan haar leven met een mineur? Met een nederlaag? Zeker niet! Hoewel zij zo’n ongelukkige start in het leven heeft gehad, werd zij door Jezus genodigd tot het koninklijke priesterschap. Psalm 84 schrijft over deze bijzondere mensen: (4-6 ) Welzalig zij die in uw huis wonen, zij loven U gestadig. Welzalig de mensen wier sterkte in U is, in wier hart de gebaande wegen zijn. Als zij trekken door een dal van balsemstruiken, maken zij het tot een oord van bronnen; ook hult de vroege regen het in zegeningen. Zij gaan voort van kracht tot kracht en verschijnen voor God in Sion. 292
Zovelen die ooit haar weg kruisten, hebben iets van haar ontvangen. Sommigen werden voor eeuwig gered. Anderen ontvingen nieuwe visie, weer anderen werden bemoedigd of getroost. Velen werden ‘jaloers’ en gingen zich openstellen voor de Heilige Geest. Waar zij kwam, liet zij zegen na, water op dorstig land.
Overal zegen achterlatend En dan al die vele, vele, mensen, die wij maar één keer in ons leven zijn tegengekomen, aan wie wij het evangelie van Jezus’ reddende liefde mochten verkondigen. Soms liet de Heer ons zien, dat Hennygetuigenis blijvende vrucht heeft opgebracht. Van vele situaties zullen wij in de eeuwigheid pas zien, wat het heeft opgeleverd. Maar in ieder geval was zij gehoorzaam aan het spreken van de Geest in haar hart. Zij overwon haar angst en handelde op Gods stem. Daarin was ze ons allemaal tot voorbeeld. Ik, ik was getrouwd met een ‘vrouw Gods’. Ik heb veel aan haar te danken, veel van haar geleerd en geweldige avonturen met haar beleefd.
Haar vrijmoedigheid is mij tot voorbeeld Ik zelf heb besloten, dat ik haar ‘mantel’ van vrijmoedigheid en spontane gehoorzaamheid overneem. Of ik, net als zij, op die gedetailleerde manier de stem van God zal verstaan, dat heb ik niet in de hand. Maar in haar vrijmoedigheid en gehoorzaamheid wil ik haar navolgen. En ik merk dat het lukt! Dag lieve Henny Delina! Jij bent nu bij Jezus. Op je grafsteen staat:
Henny Delina van Veelen Bos 29-05-1928 tot 18-10-2007 Getuige van Jezus tegen verdrukking in. Nu stralend in Zijn heerlijkheid.
293