DEFINITIEF Besluit van BURGEMEESTER EN WETHOUDERS van Lingewaal
AANVRAAG Algemeen Op 30 juni 2005 hebben wij een aanvraag ontvangen van R+R Productions VOF, Blauwe Torenstraat 7, 4201 XK Gorinchem om een vergunning als bedoeld in artikel 8.1.eerste lid onder a van de Wet milieubeheer voor het oprichten en het in werking hebben van een inrichting voor de ontwikkeling, vervaardiging en handel in kunststofproducten. De aanvraag is aangevraagd naar aanleiding van de nieuwvestiging van R+R Productions VOF als gevolg van een bedrijfsverplaatsing. Onderdelen van de aanvraag De aanvraag bestaat uit: - Een aanvraagformulier; - Bijlage kopie handelsregister; - Bijlage niet-technische omschrijving; - Bijalge kadastrale tekening; - Bijlage legenda; - Bijlage tekening; - Bijlage checklist indicatie omvang afval en emissies; - Bijlage NRB inventarisatie; - Bijlage NeR bijzondere regeling; - Bijlage jaarverbruik gevaarlijke stoffen; - Bijlage veiligheidsinformatiebladen. De vergunning is aangevraagd voor onbepaalde tijd. De inrichting is gelegen aan de Industrieweg 21d, 4214 KZ te Vuren, kadastraal bekend gemeente Lingewaal, sectie S, nummer 574 (gedeeltelijk). De inrichting betreft een inrichting voor: • het vervaardigen van producten van polyester/glasvezel; • het bekleden met polyester/glasvezel en reparaties met polyester/glasvezel; • vervaardigen van kunststof gietstukken. Beschrijving van bedrijfsactiviteiten De activiteiten binnen de inrichting bestaan uit: • opslag en gebruik van polyesterhars ten behoeve van de productie van bekledingen en producten van bewapend polyester; • opslag en gebruik van peroxide; • opslag en gebruik van aceton; • opslag van glasvezel, metaal en andere materialen; • diverse machines; • elektrische stapelaar; • kantine/kantoor; • verwarmingsinstallaties. De activiteiten binnen de inrichting vallen onder de categorieën 1, 4, 5, 6 en 12 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb). Op grond hiervan zijn wij het bevoegd gezag voor het verlenen van de gevraagde vergunning. De activiteiten vallen niet onder de werkingssfeer van een besluit als bedoeld in artikel 8.40 van de Wet milieubeheer. Hierdoor is de inrichting vergunningplichtig in het kader van de Wet milieubeheer.
GEVOLGDE PROCEDURE De ingediende aanvraag voldoet aan de wettelijke eisen zoals gesteld in hoofdstuk 5 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. De aanvraag is derhalve door ons in behandeling genomen. Voor de voorbereiding van het besluit is de procedure overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3.5 Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer gevolgd. Woningwet Voor de wijzigingen van deze inrichting is geen bouwvergunning vereist. De coördinatieregeling is dan ook niet van toepassing. Wet verontreiniging oppervlaktewateren Deze inrichting loost geen bedrijfsafvalwater waarop de Wvo van toepassing is. De coördinatieregeling conform de artikelen 8.28 t/m 8.34 en hoofdstuk 14 van de Wet milieubeheer is niet van toepassing.
ADVIEZEN Op grond van artikel 8.7 Wet milieubeheer juncto artikel 7.1 e.v. van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zullen wij de regionaal inspecteur VROM regio oost in de gelegenheid stellen om advies uit te brengen over dit ontwerpbesluit.
MILIEUHYGIENISCHE BEOORDELING VAN DE AANVRAAG In dit hoofdstuk is per milieu-aspect het toetsingskader en de gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken uiteengezet. Tevens is aangegeven welke voorschriften in de vergunning zijn opgenomen in het belang van de bescherming van het milieu. Bij de beoordeling van de aanvraag en bij het opstellen van het besluit hebben wij artikel 8.8 tot en met 8.15 van de Wet milieubeheer toegepast, voor zover relevant. Voor zover relevante EG-regelgeving directe werking heeft , hebben wij daar bij de voorbereiding van het besluit rekening mee gehouden. Bodem en grondwater Toetsingskader Als richtlijn voor het bepalen van de bodembedreigende activiteiten, het risico van de bodembedreigende activiteiten en de te nemen bodembeschermende maatregelen en voorzieningen, is de ‘Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten’ (NRB) gebruikt. De NRB is ontwikkeld om de uitvoering van het bodembeschermingsbeleid bij bedrijfsmatige activiteiten te ondersteunen. De NRB is bestuurlijk vastgesteld door VROM/DGM, de Unie van Waterschappen, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG). De doelstelling van de NRB is uiteindelijk te komen tot een ‘verwaarloosbaar risico’ van significante bodemverontreiniging door het treffen van bodembeschermende voorzieningen en maatregelen. Daarnaast dient op basis van de NRB een zogenaamd nulsituatiebodemonderzoek en een eindsituatiebodemonderzoek te worden uitgevoerd wanneer binnen de inrichting bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Dit om bij beëindiging van de activiteiten vast te kunnen stellen of de bodem als gevolg van de bodembedreigende activiteiten binnen de inrichting is verontreinigd of dat een eventueel bestaande verontreiniging verder is toegenomen. Milieugevolgen Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting de volgende potentieel bodembedreigende activiteiten worden uitgevoerd: • Opslag van polyesterhars; • Gebruik van polyesterhars; • Opslag harders; • Opslag aceton;
• Opslag peroxide. Uit de aanvraag, de bijlage NRB inventarisatie, blijkt dat voor alle bodembedreigende activiteiten een verwaarloosbaar risico wordt bereikt. Met het aangevraagde voorzieningenniveau wordt voldaan aan de NRB en is het risico op bodemverontreiniging verwaarloosbaar. Bodemonderzoek De aangevraagde activiteiten zijn dusdanig gering van omvang dat in combinatie met het bodemrisico een bodemonderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Opgenomen voorschriften In hoofdstuk 1.6 van deze vergunning zijn voorschriften opgenomen om bodemverontreiniging als gevolg van de inrichting te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken. Afvalwater Toetsingskader Naar aanleiding van de EG richtlijn "Stedelijk Afvalwater" is het lozen van afvalwater op de riolering aan wettelijke regels gebonden. In deze richtlijn staat vermeld dat iedere lozing van afvalwater op het riool aan een vergunningplicht of algemeen verbindende voorschriften is onderworpen. Dit ter bescherming van het openbaar riool en de eventueel op het riool aangesloten waterzuiveringsinstallatie. Om op nationaal niveau invulling te geven aan deze richtlijn is op 24 maart 1996 de ‘Instructie-regeling lozingsvoorschriften milieubeheer’ van kracht geworden. Deze regeling is opgesteld door het ministerie van VROM. Op grond van deze regeling dienen in milieuvergunningen voorschriften te worden opgenomen met betrekking tot het lozen van afvalwater in het openbaar riool. Milieugevolgen Uit de aanvraag blijkt dat vanuit de inrichting alleen huishoudelijk afvalwater en regenwater wordt geloosd op het riool. Het huishoudelijk afvalwater is afkomstig van de aanwezige sanitaire voorzieningen. Het regenwater is afkomstig van de daken en het open terrein behorende bij de inrichting. Het huishoudelijk afvalwater en het regenwater bevatten bij een normale bedrijfsvoering geen verontreinigende stoffen. Lucht Toetsingskader Door emissies naar de lucht kan geurhinder en/of luchtverontreiniging optreden. De luchtemissies vanuit de inrichting zijn getoetst aan de ‘Nederlandse emissierichtlijn Lucht (NeR)’. De NeR is in 1992 tot stand gekomen binnen een samenwerkingsverband van overheden en bedrijfsleven. De NeR heeft geen formeel wettelijke status. De NeR is bedoeld als richtlijn voor het opstellen van vergunningsvoorschriften met betrekking tot luchtemissies. Geur De omgeving is te classificeren als een bedrijventerrein met daarop enkele bedrijfswoningen. De dichtstbijzijnde woning van derden is gelegen op 85 meter afstand. Bij de onderhavige aanvraag wordt LSEhars (Low Emission Styreen) gebruikt. Het jaarverbruik bedraagt 2000 liter. De vrijkomende lucht wordt door middel van een ventilator 1 meter boven de daklijn geëmitteerd. Luchtverontreiniging De NeR wordt bij vergunningverlening ook als richtlijn gebruikt voor het bepalen van de emissieconcentraties en de eventueel noodzakelijke emissiebeperkende maatregelen teneinde luchtverontreiniging te voorkomen dan wel te beperken. In de NeR worden algemene concentratie-eisen gegeven per stof of per klasse van stoffen, die overeenkomen met de stand van de techniek ten aanzien van emissiebeperking. Hierbij worden voor allerlei stoffen verschillende bovengrenswaarden gegeven. Daarnaast zijn er uitzonderingsbepalingen voor specifieke activiteiten of bedrijfstakken. Deze worden aangeduid als bijzondere regelingen. Milieugevolgen Uit de aanvraag blijkt dat vanuit de inrichting de volgende luchtemissies vrij kunnen komen: - styreen afkomstig van het gebruik van polyesterhars; - aceton.
Emissie van styreen De emissie van styreen is afkomstig van het gebruik van styreenhoudende polyesterhars. Polyesterharsverwerking valt onder de bijzondere regeling 3.4.13 van de Nederlandse emissie richtlijn (NeR). Binnen deze bijzondere regeling zijn zekere en onzekere maatregelen en een voorwaardelijke maatregel van toepassing. Voor de aangevraagde situatie is maatregel RK2 (gebruik van LSE-harsen) van toepassing. Uit de aanvraag blijkt dat maatregel RK2 (het verwerken van Low Styreen Emission harsen) wordt toegepast. In de voorschriften is een oplosmiddelenboekhouding opgenomen. Emissie van koolwaterstoffen (klasse O), De belangrijkste bron voor de emissie van organische oplosmiddelen is aceton, dat vrijkomt bij het schoonmaken. Aceton is een zogenaamde klasse gO2 stof. Indien de grensmassastroom van 500 gram per uur wordt overschreden, mag de emissie maximaal 50 mg/m³ bedragen. Uit de aanvraag blijkt dat het jaarverbruik 150 liter (120 kg) bedraagt. Het dagverbruik is gemiddeld ca. 500 gram en blijft daarmee ruim onder de grensmassastroom; hierdoor zijn er geen emissieeisen. Opgenomen voorschriften Om geurhinder en luchtverontreiniging ten gevolge van de inrichting te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken zijn in hoofdstuk 2.1 goodhousekeeping voorschriften opgenomen. Afvalstoffen Toetsingskader In hoofdstuk 10 ‘Afvalstoffen’ van de Wet milieubeheer en in de PMV zijn algemene regels gesteld met betrekking tot het doelmatig en het op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze bewaren, scheiden en ontdoen van afvalstoffen. Om invulling te geven aan deze algemene regels kunnen in de vergunning in het kader van de Wet milieubeheer voorschriften worden opgenomen met betrekking tot dit aspect. Milieugevolgen Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting zowel bedrijfsafvalstoffen als gevaarlijke afvalstoffen worden opgeslagen en afgevoerd. De bedrijfsafvalstoffen betreffen hoofdzakelijk: - Metaal; - Restafval/polyesterverwerking. De bedrijfsafvalstoffen worden opgeslagen in een container en een vat (metaalafval) en eenmaal per 4 maanden c.q. eenmaal per jaar afgevoerd naar een inzamelaar. De gevaarlijke afvalstoffen betreft: - vervuilde aceton De gevaarlijke afvalstoffen moeten worden opgeslagen in dezelfde opslag als nieuwe aceton, en moet worden afgevoerd naar daartoe erkende inzamelaars. Opgenomen voorschriften In hoofdstuk 1.2 van de vergunning zijn voorschriften opgenomen voor het doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord bewaren, scheiden en ontdoen van afvalstoffen. Geluid De inrichting is gelegen aan de Industrieweg 21 d te Vuren. De dichtstbijzijnde (bedrijfs)woning bevindt zich op 85 meter van de grens van de inrichting, aan de Industrieweg 14. De directe omgeving van het bedrijf is wat geluid betreft te karakteriseren als een industrieterrein. Binnen de inrichting zijn de volgende relevante bedrijfsactiviteiten (geluidsbronnen) aanwezig: - aan- en afvoer van grondstoffen en eindproducten door vrachtwagens (ca. 2 per dag); - aan- en afvoer van grondstoffen en eindproducten door bestelauto’s (ca. 1 per dag); - personenwagens (ca. 1 per dag); - afzuiginstallatie. De bedrijfsactiviteiten vinden plaats op werkdagen van 08.00 tot en met 18.00 uur, alsmede op zaterdag van 10.00 tot 14.00 uur.
Incidenteel, maximaal 10 maal per jaar, vinden de bedrijfsactiviteiten plaats op werkdagen van 18.00 tot en met 21.00 uur Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT ) Op grond van de aangevraagde activiteiten zal de geluidsbelasting ter plaatse van de dichtstbijzijnde (bedrijfs)woning niet boven de 40 dB(A) uitkomen. Piekniveau’s (LAmax) Voor de omgeving kunnen kortstondige verhogingen van het geluidsniveau extra hinderlijk zijn. De “Handreiking industrielawaai en vergunningverlening 1998” doet de aanbeveling te streven naar een maximaal geluidsniveau van de richtwaarde voor het LAr, LT + 10 dB(A), met als maximum 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. In die gevallen waarin niet aan de grenswaarden kan worden voldaan, kunnen hogere maximale geluidsniveaus (LAmax) worden vergund. De maximale geluidsniveaus (LAmax) mogen echter in principe niet hoger zijn dan 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk dag-, avond- en nachtperiode. Binnen deze inrichting vinden kortstondige verhogingen van het maximale geluidsniveau plaats als gevolg van het rijden van vrachtwagens. Uit de aanvraag blijkt dat de aangevraagde activiteiten gering zijn en dat de afstand tot woningen van derden dusdanig groot is, dat het piekniveau niet boven de maximale waarden komt voor de representatieve bedrijfssituatie (RBS). Normstelling indirecte hinder Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag voor de inrichting wordt ook de “indirecte hinder” betrokken. Onder indirecte hinder wordt hier ingevolge artikel 1.1 lid 2 Wet milieubeheer verstaan de nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt door activiteiten die, hoewel plaatsvinden buiten het terrein van de inrichting, aan de inrichting zijn toe te rekenen. Op 29 februari 1996 is de “Circulaire inzake geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting, beoordeling in het kader van de Wet milieubeheer” (ook wel “Circulaire indirecte hinder” genoemd) door de minister van VROM uitgebracht. Met behulp van deze Circulaire kan met betrekking tot de geluidhinder veroorzaakt door wegverkeersbewegingen van en naar de inrichting worden beoordeeld. De Circulaire geeft aan dat bij de vergunningverlening gebruik gemaakt kan worden van de bandbreedte tussen de voorkeursgrenswaarde voor het etmaal (07.00 tot 19.00 uur) van 50 dB(A) en de maximale grenswaarde van 65 dB(A) op gevels van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen van derden. Uit de aanvraag blijkt dat verkeer dat de inrichting verlaat direct op de openbare weg zit. Daarnaast is het verkeer van en naar de inrichting dusdanig gering en is de afstand tot woningen van derden dusdanig groot, dat de indirecte hinder niet boven de voorkeursgrenswaarde zal komen voor de representatieve bedrijfs situatie (RBS). Opgenomen voorschriften In hoofdstuk 1.1 van de vergunning zijn voorschriften opgenomen voor de geluidsbelasting. Externe veiligheid Toetsingskader Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beheersen van risico's van activiteiten en het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving. Een belangrijk besluit op het gebied van de externe veiligheid is het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO). In het BRZO zijn criteria opgenomen om vast te stellen of een bedrijf een Veiligheidsrapport (VR) moet opstellen. Bij besluit van 7 oktober 2004 (Stb. 2004, 521) is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 mei 2004 (Stb. 2004, 250) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI) in werking getreden op 27 oktober 2004. Hiermee zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het besluit heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het besluit het bevoegd gezag voor de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet ruimtelijke ordening (WRO) afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle (onderdelen van) bedrijven. Daarnaast zijn voor gevaarlijke installaties en activiteiten door de Commissie Preventie van Rampen (CPR) CPR-richtlijnen opgesteld. Recent is door het Ministerie van VROM de publicatiereeks Gevaarlijke stoffen
(PGS) opgesteld, welke de oude CPR-richtlijnen gaat vervangen. In deze richtlijnen zijn technische en organisatorische maatregelen opgenomen om rampen te voorkomen en de gevolgen zoveel mogelijk te beperken. Milieugevolgen De aanvraag is getoetst aan de criteria van het BRZO. Uit de toetsing blijk dat de inrichting niet valt onder het BRZO en er derhalve geen VR is vereist. De aanvraag is getoetst aan de criteria van het Bevi. Uit de toetsing blijk dat de inrichting niet valt onder het Bevi. Daarnaast blijkt uit de aanvraag dat binnen de inrichting gevaarlijke activiteiten plaatsvinden en gevaarlijke installaties aanwezig zijn, waarvoor CPR-richtlijnen en andere aanvullende veiligheidseisen (zoals NENnormen) gelden. Het betreft hier de volgende activiteiten en installaties: - opslag van aceton in een CPR 15-1 kast (inmiddels PGS 8); - opslag van peroxide (MEK organische peroxide) in een kast. Opgenomen voorschriften Teneinde het brand- en explosiegevaar zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperken zijn in hoofdstuk 1.5, 2.2, 2.3 en 2.4 van de vergunning voorschriften opgenomen. VERRUIMDE REIKWIJDTE Met het in werking treden van de Wet milieubeheer in 1993 is ook het begrip ‘verruimde reikwijdte’ geïntroduceerd. De verruimde reikwijdte van de Wet milieubeheer houdt in dat het bevoegd gezag bij het verlenen van milieuvergunningen rekening dient te houden met de aspecten: energie, afval- en emissiepreventie, waterbesparing en vervoersmanagement. De verruimde reikwijdte vindt haar grondslag in de artikelen 1.1a juncto 1.1 lid 2 van de Wet milieubeheer. Energie Toetsingskader Als hulpmiddel voor het opstellen van de energievoorschriften in de milieuvergunning is de circulaire ‘Energie in de milieuvergunning’ gebruikt. De circulaire is bedoeld als een handreiking voor het bevoegd gezag voor de wijze waarop met het onderwerp energie in het kader van de Wet milieubeheer kan worden omgegaan. Daarnaast is de circulaire bedoeld om meer eenheid te krijgen in de wijze waarop met het aspect energie in de milieuvergunningen wordt omgegaan. Milieugevolgen Binnen de inrichting wordt elektriciteit en aardgas verbruikt. Uit de aanvraag blijkt dat in het jaar 2004 het elektriciteitsverbruik 3000 kWh en het aardgasverbruik 400 m³ bedroeg (in het vorige pand, met dezelfde activiteiten). Daarnaast blijkt uit de aanvraag dat binnen de inrichting geen energiebesparende maatregelen zijn genomen. Gelet op de circulaire ‘Energie in de milieuvergunning’ en de gemeentelijke nota ‘Aanpak verruimde reikwijdte Wet milieubeheer bij amvb- en vergunningplichtige bedrijven’, december 1999, versie 1, is het energieverbruik dermate laag (minder dan 50.000 kWh en 25.000 m³ gas per jaar) dat het niet zinvol wordt geacht om een energiebesparingsonderzoek uit te (laten) voeren. Opgenomen voorschriften Met betrekking tot het aspect Energie zijn geen voorschriften opgenomen. Afvalpreventie Toetsingskader In het kader van de verruimde reikwijdte van de Wet milieubeheer dient tevens aandacht te worden besteed aan afvalpreventie, indien uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting voldoende preventiepotentieel aanwezig is. De ‘Leidraad Afval- en emissiepreventie in de milieuvergunning’ is als handreiking gebruikt voor de beoordeling of er voldoende preventiepotentieel binnen de inrichting aanwezig is. Milieugevolgen Uit de aanvraag blijkt dat in het jaar 2004 in totaal 1800 kg aan bedrijfsafvalstoffen en 500 aan gevaarlijke afvalstoffen is ontstaan en afgevoerd. Via de Leidraad 'Afval- en emissiepreventie in de milieuvergunning'
(Infomil, Den Haag 1996) worden per aandachtsveld punten gegeven aan bedrijfsafval (niet-gevaarlijk) met 4 punten per ton en gevaarlijk afval met 40 punten per ton. Uit de aanvraag blijkt dat het vrijkomende afval een geringe omvang heeft. Op grond hiervan wordt het zinvol geacht om een afvalpreventie-onderzoek uit te voeren en een afvalpreventieplan op te stellen. Opgenomen voorschriften Met betrekking tot het aspect Afvalpreventie zijn geen voorschriften opgenomen. Waterbesparing Toetsingskader In het kader van de verruimde reikwijdte van de Wet milieubeheer dient tevens aandacht te worden besteed aan vermindering van het waterverbruik, indien uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting voldoende besparingspotentieel aanwezig is. De ‘Leidraad Afval- en emissiepreventie in de milieuvergunning’ is als handreiking gebruikt voor de beoordeling of er voldoende besparingspotentieel aanwezig is. Milieugevolgen Uit de aanvraag blijkt dat het geschat waterverbruik voor het jaar 2005 circa 15 m³ bedraagt. Daarnaast blijkt uit de aanvraag dat binnen de inrichting geen waterbesparende maatregelen zijn genomen. Gezien het geringe waterverbruik wordt het niet zinvol geacht om een waterbesparingsonderzoek uit te voeren. Opgenomen voorschriften Met betrekking tot het aspect Waterbesparing zijn geen voorschriften opgenomen. 8. Overige van toepassing zijnde milieuregelgeving Ter informatie merken wij nog op dat naast de voorschriften die verbonden zijn aan deze vergunning onder andere de volgende algemene regels en besluiten voor de inrichting van belang kunnen zijn. Deze opsomming is niet limitatief bedoeld. Algemene zorgplicht In situaties waarvoor geen expliciete vergunningvoorschriften en algemeen geldende regels in besluiten zijn gesteld, is de algemene zorgplichtbepaling voor het milieu zoals bedoeld in artikel 1.1a Wet milieubeheer van toepassing. Deze algemene zorgplichtbepaling houdt in dat een ieder voldoende zorg moet dragen voor het milieu. Ongewone voorvallen Hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer is rechtstreeks op de inrichting van toepassing. In dit hoofdstuk wordt aan inrichtinghouders de plicht opgelegd om bij ongewone voorvallen de nadelige gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. Tevens dienen de inrichtinghouders het ongewone voorval te melden bij het bevoegd gezag en daarbij alle relevante gegevens te verstrekken. Lozingenbesluit bodembescherming (Stb. 1997, 649) Op het definitief in de bodem brengen van vloeistoffen is het Lozingenbesluit bodembescherming van toepassing. Op grond van het Lozingenbesluit bodembescherming is het verboden om verontreinigende vloeistoffen definitief in de bodem te brengen. Artikel 13 Wet Bodembescherming (Zorgplicht) Ieder die op of in de bodem handelingen verricht en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de bodem te saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de verontreiniging of aantasting het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.
GEEN STRIJDIGHEID MET WETTEN EN ALGEMENE REGELS
Overeenkomstig artikel 8.9 Wm is er voor zorg gedragen dat er geen strijd ontstaat met regels die met betrekking tot de inrichting gelden, gesteld bij of krachtens deze wet, danwel bij of krachtens de in artikel 13.1, tweede lid, Wm genoemde wetten.
TOETSING AAN WEIGERINGSGRONDEN Op grond van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer kan de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. De vergunning dient in ieder geval te worden geweigerd indien verlening daarvan niet in overeenstemming is met hetgeen overeenkomstig artikel 8.8, derde lid Wet milieubeheer, door het bevoegd gezag in acht moet worden genomen dan wel, indien door verlening daarvan strijd zou ontstaan met de regels als bedoeld in artikel 8.9 Wet milieubeheer. Wij hebben deze aspecten beoordeeld en zijn van mening dat er geen gronden bestaan om de vergunning te weigeren. ADVIEZEN EN BEDENKINGEN Gedurende de termijn van ter inzage legging is een ieder in de gelegenheid gesteld adviezen en bedenkingen naar voren te brengen omtrent het voornemen om deze vergunning te verlenen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. CONCLUSIE Gelet op de vorenstaande overwegingen concluderen wij dat de vergunning onder voorschriften kan worden verleend. DEFINITIEF BESLUIT Gelet op de Wet milieubeheer en de hiervoor genoemde overwegingen zijn wij voornemens te besluiten: - de gevraagde vergunning te verlenen; - dat de gehele aanvraag deel uit maakt van de vergunning; - aan de vergunning de bijgevoegde voorschriften te verbinden. ONDERTEKENING EN VERZENDING datum: 17 november 2005 BURGEMEESTER EN WETHOUDERS van Lingewaal Namens hen, Hoofd bureau Bouw- en Woningtoezicht en Milieu,
J.A.B.W. van Lith Verzonden op: Een exemplaar van dit besluit is gezonden aan: -
R+R Productions VOF, Blauwe Torenstraat 7, 4201 XK te Gorinchem
Beroep Ingevolge de artikel 20.1 en paragraaf 20.2 van de Wet milieubeheer en de hoofdstukken 6, 7 en 8 van de Algemene wet bestuursrecht staat met ingang van de dag waarop een exemplaar van het besluit ter inzage is gelegd, gedurende zes weken beroep open voor: a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen de ontwerp-beschikking; b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen tegen de ontwerpbeschikking; c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp zijn aangebracht; d. belanghebbenden aan wie rederlijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen de ontwerp-beschikking. Als tegen dit besluit beroep wordt ingesteld, kan overeenkomstig Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht een verzoek worden gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek moet worden gericht aan de Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Van degene die beroep heeft ingesteld en/of een verzoek tot een voorlopige voorziening heeft gedaan, wordt een zeker bedrag aan griffiegeld verlangd. Dit moet tijdig zijn ontvangen door de Raad van State. Voor nadere inlichtingen over de hoogte van het bedrag kunt u zich wenden tot de Raad van State (telefoon: 070362 48 71).
Behoort bij de beschikking van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaal van: 17 november 2005, Mij bekend, Namens hen, Hoofd bureau Bouw- en Woningtoezicht en Milieu,
J.A.B.W. van Lith
VOORSCHRIFTEN VERGUNNING WET MILIEUBEHEER
INHOUDSOPGAVE Begrippen ...............................................................................................................................................11 A. Algemene voorschriften ...........................................................................................................14 A.1. Geluid en trillingen................................................................................................................14 A.2. Afvalstoffen...........................................................................................................................14 A.3. Afvalwater.............................................................................................................................14 A.4. Lucht.....................................................................................................................................15 A.5. Veiligheid ..............................................................................................................................15 A.6. Bodembescherming .............................................................................................................16 A.7. Nazorg ..................................................................................................................................16 B. Bijzondere voorschriften m.b.t. activiteiten die in de inrichting worden verricht ......................18 B.1. Polyesterharsverwerking ..................................................................................................18 B.2. Gebruik organische peroxiden .............................................................................................18 B.3. Opslag organische peroxiden...............................................................................................18 B.4. Opslag van gevaarlijke stoffen in emballage........................................................................18 B.5. Electrische stapelaar ............................................................................................................18 B.6. Opslag van vloeistoffen in emballage ..................................................................................18 C. Bijzondere voorschriften m.b.t. de bedrijfsvoering van de inrichting .......................................20 C.1. Onderhoud en schoonmaak .............................................................................................20 C.2. Bewaren van documenten ................................................................................................20
Begrippen In de bij deze vergunning behorende voorschriften wordt verstaan onder: BEVOEGD GEZAG: Burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaal; BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING: fysieke voorziening die de kans op emissies of immissies reduceert; BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL: handeling in de vorm van controle of onderhoud van een voorziening of proces, om de kans op emissies of immissies te reduceren; BRANDBARE VLOEISTOF: stof in vloeibare toestand die een vlampunt heeft dat hoger ligt dan 55 OC; GELIJKWAARDIGE INSTELLING: instelling in een lidstaat van de Europese Unie, in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in een andere staat waarmee de Europese Unie een wederzijdse erkenningsovereenkomst met betrekking tot het in het voorschrift bedoelde onderwerp heeft afgesloten; GELUIDGEVOELIGE BESTEMMINGEN: gebouwen of objecten, aangewezen krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder; GELUIDNIVEAU: het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Electrotechnische Commissie (IEC) opgestelde regels, zoals neergelegd in de IECpublicatie nr. 651, uitgave 1979; GEVAARLIJKE STOF: stoffen of preparaten die ingevolge het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen van de Wet milieugevaarlijke stoffen zijn ingedeeld als: a.
ontvlambare stoffen;
b.
zeer vergiftige stoffen;
c.
vergiftige stoffen;
d.
schadelijke stoffen;
e.
corrosieve stoffen;
f.
irriterende stoffen;
g.
oxyderende stoffen, met uitzondering van peroxyden en nitraathoudende meststoffen;
h.
licht ontvlambare stoffen (K1vloeistoffen), met uitzondering van: I.
stoffen die bij kamertemperatuur zonder toevoer van energie in temperatuur kunnen stijgen en ten slotte kunnen ontbranden;
R+R Productions VOF Industrieweg 21d te Vuren
11
definitieve beschikking Wet milieubeheer
II.
stoffen die in gasvormige toestand, bij atmosferische druk, met lucht ontvlambaar zijn;
III.
stoffen die bij aanraking met water of vochtige lucht, licht ontvlambare gassen in een gevaarlijke hoeveelheid ontwikkelen;
HUISHOUDELIJK AFVALWATER 1.Afvalwater dat qua aard en samenstelling overeenkomt met afvalwater van particuliere huishoudens (afvalwater van toiletten, douches en kantoren); LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr, LT) het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai", uitgave 1999; NEN: een door het Nederlands Normalisatie-instituut (NNI) uitgegeven norm; NER Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht, Informatiecentrum Milieuvergunningen; NRB: Nederlandse
Richtlijn
Bodembescherming
bedrijfsmatige
activiteiten,
Informatiecentrum
Milieuvergunningen; ONTVLAMBARE STOF: stof of preparaat in vloeibare toestand met een vlampunt van ten minste 21 0C en ten hoogste 55 0C; OPENBAAR RIOOL: gemeentelijke voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater; PBV-VERKLARING VLOEISTOFDICHTE VOORZIENING: verklaring op basis van het KIWA/PBV document 99-02 Model Verklaring vloeistofdichte voorziening; PGS-15 Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 15; Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Uitgave juni 2005; PGS 8 Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 8: Opslag van organische peroxiden. Uitgave juni 2005; PIEKNIVEAU (LAmax): maximaal geluidniveau gemeten in de meterstand "F" of "fast"; VLOEISTOFDICHTE VLOER OF VOORZIENING: een vloer of voorziening geïnspecteerd en goedgekeurd overeenkomstig CUR/PBV-aanbeveling 44; VLOEISTOFKEREND R+R Productions VOF Industrieweg 21d te Vuren
12
definitieve beschikking Wet milieubeheer
Een situatie waarbij een vloeistof de niet met vloeistof belaste zijde van een materiaal bijv. een vloer niet bereikt; WBDBO: weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag; WONING: gebouw of gedeelte van een gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd, met uitzondering van een dienst- of bedrijfswoning: behorende bij een inrichting als bedoeld in artikel 2, of die op een bedrijventerrein is gelegen met een gemiddelde dichtheid aan dienst- of bedrijfswoningen van ten hoogste één per hectare; Normbladen Voorzover een CUR/PBV-Aanbeveling, DIN-, NEN-, NEN-EN- of NEN-ISO-norm, waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van voorzieningen, constructies, toestellen en apparaten wordt bedoeld de voor de datum waarop deze beschikking van kracht geworden is, laatst uitgegeven aanbeveling of norm met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande voorzieningen, constructies, toestellen en apparaten betreft de aanbeveling of norm die bij de aanleg c.q. installatie van die voorziening, constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald; Besteladressen Publicaties zijn ten minste verkrijgbaar bij de onderstaande instanties: a. P-(blad), CP-bladen en CPR-richtlijnen bij: SDU Uitgeverij Plantijnstraat, afdeling Verkoop Publicaties Arbeidsinspectie, K2301, Postbus 20014, 2500 AE Den Haag; (tel. 070-3789884, fax 070-3817771); b. DIN-, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie Instituut, afdeling Verkoop, Postbus 5059, 2600 GB Delft (tel. 015-2690256, fax 015-2690271); c. BRL-richtlijnen bij: KIWA NV, Postbus 70, 2280 AB Rijswijk (tel. 070-3953535, fax 070-3953420);
R+R Productions VOF Industrieweg 21d te Vuren
13
definitieve beschikking Wet milieubeheer
6
Algemene voorschriften
Geluid en trillingen Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT) en het piekniveau (LAmax), veroorzaakt door de binnen de perceelgrens van de inrichting aanwezige toestellen en installaties en door de binnen de perceelgrens van de inrichting verrichte werkzaamheden en/of activiteiten, bepaald volgens de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai uitgave 1999”, mag ter plaatse van woningen van derden op het industrieterrein, niet meer bedragen dan: 07:00-19:00 uur LAr,LT
40 dB(A)
LAmax
50 dB(A)
Tabel 1. Grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,
LT)
en het
piekniveau (LAmax)
Afvalstoffen Afvalstoffen moeten van elkaar worden gescheiden, gescheiden worden gehouden en gescheiden worden afgegeven, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Deze verplichting geldt in ieder geval voor: a. b. c. d.
papier- en kartonafval, restafval, metaalafval, gevaarlijk afval.
Gevaarlijke afvalstoffen die behoren tot verschillende categorieën van gevaarlijke afvalstoffen, moeten van elkaar en van andere afvalstoffen worden gescheiden, gescheiden worden gehouden en gescheiden worden afgegeven. Alle verpakkingsmaterialen, opslagvaten of containers waarin afvalstoffen zijn opgeslagen zijn adequaat gecodeerd en herkenbaar geïdentificeerd. Gemorste afvalstoffen moeten direct worden opgeruimd. Hiertoe is voldoende absorptiemateriaal aanwezig. De binnen de inrichting aanwezige afvalstoffen worden zodanig opgeslagen dat daarbij geen hinderlijke geur-, stof- en stoffenemissie buiten de inrichting plaatsvindt. De binnen de inrichting aanwezige afvalstoffen moeten zodanig worden opgeslagen dat nadelige gevolgen voor het milieu worden voorkomen. Voorzover voorkomen niet mogelijk is, moeten zij zodanig worden opgeslagen dat nadelige gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk worden beperkt en gescheiden afgifte mogelijk blijft.
Afvalwater Bedrijfsafvalwater dat in een openbaar riool wordt gebracht: a.
b. c.
mag niet de doelmatige werking belemmeren: 10. van dat riool; 20. van een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, noch 30. van de apparatuur die behoort bij een zodanig openbaar riool of zuiveringstechnisch werk; mag niet de verwerking van slib, verwijderd uit een openbaar riool of een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, belemmeren en mag geen of zo beperkt mogelijke nadelige gevolgen hebben voor de kwaliteit van het oppervlaktewater.
Bedrijfsafvalwater, afkomstig van een compressor (persluchtcondensaat), mag niet in een openbaar riool worden gebracht indien dat water meer dan 20 mg/l aan minerale olie in enig R+R Productions VOF Industrieweg 21d te Vuren
14
definitieve beschikking Wet milieubeheer
monster bevat, bepaald conform NEN 6675 met het daarop in 1992 uitgegeven correctieblad.
Lucht Verwarmings- en stookinstallaties moeten zodanig zijn afgesteld dat een optimale verbranding plaatsvindt. Binnen de inrichting mogen geen andere brandstoffen dan aardgas, propaangas, butaangas of gasolie bedrijfsmatig worden verstookt of verbrand. Uitmondingen in de buitenlucht van afvoeren van ventilatiesystemen, luchtbehandelingsinstallaties of afzuigsystemen, ten aanzien waarvan in deze vergunning geen andere voorschriften zijn gesteld, moeten zodanig zijn gesitueerd dat een afdoende verspreiding van de dampen is gewaarborgd, zonder dat hinder buiten de inrichting wordt veroorzaakt. Een afzuiginstallatie moet zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd, dat deze gemakkelijk toegankelijk is en gemakkelijk kan worden geïnspecteerd. Een afzuiginstallatie moet in goede staat van onderhoud verkeren, periodiek worden geïnspecteerd en regelmatig worden schoongemaakt. De bevindingen van inspecties en onderhoud moeten worden vastgelegd in een logboek.
Veiligheid Blusmiddelen moeten voor een ieder duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn, voor direct gebruik gereed zijn en in goede staat van onderhoud verkeren. De blusmiddelen moeten ten minste éénmaal per jaar door een instantie die is erkend op basis van de Regeling voor de Erkenning van Onderhoudsbedrijven kleine blusmiddelen (REOB), of door een ten minste gelijkwaardige instelling worden gecontroleerd; de draagbare blustoestellen moeten worden gecontroleerd overeenkomstig het gestelde in NEN 2559; elk blusmiddel moet zijn voorzien van een label of sticker met daarop de laatste controledatum. TOELICHTING:Een lijst van erkende onderhoudsbedrijven is te vinden op de site van het nationaal Centrum voor Preventie (www.ncpreventie.nl, onder brandbeveiliging/kleine blusmiddelen.) Van elk uitgevoerde controle moet een aantekening worden gemaakt op een bij elk toestel ter inzage aanwezige registratie. Een draagbaar blustoestel moet zijn voorzien van een rijkskeurmerk met rangnummer. Een ruimte, waarin explosieve dampen kunnen ontstaan dan wel brandbare of brandbevorderende gassen worden opgeslagen of gebruikt, moet goed zijn geventileerd. De verwarming in deze ruimte moet indirect zijn. Een binnen de inrichting aanwezig drukvat voor perslucht moet: a. b.
c.
geschikt zijn voor de druk en temperatuur, waaronder het in werking wordt gebracht; zijn goedgekeurd door de betrokken Minister aangewezen instantie of een ten minste gelijkwaardige instelling, dan wel door een door een dergelijke instelling erkende deskundige; iedere 6 jaar voor periodiek onderzoek worden aangeboden aan een instantie zoals genoemd onder b.
De voorschriften van deze vergunning gelden niet voor de aspecten (ontwerp, de fabricage, overeenstemmingsbeoordeling, ingebruikname en/of keuringen) van drukapparatuur en samenstellen waarop het Besluit drukapparatuur van toepassing is. Wel dient degene die de inrichting drijft er zorg voor te dragen dat de binnen de inrichting aanwezige drukapparatuur
R+R Productions VOF Industrieweg 21d te Vuren
15
definitieve beschikking Wet milieubeheer
en samenstellen voldoen aan de bepalingen van het Besluit drukapparatuur voor zover dit Besluit hierop van toepassing is.
Bodembescherming Voorzieningen
Voor elke bedrijfsactiviteit waarbij volgens de NRB een risico op bodemverontreiniging bestaat, moeten dusdanige bodembeschermende voorzieningen en maatregelen zijn/worden getroffen dat de activiteit, overeenkomstig de NRB, voldoet aan de bodemrisicocategorie A (een verwaarloosbaar risico). Onderhouds- en inspectieprogramma bodembeschermende voorzieningen
Bodembeschermende voorzieningen, zoals opgenomen in de aanvraag, zoals lekbakken e.d. moeten periodiek worden onderhouden. Er dient een onderhouds- en inspectieprogramma te worden opgesteld, afgestemd op de gekozen voorzieningen en bedrijfsactiviteiten. In het onderhoudsprogramma moet ten minste zijn vermeld: • • • • •
welke bodembeschermende voorzieningen moeten worden onderhouden; de onderhoudsfrequentie; waaruit het onderhoud/de inspectie bestaat; wie het onderhoud/de inspectie uitvoert; welke middelen daarvoor nodig zijn;
Het onderhouds- en inspectieprogramma moet altijd op de werkplek van de uitvoerende perso(o)n(en) aanwezig zijn en moet op aanvraag van het bevoegd gezag worden overlegd. De vergunninghouder moet erop toezien dat het programma wordt nageleefd. Na elk uitgevoerd onderhoud/inspectie moet ten minste worden geregistreerd: • datum waarop het onderhoud is uitgevoerd; • bevindingen; • uitgevoerde reparaties. De registraties moeten gedurende ten minste 5 jaar worden bewaard.
Nazorg Minimaal een maand vóór het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten ten behoeve waarvan vergunning is verleend, doet de inrichtinghouder van het tijdstip waarop de activiteiten zullen worden beëindigd, melding aan het bevoegd gezag. Bij het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten moeten installaties en/of onderdelen, welke in een slechte staat van onderhoud verkeren en een bedreiging vormen voor het milieu, uit de inrichting worden verwijderd. Bij het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten dienen machines, procesinstallaties, opslagruimten en -voorzieningen en dergelijke volledig te zijn ontdaan van de zich hierin bevindende milieugevaarlijke stoffen. Bij het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten dient de inrichting of het betreffende inrichtinggedeelte in een schone en ordelijke staat te zijn gebracht.
R+R Productions VOF Industrieweg 21d te Vuren
16
definitieve beschikking Wet milieubeheer
Bij het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten dienen de in de inrichting aanwezige (gevaarlijke) afvalstoffen uit de inrichting of het betreffende inrichtinggedeelte te worden verwijderd; aan het bevoegde gezag dient een registratie te worden overhandigd, waarmee het volgende komt vast te staan: • • •
de datum van afvoer van de (gevaarlijke) afvalstoffen uit de inrichting; de samenstelling en hoeveelheid van de afgevoerde (gevaarlijke) afvalstoffen; de naam en het adres van degene aan wie de (gevaarlijke) afvalstoffen zijn afgegeven.
Bij het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten, treft de inrichtinghouder alle maatregelen welke redelijkerwijze kunnen worden gevergd om de gevolgen voor het milieu te voorkomen dan wel te beperken. Ter bescherming van het milieu blijven de aan deze vergunning verbonden voorschriften 1.7.8 en 1.7.9 gedurende 5 jaar nadat deze vergunning haar geldigheid heeft verloren onverminderd van kracht. Onder de in dit voorschrift genoemde zinsnede "aan deze vergunning verbonden voorschriften" dient tevens te worden verstaan "voorschriften die aan de vergunning verbonden zijn geweest". Degene die voornemens is de inrichting of een gedeelte daarvan buiten werking te stellen, dient dit voornemen vóór het beëindigen aan het bevoegd gezag te melden. Ditzelfde geldt bij het overdragen van de inrichting aan een ander natuurlijk persoon of rechtspersoon. Bij een omstandigheid als bedoeld in het vorige voorschrift kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende nadere eisen stellen: a. dat de binnen de inrichting (nog) aanwezige afvalstoffen en andere stoffen die om welke reden dan ook niet (meer) worden of kunnen worden toegepast, binnen een door het bevoegd gezag nader te bepalen termijn, overeenkomstig de wettelijke bepalingen, uit de inrichting moeten worden verwijderd; b. dat de binnen de inrichting (nog) aanwezige installaties, tanks, toestellen en/of toebehoren die om welke reden dan ook niet (meer) worden of kunnen worden toegepast, binnen een door het bevoegd gezag nader te bepalen termijn, overeenkomstig de wettelijke bepalingen, uit de inrichting moeten worden verwijderd.
R+R Productions VOF Industrieweg 21d te Vuren
17
definitieve beschikking Wet milieubeheer
B.
Bijzondere voorschriften m.b.t. activiteiten die in de inrichting worden verricht
Polyesterharsverwerking Het lekken of overlopen van mallen of gietvormen moet worden voorkomen. Het is niet toegestaan handen te wassen met een organisch oplosmiddel. Poetsdoeken vervuild met resten organisch oplosmiddel, moeten na gebruik direct worden opgeslagen in een afsluitbaar vat, dat zoveel mogelijk afgesloten is.
Gebruik organische peroxiden Het gebruik van organische peroxiden moet geschieden overeenkomstig hoofdstuk 9 van PGS-8.
Opslag organische peroxiden De opslag van een werkvoorraad organische peroxiden van monsterhoeveelheden (<30 kg), voor zover hierna niet anders is vermeld, geschieden overeenkomstig paragraaf 5.1 van CPR 3.
Opslag van gevaarlijke stoffen in emballage Gevaarlijke (afval)stoffen moeten, met uitzondering van de dagvoorraden welke voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk zijn, worden opgeslagen in daarvoor geschikte brandveiligheidsopslagkast als gedefinieerd in PGS-15. De opslag van gevaarlijke stoffen in een brandveiligheidsopslagkast moet zijn uitgevoerd en geïnstalleerd overeenkomstig hoofdstuk 3 en bijlage 4 van de PGS-15 voor zover de voorschriften betrekking hebben op een brandveiligheidsopslagkast.
Electrische stapelaar De opstelplaats van een op te laden accu moet zodanig geventileerd worden, dat tijdens het laden de lucht in de ruimte ten minste in voldoende mate wordt ververst. De luchtaanvoeropeningen moeten zo laag mogelijk in de ruimte zijn aangebracht, doch ten minste 30 cm en ten hoogste 1,0 m boven maaiveld. De luchtafvoeropeningen moeten zo hoog mogelijk in de ruimte zijn aangebracht, doch ten minste 2,0 m boven maaiveld. Onderdelen van elektrische installaties in een acculaadruimte mogen geen vonkende delen bevatten en moeten overigens van een zodanige constructie zijn dat ze onder alle omstandigheden geen aanleiding tot ontploffing kunnen geven. Het aan- en afkoppelen van de aansluitdraden van accu's mag slechts plaatsvinden als de stroom is uitgeschakeld. Tijdens het laden van accu's mag binnen 2 m afstand van de opstelplaats van de accu's niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. Op de daartoe geschikte plaatsen moeten met betrekking tot dit verbod pictogrammen overeenkomstig NEN 3011 zijn aangebracht. Een acculader moet zijn geaard. Een acculader en accu's moeten overzichtelijk zijn opgesteld en altijd goed bereikbaar zijn. De ruimte waarin accu's van elektrische transportmiddelen worden geladen moet worden beschouwd als een ruimte met gasontploffingsgevaar.
Opslag van vloeistoffen in emballage Lege, niet gereinigde emballage moet worden behandeld als volle. De emballage moet zijn opgeslagen in een vloeistofdichte lekbak. De inhoud van de lekbak moet ten minste gelijk zijn aan de inhoud van de grootste in de lekbak opgeslagen R+R Productions VOF Industrieweg 21d te Vuren
18
definitieve beschikking Wet milieubeheer
emballage, vermeerderd met 10% van de overige emballage. De lekbak moet bestand zijn tegen de inwerking van de opgeslagen vloeistoffen. TOELICHTING: Een lekbak kan onder meer worden gevormd door een vloeistofdichte vloer met opstaande randen. Het is mogelijk om emballage met brandbare vloeistoffen in een lekbak op te slaan die reeds voor andere opslagen van (licht) ontvlambare of brandbare vloeistoffen is gerealiseerd, zoals bijvoorbeeld de lekbak van een dieselolietank. Voorwaarde hiervoor is dat de stoffen die bij elkaar worden opgeslagen geen gevaarlijke chemische reacties kunnen veroorzaken als zij met elkaar in aanraking komen. Voor het berekenen van de opnamecapaciteit gelden in dit geval de volgende regels: emballage bijplaatsen bij andere brandbare vloeistoffen: grootste opslagmedium + 10% van de overige emballage; emballage bijplaatsen bij (licht) ontvlambare vloeistoffen: grootste opslagmedium + 100% van de overige emballage.
Indien emballage lekt, moet de lekkage direct worden verholpen of moet de inhoud van de lekkende emballage onmiddellijk worden overgebracht in niet-lekkende emballage dan wel moet de lekkende emballage worden overgebracht in een overmaats vat. Gemorste vloeistoffen moeten direct worden geabsorbeerd. Hiertoe moeten nabij de opslagplaats van oliën in vaatwerk voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn. Gebruikte absorptiemiddelen moeten als gevaarlijke afvalstof worden behandeld.
R+R Productions VOF Industrieweg 21d te Vuren
19
definitieve beschikking Wet milieubeheer
7
Bijzondere voorschriften m.b.t. de bedrijfsvoering van de inrichting
Onderhoud en schoonmaak De inrichting moet regelmatig worden schoongemaakt en dient te verkeren in een goede staat van onderhoud. Insecten, knaagdieren en ander ongedierte moeten zo vaak als nodig is worden verwijderd en bestreden. De binnen de inrichting vrijkomende afvalstoffen moeten regelmatig worden afgevoerd. Gemorste gevaarlijke stoffen of gevaarlijke afvalstoffen moeten direct worden opgeruimd. Gemorste gevaarlijke stoffen of gevaarlijke afvalstoffen moeten zo snel mogelijk worden geneutraliseerd of geabsorbeerd. De aard en de hoeveelheid van de aanwezige absorptie- of neutralisatiemiddelen moet zijn afgestemd op de aard en de hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen of gevaarlijke afvalstoffen en de werkzaamheden. Gebruikte absorptiemiddelen en niet meer voor gebruik geschikte gemorste gevaarlijke stoffen moeten als gevaarlijk afval worden behandeld en opgeslagen overeenkomstig voorschriftenparagraaf 2.1. Indien aan emballage lekkage ontstaat, moet deze lekkage onmiddellijk worden verholpen. Bij lekkage moet worden voorkomen dat: a. b. c.
vloeistoffen of vaste stoffen in de bodem terechtkomen, giftige of explosieve gassen of dampen zich verspreiden, en geurhinder in de omgeving ontstaat.
Bewaren van documenten De onderstaande overzichten en documenten dienen binnen de inrichting aanwezig te zijn: (een kopie van) de vergunning, inclusief de gewaarmerkte vergunningaanvraag en de aan deze vergunning verbonden voorschriften; een uittreksel van de inschrijving in het handelsregister; de actuele veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen; de rapportage van het onderhoud en inspectie van de bodembeschermende voorzieningen; geldige onderhoudscontracten met betrekking tot in de inrichting aanwezige installaties, voor zover deze zijn opgesteld; jaarlijkse overzichten van nutsbedrijven van het verbruik van gas, water en elektriciteit; emissieregistratie organische koolwaterstoffen (oplosmiddelenboekhouding); afgiftebewijzen van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen.
De gegevens moeten tenminste gedurende 5 jaar vanaf het moment van het afgeven of opstellen van de overzichten of documenten aanwezig zijn binnen de inrichting. De overige documenten moeten zolang zij van toepassing zijn binnen de inrichting aanwezig zijn.
R+R Productions VOF Industrieweg 21d te Vuren
20
definitieve beschikking Wet milieubeheer