CURSUS SCHAPENVERLOSSEN
WEESP
FEBRUARI 2007
Cursus Schapenverlossen Inhoudsopgave:
Voorwoord Dracht Voorbereiding op de lammertijd Lammertijd Ziekten rond het aflammeren Moeilijkheden tijdens de geboorte De verlossing zelf Moeilijkheden na de geboorte Ziekten na het aflammeren Tenslotte
Voorwoord Al vele malen is mij gevraagd een cursus schapenverlossen te organiseren. Alle keren dat dit gebeurde was juist na of tijdens een verlossing van een schaap en dus midden in de lammertijd. Te laat dus om daar nog snel even gehoor aan te geven. Tegen het einde van het jaar dacht ik er zelf niet meer aan en/of was ik te druk om zoiets te organiseren. Vorig jaar echter heb ik een aantal schapenhouders beloofd deze cursus te geven, als daar tenminste belangstelling genoeg voor zou zijn. Belofte maakt schuld. Vandaar dat ik u vanavond het nodige probeer bij te brengen om zodoende de aflammerperiode zelfverzekerd tegemoet te treden. Ik wil deze avond de meest voorkomende problemen behandelen die vóór, tijdens en ná het lammeren voorkomen. Ze zullen ook allemaal in deze cursusmap besproken worden. De nadruk zal vanavond echter komen te liggen op het geven van praktische tips en het aanleren van vaardigheden voor het schapenverlossen zelf. De theoretische achtergrond van een en ander kunt u altijd terugvinden in deze map. Ik heb absoluut niet geprobeerd volledig te zijn. Wat in deze cursus aan bod komt, zijn die problemen en ziekten die ikzelf tijdens mijn werk in de lammertijd regelmatig ben tegengekomen. Ik hoop dat iedereen een interessante avond heeft waarbij elk van u naar huis gaat met het idee dat er heel wat kennis opgedaan is.
Hans Gorter
Dracht De lengte van de dracht verschilt van ras tot ras en varieert van 138 tot 150 dagen. Voor het gemak spreken we over een drachtlengte van 5 maanden min een week. Tijdens deze periode kan op verschillende manieren worden geconstateerd of een dier wel of niet drachtig is. Weinig gebruikte methoden (want duur en omslachtig) zijn de progesterontest en het röntgenonderzoek. Wel handig en betaalbaar is het echografisch onderzoek vanaf 25-30 dagen na dekking. Aan het einde van de dracht kun je het meestal zelf wel onderzoeken door het aftasten van de buik en inspectie van de uier. Voor het begrijpen van een aantal ziekten van het schaap aan het einde van de dracht is het goed te weten dat 80 % van het geboortegewicht ná de 90ste dag van de dracht wordt gevormd. Het eerste probleem dat tijdens de dracht op kan treden is het afgebroken worden van de dracht. Dit kan al in de eerste 6 weken gebeuren. We spreken dan van vroeg-embryonale sterfte. Meestal wordt dit niet eens opgemerkt en zien we alleen dat het schaap opnieuw gedekt wordt. Als de dracht later wordt afgebroken, spreken we van abortus. Als de vrucht is gestorven wordt deze meteen of zelfs pas veel later afgestoten. Dit kent verschillende verschijningsvormen. Mummificatie. Hierbij is de vrucht gestorven zonder dat de baarmoeder geïnfecteerd is. Deze is dan steriel en ingedroogd. We spreken van een steenvrucht. Deze wordt op het normale moment of later geboren. Soms tegelijk met een of meerdere andere normaal levende lammeren. Maceratie. Hierbij is de vrucht verweekt. We zien slechts losse botjes en bruin-geel dradentrekkend slijm. Vaak stinkt het niet en komt het pas naar buiten na de normale drachtigheidsduur. Emfyseem. Hierbij is de vrucht in de baarmoeder gestorven en gaan rotten. Door gasvorming is de hele vrucht opgezet en stinkt deze. De hierbij betrokken bacteriën komen meestal via de baarmoederhals in de baarmoeder. We zien dit bij een te lang durende geboorte, waarbij soms ondeskundig en niet schoon gewerkt wordt. Als gevolg hiervan ontstaat een (chronische) baarmoederontsteking die ook op andere organen over kan gaan. Altijd moet er dus een antibioticabehandeling volgen.
De oorzaken van deze vormen van vroeg-embryonale sterfte zijn velerlei. We verdelen ze in wel- en niet-infectieuze oorzaken. De belangrijkste niet-infectieuze oorzaken zijn: afwijkende vrucht, acetonaemie, stress (hond tussen koppel), ziekte van de ooi (met koorts), bedorven voer, giftige stoffen/planten. De belangrijkste infectieuze oorzaken zijn: Toxoplasma gondii, Chlamydia psittaci, Listeria monocytogenes, Campylobacter spp., Salmonella spp., Border disease-virus, Yersinia spp., Brucella spp. en tenslotte gisten en schimmels. Veel van deze veroorzakers zijn ook besmettelijk voor de mens en met name voor zwangere vrouwen. Aangezien we bij verwerpers niet weten met welk agens we te maken hebben, moet u altijd de nodige hygiënische maatregelen treffen. In het kader van deze cursus voert het te ver elke vorm apart te behandelen. Wel kan ik in het kort samenvatten: Meestal valt de diagnose maar moeilijk te stellen op grond van de verschijnselen. Dus zeker bij meerdere abortussen de vrucht met nageboorte laten onderzoeken. Verwijder de verwerpende ooi uit de koppel en ontsmet de plaats waar dit heeft plaatsgevonden. Leg ook geen lammeren over naar deze ooi. Houd runderen en schapen vanaf enkele weken voor de dekperiode tot enkele weken na de aflammerperiode van elkaar gescheiden (Border disease) Pas op met het voeren van veel (slechtere) kuilproducten (Listeriose). Vaccineren tegen deze veroorzakers is niet mogelijk en maar weinigen zijn te behandelen.
Voorbereiding op de lammertijd In de maanden voordat de eerste ooien gaan lammeren kunnen we al een aantal zaken voor elkaar maken. Uiteraard hebben we al plannen gemaakt over de huisvesting. Wat is er nodig en hebben we alles op tijd voor elkaar? Ook moeten we nu beslissen of we de ooien al voorbehoedend willen vaccineren tegen bepaalde ziekten, die vooral de kwetsbare lammeren kunnen treffen. We denken hierbij voornamelijk aan 1. ‘het bloed’ 2. de zomerlongontsteking 3. zere bekjes Tegen alle aandoeningen kan er gevaccineerd worden. Dit moet wel op tijd gebeuren zodat de ooien genoeg tijd hebben om voldoende antistoffen op te bouwen. Deze worden met de biest afgegeven en bieden zodoende de lammeren een bepaalde tijd bescherming. Als we de ooien dan toch bij elkaar hebben, zie je vaak ook wel of ze al dan niet drachtig zijn. Ook kunnen we, indien nodig, tegelijk de poten nog eens onderhanden nemen.
Lammertijd Houd er rekening mee dat al na 140 dagen draagtijd de eerste lammeren geboren gaan worden. De aflamruimte met de hokjes moet dan klaar zijn. De volgende zaken moeten aanwezig zijn: - zeep - schone handdoeken - jodium (5%) - glijmiddel (antiseptisch) - boorzalf - citopogeen - verloskoordje (nylon) - verlosbroek - ademhalingsstimulans - baarmoederpillen - antibiotica - warmtelamp - speenfles - kunstbiest - maagsonde - oornummers + tang - ontwormingsmiddel Geboorteverloop We onderscheiden vier fasen: - de voorbereiding - de ontsluiting - de uitdrijving - de nageboorte De voorbereidingsfase Gedurende deze fase verslappen de bekkenbanden, wordt de kling gezwollen en roder en schiet de uier vol. De ontsluitingsfase Tijdens deze fase vinden de weeën plaats die ervoor zorgen dat de baarmoedermond en de schede verwijden. De ooi is onrustig, zondert zich af van de koppel en gaat vaak liggen en weer staan. Af en toe zien we wat buikpers. Ze verliest dan kleine beetjes urine. Ook laat ze soms al wat melk schieten. Doordat de vruchtblazen en de vrucht in het geboortekanaal komen, worden persweeën opgewekt en wordt zodoende de baarmoedermond geheel opgerekt.
De uitdrijvingsfase Met de weeën wordt ook de buikpers nu gebruikt. De vruchtblazen en de vrucht worden nu in de schede geperst. De ooi ligt hierbij vaak op haar zij. Doordat de vruchtblazen nu knappen, wordt de geboorteweg nog gladder en kan het lammetje nog gemakkelijker geboren worden. Direct hieropvolgend breekt ook de navelstreng en is het lammetje op zijn eigen ademhaling aangewezen. Deze fase duurt ½ tot 2 uur. De nageboortefase De nageboorte wordt in de regel één of enkele uren later uitgedreven. Hulp bieden bij de geboorte We moeten hulp bieden als een uur na het zichtbaar worden van de vruchtvliezen de geboorte niet meer vordert.
Ziekten rond het aflammeren Acetonaemie Dit is een stofwikkelingsziekte, ook wel slepende melkziekte genoemd, die we bij schapen aan het einde van de dracht zien optreden. De ooien zijn vaak drachtig van een meerling, zijn vaak te vet of juist erg mager. De ziekte verloopt als volgt: In de laatste twee maanden van de dracht wordt 75 % van het gewicht van het lam gevormd. Hier is veel energie voor nodig. Juist bij meerlingdracht komt het pensvolume in het gedrang omdat de ruimte in de buik door de groeiende lammeren minder wordt. De ooi kan dus minder voer opnemen, terwijl ze juist meer nodig heeft. Als de ooi in het haar aangeboden voer te weinig energie vindt, moet zij haar vetreserves aanspreken. Deze reserves kunnen worden omgezet in glucose (=energie). Als er een te grote aanspraak op de vetreserves wordt gedaan, komen er zoveel vetzuren in de lever dat deze het niet meer aankan. Deze vetzuren worden dan in de lever niet volledig verbrand, maar omgezet in giftige ketonlichamen. Het gevolg is dat het bloedsuikergehalte daalt, het gehalte ketonlichamen stijgt en het bloed verzuurt. We kunnen de ziekteverschijnselen geleidelijk tot acuut zien optreden. De dieren zonderen zich af, eten en herkauwen minder (versterkt de ziekte dus), worden traag, slap en wankelen. Uiteindelijk blijven ze liggen. We kunnen een duidelijke aceton-uitademingslucht ruiken. Ze kunnen blind worden, stuiptrekkingen krijgen, in coma raken en sterven. De behandeling heeft alleen in het begin succes. Veel dieren zullen ondanks behandeling sterven. De behandeling is er op gericht de vetafbraak te verminderen, de energiebehoefte te verlagen en de energieopname te verhogen. Eén mogelijkheid is het verrichten van een keizersnede. De energiebehoefte ligt direct lager, de ruimte voor de pens wordt groter. De lammeren overleven dit meestal niet. Een medicamenteuze behandeling kan de volgende zijn: 5 ml Voreen®, 2 x daags 60 ml propyleenglycol, evt. 50 ml Calcitad-25® (ter voorkoming van melkziekte) en elke 4-8 uur een geconcentreerde electrolytenoplossing met glucose. Verder moet er smakelijk en gemakkelijk verteerbaar voedsel (krachtvoer, aardappelen, pulp en hooi) aangeboden worden. Preventie is nog belangrijker. Probeer dus te voorkomen dat aan het begin van de dracht vervetting ontstaat. Ook kunnen de ooien geschoren worden. Hierdoor nemen ze meer voer op en kunnen ze hun warmte beter kwijt. Een bijkomend voordeel is dat de dieren rond het lammeren gemakkelijker geobserveerd kunnen worden.
Melkziekte Dit komt bij schapen van enkele weken vóór tot enkele weken na het aflammeren voor. De oorzaak is een te laag calciumgehalte in het bloed. Dit ontstaat doordat aan het einde van de dracht veel nodig is voor de botontwikkeling van de lammeren en doordat er te weinig calcium aangeboden of opgenomen wordt. Dit kan liggen aan het te calciumarme rantsoen of doordat de dieren gewoon te weinig eten (stress, verplaatsingen, ziekte). Bij een bepaalde ondergrens zien we ziekteverschijnselen als traagheid, achterblijven, wankele gang, spiertrillingen. Er wordt minder gegeten en de pens werkt trager. Later gaan de dieren liggen en kunnen niet meer overeind en sterven uiteindelijk. De behandeling bestaat uit het (in de ader) toedienen van Calcitad-25®. Potlijven Hieronder wordt verstaan het geheel of gedeeltelijk naar buiten komen van de schedewand. Soms komt zelfs de baarmoedermond naar buiten. Het treedt met name op gedurende de laatste weken van de dracht. Er worden veel oorzaken voor genoemd. Verlapte ophangbanden na voorgaande zware geboorten, druk in het bekken door het gewicht van de baarmoeder en erfelijkheid. Als er niet ingegrepen wordt, gaat de ooi alleen maar meer persen en komt er nog meer naar buiten toe wat daarop verontreinigd en beschadigd raakt. Ook krijgen we te maken met een bemoeilijkte urineafvoer en zelfs met blaasontsteking. Bij de geboorte vindt de ontsluiting nogal eens onvolledig plaats. Bij het constateren van een potlijver dient er dan ook ingegrepen te worden. Dit kan door het aanbrengen van een ‘lepel’ in de vagina die aan de wol wordt vastgezet. Dit werkt alleen bij lichte vormen. Bij de geboorte hoeft deze niet eerst verwijderd te worden, omdat deze door het lam uit de schede wordt gedrukt. Ook kan een bühnerse hechting worden aangelegd. Zeker bij ernstige vormen is dit de enige mogelijkheid. Bij een naderende geboorte moet deze wel losgeknoopt worden om het lam te kunnen laten passeren. Let wel: niet uithalen, maar in een grote lus vastknopen, zodat de geboorte kan plaatsvinden zonder dat het bandje er uit gaat. Dit kan dan na de geboorte weer strak worden vastgeknoopt. Na het aanleggen van een bühnerbandje willen de dieren nog wel eens ernstig op de teruggeduwde massa blijven persen. Om dit te voorkomen kan het schaap van achteren hoog gezet worden, zodat de massa uit het bekken richting buikholte zakt. De aandrang tot persen wordt dan minder. Omdat we met een erfelijk gebrek te maken hebben, moet de ooi van de fokkerij worden uitgesloten.
Moeilijkheden tijdens de geboorte Wie schapen houdt, krijgt altijd te maken met moeilijk geboorten. Het ene ras heeft hier meer last van dan het andere. Vooral de Texelaar kampt met geboorteproblemen. Dit is uiteraard het gevolg van het jarenlang selecteren op de bespiering. We kunnen te maken hebben met een meerlingdracht waarbij de lammeren niet netjes één voor één naar buiten komen. Ook afwijkende liggingen waarbij het lam niet juist gestrekt ligt, geven aanleiding tot geboorteproblemen. Tenslotte kan de schapenhouder zelf de oorzaak zijn van de problemen. Door te veel voeren aan het einde van de dracht kunnen de lammeren zo zwaar worden dat ze niet vanzelf geboren kunnen worden. Als we besluiten met de geboorte te gaan helpen, moeten we er vooral zorg voor dragen dat we zo schoon mogelijk werken. We moeten voorkomen dat door ons handelen een in principe steriele baarmoederinhoud bezoedeld raakt. Het gevolg daarvan is namelijk een ziek schaap met een acute of chronische baarmoederontsteking. Deze kan bij schapen zo ernstig verlopen dat zij er, ondanks een eventuele antibioticabehandeling, aan kunnen sterven. We maken daarom de achterhand van de ooi eerst schoon met water met een ontsmettingsmiddel. Daarna doe we hetzelfde met onze eigen handen en tenslotte gebruiken we voldoende antiseptisch glijmiddel. Nu kunnen we de ooi inwendig onderzoeken naar het hoe en waarom van een niet vlottende geboorte. We voelen naar de baarmoedermond: is deze al (volledig) ontsloten? Voelen we één lam, meerdere lammeren? Is het lam groot, hoe ligt het, leeft het? Met het invoelen krijgen we voortdurend informatie die direct van invloed is op ons verdere handelen. Als we merken dat de schede en baarmoeder te droog zijn, betekent dit dat we meteen overgaan op boorzalf. Vaak is deze droogte het gevolg van het feit dat het vruchtwater al veel eerder is afgekomen en de geboorte dus te lang heeft geduurd. De lammeren zijn meestal dood. Ook in geval van vies stinkend vruchtwater gebruiken we liever boorzalf. Gewoon glijmiddel is in deze gevallen niet bruikbaar omdat het direct van je armen afstroopt. Voordat je boorzalf kunt gebruiken, moet je eerst je handen en armen goed droogmaken omdat anders de zalf niet aan je huid hecht. Als blijkt dat de baarmoedermond onvoldoende ontsloten is, en de ooi al lang genoeg bezig is, kunnen we deze langzaam op gaan rekken. Neem hier vooral de tijd voor. Maak eerst met twee, dan met drie en vier vingers langzaam draaiende bewegingen in de baarmoedermond. Je zult merken dat deze al snel ruimer wordt en dat al gauw je hele hand er door kan. Forceer echter nooit! De kans op verscheuring van de baarmoedermond is
groot en bovendien kunnen er enorme bloedingen bij ontstaan waaraan de ooi al snel sterft. In de baarmoeder oriënteren we ons op de aanwezige lammeren. Als het er één is, en we gaan deze helpen geboren te worden, weten we dan zeker dat het er maar één is? Bij twijfel kun je dit altijd controleren door het ene pootje af te tasten richting lichaam en vervolgens, zonder het lijfje van het lam los te laten, op zoek te gaan naar het andere pootje. Als er twee lammeren zijn die tegelijk geboren willen worden, maken we de keuze welke eerst aan de beurt is. Meestal ligt er wel één beter voor dan de ander en die verlossen we dan eerst. Bij twee lammeren waarbij één in kopligging en de andere in stuitligging verlossen we bij voorkeur eerst het lam in kopligging. Door het ene lam wat naar achteren te duwen voorkomen we dat beiden tegelijk in het bekken komen. Bij afwijkende liggingen proberen we hier eerst een normale ligging van te maken, voordat we met verlossen beginnen.(zie hierna) Bij een kopligging trekken we met niet te veel kracht tegelijk aan de twee pootjes richting uier. Liefst trekken we ook tegelijk aan de kop. Bij een stuitligging trekken we uiteraard aan beide achterbenen en moet de geboorte, als we eenmaal begonnen zijn, snel afgerond worden. Zogauw namelijk de navelstreng afgeklemd wordt, zal het lam trachten te gaan ademen. Is het lam nog niet geboren, dan zal er vruchtwater ‘ingeademd’ worden, en daarin zal het lam verdrinken. Afwijkende liggingen De kopligging, waarbij de kop van het lam op de gestrekte voorpoten ligt is de ligging waarbij het lam het gemakkelijkste geboren kan worden. Afwijkende liggingen zien we vaker bij meerlingdrachten. Bij het corrigeren van afwijkende liggingen moeten we zorgen dat we hier ruimte voor hebben. Vaak moet het lam daarom eerst teruggeduwd worden in de baarmoeder. Als dit niet heel voorzichtig gebeurt, en zeker wanneer de baarmoeder strak om het lam heen ligt, kan er gemakkelijk een baarmoederbeschadiging optreden. Als de baarmoeder hierbij scheurt en er een open verbinding met de buikholte ontstaat, zal de ooi dit in haast alle gevallen niet overleven.
Schouder-elleboogligging Hierbij zijn de voorbeentjes niet volledig gestrekt, maar gebogen in het schouder- en ellebooggewricht. Soms wordt het lam gewoon zo geboren, soms ook moeten we eerst de beentjes strekken. Bij te weinig ruimte kunnen we eerst het kopje een eindje terugduwen. Carpaalligging Nu ligt er een voorbeentje niet gestrekt, maar gebogen in de voorknie. Hierdoor zijn ook de schouder en elleboog gebogen. Het lam wordt eerst teruggeduwd in de baarmoeder om ruimte te creëren. Dan wordt de voorknie langs de hals van het lam omhooggebracht. Twee vingers worden vervolgens onder het gebogen klauwtje gelegd en dit wordt naar voren getrokken. Het beentje ligt nu weer gestrekt. Schouderligging Een voorbeentje is helemaal gebogen in de schouder en ligt langs de romp van het lam naar achteren teruggeslagen. Ook hier moeten we eerst weer voor ruimte zorgen door het lam terug te duwen in de baarmoeder. Daarna pakken we het voorpootje beet bij de voorknie en trekken deze naar voren. Zodoende ontstaat er een carpaalligging die we corrigeren zoals hierboven beschreven is. Het teruggeslagen hoofd Deze afwijkende ligging wordt vaak veroorzaakt doordat men denkt met een stuitligging te maken te hebben, en vervolgens aan de beide voorbeentjes trekt terwijl het hoofd niet meekomt. Het lam moet ver in de baarmoeder teruggeduwd worden. Er is dan ruimte om goed te onderzoeken hoe het hoofd terugge-
slagen ligt. Het hoofd wordt nu heel voorzichtig naar voren gedraaid. De tarsaalligging Dit is een stuitligging waarbij het achterbeentje in het spronggewricht is gebogen. Voor deze correctie is erg veel ruimte nodig. Het lam wordt eerst erg ver teruggeduwd, waarna de sprong helemaal omhoog richting staartbasis wordt gedraaid. Daarna pakken we het onderbeentje zo vast dat duim en wijsvinger de uitstekende hak omsluiten en met de ringvinger en pink beschermen we het klauwtje. De sprong, die nu bovenin ligt, duwen we nu naar voren en tegelijkertijd halen we het gebogen klauwtje naar achteren gestrekt. We hebben nu weer een normale stuitligging. De heupligging Hierbij ligt het gehele achterbeen langs het lichaam naar voren gestrekt. Vaak is dit bij beide achterbenen het geval. Ook hierbij zorgen we eerst voor veel ruimte. Vervolgens maken we van deze ligging eerst een tarsaalligging door aan het spronggewricht te trekken. Verder gaan we te werk zoals hierboven beschreven staat. Nadat de afwijkende liggingen gecorrigeerd zijn, kunnen we overgaan tot het verlossen van het lam. In een enkel geval zal het niet mogelijk zijn een afwijkende ligging te verhelpen. Dit kan veroorzaakt worden door te grote vruchten en/of te weinig ruimte in de baarmoeder. De enige oplossing is dan nog het uitvoeren van een keizersnede (doe dit niet zelf !). Andere redenen voor het uitvoeren van een keizersnede zijn o.a.: misvormde vruchten, gedraaide baarmoeder, onvoldoende ontsluiting en een te nauw bekken.
Legenda bij de afbeeldingen. A: lam eerst terugduwen in de baarmoeder. 1,2,3: de volgorde van handelen na het terugduwen van het lam. K: voorknie S: schouder E: elleboog H: hak O: draaipunt
De verlossing zelf Nu het lam in een normale kop- of stuitligging is gelegd, kunnen we proberen of het ook daadwerkelijk verlost kan worden. In de meeste gevallen zullen we met lichte tractie aan de voorpoten, samen met de kop, of aan de achterpoten het lammetje kunnen verlossen. Soms gaat dit niet zo makkelijk en moeten we extra hulpmiddelen gebruiken. Bij een kopligging Het is altijd handig om een verlostouwtje om de kop te leggen. Het touwtje leggen we eerst achter het ene oor, daarna achter het andere oor en vervolgens onder de onderkaak of in het bekje. Het lusje halen we hierna aan zodat het klein genoeg is dat het onder het kaakje of in het bekje blijft. Als touwtje gebruiken we het liefst een nylonkoordje wat in een gesloten lus van voldoende lengte wordt gelegd. Dit heeft als voordeel dat je met een been in de lus kunt stappen als deze is aangelegd. Je hebt nu twee handen vrij om de pootjes aan te pakken. Ook om de pootjes kunnen we een touwtje doen om zodoende meer grip te hebben bij het aantrekken. Een knoopje is beter dan een lus omdat deze laatste wel los wil gaan. Leg de lus/knoop altijd in de kootholte. Bij het aanleggen om het onderbeen loop je het risico van een beenbreuk. Als het kopje zo nog niet wil in treden, wil het volgende nog wel eens helpen. Eerst een knoop (géén lus) om elk pootje leggen. Vervolgens de pootjes terugduwen en op de bekkenrand leggen. Daarna het kopje aantrekken en laten intreden. Lukt dat, dan proberen de pootjes weer naar buiten te trekken. Bij een stuitligging Hierbij kunnen we alleen een touwtje aan de achterbeentjes knopen. Ook weer in de kootholte. Als het bekken van het lam met het aantrekken van de achterbeentjes niet in het bekken van de ooi wil intreden, kun je nog proberen eerst het ene beentje aan te trekken en vervolgens het andere. Lukt dat, dan kun je ook de rest van het lam verlossen. Veelgemaakte fouten Vaak is een verlossing, na een repositie tot een normale ligging, wel mogelijk, maar lukt toch niet omdat de schapenhouder zelf een beoordelingsfout maakt. De volgende fouten worden vaak gemaakt: Een stuitligging verwarren met een kopligging omdat we te maken hebben met een teruggeslagen hoofd. Voel dus altijd naar het staartje. Aan twee poten trekken die van verschillende lammeren zijn. Wel aan de juiste poten trekken, maar er treedt ook een poot of kop van een ander lam in het bekken van de ooi.
Moeilijkheden na de geboorte De problemen die we na de geboorte tegen komen, kunnen we eenvoudig verdelen in: Problemen bij de ooi Nadat de ooi bevallen is, zijn er allerlei veranderingen gaande die de kans op ziekte vergroten. Door de veranderde hormoonhuishouding bij de ooi is ook de weerstand sterk afgenomen rond het aflammeren. Na de geboorte staat de baarmoedermond nog open en is de baarmoeder zelf nog gevuld met inhoud (nageboorte en vruchtwater) die een prima voedingsbodem vormt voor ziektekiemen. Doordat ook de melkgift op gang komt, loopt ook de uier kans om ontstoken te raken. De ooi staat op stal met meestal veel andere dieren, waardoor de infectiedruk enorm toeneemt. De volgende problemen worden vaak gezien: Baarmoederprolaps. Hierbij is de wand van één of beide baarmoederhoorns zo ingestulpt, dat ze via de schede naar buiten komen. De oorzaak kan heel divers zijn. Een baarmoeder die na de geboorte onvoldoende samentrekt. Een zwaar geboren lam dat met het verlossen een soort van vacuüm achter zich trekt, waardoor de baarmoederhoorn vanzelf al instulpt. Ook bij een beschadiging aan vagina of baarmoedermond kunnen deze gaan ontsteken, waar de ooi dan weer op gaat persen. Ook een lichte vorm van instulping kan dan al naar buiten worden geperst. Als we de ooi met zo’n prolaps aantreffen, moet er direct hulp verleend worden. De prolaps wordt dan teruggebracht en, om recidive te voorkomen, wordt er een bühnerbandje aangelegd. Aan de nageboorte staan. Hiervan spreken we als de nageboorte na 12 uur nog niet is afgekomen. Een etterige baarmoederontsteking kan het gevolg zijn. Daarom moet zo’n dier altijd behandeld worden. Soms is het mogelijk de nageboorte met de hand te verwijderen. Nabehandelen met antibiotica is wel noodzakelijk. Baarmoederontsteking. De oorzaak is altijd het binnendringen van ziektekiemen in de baarmoeder waar rond de geboorte het perfecte milieu heerst om te groeien. Vaak zijn deze ook binnengebracht door de schapenhouder zelf tijdens het verlenen van geboortehulp. Het is dan ook een goede gewoonte na elke vorm van geboortehulp een nageboortepil op te doen, eventueel gecombineerd met antibiotica in de nek. De meeste infecties genezen vanzelf. Wanneer de afweer van de ooi hiervoor echter tekort schiet, krijgen we een (ernstig) ziek dier. Koorts, niet eten en een vieze stinkende uitvloeiing zijn de uitwendige verschijnselen. Altijd moet er een antibioticumbehandeling plaatsvinden. Beschadigingen aan vulva, schede en baarmoedermond. Deze zijn meestal het gevolg van een te zware geboorte. Afhankelijk van de ernst resulteert
dit in een ontsteking met een meer of minder ziek schaap. Een geval moet apart genoemd worden. Dit is wanneer de schede zo beschadigd is geraakt tijdens de geboorte dat er een verbinding met de buikholte is ontstaan. Soms worden door deze opening de darmen via de schede naar buiten geperst. Dit leidt in haast alle gevallen tot de dood van het schaap. Beter is het in zo’n geval de ooi direct te laten euthanaseren. Problemen bij het lam. Nadat het lam geboren is, zijn de eerst 24 uur het belangrijkst. Het lam is de eerste dagen bijzonder ziektegevoelig. Als we hier een optimale verzorging aanbieden, kunnen we de kansen van het lam aanzienlijk verhogen. Hygiëne bij de geboortehulp, naveldesinfectie, voldoende biest- en melkverstrekking, een juiste omgevingstemperatuur en een goede moeder-lambinding zijn de eerste dagen erg belangrijk. De volgende problemen worden vaak gezien: Dode of zwak geboren lammeren. Onvoldoende voeding van de ooi tijdens de dracht kan leiden tot onvoldoende ontwikkeling van de vrucht en dus tot zwakke lammeren. Ook de vorming van uierweefsel komt hierdoor in het gedrang. Gevolg zijn een onvoldoende biest- en melkproductie. Al deze factoren dragen bij tot de ontwikkeling van zwakke lammeren. Deze kunnen hun temperatuur niet op peil houden en kunnen niet zonder hulp staan en drinken. De enige remedie is ze zo snel mogelijk (kunst-) biest geven en zorgen dat ze zo snel mogelijk hun normale lichaamstemperatuur bereiken. Het liefst geven we gewone schapenbiest. Hierin zitten naast de energie, ook vitaminen, mineralen, antistoffen en stoffen die het darmpek afdrijven. Na 36 uur worden de antistoffen in de biest niet meer opgenomen door de darm van het lam. Dus zo snel mogelijk biestverstrekking is essentieel. Als er geen schapen- of kunstbiest aanwezig is, dan is runderbiest het beste alternatief. Ademzwakte. Na de geboorte komt de ademhaling gewoonlijk vanzelf op gang. Soms gebeurt dit niet of onvoldoende. Dit kan komen omdat het lam zelf te zwak is, of omdat er te veel slijm en/of vruchtwater in de mond- en neusholte zit. We kunnen dit laatste proberen te verhelpen door dit met de hand weg te masseren, of door het lam even op de kop te houden en licht heen en weer te slingeren. Verder kan de ademhaling gestimuleerd worden door het lam droog te wrijven en het door de ooi te laten likken. Als we de kop van het lam met koud water nat maken, gaat het ook vaak ademen door de zo ontstane koudeshock. Er zijn ademhalingsstimulantia op de markt die kunnen helpen. Als geen van deze methoden werkt, kunnen we altijd nog over gaan op kunstmatige ademhaling. Ikzelf heb voorkeur voor de volgende manier: Ga op de knieën over het lam heen staan en pak het lam bij de borstholte vast met beide handen. Zorg er voor dat het kopje helemaal vrij ligt, met
het neusje vooruit in de vrije lucht. De duimen liggen bovenaan tegen de ruggengraat aan en de vingertoppen raken elkaar onder het lam tegen het borstbeen. Til nu het lam iets in de hoogte terwijl het op de vingertoppen rust. De ribbetjes gaan nu naar buiten en er vindt hierdoor een passieve inademing plaats. Daarna laten we het lam weer zakken naar de bodem en tegelijkertijd drukken we de beide ribbogen wat naar binnen. Hierdoor forceren we een uitademing. Dit houd je een paar minuten vol. Doordat je het lam zo vasthoudt, voel je automatisch de frequentie van de hartslag. Je voelt al gauw of de hartslag beter of slechter wordt. Af en toe geef je het lam de kans zelf te ademen voordat je het weer optilt. Duurt het te lang voordat het lam zelf ademt, dan ga je weer even door met het op deze wijze beademen. In de loop der tijd merk je gauw genoeg of je een lam aan het redden bent, of dat je een lam verliest. Navelontsteking. De navelstreng breekt meestal vanzelf af. Omdat er via deze open verbinding gemakkelijk kiemen naar binnen kunnen, is het noodzakelijk deze zo min mogelijk te bezoedelen en snel te ontsmetten met jodiumtinctuur. Eventueel de volgende dag nogmaals als de navel nog niet geheel is opgedroogd. Een droge ondergrond voor de lammeren verlaagt de infectiedruk en dus de kans op een navelontsteking. Als we toch een navelontsteking krijgen, kunnen we de volgende symptomen waarnemen: zwakte, een zichtbaar ontstoken navel tot aan zieke lammeren met koorts en sterfte. Als het lam de eerste dagen overleeft kunnen we, t.g.v. het spreiden van de ziektekiemen door het lichaam, allerlei vormen van ontsteking zien optreden. Dit kan variëren van gewrichts- tot hersen- en hersenvliesontstekingen. Altijd moeten deze lammeren gedurende langere tijd met antibiotica behandeld worden. Entropion. Deze afwijking zien we vaak bij lammeren vanaf een paar dagen oud. Hierbij is de ooglidrand zo naar binnen gekruld dat de haren van het ooglid op de oogbol komen te liggen en zodoende een ontsteking hiervan veroorzaken. De oorzaak is gelegen in het feit dat de huid op de kop eigenlijk te ruim aanwezig is. Bovendien ligt het oog nog te diep doordat het vetkussen achter het oog nog onvoldoende ontwikkeld is. Als we hier niets aan doen gaat het in de milde gevallen vanzelf over. In alle andere gevallen moeten we ingrijpen. Dit kan door het toepassen van een oogzalf die 2 x daags wordt toegepast. Hierdoor wordt de oogbol beschermd en door de groei van het lam verdwijnt de afwijking vanzelf. Ook kan het onderooglid tussen twee nagels gekneusd worden, waardoor de huid bij en tegen elkaar aan komt te liggen en de entropion ook verdwijnt. Eenzelfde effect bereiken we met het zetten van één of meerdere agraves op het onderooglid.
Tenslotte In vogelvlucht heb ik in deze cursus de zaken die rond het aflammeren van belang zijn de revue laten passeren. Niet alle zaken zijn aan bod gekomen. Wel bent u nu goed voorbereid op het aflammerseizoen. Met de kennis die u nu heeft opgedaan bent u in staat de meeste zaken het hoofd te bieden. Echter, nog belangrijker dan het bezitten van kennis is het onderkennen van uw beperkingen. Bent u niet zeker van uw zaak, schroom dan niet (professionele) hulp in te schakelen. Ik wens u het komende aflammerseizoen veel succes toe.
Hans Gorter