Pagina 1 van 38
CURSUS HOOGSTAMBOOMGAARDEN ONTSTAAN – EVOLUTIE – BETEKENIS AANLEG – ONDERHOUD – SNOEI
Pagina 2 van 38
Inhoudsopgave 1.De hoogstamboomgaard doorheen de tijd............................................................................... 3 1.1 Vanaf 1000 voor Christus tot W.O. II............................................................................... 3 1.2 Na Wereldoorlog II - verval .............................................................................................. 5 1.3 De 21ste eeuw – een nieuwe toekomst ............................................................................... 5 1.3 De 21ste eeuw – een nieuwe toekomst ............................................................................... 6 2. Vlaamse subsidies voor hoogstam ......................................................................................... 7 2.1. Motivatie .......................................................................................................................... 7 2.2. Werkwijze ........................................................................................................................ 7 3. De ecologische waarde van hoogstamboomgaarden.............................................................. 8 3.1. Flora ................................................................................................................................. 8 3.2 Fauna ................................................................................................................................. 8 3.3. De 10 geboden voor een ecologisch interessante hoogstamboomgaard ........................ 10 4. Aanplanten van een hoogstamboomgaard............................................................................ 11 4.1. Factoren waarmee je rekening moet houden.................................................................. 11 4.2. Het planten stap voor stap.............................................................................................. 15 4.3. Veebescherming ............................................................................................................. 17 4.4. Nazorg het eerste groeijaar............................................................................................. 19 5. Snoeien van hoogstamfruitbomen ........................................................................................ 21 5.1. Vereiste voorkennis........................................................................................................ 21 5.2. De plantsnoei.................................................................................................................. 23 5.3. De vormsnoei ................................................................................................................. 23 5.4. Onderhoudsnoei ............................................................................................................. 27 5.5. Verjongingsnoei ............................................................................................................. 27 5.6. Behoudsnoei................................................................................................................... 27 5.7. Zomersnoei aan fruitbomen ........................................................................................... 28 5.8. Conclusie ........................................................................................................................ 31 6. Ziekten en plagen bij hoogstamfruitbomen.......................................................................... 32 6.1. Niet soortgebonden plagen............................................................................................. 32 6.2. Niet soortgebonden ziekten............................................................................................ 34 6.3. Ziekteverschijnselen per fruitsoort................................................................................. 35
Pagina 3 van 38
1.De hoogstamboomgaard doorheen de tijd 1.1 Vanaf 1000 voor Christus tot W.O. II Sinds de mens de kunst van het enten meester werd, nu ongeveer 3000 jaar geleden in Mesopotamië, werd hij fruitteler. Het ontstaan van onze hoogstamboomgaarden is terug te voeren tot een opbrengstboomgaard voor dubbel gebruik. Enerzijds boden ze de mogelijkheid van een begraasbaar grasland en anderzijds een fruitopbrengst onbereikbaar voor de grijpgrage kaken van het vee.
DePpomme d’Api is één van de weinige appelrassen die ons uit de Romeinse tijd zijn overgebleven.
Talloze fruitrassen zijn sinds de beginperiode ontstaan en verspreid. Gedurende eeuwen was dit een moeizaam proces van toevalsvondsten en lokale verbreiding binnen streken en dorpen. Uit geschriften kunnen we afleiden dat de Romeinen bvb. reeds een 40 tal appelrassen kenden en ongeveer evenveel peren. Sindsdien kende de fruitteelt verschillende perioden van opleving en verval. Immers fruitbomen beginnen pas na enkele jaren een fruitopbrengst te geven. Een stabiele maatschappij waarin mensen durfden te investeren in de toekomst, was dan ook onontbeerlijk voor de fruitteelt. Na de val van het Romeinse Rijk nam het aantal boomgaarden en fruitrassen drastisch af. Tijdens het bewind van Karel de Grote kende men bvb. maar een achttal appelrassen meer.
Vanaf de Middeleeuwen neemt het aantal fruitrassen opnieuw geleidelijk toe. Op oude kaarten van bvb Brugge is goed te zien dat er zelfs binnen de stadsmuren boomgaarden aanwezig waren. Onder de hoede van kloosters en abdijen wordt de kunst van het enten verfijnd. Er ontstaan nieuwe rassen en de beteelde oppervlakte neemt toe. Geleidelijk aan begint ook de adel met fruitteelt. Eerst om de eigen tafel van een lekker dessert te kunnen voorzien, later ook om meer belastingen de kunnen innen van de pachters. Door hen te De court pendu is reeds gekend uit de verplichten ook fruit te telen werd hun inkomen immers middeleeuwen groter. Vooral in de 18 de en 19de eeuw beleven de Zuidelijke Nederlanden en het Noorden van Frankrijk een rage van de teelt van bijzondere perenrassen. De adel en gegoede burgerij laat talloze hoveniers aanrukken om nieuwe rassen te selecteren en ommuurde leifruittuinen aan te leggen en te onderhouden. Via de organisatie van “pomologische” congressen werden jaarlijks prijzen toegekend aan de beste vruchten. Uit deze periode stammen de vele tientallen rassen die Belgie op het vlak van de perenteelt nu nog steeds zo uniek maken in Europa. We hebben als land dan ook Jules d’Airolles. Een voorbeeld van de vele de een belangrijke taak om deze rassen te behouden. perenrassen die stammen uit de 18 eeuw
Pagina 4 van 38
Met de introductie van de trein als efficiënt vervoermiddel kwam er een laatste opflakkering van de hoogstamfruitteelt met het grootste areaal ooit. De vruchten konden nu over grotere afstanden vervoerd worden naar de groeiende steden. Het Limburgse fruit vond zijn weg naar Luik en Aken, vanuit WestVlaanderen voeren er vrachtschepen beladen met fruit naar Londen. Ook in de buurt van Mechelen, Gent en Leuven ontstonden fruitstreken. Deze periode viel samen met het ontstaan van de eerste tuinbouwscholen waarbij de tuinbouwschool van Vilvoorde toonaangevend was in heel West-Europa. Niet toevallig ontstonden rondom deze scholen de belangrijkste fruitteeltgebieden zoals Limburgs Haspengouw, de omgeving van Mechelen, Gent, Leuven en het Pajottenland. Deze bloeiperiode duurde tot net na de 2de wereldoorlog. De Oogstappel is een typisch boomgaardras dat omwille van zijn vroege rijpheid erg gegeerd was op de markten.
Uit deze laatste periode dateren ook de typische productieboomgaarden in het open veld met maar enkele superieure fruitrassen in grote aantallen aangeplant. Aan de buitenkant, net binnen de beschuttende haag, stonden in deze boomgaarden vaak enkele rijen stroopperen of stoofperen die bestand waren tegen de gure oostenwinden in winter en voorjaar en voor een vast basisinkomen zorgden. In het beschutte hart van de boomgaard werden de meer waardevolle handappels en zoete kersen aangeplant.
De belangrijkste fruitstreken in België na WO 2
Voorheen beperkten de boomgaarden zich voornamelijk tot de nabije omgeving van hoeves en andere gebouwen. In een tijd dat de koelkast nog niet bestond en verwerkte fruitproducten vaak het enig beleg voor de boterham vertegenwoordigden was de hoeveboomgaard zowel voor de eigen voedselvoorziening van belang als ook een welkome aanvulling voor het schaarse landbouwersinkomen via de lokale markt. Witte Krakers. Een typisch boerderijras voor eigen consumptie. De bleke kleur hield de vogels op afstand
Pagina 5 van 38
1.2 Na Wereldoorlog II - verval Na de 2de wereldoorlog brak, mede door het ter beschikking komen van chemische bestrijdingsmiddelen, de laagstam fruitteelt door en werden de hoogstamboomgaarden stilaan verwaarloosd en her en der gerooid en vervangen door de eerste laagstamaanplantingen. Deze evolutie ging de pas opgerichte EEG echter te traag en met het spookbeeld van de hongerwinters tijdens de tweede wereldoorlog nog in het achterhoofd stelden zij een plan op om met financiële injecties de “minderwaardige” hoogstamteelt versneld af te bouwen en om te vormen tot de intensieve laagstamfruitteelt zoals we die nu kennen. Dit alles leidde tot een georganiseerde uitroeiing van vele historische en lokale fruitrassen. In enkele jaren tijd werd ons agrarisch landschap grondig overhoop gehaald. Méér dan 90% van de 85.000 ha hoogstamboomgaarden in België verdwenen in een periode van enkele jaren, en mét hen verdween ook het fruitkundig erfgoed en de daarmee verbonden gebruiken zoals uit onderstaand voorbeeld blijkt. Zo werden grote delen van de appel- en perenoogst op de boerderij verwerkt tot stroop als broodsmeersel. Aangezien ze vooral bij de armere bevolking het vlees op de boterham vervingen werden ze lokaal ook wel stroopkoteletten genoemd. Van deze stroop werd op zijn beurt vaak alcohol gestookt. Mensen van bouwjaar 1950 en ouder zullen zich nog de likeurflessen van eigen fabrikaat herinneren, o.a. Parfait d’amour, Triple Sec, Goudwater, … Als tegenreactie op deze evolutie van verschraling ontstonden wereldwijd organisaties en verenigingen die doelgericht het behoud van bedreigde rassen en hun biotopen nastreven. Één van deze verenigingen is de v.z.w. Nationale Boomgaarden Stichting, kortweg N.B.S., die na de massale rooiingen van de hoogstamboomgaarden in de jaren 70, ontstond onder impuls van Ludo Royen. In minder dan 5 jaar verzamelde hij in Vlaanderen een collectie van 500 regionale fruitvariëteiten, de basis van de huidige genenbank die onderhand zo’n 3000 rassen appels, peren, kersen, pruimen en andere fruitrassen beslaat van lokale, nationale en internationale herkomst. Van in het begin had de NBS het voornemen zich niet te beperken tot het redden van de soorten in een soort van levend museum. Nieuwe toepassingen en bestaansredenen voor de oude fruitrassen werden gezocht én beetje bij beetje ook gevonden.
De Reinette Delporte is zo’n ras dat door de NBS werd gered. Door het nemen van enten van de laatste boom van het ras nabij hoeve Dewaleff te Millen – Riemst werd het ras gered. Momenteel is op de oorspronkelijke site een nieuwe boomgaard aangelegd met ruime aanwezigheid van het lokale appelras en wordt het sap aan de vakantiegasten aangeboden.
Pagina 6 van 38
1.3 De 21ste eeuw – een nieuwe toekomst Omzeggens een generatie lang heeft het geduurd vooraleer een functiewijziging en een veranderend levenspatroon de boomgaard terug bij de woning bracht. Niet meer zozeer om den brode, maar om tal van andere redenen. -
De plattelandwens van talrijke woningeigenaars met een inkomen uit een ander beroep, die de omgeving rond hun eigendom op een authentieke manier wensen te herstellen. De actieve hoeves die bij renovatie of uitbreiding een landschappelijke inkleding dienen door te voeren, de zgn. erfbeplantingen, die meer en meer door middel van de authentieke streekeigen hoogstamboomgaard gebeuren. Een nieuwe functie van de boomgaard in het natuurbeheer als landschappelijk en ecologisch geheel met een grote variatie aan rassen en biotopen. Huisboomgaard voor eigen gebruik, als zelfvoorziening op ecologisch verantwoorde wijze. Hoogstamboomgaard als kader voor alle ander gebruik dat de eigenaar aan het terrein wil geven (speelweide, kippen, schapen, picknickplaats, ligweide in de zomer, parking, …). De fruitrassen uit grootvaders tijd laten herleven. Authentieke recepten en gerechten met eigen geteeld fruit.
Allemaal factoren die hebben geleid tot de huisboomgaard van de 21ste eeuw. We onderscheiden nu dan ook twee soorten van huisboomgaarden. De overgebleven oude boomgaarden van vorige eeuw welke door hun vooruitziende bezitters werden behouden én recent nieuw aangelegde boomgaarden rond oude-, gerestaureerde- of nieuwe woningen. Hoe dan ook in hun nieuwe functies zijn ze gelijk. Ook voor de solitaire fruitboom bij de woning is er plots weer een toekomst weggelegd. Prachtige herstelde hoeveboomgaard.
Meer en meer groeit het besef dat een vruchtboom bij de woning evengoed alle esthetische taken kan vervullen die we met een solitaire boom willen bereiken en daar bovenop nog een opbrengst levert, een mooie bloesem, een afwisselend groeibeeld in de seizoenen, een herinnering aan de grootouders, een eigenheid van gemeente of streek, een geboorteboom, ... Het Sterappelje bij het Kempense hoevetje, het Bergamottepeertje bij het bakhuis, een Rood Keulemannetje voor het bloemschikken, … Men kan het zich zo gevarieerd niet indenken of er is een reden te meer te vinden om een vruchtboom bij de woning te rechtvaardigen. Perenboom van Jules d’Airolles, met kenmerkende herfstkleur die een gebruik als sierboom verdient.
Pagina 7 van 38
2. Vlaamse subsidies voor hoogstam 2.1. Motivatie De evolutie van onze land- en tuinbouw en fruitteelt heeft geleid naar specialisatie op grotere bedrijven. Er wordt met zo weinig mogelijk arbeidsuren zoveel mogelijk mooi-ogend fruit van uniforme kwaliteit binnen een eng rassenassortiment geproduceerd. Vele oude fruitrassen dreigen hierdoor verloren te gaan. De hoogstammige fruitaanplantingen, een sierraad voor onze landschappen, blijven enkel overeind dankzij overheidssteun. In de Europese Plattelandsverordening wordt er binnen het milieuhoofdstuk plaatsgemaakt voor het behoud van de genetische diversiteit. Vlaanderen heeft in 2004 een regeling voor de aanplant en het onderhoud van hoogstammige fruitbomen in het leven geroepen. Met deze financiële steun mikt de Vlaamse overheid op behoud en herstel van landschappen met behulp van de oude hoogstamfruitrassen die anders zouden verloren gaan. Samen zorgen we op die wijze voor een grote genetische diversiteit en een aangenamere leefomgeving. Dit betekent een groter buffervermogen voor natuur en milieu en het doorgeven van ons agrarisch en cultuurhistorisch erfgoed aan onze kinderen.
2.2. Werkwijze De aanvrager sluit via de Nationale Boomgaardenstichting (NBS), aan wie de praktische afhandeling en controle is toevertrouwd, een overeenkomst met de Vlaamse overheid om een aantal hoogstammige fruitbomen aan te planten en/of te behouden. De bomen worden minstens 5 jaar lang behouden en onderhouden Het aantal bestaande en nieuw aan te planten bomen bedraagt samen minstens 10 stuks en hoort tot de lijst van erkende rassen wat meestal betekent dat ze niet behoren tot het enge rassenassortiment dat in de laagstamfruitteelt voorkomt. De Vlaamse overheid betaalt, na een positieve beoordeling, gedurende 5 jaar een premie van 4 euro/jaar per nieuw aangeplante boom en een premie van 2 euro/jaar per bestaande boom per jaar.
Pagina 8 van 38
3. De ecologische waarde van hoogstamboomgaarden Voor het natuurlijk milieu situeert de meerwaarde van een hoogstamboomgaard zich een klein beetje op het botanische vlak, maar vooral op het vlak van het dierenleven. 3.1. Flora Boomgaarden zijn qua bodembegroeiing voornamelijk kamgrasweiden met een matige soortenrijkdom door de beweiding en bemesting. Een belangrijke uitzondering vormt de maretak, onze enige inlandse boombewonende halfparasiet onder de hogere planten, die in appelbomen een belangrijke standplaats vindt. 3.2 Fauna Over de waarde van hoogstamboomgaarden voor de das bestaat geen twijfel. Dassen apreciëren niet enkel het valfruit, maar nog meer het permanente grasland onder de bomen met zijn regenwormen en rijke bodemleven. Begraasde boomgaarden hebben bij hen dan ook de voorkeur. Ook eikelmuizen weten een boomgaard te waarderen. Hoogstamboomgaarden kunnen erg vogelrijk zijn. Holenbroeders zoals boomkruiper, holenduif, mezen, spreeuw en spechten beschouwen een hoogstamboomgaard als een surrogaat voor bos en broeden er dan ook als er holtes aanwezig zijn. Zij vinden er tevens de insecten die hun voedselbron vormen.
boomkruiper
koolmees
pimpelmees
Houtkantsoorten die als broedvogel ook in de hoogstamboomgaard voorkomen, zijn fazant, gekraagde roodstaart, heggenmus, geelgors, tortel, grasmus, tuinfluiter en spotvogel. Vaak gebruiken deze vogels de haag of houtkant rondom de boomgaard als broedlocatie. geelgors
heggemus
Pagina 9 van 38
Kleine bonte specht
Enkele vogelsoorten zijn bijna uitsluitend aan de hoogstamboomgaard gebonden. We hebben het dan over de steenuil, de kleine bonte specht, de ringmus en de grauwe vliegenvanger, Een voorbeeld: bij de inventarisatie van een enkele duizenden ha groot gebied in Vlaanderen voor een ruilverkaveling bleken álle 21 koppels steenuil in de nog aanwezige hoogstamboomgaarden te wonen.
Naast de vaste bewoners met een nest in of nabij de boomgaard zijn er ook heel wat vogels die elders nestelen maar voor hun voedsel deels afhankelijk zijn van wat de boomgaard te bieden heeft.
steenuil
Bij deze categorie horen notoire fruitliefhebbers onder de vogels zoals houtduif, wielewaal, en kraai. Tijdens de winterperiode komen lijsterachtigen zoals koperwiek, kramsvogel, zang- en grote lijster af op de restanten van het valfruit terwijl de buizerd, ruigpootbuizerd en sperwer gebruik maken van dit biotoop om muizen of kleine vogels te vangen. Appelvinken zoeken in die periode naar pitten van pruimen en kersen om er de voedzame kern uit te halen, terwijl in strenge winters de goudvinken zich voeden met de knoppen van twijgen.
kramsvogel
appelvink
Ook voor tal van insecten en andere ongewervelden zoals spinnen en mijten zijn hoogstamboomgaarden doorheen het jaar een waardevol onderdeel van hun biotoop. Op en van een appelboom kunnen tientallen verschillende insectensoorten leven, van boombewonende mieren in de holle stam en vlinders die in de herfst het sap van de rottende vruchten opzuigen tot hommels en bijen die de bloemen bestuiven.
Pagina 10 van 38
3.3. De 10 geboden voor een ecologisch interessante hoogstamboomgaard 1. Groot. Er is een positieve relatie tussen het aantal wilde soorten en de oppervlakte van de boomgaard. Vanaf 100 bomen tot 300 bomen en meer kan je het maximum aantal soorten verwachten. 2. Soortenrijk. Waardevolle hoogstamboomgaarden bevatten meerdere fruitsoorten, met een overwicht van appelbomen en perenbomen (holtes, valfruit in de winter). 3. Het plantverband niet te klein zodat ook plaatselijk de zon de bodem kan bereiken. Toch moet het aantal bomen/ha minstens 20 zijn, omdat het karakter van een besloten landschap onvoldoende is bij minder en anders de schade aan de bomen door té intensieve betreding door vee voor beschutting en als schuurpaal te groot wordt. 4. Structuurrijk. De ideale boomgaard bevat vele kleine landschapselementen zoals hagen, houtkanten, braam-struweel, ruige hoekjes, poelen, gebouwtjes, zoomvegetaties. Een haag is interessant voor soorten als geelgors, zwartkop, merel, fazant, tuinfluiter, heggenmus, winterkoning, kneu, … Ook het behoud van een wat ruige zoomvegetatie bevordert om tal van redenen sterk het belang van een hoogstamboomgaard voor dieren. 5. Rijk aan dood hout in de vorm van (snoei)houtstapels en houten (niet behandelde) weipalen 6. Biocidenarm. De boomgaard wordt haast niet met biociden behandeld of te zwaar bemest. 7. Extensief beweid. Beweide hoogstamboomgaarden zijn het waardevolst voor vogels, omdat enkel rond een beweide boomgaard hagen staan, omdat mest en vee voor veel insecten zorgen en omdat kort gras het foerageren op bodeminsecten en wormen sterk vergemakkelijkt. Paarden zouden negatiever zijn dan ander vee, omdat ze zich te onstuimig gedragen. Toch neemt net beweiding door paarden toe. Eigenlijk zijn schapen het best, omdat ze het minst bodemverdichting veroorzaken: slechts 1 – 4 cm versus 10 – 15 cm bij koeien. 8. Een boomgaard met nestkasten. Omdat gemiddeld maar een goede 1% van alle hoogstambomen een geschikte nestholte voor de steenuil bevat, kunnen nestkasten het nestaanbod drastisch doen stijgen. – 9. In ruimer verband gelegen in halfopen landschap met bos, hooiland of weiland. 10. Vrij om (planologisch) oud te worden. Vanaf 30 – 40 jaar ontstaan pas holen. Zo stijgt het aantal holen vanaf een stamomtrek van 90 cm erg snel. Geen enkele boomsoort geeft overigens zo snel geschikte holen als hoogstam appel- en perenbomen. Ook voor insecten als oorwormen, hoornaar en voor (vleer)muizen en zelfs de steenmarter zijn holen erg waardevol.
Pagina 11 van 38
4. Aanplanten van een hoogstamboomgaard 4.1. Factoren waarmee je rekening kan of moet houden 4.1.1. Rassenkeuze Streekeigenheid is een belangrijk element bij de keuze van de rassen. Daarom hier een overzicht van de voornaamste authentieke rassen voor Brabant: Appels Peren Pruimen kersen en krieken Batard Belle Fleur Large Mouche Berglander Bismarck Blooskers Brabantse Bellefleur
Amandelpeer Begijnpeer Beurré d'Amanlis Beurré Diel Beurré Giffard Beurré Hardy
Bunting Cooreman Court Pendu Rosat Dubbele Bellefleur
Bonne Louise d'Avranches Bruine Kriekpeer Calabasse à la reine Calabasse Bosc
Eysdener Klumpke Franse Bellefleur Franse Reinette Grauweinigen Gravensteiner Grijze Franse Reinette Grijze Winterreinette Ijzerappel Jacques Lebel Kattekop keiing Keuleman Klumpke Newton Wonder Peerappel Pomme de Rose Posson de France Rabau Rambour d'Automme Rambour d'Hiver Reinette Baumann Reinette de France Reinette Descardre Reinette Dorée Reinette Hernaut Reinette Vurenveld Schone van Boskoop Sletsing Snelappel Speeckaert Sterappel Streeping Transparant Blanche Transparant de Croncels Winterbanana
Calabasse de Tirlemont Canadapeer Catillac Clapp's Favourite Comtesse de Paris De Curé Diksteel Doyenne de Comice Dubbel Flip Durondeau Emile d'Heyst Franciscuspeer Heerenpeer= Maagdenpeer Jefkespeer Kampinpeer Kattestaart Kerstdagpeer Koolstok Légipont Marie Louise d'Uccle Nec Plus Meuris Nouveau Poiteau Peersnoer Saint Remy Triomphe de Jodoigne Williams Bon Chrétien William's Duchess Winter of Bakpeer Winterkeizerin Zaanpeer Zomerkeizerin
Belle de Louvain Bleue de Belgique Conducta Dubbele bakpruim Enkele Bakpruim Mirabelle de Nancy
Bigarreau Esperen Bigarreau Napoleon Bigarreau van Schrieck Brabanders Hedelfinger Lindekers Schneiders Sp[ate Monsieur Hâtif Knorpelkirsche Palokes Zwarte krakers Queen Victoria Kleine Waalse Reine Claude crottéeNoordkriek Reine Claude D'Oullins Schaarbeekse kriek Sainte Catherine Washington
Bij de keuze van rassen voor jouw eigen hoogstamboomgaard kan je je laten leiden door verschillende zaken: Wat vind je lekker? Rassen die je kent uit je jeugd. Info uit boeken (afbeeldingen, beschrijvingen van vorm, kleur, geur en smaak). Proefmomenten. Waarvoor wil je het fruit gebruiken? Eetfruit, keukenverwerking, confituur, fruitsap, wijn, … Gespreide rijpheid. Zo kan je het hele jaar door genieten van je eigen fruitoogst. Het overgrote deel zou moeten bestaan uit appels en ev. peren die je kan bewaren. Cultuurhistorisch erfgoed: je kiest voor oude rassen die typisch waren voor de streek waarin je woont. Belang voor natuur: vroeg rijp (eerste kersen voor vogels) en lang bewarend (bewaarappels en winterperen waarvan je een deel laat liggen als wintervoedsel voor dieren).
Pagina 12 van 38
4.1.2.Bestuiving Opdat fruitbomen vruchten zouden dragen moeten de bomen niet alleen bloeien, de bloesems moeten ook worden bestoven. Het zijn insecten (bijen, hommels, …) die bij fruitbomen zorgen voor bestuiving. Er bestaan rassen die zichzelf kunnen bestuiven, ze zijn zelfbestuivend. Andere rassen (de meeste) kunnen dit niet en hebben stuifmeel nodig van een andere boom (ander ras van dezelfde soort) om te worden bestoven (kruisbestuiving). Ook rassen die zelfbestuivend zijn, zullen meestal rijker dragen als er soortgenoten in de buurt staan en kruisbestuiving kan optreden. Het volstaat echter niet om zomaar twee rassen naast elkaar te zetten om zeker te zijn dat ze elkaar zullen bestuiven. Sommige rassen hebben namelijk slecht stuifmeel en kunnen geen enkel ander ras bestuiven. Een tweede belangrijke factor is dat de rassen die door kruisbestuiving moeten worden bevrucht ongeveer op hetzelfde moment moeten bloeien. Om een goede bestuiver te zijn moet een ras dus stuifmeel hebben van goede kwaliteit én tegelijk bloeien met het te bestuiven ras. In een omgeving met veel fruitbomen in de nabijheid of in een grote gevarieerde aanplant hoeft kruisbestuiving geen probleem te zijn. In een kleine geïsoleerde aanplant kan je de rassen best op mekaar afstemmen qua bestuiving. Appels, peren en kersen zijn zeer zelden zelfbestuivend. Bij appels kunnen eventueel sierappels voor bestuiving zorgen. In laagstamaanplantingen worden daarvoor steeds vaker speciaal geselecteerde sierappels aangewend. Krieken, perziken, abrikozen, mispels, amandelen moerbeibomen zijn meestal zelfbestuivend, net zoals een aantal pruimen.
Pagina 13 van 38
4.1.3. Grondkeuze/grondbewerking Aangezien de fruitbomen voor lange tijd zullen blijven staan, moeten we ervoor zorgen dat de bodem alles krijgt wat hij gedurende lange tijd aan de fruitbomen zal afgeven. Een goede bodem moet: - waterdoorlatend zijn; - voldoende luchtig zijn (korrelige structuur, de deeltjes kleven (door klei of humus) aan mekaar tot kruimels, die op hun beurt los op elkaar liggen); - een neutrale pH waarde bezitten, dan zijn bacteriën actief, bij een zure grond vooral schimmels; - voldoende bodemventilatie en een goede waterhuishouding (niet te nat/droog) hebben; - meststoffen vrijgeven als de bomen er behoefte aan hebben; - voldoende mineralen bezitten; - voldoende bodemfauna bezitten (bodemdieren b.v.: micro-organismen, regenwormen); … Kortom, alles moet aanwezig zijn om de boom gezond en goed te laten ontwikkelen. Voor het planten van fruitbomen zijn er veel grondsoorten geschikt. Natuurlijk is het wel zo dat op gronden met goede eigenschappen, wat betreft: structuur en grondwaterstand, bomen beter zullen ontwikkelen en minder last zullen hebben van ziektes. Hierdoor zullen de opbrengsten ook hoger ligger. Gronden waaraan nog dient gewerkt te worden, moeten eerst en vooral een betere structuur krijgen (een kruimelige, goeddoorlatende structuur met een voldoende dikke bouwlaag (50 tot 80 cm dikte)). Grote aardkluiten moeten doorbroken worden. Verder moet de grond ook vruchtbaar gemaakt worden (door het ondermengen van veel compost, mest,…) en een goede afvloeiing of infiltratie van overtollig regenwater hebben. Hiervoor kan men zorgen door het breken van de ondoorlatende, harde lagen. Zo kan het regenwater beter indringen.
Pagina 14 van 38
De beste grondsoort voor fruitbomen is in België een goed ontwaterde leemgrond. Niet alle fruitsoorten groeien echter even goed in de verschillende grondsoorten. Zo heeft iedere fruitsoort toch wel zijn eigen ‘grondvoorkeur’. In de volgende tabel is dit duidelijk zichtbaar: Soort Abrikoos Amandel
Appel
Hazelnoot Kers
Kriek Kweepeer Mispel Moerbei Nashi Nectarine Peer
Peerlijsterbes Perzik
Pruim
Tamme kastanje
Walnoot
Grondsoort
Kalkrijke grond. Goed doorlatende grond; Neutraal tot licht alkalisch; pH 6,9 tot 7,5 Vruchtbare grond; Leem- tot kleiachtig; Kleiachtige zandgrond; Middelmatig rijk aan kalk; Goed doordringbaar; Winterwaterstand: 70-80cm onder het maaiveld. Kalkrijke humusgrond; Grond moet permanent voldoende vocht kunnen vasthouden. Kieskeurig; Zandachtige kleigrond; Goed doordringbare leemgrond; Winterwaterstand 80-100cm. Vochtige grond; Winterwaterstand 60-70cm onder het maaiveld. Lichte, vochtige en iets kleiige grond. Vruchtbare bodem; Goed doorlatend; Vruchtbare, lichte zandgrond; Kalkminnende grond. pH licht zuur tot neutraal; Niet te kalkrijke grond. Neutraal tot licht alkalische grond (6,5 tot 8).
Zelfde grondsoort als de appel; Groeit traag op vochtige grond; Goed doorlaatbare grond; Winterwaterstand 60cm onder het maaiveld. Diepe, losse en lemige grond; Kalkhoudende grond (pH 6,5 of >). Zandige leemgrond; Goed doordringbaar; Winterwaterstand max 50-60 cm onder het maaiveld. Leemachtige grond of zandige leemgrond; Zandige, vruchtbare, frisse grond; Niet op natte grond: verminderde vruchtbaarheid; Winterwaterstand 60-70cm onder het maaiveld. Op zandgrond: blijven eerder struikachtig; Humusrijke zandgrond; Leemgrond. Goed ontwaterde en vruchtbare bodem; Niet zuur: veel kalk, magnesium, fosfaat en sporenelementen.
Pagina 15 van 38
4.1.4. Plantafstanden Kleine boompjes worden groot. Om te voorkomen dat de volwassen hoogstamfruitbomen mekaar hinderen volgen hier richtlijnen voor de te respecteren afstanden. Hiermee kan je ook zelf uitrekenen hoeveel bomen maximaal op jouw perceel passen. Voor een gemengde boomgaard wordt meestal in één raster geplant, eventueel aangevuld met een boord in een ander (kleiner) verband . Soort Appel Peer Pruim Kers Perzik Kriek Kweepeer Amandel Abrikoos Peerlijsterbes Mispel Tamme kastanje Walnoot Moerbei Nectarine
Hoogstam (stam 2m) Vruchtbaarheid laag 8x8m 6x6m 6x6m 10mx10m 6x6m 10mx10m 6x6m 6x6m 6x6m 6x6m 6x6m 10mx10m 10mx10m 6x6m 6x6m
- matig 8mx10m 6x8m 6x8m 10mx12m 6x8m 10mx12m 6x8m 6x8m 6x8m 6x8m 6x8m 10mx12m 10mx12m 6x8m 6x8m
hoog 10x10m 8x8m 8x8m 12mx12m 8x8m 12mx12m 8x8m 8x8m 8x8m 8x8m 8x8m 12mx12m 12mx12m 8x8m 8x8m
4.1.5. Kenmerken van de “klassieke” boomgaard - rijen georiënteerd op N – Z as - een buitenrand van peren - vooraan de pruimen - appels en kersen in het midden - nabij keukenraam of stal een okkernoot (insektenwerend) - Opvallende bomen zoals perzik of mispel vooraan in het zicht - omringd door hagen aan de wind- en koude zijde.
Voorbeeld van een gemengde boomgaard
Pagina 16 van 38
4.2. Het planten stap voor stap De plantperiode voor bomen met naakte wortel loopt vanaf begin november tot eind maart. Het najaar is het beste, omdat zich al nieuwe haarwortels kunnen vormen. Let er bij transport van de bomen op dat de wortels niet kunnen uitdrogen (transporteren in een gesloten wagen, de wortels afdekken met een zeil of inpakken). Indien je de bomen niet onmiddellijk kan aanplanten, kuil ze dan in en zorg dat vorst niet aan de wortels kan. Stappenplan voor de aanplant 1. plantverband uitzetten op basis van de gekozen soorten en rassen en de eigen wensen. 2. steunpalen 80 cm diep ingraven (ze steken dan nog 2 m boven de grond uit). 3. plantgat uitgraven van ± 80x80 cm bij +/- 50 cm diepte. De bovenste (humusrijke) grondlagen gescheiden houden om het plantgat in dezelfde lagen terug te kunnen opvullen. 4. wortelgestel bijknippen (wegnemen gekwetste delen) en best ook insmeren met een aanklevende modderpap 5. boom aan oostzijde op 15 cm van de steunpaal in plantgat zetten met entplaats 10 cm boven de grond en voorlopig bevestigen bovenaan de steunpaal 6. plantgat met goed verkruimelde grond vullen 7. boom, al schuddend iets omhoog trekken zodat de grond tussen de wortels komt. 8. grond aandrukken van binnen naar buiten 9. boom definitief aan de steunpaal vast maken met boomband in een 8vormige lus 10. de grond rond de stam bedekken met compost of rijpe stalmest (niet tegen de stam!). Dit voorkomt uitdroging van de bodem en zorgt voor een geleidelijke bemesting. Bij aanwezigheid van woelmuizen laat je de grond beter onbedekt in de winter. 11. uitvoeren van de eerste plantsnoei 12. boom voorzien van veebescherming indien er begrazing komt of er risico op wildschade (konijnen, hazen, reeën) is.
Pagina 17 van 38
4.3. Veebescherming Veebescherming Bij hoogstamfruitbomen in een begraasde weide dienen de wortelvoet, de stam en de laagste takken voldoende beschermd te worden tegen vraat en beschadigingen. De bescherming dient aangepast te zijn aan de ingezette diersoort. Het risico van dieren naar bomen toe is verschillend. De veesoorten gerangschikt in dalende volgorde van vereiste stevigheid van boombescherming zijn: Geiten en herten paarden stieren pony’s en ezels koeien schapen Hazen en konijnen Tamme ganzen. Ondergronds kan het nodig zijn een boom te beschermen tegen woelmuizen. Bij de uitvoering van aanplantprojecten maken we gebruik van een aantal gestandaardiseerde veebeschermingen. 4.3.1. Bescherming tegen hazen, konijnen of ganzen Konijnen en hazen kunnen ook schade veroorzaken aan hoogstamfruitbomen. Een oplossing is het aanbrengen van kippengaas (hoogte: minimum 1,00 m; maaswijdte: niet groter dan 25 mm) rondom de boomkorf als er nog geen veebescherming is. Licht ingraven van het gaas (10 cm) kan nuttig zijn. Deze bescherming is ook voor ganzen nuttig Kippen pikken normaal gezien niet aan bomen. Voor hen is geen speciale bescherming vereist
4.3.2. Bescherming tegen schapen en koeien type 1 (geen intensieve begrazing) Een boomkorf (hoogte 1,8 m; diameter 40 cm; maaswijdte 5 x 5 cm voor schapen, 5 x 10 cm voor koeien) in zware gegalvaniseerde ursusdraad wordt met krammen aan de buitenzijde van de boompaal vastgemaakt. Prikkeldraad wordt spiraalvormig rond de boomkorf gewonden.
Pagina 18 van 38
4.3.3 Bescherming tegen koeien type 2 (stieren, intensieve begrazing vb. op huiskavel) – ezels – pony's Een boomkorf (hoogte 1,8 m; diameter 40 cm; maaswijdte 5 x 10 cm) in zware gegalvaniseerde ursusdraad wordt met krammen aan de buitenzijde van de boompaal vastgemaakt. Drie kastanjehouten palen (lengte 2,5 m; diameter 10 cm) worden rond de boomkorf geplaatst. De drie palen worden onderling verbonden met dwarslatten (=kastanjepaal in stukken gezaagd) (lengte 0,6 m). Prikkeldraad wordt spiraalvormig rond de 3 palen gewonden.
4.3.4. Bescherming tegen paarden - damherten Identiek aan bescherming koeien type 2 met bijkomend bovenop de boomkorf een trechtervormige, gegalvaniseerde entbeschermer.
4.3.5.Bescherming tegen geiten Drie kastanjehouten palen (lengte 2,5 m; diameter 10 cm) worden rond de boom geplaatst. De drie palen worden onderling verbonden met dwarslatten (=kastanjepaal in stukken gezaagd) (lengte 0,6 m). Een zware gegalvaniseerde ursusdraad (hoogte 1,8 m; maaswijdte 5 x 10 cm) wordt met krammen aan de buitenzijde van de 3 palen vastgemaakt. Opmerking: voor dwerggeiten mogen de palen en de draad korter zijn: paallengte 2 m (uiteindelijk 1,3 m boven de grond).
4.3.6. Bescherming tegen woelmuizen Op de bodem van de plantput worden twee stukken gegalvaniseerde draad (hoogte 50 cm, lengte 1,20m, mazen (vierkant) 1x1cm) kruiselings over elkaar gelegd. De boom wordt op het net geplaatst, rond de wortels wordt aarde aangebracht. De vier uitstekende stukken draad worden naar de stam toe geplooid. De plantput wordt verder opgevuld (de draad verdwijnt volledig onder de grond).
Pagina 19 van 38
4.4. Nazorg het eerste groeijaar De verantwoordelijkheid van de eigenaar voor het welzijn van zijn nieuwe boomgaard begint onmiddellijk na de aanplant. De eerste zorgen beslaan grofweg de periode tussen de aanplant en de herneming van een normale groei van de planten, meestal is dat 2-3 jaar na de aanplant. De voornaamste zorgen dienen in het eerste groeiseizoen, en vooral in het eerste voorjaar en eerste zomer toegepast te worden en eventueel in mindere mate verdergezet tijdens de daaropvolgende jaren. 4.4.1. Verdroging (de nummer 1 doodsoorzaak bij nieuwe aanplantingen) o Herkennen De bladeren gaan slap hangen, worden vervolgens bruin vanaf de rand en verschrompelen. In een verder stadium gaat ook de schors rimpelen en sterft de twijg af. o Voorkomen Water geven aan de planten • Bij voorkeur ’s avonds zodat het water de kans krijgt in de bodem te trekken. • Voor hoogstammige bomen royaal (+/- 50l per boom) water geven per keer, eventueel een richeltje maken om te vermijden dat het water wegloopt. • Geef minstens 1 keer per week water. • Blijf met watergeven doorgaan tot na de droogteperiode, het duurt immers een tijdje voordat de regen voldoende diep is ingedrongen. Bedekken van de bodem • Dek de grond af met een mulchlaag, bij voorkeur van goed verteerde compost of stalmest. • Deze laag mag ruim 5 cm of meer dik zijn • Houdt bij het aanbrengen de stamvoet vrij (φ 10 cm) • Bedek enkel van april tot oktober in streken waar woelmuizen voorkomen Boomschijf bloot houden • Houdt de boomschijf vrij van opslag om wortelconcurrentie te vermijden. • Hak of schoffel daartoe de bovenlaag Boomschijf bedekt met stalmest regelmatig en oppervlakkig (1 à 2 cm). Dit remt de verdamping en de kieming van zaden af. Plantsnoei alsnog uitvoeren • Indien bij de aanplant de plantsnoei niet werd uitgevoerd, of als er toch nog relatief veel blad aanwezig is, kan je alsnog de takken verder inkorten. Let op! Aangezien de plant nu reeds verdrogingsverschijnselen vertoont is het van groot belang om de wondjes tijdelijk af te dekken met een wondbeschermingsmiddel om extra verdamping te vermijden.
Pagina 20 van 38
4.4.2. Vraatschade aan de boom o Herkennen Pikschade aan knoppen (vogels) Afbijten twijgen en schillen van de stam (haas/konijn) Veegschade aan stam of takken en afbijten van knoppen (ree) Ondergrondse gangen en afvreten van schors aan wortels en stamvoet (woelmuizen en ratten). o Voorkomen Plaats een vogelverschrikker Plaats een voldoende hoge cilinder van fijnmazige draad rondom de stam of plaats een kunststof beschermspiraal (minder gunstig door donker en vochtig klimaat rond de stam) Omhein (tijdelijk) het hele perceel Smeer de stam in met een wildafweermiddel 4.4.3. Maaischade o Herkennen Rafelige losgekomen schors Beschadigde stam o Voorkomen Plaatsing van 3 lage paaltjes in driehoekvorm op 20 cm van de stam 4.4.4. Vraat- en zuigschade aan bladeren en jonge scheuten o Herkennen Onregelmatige gaten in bladeren Opgekrulde bladeren en misvormingen bij de scheutgroei o Voorkomen Bij een beperkte aantasting is bestrijding van deze aantasting niet nodig. Bij een zware aantasting in het eerste of tweede groeiseizoen kan de schade echter zo groot zijn dat een ingreep verantwoord is. Hang met hooi gevulde omgekeerde bloempotjes die je eerst enkele dagen onder een ruige perceels- of haagrand hebt geplaatst in de bomen. De daarin aanwezige oorwormen zullen de plaag bestrijden. Spuit bladluizen weg met een krachtige waterstraal of bespuit de boom met een oplossing van bruine zeep. Plaats (van oktober tot januari) lijmbanden rond de stam voor het wegvangen van de vrouwelijke wintervlinders.
Pagina 21 van 38
5. SNOEIEN VAN HOOGSTAM FRUITBOMEN In vergelijking met laagstamfruitbomen vereisen hoogstamfruitbomen weinig onderhoud. Snoei is en blijft echter nodig, zeker in de eerste jaren. Snoei zorgt voor de juiste boomvorm en brengt licht, lucht en zon in de kruin. Al deze elementen zijn nodig om veel en gezonde vruchten te kunnen vormen, om takbreuk en ziektes te voorkomen en je bomen een lang en gezond leven te gunnen. Naargelang de ouderdom van de boom is er een ander type snoei van toepassing.
Nieuwe boom Plantsnoei
jonge boom vormsnoei
volwassen boom vruchthoutsnoei
volwassen boom sleunen (verjongingssnoei)
5.1. Vereiste voorkennis 5.1.1. Opbouw boom Een hoogstam bestaat meestal uit 3 delen 1) Wortels: vaak zaailingen (ciderappels – wilde peer – boskers) 2) Stam: keuleman of pomme d’or bij appel, Beurré Hardy, … bij peer, Myrobolaan, St-Julien A, bij pruim, boskers bij zoete en zure kersen -3) Ent van het ras waarvan je vruchten wil -Een hoogstam is reeds 4-6 jaar oud als hij kan verkocht worden met een ent van 1 groeiseizoen. 5.1.2. Groeiregels -Apicale dominantie, of in gewoon nederlands; hoger geplaatste takken krijgen meer sap -Van 2 even hoge takken zal die wat het dichtst bij de stam staat het hardst groeien -Takken met gelijke hoogte en hoek groeien even hard -Steiler ingeplante takken groeien harder
oude boom behoudssnoei
Pagina 22 van 38
5.1.3 Taktypes Voor de snoei worden de takken onderverdeeld in verschillende types: -
Gesteltakken zijn blijvende takken Harttak of verlengenis van de stam vruchthout (twijg) vruchtbeurzen Waterscheuten
5.1.4. Boomvormen
Vaasvorm Appel-pruim-(kers)
ronde vorm appel-pruim-kers
dubbele bellefleur
pyramide peer - kastanje
sterappel
Pagina 23 van 38
5.1.5. Algemene snoeitips Snoeien doe je steeds met proper en scherp gereedschap. Snoei bij geschikt weer (droog en niet bij zware vorst)Zieke takken en vruchten worden verwijderd om verspreiding van de ziekte te voorkomen. Na het snoeien van zieke takken wordt het snoeigereedschap ontsmet (javelwater, dettol, …) vooraleer een andere boom te verzorgen. (dus best zieke bomen als laatste doen) Twijgen steeds schuin afknippen op 3 – 5 mm van een knop
goed – te lang – te kort – te scherp – verkeerde richting
Takken afzagen aan de takkraag, de takkraag zelf laten staan
Snoei van de harttak of verlengenis Steeds alternerend
Snoei van de gesteltakken Steeds op een oog naar buiten
5.2. De plantsnoei Gebeurt vlak voor of na het planten 3-4 stevige takken (‘gesteltakken’) goed verdeeld rondom de stam worden behouden en op gelijke hoogte gesnoeid. Ze mogen evenwel niet steil omhoog staan om afscheuren op latere leeftijd te vermijden. De harttak (= verlenging van de stam) wordt (indien nodig voor de boomvorm) slechts een weinig hoger gesnoeid dan de gesteltakken, zodat hij niet teveel in groei bevoordeeld wordt. Kleinere twijgen worden niet allemaal afgeknipt, maar horizontaal afgebonden waardoor ze vroeg vruchten zullen dragen. Spiraalvormige plaatsing van de knoppen bij alle fruitsoorten leidt tot een goede spreiding van de scheuten. Met deze groeiwijze dient rekening te worden gehouden bij de snoei
5.3. De vormsnoei Bij hoogstam moet er eerst enkele jaren aandacht zijn voor de kroonvorming, daarna pas voor de vruchtzetting. Wat betekent
Pagina 24 van 38
een jaar langer wachten op vruchten voor een boom die 50-100 jaar kan meegaan Ongesnoeide hoogstammen krijgen een zeer dichte kroon, geven kleine en zieke vruchten, gaan vlug scheuren en leven veel korter dan goed gevormde en gesnoeide bomen Vormsnoei wordt in functie van de hergroei in de eerste jaren na aanplant, toegepast vanaf 1 à 2 jaar na de aanplant tot de opbrengstfase van de boom bereikt wordt. Opbinden en uitbuigen maken deel uit van de vormsnoei
Start opbrengstfase (einde van de vormsnoei) Bij appels op hoogstam is dat na 8-12 jaar na aanplant. Bij peren op hoogstam na 10-12 jaar na aanplant. Bij kersen op hoogstam na 6-7 jaar na aanplant. Bij pruimen op hoogstam na 6-8 jaar na aanplant. Wintersnoei stimuleert de scheutvorming (de wortels moeten minder scheuten van voedsel voorzien) en om een kroon te vormen hebben we juist sterke scheuten en vertakkingen nodig. Vormsnoei van jonge bomen gebeurt daarom dus steeds in de “winter” (ook voor kers en pruim) bij droog maar niet te koud weer.
Pagina 25 van 38
Voorkeursnoeitijden voor de vormsnoei Abrikoos Amandel
Vóór half september, direct na de pluk en/of direct na de bloei Mei-september
Appel
Jonge bomen: januari t/m eind maart.
Kers
Tijdens of na de bloei in april
Kriek
Tijdens of na de bloei in april
Kweepeer
februari-maart, november-december na bladval, of bij het begin van de bloei
Mispel
December-februari
Moerbei
December-februari
Nectarine
Mei-augustus
Peer
Jonge bomen: januari t/m eind maart.
Perzik
Mei tot september
Pruim Tamme kastanje Vijg Walnoot
Éénjarige Tijdens kroon of na de bloei in april twee-driejarige kroon
vierjarige kroon
winter Einde november - begin december-januari en begin maart Zeer jonge bomen maart-april, Snoei zo weinig mogelijk. Wegnemen takken tussen juni en september
Bij de vormsnoei van de klassiek ronde kruin worden jaarlijks de concurrenten van de harttak en de gesteltakken verwijderd. De gesteltakken worden op gelijke hoogte gesnoeid. Zo krijgen ze evenveel sap en zullen ze gelijkmatiger groeien en vertakken.
Zodra het gewenst aantal vertakkingen van de gesteltakken is bereikt kort men deze niet meer in (tenzij om de groei verder te stimuleren bij zwakke groei) Basisregels bij de vormsnoei: - Sterke twijggroei (> 80 cm) - weinig snoeien, om de scheutvorming niet teveel te stimuleren (1/3 insnoeien)
Pagina 26 van 38
- Normale twijggroei (40 –80 cm) - matig snoeien om eenzelfde groei te behouden (1/2 insnoeien) - Zwakke twijggroei (< 40 cm) - sterker snoeien, om de twijgontwikkeling te prikkelen (2/3 insnoeien) - Zwakkere zijtwijgen worden met mate behouden en zullen de eerste vruchten geven. Kijk ook steeds of de bindband of het naamlabel niet knelt 5.3.1. VORMSNOEI VAN APPEL Twee boomvormen zijn mogelijk Met harttak (Oechsbergsnoei) Geeft kleinere boom Dichtere kroon Risico op achterblijven onderste kroon gesteltak
Zonder harttak (Vaasvorm) klassieke vorm van de streek Veel zonlicht, mooier fruit Boom blijvend uit evenwicht bij afbreken
Insnoeien van harttak en gesteltakken volgens de groeikracht Gesteltakken laten vertakken naarmate de groei naar buiten vordert. Als het goed is heeft men na het vierde-vijfde snoeijaar 8 à 12 vertakkingen van de gesteltakken De laatste jaren van de vormsnoei blijft de snoei beperkt tot. - Corrigeren van fouten (naar binnengroeiende takken, schurende takken, kankertakken, …) - Wegnemen van concurrenten van verlengenis en gesteltakken - De verlengenissen van de gesteltakken worden niet meer ingekort (tenzij de groei achterblijft) - Zijtwijgen worden meer en meer behouden - Waterloten worden weggenomen - Bij boom met harttak wordt aan de tweede krans van gesteltakken begonnen - Boom wordt getopt zodra de uiteindelijke hoogte is bereikt 5.3.2. VORMSNOEI VAN PEER Piramidale vorm is het meest natuurlijk. Doorgaande harttak met meerdere kransen van 4 à 5 gesteltakken Tussenafstand tussen de kransen minstens 70 cm tot 1,20m Kruin geleidelijk opbouwen, steeds brede pyramidevorm nastreven Hogere kransen van gesteltakken niet te snel uitbouwen om onderste gestel niet te verzwakken Boom toppen zodra uiteindelijke hoogte is bereikt
Pagina 27 van 38
5.3.3.VORMSNOEI VAN ZOETE KERS Twee boomvormen zijn mogelijk. Zonder harttak (boom blijft kleiner) en-met harttak. -Met harttak is de meest natuurlijke vorm, maar de boom wordt hoger. -Op een leeftijd van 10 – 15 jaar kan de harttak worden getopt om de hoogte te beperken 5.3.4. VORMSNOEI VAN PRUIM Twee boomvormen zijn mogelijk -Zonder harttak en Met harttak (vertakking kan snel te dicht worden) -Inplantingshoek bij de keuze van de gesteltakken is belangrijk (breekbaar hout)
5.4. ONDERHOUDSSNOEI In de opbrengstfase is de boomvorm klaar en wordt gesnoeid om licht en lucht in de kruin te behouden en de vruchtbaarheid te handhaven. Te dicht staande en kruisende takken worden aan de takring verwijderd., Gesteltakken worden teruggesnoeid op een kleinere zijtak, die de natuurlijke groeirichting en uitbreiding van de kruin verder zet. Te oude vruchttakken worden verwijderd. Door het aftoppen van de harttak op de gewenste hoogte bekomt men een lage open kruin. Dit is vooral bij kersen en pruimen gebruikelijk, zowat 2-3 jaar na het bereiken van de volledrachtfase. Onderhoudssnoei gebeurt bij pruimen en kersen tijdens of vlak na de pluk. Bij appels en peren kan de onderhoudssnoei gedeeltelijk in de zomer plaatsvinden, maar het is gebruikelijker alles in de winter uit te voeren omdat dan de vruchten weg zijn. Snoeien afhankelijk van de groeikracht van de boom
5.5. VERJONGINGSSNOEI Dient om bij oudere bomen overmatige vruchtdracht met kleine en minderwaardige vruchten tegen te gaan, maar vooral om nieuwe krachtige twijggroei te stimuleren. Verjongingssnoei gebeurt bij pruimen en kersen tijdens of vlak na de pluk aan relatief jong hout dat nog regenereert. Appels en peren hebben een groter regeneratievermogen dan pruimen en kunnen op relatief dik hout teruggezet worden.
5.6. BEHOUDSSNOEI Dient om bij oude bomen de kruin opnieuw in evenwicht te brengen en in verhouding met de draagkracht van de stam. Deze ingreep die vaak met gespecialiseerd gereedschap moet gebeuren heeft enkel zin indien de resterende levensduur van de boom mét de ingreep nog voldoende lang wordt ingeschat (>15jr)
Pagina 28 van 38
5.7. ZOMERSNOEI AAN FRUITBOMEN Traditioneel worden de fruitbomen in de wintermaanden gesnoeid. In ieder geval de appels en peren. De (grotere) pruimen, en kersenbomen worden per definitie al in de zomer gesnoeid om besmetting met de voor deze bomen dodelijke schimmelziekte loodglans te vermijden. Uit onderzoek blijkt dat ook voor de appels en peren de snoei in de zomermaanden (periode van half juli tot half september) overwogen kan worden. Sterker zelfs, zomersnoei biedt een hoop voordelen. 5.7.1. Voordelen van zomersnoei Na het uitvoeren van een zwaardere ingreep (i.v.m. wegwerken achterstallig snoeiwerk) tijdens de zomermaanden, in plaats van in de winter zal de boom minder fors reageren en dus niet zo massaal waterscheuten vormen. Let er bij het uitvoeren van een zware ingreep in de zomer wel op dat hoe ouder de boom is, hoe minder levend weefsel je in één groeiseizoen mag wegnemen. Spreid eventueel de ingreep over meerdere groeiseizoenen. In de zomer is het afgrendelingsmechanisme van de boom optimaal in werking. Dit geeft minder kans op het binnendringen van ziektekiemen in de snoeiwonden. Zomersnoei geeft een beperkte hergroei. In een boom die erg hard groeit zal door zomersnoei de reactiegroei beperkt blijven. Snoei in de zomer gaat niet ten koste van de vruchtdracht voor de daarop volgende seizoenen. Bij wintersnoei is dit wel het geval. Dit komt doordat de bloemknoppen voor volgend jaar pas vanaf augustus worden aangelegd. Gelijk met de zomersnoei kunnen zieke takken weggesnoeid worden. Denk hierbij aan meeldauw, kanker, ... Door het open snoeien van de boom in de zomer krijgen schimmelziektes als schurft minder kans. Door zomersnoei verkrijgt men een betere belichting van de vruchttakken. Dit resulteert in sterke knoppen voor het komende seizoen maar ook in een betere kleuring van de vruchten die op boom blijven hangen. Vruchtdunning kan beschouwd worden als een onderdeel van de zomersnoei en zorgt voor dikkere en mooiere vruchten, een betere stand van jonge vruchttakken en een beter evenwicht tussen groei en vruchtdracht. 5.7.2 Toepassing van de zomersnoei Zomersnoei kan zowel voor hoogstam-, laagstam-, als leifruitbomen worden gebruikt. Er zijn daarbij echter belangrijke verschillen. Bij jonge hoogstamfruitbomen dient de zomersnoei beperkt te blijven tot het verwijderen van verkeerd geplaatste scheuten, vruchtdunning en het wegnemen van dood en ziek hout. Voor hoogstamfruitbomen vanaf 10 jarige leeftijd wordt ook kruindunning toegepast. In beide gevallen is het van belang de zomersnoei pas uit te voeren nadat de eindknop van de nieuwe
Pagina 29 van 38
twijgen is gevormd en dus de lengtegroei is gestopt. Hierdoor wordt ongewenste hergroei voorkomen. Bij laagstamfruitbomen kan een belangrijk deel van het snoeiwerk via zomersnoei worden uitgevoerd. Meestal gebeurt de zomersnoei hier in 2 beurten. Naast de handelingen beschreven voor hoogstam worden sterk groeiende twijgen en scheuten ergens in juni reeds ingesnoeid op 4 à 5 ogen. In augustus wordt dan nogmaals een snoeibeurt toegepast waarbij er meer aandacht gaat naar een goede belichting van het fruit. Bij de snoei van vormfruitbomen gaat men nog een stap verder. Hier is zomersnoei een onmisbaar middel om de boompjes mooi in vorm te houden. Min of meer continu wordt de jonge scheutgroei onder controle gehouden. Echte liefhebbers grijpen zelfs zo frequent in dat het geen snoeien meer kan genoemd worden, maar eerder innijpen van de jonge scheuten. 5.7.3. Zomersnoei bij steenfruit Wat betreft het steenfruit is het normaal dat er in de zomermaanden gesnoeid wordt. In verband met de verspreiding van bepaalde schimmelziekten in de wintermaanden wordt er in die periode niet gesnoeid. In de regel worden de kersen en pruimen dan ook gesnoeid tijdens of direct na de pluk. Aan het snoeien van steenfruit zijn echter risico’s verbonden. Bij te sterke snoei gaan de bomen gommen waardoor ze makkelijk aangetast kunnen worden door bacteriekanker. Toch zal er in meer of mindere mate gesnoeid moeiten worden. Redenen hiervoor zijn de volgende: • • •
• • •
In de jeugdjaren is een vormsnoei noodzakelijk voor het verkrijgen van een evenwichtige kroon met daarin een beperkt aantal goed gepositioneerde gesteltakken. Tijdens de vormsnoei in de jeugdjaren is het nog mogelijk gesteltakken te kiezen met een goede inplantingshoek. Te steil groeiende takken zijn niet geschikt als gesteltak. Regelmatige snoei zorgt ervoor dat de boom niet dichtgroeit. Dunning zorgt ervoor dat licht en lucht tot binnenin de kroon kunnen doordringen. Bovendien zorgt dit ervoor dat de onderste takken blijvend voldoende belichting krijgen en daardoor behouden blijven Snoei geeft bovendien een reductie van de hoeveelheid bloesem en vruchten. Beide zullen hiervan profiteren en beter van kwaliteit zijn. Bij de snoei wordt dood en ziek hout verwijderd. Dit voorkomt verdere verspreiding van ziekten. Door regelmatige snoei kan men zelf de vorm en bovendien de uiteindelijke hoogte van de boom bepalen. Dit zorgt ervoor dat je kunt oogsten en het onderhoud uitvoeren zonder halsbrekende toeren uit te halen
5.7.3.1. Zomersnoei bij kersen: voorzichtig Voor kersen geldt dat niet te zwaar gesnoeid mag worden. Als gevolg van sterke snoei gaat deboom gommen. Voor oudere bomen geldt bovendien dat te sterke snoei kan resulteren in het achterwege blijven van de gewenste groeireactie. De boom zal in dat geval wegkwijnen. Grotere snoeiingrepen derhalve faseren en beperken tot een lichte dunning. Bij kers gebeurt dit dunnen aan de buitenzijde en de bovenzijde van de kroon om te voorkomen dat de boom binnenin onderbelicht en vervolgens kaal wordt. Hierdoor blijft de snoei zoveel mogelijk beperkt tot het een- en tweejarig hout. Snoeiwonden in meerjarig hout best behandelen met wondafdekmiddel.
Pagina 30 van 38
Normaliter worden bij het snoeien de takken glad tot op de stam of tak weggeknipt. Bij de kersenboom maken we hierop een uitzondering en laten een klein stompje van ongeveer 2 cm staan. Door het laten staan van een klein stompje is er minder kans op gommen. Het gevaar van de kersenboom. Het werken in grotere kersenbomen is gevaarlijk. Doorgaans gebeuren de meeste ongelukkenbij het onderhouden of oogsten in kersenbomen. Door de typische groei van de kers (lange, niet vertakte naar buiten groeiende vruchttakken) is het moeilijk een goede plek te vinden voor het plaatsen van de ladder. Dit is vooral het probleem bij de oogst aangezien de kersen alleen aan de buitenzijde, ver verwijderd van de dikkere takken hangen. Tijdens de vormsnoei kan hieraan al iets gedaan worden. Zorg ervoor dat niet teveel gesteltakken overblijven. Meestal is drie al voldoende. Deze takken krijgen daardoor de ruimte zich te vertakken waardoor er steunplekken voor de ladder ontstaan. Dit wordt verder gestimuleerd door het inkorten van deze jonge gesteltakken. Bovendien kunnen tijdens de oogst de lange vruchttakken die te ver naar buiten groeien weggesnoeid worden. Het plukken van de afgesnoeide takken kan vervolgens op de grond gebeuren. 5.7.3.2. Zomersnoei bij zure kersen: inkorten Vooral bij uitkalende soorten, waaronder de Noordkriek, is een oogstsnoei dringend aan te raden om dunne scheuten te vermijden. Zonder een jaarlijkse snoei, gaan mettertijd overwegend overhangende takken ontstaan, zoals bij een treurwilg, en gaat de boom voortijdig verouderen. De vorming van eenjarige, 25 à 40 cm lange twijgen, is het doel. Langere twijgen bloeien uiterst zelden. De snoei die wordt toegepast is het inkorten van de tweejarige scheuten op een mooie éénjarige scheut die volgend jaar vrucht zal dragen. 5.7.3.3. Zomersnoei bij pruimen: uitbreken De beste tijd om pruimenbomen te snoeien is tijdens de vruchtdunning ( tweede helft van juni) of tijdens de pluk (augustus-september). Dit zijn de twee periodes waarin sterke groei plaats vindt. Het is voor de pruimenbomen vooral belangrijk dat door middel van dunningssnoei voorkomen wordt dat takken te zwaar worden. Vooral bij pruimen bestaat er tijdens de vruchtdracht veel kans op takbreuk. Naast het inkorten van lange zware takken wordt geadviseerd om de vruchten te dunnen ter voorkoming van takbreuk. De dunning uitvoeren in de eerste helft van juni en zodanig dat de vruchten elkaar bij het uitgroeien niet raken (onderlinge afstand 5 cm). Andere zomerwerkzaamheden Okkernoten nu snoeien, nazien van bindband, veebescherming, stamscheuten, wortelopslag, uitbuigen en opbinden van jonge takken, opruimen gevallen vruchten, …
Pagina 31 van 38
5.8. CONCLUSIE De ideale boom/snoei bestaat niet, bomen zijn levende wezens, reacties op een ingreep zijn niet steeds hetzelfde. Takken kunnen afsterven, insecten, zoogdieren of vogels kunnen knoppen of scheuten opeten of beschadigen. Het is slechter helemaal niet te snoeien dan een fout te maken bij het snoeien, zolang je maar de bekende basisprincipes hanteert. -Evenwichtige verdeling van de takken over de windrichtingen -Pas de groeiregels toe -Respecteer de boomvorm en stuur bij waar nodig -Open kruinstructuur -Wintersnoei stimuleert scheutgroei en hoe meer snoei, hoe meer groei -Zomersnoei remt de groei (beperken tot 20% van het levende materiaal) -De juiste weersomstandigheden
Pagina 32 van 38
6. Ziekten en plagen bij hoogstamfruitbomen Vooral de eerste jaren zijn planten gevoelig aan allerhande ziekten en plagen. Jonge bomen hebben nog niet voldoende weerstand kunnen opbouwen en zijn dus gemakkelijke prooien. Het is belangrijk dat deze ziekten en plagen op een efficiënte manier worden bestreden. Hieronder volgt een bespreking van de meest voorkomende ziekten en plagen, hun symptomen en de daarbij horende bestrijding.
6.1. Niet soortgebonden plagen 6.1.1. Luizen Zij zijn schadelijk omdat ze de sappen uit de plant zuigen, maar vooral omdat ze virusinfecties kunnen overbrengen. Ze onttrekken door het zuigen aan de plant de belangrijkste bouwstoffen. Ze scheiden daarbij een gifstof af, die krulziekte en misvorming van organen veroorzaakt. 6.1.1.1. Bladluizen Symptomen veroorzaken zuigschade; ze bevinden zich onder de opgerolde bladeren reactie van de plant op het giftige speeksel van de luizen; door saproof ontstaat vaak blad- en scheutmisvorming gevolgd door een groeistilstand; suikerafscheiding (honingdauw), hierin ontwikkelen zich schimmels die de plant met een zwarte schimmellaag overgroeien (= roetdauw).
Bestrijding (enkel bij ernstige aantasting) sterke groei van jonge bomen en takken beperken door een matige stikstofbemesting; in droge periodes de aantasting met een krachtige koude waterstraal besproeien; nuttige roofvijanden inzetten: o lieveheersbeestje; o roofwants; o groene gaasvlieg; o zweefvlieg; o wolfspin; o strekspin; o hangmatspin; o loopkever; o kortschildkever.
Pagina 33 van 38
6.1.1.2. Bloedluis Symptomen zorgt voor schade aan jonge knoppen en takken, doordat ze met hun monddelen sap zuigen uit de jonge bladeren en takken wat in een later stadium resulteert tot beschadigde, onvolgroeide bladeren en takken; ze begeven zich naar reeds bestaande wonden en naar de jonge scheuten, op randen van wonden en spleten; dit verspreiden vindt bij normale omstandigheden omstreeks begin mei plaats; op de aangetaste plaatsen ontstaan knobbels door abnormale groei, veroorzaakt door het zuigen van de bloedluizen; de met bloedluiskanker aangetaste jonge scheuten vriezen bij stevige vorst dood. Bestrijding sluipwesp: dit insect legt haar eieren in de bloedluizen; door predatie van oorwormen en lieveheersbeestjes kan de plaag worden verminderd. 6.1.2. Vlinders 6.1.2.1. Kleine wintervlinder Symptomen vraat aan bladeren en vruchtbeginsel. later vreten de rupsen grotere gaten in de bladeren, terwijl ook stukken uit de vruchten gegeten worden. de aantasting kan zo hevig zijn, dat er van bloei en vruchtzetting niet veel terechtkomt en een groot gedeelte van het blad verloren gaat. bij een ernstige aantasting ruist het in de boomgaard van het knagen van de rupsen. Bestrijding lijmbanden: De lijmbanden worden op een hoogte van 1-1,5 meter boven de grond aangebracht en dienen minimaal 20-25 cm. Breed te zijn. De lijmbanden moeten begin oktober vervangen worden. Eind januari de banden verwijderen en verbranden. 6.1.3. Mijten Mijten zorgen voor beschadigingen aan bladeren, ze steken met hun monddelen de cellen kapot en zuigen het uittredende vocht op (zuigschade), wat resulteert in aantastingen van het blad, vergeling en verdorring van de bladeren. 6.1.3.1. Rode spin of fruitspintmijt symptomen zuigschade waardoor de fotosynthese vermindert; overwinteren als rood winterei op de schors van de bomen; zomereitjes worden afgelegd aan de onderzijde van het blad; bladeren verkleuren; beschadigde cellen drogen uit en sterven af, waarna het blad een roestbruine kleur krijgt; zwakkere groei; lagere productie. Bestrijding natuurlijke vijanden zoals de roofmijt
Pagina 34 van 38
6.2. Niet soortgebonden ziekten 6.2.1. Schurft Symptomen komt vaak voor bij appel en peer; op de bladeren ontstaan olijfgroene vlekken: bij appel aan de bovenzijde van het blad, bij peer aan de onderzijde; de schimmelziekte tast de bladeren, bloemen, scheuten, takken, kelkblaadjes, bloemsteeltjes, vruchtbeginsels en vruchten aan; op het blad geeft de ziekte eerst donkergroene, later bruinzwarte vlekken; de vlekken vertonen zich reeds als de bladeren zich in het voorjaar nog niet geheel hebben ontvouwen; bij een ernstige schurft aantasting vallen de bladeren vroegtijdig af; op de vruchten zien we dezelfde vlekken verschijnen, die enigszins verzonken lijken in het vruchtvlees en die later lelijk verkurken; op die plaats groeit de schil slecht uit, het gezonde gedeelte groeit wel door en dat is de oorzaak dat de vruchten vervormen, barsten vertonen en krom gaan groeien. Deze vruchten vallen vaak vroegtijdig af; vooral bij peren scheurt de schil gemakkelijk bij of op de aangetaste plaats; op de perentakken en twijgen ontstaan kleine blaasjes die later openspringen; de plek wordt hard en korstig en het takje krijgt hierdoor een ruw uiterlijk; in de opengebarsten blaasjes bevindt zich het zwarte schimmelpluis; de opengesprongen blaasjes komen vooral voor op het één- en tweejarige hout; deze takken zijn zwakker, hebben meer last van vorst en kunnen soms afsterven; zwaar aangetaste bomen blijven later altijd herkenbaar. Bestrijding preventieve bestrijding van schurft begint al in de winter door zoveel mogelijk al het afgevallen en aangetaste blad/tak weg te halen; tijdens de infectieperiode zal de kieming van de sporen sneller verlopen naarmate het warmer wordt, maar steeds blijft een eerste vereiste dat de sporen in voldoende vocht liggen, m.a.w. dat het blad nat blijft; droogt het blad op, voordat infectie heeft plaats kunnen vinden, dan verschrompelt de kiembuis en zal de spore geen infectie kunnen veroorzaken; wanneer men de meest gevoelige fruitrassen zeer open gaat snoeien zal het blad eerder drogen en de besmettingsdruk afnemen.
Pagina 35 van 38
6.3. Ziekteverschijnselen per fruitsoort 6.3.1. Appel 6.3.1.1. Wollige bloedluis/appelbloedluis Symptomen actief begin april; ze scheiden witte wasdraden af die het donkerbruine lichaam bedekken met een wollige dons; door het zuigen aan takken en jonge scheuten ontstaan kankerachtige knobbels; bloedluisknobbels kunnen ontaarden tot echte vruchtboomkanker; witte wollige bloedluiskoloniën bevuilen vruchten en handen bij de pluk. Bestrijding sluipwesp; oorwormen; lieveheersbeestje. 6.3.1.2. Vruchtboomkanker Symptomen aanvankelijk is de ziekte zichtbaar als kleine, donker gekleurde plekken op de schors; na een jaar heeft het centrum van de plek een diepe, ovale wond gekregen; bij het ouder worden, wordt de wond steeds dieper; op de twijgen ontstaan ruwe, bultige gezwellen; nabij de ogen van de twijgen ontstaan concentrische ringen, die zich verder uitbreiden in alle richtingen; in de zomer komen er kleine, rode vruchtlichamen op de takken voor; de sporen dringen binnen via snoeiwonden, vorstscheurtjes. Bestrijding bestaande kankers: wonden verzorgen vóór de bladval, instrijken met kankerverf; de wonde uitsnijden in het voorjaar, dan wordt er vlugger callus gevormd; uitgesneden plekken insmeren met wondontsmettingsmiddel; bij voorkeur niet snoeien bij regenachtig weer; 6.3.2. Peer 6.3.2.1. Perenprachtkever of perenringworm Symptomen de platte witte larve van deze kever boort slingervormige gangen in de bast onder de schors van stam en takken; plaatselijk gaat hierdoor het hout dood en de schors gaat barsten. Bestrijding Uitsnijden van de gangen met een scherp mes
Pagina 36 van 38
6.3.2.2. Bacterievuur of perenvuur Symptomen de toppen van de scheuten en bloemtrossen verwelken en verdrogen; een bruin-zwarte verkleuring van deze twijgen; er kunnen vuilwitte druppeltjes bacterieslijm zichtbaar zijn aan bladstelen en scheuten; deze kunnen met de regen uitvloeien waardoor na opdrogen een zilverachtige film overblijft; bij aansnijding van de bast onder een aantasting wordt een rood-bruin gevlamde verkleuring zichtbaar, en het weefsel is vochtig en plakkerig; op de stam en dikkere takken ontstaan ingezonken kankerplekken, waarbij de kleur van de bast in paars verandert; plaatselijk op de schors van de stam zijn er duidelijke omzoomde, dode plekken; bij sterke aantasting verschijnen er slijmdruppels op blad, vrucht en tak de verdroogde bladeren, bloemen en vruchten blijven tot in de winter aan de plant Bestrijding zieke takken diep wegsnijden en verbranden; de nabloei verwijderen; gereedschap, handen…ontsmetten met Dettol. 6.3.2.3. Perenroest Symptomen in de zomer ovale, geelbruine vlekken van 1cm lengte op de bovenkant van het perenblad kegelvormige pukkeltjes aan de onderzijde van het blad, zichtbaar in het najaar. Bestrijding aangetaste plantendelen weg snoeien. 6.3.3. Kers 6.3.3.1. Loodglans Symptomen de bladeren krijgen een dofgrijze, zilverachtige kleur; aangetaste planten sterven af; de vruchtlichamen ontwikkelen zich op het dode hout als paarse paddestoelen; aanvankelijk vertonen de bladeren aan één of enkele takken een grijze, loodkleurige tint; de ziekte verspreidt zich geleidelijk door de hele boom waarbij de aangetaste takken afsterven; komt ook voor bij pruim en perzik.
Pagina 37 van 38
Bestrijding aangetaste planten en dode takken opruimen en verbranden; verwondingen vermijden. 6.3.3.2. Gomziekte Symptomen gomuitvloeiing kan een natuurlijk proces zijn b.v. na het wegnemen van takken wanneer geregeld gomdruppels voorkomen aan de takken is dit het gevolg van een zieke bodem, oorzaken kunnen zijn: o slechte bodemstructuur; o te hoge watertafel en gebrekkige waterafvoer; o hoge zoutconcentratie; o te veel stikstof; o kalkarmoede; o strenge wintervorst en late lentevorst; o te strenge snoei; komt ook voor bij pruim en perzik. Bestrijding zorg voor een goede bodemstructuur; vermijden van ongecomposteerde stalmest. 3.3.3.3. Bloesemsterfte Symptomen bij kersen en krieken kunnen bloesems, bladeren en de jonge scheuten verwelken en bruin verkleuren; de infectie gebeurt tijdens de bloei; de schimmel groeit tot in het hout; de geïnfecteerde twijgen sterven af; er ontstaan kale takken; komt ook vaak voor bij krieken: hier komt dan meer taksterfte voor dan bij kersen; ook bij pruimen kan dit voorkomen. Bestrijding Aangetaste twijgen verwijderen. Ruim terugsnoeien, ongeveer 20 centimeter. 6.3.4. Pruim: zie voor de voornaamste problemen bij kers.
Pagina 38 van 38
6.3.5. Perzik 6.3.5.1. Krulziekte Symptomen in mei zijn de ziekte bladeren en scheuten blaasvormig opgezwollen en gekruld; later vindt men op de geelrode vergroeiingen een witte schimmel; zieke weefsels vallen af; na juni is er niets meer te bespeuren; de ziekte overwintert in de knoppen; als de groei start, breekt de ziekte terug uit. Bestrijding Aangetaste bladeren verwijderen.
Slotwoord Deze cursus heeft als doel eigenaars en beheerders van hoogstamboomgaarden op weg te helpen om hun boomgaard deskundig te beheren. Ondanks alle inspanningen blijft dit een beperkt document. Zit u, na het doornemen ervan, nog met vragen, aarzel dan niet contact op te nemen met de
Nationale Boomgaarden Stichting v.z.w. Vereniging voor pomologie, boomgaard- en landschapsbeheer (Staatsblad 2 sept 2005) zetel: Universiteit Hasselt, Agoralaan gebouw D, Campus Diepenbeek, arrondissement Hasselt
Leopold-III-straat 8 3724 Vliermaal, tel: 012/391188; fax: 012/747438 E-mail:
[email protected] Website: www.boomgaardenstichting.be