91
Dossier
Dossier
Het dossier bestaat uit twee delen. Het eerste deel, geschreven door Andries van den Broek, bevat niet alleen kerncijfers over recent cultuurbereik maar ook verwachtingen over het bereik in de toekomst, geplaatst in de context van de vijf i’s van Paul Schnabel. Het tweede deel van dit dossier bevat titels van documenten van Paul Schnabel over kunst- en cultuurbeleid die sinds 1991 zijn verschenen. Het betreft zelfstandige uitgaven, maar ook lezingen, artikelen en inleidingen. Alle zijn beschikbaar in de bibliotheek van de Boekmanstichting, op papier of digitaal. Een selectie van interviews met Paul Schnabel sluit het dossier af. Jack van der Leden verzamelde de titels en voorzag ze van een annotatie. U kunt de catalogus raadplegen via www.boekman.nl.
Boekman 94
92
i-Cultuur
Cultuur en de i’s van Schnabel Ander cultuurpubliek en andere cultuurpolitiek Andries van den Broek Het cultuurbereik, het aandeel van de bevolking dat cultuuruitingen bezocht, gaf in de jaren 1995-2007 veelal consolidatie te zien, en op onderdelen groei (Broek et al. 2009).1 Het bereik van musea steeg van 35 naar 41 procent, dat van kunstmusea van 17 naar 20 procent. Het bereik van galeries was stabiel rond 20 procent. Het bereik van podium kunsten groeide van 48 naar 53 procent. Die groei voltrok zich met name bij popmuziek (van 25 naar 34 procent) en cabaret (van 11 naar 15 procent). Het bereik van professioneel toneel (circa 14 procent) en ballet (circa 5 procent) bleef gelijk, dat van klassieke muziek toonde een neergang (van 17 naar 14 procent). Filmvoorstellingen kenden in die jaren wel een groeiend bereik, van 49 naar 56 procent. In het algemeen springt in het oog dat de populaire cultuurvormen (pop muziek, cabaret en film) elk een groeiend publieksbereik kenden, maar dat het beeld bij de gecanoniseerde cultuur wisselde, van groei bij musea tot krimp bij klassieke muziek. Van ontwikkelingen in het bereik na 2007 beschikt het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) niet over cijfers uit landelijk bevolkings onderzoek. Wel zijn er tellingen aan de deur uit het veld zelf. Daarbij gaat het niet om het aantal individuele bezoekers maar om het aantal bezoeken. Bovendien is niet sectorbreed geteld, maar alleen bij instellingen die bij brancheorganisaties zijn aangesloten. Bij film levert dat gegevens op die weinig afwijken van het totale beeld, maar bij musea en podia ligt dat anders. Daarvan zijn er veel meer dan de ‘officiële’. Bij musea gaat het dan vooral om kleinere instellingen (nota bene: museum is geen beschermde titel, iedere verzamelaar mag zijn of haar collectie onder die naam tentoonstellen). Vooral bij podia is het niet-geregistreerde deel aanzienlijk, hoewel uiteindelijk onbekend. Onderzoeksinitiatieven die beogen het totale lokale aanbod vast te leggen, zoals gedurende twee weken in Groningen en Appingedam (Bisschop Boele 2010), bieden hier op termijn mogelijk uitkomst. Dit zijn twee belangrijke verschillen in de meting met die van het SCP. Dat voorbehoud gemaakt hebbende, duiden recente cijfers over bezoek aan musea en film op een continuering van de groei in de toeloop. Het aantal bezoeken aan musea steeg van 19,5 miljoen in 2005 tot 22 miljoen in 2011. Bij film steeg het aantal bezoeken per 100 ingezetenen van 127 in 2005 tot 183 in 2012, een stijging met 44 procent. Bij podia is het beeld minder eenduidig en minder rooskleurig. Podium kunstbezoek vertoont sinds het begin van de financiële crisis een daling, alsook een vraagverschuiving naar de wat minder dure voor stellingen. Het aantal bezoeken aan podia die zijn aangesloten bij de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) daalde van 14 miljoen in 2008 naar 12 miljoen in 2011, vooral de belang stelling voor het rijksgesubsidieerde aanbod aan toneel en klassieke
93
Dossier cijfers
muziek nam af. Podia aangesloten bij de Vereniging Nederlandse Poppodia en -Festivals (VNPF) kenden in 2011 2,7 miljoen betaalde bezoeken, tegen 2,6 in 2010.2 Rond de millenniumwende duidde Paul Schabel de dominante maat schappelijke ontwikkelingen in termen van vijf begrippen. Sindsdien staat de trits individualisering, informalisering, intensivering, internationalisering en informatisering te boek als de vijf i’s van Schnabel (2000). Individualisering verwijst ernaar dat het individu vrijer het eigen leven inricht, zich minder gelegen laat liggen aan ver- en geboden van instituties als stand en religie. Elchardus (2002) ziet minder het verdwijnen van instituties dan het vervangen van oude door nieuwere
Informatisering is eigenlijk niet meer dan een nieuw speelveld waarop zich de slag om de aandacht van het individu voltrekt
(massamedia en reclame) en verkiest de term detraditionalisering. Informalisering verwijst naar lossere omgangsvormen en smaak voorkeuren, intensivering naar het grotere belang dat men aan de beleving toekent. Cultuur met een hoofdletter C viel door dit alles in twee opzichten van haar voetstuk en dat had gevolgen voor de cultuur participatie: iets cultureels doen werd één van de vele opties tot vrije tijdsbesteding en de canon verloor aan gezag. Internationalisering ondergroef de vroegere hiërarchie in smaakvoorkeuren in de vorm van cultuurrelativisme. Daarbij vergeleken is informatisering, recent vooral digitalisering, eigenlijk niet meer dan een nieuw speelveld waarop zich de slag om de aandacht van het individu voltrekt.
94
Boekman 94
i-Cultuur
Waar de financiële crisis hopelijk van voorbijgaande aard is, hebben de door Schnabel gesignaleerde maatschappelijke ontwikkelingen een langere adem.Teruggrijpend op genoemde trends in cultuurparticipatie past het groeiende bereik van populaire kunstvormen in het beeld van individualisering, informalisering en intensivering, zeker ook wanneer men individualisering opvat als grotere invloed van media. Het culturele veld staat voor de uitdaging een publiek te bereiken dat minder hecht aan traditionele smaakconventies en gedragscodes. Het meest van al balt dit zich samen bij klassieke muziek. Cultuur als keus Het toekomstig bereik ligt deels al besloten in het heden, omdat individuen goeddeels aan hun eerder verworven cultureel repertoire vasthouden. Naarmate de culturele voorkeuren van geboorte jaargangen veranderen, wijzigt langzaam het gemiddelde culturele gedrag van de bevolking (Broek et al. 2010). Onder latere geboorte jaargangen is het bereik van populaire kunstvormen groter dan onder eerdere. Het continue proces van cohortvervanging is daarmee een impuls tot een gestaag verder groeiend bereik van populaire kunst vormen. Globaal hangt het bereik van gecanoniseerde kunstvormen weinig met geboortejaargangen samen, maar voor het bereik van klassieke muziek is cohortvervanging, als er niets verandert, slecht nieuws. Hierbij dient te worden aangetekend dat deze cohortanalyse is gebaseerd op trendgegevens tot en met 2007, terwijl het veld intussen in beweging is gekomen. Veel zal ervan afhangen hoe de concert praktijk van klassieke muziek zich verder ontwikkelt, bijvoorbeeld door klassieke muziek anders te presenteren (Idema 2012). Initiatieven om jong publiek te interesseren voor klassieke muziek zijn bijvoorbeeld Entrée van het Concertgebouw te Amsterdam, Virus in de Rotterdamse Doelen, optredens van het Nederlands Symfonieorkest onder de naam Casual Klassiek in de lokale poptempel van Enschede en het tv-programma De Tiende van Tijl. De belangrijkste maatschappelijke ontwikkeling voor de culturele sector is de emancipatie van het individu. Vanuit het ideaal van individuele zelfontplooiing geldt die emancipatie veelal als een groot goed. Voor het culturele veld kleven er echter ook nadelen aan. Het eerste nadeel is een grotere eigenzinnigheid en wispelturigheid in de vrijetijdsbesteding. Cultuur is een keus, en als men er al voor kiest krijgt die keus steeds minder de vorm van een abonnement op een reeks gecanoniseerde voorstellingen. Een tweede nadeel is dat de retoriek van individualisme op gespannen voet staat met het element van paternalisme dat vanouds in cultuurbeleid zat ingebakken. De emancipatie van het individu ondergroef de legitimatie van cultuur
95
Dossier cijfers
Andries van den Broek is onderzoeker bij het Sociaal en Cultureel Planbureau
beleid. Niet alleen Rutte I en II getuigen daarvan, maar ook de verkiezingsprogramma’s van vrijwel alle partijen (Broek 2012). Nagenoeg kamerbreed hanteert men impliciet of expliciet de liberale redenering dat het individu instructie nodig heeft alvorens autonoom te kunnen kiezen (Hilvoorde et al. 2012), en dat vooral erfgoed steun verdient als collectief goed, maar dat de culturele sector verder meer dan voorheen op eigen kracht de interesse van het publiek moet zien op te wekken. Daarmee heeft het culturele veld niet alleen te maken met een ander cultuurpubliek maar ook met een andere cultuurpolitiek.
Literatuur Bisschop Boele, E. (2010) Musicscape Groningen – Live! Groningen: Hanzehogeschool Groningen. Broek, A. van den (2012) ‘Cultuur tussen collectieve verantwoordelijkheid en consumentensoevereiniteit.’ In: Een beroep op de burger:Sociaal en cultureel rapport 2012, 231-253. Broek, A. van den, J. de Haan en F. Huysmans (2009) Cultuurbewonderaars en cultuurbeoefenaars: trends in cultuurparticipatie en mediagebruik. Den Haag: SCP. Broek, A. van den (et al.) (2010) ‘Verschillen in vrijetijdsbesteding.’ In: Wisseling van de wacht: generaties in Nederland: Sociaal en cultureel rapport 2010, 357-383. Elchardus, M. (2002) ‘Op in rook?’ In: De symbolische samenleving: een exploratie van de nieuwe sociale en culturele ruimtes, 7-30. Hilvoorde, I. van (et al.) (2012) Manifestaties van de vrijheid des geestes: een liberale kijk op cultuur en sport. Den Haag:Teldersstichting. Idema, J. (2012) Present! Rethinking live classical music. Amsterdam: MCN. Schnabel, P. (2000) ‘Een sociale en culturele verkenning voor de lange termijn’. In: Trends, dilemma’s en beleid: essays over ontwikkelingen op langere termijn, 11-27.
Noten 1 Helaas is aan de lange reeks AVO-cijfers een einde gekomen (AVO=aanvullend voorzieningengebruikonderzoek). In de winter van 2012-2013 is een nieuwe peiling verricht die in de loop der tijd tot een nieuwe reeks moet uitgroeien. Die cijfers zijn nog niet beschikbaar, maar zijn hoe dan ook geen vervolg op de AVO-trends. 2 Cijfers verzameld uit diverse (jaar)verslagen van Nederlandse Museumvereniging, Stichting Filmonderzoek, Vereniging Nederlandse Poppodia en -Festivals en Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties.
Boekman 94
96
i-Cultuur
Documenten van en interviews met Paul Schnabel Jack van der Leden
Documenten Schnabel, P. (1991) ‘Alles is in beginsel hier, maar wij zijn nergens’: een nationaal of een nationalistisch cultuurbeleid? In: Boekmancahier, jrg. 3, nr. 7, 75-78. Het gaat niet om de positie van Nederland in het internationale cultuurstelsel maar om het omgekeerde, de plaats van het internationale cultuurstelsel in Nederland. Het gaat om kwaliteit in plaats van competitie. Aldus Schnabel in een reactie op het artikel van A. de Swaan in Boekman cahier, jrg. 2, nr. 6, 328-343. Schnabel, P. (1993) Massakunst en elitecultuur: de politieke dimensie van kunst. In: Sociaal-democratie, kunst, politiek. Beschouwingen over een sociaal-democratisch kunst beleid, 63-70. Signatuur: 93-705 Lezing tijdens de conferentie Tussen elitekunst en massacultuur, georganiseerd door de Wiardi Beckmanstichting en de Boekman stichting. ‘Tussen elitekunst en massacultuur’ is een anachronis tische titel in een land waar het probleem eerder als spanning tussen massakunst en elitecultuur gezien moet worden. Een bewerking is opgenomen in deze Boekman. Schnabel, P. (1997) Over de hoge waarde van lage waarden. In: Boekmancahier, jrg. 9, nr. 31, 31-37. Schnabel roept beleidsmakers op beter te kijken naar het publiek en meer waarde te hechten aan de simpele genoegens die met de
beleving van kunst zijn verbonden. Bewerking van de tekst van een Balie-Boekmancollege over de uitgangspunten van het Neder landse kunst- en cultuurbeleid. Schnabel, P. (2000) Epiloog: vergelijken en verder kijken. In: Nederland en de anderen. Europese vergelijkingen uit het Sociaal en cultureel rapport 2000, met een epiloog van Paul Schnabel, 128-154. Signatuur: 01-050 Wat is de aard en de bedoeling van het onderling vergelijken van landen en verzorgingssystemen? Voor politici en beleidsmakers is het geen kwestie van meten en wegen, maar van wegen en kiezen. Schnabel, P. (2000) Kunst als zware industrie: het Guggenheim Museum Bilbao. In: Museumarchitectuur als spiegel van de samenleving, 81-104. Signatuur: 00-204 Het Guggenheim Museum Bilbao is een investering die de economie van deze uithoek van Spanje moet redden en deze tot een toeristische trekpleister moet doen uitgroeien. Een bewerking is opgenomen in deze Boekman. Schnabel, P. (2000) Schoonheid met andere ogen (architectuur en de gevel centraal). In: Over schoonheid: architec tuur, omgeving, landschap, 44-51. Signatuur: 01-163 Wie de gehechtheid aan een traditionele vormentaal afdoet als conservatief, verkijkt zich op de beperkte reikwijdte van het moderne. Fantasie en feestelijkheid zijn weer teruggekeerd in de architectuur. Een bewerking is opgenomen in deze Boekman.
Schnabel, P. (2000) Een sociale en culturele verkenning voor de lange termijn. In: Trends, dilemma’s en beleid. Essays over de ontwikkelingen op langere termijn, 11-27. In dit algemene essay ter inleiding op enkele beschouwingen van het Sociaal en Cultureel Planbureau over de beleidsvragen van de toekomst in een aantal sectoren van de samenleving, duidt Schnabel de dominante maatschappelijke ontwikkelingen in termen van vijf begrippen, de vijf i’s van Schnabel: individualisering, informalisering, intensivering, internationalisering en informatisering. Schnabel, P. (2002) Kunst, kenners en kijkers verzamelen. In: Rembrandtlezing 2001, 37-55. Signatuur: 02-705 Schnabel trad op als coreferent van SirTimothy Clifford, directeur van de National Galleries of Scotland, die op 20 november 2011 in het Rijksmuseum de tweede Rembrandt lezing verzorgde over openbaar kunstbezit. Vrije tijd neemt minder snel toe dan het aantal mogelijk heden om aan cultuur deel te nemen. Bovendien wedijvert cultuurparticipatie met andere vormen van vrijetijdsbesteding. In Het Financieele dagblad van 16 maart 2002 verscheen een bewerking van de lezing, getiteld ‘De lerares versus de automonteur’. Pommer, E., J.-J. Jonker en P. Schnabel (2003) Profijt van de overheid. De personele verdeling van gebonden overheidsuitgaven en -inkomsten in 1999. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 214 p. Via de sociale zekerheid en de
97
belastingen oefent de overheid invloed uit op de hoogte van inkomens. Het profijt van de over heid wordt in dit rapport als inkomen aan huishoudens toe gerekend, bijvoorbeeld in de vorm van voorzieningen op het gebied van cultuur zoals bibliotheken, musea, podiumkunsten of kunst zinnige vorming. Schnabel, P. (2003) De zin van tekstedities. 10 jaar Constantijn Huygens Instituut. In: De tekst bij u thuis. Over de zin van tekstedities, 4-25. Het werk van het Constantijn Huygens Instituut hoort tot het publieke belang van de vierde orde: behoud van het erfgoed, beschik baarheid voor verder onderzoek, bevestiging van nationale trots, verwerving van internationaal prestige. Aldus Schnabel in een lezing ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van het Constantijn Huygens Instituut van de KNAW, uitgesproken op 19 december 2002. Schnabel, P. (2004) Achter de cijfers : op zoek naar heftig leven. In: Alles wordt nieuw (stil maar, wacht maar), 4-5. Signatuur: 06-311 Mensen bezoeken het theater omdat ze zoeken naar een intensivering van hun beleving, of eigenlijk van het leven zelf. Verslag van het Congres Podiumkunsten 2004 te Apeldoorn. Schnabel, P. (2004) Het zestiende Sociaal en cultureel rapport kijkt zestien jaar vooruit. In: In het zicht van de toekomst. Sociaal en cultureel rapport 2004, 45-90. Schnabel refereert met zijn vijf i’s aan langlopende maatschappelijke
Dossier documenten
processen.Toelichting en toekomst visie. Schnabel, P. (2005) ‘Kunst, het is niet nuttig, niet noodzakelijk en nergens goed voor’. In: Verslag van het congres Kunst, cultuur & gemeenschapszin, 15-16. Een beladen woord vindt hij het: gemeenschapskunst. De Ameri kanen spreken van community art en dat klinkt volgens hem veel lichter. Paul Schnabel is van mening dat we het in ons land weer eens een beetje te zwaar aanzetten. Schnabel, P. (2005) Ruim baan voor de top. In: Boekman, jrg. 17, nr. 62, 18-19. De overheid is geen beoordelaar van kunst, maar moet de overheid de kunst wel zo afhankelijk maken van beoordelaars? Het Nederlandse kunstleven is overgeleverd aan bureaucraten en experts. Pleidooi voor meer ruimte voor de uitvoerders. Schnabel, P. (2005) Schieten op de canon: reactie op Susanne Janssen. In: Boekman, jrg. 17, nr. 65, 21-24. Volgens Susanne Janssen zijn sinds de jaren vijftig traditionele kunstopvattingen en culturele scheidslijnen geërodeerd. Cultuur deelnemers zijn steeds ongevoe liger voor het traditionele onder scheid tussen hoge en lage cultuur. Paul Schnabel vraagt zich af of het vroeger écht allemaal beter was. Veel hoogopgeleide jongeren van nu hebben weinig 'canon'cultuur van hun ouders meegekregen. Schnabel, P. (2006) Kunsteducatie beweegt: de geest uit de fles? In: Kunstconnected, nr. 6, 16-17. Tijdens een debattenreeks van het Walter Maas Huis en de Kunst
connectie, Kunsteducatie in beweging, verzorgde Schnabel een lezing over kunst als beleving en cultuur als middel om het vestigingsklimaat van een stad aantrekkelijker te maken. Schnabel, P. (voorz.) (2008) Visitatierapport Stichting Rijksmuseum voor Volkenkunde, Leiden. Amsterdam, 36 p. Verslag van de visitatie van het Museum Volkenkunde door de Visitatiecommissie Volkenkunde, onder voorzitterschap van Schnabel. Het rapport beschrijft de sterke en zwakke punten van de organisatie, werkwijze en programmering, en bevat aanbevelingen. Schnabel, P., R. Bijl en J. de Hart (2008) Betrekkelijke betrokkenheid: studies in sociale cohesie. Sociaal en cultureel rapport 2008. Den Haag: SCP, 423 p. Hoe is het met de sociale cohesie gesteld in Nederland? In vijftien hoofdstukken wordt aandacht besteed aan sociale cohesie in relatie tot onder andere onder werpen als familie, woonomgeving, verenigingen en kerken, politiek en onderwijs. Een afzonderlijk hoofd stuk is gewijd aan vrijetijds besteding, cultuurdeelname en mediagebruik. Schnabel, P. (2009) In de ban van het boek – het boek in de ban. In: KVB-symposium 'Wat de keten bindt'. Presentatie over de positie van het boek en het boekenvak in het snel veranderende medialandschap, tijdens het symposium over de keten van het boekenvak op 24 maart 2009 te Amsterdam.
98
Boekman 94
i-Cultuur
Schnabel, P. (2009) ‘…in het nu wat worden zal’. In: Cultuur en media in 2015, 66-75. Signatuur: 09-483 Aandacht voor de toenemende individualisering. Dankzij de techniek is het individueel luisteren naar muziek of het kijken naar film nu bijna overal en altijd mogelijk geworden. Schnabel verbindt informatisering, informalisering en individualisering.
maakt in het dagelijks leven van nu? Een bewerking is opgenomen in deze Boekman. Schnabel, P. (2010) Mecenaat voor de podiumkunsten. In: Kansen geven. Tien jaar VandenEnde Foundation 20012011, 15-22. Nederlanders zijn gulle gevers, al zijn kunst en cultuur minder populair als bestemming van giften dan kerken, gezondheidszorg of ontwikkelingshulp. Particulier mecenaat voor de podiumkunsten is langzaam maar zeker in opkomst. Dit kan een welkome impuls geven aan de verrijking en vernieuwing van het podiumkunstenaanbod in Nederland.
Idema een onafhankelijke, publieke zoektocht naar vernieuwing bieden. Van april tot juli 2011 kregen deskundigen en betrokken cultuur liefhebbers de kans hun beste ideeën te opperen voor een vitaal cultureel Nederland. Een van de initiatieven is afkomstig van Paul Schnabel. De kunst en cultuur staan zó centraal dat de dienst verlening en de feestelijkheid van het bezoek eronder lijden, aldus Schnabel. Hij pleit voor een klant vriendelijkheidsoffensief dat de ervaringen van het publiek met cultuurinstellingen zichtbaar maakt en inzet voor verbetering.
Schnabel, P. (2009) Het belang van gedeelde kennis. In: Boekman, jrg. 21, nr. 79, 74-78. Een canon maakt het leven gemakkelijker. Het bevrijdt de gebruiker van de last zelf een selectie te maken. Is de populariteit van de verschillende canons een probleem, of juist een zegen? Schnabel, P. (2009) Kunst voor wie? Kunst van wie? Overdenkingen bij het tonen van (openbaar) kunstbezit. In: Bulletin van de Vereniging Rembrandt, jrg. 19, nr. 1, 5-9. Het verhaal van het kunstwerk is ook het verhaal van de bezitter. Hoe hij het heeft verworven, hoe bijzonder het is, wie het ook aan de muur heeft gehad, wat kenners ervan vinden en wat het voor hem betekent. Een bewerking is opgenomen in deze Boekman. Schnabel, P. (2010) Cultureel erfgoed sociaal en politiek gezien. In: Neerlands hoop: erfgoed en politiek, 33-41. Cultureel erfgoed leeft meer dan ooit bij de bevolking. Wat kan het erfgoed betekenen voor de nieuwe Nederlanders? Gaat het bij erfgoed nu om het bewaren van wat uit het verleden de moeite waard is of om wat het verleden de moeite waard
Schnabel, P. (2011) A sense of space: the Dutch in their personal setting and in the public space. In: Het ontwerpen van de open bare ruimte in de stad: Erasmus prijs 2011. The design of urban public space: Erasmus Prize 2011, 13-19. Signatuur: 12-141 Analyse van de wijze waarop we in Nederland de openbare ruimte inrichten voor zowel private als publieke doeleinden en aandacht voor de verschuivingen tussen deze twee functies. Schnabel, P. (2011) Het klant-vriendelijkheidsoffensief. Laat bezoekers cultuur instellingen beoordelen op dienstverlening. In: Koers kunst. Ideeën voor een beter cultureel Nederland. www.koerskunst.nl De bezuinigingen dwingen de kunstsector tot het zoeken naar nieuwe oplossingen. Met het initiatief Koers kunst wil Johan
Schnabel, P. (2011) De maakbaarheid van de kunstenaar. In: De kracht van cultuur en media. Liber amicorum Judith van Kranendonk, 14. In de kunst zijn er te veel aanbieders en is er te weinig markt. De combi natie van steeds hogere standaar den en steeds minder geld voor kunst kan in de toekomst tot een scherpere selectie op kwaliteit van kunst en motivatie van kunstenaars leiden. Schnabel, P. (voorz.) (2011) Visitatierapport Rijksmuseum van Oudheden. 40 p. Verslag van de visitatie van het Rijksmuseum van Oudheden (RMO) door de Visitatiecommissie, onder voorzitterschap van Schnabel. Het rapport beschrijft de sterke en zwakke punten van de organisatie, werkwijze en programmering, en bevat aanbevelingen. Schnabel, P. (2011) Een zegen voor kunst en cultuur. In: Boekman, jrg. 23, nr. 86, 6-12. Naast de negatieve gevolgen van de
100
vergrijzing, zijn er ook positieve gevolgen te noemen. Kunst en cultuur kunnen de vergrijzing verzilveren, door te profiteren van de groeiende groep vaak kapitaal krachtige senioren met een zee aan vrije tijd. De ouderen hebben een groot vermogen en laten dat, of een deel ervan, na aan een goed doel. Minder dan 10 procent hiervan gaat naar kunst en cultuur. Dit artikel is ook verschenen in NRC Handels blad, 12 maart 2011, ‘Ook al komen ouderen het vaakst in het theater, de voorstelling is zelden voor hen bedoeld. In een tijd van vergrijzing is dat bijna verwijtbaar. Aanbieders van kunst zijn mannen – afnemers vrouwen’. Schnabel, P. (2012) Valt van cultuuroverdracht nog iets te verwachten? In: Boekman, jrg. 24, nr. 92, 6-14. Iets is niet veel. Bescheidenheid is echter niet het eerste wat opvalt als je kijkt naar de geschiedenis van het beleid dat zich ‘cultuuroverdracht’ ten doel stelde. De doelstellingen waren verheven en de verwach tingen hoog.Teleurstelling kon dan ook niet uitblijven. Vandaar de wat berustende vraag: mag er nog iets van cultuuroverdracht verwacht worden?
Boekman 94
Interviews Koopman, B. (2001) Druk, druk, druk: directeur Schnabel van Sociaal en Cultureel Planbureau over Nederlanders en bezoek aan culturele instellingen. In: Het Financieele dagblad, 17 november. Signatuur: M02-092 Verslag van een gesprek met Paul Schnabel over cultuurparticipatie. Het wordt onder andere duidelijk dat Nederlanders ongeveer 1 procent van hun vrije tijd besteden aan het bezoeken van culturele instellingen. Wilt, K. de en J. Verschoor (2003) Passie voor kunst. 31 interviews met prominente kunst liefhebbers. Wormer: Inmerc, 191 p. Signatuur: 05-191 Wat drijft mensen in hun passie voor kunst? Interviews met 31 kunstliefhebbers, afkomstig uit het bedrijfsleven, de politiek, de kunst, de wetenschap en het bestuur, over de invloed van kunst op hun leven. Onder hen Paul Schnabel. Haterd, J. van de (2008) Niemand speelt graag voor een lege zaal. In: Matching, jrg. 3, nr. 1, 3-4. Interview met Paul Schnabel over de betekenis van kunst en cultuur voor samenleving en economie. Cerutti, S. (2011) ‘De amateurkunst is informeel georganiseerd maar zeker niet vrijblijvend’. In: Kunst Kraak, jrg. 3, nr. 15, 20-23. Interview met Paul Schnabel naar aanleiding van het SCP-onderzoek in 2010 naar amateurkunsten in Nederland, over vergrijzing,
i-Cultuur
digitalisering, verstedelijking en amateurkunst. Aalberts, K. (2012) ‘Hoeveel kunst moet een museum hebben?’: interview Paul Schnabel over museumbeheer. In: de Volkskrant, 15 november. Soms is er een fysieke noodzaak voor een museum om stukken af te stoten. Musea mogen dan ook ontzamelen, aldus Schnabel. Hij reageert op het plan van het stads bestuur van Rotterdam om het de Rotterdamse musea makkelijker te maken kunstwerken te verkopen. Ayar, B. (2012) ‘Cultuurparticipatie neemt toe, hogere cultuur blijft zaak van kleine groep’: invloed op cultuurparticipatie – en de effecten. In: Kunstgebouw magazine, nr. 3, 4-7. Nederland scoort in vergelijking met andere Europese landen goed in cultuurparticipatie. Dat blijkt uit cijfers van het SCP. Toch zal deel name aan vooral ‘hoge cultuur’ altijd een zaak van een kleine groep blijven, volgens Schnabel. Dat neemt niet weg dat overheden, onderwijs, kunstinstellingen én ouders invloed hebben op cultuur participatie. En: de deelname aan kunst met een kleine k neemt toe. Koelewijn, R. (2013) ‘Ik ben te fel, te kleurig’. In: NRC Handelsblad, 5 januari. Interview met Paul Schnabel, onder andere over informalisering van de samenleving.