VUmc-compas toetsing
Toets
CAT B1.1.4 0708 / Cursusafhankelijke toets
Cursus
B1.1.4 Ziektegedrag
Cursuscoördinator
dr. M. Klein/ Mw. dr. E.H. Collette
Toetscode
CATB114T/24-12-2007
Studiejaar/ fase
eerste jaar/ Bachelor
Gelegenheid
1e (T)
Toetsdatum
24 december 2007
Tijd
09.30 - 12.00 uur
Toetsduur
2 ½ uur
Plaats
de TenT-hal (op het terrein van de VU)
Aantal en type vragen
50 vierkeuzevragen / een antwoord is correct
Aantal versies
1
Druk
Eenzijdig bedrukt
Aantal pagina’s toets
9 inclusief dit voorblad
Toegestane hulpmiddelen
geen
Inleveren na afloop
antwoordformulier met naam en studentnummer
De toetsopgaven
na afloop mee te nemen
Antwoordsleutel
na afloop op Blackboard
Attentie:
• Mobiele telefoons uit en van tafel • Tijdens het eerste uur en het laatste half uur géén toiletbezoek • Fraude wordt bestraft Succes met het tentamen !
cucovs. CAT B114 0708 Ziektegedrag
Pagina 1 van 10
1
Een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken die geen medicamenteuze behandeling behoeft, gediagnosticeerd bij een patiënt met een chronisch ziekte, wordt bij uitstek behandeld door a. een klinisch psycholoog b. een medisch psycholoog c. een medisch maatschappelijk werkende d. een psychiater.
b
2
Het gegeven dat een individu tijdens een rijexamen, de opgelopen spierpijn als gevolg van een ongebruikelijk tennispartijtje de dag er voor, nauwelijks of niet zal voelen, valt te verklaren vanuit het verschijnsel a. response repression b. response competition c. cue repression d. cue competition.
d
3
Habituatie is een mogelijk verklaring voor a. intra-individuele verschillen in reactie op herhaalde aanbieding van een stimulus van lage intensiteit b. intra-individuele verschillen in reactie op herhaalde aanbieding van een stimulus van hoge intensiteit c. inter-individuele verschillen in reactie op herhaalde aanbieding van een stimulus van lage intensiteit d. inter-individuele verschillen in reactie op herhaalde aanbieding van een stimulus van hoge intensiteit.
a
4
Representaties bij het cognitief proces, zoals gedefinieerd binnen het "zelfregulatiemodel" betreffen ideeën van een patiënt over de aard van a. de kenmerken van de ziekte b. de emotionele gevolgen van de ziekte c. de sociale gevolgen van de ziekte d. de maatschappelijke gevolgen van de ziekte.
a
5
De vorm van leren waarbij een koppeling tussen een nieuwe stimulus en een bestaand gedragspatroon tot stand komt, noemt men a. associatieve conditionering b. sociale conditionering c. klassieke conditionering d. operante conditionering.
c
cucovs. CAT B114 0708 Ziektegedrag
Pagina 2 van 10
6
c Een 30-jarige man, met in zijn jeugd een aantal nogal pijnlijke behandelingen bij de tandarts, is sinds hij niet meer bij zijn ouders woont, niet meer bij de tandarts geweest. Dit is nogal ongewoon in het gezin van herkomst, waar een halfjaarlijks bezoek aan de tandarts de norm is. Welke combinatie van leerprincipes verklaart het gedrag van de man? a. operante conditionering en sociaal leren b. klassieke conditionering en sociaal leren c. klassieke en operante conditionering d. klassieke en operante conditionering en ook sociaal leren.
7
"Catastroferen" komt meest vaak voor bij patiënten met a. cardiale klachten b. gastro-intestinale klachten c. neuro-cognitieve klachten d. functionele klachten.
d
8
Meest kenmerkend voor mensen met alexithymie is een a. aanhoudend vlakke grondstemming b. beperkt inlevingsvermogen in de ander c. weinig uitgesproken en gering emotioneel bewustzijn d. uitgesproken sensitief emotioneel bewustzijn.
c
9
Een samenspel tussen een fysiologische reactie, een cognitieve evaluatie en een gedragselement is kenmerkend voor a. lichamelijke sensaties b. uitsluitend emoties c. uitsluitend lichamelijke sensaties en emoties d. lichamelijke sensaties en emoties, doch dit geldt uitsluitend bij intense uitlokkende stimuli.
c
10
De beheersbaarheid van een bepaalde situatie wordt mede bepaald door de mate waarin deze situatie door het individu als stressvol wordt ervaren. In essentie gaat het hier a. meer om de objectieve beheersbaarheid van de situatie b. meer om de door het individu subjectief ervaren beheersbaarheid van de situatie c. meer om een evenwichtige verhouding tussen de daadwerkelijke en de door het individu ervaren beheersbaarheid d. met name om de voorspelbaarheid van het vervolg.
c
11
Binnen het stress-coping-model spreekt men van primaire en secundaire inschatting in geval zich een mogelijk stressvolle situatie voordoet. De secundaire inschatting a. betreft een inschatting van de secundaire gevolgen van de situatie b. verwijst naar een heroverweging van de primaire inschatting in verloop van de tijd c. verwijst naar de inschatting van de eigen mogelijkheden om de situatie het hoofd te bieden d. is ondergeschikt aan de primaire inschatting.
c
cucovs. CAT B114 0708 Ziektegedrag
Pagina 3 van 10
12
Probleemgerichte coping a. is in essentie verschillend van emotiegerichte coping b. kan samenvallen met emotiegerichte coping c. is in de regel meer functioneel dan emotiegerichte coping d. is in de regel minder functioneel dan emotiegerichte coping.
13
Volgens het “Health Action Process Approach (HAPA)” model (Schwarzer, 1999, 2001) zijn d er twee fasen te onderscheiden in het proces van gedragsverandering. Dit onderscheid is relevant omdat de twee fasen een verschillende aanpak vragen. Bijvoorbeeld bij iemand die wil stoppen met roken. Als Bij Jan, die een eerdere stoppoging deed maar weer is gaan roken, zou de aanpak zich vooral moeten richten op a. het benoemen van de gezondheidsrisico’s die roken met zich mee brengt b. het benadrukken van de positieve gevolgen van het stoppen met roken c. het organiseren van lotgenootcontacten d. aanleren van strategieën ter preventie van terugval.
14
Bij neuropathische pijn is de behandeling van eerste keuze a. NSAID’s en paracetamol b. morfine c. anti-epileptica en antidepressiva d. geen van deze middelen.
c
15
Fantoompijn is een vorm van a. nociceptieve pijn b. neuropathische pijn c. pijn van psychologische oorsprong d. geen van bovengenoemde soorten pijn.
b
16
Naast het voorgeschreven gebruik kunnen opioïden ook gebruikt worden bij de behandeling b van a. sedatie b. benauwdheid c. mictieklachten d. geen van alle.
17
Met de term “syndroom” bedoelt men a. de oorzaak van een ziekte b. het meest kenmerkende symptoom van een ziekte c. een samenhangend geheel van klachten en symptomen d. het samenhangend geheel van symptomen en hun oorzaken.
cucovs. CAT B114 0708 Ziektegedrag
b
c
Pagina 4 van 10
18
Men spreekt van een psychische stoornis als er sprake is van een psychische aandoening a. met een of meer duidelijke oorzaken b. die gepaard gaat met lijden en/of sociaal disfunctioneren c. waarvoor iemand hulp zoekt d. die berust op een aandoening van de hersenen.
19
De lifetime prevalentie van psychiatrische stoornissen in de bevolking ligt in de buurt van de d a. 5% b. 15% c. 25% d. 40%.
20
De bedoeling van een populatie-interventie is om a. alle stoornissen te genezen b. de verdeling van symptomen te verschuiven, waardoor er tegelijkertijd minder stoornissen voorkomen c. de drempel voor het optreden van stoornissen te verlagen d. te zorgen dat er meer mensen met stoornissen ook daadwerkelijk in zorg komen.
b
21
Er bestaan verschillende soorten risico-factoren voor psychiatrische ziekte. Welke onderstaande bewering is waar? a. predisponerende factoren leiden bij vrijwel iedereen tot ziekte b. genetische aanleg is in veel gevallen een voldoende oorzaak voor psychopathologie c. temperament en persoonlijkheid zijn een goede voorbeelden van luxerende factoren d. een interpersoonlijk verlies is een goed voorbeeld van een luxerende factor.
d
22
Welke uitspraak over de frequentie van zorggebruik in Nederland is juist? a. het gemiddeld aantal huisartscontacten per jaar per persoon in de bevolking is ongeveer 8 b. mensen met een hogere opleiding komen even vaak bij de huisarts als mensen met een lagere opleiding c. in een willekeurig jaar ziet de huisarts ongeveer de helft van de populatie geen enkele keer d. 15% van de dagelijkse huisartscontacten wordt naar de specialist verwezen.
b
23
Intramurale zorg a. heeft alleen betrekking op ambulante zorg b. wordt alleen binnen de muren van een verblijfsvoorziening gegeven c. is zorg die alleen poliklinisch wordt gegeven d. wordt alleen door huisartsen verleend.
b
cucovs. CAT B114 0708 Ziektegedrag
b
Pagina 5 van 10
24
Disciplines die NIET behoren tot de eerste lijn zijn a. verloskundigen b. apothekers c. fysiotherapeuten d. mantelzorgers.
d
25
Een categoraal ziekenhuis wordt gekenmerkt doordat het a. is toegesneden op één functie b. meerdere patiëntcategorieën omvat c. slechts betrekking heeft op één medisch werkzaam discipline d. direct toegankelijk is zonder verwijzing van de huisarts.
a
26
Welke uitspraak over kenmerken van verpleeghuiszorg is juist? a. het is alleen bestemd voor ouderen boven de 65 jaar b. de helft van de opgenomen patiënten is vrouw c. de gemiddelde verblijfsduur in verpleeghuizen is 3 jaar d. het is alleen gericht op psychosomatische patiënten.
c
27
Welk van de volgende activiteiten is géén primaire preventie a. fluoridering van drinkwater b. uitstrijkjes van de baarmoederhals c. de verplichting tot het dragen van een autogordel d. HPV vaccinatie.
b
28
Een voorbeeld van een preventieve collectieve preventie is a. foliumzuuradvies geven aan een vrouw bij wie een spiraaltje wordt verwijderd b. een reiziger naar een tropisch land inenten tegen gele koorts c. het Rijksvaccinatieprogramma d. leefstijladviezen door een huisarts aan een patiënt met beginnend overgewicht.
c
29
De criteria van Wilson en Jungner zijn een lijst van criteria waaraan bevolkingsonderzoek wordt getoetst om a. te evalueren of het kosteneffectief is b. te kijken of het wettelijk toelaatbaar is c. de totaalbalans van voor- en nadelen op te maken d. de aanvaardbaarheid en haalbaarheid te beoordelen.
c
30
Bij een groep ouderen wordt met een screening test naar darmkanker gezocht. Onder 100.000 ouderen ontstaan in een bepaalde periode 1000 nieuwe gevallen van darmkanker, waarvan er 600 met de test worden opgespoord. Daarnaast is de testuitslag afwijkend bij 1200 mensen die uiteindelijk geen darmkanker blijken te hebben. Wat is de sensitiviteit van de screening test? a. 0,006% b. 60% c. 33% d. 99%.
b
cucovs. CAT B114 0708 Ziektegedrag
Pagina 6 van 10
31
Volgens de minimale interventiestrategie biedt de huisarts een patiënt slechts een stoppenmet-roken gids aan, en laat verdere stappen achterwege, wanneer de patiënt zich bevindt in de a. precontemplatiefase b. preparatiefase c. actiefase d. fase van gedragsbehoud.
a
32
Karen is gestopt met roken, maar heeft veel moeite “nee” te zeggen wanneer zij met vrienden in een café is of na de maaltijd nog een sigaretje aangeboden krijgt. Bij welke determinant van gezond gedrag hoort deze moeite? a. attitude b. ervaren controle c. intentie d. persoonlijke norm.
b
33
Aan samenvattingen in een gesprek met de patiënt worden eisen gesteld. Behalve uitnodigend en specifiek moeten samenvattingen ook a. zakelijk zijn en geen gevoelsaspecten bevatten b. zoveel mogelijk de woorden van de patiënt bevatten c. in één lopende zin geformuleerd worden d. kort zijn.
d
34
De patiënt zegt bij de balie tegen de assistente: "ik heb al zolang gewacht en nu wordt de afspraak weer verzet, dit pik ik niet". De assistente reageert op haar vraag met een adequate gevoelsreflectie, namelijk a. u wilt het liefst een klacht indienen? b. ik kan me voorstellen dat u dat niet leuk vindt c. u maakt zich er boos over d. ik bemerk een beetje irritatie bij u, klopt dat?
c
35
Een arts-patiënt gesprek kenmerkt zich onder andere door een gestructureerd verloop. Welke van de onderstaande gespreksvaardigheden zijn allemaal bij het structureren behulpzaam? a. onderbreken, parafraseren en exploreren b. exploreren, samenvatten en hardop denken c. agenderen, interpreteren en samenvatten d. agenderen, hardop denken en samenvatten.
d
36
De 5-jaars overleving (% patiënten dat na 5 jaar nog leeft) bedraagt bij melanoom ca. a. 20% b. 60% c. 80% d. 100%
c
cucovs. CAT B114 0708 Ziektegedrag
Pagina 7 van 10
37
Een 45-jarige vrouw consulteert de huisarts gemiddeld 15 keer per jaar sinds ongeveer 2 jaar met vage klachten. Soms heeft ze ondraaglijke buikpijn, dan weer ernstige moeheid, daarbij is zij ook erg gespannen. Nader onderzoek heeft nooit een lichamelijk afwijking aan het licht gebracht. Welke diagnose past het beste bij dit beeld? a. somatisatiestoornis b. conversiestoornis c. hypochondrie d. syndroom van Münchhausen
a
38
Welk advies aan een overspannen werknemer is volgens moderne inzichten het beste? a. niet ziek melden b. zo lang thuis blijven tot alle klachten verdwenen zijn c. enkele weken thuis en bij voorkeur binnen 6 weken weer aan het werk d. zo spoedig mogelijk veranderen van baan.
c
39
Welk van onderstaande symptomen bij een moedervlek is een waarschuwingsteken voor een melanoom? a. haargroei b. scherp afgrensbare contour c. geelbruine kleur d. zweervorming.
d
40
Welke van de volgende beweringen ten aanzien van overspanning is juist? a. 65% van de overspannen patiënten consulteert hiervoor de huisarts b. een van de vijf patiënten met de diagnose overspanning heeft kenmerken van een depressie of angst-stoornis c. de meeste huisartsen raden in de praktijk de patiënt aan om hun problemen actief aan te pakken d. samenwerking tussen huisartsen en bedrijfsartsen vindt plaats bij de meeste overspannen patiënten.
b
41
In het moderne concept van overspanning (zoals in de landelijke eerstelijns samenwerkingsafspraak) wordt de nadruk gelegd op a. stressfactoren in de werksituatie b. de totale draaglast in het leven van de patiënt c. ernst en duur van de spanningsklachten d. het falen van de coping.
d
42
Bij het herstel van een overspannen patiënt worden drie fasen onderscheiden, welk advies is kenmerkend voor de tweede fase? a. voldoende rust nemen, proberen overspannenheid te accepteren b. situatie analyseren en proberen oplossingen te formuleren c. reïntegreren in de werksituatie d. proberen te richten op andere activiteiten zoals sport.
b
cucovs. CAT B114 0708 Ziektegedrag
Pagina 8 van 10
43
Welke volgende factor of factoren geldt of gelden als "yellow flag" bij chronische lage rugpijn? a. uitval van de voetheffers langer dan een jaar bestaande klachten b. langer dan een jaar bestaande klachten c. de overtuiging dat bewegen de klachten erger maakt d. opvallend goede opvang in de thuissituatie.
c
44
Geef aan welke uitspraak juist is. Normen zijn a. een perspectief op zichzelf b. in principe haalbaar c. positief d. juridisch.
b
45
Geef aan welke uitspraak juist is. Waarden zijn a. autonome afspraken b. een uitwendig gebod c. een heteronome oriëntatie d. politiek.
c
46
Bij een moreel gezichtspunt hoort niet: a. universaliseerbaarheid b. prescriptiviteit c. invoelbaarheid d. distantie van het eigenbelang.
c
47
Normatieve ethiek a. sanctioneert een praktijk b. beoordeelt een praktijk c. beschrijft een praktijk d. verandert een praktijk.
b
48
Teleologische ethische theorieën kijken vooral naar a. de intentie van een handeling b. de achterliggende deugd van een handeling c. het intrinsiek goede van een handeling d. het doel van een handeling.
d
49
Een arts van de Hippocratische traditie zal vooral de nadruk leggen op a. de autonomie van de patiënt b. de rechtvaardigheid van het handelen c. weldoen d. de verhoudingen tussen artsen onderling.
c
cucovs. CAT B114 0708 Ziektegedrag
Pagina 9 van 10
50
Een zwangere vrouw eist dat zij een keizerssnede krijgt. Daar zijn echter geen medische gronden voor. Als dit nu zonder verdere discussie wordt ingewilligd op grond van respect voor autonomie van de patiënt dan is er sprake van a. waarde-georiënteerde ethiek b. toegepaste ethiek c. interpreterende ethiek d. meta ethiek.
cucovs. CAT B114 0708 Ziektegedrag
b
Pagina 10 van 10