Convenant Samenwerking bij brandonderzoek in Nederland
Convenant Samenwerking bij brandonderzoek in Nederland 12 oktober 2015
Vertrouwelijk
1
Alleen voor intern gebruik
Convenant Samenwerking bij brandonderzoek in Nederland
Inhoudsopgave 1
Inleiding
3
2
Classificaties branden
3
3
Doel samenwerking brandonderzoek
4
4
Rollen en verantwoordelijkheden betrokken organisaties
6
5
Gezamenlijke werkafspraken
8
6
Media
9
7
Leren en ontwikkeling
10
8
Kernteam Brandonderzoek
10
9
Ondertekening
11
Bijlage
12
2
Convenant Samenwerking bij brandonderzoek in Nederland
1
Inleiding
1.1 De bij brandonderzoek betrokken organisaties willen de samenwerking bij brandonderzoek bevorderen en waarborgen. Dit convenant biedt daarvoor de basis. Opdracht tot brandonderzoek kan worden gegeven door politie, brandweer, Openbaar Ministerie en verzekeraars. Het convenant Samenwerking bij brandonderzoek in Nederland wordt daarom ondertekend door de volgende organisaties: Nationale Politie, Brandweer Nederland, Openbaar Ministerie en het Verbond van Verzekeraars. De particuliere brandonderzoekers verenigd in het Nederlands Instituut Van Register Experts (NIVRE) en de Branchevereniging Particuliere Onderzoeksbureaus (BPOB) staan positief tegenover dit convenant en werkten mee aan de totstandkoming.
1.2 Dit convenant laat de geldende wettelijke kaders* die betrekking hebben op brandonderzoek en de onderlinge gegevensuitwisseling onverlet. Dit geldt onder andere voor de bevoegdheden van andere onderzoeksinstanties zoals de Onderzoeksraad voor Veiligheid. In verband met de leesbaarheid is dit niet steeds vermeld.
1.3 Brandonderzoek is het geheel van technisch en tactisch onderzoek naar het ontstaansgebied, de oorzaak (toedracht) en het verloop van een brand, de werking van de brandpreventieve voorzieningen en de technische staat van het gebouw of object.
1.4 Brandonderzoek vergroot het inzicht in het ontstaan en de ontwikkeling van brand en levert daarmee een bijdrage aan de veiligheid van de samenleving. Het vergroot de mogelijkheden tot handhaving en verbetering van wet- en regelgeving, het beperken van schadelast, het detecteren van veroorzakers van brand en het verhogen van de kwaliteit van preventieadviezen en voorlichting. Daarnaast draagt het voor verzekeraars bij aan het kunnen toezien op de naleving van de polisvoorwaarden en het bestrijden van verzekeringsfraude. Voor risicodeskundigen van brandweer en verzekeraars is brandonderzoek van belang om te leren van brandoorzaken en brandverloop.
1.5 Efficiënt brandonderzoek vereist een gezamenlijke aanpak. De ondertekenaars willen deze samenwerking gestalte geven door het vastleggen van regels voor het uitvoeren van gezamenlijk brandonderzoek en het bevorderen van de uitwisseling van kennis en informatie. Ter ondersteuning hiervan worden in deze overeenkomst de verantwoordelijkheden en minimumnormen geformuleerd, die bijdragen aan een effectieve en efficiënte samenwerking.
2
Classificaties branden
2.1 Het uitgangspunt is dat elke brand, binnen elke redelijkheid en verantwoordelijkheid, wordt onderzocht op oorzaak, ontwikkeling, gedrag en andere factoren die hebben bijgedragen aan de betreffende brand. Het onderzoek dient hierbij, incident afhankelijk, op proportionele wijze te worden uitgevoerd. In beginsel is hierbij de informatie die bij aanvang van het onderzoek ter beschikking is, bepalend.
2.2 Elke brand is uniek in termen van locatie en atmosferische- en materiële omstandigheden. Het is derhalve waarschijnlijk dat de oorzaak in combinatie met de algehele complexiteit bij aanvang van het onderzoek niet direct duidelijk is. Omdat dit erkend wordt is er een classificatiesysteem om branden in te delen. Dit systeem streeft er naar om samenwerking te stimuleren, verantwoordelijkheden te borgen en de juiste bevoegdheden te handhaven. Tevens is voorzien in het feit dat in geval van voortschrijdend
3
Convenant Samenwerking bij brandonderzoek in Nederland
inzicht, er op verantwoorde wijze geschakeld kan worden tussen de classificaties met behoud van kwaliteit van het gevraagde onderzoek. * Zie bijlage
2.2.1 Type 1 branden Dit type brand betreft alle branden, die door alle partijen onderzocht kunnen en mogen worden. Hierbij moet worden gedacht aan niet complexe onderzoeken. Opgemerkt dient te worden dat ‘niet complex’ hier gekoppeld is aan de oorzaak vraag en niet aan de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd. Bij dergelijke onderzoeken kunnen de partijen onafhankelijk optreden en op eigen titel opereren, dan wel in samenstelling onderzoek verrichten met inachtneming van de in de bijlage bij dit convenant vastgelegde werkafspraken.
2.2.2 Type 2 branden Dit type brand betreft alle branden waarnaar het onderzoek aan de politie is voorbehouden. Afhankelijk van de aanvangsinformatie kan echter worden gekozen om het onderzoek in samenstelling plaats te laten vinden. Vanwege de omstandigheden ligt de regie echter bij de politie. Hierbij moet gedacht worden aan branden/ontploffingen waarbij er, reeds bij aanvang van het onderzoek of in de loop van het onderzoek, een verdenking is van enig strafbaar feit. Primair zijn onderzoeken naar type 2 branden het terrein van politie. De onderzoeken worden derhalve ten minste onder de coördinatie van de politie en/of onder leiding van het Openbaar Ministerie uitgevoerd. Bij een gecombineerd onderzoek ligt de coördinatie bij de afdeling Forensische Opsporing (FO) van de politie, die ter plaatse wordt vertegenwoordigd door (afhankelijk van de omvang van het incident) een forensisch coördinator (FOCO), een coördinator Plaats Delict (CPDU) of senior onderzoeker. Zij kunnen zich, binnen de daarvoor geldende regelgeving, laten bijstaan door anderen dan ambtenaren van politie. Indien er sprake is van een vermeend misdrijf wordt de onderzoeksstrategie bepaald door de coördinator van FO zoals hierboven omschreven.
2.3 In navolging van de artikelen 2.2.1. en 2.2.2. kunnen de brandweer en/of de particuliere onderzoekers, branden onderzoeken die niet direct aanwijsbaar als type 2 brand kunnen worden aangemerkt. Zodra tijdens het onderzoek door de brandweer en/of de particuliere onderzoekers feiten of omstandigheden blijken waardoor de brand toch type 2 wordt, dient contact gezocht te worden met de politie. In de bij dit convenant behorende werkafspraken wordt nader uitgewerkt hoe te handelen bij onderzoeken die bij aanvang niet duidelijk te definiëren zijn. In deze werkafspraken wordt omschreven hoe een onderzoek naar een brand (ongeacht of het type 1 of 2 is) opgestart dient te worden, wordt vastgelegd dat beslismomenten herleidbaar dienen te zijn en worden werkafspraken gemaakt over de vastlegging van de Plaats Delict (PD)/Plaats Incident (PI)
3
Doel samenwerking brandonderzoek
3.1 Door samen te werken wordt gestreefd naar versterking van de taak brandonderzoek en de kwaliteit en effectiviteit daarvan. Daarbij wordt in eerste instantie uitgegaan van versterking door kennisdeling en scholing, uitwisselen van gegevens, sporenmateriaal en expertiseoverleg.
4
Convenant Samenwerking bij brandonderzoek in Nederland
3.2 De beoogde wederzijdse verstrekking van gegevens over oorzaak en verloop van brand omvat: de bevindingen van de forensische opsporing en forensisch onderzoekers; de bevindingen van de brandweer; de bevindingen van particuliere brandonderzoekers en de door hen ingeschakelde personen; informatie van andere partijen die relevant is voor de betreffende casus.
3.3 De ondertekenaars verwachten hiermee het aantal branden alsmede het aantal slachtoffers en de omvang van de materiële en immateriële schade van brand te verkleinen. Ook zal door effectief brandonderzoek het inzicht in de oorzaken en de veroorzakers van brand worden vergroot. Hiermee past dit initiatief binnen de activiteiten die door de Minister van Veiligheid en Justitie zijn ontplooid in het kader van brandveiligheid (brief van de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer van 22 juli 2013, Tweede Kamer 2012-2013, 26 956 nr. 168).
3.4 In overeenstemming met dit convenant, zijn de doelen gezamenlijk. Namelijk door middel van onderzoek verkrijgen van informatie waardoor wordt bijgedragen aan: Het terugdringen van het aantal branden in algemene zin. Het terugdringen van het aantal branden met fatale afloop. Het opsporen van strafbare feiten. Het detecteren van onveilige materialen en/of (bouw)methoden die brand kunnen veroorzaken of de ontwikkeling van een brand nadelig kunnen beïnvloeden. Het faciliteren van de ontwikkeling van effectieve preventiestrategieën om het aantal branden, gerelateerd aan veel voorkomende criminaliteit, terug te dringen. Het beschermen van milieu en maatschappelijke omgeving.
3.5 Bijkomende effecten van het doen van gezamenlijk brandonderzoek zijn: Het terugdringen van onderzoekskosten. Efficiëntere inzet van expertise. Delen van kennis en ervaring. Snellere en kwalitatief betere afhandeling voor slachtoffers en/of nabestaanden. Betere borging van verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Eenduidige en betere verslaglegging. Snellere herkenning van een strafbaar feit. Eerdere aanvang van het opsporingsonderzoek, indien nodig, waardoor sporen beter geconserveerd worden. Kritische succesfactoren zijn: Het juridische kader m.b.t. het uitwisselen van gegevens. Hierbij kan binnen de samenwerking een zogenaamd eenrichtingsgevoel ontstaan. Haalbaarheid van het stellen van eisen aan onderzoekers in algehele zin (opleidingseisen, betrouwbaarheidsonderzoek, geheimhoudingsplicht et cetera). Cultuuromslag voor alle betrokken partijen waar het gaat om denken, delen en borgen van informatie en het veilig stellen van sporen en bewijsmateriaal tijdens incidentbestrijding.
5
Convenant Samenwerking bij brandonderzoek in Nederland
4
Rollen en verantwoordelijkheden betrokken organisaties
4.1 Nationale Politie Volgens de Nederlandse Wet heeft de politie de verplichting om onderzoek te doen naar de omstandigheden van de brand bij verdenking van een strafbaar feit. Wettelijk kader Met inachtneming van artikel 3 van de Politiewet, alsmede artikel 141/142 van het Wetboek van Strafvordering, dient men te streven naar: Het detecteren en voorkomen van criminele activiteiten. Het handhaven van de orde. Het beschermen van leven en goederen. Het nemen van maatregelen, binnen de daartoe gegeven bevoegdheden, teneinde een rapport te kunnen leveren aan de Officier Van Justitie (OVJ) om, indien nodig, tot een vruchtbare vervolging over te kunnen gaan. Het borgen van kennis en kunde, teneinde binnen de rechtsgang juridisch correct bewijs te kunnen leveren. Het identificeren van slachtoffers. Alle type 2 branden vallen onder regie van de politie (zie beschrijving 2.2.2). Hierbij dient de politie de regels van PD-management in acht te nemen. Bij calamiteiten PD's of TGO waardige zaken dient zo spoedig mogelijk een CPDU/FOCO/PL of Leider Plaats Delict (LPD) te worden aangewezen en ter plaatse te komen. De politie heeft gedurende de brandbestrijding tot taak: Het beveiligen van de buitenste ring (afzetting) teneinde de brandweer en andere hulpdiensten hun werk naar behoren kunnen uitvoeren. Het overleggen met de Officier Van Dienst - Politie (OVD-P) met FO over de mogelijke typering van de brand. Het organiseren van de benodigde en wenselijke politiefaciliteiten. Het overleggen met de brandweer aangaande beheersing PI en gezondheidsrisico's (COPI). Het uitvoeren van PD-management. Het vergaren van informatie aangaande brand (in kaart brengen omgeving, horen van getuigen en/of opsporen van verdachten).
4.2 Brandweer Nederland De veiligheidsregio waarvan de brandweer deel uitmaakt heeft op grond van artikel 3 van de Wet veiligheidsregio’s als taak het voorkomen, beperken en bestrijden van brand en het beperken en bestrijden van gevaar voor mens en dier bij ongevallen anders dan bij brand. Daarnaast heeft zij een adviestaak aan andere overheden en organisaties op het gebied van brandpreventie en brandbestrijding. Hiertoe verricht zij onderzoek naar branden met als doel om hiervan te leren. Tijdens het brandonderzoek wordt niet alleen gekeken naar de oorzaak en het verloop van een brand maar worden ook de schakels van de veiligheidsketen beschouwd teneinde meer gegevens te verzamelen over de gevolgen van brand, menselijk gedrag bij brand, het effect van (brand)preventieve voorzieningen, materiaalgedrag en het eigen operationele optreden. Brandbestrijding De brandweer heeft op de PI de leiding gedurende fase van de brandbestrijding. Naast het uitvoeren van de kerntaken zoals redding, bron- en emissiebestrijding en ontsmetting worden hierbij ook de uitgangspunten van PD-management zo veel als mogelijk in acht genomen. Nadat de situatie op de Plaats Incident (PI) is gestabiliseerd kan de PI worden overgedragen aan de politie of andere (onderzoekende) partijen. Dit dient in een zo vroeg mogelijk stadium te gebeuren.
6
Convenant Samenwerking bij brandonderzoek in Nederland
In dit kader beschikt de brandweer over specifieke uitrusting en middelen tot het betreden van brandlocaties, omgevingen met schadelijke of gevaarlijke stoffen, het verplaatsen van slachtoffers en het uitvoeren van een risico-inventarisatie. Het is deze kennis en kunde, gecombineerd met de daarbij behorende uitrusting en materialen, die de keten van brandonderzoek kan versterken. Buiten het redden van levens, het bestrijden van de brand en het beperken van de schade dan wel gevolgschade, dienen de volgende aspecten te worden gewaarborgd:
Het zo veel mogelijk in tact houden van de Plaats Incident gedurende de bestrijding. Het organiseren van overleg met politie (OVD-P) / forensische opsporing over het typeren van de brand. Het zo spoedig mogelijk betrokken zijn van brandonderzoekers van de brandweer en de particuliere sector, die ter plaatse een eerste schouw kunnen uitvoeren en indien noodzakelijk een juiste overdracht kunnen verzorgen aan politie of de verzekeraar met het oog op het preservering / in stand houden van eventuele sporen of bewijs. Het vergaren van informatie waaronder het in kaart brengen van brandhaarden gedurende de bestrijding, voor latere informatieoverdracht. Het managen en controleren van bovengenoemde werkzaamheden in de binnenring gedurende de incidentbestrijding. Het opmaken en overdragen van een incidentrapport (inzetverslag) of een brandonderzoeksrapport.
4.3 Openbaar Ministerie Het Openbaar Ministerie is belast met de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Daarbij werkt het Openbaar Ministerie nauw samen met de politie en andere opsporingsdiensten. Wordt er een strafbaar feit gepleegd dan leidt de officier van justitie het opsporingsonderzoek dat de politie vervolgens verricht om de toedracht te achterhalen en de verdachten op te sporen. Wordt er een verdachte gevonden dan beslist het Openbaar Ministerie of deze al dan niet vervolgd gaat worden. Dat kan betekenen dat de verdachte een geldboete of taakstraf krijgt opgelegd door de officier van justitie. Maar het kan ook betekenen dat de verdachte zich voor de rechter moet verantwoorden. Het Openbaar Ministerie is de enige instantie in Nederland die verdachten voor de strafrechter kan brengen. Omdat het Openbaar Ministerie is belast met de opsporing van strafbare feiten en leiding geeft aan het politieonderzoek is zij leidend bij onderzoeken van type 2 branden. Daar waar tijdens of na een onderzoek naar een type 1 brand sprake is geweest van schuld of grove nalatigheid betreffende het ontstaan van de brand, dan wel het verloop daarvan, dient er zo spoedig mogelijk overleg te volgen met het Openbaar Ministerie. Dit overleg dient bij voorkeur gedaan te worden door tussenkomst van de politie. Deze zal het Openbaar Ministerie in kennis te stellen, zodat deze kan beslissen wel of niet over te gaan tot onderzoek en/of vervolging. Indien dit het geval is, gaat het onderzoek van type 1 naar type 2 en dient als zodanig gehandeld te worden.
4.4 Verzekeraars Verzekeraars streven naar het voorkomen en beperken van branden door middel van technische inspectie en het verplichten van te treffen preventieve maatregelen ten behoeve van eigen veiligheid en de veiligheid van de directe omgeving en het beperken van de schadelast. Tevens zijn zij belast met het bestrijden van verzekeringsfraude (waaronder brandstichting) en het doen van onderzoek naar de naleving van de in de polis gestelde preventieve (veiligheids-) maatregelen. Ook zijn ze verantwoordelijk voor het voorkomen van de verhoging van de premiedruk op verzekeringsnemers door het beperken van de schadelast.
4.5 Particuliere onderzoekers Het Nivre en het BPOB bewaken de belangen, kennis en kunde van de in het register ingeschreven private onderzoekers. Alle in het register ingeschreven onderzoekers hebben zich verplicht tot naleving van de Gedragscode en voldoen aan de door het Nivre en het BPOB vastgestelde eisen van bekwaamheid.
7
Convenant Samenwerking bij brandonderzoek in Nederland
Tevens zijn de, in het register ingeschreven onderzoekers, verplicht hun kennis op peil te houden, op grond van het systeem van Permanente Educatie. Het Nivre en het BPOB hebben tevens een klachtenen geschillencommissie.
5
Gezamenlijke werkafspraken
5.1 Zoals in paragraaf 2.3 beschreven worden in het kader van het uitvoeren van gezamenlijk brandonderzoek, de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken organisaties in werkafspraken beschreven en door deze organisaties geïmplementeerd en gerespecteerd.
5.2 Vaststellen onderzoeksniveau Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van betrokken partijen om vast te stellen of een onderzoek valt onder de type 2 onderzoeken. Het is echter mogelijk dat, voorafgaand aan deze beslissing, een eerste oriënterend onderzoek nodig is. In dat geval heeft de politie de rol van coördinator, en wordt in samenspraak met brandweer en/of particuliere sector een plan van aanpak opgesteld zodat op basis van argumenten het onderzoek in de juiste categorie geplaatst kan worden. Hierbij kunnen andere deskundigen worden ingeschakeld. Bij aanvang en gedurende elk onderzoek, heeft de onderzoeker de verantwoordelijkheid zich fundamentele vragen te stellen of het onderzoek zich nog steeds in de juiste categorie bevindt. Er dient gehandeld te worden naar de maatstaf dat het incident mogelijk een plaats delict is, waaruit strafrechtelijk onderzoek voortvloeit. Dit houdt in dat, voor zover mogelijk, de Plaats Incident gehandhaafd blijft. Hulpdiensten en toedrachtonderzoekers dienen elk incident te benaderen als potentieel Plaats Delict (PD). De Plaats Incident dient derhalve zo veel mogelijk intact te worden gelaten om een eventuele PD niet te verstoren. Dit met inachtneming van de veiligheid en de bescherming van leven, en de bescherming van eigendommen en omgeving tegen brand.
5.3 Brandonderzoekers Indien andere brandonderzoekers dan die van de politie de PI betreden, teneinde onderzoek te doen, dienen ze te voldoen aan de volgende regels: Ze voldoen aan de bij dit convenant behorende werkafspraken over opleiding en/of werkervaring. Ze preserveren de PI en nemen contaminatiepreventieve maatregelen. Ze zorgen voor een duidelijke en objectieve vastlegging van de PI door middel van foto/film en/of scantechnieken, zodat contra-onderzoek mogelijk is. Ze dragen kennis van andere forensische technieken en mogelijkheden, naast de reguliere brandonderzoek technieken. Ze stellen de oorzaak, brandhaard(en), plaats van ontstaan en verloop van de brand vast. Ze blijven de PI screenen op eventuele strafrechtelijke aspecten. Ze dragen zorg voor het op juiste en integere wijze vastleggen, veiligstellen en opslaan van sporen en/of sporendragers, teneinde contaminatie te voorkomen en, indien mogelijk, contra expertise mogelijk te maken. Ze gaan gedurende het onderzoek met de verkregen informatie om zoals wordt beschreven in de werkprotocollen. Indien laboratoriumanalyses noodzakelijk zijn, waarborgen ze de mogelijkheid van contraexpertise, en laten de analyses uitvoeren bij de daarvoor toegeruste en benoemde laboratoria.
5.4 Moment van onderzoek Hoewel het wenselijk is om, na risico-inventarisatie, zo spoedig mogelijk onderzoek te doen, na het blussen van de brand, dienen onderzoeken naar type 2 branden zo veel mogelijk gedurende de dag (daglicht) te worden uitgevoerd. Dit geeft de politie, die hierin coördineert, de tijd en ruimte om de juiste expertise en benodigdheden te organiseren. Tevens is de aanwezigheid van daglicht een pre, bij het
8
Convenant Samenwerking bij brandonderzoek in Nederland
doen van onderzoek. Ook in geval van een type 1 onderzoek is het wenselijk om het onderzoek bij daglicht uit te voeren mits de omstandigheden op de Plaats Incident dit toelaten. Zowel bij type 1 als bij type 2 onderzoeken informeren partijen elkaar over het moment van onderzoek en het moment van overdracht. Dit om te voorkomen dat een Plaats Onderzoek tussentijds wordt geruimd en schoongemaakt voordat één of meerdere partijen onderzoek heeft kunnen verrichten.
5.5 Beveiliging van de PI Indien er zich een type 2 brandonderzoek aandient, dient de PI in de tijd tussen de (brand)bestrijding en het moment van onderzoek bewaakt te worden, teneinde de PI in originele staat te houden. Er dient te worden voorkomen dat bewijs wordt weggehaald, of voorwerpen en/of materialen worden toegevoegd (chain of custody). Bewaking geschiedt door, dan wel onder supervisie van, de politie.
5.6 Risico-inventarisatie Binnen de werkafspraken van brandonderzoekers, is risico-inventarisatie een standaard. Deze wordt in eerste aanleg (gedurende en kort na de bestrijding) gemonitord door de brandweer. Zij delen hun risicoinventarisatie met andere betrokken partijen. Desalniettemin is iedere partij zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn of haar personeel tijdens het onderzoek. Voorafgaand aan het onderzoek moeten de meest recente risicoanalyses gedeeld worden met de partijen die de PI/PD gaan betreden.
5.7 Brandonderzoekers particuliere sector (Brand)onderzoekers uit de particuliere sector zijn medewerkers werkzaam bij verzekeringsmaatschappijen of particuliere onderzoeksbureaus. Zij doen onderzoek bij de type 1 branden. De politie, die leidend is bij het onderzoek naar type 2 branden, kan zich, in overleg en met toestemming van het Openbaar Ministerie, laten bijstaan door derden, teneinde gebruik te maken van externe expertise.
5.8 Vastlegging PI Zoals eerder gesteld is bij aanvang van onderzoek niet altijd duidelijk welk type onderzoek het betreft. Tijdens het onderzoek kan nieuwe informatie aan het licht komen die het type van de brand kan doen veranderen. Het is daarom van belang dat er een goede vastlegging plaatsvindt (zie ook artikel 5.3). Er dient een vastlegging plaats te vinden van de maagdelijke situatie, alsmede de wijze van onderzoek en van de aangebrachte veranderingen. Vastlegging geschiedt op een gezamenlijk afgesproken wijze, vastgelegd in de werkvoorschriften. Dit om juridische bewijswaarde te waarborgen. Fotografische vastlegging kan ook, in overeenstemming met regelgeving, gebruikt worden voor nader overleg tussen verschillende partijen. Indien wenselijk kan de PI/PD tevens worden vastgelegd door middel van een situatieschets.
6
Media
Informatieverstrekking aan de media bij type 2 branden staat voor wat betreft het brandonderzoek altijd onder regie van de politie en/of het Openbaar Ministerie. Informatie aangaande de brandweeroperatiën tijdens een optreden, over bijvoorbeeld personeelsinzet, brandverloop, salvage, en dergelijke, komt aan de brandweer toe. Daar waar onduidelijkheid over de bevoegdheid tot verstrekking ontstaat, dient altijd overleg plaats te vinden tussen alle op de PD/PI werkzame partijen.
9
Convenant Samenwerking bij brandonderzoek in Nederland
7
Leren en ontwikkeling
7.1. Elk van de partijen stelt regelingen op ten behoeve van de opleiding en training van eigen personeel teneinde een effectieve bijdrage te kunnen leveren aan het onderzoek van branden. De convenantpartners voeren hierover onderling overleg en zoeken nadrukkelijk de samenwerking met andere (internationale) partijen.
7.2. Leren en ontwikkeling wordt ook bevorderd door structureel grote of bijzondere branden waarbij gezamenlijk brandonderzoek is uitgevoerd te evalueren. Hierbij kunnen onderzoekers van andere partijen worden uitgenodigd.
7.3. Daarnaast kunnen ook kleinere branden of andere brandgerelateerde incidenten op ad hoc basis worden geëvalueerd indien één of meerdere partners dit raadzaam achten.
8
Kernteam Brandonderzoek
8.1. De leden van het Kernteam Brandonderzoek zijn vertegenwoordigers vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ), Brandweer Nederland, de Nationale Politie, Openbaar Ministerie, het Verbond van Verzekeraars en van de onder 4.5 genoemde particuliere sector. Het kernteam komt tenminste tweemaal per jaar bijeen om te overleggen over strategische kwesties en houdt toezicht op alle aspecten van de werking van de werkafspraken.
8.2. In aanvulling op de permanente leden, kunnen door het Kernteam vertegenwoordigers van andere organisaties worden uitgenodigd om het overleg bij te wonen wanneer de agenda hierom vraagt.
8.3 Het Kernteam coördineert en stimuleert de gezamenlijke ontwikkeling van brandonderzoek in Nederland en de informatie-uitwisseling tussen brandonderzoekers uit de verschillende disciplines. Daarnaast signaleert het Kernteam ontwikkelingen die direct of indirect invloed hebben op de samenwerking op het gebied van brandonderzoek.
10
Convenant Samenwerking bij brandonderzoek in Nederland
9
Ondertekening
Openbaar Ministerie Het College van procureurs-generaal, namens deze de procureur-generaal, lid van het College van procureurs-generaal,
………………………………………… mr. G.W. van der Burg
Nationale Politie De korpschef van politie, namens deze de politiechef van Zeeland-West-Brabant, landelijk portefeuillehouder Forensische Opsporing,
………………………………………… J.A.J.T. Vissers EMPM
Brandweer Nederland De Raad van Brandweer Commandanten, namens deze de Commandant Brandweer Twente, voorzitter van de Raad van Brandweer Commandanten,
………………………………………… ing. S.J.M. Wevers MCDm
Verbond van Verzekeraars De directeur,
………………………………………… mr. H.L. De Boer
11
Convenant Samenwerking bij brandonderzoek in Nederland
Bijlage Juridische kaders informatie verstrekking Verstrekkingenregime Openbaar Ministerie Het verstrekkingsregime voor het Openbaar Ministerie is vastgelegd in de Wet Justitiële en Strafvorderlijke Gegevens. (de WJSG). Voorts is er de aanwijzing Wet Justitiële en Strafvorderlijke Gegevens waarin dit regime verder wordt uitgewerkt en waarin aangegeven wordt onder welke voorwaarden en aan wie informatie verstrekt kan worden. Het College van Procureurs-generaal is de ‘verantwoordelijke’ voor de verwerking van Strafvorderlijke gegevens (art. 39a lid 1 WJSG). De bevoegdheid de gegevens te verstrekken is in de Aanwijzing gemandateerd aan de Hoofden van de parketten. Art. 39f van de WJSG vormt de algemene bepaling betreffende de mogelijkheden om strafvorderlijke gegevens te verstrekken. Doelen zijn onder andere het voorkomen en opsporen van strafbare feiten, het handhaven van de openbare orde, en veiligheid, het beoordelen van de noodzaak tot het nemen van rechtspositionele of tuchtrechtelijke maatregelen en het verlenen van hulp aan slachtoffers en anderen die bij een strafbaar feit betrokken zijn. In de Aanwijzing worden onder artikel 3f) ook de verzekeraars van de direct betrokkenen genoemd. Doel is dan het verlenen van hulp aan slachtoffers en anderen die bij een strafbaar feit betrokken zijn, subdoel is het bevorderen van de vergoeding aan het slachtoffer van de schade, die is ontstaan als gevolg van een strafbaar feit. Alvorens tot verstrekking kan worden overgegaan op basis van art. 39f WJSG dient steeds de afweging te worden gemaakt van het belang dat de ontvanger heeft bij het verkrijgen van de informatie ten opzichte van de belangen van opsporing en vervolging en het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n). Verstrekkingenregime politie Het verstrekkingsregime voor de politie is vastgelegd in de Wet Politiegegevens en het bijbehorende Besluit Politiegegevens. Het is een min of meer gesloten systeem waarin de toegestane verstrekkingen zijn benoemd. Bij de verstrekkingsbepalingen wordt niet alleen benoemd aan wie mag worden verstrekt maar ook voor welk doel. En vaak worden er ook nog beperkingen gesteld aan het type van gegevens dat mag worden verstrekt. De korpschef is de verantwoordelijke voor de verwerking van politiegegevens. De bevoegdheid de gegevens te verstrekken is gemandateerd naar de regionale eenheden. De mogelijkheden om politiegegevens voor civielrechtelijke doeleinden te verstrekken zijn beperkt. Relevant is hier dat de politie deze gegevens kan verstrekken aan de benadeelden van een strafbaar feit om in rechte op te kunnen komen voor hun belangen (art 4.2 lid 1 onder n Bpg). Daaronder vallen de ook de verzekeraars die in de rechten van hun verzekerde zijn getreden. “De dader betaalt” is de notie achter deze bepaling. De verzekeraar kan in twee situaties hieronder vallen: de (onbekende) dader van de brandstichting wordt opgespoord. vastgesteld wordt dat de verzekerde de brand heeft gesticht. Als er een proces-verbaal wordt opgemaakt en ingezonden naar het Openbaar Ministerie ligt het primaat van de verstrekkingen bij het Openbaar Ministerie. Is er geen proces-verbaal ingezonden naar het Openbaar Ministerie dan kan de politie verstrekken mits in redelijkheid vast staat dat er sprake is van een strafbaar feit, wie de dader is en wie de benadeelde.
12
Convenant Samenwerking bij brandonderzoek in Nederland
Deze bepalingen gelden voor alle politiegegevens, niet alleen als er sprake is van een verdenking of een opsporingsonderzoek. Artikel 20 van de Wet politiegegevens geeft de mogelijkheid tot het verstrekken van politiegegevens in het kader van een structureel samenwerkingsverband, maar die bepaling is bedoeld voor lokale samenwerkingsverbanden. Voor landelijke samenwerking als bedoeld in dit convenant moet, indien meer verstrekkingen noodzakelijk zijn, het Besluit politiegegevens worden aangepast. De Wet politiegegevens is alleen van toepassing als er sprake is van tot een natuurlijke persoon herleidbare gegevens. Bij het technische brandonderzoek zal daar in het geval van brandstichting alleen sprake van zijn als het redelijk voor de hand ligt wie de ‘verdachte’ is. Is dat niet het geval dan is deze wet niet van toepassing en kunnen de ‘technische gegevens’ worden uitgewisseld. De Brandweer wordt nergens genoemd in de verstrekkingsregels.
Begrippen en afkortingen Plaats Incident (PI) Een ruimtelijk begrensde plaats of gebied waar onder leiding van een 'Operationeel Leider’ of de operationeel leidinggevende van de brandweer werkzaamheden worden verricht teneinde gevaren te beperken, levens te redden of emissies naar de omgeving te voorkomen. Plaats Delict (PD) Een ruimtelijk begrensde plaats of gebied waar (mogelijk) een strafbaar is gepleegd en waar de politie, onder leiding van de OvJ of een Leider PD, in het belang van het Forensisch sporenonderzoek rust wil creëren en de aangetroffen toestand zo veel mogelijk wil ‘bevriezen’. Plaats Onderzoek (PO) Een ruimtelijk begrensde plaats of gebied waar al dan niet gelijktijdig technisch onderzoek wordt verricht door onderzoekers van politie, brandweer en verzekeraar(s). N.B. Indien een brandlocatie gelijktijdig een PI en een PD of PO is, dienen goede afspraken te worden gemaakt tussen de operationeel leidinggevenden ter plaatse over de toetreding en de veiligheid van de eerstelijns hulpverleners en onderzoekers. Situaties die leven of veiligheid bedreigen hebben hierbij altijd de hoogste prioriteit. Technisch onderzoek Het geheel aan handelingen op de PD of PO om aan de hand van sporen (‘stille getuigen’) het ontstaansgebied en/of de oorzaak van een brand, de werking van brandpreventieve voorzieningen en/of de technische staat van het gebouw te achterhalen. Tactisch onderzoek Het geheel aan handelingen om aan de hand van o.a. (getuigen)verklaringen, geluidsfragmenten en beeldmateriaal de omstandigheden ten tijde van het ontstaan van de brand en tijdens de incidentbestrijding te achterhalen. Dossieronderzoek Onderzoek aan de hand van documenten en literatuur zoals bouwkundige tekeningen, vergunningen, inventarislijsten, polissen, procedures, instructies en onderzoekrapporten. Vervolg/trendonderzoek Statistisch onderzoek en technisch of tactisch vervolgonderzoek aan consumentenproducten, apparaten, bouwmaterialen en monsters in speciale onderzoek- en testlaboratoria of met behulp van geprepareerde testopstellingen.
13