CONFLICT OM DE STRANDPALEN OP TERSCHELLING INLEIDING Tijdens de oorlog hebben de Duitsers als onderdeel van de Atlantikwall rijen palen op het strand geslagen. Deze dienden om vijandelijke (lees: Geallieerde) landingen te verhinderen, althans te bemoeilijken. Dat is ook op Terschelling gebeurd. Toen de oorlog was afgelopen, werden alle Duitse verdedigingswerken staatseigendom, dus ook de strandpalen. In 1945 werden ze verwijderd en 1050 daarvan (alles?) aangekocht door de gasfabriek in West. Over deze aankoop ontstond later een geschil tussen de Staat en de gasfabriek hetgeen leidde tot een rechtszaak. In het archief van de Commissie Duitse opstallen1 is deze zaak terug te vinden en is als bron voor onderstaand artikel gebruikt. Van de stukken zijn met een digitale camera foto's gemaakt die in de noten aangegeven staan als SD (Secure Digital kaartje) B7 (7e kaartje met bunkeronderwerpen) 106 (serie) met het fotonummer, bv. 4175. Op deze wijze staan ze in mijn administratie aangegeven wat het terugvinden vergemakkelijkt. Mei-september 1945 Vanaf midden mei tot ongeveer september 1945 heeft de gasfabriek in West-Terschelling palen opgekocht welke de Duitsers in het strand van het eiland hadden geslagen. Deze maakten deel uit van een van de eerste verdedigingsgordels van de Atlantikwall op Terschelling. De plaatselijke commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) had voor het verwijderen en opstoken ervan zijn toestemming gegeven 2. HQ War Material Dpt, afdeling Friesland, Terschelling, was echter van mening dat deze palen de Nederlandse Staat toebehoorden en stuurden een nota ten bedrage van fl. 1050,- aan de gasfabriek3. Het betrof de 'levering' van 1050 palen à fl. 1,- per stuk. Op 6-7-1945 vond een bespreking plaats tussen een aantal gezagsdragers met betrekking tot de inventarisatie van oorlogsbuit op Terschelling en Vlieland4. Verschillende zaken werden vastgelegd waarvan punt 4: brandstof in de meest ruime zin. De brandstof die op beide eilanden aanwezig was, zou worden 'geneutraliseerd en bevroren' totdat de instanties hierover tot overeenstemming zouden komen. Ten aanzien van punt 7: 'palen in het zand', werd overeengekomen dat deze ter beschikking zouden komen van de gemeenten Vlieland en Terschelling. De gemeente zou de palen uit het zand laten trekken, zo mogelijk met behulp van gedetineerden. De kosten van verwijdering moesten door beide gemeenten worden berekend. Na schifting van het materiaal in timmerhout en brandhout zou brandhout ter beschikking van de gemeenten blijven. Een deel ervan zou aan de eilanders worden toegewezen voor verwarming 5. De palen zijn verwijderd door geïnterneerde mannen. Blijkens een potloodaantekening onderaan een brief aan het 'Interneeringskamp Terschellingerveld', Leeuwarden van H.G., sectie Oorlogsbuit, waren de kosten van verwijdering fl. 242,55. Deze rekening is bij M.G. Afdeling Oorlogsbuit terecht gekomen maar nog diezelfde dag doorgestuurd naar de gasfabriek6. Deze palen, aldus M.G., waren oorlogsbuit. De kosten van de palen en die van het verwijderen waren voor de gasfabriek7. Op 4-1-1946 schreef de burgemeester van Terschelling aan H.Q. Material Dept. Afd. Friesland dat naar zijn mening voor de palen als zijnde oorlogsbuit door de gasfabriek betaald dient te worden. In potlood staat op de brief aangetekend: Moet betaald. De dag ervoor had de directeur van de fabriek aan H.Q. War Material Dept. geschreven dat zij de rekening van 10-2-1945 voor de palen niet betalen en terugsturen. Volgens hem is door de commandant van de B.S. de vergunning voor het weghalen van de palen zonder prijsbeding verleend8. M.G. Afdeling Oorlogsbuit reageerde op 14-1-1946 op deze brief9. Volgens deze instantie was de toestemming voor het gebruik van de palen door de commandant van de NBS een welwillendheid die de goedkeuring van M.G. had. Het niet stellen van een prijsbeding was een nalatigheid. De nota diende dus te worden betaald. Een kleine twee weken later deelde M.G. de Gasfabriek mee dat door het "Interneeringskamp Vlieland" het trekken van de palen bij haar was gedeponeerd10. M.G. vond dat de Gasfabriek deze werkzaamheden moest betalen. Als tweede punt schreef M.G. dat ondanks het bezwaar uit Terschelling tegen de hoge prijs van
1
Nationaal Archief, Commissie Duitse Opstallen, toegangsno. 2.08.55, inv. no. 145 Brief Burgemeester van Terschelling 3-1-1946, SD B7 106-4175 3 Nota 10-12-1945, SD B7 106-4176 4 Verslag 6-7-1945, SD B7 106-4177 5 Idem, SD B7 106-4178 6 14-1-1946, SD B7 106-4180 7 14-1-1946, SD B7 106-4181 8 3-1-1946, SD B7 106-4183 9 14-1-1946, SD B7 106-4184 10 27-1-1946, SD B7 106-4185 2
verwijderen, zij deze niet verlaagt. Bovendien: op alle eilanden hadden palen gestaan die tegen een hogere prijs zijn verkocht. Dus zo spoedig mogelijk betalen! Op 27 januari 1946 deelde het M.G. de gasfabriek mee dat de nota van het doen trekken van de palen door het 'Interneeringskamp' bij haar was gedeponeerd. M.G. is van mening dat de gasfabriek deze nota moet betalen. Als tweede punt geeft het M.G. aan dat zij ondanks het bezwaar uit Terschelling tegen de hoge prijs van het verwijderen deze kostprijs van de palen niet verlaagde. Bovendien, zo is het argument,hebben op alle (Wadden)eilanden palen gestaan die tegen een hogere prijs zijn verkocht 11. Dus: of de gasfabriek zo spoedig wilde betalen. Er was al eerder een reactie van Terschelling gekomen. Op 17 januari van datzelfde jaar reageerde de gasfabriek op een brief van M.G. Indien de fabriek de palen moet betalen, was de aankoop niet doorgegaan en was dat ten koste van de gasvoorziening gegaan. Bovendien kon de fabriek niet achteraf aansprakelijk worden gesteld voor de nalatigheid12. Toch bleef Militair Gezag de rekening naar Terschelling sturen. Op 12 februari 1946 schreef de directeur van de gasfabriek (J. Pot) dat het hem een raadsel was dat de fabriek opnieuw de nota kreeg voor iets dat eerder al zonder prijsbeding was afgestaan13. Potloodaantekening door M.G. onder aan deze brief: "Dit is de derde of vierde keer dat we deze nota terugkrijgen". Alle arbeid in augustus (1945) door gedetineerden gedaan - 332 uur à 55 cent - is wel door de fabriek betaald. Er moet dus ergens een vergissing zijn gemaakt 14. (N.B.: Er waren dus 2 nota's: deze van augustus 1945 en die van 8-2-1946 met betrekking tot het proeftrekken). M.G. ontving een brief van de gasfabriek, gedateerd 29-1-1946, dat de nota van het interneringskamp ("kamp van bewaring Terschelling") van F242,55 gericht was aan de gemeente Terschelling en niet aan de gasfabriek In antwoord op een brief van 29-1-1946 schreef het Gezag op 8 februari dat de nota van het interneringskamp voor het verwijderen van de palen inderdaad door het M.G. moet worden betaald omdat het hier om 'proeftrekken' ging. De nota voor de palen zelf moest door de gasfabriek wél worden voldaan 15. De Staat der Nederlanden (lees: het M.G.) daagde daarop de gasfabriek voor de rechter om betaling af te dwingen. Als argumenten werden aangevoerd: de palen waren Duits Staatsbezit dat na mei 1945 aan de Nederlandse Staat was gekomen. Bovendien was de Staat eigenaar van de grond waarin de palen stonden. De Staat had het afwikkelen van de palen en het beschikken daarover aan het Militair Commissariaat voor het Rechtsherstel, en later aan de Sectie Oorlogsbuit van de staf van het M.G. overgedragen. De gasfabriek had tussen mei en september 1945 zonder toestemming van een van beide instanties de palen laten trekken, vervoeren en verstookt. De palen hadden voor F1`,- per stuk kunnen worden verkocht zodat de Staat een schade van F1050,- heeft geleden die de Staat nu door middel van deze rechtszaak invordert 16. De gasfabriek nam de handschoen op en verdedigde zich op 9 mei 1946 bij monde van Mr. J. Rutgers te Leeuwarden17. Hij voerde tal van feiten op waaronder volgende. De gasfabriek erkende dat de bezettende macht de palen had geplaatst. Maar omdat het niet bekend was of de Duitsers de palen hadden gekocht en dus moest worden aangenomen dat deze ontvreemd waren, waardoor de Nederlandse Staat geen eigenaar is. Het was niet bekend hoe de Staat de afwikkeling van de palen had georganiseerd. Door de hoge brandstofschaarste was men gedwongen deze palen te gebruiken. Overigens waren de ondereinden in het zand door het zeewater aangetast. Daarom zijn de palen afgezaagd. De commandant van de NBS keurde dat goed. Het door in december 1945 per omroeper bekend gemaakt verbod op weghalen van de palen betekende een herroeping. Had de gasfabriek geweten dat voor de palen (hoge kosten van het trekken, transport) en het slechte rendement betaald had moeten worden, had zij dit niet gedaan. Bovendien was de fabriek niet bij het verwijderen van de palen aanwezig en heeft ze niet kunnen tellen. Conclusie van de verdediging luidde: de gedaagde (de Gasfabriek) is niet schuldig. Nu volgden verschillende verklaringen. In de eerste plaats van de Districtscommandant van de NBS 18. Hij vond dat door het veelvuldige jutten toentertijd de palen nuttiger besteed waren voor het opwekken van gas. Over de kosten is toen niet gesproken. 11
27-1-1946, SD B7 106-4185 17-1-1946, SD B7 106-4186 13 12-2-1946, SD B7 106-4187 14 29-1-1946, SD B7 106-4190 15 8-2-1946, SD B7 106-4189 16 2-4-1946, SD B7 106-4191 17 9-5-1946, SD B7 106-4197-4200 18 7-3-1946, SD B7 106-4201 12
Brandstofhandelaar M. Maas verklaarde dat hij medio september (1945) heeft omgeroepen dat geen palen van het strand mochten worden gehaald19. Timmerman/aannemer J. Kaspers schreef april 1946 dat de marktprijs van een dennenstrandpaal franco aan de gasfabriek F0,80 - F1,- was20. De Staat, bij monde van mr. Verbeek, diende van repliek 21. Enkele argumenten hieruit: Hij concludeerde dat de palen zeker bezit van d Nederlandse Staat waren. Het publieke belang van gebruik in de gasfabriek deed niet ter zake. De Staat wist pas later, toen de palen verkocht waren, van deze zaak en kon dus niet meteen maatregelen treffen. Bovendien had de gedaagde (de gasfabriek) binnen enkele dagen na de bevrijding van Terschelling kunnen weten dat het MG het bevoegde gezag was. De heer Smit was, zoals geen enkel lid van de NBS, bevoegd te beschikken over goederen van anderen. Vervolgens zei mr. Verbeek dat de NBS uitsluitend militair was en niet over de goederen kon beslissen. Om deze en andere redenen moest, aldus de procureur, de eis aan de Staat worden toegewezen. Het volgende stuk in het dossier 'Strandpalen' is een afschrift van een brief van de gemeente Terschelling 22 aan HQ (Head Quarters) War Material Department. Van mei tot september had, aldus de gemeente, de gasfabriek met eigen personeel de palen getrokken en vervoerd. Voor zover was na te gaan, had de leiding van de NBS en later (vermoedelijk) de Marinecommandant, vergunning verleend. De burgemeester was van mening dat de gasfabriek de palen behoorde te betalen. Daarom werd de plaatselijke administrateur van HQ War Mat. Dept. opgedragen een nota in te dienen. De procureur van de gasfabriek ging in het dupliek in op de verschillende punten die door de Staat waren ingebracht23. Enkele punten hieruit: In juni 1945 was toestemming verkregen de palen te gebruiken. Uit verklaringen bleek, aldus de procureur, dat de Staat later palen aan de gemeente heeft toegewezen. Dus was niet de Staat maar de gemeente eigenaar. De palen op het strand moeten als oorlogsbuit van de geallieerden worden beschouwd en niet als staatseigendom, aldus het betoog. Volgens de verdediger had de Staat in juli 1945 de palen al aan de gemeente aangeboden. De burgemeester had volgens hem onjuiste informatie verstrekt. Het transport was verzorgd door de Terschellinger W. van Leemen die daarvoor F728,- ontving, naar alle waarschijnlijkheid van de gemeente. Het trekken van de palen is niet, zoals de burgemeester stelde, door eigen personeel gebeurd. Bovendienst wist de burgemeester dat de gasfabriek vergunning had de palen te verwijderen. Op grond van deze (en andere) argumenten pleitte de procureur voor niet ontvankelijk verklaren van de gasfabriek. BIJLAGEN In het dossier volgen nu verschillende bijlagen waaruit onder meer de afloop van het conflict blijkt. De nummering ervan ontbreekt. Deze zijn hier aangegeven in de volgorde van de stukkern in het betreffende dossier. 1. Verklaringen F. Boersma, van de bouw- en aanneemfirma Boersma en Ybema op Terschelling, verklaarde op 17-12-1946 dat zijn firma de palen taxeerden op een waarde van F0,90 - F1,- per stuk. De Inspecteur van het Directoraat-Generaal voor Bijzondere Rechtspleging (DGBR) schreef op 5-10-1946 dat hij zich herinnerde dat op waarschijnlijk medio juni 1945 vergunning aan de gasfabriek was gegeven een niet bepaald aantal palen te trekken . Deze was gegeven om de stagnerende brandstofvoorziening op gang te helpen. Over betaling is toen niet gesproken. De inspecteur merkte op dat hij bevoegd was tot het afgeven van de vergunning 24. 2. Afschriften van een aantal brieven Op 5-11-1945 vroeg de burgemeester aan de gasfabriek om opgave van het aantal palen dat voor de gasproduktie is gebruikt. Twaalf dagen later, op 17-11-1945, schreef de burgemeester opnieuw naar de fabriek als reactie op de brief van 5-11-1945, ditmaal om opgave van de transportkosten van de palen. 19
Z.d., SD B7 106-4202 April 1946, SD B7 106-4203 21 26-9-1946, SD B7 106-4204-4207 22 3-1-1945 (moet zijn: 1946, KT), SD B7 106-4208 23 16-1-1947, SD B7 106-4209-4212 24 Deze documenten op SD B7 106-4213 20
De derde brief in dit dossier dateert van 14-6-1946 en was van het MG gericht aan de gasfabriek. De palen hadden eigenlijk betaald moeten worden. Maar omdat de commandant van de NBS de gasfabriek destijds had toegezegd dat deze de palen mocht verwijderen, werd dit beschouwd als welwillendheid van het MG. Toch zal voor het trekken van de palen in kwestie moeten worden betaald 25. 3. Afschriften van brieven Op 8-2-1946 schreef MG afdeling Oorlogsbuit dat de nota van het Bewaringskamp (voor het verwijderen van de palen, KT) inderdaad door het MG moet worden betaald. De nota aan de gasfabriek voor het leveren van de palen is opnieuw bijgevoegd want, zo vindt het MG, deze moet door de fabriek worden voldaan. Het Kamp van Bewaring op Terschelling schreef op 6-8-1945 aan de gasfabriek dat de nota voor geleverde arbeidskrachten van medio juli tot en met 3 augustus 1945 is betaald. De kosten waren 55 cent per uur, totaalbedrag F96,80. Een tweede nota van datzelfde Kamp van Bewaring voor de gasfabriek van 10-9-1945 is er een voor geleverde arbeidskrachten van 4 tot en met 31 augustus (1945). Het betreft 332 uur arbeid waarvoor F182,60 was gedeclareerd. Aangetekend is dat de nota is voldaan26. 4. Nota's Het volgende onderdeel bevat een vijftal nota's voor verrichte werkzaamheden (aan de gasfabriek) in verband met de strandpalen. Puntsgewijs hierna: 1. 2-10-1945 (aan de gasfabriek) voor geleverde arbeidskrachten van 1 september tot 1 october F231,- (voldaan) 2.Idem 12-11-1945 (aan de gasfabriek) voor arbeid van october: 72 uur voor F38,50 (voldaan) 3. Idem 13-9-1945 van W. van Leunen aan de gasfabriek voor 94 vrachten transport van palen tot en met 11 september ten bedrage van F339,50 (voldaan) 4. Idem 13-10-1945 van bovengenoemde transporteur voor idem 52 vrachten houttransport, F182,- (voldaan) 5. Idem 12-11-1945 van diezelfde Van Leunen aan de fabriek voor 59 vrachten houttransport, F206,50. Ook deze nota is door de fabriek voldaan27. 5. Brief van de procureur van de Staat Mr. C. H. Beekhuis, die namens de Staat als procureur optrad, schreef op 17-1-1948 aan de landsadvocaat. Hij vroeg zich af of, nu de tijden normaler waren geworden, de landsadvocaat de zaakniet moest overnemen. Beekhuis vermeldde onder meer dat de verklaring van de marinecommandant Luitenant ter Zee Van Dam dat hij de gasfabriek toestemming had gegeven de palen te verstoken, de rechtszaak voor de Staat zwakker maakt. Graag wil Beekhuis van de landsadvocaat weten hoe de aak kan worden afgewerkt28. 6. Brief van de landsadvocaat Op 21-1-1948 schreef de landsadvocaat aan Bureau Oorlogsbuit. Hij vreesde dat de Staat de zaak zou verliezen en vroeg zich af of het niet beter was de hele zaak te royeren. Hij voelde er niets voor de procedure van mr. Beekhuis over te nemen. Mocht Bureau Oorlogsbuit ook van mening zijn dat het een verloren zaak is, dan moet zij Beekhuis rechtstreeks opdracht geven te stoppen. De landsadvocaat vroeg zich af of het geëiste bedrag van F1050,- opwoog tegen de te maken proceskosten29. 7. Brief van Bureau Oorlogsbuit Bureau Oorlogsbuit, bij monde van mr. Jolles, schreef 17-2-1948 aan Generaal-majoor C. W. van Dooden. Het Bureau stuurde de brief van de landsadvocaat, samen met het dossier m.b.t. het conflict om de strandpalen, aan Van Dooden. Jolles gaf als zijn mening te kennen: trek het proces in30. 8. Brief van Bureau Oorlogsbuit Bureau Oorlogsbuit, d.w.z. mr. Jolles, berichtte op diezelfde datum eveneens aan mr. Beekhuis over de zaak. Na overleg tussen hem en de landsadvocaat leek de zaak ongunstig te zijn. Hij schreef dat hij "In verband met het onderzoek door de Regeeringsgevolmachtigden voor de kuststrook ingesteld naar de gedragingen op
25
Deze brieven op SD B7 106-4214 Deze afschriften op SD B7 106-4215 27 Deze 5 nota's op SD B7 106-4216 28 17-1-1948, SD B7 106-4217 29 21-1-1948, SD B7 106-4218 30 17-2-1948, SD B7 106-4219 26
Terschelling inzake oorlogsbuit" het dossier aan Generaal-majoor Van Dooden gezonden om diens standpunt te vernemen. De persoonlijke mening van Jolles luidde "uitstellen" 31. 9. Brief aan Bureau Oorlogsbuit Generaal-majoor Van Dooden schreef op 14-6-1948 aan Bureau Oorlogsbuit. 1e. Hij maakte een berekening van wat volgens hem de reële waarde het hout was en kwam tot het getal van F35,- per kubieke meter. Zijn conclusie: het was ongezaagd en met zout doortrokken hout, alleen geschikt voor brandhout. De Staat zou bij verkoop ervan alleen maar verlies hebben geleden. 2e. Hij onderschreef de mening van de directeur van de gasfabriek dat het hout een slecht rendement had. 3e. Omdat destijds burgers die namens Militair Gezag optraden toestemming hadden gegeven, leek het Van Dooden ontoelaatbaar alsnog betaling te eisen. 4e. Bovendien was het hout voor algemeen belang gebruikt. 5e. Zijn conclusie: stop de procedure32. 9. Brief aan Bureau Oorlogsbuit Op 13-7-1948 schreef mr. Beekhuis aan Bureau Oorlogsbuit dat, indien de procedure werd gestopt, de kosten ervan door de tegenpartij (Bureau Oorlogsbuit) worden vergoed. Als er geen tegenbericht kwam, zou mr. Beekhuis aannemen dat Bureau Oorlogsbuit daarvan bewust was en dat hij zonder tegenbericht van de tegenpartij (van de gasfabriek) om opgave van de kosten zou vragen 33. Hiermee eindigde het conflict om de strandpalen.
31
17-2-1948, SD B7 106-4221 14-6-1948, SD B7 106-4223 33 13-7-1948, SD B7 106-4224 32