Comrie dichterbij 1. Op dinsdagmiddag 27 maart 2012 was er een kleine bijeenkomst in de Theologische School te Rotterdam, die belegd was op verzoek van uitgeverij De Banier. Tijdens deze samenkomst werd een nieuwe uitgave gepresenteerd van ‘De verhandeling van enige eigenschappen van het zaligmakend geloof’, geschreven door Alexander Comrie (l706-1774). Dit boek, dat dateert uit l744, werd met bijzondere toewijding herschreven in het Nederlands van vandaag door de neerlandicus C. Bregman te Hendrik-Ido-Ambacht. Door middel van vele aantekeningen onderaan de pagina kan de lezer de hertaling zelf controleren. Ds. A. Moerkerken nam die middag als rector van de Theologische School het eerste exemplaar in ontvangst. Daarmee werd de waardering binnen de kring der gemeenten voor dit werk van Comrie onderstreept, dat ook door Ds. G. H. Kersten in l930 werd heruitgegeven. Levensgang Wie was Alexander Comrie? Wat weten we van zijn leven en werk? Wat was kenmerkend voor het geestelijke klimaat van hun tijd? Wat hebben in het bijzonder de ‘Eigenschappen’ ons vandaag te zeggen? Enkele beknopte aantekeningen bij deze vragen kunnen Comrie wat dichterbij brengen voor de lezer van vandaag. We komen zijn naam in elk handboek voor kerkgeschiedenis of dogmatiek tegen. Hij is een van de belangrijkste Nederlandse theologen in de achttiende eeuw geweest. Comrie wordt gerekend tot de beste vertegenwoordigers van de gereformeerde theologie van zijn tijd. Een grondige exegese van de Bijbeltekst, grote trouw aan de gereformeerde leer en ruime aandacht voor het werk van de Heilige Geest bij de bekering van de zondaar gaan bij hem hand in hand. Het is algemeen bekend dat Comrie niet van Nederlandse afkomst is. Hij werd op 16 december 1706 te Perth in Schotland geboren. In zijn jeugdjaren is hij diepgaand beïnvloed door predikers als Ebenezer en Ralph Erskine en door Thomas Boston. De vraag waarom hij in 1727 naar Rotterdam trok en vervolgens in Groningen en later in Leiden theologie ging studeren, is nog steeds niet helemaal beantwoord. Belangrijk is evenwel dát hij in ons vaderland kwam. Hij heeft met Th. van der Groe en anderen leiding mogen geven aan het verzet tegen de doorwerking van de Verlichting, die op theologisch en kerkelijk gebied gestalte kreeg in de steeds verder doordringende geest van tolerantie. Men nam het niet meer zo nauw met de gereformeerde orthodoxie. Comrie heeft de oude gereformeerde godgeleerdheid, zoals die zich tijdens Reformatie en Nadere Reformatie in ons vaderland had ontwikkeld, in woord en geschrift bekwaam en volhardend verdedigd. In 1735 werd hij als predikant bevestigd in het Zuid-Hollandse Woubrugge. Daar heeft hij bijna veertig jaar als herder en leraar gestaan. In de zomer van 1773 vroeg Comrie om gezondheidsredenen emeritaat aan. Daarna vestigde hij zich in Gouda, waar hij op 10 december 1774 overleed en ook werd begraven. Publicaties Comrie was herder en leraar, maar het leraar-zijn heeft vooral zijn leven bepaald. Hij was dat als bekwaam prediker, maar ook als auteur van vele publicaties. Niet minder dan 23 staan er op zijn naam. Daaronder zijn overigens ook enkele werken waaraan hij medewerking heeft gegeven of die door hem (uit het Engels) zijn vertaald, zoals Het Verbond der genade van Thomas Boston.
1
Comrie heeft zich vooral onderscheiden door zijn dogmatische en polemisch-getinte werken. We noemen van zijn dogmatische geschriften slechts zijn Stellige en Praktikale Verklaaringe van den Heidelbergschen Catechismus (1753) en de Brief over de Rechtvaerdigmakinge des Zondaars (1761). Van zijn polemische geschriften is het Examen van het Ontwerp van Tolerantie (1753-1759), ongetwijfeld het belangrijkste. Daarnaast zijn er de publicaties die op de praktijk van het geloofsleven zijn gericht, de zogenaamde praktikale werken. Hiervan zijn de belangrijkste Het A.B.C. des Geloofs of Verhandeling van de benaamingen des Saligmaakenden Geloofs volgens de letteren van het alphabet (1739), de Verhandeling van eenige Eigenschappen des Zaligmakenden Geloofs (1744) en de Verzameling van Leerredenen (1749-50). De opkomst van de Verlichting De tijd waarin Comrie leefde, werd in ons land en de landen om ons heen sterk bepaald door het zogenaamde verlichtingsdenken. Steeds meer nadruk werd gelegd op de redelijke mens, die met het licht van zijn rede, de ratio, heel veel dingen kan doorzien. Door de dingen te onderzoeken worden de raadsels voor de denkende mens veelal opgelost of verhelderd, waardoor ze hun geheim verliezen. Heel veel werd dan ook logisch verklaarbaar. Dat leidde tot het vastleggen van wetmatigheden en het op formule brengen daarvan in natuurwetten. Door het sterk toegenomen vertrouwen op de rede werd het gezag van het Woord van God bij de godsdienstige, maar redelijk denkende mens duidelijk minder. We spreken van de achttiende eeuw dan ook als de eeuw van de Verlichting. Dit is een geestesstroming die reeds in de zeventiende eeuw werd voorbereid door de Franse wijsgeer René Descartes (1596-1650), de vader van het zogenaamde rationalisme. Descartes had twintig jaar van zijn leven in Nederland doorbracht. Zijn invloed was dan ook groot in ons land, wat ook bleek in theologisch opzicht. Een man als Gisbertus Voetius heeft zich daartegen vrijwel alle jaren dat hij als hoogleraar in Utrecht werkzaam was, moeten verzetten. Maar sluipenderwijs werd de invloed van het verlichtingsdenken ook op het kerkelijke en theologische leven van de achttiende eeuw steeds groter. De alom aanwezige twijfel aan de waarheid van het laatmiddeleeuwse wetenschapsgebouw in zijn tijd heeft Descartes gestalte gegeven door uit te gaan van de enige zekerheid, die er zou zijn: ‘Ik denk, dus besta ik’. Dit betekent in een tijd vol ontdekkingen niet alleen een begrijpelijke breuk met de oude vorm van wetenschapsbeoefening. Die berustte namelijk niet zozeer op zelfstandig onderzoek maar op het naspreken van allerlei autoriteiten. Tegelijkertijd luidt het rationalisme echter een absolute breuk in met Schrift en belijdenis. Het denkende ik, de menselijke rede of ratio bepaalt of iets helder en duidelijk is. En alleen datgene wat aan deze eis voldoet, is waarheid. Ons door de zonde verduisterde verstand, dat alle geestelijke kennis van God, van Christus en van onszelf mist, wordt hier tot dé bron van alle kennis verheven. In dit spoor zal de Verlichting in de achttiende eeuw het licht van de rede als hoogste norm propageren. Dit betekende nog niet dat men vanuit de rede direct het bestaan van God ontkende. De leer van Descartes leidde in zijn uiterste consequenties wel tot atheïsme, maar dat ging de gematigd denkende achttiende-eeuwse burger veel te ver. Men wilde als regel zeker als een godsdienstig mens beschouwd worden. Wel ging men steeds meer nadruk leggen op tolerantie, verdraagzaamheid. Dordrecht Ds. M. Golverdingen
2
Comrie dichterbij 2. Godsdienstige mensen moeten verschillen in opvatting kunnen verdragen. Voor gereformeerde en remonstrantse opvattingen moet eigenlijk even veel ruimte zijn. Die gedachte was een van de vruchten van de gematigde Verlichting. De periode waarin deze visie in Nederland overheersend begon te worden, staat bekend als het tijdperk van de Toleranten (1740-1770). In het licht van deze ontwikkeling moeten we dan ook de bijzondere activiteiten bezien, die Comrie in de jaren vijftig van de achttiende eeuw ontwikkelde. Het Examen Dat deed hij samen met zijn vriend Nicolaus Holtius (1693-1773), die als predikant het vlakbij Woubrugge gelegen Koudekerk a/d Rijn diende. De beide predikanten publiceerden samen anoniem het opzienbarende Examen van het Ontwerp van Tolerantie. In dit niet eenvoudige werk beschrijven en weerleggen zij het tolerante denken tegen de achtergrond van de schildering van een uniek tijdsbeeld met treffende sfeertyperingen. De kernopvatting van de Toleranten typeren zij als volgt: ‘Dus zynse daar op uit, om rekkelyker regels en ruimer bepalingen omtrent de Geloofs-artikelen in te voeren: op dat alle gezintheden, immers die zich tot de Protestanten reekenen, eenige weinige generale poincten (gemeenschappelijke opvattingen) toestaande, in dezelve kerkelyke gemeenschap en broederschap zouden mogen leeven, zonder voor eenige kerkelyke Censuren te vreesen’ (I, blz. 20). Een klein aantal bladzijden verder wordt het streven van de ‘schoonpraatende Tolerantiepredikers’ naar een ongereformeerde verdraagzaamheid opnieuw verwoord. Men moet elkaars opvattingen in liefde verdragen. Het geweten en de officiële leer van de kerk moeten door geen andere banden dan die van het Woord worden beheerst. Menselijke bepalingen moeten worden afgeschaft. Ten aanzien van alle zaken die niet duidelijk in de Schriften zijn omschreven, moet men óf zwijgen óf ieder zijn vrijheid laten (I, blz. 28, 29). Er moet vrijheid zijn van denken en vrijheid van gevoelen, zonder dat men aan een belijdenis of wat dan ook gebonden is (I, blz. 49). En wat leer van de zaligheid betreft, staan deze Toleranten voor dat God ons door óns toedoen zalig maakt. Maar de Bijbelse leer is, dat God ons in Christus, zónder ons toedoen zalig maakt (I, blz. 15). Comrie en Holtius vertolkten in hun werk de algemene onrust en verontwaardiging over de ontwikkeling van de kerk in een ongereformeerde, remonstrantse en gematigd-vrijzinnige richting. Men wilde komen tot een brede tolerantie of verdraagzaamheid in zaken van de leer. Het ‘Examen’ spreekt van een ‘wydgaapende tolerantie’ en van ‘een geheele bende van onbeschaamde Jongelingen’ (kandidaten en jonge predikanten), die de vrijheid neemt om de oude leer te ondermijnen (II, 509-510). De gereformeerde opvattingen moeten in hun visie met die van de remonstranten op één lijn worden gebracht. Theologie van Saumur Comrie zag met Holtius heel goed in dat dit denken niet alleen een filosofische maar ook zijn theologische voedingsbodem had. Die laatste vonden zij in de zogenaamde theologie van Saumur, ook wel het amyraldisme genoemd. Aan de basis daarvan staat de zeventiende-eeuwse theoloog Moses Amyraldus of Moyse Amyraut, zoals zijn Franse naam luidde. Hij was door het lezen van Calvijns Institutie ertoe gekomen theologie te gaan studeren. In 1626, op 30-jarige leeftijd, werd hij gereformeerd predikant te Saumur, een stad die een paar honderd kilometer ten zuidwesten van Parijs ligt. Zeven jaar later, in 1634, werd hij hoogleraar in de theologie aan de in Saumur gevestigde
3
Academie, en hij is dat gebleven tot aan zijn dood in 1664. Deze protestantse universiteit werd gesticht in 1599 en moest bij het Edict van Nantes in 1685 haar poorten sluiten. In hetzelfde jaar dat hij als hoogleraar aantrad, verscheen van zijn hand een Verhandeling over de predestinatie. Dit boek riep al dadelijk verzet op bij collega's als Petrus Molineus te Sedan en Andreas Rivet te Leiden, maar ook in diverse steden in Zwitserland. Men zag de leer van ‘Dordt’ erin bedreigd. In een weloverwogen oordeel heeft Herman Bavinck in zijn Gereformeerde Dogmatiek Amyraldus’ leer als volgt samengevat: ‘Amyraldus heeft het ernstig en welmenend aanbod der genade tot een afzonderlijk besluit van God gemaakt, dat aan de verkiezing voorafging. Hij legde daarmee een remonstrantse grondslag onder het calvinistisch gebouw en liep gevaar om de onmacht des mensen tot het geloof tot een zedelijke te verzwakken’(I,l61). Amyraldus sprak daarbij over twee willen en twee besluiten in God. Er zou in God allereerst een algemene heilswil zijn. Hij wilde de zaligheid van alle mensen. Met andere woorden: Gods heilswil is universalistisch, algemeen. Zij rust in het verzoeningswerk van Christus, dat volgens Amyraldus eveneens algemeen is, waarin dus alle mensen delen. Maar Amyraldus wilde in geen geval een remonstrant zijn. Hij zocht daarom een ‘middenweg’ tussen de leer van Dordt en het arminianisme. Daarom sprak hij van nog een twééde wil in God. God ziet, aldus Amyraldus, dat Zijn algemene heilswil bij de mensen vanwege hun verdorvenheid geen gehoor vindt. Daarom komt Hij tot een tweede besluit. Dat besluit is niet algemeen, maar particulier, dat wil zeggen dat het steeds bepaalde personen geldt. Het is het besluit van de goddelijke verkiezing. Op grond van dit tweede besluit komen sommigen tot het geloof, anderen niet. Steeds heeft Amyraldus beweerd dat hij achter ‘Dordt’ stond. Maar als hij werkelijk achter Dordt stond, waarom dan niet eenvoudig gebleven bij de uitspraken van Dordt? We kunnen het daarom beter zó stellen dat Amyraldus en de zijnen een middenpositie zochten tussen de leer van Dordt en het remonstrantisme. Zij ontwierpen dan ook een theologie die een brugfunctie moest hebben tussen de gereformeerde orthodoxie en de remonstrantse leer. Zij hebben van hun opvattingen een isme gemaakt. Vooral in Engeland kreeg dit amyraldisme grote invloed als een gematigde vorm van remonstrantisme. De rechtzinnige gereformeerden wezen die visie van de school van Amyraldus dan ook scherp af. Onder de Schotse theologen, zoals Ebenezer en Ralph Erskine, werd het een besmet woord. De Erskines preekten voluit het aanbod van genade, maar waren bepaald geen amyraldisten. Het is dan ook geen wonder dat ook Comrie – sterk beïnvloed als hij was door de Erskines en Boston – niets van de Saumurse theologie moest hebben. Een van de samenspraken eindigt in een bewogen waarschuwing tegen deze dwalende gevoelens. De schrijvers van het Examen hebben heel scherp gezien dat het ontstaan van de tolerantiegedachte op godsdienstig gebied ten tijde van de Verlichting in Nederland is voorbereid door de toenemende invloed van de school van Saumur! De kerkelijke situatie en de reactie van Comrie Als Comrie begint met het publiceren van zijn meer polemische geschriften, is het algemene verval van de gereformeerde theologie in Nederland al ingetreden. Met name komt dat openbaar in het handelen van de leidinggevende kringen in de kerk, de overheid en de universitaire wereld. De behandeling van de zaak Van der Os in de jaren veertig van de achttiende eeuw is daarvoor illustratief. Deze Zwolse predikant sprak onder meer op een dubbelzinnige manier over de Goddelijke Drieeenheid. Zijn wijze van spreken over de predestinatie vertoonde een remonstrantse kleur en zijn visie op het geloof was zuiver arminiaans: God rechtvaardigt degenen, die zelf éérst met een levend geloof tot Hem gekomen zijn. Van der Os werd terecht in 1750 geschorst en na vijf jaar ten slotte afgezet. Het opvallende was echter dat het tijdens de behandeling ingewonnen oordeel van de Leidse hoogleraren – J. Alberti, J. Esgers, J. van den Honert, B. de Moor en J.J. Schultens – voor Van der Os onverdeeld gunstig was. Daardoor was het voor het rechtzinnige deel van de kerk in één keer duidelijk dat de opleiding van de predikanten niet meer betrouwbaar kon worden genoemd. Dat bracht onder het kerkvolk, dat in het algemeen nog wel aan de gereformeerde leer vasthield, een grote schok teweeg.
4
Het is dan ook heel goed te begrijpen dat Comrie ook in zijn meer praktikaal bedoelde geschriften van tijd tot tijd zijn visie gaf op actuele kwesties. Dordrecht Ds. M. Golverdingen
5
Comrie dichterbij 3. Als herder en leraar ging Comrie in zijn zogenaamde praktikale werken ook in op allerlei zaken die onder de rechtzinnige gereformeerden in die dagen een belangrijke rol speelden. Eén van die kwesties was de vraag of de zekerheid van het geloof tot het wezen van het geloof behoort of tot het zogenaamde welwezen van het geloof moet worden gerekend. Het is duidelijk dat Comrie mede als antwoord op de vragen die hierop betrekking hadden, zijn preken over het geloof uit de jaren 1739 en 1740 gebundeld heeft in het boek dat wij nu kennen als ‘Verhandeling van enige eigenschappen van het zaligmakend geloof’ en dat kortweg wordt aangeduid als de ‘Eigenschappen’. De eerste uitgave verscheen in1744. De herder aan het woord Het is opvallend dat Comrie zichzelf op de titelpagina van dit werk aanduidt als ‘Scoto-Brittannus’, de Schotse Brit. Wellicht heeft hij daarmede niet alleen zijn afkomst willen beklemtonen, maar ook de lezers fijntjes willen herinneren aan zijn verwantschap met de gereformeerde theologen Ralph en Ebenezer Erskine en en Thomas Boston, die hem als jongeman in Schotland door hun preken hadden gevormd. In de opdracht aan de gemeente van Woubrugge, die aan het eigenlijke werk vooraf gaat, treft ons de pastorale bewogenheid met de schapen die aan de herder zijn toevertrouwd: ‘Wij hebben niet alleen zorg gedragen voor de zuiverheid van de leer, maar vooral voor het eeuwig behoud van uw onsterfelijke ziel. Het ging ons ter harte dat het God mocht behagen deze en gene te trekken uit de macht van de duisternis en over te zetten in het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefde, en anderen op te bouwen in het allerheiligst geloof. Daarom hebben we menigmaal geprobeerd de onbekeerden onder u uit hun slaap te wekken door hun het gevaar en de zekerheid van de eeuwige verdoemenis voor ogen te stellen, als zij niet zouden trachten door bekering en geloof te ontvluchten aan de toekomende toorn. Zodra we enige verbrijzeling van het hart bespeurden, waren we er altijd op uit om in de preken zulke mensen te helpen, hun zorgen op te lossen en er bij hen op aan te dringen om Jezus het jawoord te geven, en de dienst aan de zonde en de wereld op te zeggen’. Comrie zegt dat hij af en toe behoorlijk gebukt ging onder de geestelijke onvruchtbaarheid van een groot deel van zijn gemeente. Hij heeft in het verborgene gezucht om Gods werk in zijn kudde te mogen zien. De moed en de lust om te preken heeft hij echter nooit opgegeven: ’Jezus en uw onsterfelijke ziel met elkaar verenigd te krijgen was voor ons van zo’n groot belang, dat we zuchtend het net dan aan de ene kant en dan weer aan de andere kant hebben uitgeworpen. En ondertussen wachtten we voortdurend wanneer de ’tijd der minne’, dat uurtje van eeuwigheid bepaald, mocht komen’. Drie motieven voor de uitgave Comrie noemt in de ‘Opdracht’ van het boek twee redenen die hem tot het uitgeven ervan hebben gebracht. Allereerst wilde hij op deze wijze zijn dankbaarheid tonen voor de liefde en toegenegenheid die de gemeente van Woubrugge voor zijn persoon en dienst had getoond. ’Het kon niet anders of dat was voor mij een vreemdeling in uw midden, meer dan aangenaam. Dat deed me al mijn verdriet vergeten, maar het is mijvooral als uw predikant tot blijdschap, omdat de ervaring leert dat bij weinig respect voor de persoon van de predikant, zijn boodschap ook weinig ingang zal vinden’. Verder stond hem voor ogen om door de uitgave ‘het klagen van sommigen dat wij zo weinig bezoeken afleggen, te doen ophouden. We hopen dat u er een goed begrip voor kunt opbrengen dat we er zo weinig op uitgaan (…).U ziet door dit boek dat we, ook al komen we niet op gezelschappen, onze tijd toch goed kunnen besteden’. Er was echter nog een motief voor het schrijven van dit boek, dat de predikant van Woubrugge zwaar heeft laten wegen. Overigens noemt Comrie die reden pas in l753 – negen jaar later – in de preek
6
over Zondag 7 in zijn catechismusverklaring: ‘Vindende ondertussen dat deze en gene onder u in enig begrip stonden, dat wij geen leven hebben vóór dat wij dadelijk Christus aannemen en dat wij door dat dadelijk aannemen eerst Hem ingelijfd worden, zo gaven wy de Eigenschappen des Geloofs uit, waarin deze zaak zo klaar in de eerste leerrede is voorgesteld, dat verre de meesten nu begrijpen, dat de inlijving vóór de geloofswerkzaamheid van het aannemen gaat’ (Editie ds. G.H. Kersten, l941.blz. 415-416) De aspecten van het zaligmakend geloof Het doel van de meeste van Comrie’s geschriften was voornamelijk een einde te maken aan de strijd, die in zijn dagen bestond ten aanzien van het geloof, juist onder de belijders van de gereformeerde religie. Het was een strijd die hem zeer bedroefde. Het is dan ook niet vreemd dat de tweede publicatie van Comrie’s eigen hand aan de verschillende aspecten van het geloof is gewijd. De inhoudsopgave van de Eigenschappen laat zien dat de volgende veertien kenmerken van het zaligmakend geloof worden besproken. Het geloof is een genade, ….die de ziel zo nauw mogelijk met Christus verenigt, ….waardoor de ziel gerechtvaardigd wordt, ….die de ziel reinigt, ….die Jezus Christus op zeer hoge prijs stelt, ….die de ziel in de ware rust brengt, ….die de wereld overwint, ….die beproefd wordt, ….die het hart lijdzaam en geduldig maakt voor God, hoewel de beloften niet direct vervuld worden, ….die in volle zekerheid tot de troon der genade doet gaan om genade te ontvangen en geholpen te worden op de juiste tijd, ….waarop de verzegeling volgt, ….waardoor een christen leeft. Het leven door het geloof tot dagelijkse rechtvaardiging. Het leven door het geloof in duisternis. We horen Comrie vaak verzuchten dat de genoemde strijd over het geloof toch feitelijk in het geheel niet nodig was, omdat de zaken van het geloof zo eenvoudig liggen. Dat zou ook blijken als er minder over het geloof getwist werd, maar het meer werd beoefend. En inderdaad is het de predikant van Woubrugge gelukt meer eenheid te brengen onder de opvattingen der belijders van de gereformeerde religie in zijn dagen. Zij gingen wat de voornaamste punten betreft steeds meer met zijn beschouwingen akkoord. Enkele belangrijke thema’s die voor het geheel van Comrie’s theologisch denken en tevens voor zijn prediking zoals die uitkomt in de Eigenschappen, van belang zijn, willen we nu, heel beknopt uiteraard, aan de orde stellen. We beperken ons daarbij tot de wedergeboorte, het geloof en de geloofszekerheid, en de rechtvaardigmaking. Dordrecht Ds. M. Golverdingen
7
Comrie dichterbij 4. Onder de godgeleerden uit het einde van de zeventiende eeuw en het begin van de achttiende eeuw heerste veel verwarring over het leerstuk van de wedergeboorte. Sommigen vereenzelvigden roeping en wedergeboorte. Anderen lieten wedergeboorte en bekering samenvallen. Toch had de Synode van Dordrecht in de Dordtse Leerregels een duidelijk onderscheid aangebracht. Comrie heeft zich hierbij aangesloten en heeft daarbij steeds de nadruk gelegd op het onderscheid dat gemaakt moet worden tussen de wedergeboorte in engere en in ruimere zin. Het onderwerp komt in de ‘Eigenschappen’ vele keren ter sprake. Dank zij het uitgebreide register in de nieuwe uitgave, dat voortbouwt op een opzet van Comrie zelf, is in een oogopslag duidelijk dat hij drie keer min of meer uitvoerig op dit thema ingaat De wedergeboorte in engere en ruimere zin In de preek over 1 Joh. 5:4 bespreekt Comrie het geloof als een genade, die de wereld overwint. Daarbij geeft hij eerst een omschrijving van de wedergeboorte in engere zin. Dat is ‘het almachtige, krachtige en onweerstaanbare werk van God, waardoor de uitverkoren zondaar van dood levend wordt gemaakt’. Daarbij moet elk voorbereidend werk als oorzaak worden uitgesloten. De wedergeboorte moet voor het geloof worden geplaatst, omdat het de wortel en het beginsel is, waaruit het ware geloof voorkomt. Immers, ‘als het geloof een levende daad en werkzaamheid van de ziel is, veronderstelt dit natuurlijk er leven is om die te kunnen uitoefenen’. Bij de wedergeboorte in ruimere zin gaat het niet alleen om de levendmaking van de zondaar, maar ook om het herstel van Gods beeld in hem en om de voltooiing van het werk van God in de ziel. ‘Als men het woord zo gebruikt, worden het geloof, de bekering en alle andere genadegaven van de Heilige Geest erbij ingesloten. Al deze genadegaven vloeien uit de bron van de levendmaking’. Het zaad van de wedergeboorte Ieder die geboren wordt, komt voort uit een zaadje dat op een geschikte manier is neergelegd. Dat geldt ook voor de grote geestelijke verandering van de wedergeboorte. Comrie verwijst onder meer naar Lukas 8: 11:’Het zaad is het Woord Gods’. Als dat Woord door de samenwerking van Geest en Woord in het hart wordt neergelegd in de ziel, begint het nieuwe leven. Comrie daalt laag af bij de beantwoording van de vraag waaruit kan blijken, dat het zaad der wedergeboorte in het hart is gelegd: ’Dat blijkt hieruit, dat men nauwgezetter op zijn daden begint te letten, Men wordt tegengehouden in zijn doen en laten. Men komt net als de verloren zoon tot zichzelf, Men is en blijft zonder rust, De wereldse aangelegenheden zijn niet meer dan draf en vuil slijk. De arme ziel begin te merken, dat er wat anders moet zijn, hoewel ze niet weet wat (…). Ook kan niemand in deze veranderingen rust vinden’ (blz. 197). Heel onderwijzend is ook de tekening die Comrie geeft van de vele manieren waarop het zaad der wedergeboorte in het hart wordt gebracht (blz. 197-201). Ik beperk mij tot een keuze. Comrie wijst allereerst op een vrome opvoeding, gegeven door ouders, leraren en onderwijzers. Kinderen beginnen zich af te vragen wie God is en hoe nodig het is wedergeboren te worden. De prediker van Woubrugge noemt ook het horen spreken van anderen over wat nodig is om zalig te worden en kloppingen in het geweten zolang men zich zijn doen en laten herinnert. Soms gebruikt God dromen in de nachtelijke uren, waarin de ziel zich haar ontzettende toestand voor ogen ziet gesteld op de oordeelsdag en dergelijke. Maar het zaad kan ook in het hart worden gelegd door de verschijning in de droom van Jezus in Zijn liefelijkheid en met Zijn uitnodigingen. Soms komt het zaad in het hart door een grote nieuwsgierigheid om wat anders en wat nieuws te horen. Dat nieuwe levensbeginsel vergelijkt Comrie met een embryo in het lichaam van de moeder. Het bezit alle elementen van het mens-zijn, maar moet nog tot voltooiing komen. De vereniging met Christus
8
Als de Heilige Geest de eerste levende kiemen van het nieuwe schepsel in de ziel heeft gelegd, vindt er een vereniging plaats tussen Christus en de levend gemaakte zondaar. Die vereniging vindt plaats door de Heilige Geest zonder enige inbreng van het schepsel. ‘Maar zoals er een vereniging is vanuit Christus gezien, zo verenigt ook het levend gemaakte beginsel zich door geloof en liefde met Christus. Dit gebeurt uiteraard nog zwak zonder veel gevoel en vaak zonder bewustheid omdat dit beginsel nog in zijn allereerste stadium verkeert. Maar wij geloven wel dat het er altijd is’ (blz. 203). Er is geen tussenfase tussen de geestelijke dood en het geestelijke leven. Het pastorale motief achter deze benadering heeft Comrie helder verwoord. Hij verzekert zijn lezers ‘dat we het niet eens zijn met hen die zeggen dat alles wat we tot nu toe gezegd hebben, geen zaligmakend werk is, totdat de ziel met bewustheid in een werkelijke en wederzijdse geloofsonderhandeling met Christus komt. O nee! Wij geloven dat vanaf het eerste ogenblik dat het zaad van de wedergeboorte in het hart werd gelegd, het zaligmakend werk van God begint’ (blz. 219). Het beginsel van het nieuwe leven blijft schuilen in de ziel; het wordt er gekoesterd en dikwijls versterkt door geestelijke gestalten. Een van de grote beloften van het genadeverbond wordt in het hart van de zondaar vervuld: er is een walging over alle zonden die men heeft gedaan en men verfoeit zich voor de Heere. Men komt met de verloren zoon in het ver gelegen land tot zichzelf en beseft wat er bij de Heere te krijgen is. Met de tollenaar staat men achter in de tempel om te belijden: Wees mij zondaar, genadig! Er is een vluchten tot Jezus om te schreien om Jezus. Er is een vermogen om de allervriendelijkste nodiging van Jezus te horen, die de zondaar uitlokt om tot Jezus te komen. Het zaligmakend geloof De delen waarin dit nieuwe leven bestaat en die dus direct bij de wedergeboorte in de ziel gewerkt worden, brengt Comrie voornamelijk terug tot drie: het geloof, de hoop en de liefde. Aan het geloof geeft hij bijzondere aandacht. We raken hier aan een heel wezenlijk punt in zijn theologie dat ook voor de prediking en het geestelijk leven van zijn tijd van groot belang was en dat nog steeds is. Dat is de fundamentele overtuiging dat aan de geloofsdaad van de mens een daad van God voorafgaat. Nooit kan er een aannemen van Christus zijn als we niet eerst in Hem zijn ingelijfd. Vandaar dat de eerste en zeer belangrijke preek van de Eigenschappen als thema meekreeg: ‘Het geloof is een genade, die de ziel zo nauw mogelijk met Christus verenigt’. Het geloofsvermogen en de daad van het geloof In de preken in de Eigenschappen brengt Comrie een aantal keren terloops een belangrijk punt onder onze aandacht namelijk het onderscheid tussen de ‘hebbelijkheid’, de habitus, en de daad, de actus, van het geloof. Dat gebeurt onder meer in de preek over Hebreeën 10:22 (blz.363, 366). Hoe kwam Comrie tot deze onderscheiding? Hij onderkende het werkelijke gevaar dat men aan de daad van het geloof zo’n grote waarde toekent, dat deze op zichzelf rechtvaardigende kracht heeft. Wanneer het geloof als daad ons rechtvaardigt, is de rechtvaardiging uit de werken! Maar dan is het geen genade meer, waardoor we gerechtvaardigd worden. Daarom gaat Comrie terug van de daad, de actus, naar de hebbelijkheid, de habitus of het vermogen, de potentia. In de verklaring van zondag 7 van de Heidelbergse Catechismus zou hij later een brede uitwerking van deze gedachte geven (editie ds. G.H. Kersten, l941, blz. 426-451). Met een voorbeeld betreffende ons zien verduidelijkt Comrie het gemaakte onderscheid. We moeten het vermogen om te zien onderscheiden van de daad van het zien. Iemand die geen gezichtsvermogen heeft, zal nooit de daad van het zien kunnen beoefenen. Om te kunnen zien, is het gezichtsvermogen onmisbaar. Zo is het met het gehoor, de reuk, en zo verder. Nu noemt Comrie dat vermogen de ‘habitus’ en de daarmee geoefende werkzaamheid de ‘actus’. De geestelijk dode mens mist de habitus, maar in de wedergeboorte wordt deze habitus ingeplant. Dat is het geloof. Comrie onderscheidt zeer nadrukkelijk tussen dit geloof én het geloven, de daden, de werkzaamheden, de oefeningen. Zo handhaaft hij de volstrekte afhankelijkheid van de genade Gods. Dat vermogen, die hebbelijkheid, heeft in zichzelf geen kracht om te werken. Het is de Heilige
9
Geest, Die door het Woord op dit vermogen inwerkt en zo de werkzaamheden voortbrengt. Anders gezegd: uit de genade van het geloof, waardoor de ziel met Christus verbonden is, vloeien de geloofsdaden, waarmee de ziel van haar kant Christus en Zijn weldaden aanneemt en omhelst, en steeds nauwer met Hem verenigd wordt. Alleen zó kan men verstaan dat ook jong gestorven kinderen die zalig worden, het geloof deelachtig zijn, zonder dat het komt tot dadelijke geloofsoefening. Alleen zó kan men de kleingelovigen, de ‘gekrookte rietjes’ en de ‘rokende, smeulende vlaswiekjes’ op een bijbels-pastorale wijze behandelen, zonder ze te verbreken of uit te blussen. Alleen zó kan men ook verklaren dat er een volharding der heiligen is in dagen van geestelijke duisternis en verlating. Dordrecht Ds. M. Golverdingen
10
Comrie dichter bij 5. (Slot) Comrie signaleert dat er veel verschil van mening bestaat over de zekerheid van het geloof. Men is het oneens over het wezen van de geloofszekerheid en over het functioneren van dit middel waardoor de ziel met Christus verenigd wordt. Daardoor worden juist de kleinen in de genade op een trieste manier heen en weer geslingerd. De prediker van Woubrugge gaat daarom in de negende preek van de ‘Eigenschappen’ uitvoerig op dit onderwerp in (blz. 350-396). Hij sluit zich aan bij Zondag 7 van de Heidelbergse Catechismus. Daarin wordt het geloof omschreven als een zekere, betrouwbare, vaste kennis van het Evangelie en een hartelijk vertrouwen dat niet alleen aan anderen, maar ook aan mij vergeving van zonden geschonken is. Die zekerheid behoort tot het wezen van het geloof en is niet iets wat er door een bijzondere werking van de Geest aan toegevoegd wordt. Het geloof en de gelovige Wij moeten bij het spreken over de verzekering wel onderscheid maken tussen het geloof zelf en de gelovige. In het geloof zélf is zekerheid en geen twijfel; het is immers juist het tegendeel van twijfel en ongeloof. Maar in de gelovige, die een zondig, ongelovig schepsel in zichzelf is en blijft, zijn veel twijfelingen, die weliswaar geen vruchten van zijn geloof zijn, maar van zijn ongeloof. Bovendien zullen wij in dit leven altijd maar een beginsel hebben van het ware geloof. Het moet immers sterker worden, ‘wassen’ en toenemen. Zo heeft de één een groot en sterk geloof, de ander een klein en zwak geloof. Daarom heeft de één méér zekerheid dan de ander. Er is ook een groot onderscheid tussen de verzekering van het geloof en de verzekering van het gevoel. De verzekering van het geloof vindt haar grond buiten zichzelf, in Christus, in de toezeggingen van de Heere, maar de verzekering van het gevoel in zichzelf, in wat het van Christus ervaart en geniet als vrucht van het geloof. Dit laatste is aangenaam en troostvol, maar wordt niet door allen of altijd genoten, maar vaak bestreden en aangevallen. Iemand kan met Heman in Psalm 88 doodbrakend blijven en ondertussen toch veel verzekerdheid des geloofs hebben. Directe en indirecte verzekering Comrie brengt tot verheldering van de zaak nog een verdere onderscheiding aan, namelijk die tussen een directe of onmiddellijke èn een indirecte verzekering. Er zijn immers in het geloof tweeërlei geloofsdaden, uitgaande en inkerende, en daarom is er ook tweeërlei geloofszekerheid. De eerste, de uitgaande en directe geloofsdaden, richten zich onmiddellijk op Christus. Daarbij is het niet de vraag of ik uitverkoren ben en of mijn zonden mij vergeven zijn. Dat is nooit het voorwerp van het geloof. Het geloof gelooft in Christus tót vergeving van zonden. Als dan ook in Zondag 7 gesproken wordt van een hartelijk vertrouwen dat ook aan mij vergeving van zonden geschonken is, betekent dit: geschonken in Christus. Deze uitgaande of directe geloofsdaden richten zich dus onmiddellijk op Christus om Hem aan te nemen en te omhelzen tot zaligheid. Maar er is in het geloof ook een inkerende of reflectieve werkzaamheid. Hierbij keert het zich naar binnen en let op het werk van God in de ziel, op haar genadestaat, en op alles wat de ziel van Godswege ervaren heeft. Daaruit mag ze met blijdschap en vreugde besluiten tot haar aandeel aan Christus en haar genadige verkiezing. Daarin hebben de kenmerken dus hun plaats. Rechtvaardigmaking In Comrie’s dagen heerste er ook een grote verwarring ten aanzien van het belangrijke leerstuk van de rechtvaardigmaking of rechtvaardiging. Ook hier heeft Comrie getracht leiding te geven. In zijn tweede preek in de ‘Eigenschappen’ spreekt hij over de rechtvaardigmaking door het geloof aan de hand van Romeinen 5:1: ‘Wij dan gerechtvaardigd zijnde door het geloof, hebben vrede bij God door onze Heere Jezus Christus’. Rechtvaardigmaking, rechtvaardiging of vrijspraak is een woord dat ontleend is aan de gangbare uitdrukkingen bij een rechtsgeding. Zeer onderwijzend is Comrie bij zijn
11
beschrijving van de rechtvaardiging door het geloof. Hij gebruikt het beeld van een vierschaar, een rechtbank, die wordt opgericht in het geweten. In het rechtsgeding is God de Rechter en de zondaar de aangeklaagde; de wet met de satan en het eigen geweten zijn de aanklagers, en Christus is de Advocaat, de Pleitbezorger, de Borg, Die het met Zijn bloed en borggerechtigheid opneemt voor de verloren, aan zichzelf wanhopende zondaar bij de Rechter. Op grond daarvan spreekt de grote Rechter de veroordeelde zondaar vrij van schuld en straf en rekent hem de gerechtigheid van Christus toe uit enkel genade. De bekendmaking van de vrijspraak vindt in uitwendige zin plaats door het Woord des Heeren. Dit vonnis wordt echter vroeger of later ook aan de gerechtvaardigde zondaar bekend gemaakt ‘door de middellijke of onmiddellijke werking van de Heilige Geest’. Dat gebeurt middellijk als de Heilige Geest de ziel naar Rom. 8:16 verlicht door de kenmerken die het Woord geeft van een gerechtvaardigde. De Heilige Geest kan het ook onmiddellijk doen zonder kenmerken door de vrijspraak van tijd tot tijd krachtig in de ziel te laten ervaren. Dan kan de ziel ten volle geloven dat ze vrijgesproken is en verruimt de blijdschap het hart. De instrumentele werking van het geloof Het middel waardoor zo’n grote weldaad wordt ontvangen, is het geloof: ’Wij dan gerechtvaardigd zijnde door het geloof hebben vrede bij God door onze Heere Jezus Christus’’ Paulus sluit hier alle werken uit, ook het geloof-als-een-werk! ‘Het is immers niet het geloof zelf als een werk dat ons rechtvaardigt, maar datgene wat het geloof aanneemt, namelijk de volmaakte gerechtigheid van Christus. Het is niet de hand waardoor een bedelaar iets gaat bezitten, maar de aalmoes die hij met zijn hand aanneemt’(blz. 89). De hand van het geloof schenkt geen gerechtigheid, maar datgene wat de hand van het geloof aanneemt. Het geloof is niet meer dan een instrument. Comrie spreekt dan ook voortdurend over de instrumentele werking van het geloof. Dat geloof is de instrumentele oorzaak, waardoor de ziel Christus omhelst en Zijn gerechtigheid aanneemt. Comrie merkt daarbij op, dat de ziel in dit stuk niet geheel lijdelijk is, maar direct werkzaam. Het geloof is ‘een middel, waardoor de ziel de roepende stem van God hoort, de aangeboden Middelaar ziet, naar Hem vlucht, Hem omhelst en Hem aanneemt’ (blz. 91). Comrie besluit zijn preek met verschillende toetsen voor de praktijk van ons leven. De verwoording is zoals zo vaak in dit boek treffend: bijbels, geestelijk, bevindelijk. De lezer oordele zelf: ‘Wie gerechtvaardigd is, heeft de Middelaar leren kennen in Zijn volstrekte noodzaak en volledige bereidwilligheid. Hij heeft in zijn hart Jezus’ roepende stem gehoord, en toen hij Zijn roepende nodigende stem hoorde, is hij met zijn gehele hart en alles wat in hem is, naar de Borg gevlucht. Hij heeft Hem aangenomen en zichzelf voor tijd en eeuwigheid aan Hem overgegeven’ Ontwikkeling in zienswijze Comrie heeft in deze tweede preek in de ‘Eigenschappen’ de rechtvaardigmaking van eeuwigheid nadrukkelijk ontkend (blz. 95). Er is wel een eeuwig voornemen bij God om de mens te rechtvaardigen, maar Hij heeft besloten om dat te doen in de tijd. Niemand wordt daadwerkelijk gerechtvaardigd voordat hij metterdaad gelooft. Wie de rechtvaardigmaking van eeuwigheid leert, ligt open voor de opvatting dat de ziel ten enenmale passief is in de rechtvaardigmaking. Dan ziet men het geloof zuiver als een daad van inkeer waardoor ik zie dat ik al gerechtvaardigd ben. Het geloof is dan geen uitgaande daad meer van de ziel om de aangeboden Christus te omhelzen. Zulke mensen veroordelen het vluchten, hongeren en dorsten en reikhalzen naar Jezus als een werk van de wet. ‘Geliefden, pas op voor zulke misvattingen en onjuistheden.’ Het trekt de aandacht, dat er bij Comrie kennelijk een verandering in zienswijze heeft plaats gevonden. De ‘Eigenschappen’ dateren van 1744. In l761 publiceerde hij zijn Brief over de rechtvaardigmaking des Zondaars. In dat boek en andere latere uitgaven zoals het Examen leert Comrie nadrukkelijk de rechtvaardigmaking van eeuwigheid. Veel gereformeerde theologen zijn hem overigens daarin niet gevolgd. Ongetwijfeld heeft de verdere doorwerking in de kerk van een half of heel arminianisme Comrie tot herziening van zijn standpunt gebracht. Men had toen vrijwel geen oog meer voor het voornaamste in het stuk van de rechtvaardiging, namelijk de toerekening van Christus’ gerechtigheid uit vrije genade, voorafgaande aan het geloof. Comrie wil de rechtvaardigmaking weer
12
zien als een vrije daad van God, geheel buiten de mens om, al wordt deze daad van God in de mens uitgewerkt. Om nu vast te houden dat de rechtvaardigmaking voortvloeit uit Gods eeuwig vrijmachtig welbehagen, komt hij tot een rechtvaardiging van eeuwigheid. Op dit standpunt is het gevaar niet denkbeeldig dat de rechtvaardigmaking door het geloof wordt opgevat als een bewustwording van de eeuwige rechtvaardigmaking. Daardoor kan de worsteling van de ziel hoe zij rechtvaardig wordt voor God, haar klem verliezen. Wat Comrie ermee bedoelt, is overigens heel duidelijk en naar de zin ook Schriftuurlijk. Het is onmiskenbaar dat de rechtvaardigmaking van de uitverkorenen ligt in Gods besluit van eeuwigheid. Daarmede is de zondaar echter nog niet daadwerkelijk rechtvaardig voor God. Het komt op de rechtvaardigmaking door het geloof aan. Goed Nederlands Voor de 'Eigenschappen’ van Alexander Comrie bestond in de kring van onze gemeenten altijd reeds veel waardering. De heruitgave van ds. G.H. Kersten uit l930 kwam reeds ter sprake. Wel was het taalgebruik van deze oude schrijver niet eenvoudig. Door de zeer zorgvuldige herschrijving van de heer C. Bregman, die zichzelf een geheel program van eisen had gesteld, spreekt de Schot Comrie nu heel goed Nederlands! Het oude goud glinstert weer. Comrie is dichterbij gekomen. Het boek geeft antwoorden op heel veel vragen van het hart. De Bijbelse weg van het geloof, die de Heere met Zijn volk houdt, wordt Schriftuurlijk en bevindelijk getekend. Het boek leent zich voor gebruik in de gezinskring, maar ook voor bespreking op een + 21-vereniging of op een studiekring onder ambtelijke leiding. Tolle lege. Neem en lees. Dordrecht Ds. M. Golverdingen
N.a.v. Alexander Comrie, Verhandeling van enige eigenschappen van het zaligmakend geloof, Uitgeverij De Banier, Apeldoorn, 2012, 612 blz., gebonden, prijs € 24,90
13