Computervaardigheden Cursus Co¨ ordinerend verantwoordelijke Dr. J. Talmon Prof. Dr. K. Coninx Co-titularis Dr. C. Raymaekers Andere leden van het onderwijsteam Kurt Braeken Academiejaar 2003–2004
Inhoudsopgave 1 Windows 2000 1.1 Het Windows Bureaublad . . . . . . . . . . . . . . 1.2 Windows Help gebruiken . . . . . . . . . . . . . . . 1.3 Windows Bestanden en Mappen . . . . . . . . . . . 1.4 De computer verkennen . . . . . . . . . . . . . . . . 1.4.1 De taakbalk en de Start knop . . . . . . . . 1.4.2 Mijn Computer . . . . . . . . . . . . . . . . 1.4.3 Windows Verkenner . . . . . . . . . . . . . . 1.5 Zoeken van bestanden of mappen . . . . . . . . . . 1.6 Informatie delen tussen programma’s: het klembord 1.7 Informatie delen met andere computers . . . . . . . 1.8 Windows Configuratiescherm . . . . . . . . . . . . 1.8.1 Het Beeldscherm (Display) . . . . . . . . . . 1.8.2 Regionale Instellingen (Regional Options) . 1.9 MS-DOS Gebruiken . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.10 De Windows Taakbeheerder . . . . . . . . . . . . . 1.11 Windows Sneltoetsen . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . .
1 1 3 4 5 6 6 7 16 19 20 21 21 23 24 25 26
2 Internettechnologie 2.1 Internet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2 World Wide Web . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2.1 URLs . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2.2 Zoeken op het WWW . . . . . . . . . . . 2.3 E-mail . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.3.1 Gebruik maken van een e-mail programma 2.4 FTP . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.4.1 FTP met een browser . . . . . . . . . . . . 2.4.2 FTP met een FTP programma . . . . . . 2.4.3 FTP in de command prompt . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
30 30 31 31 32 32 33 33 33 34 35
i
. . . . . . . . . .
Inleiding Co¨ ordinerend verantwoordelijken Dr. Jan Talmon (
[email protected] ) en Prof. dr. Karin Coninx (
[email protected])
Co-titularis Dr. Chris Raymaekers (
[email protected])
Andere leden van het onderwijsteam Kurt Braeken (
[email protected])
Doelstellingen Deze cursus leert je de computervaardigheden die je tijdens je studie en later beroepsleven nodig hebt om je werkt te kunnen voorstellen. Een greep uit de inhoud: basiskennis van het gebruik van een besturingssysteem, zoeken van informatie op het internet, werken met e-mail en gevorderde mogelijkheden van veel gebruikte toepassingspakketten (tekstverwerking, rekenblad, presentatiesoftware, . . . ).
Voorkennis geen
ii
Didactische werkvormen Aangezien dit opleidingsonderdeel voornamelijk vaardigheden bijbrengt, is het actief omgaan met de leerinhoud een vereiste. Dit wordt gerealiseerd door het uitvoeren van allerhande taken, in de vorm van zelfstudie-opdrachten en groepswerk. Hoorcolleges zijn zelden bedoeld als kennisoverdracht, maar eerder om de leerstof te situeren en de taken in te leiden.
Studiemateriaal Deze cursustekst biedt je de mogelijkheid om de leerinhoud te bestuderen, en kan tevens gebruikt worden als een naslagwerk. Een trajectboek gidst je door de cursustekst, en helpt je de leerinhoud de verwerken met behulp van zelfstudie-opdrachten. Alle resultaten van opdrachten, zowel van zelfstudie als van groepswerk, kan je bewaren in een portfolio. De portfolio is dus een gewone map en/of een digitale gegevensdrager met behulp waarvan je alle resultaten van je studie-activiteiten van dit opleidingsonderdeel verzamelt. De portfolio kan door het opleidingsteam opgevraagd worden ter controle van volledigheid en om de eigen inbreng in de te evalueren taken (individuele en groepstaken) te verantwoorden.
Evaluatie De evaluatie van dit opleidingsonderdeel gebeurt op basis van het jaarwerkstuk.
iii
Hoofdstuk 1 Windows 2000 1.1
Het Windows Bureaublad
Het bureaublad is het gebied dat het eerste zichtbaar wordt nadat je Windows 2000 opstart. Het bureaublad is je werkruimte. Aan de linkerkant van het bureaublad bevinden zich enkele iconen : kleine figuren die objecten voorstellen zoals documenten, mappen of programma’s. Om zo een object te openen dien je erop te dubbelklikken. Figuur 1.1 toont het Windows 2000 Bureaublad inclusief het Start-menu, een open venster en enkele iconen die mogelijk zichtbaar zijn. In figuur 1.1 zien we het bureaublad, waarop we de volgende elementen kunnen onderscheiden: Start Menu Dit menu biedt je de mogelijkheid om de computer af te sluiten (Shut Down), Windows-commando’s uit te voeren (Run), de ingebouwde helpfunctie te gebruiken (Help), objecten te zoeken op de computer (Search), de instellingen van Windows aan te passen (Settings), de laatst gebruikte documenten aan te spreken (Documents) en genstalleerde programma’s uit te voeren (Programs). Taakbalk Deze bevat naast het Start menu ook een snelstart-balk waar veelgebruikte programma’s met ´e´en enkele klik gestart kunnen worden. Tevens bevat de Taakbalk een knoppenlijst van de verschillende schermen die actief zijn. In het rechtergedeelte van de taakbalk bevindt zich een klok en een reeks iconen die duiden op programma’s die op de achtergrond actief zijn. Iconen Dit zijn een aantal standaard-iconen nl. “Deze Computer”, “Mijn Documenten”, “prullenmand”, . . . 1
Figuur 1.1: Het bureaublad In figuur 1.1 merken we tevens een open venster. Bovenaan het venster staat een titelbalk met daarin de venstertitel, in dit geval de naam “My Computer”. Onder de titelbalk is de menubalk afgebeeld met de woorden File, Edit, View, Favorites, Tools en Help. Klikken op zo’n woord brengt een menu in beeld. Enkele details op de titelbalk zijn op het ogenblik nog van belang: • Links op de titelbalk bevindt zich het icoon van het programma waarvan het venster is geopend. Dit is de systeemknop. Als je erop klikt, wordt het systeemmenu geopend. Dit menu bevat opdrachten voor het manipuleren van het venster. • Rechts op de titelbalk staan drie knoppen. De knop uiterst rechts is de knop “Sluiten”. Als je hierop klikt, wordt het venster gesloten. Deze knop tref je bij elk venster aan. • Links ervan kan de knop “Maximaliseren” of de knop “Vorig formaat” staan. Klik je op de knop “Maximaliseren” , dan wordt het venster schermvullend en verandert de knop in de knop “Vorig formaat”. Klik je op de knop “Vorig formaat” , dan krijgt het venster de grootte die het de vorige keer had. Niet elk venster is van deze knoppen voorzien. 2
• De knop links hiervan is de knop “Minimaliseren” . Als je hierop klikt, wordt het venster teruggebracht tot een pictogram op de taakbalk. Het programma blijft echter actief. Deze knop is bij de meeste vensters aanwezig.
1.2
Windows Help gebruiken
De Windows 2000 helpfunctie is de belangrijkste bron van informatie over het gebruik van Windows 2000 en zorgt ervoor dat je d.m.v. een ge¨ıntegreerde inhoudstabel, een index en een tekst zoekfunctie gemakkelijk informatie kan terugvinden. Altijd bereikbaar via het start menu, beschrijft de Windows 2000 Help hoe je verscheidene taken kunt uitvoeren (waaronder bv. het installeren van een printer, het verbinden met het internet, . . . ). Figuur 1.2 toont het opstartscherm van Windows 2000 Help.
Figuur 1.2: Windows Help Links bovenaan in figuur 1.2 kan je vier tabbladen onderscheiden: Contents (Inhoud) Hiermee kan je door de inhoudstabel bladeren. Als je op een boek icoon klikt worden zijnn onderwerpen en eventuele deelboeken zichtbaar. Als je vervolgens zo een onderwerp aanklikt, wordt de beschikbare informatie over dit onderwerp in het rechtergedeelte van het scherm getoond. 3
Index (Trefwoorden) Hier zie je een trefwoorden lijst. Je kan een bepaald woord intypen of door de lijst bladeren. Om de informatie over een trefwoord te zien, dien je erop te dubbelklikken. Search (Zoeken) Hiermee kan je elk voorkomen van een bepaald woord of zin in de Windows 2000 Help opzoeken. In het invoervak typ je het woord of de zin waarop je wil zoeken en vervolgens klik je op “Toon Resultaten (List Topics)”. Door te dubbelklikken op een zoekresultaat zie je de overeenkomstige inhoud in het rechtergedeelte van het scherm. Favorites (Favorieten) Hiermee kan je bepaalde bladwijzers aanbrengen, zodat je ze later sneller kan terugvinden. Bij sommige dialoogvensters in Windows is er tevens nog een andere helpfunctie voorzien. Bovenaan rechts op de titelbalk, naast de knop Sluiten komt er dan een ?-knop voor. Als je hierop klikt, verschijnt naast de muisaanwijzer een vraagteken. Als je vervolgens klikt op een onderdeel van het venster waarover je iets wilt weten, verschijnt een tekstkader met een verklaring.
1.3
Windows Bestanden en Mappen
Goed werken met een computer heeft alles te maken met het beheer van de bestanden die zich op de harde schijf bevinden. Een schijf is een apparaat waarop je bestanden kan opslaan, zoals een harde schijf of een floppy disk. Een bestand is een informatie-eenheid die op een schijf is opgeslagen. Deze bestanden kunnen in principe alles bevatten dat in een digitale vorm kan worden opgeslagen. Bijvoorbeeld: tekst, afbeeldingen, geluid, videobeelden, programmagegevens. Naast bestanden bestaan er ook mappen. Mappen bevatten meestal bestanden. Je kunt mappen vergelijken met hangmappen in een dossierkast. Je kunt deze “hangmappen” gebruiken om een groep bestanden op een gemakkelijke plaats bij elkaar te houden, zodat je het overzicht niet kwijtraakt. Een map kan naast bestanden ook andere (sub)mappen bevatten. Een map in een map wordt, ongeacht het niveau, een submap genoemd. Door middel van mappen kan je dus een overzichtelijke structuur aanbrengen op je harde schijf. Om deze reden bevat Windows 2000 dan ook een aantal standaard mappen waaronder: Mijn Documenten Deze map dient om je persoonlijke documenten in op te slaan.
4
Program Files In deze map bevinden zich de programma’s die op de computer ge¨ınstalleerd zijn. Alle bestanden en mappen op de computer hebben een naam. Deze namen mogen tot 255 karakters lang zijn. Een voorbeeld van een bestandsnaam is “word.exe”. Hierbij noemen we het gedeelte na de punt (“exe”) de extensie van het bestand. Door middel van deze extensies kunnen we verschillende soorten bestanden onderscheiden. Zo hebben bv. uitvoerbare programma’s de extensie “.exe” en tekstbestanden “.txt” of “.doc”, . . . . Mappen hebben meestal geen extensie. Wanneer je verschillende mappen op een harde schijf aanmaakt, ontwikkel je een hi¨erarchische structuur van bestanden en mappen. Bijvoorbeeld: > Harde Schijf C: > Data > Tekstverwerking > Offertes > Facturen > Rekenblad > Budget In dit voorbeeld heeft schijf C: een map Data, die op zijn beurt twee submappen bevat nl. Tekstverwerking en Rekenblad. De map Tekstverwerking heeft op zijn beurt twee submappen nl. de mappen Offertes en Facturen. De map Rekenblad heeft slechts ´e´en submap nl. Budget. Alle bestanden (en submappen) in een map dienen een verschillende naam te hebben. Het is echter wel mogelijk dat er op een schijf twee bestanden met dezelfde naam voorkomen, op voorwaarde dat ze zich in verschillende mappen bevinden.
1.4
De computer verkennen
Je kan in Windows 2000 navigeren via de taakbalk (inclusief het startmenu), Mijn Computer, Windows Verkenner, of Mijn Netwerk Plaatsen. In sommige gevallen is een bepaalde manier effici¨enter dan een andere. Zo is het bijvoorbeeld effici¨enter om programma’s te starten via de Start knop, dan vanuit Windows Verkenner, maar Windows Verkenner daarentegen geeft je een vollediger beeld van alle bestanden op de computer. In andere gevallen wordt de keuze bepaald door je persoonlijke voorkeur. Wanneer je bijvoorbeeld door mappen wilt bladeren, kan je zowel Mijn Computer of Windows Verkenner gebruiken, afhankelijk van je voorkeur. In de volgende paragrafen zullen we enkele mogelijkheden bespreken. 5
1.4.1
De taakbalk en de Start knop
Je kan de taakbalk en de Start knop, die zich normaal gezien onderaan het scherm bevinden, gebruiken om te navigeren in Windows 2000. Beiden zijn altijd mogelijk op het bureaublad, ongeacht hoeveel schermen er tegelijkertijd open zijn. Knoppen op de taakbalk tonen je welke schermen en programma’s open zijn, zelfs wanneer enkelen geminimaliseerd of verborgen achter een ander scherm zijn. Je kan eenvoudig overschakelen naar een ander scherm of programma door op z’n overeenkomstige knop in de taakbalk te klikken. Een andere en effici¨ente manier om snel over te schakelen naar een ander scherm of programma is de toetsencombinatie ALT-TAB, die overigens ook al in de oudere versies van Windows beschikbaar was. Indien je deze toetsencombinatie indrukt (en de Alt-toets ingedrukt houdt) krijg je een overzicht van alle actieve programma’s in de vorm van iconen. Telkens je op de Tab-toets drukt wordt een ander programma geselecteerd. Wanneer je beide toetsen loslaat wordt het laatst geselecteerde programma zichtbaar op het bureaublad. Je kunt de toetsencombinatie ATL-TAB dus gebruiken om snel tussen verschillende programma’s heen en weer te schakelen of om te controleren hoeveel programma’s geopend zijn. De start knop toont een lijst van commando’s en snelkoppelingen (wijzers naar bestanden) die je kan gebruiken om de belangrijkste taken te voltooien. Zo kan je programma’s starten (Programs), je laatstgebruikte documenten openen (Documents), het systeem aanpassen (Settings), hulp verkrijgen (Help), zoeken naar items op je computer (Search) enz. Sommige items op het start menu zijn voorzien van een naar rechts wijzende pijl: deze geeft aan dat meerdere keuzes mogelijk zijn op een secundair menu (submenu genoemd). Wanneer je de muiswijzer op een item met een pijl plaatst, verschijnt er een submenu.
1.4.2
Mijn Computer
Mijn Computer gebruik je best om de inhoud van een enkele map of schijf te bekijken. Wanneer je dubbelklikt op Mijn Computer op het bureaublad, verschijnen verschillende iconen in een nieuw scherm (zie figuur 1.3). Deze iconen stellen de verschillende schijven voor. Wanneer je dubbelklikt op een schijf-icoon, toont een scherm je de verschillende mappen op die schijf. Je kan dan dubbelklikken op een icoon om de betreffende map of bestand te openen. Tabel 1.1 toont enkele iconen en hun functies.
6
Figuur 1.3: Mijn Computer Dubbelklikken
om Bekijken van de inhoud van de floppy disk, welke normaal gezien de A schijf genoemd wordt. Bekijken van de inhoud van de harde schijf, welke normaal gezien de C schijf genoemd wordt. Bekijken van de inhoud van een compact disk in de CDROM speler, indien je computer er een heeft. Tabel 1.1: Windows iconen
1.4.3
Windows Verkenner
Windows 2000 bevat een nuttig programma voor het organiseren van mappen en bestanden op de harde schijf. Dit programma heet Windows Verkenner (Windows Explorer) en biedt je de mogelijkheid om bestanden in een boomstructuur (zoals bv. een stamboom) te beheren. In plaats van schijven en mappen in een apart scherm te openen, kan je met Windows Verkenner erin bladeren in ´e´en enkel scherm. Je start de Windows Verkenner op door via het Start Menu, Programma’s, Accessoires op Windows Verkenner (Windows Explorer) te klikken. Figuur 1.4 toont het Windows Verkenner scherm. In figuur 1.4 zien we verschillende iconen; elk bestand, map of ander item gerelateerd aan de computer wordt voorgesteld door middel van een 7
Figuur 1.4: Windows Verkenner icoon. Zo stellen de iconen van mappen een papierbak voor; de iconen voor bestanden verschillen naargelang van het soort bestand. Het grootste deel van het scherm van Windows Verkenner bestaat uit twee panelen: • het linker paneel bevat een hi¨erarchisch overzicht van de schijven en mappen • het rechter paneel toont de inhoud van de in het linker paneel geselecteerde map. Indien je dus in het linker paneel een item selecteert, wordt z’n inhoud in het rechter paneel getoond. Om een item in het linker paneel te selecteren, klik je op z’n naam. Wanneer je een map selecteert, zal Windows Verkenner z’n naam accentueren en het icoon veranderen naar een open papierbak. Dit betekent dat de map geselecteerd is en z’n inhoud in het rechter paneel getoond wordt. Om een map te openen die zich in het rechter paneel bevindt, dubbelklik je op z’n naam. Windows Verkenner opent dan de bovenliggende map in het linker paneel, toont al z’n submappen en accentueert die map die je geselecteerd hebt. In het linker paneel zie je voor bepaalde mappen kleine vierkantjes met plus- of min-tekens. Deze vierkantjes bevinden zich enkel voor mappen die 8
submappen bevatten en bepalen of submappen al dan niet zichtbaar zijn. Een plus teken geeft aan dat de submappen momenteel niet zichtbaar zijn. Door op het plus teken te klikken worden de submappen “uitgerold” en verandert het teken in een min teken. Een min teken geeft aan dat de submappen momenteel zichtbaar zijn. Wanneer je op het min teken klikt worden de submappen weer ¨opgerold¨en krijg je terug een plus teken.Tevens bevinden zich langs mappen dunnen lijnen die de relatie tussen een map en z’n submappen aangeeft. Van boven naar onder zie je in het linker paneel van de Verkenner de volgende items: Het bureaublad (Desktop) hier zie je de inhoud van het bureaublad Mijn Documenten (My Documents) je persoonlijke documenten; deze map wordt ook als standaard map gebruikt wanneer je in een windowsprogramma een bestand gaat openen of opslaan. Mijn Computer (My Computer) deze map is dezelfde als de Mijn Computer map op het bureaublad en bevat de verschillende schijven van de computer. Het verschil is nu dat je de inhoud ervan kan bekijken als een boomstructuur. Mijn Netwerk Plaatsen (My Network Places) met deze map kan je gemakkelijk bestanden of printers van andere computers in het netwerk aanspreken. Prullenmand (Recycle Bin) dit is de prullenmand ; hierin komen alle verwijderde bestanden terecht. Internet Explorer dit programma kan je gebruiken om op internet te surfen. Het beeld instellen Windows Verkenner bevat verschillende mogelijkheden om de inhoud van een map voor te stellen. Deze opties kan je instellen via het menu Beeld (View, zie figuur 1.5). Vijf verschillende menu items controleren hoe Windows Verkenner de inhoud van een map in het rechter paneel voorstelt: Grote Iconen (Large Icons) In kolommen met grote iconen en de naam telkens onder het icoon
9
Figuur 1.5: Windows Verkenner menu Beeld Kleine Iconen (Small Icons) In kolommen met kleine iconen en de naam, van links naar rechts opgesteld Lijst (List) In kolommen met kleine iconen en de naam, van boven naar onder opgesteld Details In ´e´en kolom als een gedetailleerde lijst van de namen en andere informatie zoals de grootte, de datum van het laatste gebruik, . . . Duimnagels (Thumbnails) In kolommen en indien mogelijk van elk item een klein voorbeeld (bv. van een afbeelding of internet pagina) Sorteer Volgorde Windows Verkenner biedt tevens de mogelijkheid om de volgorde van de inhoud van een map te sorteren. De inhoud kan gesorteerd worden op naam (by Name), type (by Type) van het item, grootte (by Size) of op datum (by Date). De sorteer volgorde kan je instellen door via het Beeld menu de optie ”Arrange Icons”te kiezen en vervolgens de gewenste sortering aan te klikken (zie figuur 1.5)1 . 1 Wanneer de Details mode gekozen is kan je de sortering eenvoudig instellen door op de overeenkomstige kolomnaam te klikken. Zo bijvoorbeeld sorteer je een lijst items op grootte door op de kolomhoofding met tekst “Size” te klikken.
10
Het beheren van bestanden en mappen Windows Verkenner bevat uitgebreide mogelijkheden om bestanden en mappen te onderhouden. Zo kan je nieuwe mappen aanmaken, bestaande mappen en bestanden kopi¨eren en verplaatsen naar andere mappen, mappen en bestanden verwijderen en mappen en bestanden een nieuwe naam toekennen. Om een nieuwe map aan te maken selecteer je eerst de map waarin je de nieuwe wilt aanmaken in het linker paneel. Vervolgens kies je in het menu Bestand (File), Nieuw (New) en dan Nieuwe Map (New Folder). Windows Verkenner maakt dan een nieuwe map aan met een standaard naam “New Folder” in een tekst invoervak. Om deze naam te wijzigen typ je gewoon over deze standaard naam een nieuwe naam (die nog niet in de bovenliggende map gebruikt is) en druk je op de Enter toets om de naam op te slaan. Een snellere manier om hetzelfde te bereiken is door in het rechter paneel in een niet-gebruikt gebied op de rechter muisknop te klikken en via het snel-menu dat zichtbaar wordt, achtereenvolgens “New” en “New Folder” te kiezen. Om een item (map of bestand) te kopi¨eren of te verplaatsen van een bron- naar een doelmap dien je er eerst voor te zorgen dat zowel bronmap (of bestand) als doelmap zichtbaar zijn in het linker of rechter paneel (eventueel dien je in het linker paneel van enkele mappen de submappen zichtbaar te maken). Vervolgens selecteer je het item door erop te klikken. Indien het meerdere items zijn, kan je deze selecteren door de Control (Ctrl) toets ingedrukt te houden terwijl je de verschillende items aanklikt. Indien de verschillende items allen rechts van of boven elkaar staan klik je op het eerste item, hou je de Shift toets ingedrukt en klik je op het laatste item. De twee items die je aangeklikt hebt en allen daartussen zijn nu geselecteerd. Indien je meerdere items geselecteerd hebt, kan je het aantal geselecteerde items aflezen in de links onderaan het scherm van Windows Verkenner (in de statusbalk). Figuren 1.6 en 1.7 tonen een voorbeeld van een selectie gebruik maken van de Shift toets en de Control toets : Het enige verschil tussen het kopi¨eren van een selectie en het verplaatsen van een selectie is dat bij een verplaatsing de selectie op de oorspronkelijke plaats verwijderd wordt. Een aantal visuele kenmerken verduidelijken het kopi¨eren en verplaatsen van bestanden in Windows Verkenner: • tijdens het kopi¨eren of verplaatsen van een selectie verandert de muisaanwijzer in een beeld van de selectie • er wordt een verbodsbord getoond indien je de selectie probeert te kopi¨eren of verplaatsen naar een plaats waar dit niet mogelijk is 11
Figuur 1.6: Selectie d.m.v. de Shift-toets • een plus teken onder de muisaanwijzer geeft aan dat de selectie gekopi¨eerd wordt; is er geen plus teken dan wordt de selectie verplaatst. In figuur 1.8 zie je een voorbeeld van een verplaatsing van 11 geselecteerde items naar de Prullenmand (Recycle Bin): merk op dat de bestemming geaccentueerd is en dat je een beeld van de selectie ziet als muisaanwijzer. Om nu een selectie te kopi¨eren of verplaatsen sleep je deze met de muis naar de bestemming. Wanneer de gewilde bestemming geaccentueerd is, mag je de muisknop loslaten en wordt de handeling uitgevoerd. Indien de selectie naar een locatie op dezelfde harde schijf gesleept wordt, veronderstelt Windows Verkenner een verplaatsing. Indien de selectie naar een andere schijf gesleept wordt, veronderstelt Windows Verkenner een kopi¨ering. Om Windows Verkenner te verplichten de selectie te kopi¨eren, druk je tijdens het slepen de Control (Ctrl) toets in en hou je deze ingedrukt tot nadat je de muisknop hebt losgelaten. Om Windows Verkenner te verplichten de selectie te verplaatsen gebruik je de Shift toets op dezelfde manier. Om het kopi¨eren of verplaatsen van een selectie te onderbreken, druk je op de Escape toets voordat je de muisknop loslaat. Bestanden en mappen kunnen tevens verwijderd worden met Windows Verkenner. Ook hier dienen eerst alle items die je wilt verwijderen geselecteerd te worden. Vervolgens kies je uit het menu Bestand (File) Verwijder (Delete), of druk je eenvoudigweg op de Deletetoets. Indien je een map verwijdert, wordt z’n volledige inhoud (inclusief submappen) verwijderd. 12
Figuur 1.7: Selectie d.m.v. de Ctrl-toets In Windows bestaat er een speciale map die Prullenmand (Recycle Bin) genoemd wordt. Het concept achter de prullenmand kan je vergelijken met een papiermand op je bureau. Totdat je de mand leegmaakt, kan je er bepaalde dingen inplaatsen of uitnemen. De Windows Prullenmand wordt gebruikt voor alle bestanden of mappen die je van de harde schijf verwijderd. Indien je een bestand verwijdert wordt het eigenlijk verplaatst naar de prullenmand. Zolang je de prullenmand niet leegmaakt, kan je het bestand terug opvragen. De inhoud van de prullenmand kan je zien door op het bureaublad op het icoon van de prullenmand te dubbelklikken. Vervolgens kan je een bepaald item selecteren en via het menu Bestand (File) terugzetten (Restore) op z’n oorspronkelijke plaats. Het leegmaken van de prullenmand gebeurt door in het menu Bestand (File) voor Prullenmand Leegmaken (Empty Recycle Bin) te kiezen. Ten slotte bespreken we hoe je de naam van een bestand of map kan wijzigen. Om een item van naam te wijzigen selecteer je het eerst en kies je in het menu Bestand (File) voor Hernoemen (Rename). Vervolgens typ je een nieuwe naam in. Een snellere methode is na het selecteren van het item er nog eens op te klikken zodat je de nieuwe naam rechtstreeks kan intypen. Een diskette formatteren Als je in Windows Verkenner met de rechtermuisknop op het pictogram van de floppy disk klikt, verschijnt het snelmenu van het diskettestation. Hier bevindt zich o.a. de optie Formatteren (Format), waarmee je een diskette kan formatteren. In het dialoogvenster (zie figuur 1.9) kan je nog een aantal opties instellen:
13
Figuur 1.8: Voorbeeld van een verplaatsing Capaciteit (Capacity) de capaciteit van de diskette, afhankelijk van de soort diskette die in het diskettestation geplaatst is Volumenaam (Volume label) dit is een naam van maximaal 11 tekens die op de schijf wordt gezet Snel Formatteren (Quick Format) op deze manier gaat formatteren snel en bovendien kan je met hulpmiddelen eventueel de bestanden nog terugvinden. Om te beginnen met het formatteren van de diskette druk je op de knop Start. Snelkoppelingen Als je met Windows 2000 werkt zul je regelmatig de term Snelkoppeling (Shortcut) tegenkomen. Een snelkoppeling is niet anders dan een verwijzing naar een bestand; dit kan een programma, tekstdocument, . . . zijn. Door op het pictogram van een snelkoppeling te dubbelklikken wordt het programma, waarmee dit bestand gekoppeld is opgestart en het betreffende bestand erin geopend. Indien je bijvoorbeeld op een snelkoppeling naar een tekstverwerker document dubbelklikt, wordt de tekstverwerker opgestart en het bestand geopend. Om te kunnen bepalen of een object een snelkoppeling is moet je goed naar het pictogram kijken. De pictogrammen van snelkoppelingen zien er uit 14
Figuur 1.9: Formatteren van een diskette als gewone pictogrammen, maar met het verschil dat ze van een pijltje in de linker benedenhoek zijn voorzien. Zo bijvoorbeeld toont de figuur 1.10 een snelkoppeling naar een Word document.
Figuur 1.10: Snelkoppeling naar een Word document Er zijn verschillende mogelijkheden om snelkoppelingen te maken. We zullen hier ´e´en methode aangeven. Eerst dien je te weten waar je de snelkoppeling gaat plaatsen. Dit kan bv. op het bureaublad zijn of in een willekeurige map op de harde schijf. In het tweede geval navigeer je best met Windows Verkenner tot in die map. Vervolgens klik je met de rechtermuisknop op een leeg gebied (op het bureaublad of in het rechter paneel van Windows Verkenner). Uit het snelmenu kies je dan Nieuw (New) en vervolgens Snelkoppeling (Shortcut). Hierop zal een Wizard zichtbaar worden die je verder begeleidt bij het aanmaken van de snelkoppeling (zie figuur 1.11) Met de knop Bladeren (Browse...) kan je het item zoeken en aanklikken waar je de snelkoppeling naar wilt laten verwijzen. Vervolgens klik je op Volgende (Next) en krijg je de mogelijkheid om de snelkoppeling een naam te geven. Ten slotte dien je enkel nog eens op Be¨eindigen (Finish) te klikken om de snelkoppeling op te slaan. 15
Figuur 1.11: Wizard snelkoppeling maken
1.5
Zoeken van bestanden of mappen
Als je een bestand of een map wil bewerken, dien je natuurlijk eerst het bestand of de map weten te vinden. Vinden houdt in: zoeken. Nu zijn er verschillende mogelijkheden om binnen Windows naar een object te zoeken. Welke methode je kiest hangt af van wat al bekend is over het gezochte bestand of de gezochte map. Is er een pictogram op het bureaublad aanwezig dan hoef je niet verder te zoeken. Je hebt het object (map/bestand) gevonden. Heb je het te zoeken object onlangs nog geopend, dan kun je het waarschijnlijk opnieuw openen door Start, vervolgens Documenten (Documents) te kiezen. Als je het te zoeken object in de lijst van Documenten ziet dan heeft u het gevonden. Klik op de verwijzing naar het betreffende document en het bestand wordt geopend. Ken je de naam, of een gedeelte van de naam van de map of het bestand, dat je zoekt dan kun je gebruik maken van het hulpprogramma Zoeken (Search) dat je in het Start menu terugvindt. Je start het zoekprogramma op door in het Start menu Zoeken (Search) te kiezen en dan Bestanden of Mappen (For Files or Folders) (zie figuur 1.12). Als je de naam of een deel van de naam van het bestand of de map die je zoekt weet, typ de naam of een deel van die naam in het tekstvak “Naam” (Search for files or folders named). Als je de naam van een document bent vergeten gebruik dan een “Asterix” (*) voor dat gedeelte dat je vergeten bent (bv.: *.DOC voor alle bestanden met de extensie .DOC). In het tekstvak “Zoeken in” (Look in) kun je de locatie aangeven waar je wil zoeken. Indien je weet op welke schijf het bestand of map zich bevindt, kan je deze hier kiezen. Indien je dit niet weet, kan je best kiezen voor Loka16
Figuur 1.12: Het Windows Zoekprogramma le Harde Schijven (Local Harddrives) zodat Windows op alle harde schijven gaat zoeken. Tevens kun je hier op Bladeren (Browse) klikken en een bepaalde map selecteren waarin Windows zal zoeken. Bij Zoek Opties (Search Options) kun je een aantal nuttige opties aanvinken: Datum (Date) zoeken op bestanden naar gelang van de datum van aanmaak, wijziging of gebruik Soort (Type) zoeken op soorten bestanden, zoals afbeeldingen, geluidsfragmenten, tekstdocumenten, . . . Grootte (Size) zoeken op bestanden naargelang van de grootte van het bestand) Geavanceerde Opties (Advanced Options) hier kan je o.a. instellen of Windows ook in submappen mag zoeken (Search Subfolders). Als je dat niet doet kijkt het zoekprogramma enkel in de map die je hebt opgegeven, en niet in zijn submappen. Tevens kan je hier instellen of er een verschil gemaakt mag worden tussen hoofd- en kleine letters (Case Sensitive). Door nu op de knop “Nu Zoeken” (Search Now) te klikken begint Windows alle bestanden en mappen te zoeken die aan je criteria voldoen. In het 17
rechter paneel verschijnen de zoekresultaten. Worden er geen overeenkomstige mappen of bestanden gevonden, dan kan je de hierboven beschreven zoekprocedure herhalen voor een andere naam of locatie. Figuur 1.13 toont een voorbeeld van een zoekactie naar het bestand Bootlog.txt op de C: schijf.
Figuur 1.13: Voorbeeld van een zoekactie Links onderaan het scherm kan je telkens aflezen hoeveel resultaten er gevonden zijn. De locatie van de gevonden bestanden of mappen kan je aflezen onder de kolom “In map” (Folder). Staat hier bijvoorbeeld “C:\Windows” dan bevindt het bestand zich op de “C:” schijf in de map “Windows”. Je kan de gevonden resultaten tevens sorteren: hiertoe dien je enkel op de juiste kolomnaam te klikken om de resultaten op deze kolom te sorteren (zoals in Windows Verkenner). Heeft het programma Zoeken het document dat je zocht gevonden, dan hoef je maar op de naam van het bestand te dubbelklikken en het programma waarmee het bestand is gemaakt wordt automatisch geopend. Een zeer handige voorziening binnen het programma zoeken is het zoeken op inhoud. Stel bv. dat je vergeten bent waar een bepaald bestand in de mappenstructuur is opgeslagen. Daarbij weet je ook de naam van het bestand niet meer. Wat je wel weet is dat het bestand in 18
de tekstverwerker Word is gemaakt. Wat je nog meer weet is dat in de tekst die je geschreven hebt het woord Tuincentrum bevat. Hoe ga je dan te werk? Als eerste geef je in het tekstvak naam op dat je een Word document zoekt door *.DOC in te geven als naam van het bestand. Vervolgens typ je in het tekstvak “Met de tekst”’ (Containing text) het woord Tuincentrum en klik je op “Nu zoeken”.
1.6
Informatie delen tussen programma’s: het klembord
E’en van de grote voordelen van Windows is dat gegevens tussen programma’s op verschillende manieren kunnen worden uitgewisseld. E´en manier om gegevens over te brengen is de knip- en plaktechniek die in bijna elk windows-programma beschikbaar is. Bij het kopi¨eren van teksten, tekeningen of andere documenten worden gegevens tijdelijk op het klembord (ergens in het geheugen van de computer) opgeslagen. Daarbij wordt met de opdracht knippen (Cut) of met de opdracht kopi¨eren (Copy) in een bepaald programma een kopie gemaakt, waarna met de opdracht Plakken (Paste) de kopie in een ander (of hetzelfde) programma weer tevoorschijn wordt getoverd. De drie bewerkingen die je dus met het klembord kan uitvoeren zijn : Kopi¨ eren (Copy) kopieer de selectie naar het klembord Knippen (Cut) kopieer de selectie naar het klembord en verwijder ze op de oorspronkelijke locatie Plakken (Paste) kopieer de inhoud van het klembord in het huidige programma Stel bijvoorbeeld dat je een stukje tekst van het internet wil overplaatsen naar een tekstbestand. Dan ga je als volgt te werk : je selecteert eerst het stukje tekst dat je wil overplaatsen (in dit geval het stukje tekst op de internetpagina). Vervolgens ga je in het bronprogramma naar het menu Bewerken (Edit) en kies je Kopi¨eren (Copy). Op dat moment wordt de geselecteerde tekst op het klembord geplaatst. Vervolgens schakel je over naar het programma waarmee je het tekstbestand maakt en kies je daar in het menu Bewerken (Edit) voor Plakken (Paste). Op dat moment wordt de inhoud van het klembord in het tekstdocument geplakt op de plaats waar de cursor stond. 19
De uniforme sneltoetsen voor deze drie handelingen zijn Ctrl-C (Copy), Ctrl-X (Cut) en Ctrl-V (Paste). Deze sneltoetsen kan je in elk Windowsprogramma gebruiken. Zoals reeds aangehaald kan het klembord gebruikt worden voor allerlei objecten in Windows, waaronder teksten, afbeeldingen, geluidsfragmenten, bestanden, mappen. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om bestanden te kopi¨eren en te verplaatsen d.m.v. het klembord. Hiertoe kopieer (of knip) je eerst het geselecteerde bestand (of map) naar het klembord en plak je het vervolgens in de doelmap.
1.7
Informatie delen met andere computers
Indien je computer zich in een netwerk bevindt, kan je in Windows bepaalde items delen met andere computers die zich in dat netwerk bevinden. Zo is het mogelijk om printers, schijven en mappen te delen in een netwerk. We zullen ons hier beperken tot het delen van mappen en schijven binnen een netwerk. Om een bepaalde map te delen met andere computers dien je ze eerst te selecteren in Windows Verkenner. Vervolgens klik je met de rechtermuisknop op de map zodat het snelmenu zichtbaar wordt, en kies je Delen (Sharing). Windows toont je dan een scherm waar je enkele opties kan instellen voor het delen van de map. (zie figuur 1.14) In het invoervak “Share name” kan je een naam invullen voor de gedeelde map. Onder deze naam zal de map zichtbaar worden op de andere computers in het netwerk. Tevens kan je bij “User limit” het maximum aantal gelijktijdige gebruikers instellen die de map willen gebruiken. Onder de knop “Permissions” kan je instellen wie je gedeelde map mag gebruiken en welke operaties (lezen, veranderen) hij daarop mag uitvoeren. Het “Permissions” scherm ziet er uit als in figuur 1.15. Zoals je ziet kan je hier per persoon instellen of hij al dan niet volledige controle (Full Control), het toelating tot veranderen (Change) of de toelating om te lezen (Read) heeft over de betreffende map. Nadat je de eigenschappen voor de gedeelde map ingesteld hebt en de wijzigingen hebt opgeslagen door op de OK knop te klikken, wordt de map zichtbaar binnen het netwerk. Voor andere gebruikers wordt deze map dan zichtbaar in Windows Verkenner onder Mijn Netwerk Plaatsen (My Network Places). Per computer worden hier de gedeelde mappen getoond en kan je ze gebruiken alsof het lokale mappen zijn (mits je de toelating hebt natuurlijk). Het delen van schijven verloopt idem als het delen van mappen. Enige 20
Figuur 1.14: Delen van een map voorzichtigheid is hier wel op zijn plaats vermits het delen van een schijf betekent dat alle mappen op die schijf ook gedeeld worden (met dezelfde permissies die je voor de schijf ingesteld hebt).
1.8
Windows Configuratiescherm
Het Windows configuratiescherm (Control Panel) bevat programma’s die men gebruikt om bepaalde aspecten van de hard- en software configuratie van de computer aan te passen. Het configuratiescherm bevindt zich in het “start menu” onder “instellingen” (Settings). Het configuratiescherm is afgebeeld in figuur 1.16. De verschillende iconen hebben elk hun eigen functie. In deze cursus zullen we ons beperken tot het “Beeldscherm (Display)” en de “Regionale Instellingen (Regional Options)”.
1.8.1
Het Beeldscherm (Display)
Het openingsscherm van de beeldscherm instellingen ziet er uit als in figuur 1.17. Bovenaan dit scherm zie je verschillende pagina’s: 21
Figuur 1.15: Delen van een map — Permissies Achtergrond (background) Op deze pagina kan je een achtergrond voor het bureaublad kiezen Schermbeveiliging (Screen Saver) Op deze pagina kan je een schermbeveiliging kiezen en instellen Voorkomen (Appearance) Op deze pagina kan je het kleurenschema van Windows aanpassen, zoals de kleuren van de titelbalken, achtergronden, knoppen enz. Internet (Web) Deze pagina biedt je de mogelijkheid om als achtergrond van het bureaublad een internetpagina te gebruiken. Effecten (Effects) Op deze pagina kan je een aantal veelgebruikte iconen (waaronder Mijn Computer, De prullenmand, . . . ) aanpassen en enkele visuele effecten in- of uitschakelen Instellingen (Settings) Deze pagina laat toe om bepaalde beeldschermeigenschappen te bekijken en aan te passen, zoals het aantal gebruikte kleuren, de video resolutie, de grootte van het lettertype en de verversingsfrequentie. Figuur 1.18 toont de Settings pagina van het beeldscherm. 22
Figuur 1.16: Het Configuratiescherm Je merkt hier gemakkelijk het aantal gebruikte kleuren (Colors) en de video resolutie (Screen area) op. Indien deze instellingen veranderd worden, zal Windows ze onmiddellijk toepassen zonder de computer opnieuw op te starten2 .
1.8.2
Regionale Instellingen (Regional Options)
Met het programma Regionale Instellingen in het configuratiescherm, geeft Windows 2000 je de mogelijkheid om je computer in te configureren voor meerdere talen en locaties. Figuur 1.19 toont het scherm van het Regionale Instellingen programma met het tabblad Algemeen (General) geselecteerd. Op dit tabblad Algemeen heb je de mogelijkheid om meerdere talen te selecteren voor de computer. Op het tabblad Getallen (Numbers) kan je enkele instellingen van de schrijfwijze van getallen aanpassen zoals het decimale symbool (punt of komma), het aantal cijfers achter het decimale symbool, de gebruikte maateenheden (metriek systeem of Amerikaans),. . . . Het tabblad Getallen zie je in figuur 1.20. De overige drie tabbladen van het Regionale Opties programma bieden je de mogelijkheid om de voorstelling van de munteenheid, tijd en datum aan te passen. Het laatste tabblad (Input Locales) biedt je de mogelijkheid om een andere toetsenbordindeling te kiezen. 2
Om deze instellingen te kunnen veranderen dient de gebruiker voldoende rechten te hebben.
23
Figuur 1.17: Configuratiescherm — Beeldscherm — Achtergrond
1.9
MS-DOS Gebruiken
MS-DOS, het acronym voor Microsoft Disk Operating System, is een besturingssysteem met een tekst-gestuurde interface. De commando’s die door de gebruiker met het toetsenbord worden ingetypt, worden door het besturingssysteem vertaalt in operaties die de computer kan uitvoeren. Onder Windows 2000 is het mogelijk te werken met MS-DOS commando’s door gebruik te maken van het “command prompt” scherm. Om dit scherm te openen klik je op Start, Programs, Accessories, Command Prompt. Om het scherm weer af te sluiten typ je het commando “exit”. Het “command prompt” scherm ziet eruit als in figuur 1.21. Een voorbeeld van een MS-DOS commando is ”mkdir”. Dit commando maakt een nieuwe map aan in de huidige map. Stel bijvoorbeeld dat de gebruiker zich momenteel in de map “F:\” bevindt en het commando “mkdir test” typt, dan wordt de map “F:\test\” aangemaakt. Voor een overzicht van de mogelijke MS-DOS commando’s verwijzen we naar de Windows 2000 Help. (zoeken op MS-DOS Commands, Overview, list). De commando’s die voor deze cursus van belang zijn: chdir (cd), copy , del (erase) , dir , edit , exit, help, mkdir (md), more, move, rename (ren), rmdir (rd), tree, type, ver, vol. Tevens is het mogelijk om tekst van een “command prompt” scherm te kopi¨eren naar een ander Windows-programma d.m.v. het klembord. Hier24
Figuur 1.18: Configuratiescherm — Beeldscherm — Instellingen voor verwijzen we naar de Windows Help (zoeken op “command prompt”, “copying text from command prompt window” en “text, copying and pasting”)
1.10
De Windows Taakbeheerder
Indien je in de taakbalk met de rechtermuisknop op een lege plaats klikt, heb je de keuze om “Task Manager” te kiezen. Dit start het programma Taakbeheerder op. Met dit programma krijg je zowel een overzicht van de programma’s die op dat moment actief zijn, als een overzicht van alle processen die op dat moment actief zijn in Windows, als een overzicht van het gebruik van de processor en het geheugen door Windows. We zien het scherm van de Taakbeheerder in figuur 1.22. Voor de verschillende functies van de taakbeheerder verwijzen we naar de Help van het betreffende programma, waarbij de volgende items van belang zijn: “Task Manager overview”, “End a program”, “Switch to a program”, “Start a new program”.
25
Figuur 1.19: Configuratiescherm — Regionale Instellingen — Algemeen
1.11
Windows Sneltoetsen
We vermelden hier nog een overzicht van enkele bekende sneltoetsen, die beschikbaar zijn in Windows en windows programma’s.
26
Menu mode Snelmenu Schakelen tussen programma’s Open Startmenu Uitvoeren of “Run” dialoog openen Alles minimaliseren Alles minimaliseren ongedaan maken Windows Help Windows Verkenner openen Zoeken bestanden dialoogvenster Schakelen tussen de knoppen op de Taakbalk Systeem Eigenschappen
F10 Shift + F10 Alt + Tab Ctrl + Esc of WIN Win + R Win + M Shift + Win + M Win + F1 Win + E Win + F Win + Tab Win + Break
Tabel 1.2: Sneltoetsen in Windows
Help Hernoemen Zoeken Zet focus naar de Combobox in de Verkenner Vernieuwen Schakelen tussen de vensters in Windows Verkenner Eigenschappen Een niveau omhoog in de mappenstructuur Alles selecteren Kopieren (bestanden kopieren via klembord) Knippen (bestanden verplaatsen via klembord) Plakken (in klembord aanwezige bestanden verplaatsen of kopieren) Ongedaan maken Verwijderen geselecteerd(e) bestand(en) en in de prullenmand stoppen Permanent verwijderen van geselecteerd(e) bestand(en)
F1 F2 F3 F4 F5 F6 Alt + Enter Backspace Ctrl + A Ctrl + C Ctrl + X Ctrl + V Ctrl + Z Del Shift + Del
Tabel 1.3: Sneltoetsen in Windows Verkenner
27
Figuur 1.20: Configuratiescherm — Regionale Instellingen — Getallen
Figuur 1.21: De MS-Dos Command Prompt
28
Figuur 1.22: Windows Taakbeheerder
29
Hoofdstuk 2 Internettechnologie 2.1
Internet
Internet is een technologie die meer en meer opduikt in het dagelijkse leven. Meer en meer worden mensen geconfronteerd met web sites en e-mail. Daarom is het als informaticus nuttig om te weten wat internet inhoudt en wat de meest belangrijke internettoepassingen zijn. Internet is in de jaren 70 uit ARPAnet ontstaan. Dit netwerk, dat werd ingesteld door het Amerikaanse Advance Research Projects Agency, was een onderzoeksproject dat dat naging hoe effici¨ent netwerken kunnen worden opgebouwd. In de beginfase verbond ARPAnet de Amerikaanse militaire en academische instellingen met elkaar. Het huidige internet verbind verschillende academische instellingen, bedrijven, overheidsinstellingen en individuen uit de hele wereld met elkaar. Deze verbindingen worden nergens centraal beheerd: internet heeft geen eigenaar. Wel zijn er een aantal verenigingen (consortia) die standaarden voor het gebruik van internet opstellen. Niemand is verplicht om deze standaarden te gebruiken, maar het is wel aan te raden om dit te doen, want andere internetgebruikers houden zich (zo goed mogelijk) aan de standaarden. Het succes van internet komt in grote mate door het gebruik van het TCP/IP protocol (een protocol is een reeks van afspraken die ervoor zorgt dat verschillende computers dezelfde ’taal’ spreken). Dit protocol laat toe dat verschillende soorten computers op verschillende soorten netwerken informatie kunnen uitwisselen. Bovenop TCP/IP bestaan verschillende internettoepassingen, zoals: • Het World Wide Web om informatie te publiceren op het internet • E-mail om berichten tussen enkele personen uit te wisselen 30
• FTP om bestanden uit te wisselen • Telnet op een andere computer in te loggen • Nieuwsgroepen om berichten uit te wisselen tussen grote groepen gebruikers • ... De eerste drie toepassingen zullen vandaag behandeld worden.
2.2
World Wide Web
Het World Wide Web (WWW) is een verzameling van computers die informatie in het HTML formaat ter beschikking stellen. Het WWW is ontstaan in CERN (Centre Europ´eenne por la Recherche Nucl´eaire) als een standaard om wetenschappelijke resultaten publiek te maken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van hypertext, een verzameling van teksten die links naar andere teksten bevatten. Deze informatie kan met behulp van een browser worden bekeken. Dit is een speciaal programma dat hypertext kan weergeven. Enkele voorbeelden van browsers zijn: • Microsoft Internet Explorer (www.microsoft.com) • Netscape Navigator (www.netscape.com) • Mozilla (www.mozilla.org) • Opera (www.opera.com)
2.2.1
URLs
Het adres dat je in de address bar van de browser hebt ingetikt, noemt men een universal resource allocator (URL, universele brontoewijzing). Een URL bestaat steeds uit drie delen: een protocol (b.v. http:// ), het address van de server waarop de file staat (b.v. www.luc.ac.be) en de naam van de file (b.v. /onderwijs/onderwijs.htm). De meeste gebruikte protocol aanduidingen zijn http:// voor het WWW en ftp:// voor het file transfer protocol (zie sectie 2.4). Het adres van de server moet van achter naar voor worden gelezen: www.luc.ac.be betekent de machine met de naam www, binnen het domain luc, binnen het domain ac (academisch), binnen het domain be (Belgi¨e). Het laatste gedeelte noemt men het top level domain. Ieder land heeft een 31
top level domain dat wordt aangeduid door 2 letters (be, nl, uk, . . . ). Er zijn ook enkele domains die afhankelijk van een land zijn en met drie letters worden aangeduid. De meest voorkomende zijn com (commercial) en org (organization). Omdat de meeste bedrijven en organisaties hun web server de naam www geven, is het vrij gemakkelijk hun web site te vinden. Zo is microsoft te vinden via www.microsoft.com en belnet (het bedrijf dat voor de internetverbinding van het LUC zorgt) via www.belnet.be.
2.2.2
Zoeken op het WWW
Om effici¨ent gegevens te kunnen vinden op het WWW, moet je gebruik maken van een zoekmotor (search engine). Dit is een web site die een databank van web sites bevat. Door zoektermen in te geven, kun je in deze databanken zoeken. Het gebruik van deze web sites is verschillend. Bij sommige search engines kun je zoektermen combineren met AND en OR, bij anderen kun je in categorie¨en zoeken. De meeste search engines combineren deze twee manieren om te zoeken. De search engine Ask Jeeves laat zelfs toe om een vraag in het Engels te stellen (bv. What is the weather forecast for Belgium? ). Enkele bekende search engines zijn: • www.altavista.com • www.askjeeves.com • www.excite.com • www.google.com • www.lycos.be • www.northernlight.com • www.webbel.be (voor Belgische sites) • www.yahoo.com
2.3
E-mail
E-mail of electronic mail (kortweg mail) zorgt ervoor dat je berichten met anderen kunt uitwisselen. Dit is vergelijkbaar met de gewone post, omdat je niet allebei tegelijkertijd aan de computer moet zitten, maar werkt veel sneller dan de gewone post. Het is verder ook mogelijk om een e-mail naar
32
meerdere personen tegelijkertijd te sturen. Omdat binnen het LUC veel gebruik wordt gemaakt van e-mail voor de communicatie tussen de professoren en assistenten enerzijds en de studenten anderzijds, is het belangrijk om regelmatig je e-mail te controleren! In deze les wordt gebruik gemaakt van het WebMail systeem van de tUL. Op de algemeen pagina van de LUC en tUL website vindt je een link naar de WebMail site voor studenten (je kunt ook rechtstreeks naar http://www.luc.ac.be/studmail.asp gaan). Vervolgens klik je op het logo van de tUL en krijg je een login window, waarin je je login en vervolgens je password moet ingeven. Meer uitleg over het inloggen op WebMail vind je op http://help.luc.ac.be.
2.3.1
Gebruik maken van een e-mail programma
Als je een eigen computer gebruikt, kun je ook gebruik maken van een email programma, zoals Outlook, Netscape Communicator en Eudora. Deze programma’s worden hier niet uitgelegd, omdat ze allemaal andere instellingen hebben die goed worden uitgelegd in de bijhorende help files. Wel is het belangrijk om te weten met welke server je e-mails moet uitwisselen. E-mail programma’s moeten namelijk weten wat de POP3 en SMTP server is, waarop je e-mails worden bijgehouden. POP3 Is het protocol dat het email programma gebruikt om jouw e-mails af te halen van de server. POP3 staat namelijk voor Post Office Protocol version 3. In dit geval is dat student.luc.ac.be. Gebruik dezelfde login en password als bij WebMail. SMTP, oftewel Simple Mail Transfer Protocol, stelt je in staat om zelf e-mails te versturen. Ook hier moet je student.luc.ac.be gebruiken.
2.4
FTP
FTP is het File Transfer Protocol en stelt mensen in staat om files met computers uit te wisselen. Je kunt files van een server afhalen (download) en files naar een server sturen (upload). Om FTP te gebruiken moet je op een FTP server inloggen. Hierbij moet je een login en een password opgeven. Sommige FTP servers laten toe dat je anoniem inlogt; hiervoor moet je anonymous als login gebruiken en je e-mail adres als password.
2.4.1
FTP met een browser
De meeste web browsers laten ook toe dat je FTP sites bekijkt. Hiervoor moet je ftp:// als protocol gebruiken. Zo kun je via ftp://ftp.luc.ac.be/pub/ 33
staroffice/ StarOffice voor Windows en Linux downloaden. Browsers gebruiken standaard een anonieme login op de web server. Het is ook mogelijk om een andere login en password op te geven, maar dit wordt dan als deel van het URL geschreven en dus door iedereen kunnen worden gelezen dit is dus zeker af te raden). De meeste browser laten niet toe om files te uploaden.
2.4.2
FTP met een FTP programma
Er bestaan ook een aantal programma’s voor het FTP protocol. Een van deze programma’s is WS FTP LE, dat op http://www.wsftp.com/ gratis kan worden gedownload. In figuur 2.1 is de dialoog afgebeeld die je krijgt als WS FTP wordt opgestart
Figuur 2.1: WS FTP Login In deze dialoog kun je opgeven wat de server is (in dit geval ftp.luc.ac.be), wat je login en wat je password is. Eventueel kan deze informatie in een profiel worden bewaard. Als je op OK drukt zal WSFTP proberen een connectie te maken met de server en kom je in het hoofdscherm van het programma terecht (zie fig 2.2). Links in het hoofdscherm zie je je lokale pc; rechts de server waarop je bent ingelogd. Je kunt nu de verschillende directories gaan bekijken en met behulp van de pijltjes in het midden kun je geselecteerde files gaan downloaden (naar je computer) of uploaden (naar de server). Omdat niet alle computers tekstfiles op dezelfde manier opslaan, moet in FTP programma’s een onderscheid worden gemaakt tussen tekstfiles, die worden aangepast, en binaire files die niet worden aangepast. Met de radio buttons in het midden van het scherm kun je kiezen of een file een tekst- of een binaire file is. Als de auto check box is aangeduid zal WS FTP dit zelf proberen te doen. WS FTP 34
Figuur 2.2: WS FTP zal alle files behandelen als binaire file tenzij de extensie gekend is als tekst file. Je kunt in de opties zelf aanduiden welke files moeten worden behandeld als tekst files.
2.4.3
FTP in de command prompt
Het is ook mogelijk om een FTP sessie uit te voeren in de command prompt. Dit is minder gebruiksvriendelijk, maar gevorderde gebruikers vinden dit vaak eenvoudiger als zij precies weten wat ze willen doen in de FTP sessie. Om een ftp sessie op te starten, moet je in de command prompt ftp <servername> intypen (vervang <servername> door de naam van de server waarmee je een connectie wilt maken, b.v. ftp.luc.ac.be). Het FTP programma zal dan je user name en password vragen. Je kunt nu commando’s ingeven om alles te doen wat je ook in WS FTP kunt doen (WS FTP maakt in feite gebruik van deze commando’s). Door help in te typen, krijg je een overzicht van alle FTP commando’s. Met behulp van help
kun je meer uitleg krijgen over een bepaald commando. De belangrijkste commando’s worden hier kort uitgelegd. De inhoud van de directory op de server kan worden opgevraagd door het ls commando. Je kunt naar een andere directory gaan met behulp van het cd commando (lcd veranderd de huidige directory op de locale computer). Je kunt kijken in welke directory je momenteel werkt door pwd in te typen. Met behulp van de commando’s get en put kan je ´e´en file respectievelijk downloaden naar je computer of uploaden naar de server. Hierbij moet je 35
rekening dat bij tekstfiles anders worden doorgestuurd dan binaire files (zie 2.4.2). Standaard behandelt FTP een file alsof het een tekstfile is. Met bin kun je aangeven dat de files binair zijn (ascii geeft terug aan dat je met tekstfiles werkt). Om meerdere files te downloaden of uploaden kan je mget en mput gebruiken. Het FTP programma zal dan voor iedere file een bevestiging vragen. Als je dit niet wil, kan je met behulp van prompt dit afzetten. De FTP sessie wordt tenslotte afgesloten met het commando bye.
36