Competenties van leerkrachten in scholen met een katholiek geïnspireerd opvoedingsproject Persoonlijke reflecties van een authentieke ‘leerder’
Wilfried Van Rompaey
December 2011
VLAAMS VERBOND
VAN
KATHOLIEKE HOGESCHOLEN
Guimardstraat 1, 1040 Brussel ond.vvkho.be
Inhoud
1
Biecht ............................................................................................................................................................. 2
2
Vijf elementen ................................................................................................................................................ 3 2.1 “Een soort trilling eigen aan het leraarschap” .......................................................................................... 3 2.2 De pedagogische kracht van het christendom expliciteren ...................................................................... 4 2.3 Lijst met competenties ............................................................................................................................. 6 2.4 Identiteit in diversiteit .............................................................................................................................. 6 2.5 Constructieve samenwerking nodig ......................................................................................................... 7
3 Tot slot ................................................................................................................................................................. 7
1 Biecht Hoewel ik op en top een kind van het katholiek onderwijs ben, van de kleuterschool tot de universiteit (met oké, ook een kleine zijsprong naar een andere universiteit), zowel als leerling en student als in de hoedanigheid van leraar en lerarenopleider voor het secundair onderwijs, heb ik me tot het voorjaar van 2002 eigenlijk niet beziggehouden met de materie zoals die hier vandaag ook voorlag. Shame on me, ik weet het, maar het is wel waar. Aangezien mijn berouw oprecht is, hoop ik dat u mij dit vergeeft en absolutie schenkt. Inderdaad, het is pas toen ik in Brussel ging werken voor het beleidsdomein Onderwijs in een Vlaamse politieke partij en daar enkele maanden later een bijzondere collega kreeg, dat ik de waarde en betekenis leerde inzien van het bestaan van meerdere onderwijskeuzes in het algemeen en in het bijzonder van katholiek onderwijs of christelijk onderwijs of Bijbelschristelijk geïnspireerd onderwijs, of hoe men het ook wil noemen. Op 28 maart 2011 kreeg ik om 9.53 uur een onverwacht maar heel vriendelijk mailtje van Karen Germeys met het voorstel om deze studiedag ter afsluiting van een concreet PWOproject mee te volgen en om vanuit mijn functie enkele afsluitende - eventueel kritische beschouwingen te formuleren op het einde van de dag. Om 10.03 uur, slechts 10 minuten later dus, had ik Karens verzoek al positief beantwoord. Zonder goed te beseffen waaraan ik begon, wilde ik toch meteen om een aantal goede redenen op haar appel ingaan. Vóór 2002 had ik al het geluk om heel wat interessante leerervaringen inzake onderwijs op te doen en nadien leerde ik, zoals gezegd, nog iets nieuws, dat rechtstreeks het thema van deze studiedag raakt. Welnu, aangezien mijn leerproces op dat stuk lang nog niet af is, sta ik hier vandaag expliciet als een ‘leerder’, een authentieke ‘leerder’. Waarmee ik me trouwens ook kwetsbaar opstel, maar dat doe ik wetens en willens! Misschien had u iets anders verwacht, dat kan, en dan ga ik u misschien wat teleurstellen, dat kan. Maar heimelijk schep ik daarin ook een zeker genoegen want ik wil graag af en toe verrassen, niet door spectaculaire dingen te zeggen of te doen - dat laat ik met plezier aan anderen over -, maar ik ben misschien wel een beetje atypisch voor de job die ik momenteel doe. Wat ga ik doen de volgende minuten, of toch alleszins proberen te doen? Ik noem deze oefening graag “een korte, persoonlijke reflectie”, eerder dan “afsluitende reflecties”, zoals op de uitnodigingskaart stond. Dat laatste lijkt alsof ik in staat zou zijn om aan het eind van deze dag een soort synthese te brengen van de diverse elementen, moeilijke inhouden en activiteiten van deze dag, quod non. Dat ga ik dus niet doen, evenmin als een of andere academische analyse van het PWO-project waarover het hier vandaag ging. Wél wil ik proberen enkele dingen op te lijsten die bij mij persoonlijk opkomen, wanneer ik door mijn bril naar dat project kijk in de ruimere context van katholiek onderwijs. Het was niet makkelijk om mijn gedachten te ordenen. Het was voor een niet-theoloog, niet-filosoof en niet-pedagoog als ik, niet makkelijk door de bomen het bos te blijven zien. Het zij zo. Maar gezien de eigen aard van het thema vind ik het hoe langer hoe belangrijker dat net een niet-theoloog, niet-filosoof en niet-pedagoog ook een inbreng mag doen. Karen, heel veel dank daarvoor.
2
2 Vijf elementen In wat volgt, breng ik enkele zaken ter sprake, en probeer ik die met elkaar te verbinden, uit verschillende bronnen: Uiteraard op de eerste plaats de publicatie zelf van dit PWO-project van de groep rond Karen Germeys Het recente boek van Piet Raes, De weg is naar u toe gekomen. Brieven aan leerkrachten over geloof en onderwijs Het ook recente boek dat niet langer geleden dan 10 november 2011 op de Aalsterse campus van deze hogeschool gepresenteerd werd, van de redacteuren Johannes Claeys & Kris Vanspeybroeck, met als titel, Identiteit in-zet. Ontvangen, dialogeren, beslissen en handelen Het boek van een projectgroep rond Johan Ardui, dat het eindproduct was van een project over vakdidactiek binnen de Leuvense School of Education, Inspiratiegids voor een kwaliteitsvolle vakdidactiek En nog hier en daar enkele andere zaken en personen. Piet Raes schreef dat wanneer hij vroeg aan allerlei schoolbetrokkenen of er op hun school sprake was van christelijk onderwijs, zij antwoordden met een tegenvraag, Waar zit nu dat christelijke verschil? En hij nam in zijn boek de handschoen op. Welnu, ik ook wil vandaag publiek de handschoen opnemen, niet om op Piets cruciale vraag te antwoorden, maar om enkele hopelijk zinvolle zaken te zeggen over de thematiek die vandaag voorligt. Ik heb 5 elementen.
2.1 “Een soort trilling eigen aan het leraarschap” Ik vind het citaat van de Franse onderwijspedagoog Philippe Meirieu in het dankwoord van de publicatie en ook in het boek van Piet zonder meer prachtig, want de spijker op de kop: “Het is een soort trilling eigen aan het leraarschap. En dat is niet te herleiden tot een lijst van noodzakelijke competenties.” En het eindigt met: “Zo ook een lijst van competenties die niet bezield is door een project.” Maar hoe vaak lijkt net dit niet weggelaten of vergeten in allerhande onderwijsoverheidsteksten? Ik denk aan de nota’s van het dossier-hervorming secundair onderwijs, ik denk aan heel recente discussienota’s rond leraren opleiden, zoals ze dezer dagen voorliggen in het zogenoemde loopbaandebat van minister Smet met de onderwijsverstrekkers en vakbonden. Het komt me zelfs voor dat heel wat onderwijsmensen, ook uit onze eigen brede familie, zich onvoldoende bewust zijn van dat weglaten, dat vergeten. Maar let wel, wie zonder zonde is, werpe de eerste steen. Aangezien u nu weet hebt van mijn openbare biecht, zal ik die eerste steen zeker niet werpen, naar niemand, maar ik vind alsmaar meer dat, als we het menen met het katholiek onderwijs, we dit wel moeten mogen blijven zeggen. Dat vind ik wél.
3
2.2 De pedagogische kracht van het christendom expliciteren Ik wil inzoomen op enkele cruciale elementen uit de onderliggende visie van het PWOproject, zeg maar, fundamenten waarop de hele redenering en uitwerking steunen. Om de vraag van de bovenvermelde schoolbetrokkenen naar het christelijke verschil te beantwoorden, verwijst Piet Raes naar de moderne cultuur, waarin geloof en dagelijks leven elkaar losgelaten hebben, en wat voor leraren inhoudt dat zij voor goed leraarschap en kwalitatief hoogstaand onderwijs naar allerlei wetenschappelijke informatie kijken en niet naar … het evangelie. En in het goede gezelschap van de Franse filosofe Marguérite Léna poneert hij vervolgens dat het christelijk project van een katholieke school zich allereerst moet tonen in de pedagogische en didactische keuzen van elke dag. Dat de pedagogische kracht van de christelijke traditie ook het lesgeven zelf - de core business van een leraar en een school - expliciet kleurt. En dan zegt hij ineens voor mij iets vreemds: wij, de onderwijsverstrekkers in ruime zin, zien niet meer waar nu net de pedagogische en didactische kracht en de eigenheid van de christelijke traditie liggen. Let op dat ene kleine woord ‘meer’: wij zien het niet meer. Ik ben het er wel volmondig mee eens dat wellicht de grootste uitdaging van het katholiek onderwijs in Vlaanderen in de toekomst - en indien het nog een toekomst wil hebben - precies gelegen is in ons vermogen om die pedagogische kracht van het christendom te expliciteren en concreet te realiseren in onze katholieke scholen. Maar ik betwijfel heel sterk of onze onderwijsvoorgangers uit het rijke Roomse verleden die kracht wél zagen en expliciet en bewust realiseerden in hun lesgeven. Ik vind het dus een enorme, relevante én voor de onderwijspraktijk bruikbare sterkte van de onderliggende visie van dit PWO-project dat men de bronnen van het christelijk geloof wil gebruiken en dat men de vaardigheid om de pedagogische relevantie van die bronnen in de onderwijspraktijk om te zetten, als cruciaal beschouwt. In het geval van de bronnen zelf gaat het wel misschien om een her-ontdekken, maar wat de verwerving van die cruciale vaardigheid betreft, gaat het volgens mij niet om een opnieuw verwerven, een opnieuw zien, een “terug scherp stellen wat nu juist de pedagogische kracht van die geloofstraditie is”, zoals in de PWO-publicatie staat. Eenvoudigweg omdat ze voordien - lijkt mij - gewoon niet bestond of toch zeker niet zo bewust als hier terecht gevraagd wordt, behalve misschien in een aantal heel specifieke pedagogische projecten. Vooral congregationele, en dan nog. Dit is prachtig, maar … wat een uitdaging! Ik moet dit cruciale element in het verhaal ook verbinden met nog iets anders: de auteurs stellen dat in hoofde van de leraren die zo’n onderwijs in christelijk perspectief willen/moeten realiseren in de klas - onderwijs dus dat bewust en actief in het teken van Jezus Christus gesteld wordt - de vraag naar de persoonlijke levensbeschouwing van die leraren niet langer dominant is, bijvoorbeeld of ze wel christengelovig zijn, of regelmatig naar de mis gaan. De centrale vraag wordt of die leraren bereid en bekwaam zijn om de pedagogische relevantie van de bronnen van het christelijk geloof in de onderwijspraktijk om te zetten. Hier wil ik toch een probleem aanstippen: ik geloof dat men niet per se christengelovige moet zijn om dat te kunnen en zo mee zo’n pedagogisch project vorm te geven, maar anderzijds kan het toch ook niet zo zijn dat een leraar wel claimt daartoe bereid en bekwaam te zijn, maar gelijk zegt “die onderliggende visie voor onze pedagogische en didactische keuzen, dat is wel niet mijn persoonlijke opvatting hoor; die Jezus Christus, ik vind dat wel een waardevolle figuur, maar
4
voor mij is dat voorts een gewone mens zoals jij en ik”. Met andere woorden, men kan de mooie en legitieme optie die hier voorgestaan wordt voor het katholiek onderwijs toch zomaar niet helemaal los zien van de persoonlijke levensbeschouwingen van de mensen die in de toekomst zo’n katholiek pedagogisch project in een concrete school verondersteld worden waar te maken. Zeker voor de levensbeschouwelijk onverschilligen en de uitdrukkelijk ongelovigen bijvoorbeeld zie ik niet goed in hoe die de vermelde cruciale vaardigheid zouden kunnen verwerven. En passant wijs ik er hier even op dat ik met enkele mensen de afspraak gemaakt heb om de missietekst van het VVKHO te laten voorafgaan door een beknopte visie, waarin die pedagogische kracht van het christendom als één element opgenomen zal worden. De Bijbelse mensvisie die in dit verhaal natuurlijk ook nadrukkelijk boven water moet komen, met name in termen van faiblesse et promesse, vind ik zelf heel krachtig en herkenbaar. Ik sprak aan het begin heel bewust in verband met mijn positie ook over kwetsbaarheid. En de hoop die met de faiblesse et promesse verbonden wordt, herken ik ook vanuit mijn persoonlijke leven. Het zou hier te ver leiden, maar in het boek van Piet staan daarover in zijn achtste brief heel accuraat verwoorde, prachtige dingen. Maar … maar … als het moment dan daar is om opvoeden en onderwijzen in christelijk perspectief echt een stuk concreet te maken, lees ik slechts een aantal aanzetten. Zinvol ongetwijfeld, ze lichten al een tipje van de sluier, ongetwijfeld, ze laten zien dat het over allerlei zaken gaat, op klasniveau en schoolniveau, ongetwijfeld, maar dit heb ik al vaker ervaren, ook nog op 10 november 2011 bij een heel interessante presentatie van Jan Saveyn over identiteitsbeleid op school als element van het beleidsvoerend vermogen in een school. Het zijn slechts aanzetten, een beperkt aantal algemeen geformuleerde voorbeelden van wat dat christelijke perspectief concreet kan zijn. Uit mijn biecht weet u dat ik er zelf nooit mee bezig was, maar het pure feit dat hierin anno 2011 - dus al met vele jaren katholiek onderwijs op de teller - nog zo veel werk van concretisering te doen is, geeft toch te denken. Daarom zeg ik met nadruk: Laten we met iedereen die het goed meent met het katholiek onderwijs dit concretiseringswerk op allerlei plaatsen echt gaan doen. Het heel interessante boek over vakdidactiek van Johan Ardui en anderen kan daarbij perfect gebruikt worden, maar er moet zo’n christelijk-perspectief-vertaling van gemaakt worden. Op 4 februari 2011 moest een studiedag in Heverlee net rond dit soort concretisering afgelast worden wegens te weinig deelnemers, maar in 2012 komt er in een andere formule een nieuw initiatief. Ik denk ook nog aan mensen als Bert Roebben, aan het werk dat in het Verbond Basisonderwijs bezig is rond pedagogisch project, aan mensen als Jan Masschelein en medewerkers, aan het driegesprek waarover eind 2010 gerapporteerd werd in Tertio enzovoort. Ik hoop alleen dat dit thema ook wat op de agenda komt van bijvoorbeeld de Faculteit Pedagogische Wetenschappen van de K.U.Leuven in haar geheel. Als en alleen als we dàt dus samen doen, maken we waar wat we hier samen willen.
5
2.3 Lijst met competenties Over de concrete lijst van competenties van leraren in scholen met een katholiek geïnspireerd opvoedingsproject en de manier waarop die lijst gelezen moet worden in de PWO-publicatie, ga ik kort zijn. Ik vind dit een heel concreet en bruikbaar instrument voor alle betrokkenen bij alle katholieke scholen en dit is een pluim die alle projectmedewerkers en alle leden van de stuurgroep terecht op hun hoed mogen steken.
2.4 Identiteit in diversiteit Ik wil een verbinding maken tussen het PWO-project van vandaag en het VVKHO/VSKOproject “Identiteit in diversiteit”, waarnaar ik al eerder verwees via de vermelding van de recente publicatie Identiteit in-zet. Mij lijken de aanpak en het directe doel van dit PWO-project weliswaar anders dan die van het VVKHO/VSKO-project, maar tegelijk niet strijdig met elkaar; sterker nog, ze vullen volgens mij elkaar perfect aan vanuit eenzelfde uiteindelijke bekommernis om het christelijkevangelisch geïnspireerde profiel - en ook in zo’n een profiel zijn er meerdere varianten - van ons onderwijs zichtbaarder, duidelijker, steviger, onderbouwder enzovoort te maken. En dat is inderdaad in de twee projecten een zaak van iedereen die zo’n pedagogisch project wil vormgeven in al zijn aspecten: in de klas, op schoolniveau. Dus zeker niet alleen van de godsdienstleraren of van de pastorale werkgroep. Wat het PWO-project stelt in termen van competenties en pedagogische kracht van het christendom, spoort volgens mij perfect met wat het VVKHO/VSKO-project wil. Dat laatste moet - evenzeer als het eerste - zo’n katholiek pedagogisch project daadwerkelijk realiseren, ook in de concrete didactische processen in de klas, maar natuurlijk ook op schoolniveau. Ik zie daar echt geen tegenstelling, integendeel. De explicitering van competenties kan volgens mij heel nuttige diensten bewijzen in de concretisering van programma’s zoals aan de orde in het VVKHO/VSKO-project, met name: opleiding van onderwijzers in de twee trajecten die aan het groeien zijn in twee piloothogescholen en daarbij met name de opleiding inzake godsdienstonderwijs maar zeker niet alleen godsdienstonderwijs, maar ook ruimer voor alle leraren secundair onderwijs die in katholieke scholen willen werken. Die scopeverbreding is overigens al vanaf september 2010 ingezet en vanaf september 2011 wordt net daaraan met meer personeelskracht voortgewerkt. Maar de zaak is duidelijk nog niet af, noch met een oplijsting van de desbetreffende competenties, noch met te zeggen “wij willen een dialoogschool zijn” of “wij staan identiteit in diversiteit voor”. Neen, in beide gevallen moet, op die twee vorige - legitieme - gronden het christelijkevangelisch geïnspireerde onderwijs nog gedaan worden ook door concrete personen die dat wensen en kunnen, in concrete schoolomstandigheden, met alles wat daarbij komt kijken.
6
2.5 Constructieve samenwerking nodig Ik denk, om net dat te realiseren, dat er veel nood is aan inhoudelijke kennis en vorming, zoals staat op pagina 8 van de PWO-publicatie, maar waaraan ook, weliswaar specifiek voor leidinggevenden, Kris Vanspeybroeck in Identiteit in-zet een omstandige bijdrage wijdt. Er is al een hele weg afgelegd op diverse plaatsen en er gebeurt zeker ook nog heel wat op andere plaatsen dan in de twee projecten waarover ik het had. Welnu, als dat werk, zeker inzake de noodzakelijke vorming voor leraren en leidinggevenden, samen constructief voortgezet kan worden, dan geloof ik rotsvast dat we in de toekomst een wellicht beter dan ooit onderbouwd katholiek onderwijs in Vlaanderen zullen hebben. Ik zal alles doen wat in mijn mogelijkheden ligt om daaraan bij te dragen vanuit onze organisatie.
3 Tot slot Ik eindig graag met een voor het thema van vandaag relevant citaat van Mieke Van Hecke uit een interview in De Standaard Weekblad van 26-27 november 2011 waar ze antwoordt op de vraag hoe ze de harde aanpak van ‘onschoolbare’ jongeren verzoent met het christelijk onderwijsproject van zorg voor de ‘de minsten van de mijnen’: “Ook dat is een ongefundeerde, kwetsende kritiek die voorbijgaat aan de inzet van al die leerkrachten en directies die het beste van zichzelf geven om met die kwetsbare jongeren te werken. Op een bepaald moment moet men het belang van zijn school en de andere leerlingen voorop durven te stellen.”
7