Community based ergotherapie
Juni 2008
Inhoudsopgave bijlage
Inhoudsopgave bijlage ................................................................................................................... 47 Bijlage 1: Waarden en overtuigingen van de ergotherapie ..................................................... 48 1.1. Over het handelen .............................................................................................................. 48 1.2. Over de persoon................................................................................................................. 48 1.3. Over de omgeving .............................................................................................................. 48 1.4. Over gezondheid ................................................................................................................ 48 1.5. Over client-centred practice ............................................................................................... 49 Bijlage 2: Statistieken over ergotherapeuten ........................................................................... 50 2.1. Het aantal uitvoerende ergotherapeuten per land in Europa ............................................. 50 2.2. Het aantal uitvoerende ergotherapeuten per 100.000 inwoners per land.......................... 51 Bijlage 3: Begrippenlijst ........................................................................................................... 52 3.1. Occupation ......................................................................................................................... 52 3.2. Ergotherapie ....................................................................................................................... 52 3.3. Community ......................................................................................................................... 52 3.4. Community Development ................................................................................................... 53 3.5. Community Based Rehabilitation ....................................................................................... 53 3.6. Vergelijking Community based rehabilitation en Community development ....................... 55 3.7. Partnering/ partnerschap.................................................................................................... 55 3.8. Social Justice ..................................................................................................................... 55 3.9. Occupational Justice .......................................................................................................... 56 3.10. Occupational injustice ...................................................................................................... 56 3.11. Social inclusion................................................................................................................. 56 3.12. Social Exclusion ............................................................................................................... 56 3.13. Occupational Deprivation ................................................................................................. 56 3.14. Empowerment .................................................................................................................. 58 3.15. Occupational needs ......................................................................................................... 58 3.16. Enabling ........................................................................................................................... 58 3.17. Bottom-up benadering ...................................................................................................... 58 3.18. Top-down benadering ...................................................................................................... 58 Bijlage 4: Literatuurstudie naar risicogroepen voor occupational deprivation ......................... 61 4.1. Risicogroepen voor occupational deprivation .................................................................... 61 Bijlage 5: Organisaties ............................................................................................................. 68 5.1. Hogeschool van Amsterdam .............................................................................................. 68 5.2. European Network of Occupational Therapy in Higher Education .................................... 68
-47-
Community based ergotherapie
Bijlage 1:
Juni 2008
Waarden en overtuigingen van de ergotherapie
1.1. Over het handelen Ergotherapeuten geloven dat: - Het handelen betekenis geeft aan het leven. - Het handelen een belangrijke determinant is van gezondheid en welzijn. - Het handelen het gedrag organiseert. - Het handelen ontwikkeld en veranderd gedurende het leven. - Het handelen de omgeving vormt en wordt gevormd door de omgeving. - Het handelen therapeutische effectiviteit heeft. (Canadian Association of Occupational Therapists, 1997)
1.2. Over de persoon Ergotherapeuten geloven dat: - Mensen handelende wezens zijn. - Elk persoon uniek is. - Elk persoon intrinsieke waardigheid en waarde heeft. - Elk persoon in het leven keuzes kan maken. - Elk persoon over capaciteiten voor zelfbeschikking beschikt. - Elk persoon mogelijkheden/capaciteiten heeft tot participatie in het handelen. - Elk persoon heeft het potentieel om te veranderen. - Elk persoon een sociaal en spiritueel wezen is. - Elk persoon diverse mogelijkheden/capaciteiten heeft voor participatie in het handelen. - Elk persoon zijn omgeving vormt en wordt gevormd door zijn omgeving. (Canadian Association of Occupational Therapists, 1997)
1.3. Over de omgeving Ergotherapeuten geloven dat: - De omgeving een brede term is met inbegrip van culturele, institutionele, fysieke en sociale componenten. - Prestaties, organisatie, keuze en tevredenheid in het handelen wordt bepaald door relaties tussen personen en hun omgeving. (Canadian Association of Occupational Therapists, 1997)
1.4. Over gezondheid Ergotherapeuten geloven dat: - Gezondheid meer is dan het ontbreken van ziekte. - Gezondheid sterk wordt beïnvloed door het hebben van keuze en controle in het dagelijks handelen. - Gezondheid persoonlijke dimensies heeft, geassocieerd aan spirituele betekenis en zelfvoldoening in het handelen en sociale dimensies geassocieerd aan eerlijkheid en gelijke kansen in het handelen. (Canadian Association of Occupational Therapists, 1997)
-48-
Community based ergotherapie
Juni 2008
1.5. Over client-centred practice Ergotherapeuten geloven dat: - Cliënten ervaringen en kennis hebben over hun handelen en hierin ervaringsdeskundige zijn. - Cliënten actieve partners zijn in het ergotherapieproces. - Het nemen van risico noodzakelijk is voor positieve veranderingen. - Client-centred practice in ergotherapie zich richt op het mogelijk maken van het handelen. (Canadian Association of Occupational Therapists, 1997)
Bij behorende literatuur: Canadian Association of Occupational Therapists. (1997). Enabling Occupation: An Occupational Therapy Perspective. Ottawa, ON: CAOT Publications ACE.
-49-
Community based ergotherapie
Bijlage 2:
Juni 2008
Statistieken over ergotherapeuten
2.1. Het aantal uitvoerende ergotherapeuten per land in Europa
Figuur 3.a: Aantal werkzaam ergotherapeuten in Europa (ENOTHE, 2008).
Deze grafiek toont het aantal werkzaam (voltijd en deeltijd) ergotherapeuten per land. Het is duidelijk dat in Duitsland en Groot-Brittannië het aantallen ergotherapeuten het hoogst zijn, wanneer de aantallen per 100.000 inwoners worden vergeleken zal een verschillend beeld verschijnen (ENOTHE, 2008). In Nederland zijn in verhouding tot andere landen weinig ergotherapeuten werkzaam, namelijk 1950 ergotherapeuten.
-50-
Community based ergotherapie
Juni 2008
2.2. Het aantal uitvoerende ergotherapeuten per 100.000 inwoners per land
Figuur 3.b: Aantal werkzaam ergotherapeuten per 100.000 inwoners per land (ENOTHE, 2008).
Deze grafiek toont aan dat ondanks het feit dat Duitsland en Groot-Brittannië de grootste hoeveelheid uitvoerende ergotherapeuten hebben, de Scandinavische landen met Denemarken aan top het hoogste aantal uitvoerende ergotherapeuten per 100.000 inwoners (74 per 100.000 inwoners) hebben (ENOTHE, 2008). Ook als het aantal ergotherapeuten op het aantal inwoners gezien wordt, zijn er in Nederland relatief weinig ergotherapeuten werkzaam. In Nederland zijn namelijk 10 ergotherapeuten werkzaam op 100.000 inwoners.
Bij behorende literatuur: European Network of Occupational Therapy in Higher Education (ENOTHE), http://www.enothe.hva.nl/edu/facts_and_figures.htm. Geraadpleegd op 5 april 2008.
-51-
Community based ergotherapie
Bijlage 3:
Juni 2008
Begrippenlijst
3.1. Occupation “Handelen refereert aan de dingen die we doen, die onze tijd in beslag nemen en uiteindelijk ons dagelijks leven” (G. Whiteford, cursus Rousse, 22 maart, 2008). Handelen is een groep activiteiten die persoonlijke en sociaalculturele betekenis heeft. Handelen kan als zelfverzorging, productiviteit en/of vrije tijd worden gecategoriseerd (ENOTHE, 2008). Handelen is gelijk aan doen en aan het uitvoeren van activiteiten. We handelen al van kleins af aan. De ontwikkeling van individuen wordt mogelijk gemaakt door de overeenkomst in handelen. Deze overeenkomst wordt mogelijk gemaakt door onze ontwikkeling. Spelen (het handelen van kinderen) is een erg belangrijk onderdeel van de ontwikkeling. Op deze manier leert de mens hoe we in het leven dingen moeten doen; zowel op fysiek, mentaal als sociaal gebied. De sociale en culturele omgeving vormt de mogelijkheden in het handelen, wat goed is, gewaardeerd wordt, taboe is, antisociaal en belangrijk is. Voornamelijk het geslacht, religie en de cultuur bepaald het handelen sterk (G. Whiteford, cursus Rousse, 22 maart, 2008). Handelen is een complexe sleutelfactor voor de toekomst, het is dynamisch. De betekenis van het handelen staat centraal. Door activiteiten te ondernemen maken mensen dingen mee, waardoor levensverhalen worden gecreëerd (G. Whiteford, cursus Rousse, 22 maart, 2008).
3.2. Ergotherapie Ergotherapie ziet een persoon als een handelend wezen. Een ergotherapeut kijkt naar het zijn, het doen (handelen) en het worden van een persoon (S. Simó Algado, cursus Rousse, 18 maart, 2008). Door wel of niet te handelen kan de gezondheid en kwaliteit van leven beïnvloed worden. Het handelen kan namelijk de gezondheid verbeteren (K. Panayotova, cursus Rousse, 19 maart, 2008). Hierbij legt een ergotherapeut de nadruk op de occupational needs van de persoon, de community en de omgeving (S. Simó Algado, cursus Rousse, 18 maart, 2008). Een ergotherapeut speelt effectief in op de mogelijkheden van de cliënten en de omgeving waarin zij willen functioneren/ participeren. Op deze manier kan er ruimte gecreëerd worden voor optimale participatie in de samenleving en is er vrijheid om op een eigen manier meer betekenis aan het leven te geven (Ergotherapie Nederland, 2008). Om participatie te bevorderen en te behouden is het noodzakelijk om niet alleen naar de individuele situatie van cliënten te kijken maar ook structurele duurzame veranderingen te bewerkstelligen door de vermindering van nadelige omstandigheden als deprivatie, uitsluiting en ontoegankelijkheid van zowel sociale als materiele aspecten van de omgeving (Kronenberg & Fransen, 2006). Dit omdat de omgeving invloed heeft op hoe beperkt een persoon zich voelt (K. Panayotova, cursus Rousse, 19 maart, 2008). De omgeving kan een grote nadelige factor in het handelen zijn.
3.3. Community Mensen participeren gezamenlijk door reflectie, communicatie en het handelen in werk, sport, intellectuele bezigheden of thuis (Christiansen & Townsend, 2004). Een community (gemeenschap) heeft meestal betrekking op een groep mensen die samen interactie hebben en binnen een groep verschillende dingen delen. Bij een community kan er gedacht worden aan een locatie, zoals een stad, maar ook aan een groep mensen die een algemene identiteit hebben, zoals dezelfde gerelateerde handelingen (bijvoorbeeld het zelfde beroep delen) (Townsend, Cockburn, Letts, Thibeault & Trentham, 2007).
-52-
Community based ergotherapie
Juni 2008
Mensen leven al lang samen in communities, dit begon historisch en geografisch. Mensen leefden samen om te overleven. Nu worden er communities gevormd door verschillende ervaringen, zoals leeftijd, ziekte, ethiek, ras, relatie, platteland, stedelijk wonen, of seksuele oriëntatie. Er zijn veel verschillende soorten communities, maar ze hebben één ding gemeen, namelijk dat er overal sociale interactie plaats vindt (Christiansen & Townsend, 2004, pp. 143). McMillan en Chavis (1986) identificeren vier elementen van een “betekenis van een community” namelijk: 1) Lidmaatschap 2) Invloed 3) Integratie en voldoening van ‘needs’ 4) Delen van emotionele connectie (Christiansen & Townsend, 2004)
3.4. Community Development Community development betekent in het Nederlands ‘ontwikkeling van de gemeenschap’. Het concept van community development is in de 20ste eeuw gegroeid door het sociale gezondheidsmodel. Het idee vanuit dit model is dat mensen sociale wezens zijn die leven en bezig zijn in gezelschap van anderen om te overleven. Dit kan in samenwerking of in concurrentie binnen een ‘community’. Het is moeilijk om de gezondheid van individuen te beoordelen zonder de gezondheid van anderen binnen een community ook te begrijpen (L. Cibule, cursus Rousse, 25 maart, 2008). De definitie van de Verenigde Naties over ‘Community development’ wordt als volgt omschreven: „Utilisation of approaches and techniques which rely on local communities as units of actions and which attempt to combine outside assistance with organised self – determination and effort and which correspondingly seek to stimulate local leadership as a primary instrument of change.” (L. Cibule, cursus Rousse, 25 maart, 2008) Community development is een benadering voor het bieden van gelijke kansen (Christiansen & Townsend, 2004). De kwaliteit van leven vermindert als het recht op handelen niet goed ontwikkeld is en/ of het handelen ontbeerd wordt. Er zijn dan geen gelijke kansen. Om de kwaliteit van leven te verbeteren moet er gekeken worden waar de problemen liggen en hoe deze aangepakt kunnen worden. Dit kan door middel van community development. Bij community development is het belangrijk dat er samengewerkt wordt met verschillende partners. Door verschillende partners samen te brengen, die ook verschillende kennis en vaardigheden bezitten, kan er gezamenlijk aan een probleem worden gewerkt. Het probleem moet vanuit de community komen, dit betekent dat er een bottom-up benadering wordt toegepast. De professional coacht de community in het ontwikkelen van kennis. Op deze manier is het de bedoeling dat de community empowered wordt, zodat zij zelf de beslissingen en acties kunnen ondernemen. Het uiteindelijke doel is kennis te ontwikkelen waardoor het probleem aan te pakken is.
3.5. Community Based Rehabilitation Het Community Based Rehabilitation concept (CBR) kwam eind jaren zestig op in de zogenaamde ontwikkelingslanden. In 1978 werd het concept CBR voor het eerst officieel geïntroduceerd door de World Health Organization (WHO). De overweldigende omvang van het probleem van ‘disability’ in de ontwikkelingslanden werd naar voren gebracht, evenals de urgentie om iets aan deze problematiek te doen (Kronenberg & Fransen, 2006, pp. 156). Door de jaren heen is de definitie van CBR telkens aangepast, de laatste aanpassing, uit 2004, is hieronder beschreven.
-53-
Community based ergotherapie
Juni 2008
Community based rehabilitation is een benadering, binnen het algemene community development, voor rehabilitatie, gelijke kansen en sociale inclusie voor alle mensen met een handicap. CBR wordt uitgevoerd door de gezamenlijke inspanningen van mensen met een handicap, hun families, organisaties en communities en relevante regering- en niet-regering instanties, zoals gezondheidszorg, educatie, beroepsonderwijs en sociale en andere diensten (ILO, UNESCO, WHO, 2004, pp. 2). De belangrijkste doelen van CBR zijn: 1. Er zorg voor dragen dat mensen met een beperking in staat zijn om het maximale uit hun fysieke en psychische capaciteiten te halen, toegang te hebben tot openbare diensten, kansen te hebben een actief en bijdragend lid van hun gemeenschap en hun maatschappij te worden. 2. Gemeenschappen activeren om de rechten van mensen met een beperking te promoten en te beschermen door veranderingen binnen de gemeenschap te bewerkstelligen, bijvoorbeeld door hindernissen naar participatie uit de weg te nemen. (ILO, UNESCO,WHO, 2004, pp. 2-3) De kerncomponenten van CBR zijn community based werken, het verstrekken van rehabilitatie, cultureel actief zijn en het gebruik maken van lokale middelen. CBR deelt het grootste deel van zijn waarden met de principes van health promotion, empowerment, sociale rechtvaardigheid, belang van actief en betekenisvolle levensstijl en respect voor culturele verschillen (Kronenberg, Simó Algado & Pollard, 2005, pp. 167). De laatste jaren is grote nadruk komen te liggen op de multisectoriële benadering. Dit betekent dat er geprobeerd wordt om medewerking en samenwerking van alle relevante ‘actoren’ voor de bronnen, de vaardigheden en de initiatieven om een CBR programma te starten en draaiend te houden. ‘Actoren’ zijn mensen met een beperking, hun families, organisaties, communities, educatie, beroepsonderwijs en sociale en andere diensten (Kronenberg & Fransen, 2006, pp. 157). Een CBR programma, dat als model voor community development en partnerschap wordt gedefinieerd, zou de volgende componenten moeten omvatten: 1) Het verwezenlijken van een positieve houding ten opzichte van mensen met een beperking. 2) Het leveren van rehabilitatievoorzieningen. 3) Het leveren van opleiding en onderwijs mogelijkheden. 4) Het verwezenlijken van kansen op het gebied van micro en de macro voor werknemers en werkgevers. 5) Het leveren van zorgfaciliteiten. 6) Preventie op het gebied van de oorzaak van een handicap. 7) Het beheer, het toezicht en de evaluatie van het programma. (Kronenberg, Simó Algado & Pollard, 2005) 3.5.1. De huidige rollen voor de ergotherapeut binnen CBR - Overdragen van basale rehabilitatievaardigheden aan gemeenschapsleden, het creëren van positieve houdingen, en het beperken van draaglast (door training, informatie en advies/ supervisie). - Het voorzien in therapie wanneer dit nodig is in voorbereiding op participatie. - Het verstrekken van verwijzingen en het begeleiden van mensen in het vinden van hun weg in het systeem van bestaande voorzieningen opdat ze zich hierin zelfstandig kunnen bewegen. - Het faciliteren van programma-implementatie, het ontwikkelen van het programma op community- en bestuurlijk niveau. - Het garanderen en faciliteren van effectieve en efficiënte samenwerking tussen de vele sectoren die bijdragen aan CBR. (Kronenberg & Fransen, 2006, pp. 159-160)
-54-
Community based ergotherapie
Juni 2008
3.5.2. Uitdagingen voor professionals De nadruk moet liggen op de kracht van mensen met een beperking en hun community, in plaats van dat de nadruk op de interventies en doelstellingen van professionals ligt. Ergotherapeuten moeten actoren zijn en empowerment aanmoedigen. Het is belangrijk dit proces te begeleiden door gebruik te maken van hun professionele deskundigheid en niet op leggen aan de mensen (Kronenberg, Simó Algado, Pollard, 2005). 3.5.3. Essentiële elementen van CBR CBR vereist van communities en organisaties van personen met beperking betrokkenheid. Echter om gelijke kansen voor mensen met een beperking te verzekeren is niet alleen betrokkenheid nodig. Het nationale beleid, een management structuur, en de steun van verschillende ministeries, niet-overheidsinstanties en andere stakeholders zijn ook noodzakelijk. Een samenwerking met meerdere sectoren (publieke, zakelijke en/ of sociale sector) is er nodig (ILO, UNESCO, WHO, 2004).
3.6. Vergelijking Community based rehabilitation en Community development CBR is een onderdeel van community development. CBR richt zich voornamelijk op mensen met een beperking, terwijl community development zich op de bevolkingsgroep richt die een risicogroep is voor occupational deprivation. Een overeenkomst is dat er zowel bij CBR als community development vanuit de gemeenschap wordt gewerkt. Het is belangrijk dat verschillende partners, zoals de aanwezige gezondheidszorg, onderwijs en sociale diensten, gaan samenwerken. De doelstellingen zijn ook beide hetzelfde, hoewel dat van community development wat breder is, omdat deze zich niet alleen richt op de groep gehandicapten (Kronenberg, Simó Algado, Pollard, 2005).
3.7. Partnering/ partnerschap Partnerschap is een vennootschap waarin individuen, groepen of organisaties akkoord gaan met: - Samenwerken om aan een verplichting te voldoen of een specifieke taak op zich te nemen. - Zowel de risico’s als de voordelen delen. Herzie de relatie regelmatig, herzien hun overeenkomst als noodzakelijk. (L. Todorova, cursus Rousse, 25 maart, 2008) Partnerschap is een relatie tussen individuen of groepen dat door wederzijdse samenwerking en verantwoordelijkheid wordt gekenmerkt (L. Todorova, cursus Rousse, 25 maart, 2008). Partnerships kunnen op vele niveaus bestaan, bijvoorbeeld nationale/ internationale of beleidsniveau/ praktische initiatieven (Tennyson, 2003, pp. 5). Partnerschap biedt hiermee een nieuwe mogelijkheid om ontwikkeling te verbeteren, door de kwaliteiten en de bekwaamheden van elke sector te erkennen en nieuwe manieren te vinden om deze voor gemeenschappelijke middelen uit te rusten (Tennyson, 2003).
3.8. Social Justice Social justice is een concept dat mensen ziet als sociale wezens die zich bezig houden met sociale relaties. Dit concept steunt rechtvaardige toegang tot kansen en middelen om verschillen gerelateerd aan karakteristieken als leeftijd, mogelijkheid, cultuur, geslacht, sociale klasse en seksuele voorkeur te verminderen (Townsend & Wilcock, 2004). Echter wordt de definitie van recht door ieder mens weer anders gezien. Recht is een ideale visie van een gemeenschappelijke uitdrukking door ethische, morele en burgerlijke principes (Christiansen & Townsend, 2004).
-55-
Community based ergotherapie
Juni 2008
3.9. Occupational Justice Occupational justice is het nastreven van sociale en economische verandering om voor iedereen iets goeds te creëren. Delen van middelen, gelijkheid in kansen en het ontwikkelen van kansen (S. Simó Algado, cursus Rousse, 18 maart, 2008). Rond midden jaren 90 werd occupational justice belangrijk. Overdenkingen van occupational justice ontwikkelde uit tot onderzoek naar de grondslag van het handelen en het menselijke bestaan en over de principes van ‘empowerment’ en recht dat in de praktijk onvoorwaardelijk streeft naar cliëntgericht werken (Townsend & Wilcock, 2004). Occupational justice bestaat uit handelen en recht. Het concept van handelen is een geloof dat mensen handelde wezens zijn. Het concept van recht is gefocust op rechten, verantwoordelijkheid en vrijheden van ‘enablement’ gerelateerd aan individuele, diverse handelingsgerichte behoeften, krachten en mogelijkheden (Christiansen & Townsend, 2004). Occupational justice verwijst naar rechtvaardigheid gerelateerd aan kansen en middelen die betrekking hebben op de mogelijkheid tot handelen en participatie in de samenleving (Townsend & Wilcock, 2004).
3.10. Occupational injustice Occupational injustice is het ervaren van het handelen van het dagelijkse leven als ongangbaar, onopgeloste stress van individuen, communities en omgeving. De drie resultaten van occupational injustice zijn: 1) Occupational deprivation; zie begrip 2.11 2) Occupational alienation; ervaringen zonder betekenis of zonder doel, een betekenis van isolatie, machteloosheid, frustratie, verlies van controle, of vervreemding van handelen die geen behoeften tevredenstellen. 3) Occupational imbalance; een individuele of groepservaring waarin de gezondheid en kwaliteit van leven worden gecategoriseerd als overbezet of onderbezet. (Townsend & Wilcock, 2004)
3.11. Social inclusion In een handelingsgerichte maatschappij wordt niemand uitgesloten van participatie in handelen dat hij of zij wenst of wil doen om hun individueel leven of hun communities op te bouwen (Townsend & Wilcock, 2004). Sociale inclusie is een proces welke garandeerd dat de risicogroepen voor armoede en sociale exclusie de kansen en hulpmiddelen krijgen die nodig zijn om te participeren in economisch, sociaal en cultureel leven en dat zij volgens een standaard van welzijn kunnen leven die normaal geacht wordt in de samenleving. Het garandeerd participatie in het maken van beslissingen waardoor hun leven wordt beïnvloedt en ze toegang krijgen tot hun fundamentele rechten (Council of the European Union, 2003).
3.12. Social Exclusion Voortbestaan van maatschappelijke verhoudingen die zich kenmerken door een ongelijke/onrechtvaardige verdeling van (handelings)mogelijkheden van mensen om te zijn en te doen wat voor hen het meest waardevol of betekenisvol is (Kronenberg & Fransen, 2006).
3.13. Occupational Deprivation Occupational deprivation betekent dat een individu, door een onbekende reden geen controle in de omgeving heeft, waardoor hij/ zij voor langere periode niet kan participeren of deelnemen aan de maatschappij. Dit heeft invloed op het spirituele, mentale, fysieke en/ of economische welzijn (Wilcock, 1998, Whiteford, 2004 en Townsend & Wilcock, 2004). Vaak ligt het niet aan de mensen maar aan de situatie waarin zij terecht gekomen of opgegroeid zijn (S. Simó Algado,
-56-
Community based ergotherapie
Juni 2008
cursus Rousse, 18 maart, 2008). Occupational deprivation refereert aan situaties waarin de behoeften aan zinvol en gezondheidsbevorderend handelen niet samen gaan of systematisch ontkend worden (Whiteford, 2004). 3.13.1. Factoren waardoor occupational deprivation kan ontstaan 1. Sociale factoren; verwachtingen van de gemeenschap, werkloosheid, opsluiting. 2. Economische factoren; armoede, lage sociaal-economische status in het land. 3. Omgevingsfactoren; woonplaats wordt getroffen door een orkaan, overstroming, of droogte, bevolkingsdichtheid. 4. Geografische factoren; ver weg van voorzieningen wonen, gebrek aan transport of wegen. 5. Historische factoren; oorlog, burger onrust, apartheid. 6. Culturele factoren; religie, waarden en normen van de gemeenschap. 7. Politieke factoren; onderdrukking, gebrek aan toegang tot educatie, dictatuur, wetten in het land en/ of woonplaats. (Whiteford, 2004) 3.13.2. Risicogroepen voor occupational deprivation In de samenleving zijn de grootste risicogroepen voor occupational deprivation (G. Whiteford, cursus Rousse, 22 maart, 2008): - Personen die in armoede leven. - Personen met lage niveaus van scholing/ onderwijs en slechte toegang tot technologie. - Mensen die in onderdrukking leven. - Vrouwen. - Vluchtelingen en asielzoekers. - Mensen van culturele/ etnische minderheden. - Politieke activisten/ andersdenkenden die in gevaar zijn.
Figuur 3 (Department for International Development, 2008)
Uit bovenstaande figuur blijkt dat het hebben van een beperking kans op armoede heeft. Ook blijkt uit de figuur dat armoede en het hebben van een beperking een grotere kwetsbaarheid voor armoede en ziekte veroorzaakt. Dit figuur toont een negatieve spiraal die uiteindelijk tot occupational injustice en occupational deprivation kan leiden (A. Cirtautas, cursus Rousse, 25 maart, 2008).
-57-
Community based ergotherapie
Juni 2008
3.14. Empowerment To empower betekent versterken. Empowerment is een proces van versterken waarbij individuen, organisaties en communities greep krijgen op hun eigen situatie en omgeving (Veerman, 2007). Empowerment verwijst naar het verhogen van de geestelijke, politieke, sociale, economische sterkte van individuen en communities, door vertrouwen in hun eigen capaciteiten te ontwikkelen (A. Cirtautas, cursus Rousse, 25 maart, 2008). Christiansen & Townsend (2004) geven de volgende definitie van empowerment: ‘A complex, participatory process aimed at achieving greater societal justice and equity through enabling groups with disadvantages to exercise power and influence’ (Christiansen & Townsend, 2004, pp. 276). Het anders verdelen van macht en kracht is een belangrijk punt in het huidige maatschappelijke leven. Een proces van empowerment zou moeten leiden tot (A. Cirtautas, cursus Rousse, 25 maart, 2008): - Stijgen van zelfbewustzijn. - Capaciteiten om zich te organiseren. - Controle hebben over hulpmiddelen. - Bewering van rechten en het maken van eigen beslissingen.
3.15. Occupational needs Occupational needs is een term waarmee de behoeften van en aan het handelen worden aangegeven.
3.16. Enabling Middelen en mogelijkheden verwerven om betrokken te zijn bij het vinden van oplossingen voor handelingsproblemen (Kinébanian & Granse, le, 2006, pp. 855).
3.17. Bottom-up benadering Met de bottom-up benadering wordt een denk- en handelwijze bedoeld die gebruikt wordt om problemen in de maatschappij aan te pakken. Middels de bottom-up benadering wordt het probleem vanaf onderaan aangepakt. Samen met de mensen in de samenleving wordt gekeken waar de problemen liggen en op welke manier deze problemen het best aangepakt kunnen worden. Om op deze manier aan te sluiten bij de behoeften die de mensen in de samenleving hebben. Met deze manier van handelen kan voorkomen worden dat het opgezette product niet aansluit bij de doelgroep. Dit omdat er samen met de doelgroep gekeken wordt welke problemen er heersen, welke behoeftes er zijn en hoe deze het beste beantwoord en/ of aangepakt kunnen worden.
3.18. Top-down benadering Met de top-down benadering wordt een denk- en handelwijze bedoeld die gebruikt wordt om problemen in de maatschappij aan te pakken. Middels de top-down benadering wordt van bovenaf naar de samenleving gekeken. In eerste instantie worden de meest dicht bijstaande subsystemen geraadpleegd om vanaf daar, indien nodig geacht, weer een subsysteem lager wordt gekeken. Met deze manier van handelen is het risico aanwezig dat er een product wordt opgezet die niet aansluit bij de doelgroep. Wat misschien wel het meest wenselijk is, is een benadering die aspecten van zowel de ‘bottomup’ als ‘top-down’ benaderingen combineert (Peat, 1997).
-58-
Community based ergotherapie
Juni 2008
Bij behorende literatuur: Christiansen, C. & Townsend, E. (2004) Introduction to occupation, the Art and Science of Living, New Jersey: Prentice Hall. Council of the European Union (2004). Joint report by the Commission and the Council on social inclusion. Retrieved December 6, 2006, from http://ec.europa.eu/employment_social/socprot/soc-incl/final_joint_inclusion_report_2003_en.pdf. Dutch Royal House (2006). Monarchy. Geraadpleegd op 4 april 2008. Department for International Development, http://www.dfid.gov.uk/. Graadpleegd op 4 april 2008. Ergotherapie Nederland (EN), http://www.ergotherapienederland.nl/home. Geraadpleegd op 2 april 2008. European Network Occupational Therapy in Higher Education (ENOTHE), http://www.enothe.hva.nl. Geraadpleegd op 2 april 2008. European Network of Occupational Therapy in Higher Education (ENOTHE), http://www.enothe.hva.nl/edu/facts_and_figures.htm. Geraadpleegd op 5 april 2008. ILO, UNESCO, WHO (2004). CBR, A Strategy for Rehabilitation, Equalization of Opportunities, Poverty Reduction and Social nclusion of People with Disabilities. Joint Position Paper 2004. http://whqlibdoc.who.int/publications/2004/9241592389_eng.pdf. Geraadpleegd op 6 april 2008. Kinébanian, A., Granse, le, M. (2006). Grondslagen van de ergotherapie. Elsevier gezondheidszorg: Maarssen, pp. 855. Kronenberg, F, Fransen, H. (2006). Ergotherapie in Community Based rehabilitation (CBR): over de grenzen van (handelings)mogelijkheden. In Kinébanian, A., Granse, le, M. (2006). Grondslagen van de ergotherapie. Elsevier gezondheidszorg: Maarssen, pp. 153-182. Kronenberg, F., Pollard, N. (2005). Overcomin occupational apartheid: A preliminary exploration of the politatical nature of occupational therapy. In Kronenberg, F., Simó Algado, S. & Pollard, N. (2005). Occupational Therapy without borders. Elsevier: Churchill Livingstone. Kronenberg, F., Simó Algado, S. & Pollard, N. (2005). Occupational Therapy without borders. Elsevier: Churchill Livingstone. Peat, M. (1997). Community Based Rehabilitation. W.B. Saunders: London. Tennyson, R. (2003) The Partnering toolbook. The International Business Leaders Forum (IBLF) and the Global Alliance for Improved Nutrition (GAIN). Townsend, E. A., Cockburn, L., Letts, L., Thibeault, R. & Trentham, B. (2007). Enabling social change. In Townsend, E. A. & Polatajko, H. J. (2007). Enabling occupation II: Advancing an occupational therapy vision for health, well-being, & justice through occupation. Ottawa: CAOT Publications ACE. Townsend, E. & Wilcock, A. (2004). Occupational Justice. In Christiansen, C. & Townsend, E. (2004). Introduction to occupation, the Art and Science of Living, New Jersey: Prentice Hall.
-59-
Community based ergotherapie
Juni 2008
Veerman, D. (2007). Empowerment, of: geloven in ergotherapie. Nederlands Tijdschrift voor Ergotherapie 35 (3), pp. 12-15. Whiteford, G. (2004). When people cannot participate: occupational deprivation. In Christiansen, C. & Townsend, E. (2004). Introduction to occupation, the Art and Science of Living, New Jersey: Prentice Hall.
-60-
Community based ergotherapie
Bijlage 4:
Juni 2008
Literatuurstudie naar risicogroepen voor occupational deprivation
4.1. Risicogroepen voor occupational deprivation In iedere samenleving bestaan er risicogroepen voor occupational deprivation. Gebaseerd op onderzoek, zoals een literatuurstudie en interviews met professionals, zoals leraren, zijn de risicogroepen voor occupational deprivation in Nederland beschreven: • Personen met een verslaving; • Personen die vroegtijdig de school verlaten; • Personen met een psychische, intellectuele en/ of lichamelijke beperking; • Personen die op of onder het minimale sociale inkomen leven; • Personen die gediscrimineerd worden; • Personen zonder vaste verblijfplaats; • Personen die werkloos zijn; • Personen die asiel aanvragen; • Personen met psychiatrische problemen (psychologisch en/ of psychiatrisch problemen); • Personen die in de gevangenis zitten. 4.1.1.Personen met een verslaving Tabel 1 geeft de primaire problematiek naar omvang, gebruik en percentage in behandeling weer. Tabel 1: Primaire problematiek Alcohol Opiaten Cocaïne Amfetamine Cannabis Gokken (LADIS, 2006)
Omvang (problematisch) gebruik binnen bevolking 1.200.000 tussen 24.000- 46.000 55.000 22.000 408.000 40.000
In behandeling in 2006 3% 30- 60% 18% 6% 2% 7%
Deze cijfers laten slechts het topje van de ijsberg zien. Veel mensen met verslavingsproblemen zetten niet de stap naar de verslavingszorg. Dat is met name het geval bij middelen die sociaal geaccepteerd zijn, zoals alcohol en medicijnen. Van de alcoholisten en medicijnverslaafden komt maar 5 tot 6% bij instellingen voor verslavingszorg terecht. Van de mensen die problemen hebben met drugs klopt naar schatting 70% aan bij een instelling voor verslavingszorg (Trimbos Instituut, 2008). 4.1.2. Personen die vroegtijdig de school verlaten In tabel 2 worden de vijf landen met de hoogste en laagste percentages van vroegtijdige schoolverlaters ten opzichte van Nederland en het gemiddelde van de Europese Unie in 2005 weergegeven. Nederland heeft een percentage van voortijdige schoolverlaters van 13,8%. Dit percentage zit rond het gemiddelde van de Europese Unie. Deze vroegtijdige schoolverlaters hebben geen startkwalificatie om op de arbeidsmarkt aan het werk te gaan en/ of hoger vervolgonderwijs te volgen (RIVM, 2006). Veel van deze vroege schoolverlaters uit Nederland, zijn woonachtig in achterstandswijken van grote steden, welke benoemd zijn als probleemwijken door minister Ella Vogelaar van wonen, wijken en integratie (VROM, 2008).
-61-
Community based ergotherapie
Juni 2008
Tabel 2:
(RIVM, 2006) 4.1.3. Personen met een psychische, intellectuele en/ of lichamelijke beperking Tabel 3 laat het geschatte aantal mensen met een beperking naar type beperking zien (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2008). De exacte cijfers van het aantal mensen met een beperking gedurende de laatste jaren zijn niet beschikbaar. Hierdoor is de tabel met de gegevens van 2002 als richtlijn gebruikt. Tabel 3: Aard van de beperking
Aantal personen
Licht verstandelijk (2002) 49.700 Ernstig verstandelijk (2002) 53.600 Ernstig lichamelijk (2002) 512.000 Visueel (2000) 158.000 Auditief (2000) 29.000 Spraak (2000) 71.000 (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2008) 4.1.4. Personen die op of onder het minimale sociale inkomen leven. Het percentage huishoudens met een laag inkomen hangt voor een deel samen met het economische tij. Als het slecht gaat, dan zijn er meer huishoudens met een laag inkomen. Het Sociaal Cultureel Planbureau oordeelde dat in 2004 het aantal mensen met een laag inkomen gestegen is tot 11% van de bevolking. Een recenter onderzoek van de gemeente Utrecht bevestigt dat beeld. Evenals een onderzoek van vorig jaar van de Sociale Dienst in Amsterdam. Het Centraal Bureau Statistieken telt daarbij een stijging van het aantal mensen met een uitkering. Al met al lijken deze cijfers het beeld te bevestigen dat de armoede sinds 2001 toeneemt. De armoede is niet alleen zichtbaar onder uitkeringsgerechtigden, maar ook onder een steeds
-62-
Community based ergotherapie
Juni 2008
grotere groep werkende armen. Het onderzoeksbureau Nyfer schatte zomer 2004 dat 225.000 huishoudens tot deze groep behoren. Deze mensen werken in beroepen met een laag loon, in deeltijd, als kleine zelfstandige of met een flexibel contract. Er zijn (deels overlappende) risicogroepen die meer kans hebben op armoede: vrouwen, niet-westerse allochtonen, kleine zelfstandigen, ouderen en chronisch zieken (Dossier Armoede in Nederland, 2005). 4.1.5. Personen die gediscrimineerd worden Tabel 4 laat de categorieën van discriminatie zien over welke het meldpunt discriminatie via internet in 2006 de meeste klachten ontvangen heeft. Tabel 4: Moslim haat Anti-Semitisme Herhalende discriminatie op basis van ras Racisme op basis van donkere huidskleur Discriminatie van Marokkanen Discriminatie van Nederlandse autochtonen (Meldpunt Discriminatie Internet, 2006)
2005 371 302 306 175 186 38
2006 473 463 396 236 202 116
Bij 320 uitingen was er ook sprake van bedreiging en/ of oproepen of aanzetten tot geweld, wat een forse stijging is ten opzichte van 2005 (Meldpunt Discriminatie Internet, 2006). 4.1.6. Personen zonder vaste verblijfplaats Het is nauwelijks voorstelbaar dat in welvarend Nederland het aantal mensen dat dakloos wordt, stijgt. De realiteit is echter schokkend: de cijfers laten een explosieve groei zien van het aantal mensen dat een beroep moet doen op allerlei opvangvoorzieningen. Al enige jaren is er een groei waar te nemen van het aantal dakloze vrouwen. Van de hulpvragers in de maatschappelijke opvang is zo’n 25% vrouw en in de leeftijd van 16 t/m 22 jaar bedraagt het percentage vrouwen zelfs eenderde. Een tweede zorgwekkende ontwikkeling is de toename van het aantal kinderen jonger dan 18 jaar dat met hun ouder(s) noodgedwongen verblijft in een opvangvoorziening. In een paar jaar tijd is dit verdrievoudigd en meer dan de helft van de kinderen is jonger dan 11 jaar. Uit gegevens blijkt dat allochtonen een relatief (ten opzichte van de totale Nederlandse bevolking) grotere kans maken om dak- of thuisloos te worden. Er zijn sterke aanwijzingen dat er een verband is tussen de toename van het aantal huishoudens in Nederland met problematische schulden en de toename van het aantal dak- en thuislozen. Uit het onderzoek ‘Problematische schulden: zicht op het onzichtbare' (uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door J. Janssen, A. Kersten, H. Vermeulen, 1999) blijkt dat 233.000 huishoudens in een zeer risicovolle situatie met grote schulden verkeren. Ditzelfde onderzoek geeft aan dat huishoudens met kinderen, groepen met lage inkomens en jongeren en allochtonen meer risico lopen. De samenstelling van de groep dak- en thuislozen vertoont grote overeenkomst met de risicogroepen uit bovengenoemd onderzoek (Stichting Cordaad, 2008). 4.1.7. Personen die werkloos zijn In 2007 waren gemiddeld 344.000 personen werkloos. Daarmee is het jaargemiddelde 69.000 lager dan in 2006. Deze afname is even groot als het voorgaande jaar. In 2007 is de werkloosheid over de hele linie afgenomen. Onder mannen daalde de werkloosheid nog wat sterker dan onder vrouwen. Gemiddeld over het hele jaar was 3,6% van de mannelijke beroepsbevolking werkloos tegen 5,7% van de vrouwelijke. De werkloosheid is in 2007 in alle leeftijdsgroepen afgenomen. De sterkste daling deed zich voor onder de 25-44-jarigen. Hier nam de werkloosheid af tot 3,6%. De jeugdwerkloosheid bedroeg in 2007 gemiddeld 9,2%, terwijl de werkloosheid onder 45-plussers uitkwam op 4,3% (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2008). Tabel 5 laat het aantal van de werkloze beroepsbevolking per jaargemiddelde zien.
-63-
Community based ergotherapie
Juni 2008
Tabel 5:
(Centraal Bureau voor de Statistiek, 2008) 4.1.8. Mensen die asiel aanvragen Tabel 6 laat zien dat Nederland in 2006 tot één van de tien landen, met de grootste aantallen asielzoekers, behoord. Nederland registreerde in 2006 een toename van asielzoekers ten opzichte van het jaar 2005. Tabel 6:
(UN Refugee Agency, 2006) Tabel 7 laat de nummers van vluchtelingen, asielzoekers, teruggekeerde vluchtelingen, staatloze mensen, aan het eind van het jaar 2006, in Nederland zien.
-64-
Community based ergotherapie
Juni 2008
Tabel 7: Land
Teruggekeerde Straatloze Vluchtelingen Asielzoekers vluchtelingen mensen Gevarieerd
Nederland 100.574 13.118 (UN Refugee Agency, 2006)
-
4.461
-
Totaal 118.153
4.1.9. Personen met psychiatrische problemen (psychologisch en/of psychiatrisch problemen) De hoeveelheid op papier toegelaten bedden in GGZ-instellingen nam de afgelopen jaren fors toe in de forensisch psychiatrische instituten. Met ‘op papier erkend’ wordt bedoeld dat een ‘bed’ in de feitelijke zorg soms niet als bed, maar voor een andere vorm van zorg wordt ingezet. De capaciteit voor deeltijdbehandeling en (andere) semi-murale zorg groeit. Het feitelijk aantal bedden en plaatsen wijkt als regel af van het toegelaten aantal. Voorbeeld: het toegelaten aantal intramurale bedden ligt de laatste vier jaar onverminderd boven de 28.000 (tabel 8). Het feitelijke aantal is een stuk lager: 23.647 bedden in 2000 (met los daarvan 4.392 semi-murale bedden) (Trimbos Instituut, 2001). Tabel 8 laat het aantal beschikbare bedden in instituten met een intramurale functie in de geestelijke gezondheidszorg zien. Tabel 8: Instituten Algemeen psychiatrisch ziekenhuis Kinder- en jeugdpsychiatrie Psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis Psychiatrische afdeling van een academisch ziekenhuis Forensische psychiatrie van een ziekenhuis/ instituut Zelfstandige verslavingskliniek Totaal (Trimbos Instituut, 2001)
1998
1999
2000
2001
23.450
23.632
23.568
23.565
Gemiddelde groei (%) 0,2
885 1.608
934 1.560
942 1.536
920 1.516
1,3 - 1,9
479
444
459
459
- 1,4
750
891
907
1.065
14,0
1.124 28.296
1.192 28.653
1.234 28.646
1.255 28.780
3,9 0,6
Tabel 9 laat het aantal plaatsen voor deeltijdbehandeling in de geestelijke gezondheidszorg zien. Tabel 9: Plaatsen Toegelaten deeltijdplaatsen Gesubsidieerde deeltijdplaatsen (Trimbos Instituut, 2001)
1998
1999
3.252 1.150
3.324 1.264
2000 3.372 1.287
2001 3.527 1.591
Gemiddelde groei (%) 2,8 12,8
4.1.10. Personen die in de gevangenis zitten Voor het eerst in jaren is het aantal gedetineerden in Nederland gedaald. Op de peildatum 3 oktober 2006 zaten ongeveer 16 duizend gedetineerden in Nederlandse gevangenissen en huizen van bewaring. Dat is een daling van ruim 8% ten opzichte van de vergelijkbare peildatum in 2005. Deze daling houdt verband met de afname van het aantal opgelegde vrijheidsstraffen. Tussen 2000 en 2005 was sprake van een gestage groei van het aantal gedetineerden van bijna 40 procent. Deze toename hing samen met de uitbreiding van het aantal detentieplaatsen, door nieuwbouw en door het gebruik van cellen voor meerdere personen vanaf 2003 (Centraal Bureau Statistieken, 2007). Tabel 10 laat het aantal gevangenen van 1994 tot 2006 zien.
-65-
Community based ergotherapie
Juni 2008
Tabel 10:
(Centraal Bureau Statistieken, 2007)
-66-
Community based ergotherapie
Juni 2008
Bij behorende literatuur: Centraal Bureau Statistieken, http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/veiligheidrecht/publicaties/artikelen/archief/2007/2007-90011-wk.htm. Geraadpleegd op 11 februari 2008. Centraal Bureau Statistieken, http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/43EEEB46-6168-4792-A1C5CBB5AB43D06B/0/pb08n002.pdf. Geraadpleegd op 13 februari 2008. Janssen, J., Kersten, A., Vermeulen, H.J.J.M. (1999). Problematische schulden: zicht op het onzichtbare. Tilburg: IVA. Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem, http://www.moedigemoeders.nl/files/file/Kerncijfers_2006_Samenvatting.pdf Geraadpleegd op 15 februari 2008. Meldpunt Discriminatie Internet, http://www.meldpunt.nl/uploads/upload_documents/JAARVERSLAG%20MDI%202006.pdf. Geraadpleegd op 12 februari 2008. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, http://www.brancherapporten.minvws.nl/object_document/o632n436.html. Geraadpleegd op 12 februari 2008. RIVM, http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o5259n21021.html. Geraadpleegd op 11 februari 2008. Stichting Cordaad meer dan onderdak, http://www.stichtingcordaad.nl/Ons-Werk/Feiten-enCijfers.php. Geraadpleegd op 12 februari 2008. Trimbos Instituut, http://www.trimbos.nl/default234.html. Geraadpleegd op 11 februari 2008. Trimbos Instituut, http://www.trimbos.nl/Downloads/branche-ggz-mz-98-01.pdf. Geraadpleegd op 13 februari 2008. UN Refugee Agency, http://www.unhcr.org/cgibin/texis/vtx/home/opendoc.pdf?id=478ce2bd2&tbl=STATISTICS. Geraadpleegd op 13 februari 2008. UN Refugee Agency, http://www.unhcr.org/cgibin/texis/vtx/home/opendoc.pdf?id=478ce34a2&tbl=STATISTICS. Geraadpleegd op 13 februari 2008. VROM, http://www.vrom.nl/pagina.html?id=31051. Geraadpleegd op 12 februari 2008. Werkgroep arme kant van Nederland, http://www.armekant-eva.nl/dossier2005lang.htm. Geraadpleegd op 11 februari 2008.
-67-
Community based ergotherapie
Bijlage 5:
Juni 2008
Organisaties
5.1. Hogeschool van Amsterdam Het onderwijs is praktijkgericht en afgestemd op persoonlijke wensen, talenten en ambities. De student stuurt voor een groot deel zijn eigen leerproces. De docent faciliteert het proces en bewaakt het kennisniveau. Studenten worden begeleid bij de aansluiting op hun vooropleiding, bij de keuzes tijdens hun studie en bij de aansluiting op de arbeidsmarkt of vervolgopleiding. Na hun opleiding beschikken de studenten niet alleen over vakkennis en toegepaste kennis. Zij zijn tevens in staat om problemen zelfstandig te onderzoeken en hun kennis zelf verder te ontwikkelen. Daarbij hebben zij de sociale en communicatieve vaardigheden die voor het uitoefenen van de beroepspraktijk noodzakelijk zijn. Zij zijn kritisch op zichzelf en in staat innovaties te initiëren en te realiseren (Hogeschool van Amsterdam, 2008). 5.1.1. Amsterdamse Hogeschool voor Paramedische Opleidingen, afdeling ergotherapie De opleiding speelt een belangrijke rol in de (internationale) ontwikkeling van het vak. In de afstudeerfase van de opleiding bijvoorbeeld beantwoorden studenten vragen die vanuit de internationale praktijk worden gesteld. Daarnaast zijn docenten vaak direct betrokken bij de (verdere) ontwikkeling van methodieken en richtlijnen. Volgens de Hogeschool van Amsterdam houdt de ergotherapeut zich bezig met: “Het vermogen van de cliënt om de regie over zijn eigen leven (weer) te voeren en rollen en taken te vervullen die bijdragen aan zijn gezondheid en welzijn en de eisen die de omgeving stelt” (Hogeschool van Amsterdam, 2008). 5.1.2. Hogeschool van Amsterdam en Community based ergotherapie Dit afstudeerproject is vormgegeven door vierdejaars studenten aan de opleiding ergotherapie van de Amsterdam School of Health Professions, onderdeel van de Hogeschool van Amsterdam. Vanuit de opleiding heeft het projectteam een senior adviseur aangewezen gekregen die advies geeft bij vormgeving van het project community based ergotherapie. 5.2. European Network of Occupational Therapy in Higher Education ENOTHE is de afkorting van European Network of Occupational Therapy in Higher Education. Oftewel de Europese organisatie voor ergotherapie opleidingen. ENOTHE is in 1995 in het kader van de Europese Unie op initiatief van COTEC (Council of Occupational Therapists for the European Countries) opgericht met financiële steun van ERASMUS. ENOTHE is een thematisch netwerk, dat door de Europese Commissie sinds 1997 wordt gefinancierd. Het belangrijkste doel van een thematisch netwerk is het behoud en verbeteren van kwaliteit en ontwikkeling van een Europese dimensie binnen een bepaalde academische discipline. Of om een andere kwesties van gemeenschappelijk belang te verbeteren, door samenwerking tussen universitaire faculteiten of afdelingen, academische en/ of beroepsorganisaties, werkgevers en cliënt-organisaties. Dergelijke samenwerking zou een langdurige en wijdverspreide invloed op instellingen binnen of tussen specifieke disciplines moeten hebben. ENOTHE maakt deel uit van de Archipel van de Humanistic Thematic Networks, welke is gevormd van 18 Erasmus-Socrates Thematische Networks die verschillende terreinen en aspecten van de Humanistische Kunsten en wetenschappen behandelen (ENOTHE, 2008). 5.2.1. Algemene doelstellingen van ENOTHE - Om de Europese Onderwijsprogramma's van de ergotherapie en voorgestelde programma's (instituten, scholen, universiteiten, etcetra) te verenigen om het onderwijs en de hoeveelheid kennis van beroepstherapie te ontwikkelen. - Met COTEC samen te werken om ergotherapie onderwijs in Europa te promoten. (ENOTHE, 2008)
-68-
Community based ergotherapie
Juni 2008
5.2.2. Doelstellingen - Om Europese standaarden van ergotherapieonderwijs op hogescholen te gebruiken en WFOT standaarden en methodes van kwaliteitsverzekering te bevorderen om wederzijdse erkenning te bereiken. - Om ECTS (European Credit Transfer System) te introduceren en te promoten op ergotherapie opleidingen. - Bevorderen van de ontwikkeling van levenslange (bij)scholing in ergotherapie inclusief de ontwikkeling van gezamenlijke educatie en programma’s. - Om hulp te verlenen aan instituten welke een ergotherapieopleiding willen starten (6.v. aan Midden- en Oost Europese Gebieden) en om advies te geven over potentiële hulpbronnen. (ENOTHE, 2008) 5.2.3. Studenten Het doel is om te communiceren met ergotherapiestudenten over heel Europa en om een jaarlijkse cursus te organiseren (ENOTHE, 2008). 5.2.4. ENOTHE en Community based ergotherapie De cursus die de studenten van het afstudeerproject community based ergotherapie gevolgd hebben, werd gesponsord door de ENOTHE. ENOTHE organiseerde een cursus over inclusive employment. Ergotherapeuten hebben een breed begrip van personen, omgeving en activiteiten evenals over persoon-omgeving interactie. De ergotherapeut helpt mensen met beperkingen. Ergotherapie kan ook nuttig zijn voor andere groepen van de bevolking. Het traditionele ergotherapieonderwijs is gebaseerd op medische kennis. De nieuwe maatschappij eist dat ergotherapeuten bijdragen om ook kennis in sociaal gebied te ontwikkelen. Hiervoor dient een studieplan ontwikkeld te worden om hen voor te bereiden op het werk in een nieuwe settings, als het faciliteren van inclusieve werkgelegenheid (ENOTHE, 2008).
Bij behorende literatuur: European Network of Occupational Therapy in Higher Education (ENOTHE), http://www.enothe.hva.nl/org/index.html. Geraadpleegd op 2 april 2008.
-69-