B&W.nr. 11.0425., d.d. 19—04-2011
Collegevoorstel Aanwijzing Atjehstraat 32, voormalige “bewaarschool”, als beschermd gemeentelijk monument
Besluiten:Behoudens advies van de commissie 1. Atjehstraat 32, de voormalige “bewaarschool”, aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument; 2. kennis te nemen van het positieve advies van de Monumentenselectiecommissie dat is opgesteld in de vergadering van 7 december 2010, inzake de aanwijzing van Atjehstraat 32 als beschermd gemeentelijk monument; 3. het hoofd van Team Monumenten & Archeologie te verzoeken de eigenaar en de Monumentenselectiecommissie schriftelijk op de hoogte te stellen van dit besluit. Pers samenvatting: Op basis van de Monumentenverordening 2008 wijst het college van burgemeester en wethouders de voormalige “bewaarschool” aan de Atjehstraat 32, naar ontwerp van J. Neisingh uit 1932, aan als beschermd gemeentelijk monument. Het voormalige schoolgebouw heeft architectuurhistorische waarde in de vorm van de esthetische kwaliteiten van het expressionistische ontwerp dat in hoofdvorm en detail nog grotendeels gaaf is. Kenmerkend is de brede voorgevel met symmetrische opzet en de nadrukkelijke horizontale belijning. De karakteristiek hooggeplaatste vensters geven de gevel een enigszins gesloten aanblik. Hiertegenover kenmerkt de achtergevel zich door fors bemeten vensterpartijen die de achtergelegen lokalen verlichten. Opvallend is het contrast tussen de donkere, gesloten voorgevel en het heldere interieur. In het interieur zijn oorspronkelijke elementen van de indeling en de aankleding bewaard gebleven, waaronder granitovloeren in de gangen en de hal, maar ook een lambrisering uitgevoerd in zachtgele, gladde tegels. Het gebouw past goed in het straatbeeld, zowel met betrekking op de maat en het volume, als op de verschijningsvorm. De hoogte van de daklijst sluit aan op de daklijst van de naastgelegen woningen aan de Atjehstraat, die net als de school één bouwlaag met een kapverdieping hebben. De overeenkomst met de naastgelegen woningen aan de Sumatrastraat, bestaand uit twee bouwlagen met een kapverdieping, wordt vooral gevormd door de vergelijkbare bouwtrant. Stedenbouwkundig is het object van belang door de beeldbepalende waarde van de locatie op de hoek van de Atjehstraat en de Sumatrastraat en van de verbinding met de ontwikkeling van het gebied als uitbreidingswijk. De "bewaarschool" functioneerde tot 1985 als kleuterschool; daarna vestigde kinderdagverblijf Sindbad zich in het pand. Het object zal worden ingeschreven in het gemeentelijke monumentenregister. De eigenaar wordt hiervan door middel van een brief op de hoogte gesteld. Hij kan vervolgens gedurende 6 weken bezwaar aantekenen tegen dit besluit. Beschrijving van Atjehstraat 32
Datum: 4 februari 2011 Bezoekdatum: 11 oktober 2010 Auteur: M STATEMA Ontwerper: J. Neisingh Ontwerpjaar: 1932 Waardering De school heeft architectuurhistorische waarde vanwege de esthetische kwaliteiten van het expressionistische ontwerp dat in hoofdvorm en detail grotendeels gaaf is. Daarnaast is het bouwwerk van stedenbouwkundig belang vanwege de beeldbepalende waarde op de hoek van de Atjehstraat en de Sumatrastraat, verbonden met de ontwikkeling van het gebied als uitbreidingswijk. Bovendien heeft de corridorschool typologische waarde vanwege de orientatie van de lokalen op de zuidzijde en de gang op de noordzijde ten behoeve van een goede bezonning van de lokalen. Stedelijke context De BEWAARSCHOOL werd in 1933 naar het expressionistische ontwerp van gemeentearchitect J. Neisingh aan de zuidzijde van de Atjehstraat opgericht. De school maakt onderdeel uit van het bouwblok dat verder wordt begrensd door de Sumatrastraat (O), de Ambonstraat (Z) en de Driftstraat (W) in de wijk De Oude Kooi. De stad Leiden verwierf het gebied voor De Oude Kooi in twee fasen. In 1896 werden de terreinen tot aan de huidige Driftstraat geannexeerd, begrensd door de Ringkade in het noorden en de Oude Rijn in het zuiden. De tweede fase van de annexatie volgde in 1920, toen het gebied werd uitgebreid tot aan De Zijl. In de loop der tijd bleek dat de uitbreidingen van de stad, de splitsing van wonen en werken en de daardoor ontstane verkeersstromen een stedenbouwkundig totaalplan voor de stad noodzakelijk maakten. Na langdurig beraad werd het Plan ’33 van architectenbureau Granpré Molière, Verhagen en Kok in 1933 bestuurlijk vastgesteld. Een belangrijk onderdeel was het verbinden van de buitenwijken met de stad. Voor De Kooi betekende dit de aanleg van de Sumatrastraat. Daarnaast werd het terrein van De Kooi dat nog niet was bebouwd – het gedeelte ten westen van de Driftstraat en ten noorden van de Javastraat, met uitzondering van de Voorstraat – stedenbouwkundig vormgegeven. Inmiddels had de wijkgedachte zijn intrede gedaan. In de nieuwe woonwijken moesten naast woonvoorzieningen ook kerken, scholen, winkels en recreatiemogelijkheden komen. In 1909 was al aan de Medusastraat een (inmiddels afgebroken) openbare lagere school opgericht. Vervolgens verscheen in 1927 een tweede openbare lagere school op de hoek van de Driftstraat en de Atjehstraat en begin jaren 30 een (eveneens inmiddels afgebroken) bijzondere lagere school op de hoek van de Driftstraat en de Javastraat. Het bouwblok waarvan de onderhavige bewaarschool deel uit maakt kwam in 1934 tot stand, vormgegeven naar ontwerp van architect M. Vrijenhoek in opdracht van de woningbouwvereniging De Eendracht die een groot deel van de invulling van de wijk voor zijn rekening heeft genomen. Op het binnenterrein werd de speeltuin Oosterkwartier aangelegd. De bewaarschool past goed in het straatbeeld, zowel met betrekking tot de maat en het volume als de expressionistische bouwtrant. Zo tellen de woningen in de Atjehstraat eveneens een bouwlaag en een kapverdieping en is de geprononceerd uitgevoerde daklijst op dezelfde hoogte als de daklijst van de school aangebracht; ook de nokken van de rode pannendaken zijn even hoog. De naastgelegen woningen aan de Sumatrastraat kenmerken zich door een vergelijkbare bouwtrant, maar zijn een bouwlaag hoger. De school past ook aan deze zijde goed in het straatbeeld, maar eerder door de bouwtrant dan door de overeenkomsten in maat en volume. Door de hoekligging heeft het bouwwerk een beeldbepalende situering. Vermeldenswaardig is de kastanjeboom op de achterliggende speelplaats. Typologie en korte bouwgeschiedenis De vrijstaande bewaarschool is met een roodbruine pseudohandvormsteen in noors verband op een rechthoekige plattegrond opgemetseld en telt boven de kelderruimte een bouwlaag en een kapverdieping onder een schilddak met de nok parallel aan de straat en gedekt door rode Hollandse pannen. De hoofdingang is centraal in de voorgevel aan de Atjehstraat gesitueerd. De corridorschool werd symmetrisch opgezet met aansluitend op de vestibule een hal en vervolgens een doorgang naar de speelplaats op het achterterrein, grenzend aan het grote speelterrein Oosterkwartier. Zowel links als rechts van de doorgang was een aantal kleine ruimten. Zo was er rechts een kleine keuken (vanuit de hal ontsloten), een toilet en de kamer van het schoolhoofd tegen de achtergevel; links was er een kleine bergruimte (vanuit de hal ontsloten) met de trap naar de zolder, een garderobenis en de verwarmingsruimte tegenover de kamer van het schoolhoofd. Vanuit de verwarmingsruimte ging een trap naar de kelderruimte. Ter weerszijden van de vestibule strekten zich een gang uit die de lokalen ontsloot. Links van de ingangspartij waren twee speellokalen geprojecteerd, rechts twee leslokalen, van elkaar gescheiden door kastenwanden. De schoolborden werden aan de westwanden geplaatst, aangezien het licht bij voorkeur vanaf de linkerzijde van de kinderen moest komen. Aan het eind van de gangen was zowel links als rechts een toiletgroep gesitueerd van elk vijf toiletten. Elk lokaal was bedoeld voor 50 leerlingen, zodat er voor
maximaal 200 leerlingen plaats was. Het ontwerp van Neisingh, geraamd op fl 50.000,-, werd in februari 1932 besproken in de gemeenteraad. Het werk werd de aannemers Sanders & Co uit Gouda gegund. De bewaarschool functioneerde tot in de jaren 80 als kleuterschool. In de jaren 70 kreeg de school de naam De Zonnehoek, waarna de school in de jaren 80 met drie andere scholen, waaronder de school aan de Driftstraat, fuseerde tot basisschool De Viersprong. Na drie jaar werd de voormalige basisschool aan de Atjehstraat opgeheven, waarna kinderdagverblijf Sindbad zich in 1985 zich in het pand vestigde en met name de ruimten ten zuiden van de hal worden aangepast. Zo werd de verwarmingsinstallatie naar de kelder verplaatst en werd de voormalige verwarmingsruimte tot personeelskamer bestemd. De doorgang van de hal naar achter werd ingekort en bij de personeelsruimte en bij de kamer van het hoofd betrokken, die van elkaar werden gescheiden door een tussenmuur. Beide ruimten kregen een separate uitgang naar de speelplaats. De tot de helft gereduceerde doorgang kreeg de functie van kleine subhal met de toegangen naar de beide ruimten. De toegang tot het toilet en de kelder was hier al gesitueerd, evenals een garderobenis. De keuken werd uitgebreid naar de hal. De toiletgroep in de rechter gang werd verbouwd tot wasruimte met één toilet. De lokalen bleven grotendeels onveranderd, al werden de openslaande deuren van de speellokalen vervangen door schuifpuien en werd in het meest rechtse lokaal een ruimte als slaapkamer afgescheiden. In de rechter zijgevel werd een nooduitgang toegevoegd. In 1995 volgde de volgende bouwfase, waarbij met name de lokalen werden aangepast. Ter hoogte van de tussenmuur werd in de speellokalen een toiletgroep van drie toiletten toegevoegd. Het linker leslokaal werd in vieren verdeeld, met twee slaapruimten aan de achterzijde en een keuken en vergaderruimte grenzend aan de hal respectievelijk de rechter gang. Ten behoeve van de keuken en de vergaderruimte werd een extra doorgang naar de gang gecreëerd. De slaapruimte in het meeste rechtse lokaal werd verplaatst en tegen de rechter zijgevel gesitueerd. Bovendien werd een aantal kastdeuren in de tussenwanden verwijderd waardoor in de lokalen nissen werden gecreëerd. Vervolgens werd in 1998 nog een aantal kleine aanpassingen verricht, waarbij de linker toiletgroep geheel is verwijderd. Architectonische verschijningsvorm Exterieur De architectonische verschijningsvorm van de bewaarschool kenmerkt zich door de brede voorgevel met nadruk op de horizontale belijning, de symmetrische opzet, het zorgvuldige metselwerk en het fors bemeten schilddak dat ter hoogte van de gangen iets lager is doorgetrokken. De horizontale geleding wordt bepaald door de strook hooggeplaatste vensters langs de geprononceerde daklijst. Bovendien zijn de kiezelbetonnen boven- en onderdorpels als vrijwel gevelbrede banden aangebracht. Tot ‘borstweringshoogte’ is rondom een ietwat bruinere baksteen gebruikt, beëindigd door rollaag. De horizontale belijning wordt ter hoogte van de ingangspartij onderbroken. De daklijst is daar wat hoger aangebracht. De dubbele deuren zijn in een ondiep portiek geplaatst, waartegen een betonnen luifel is aangebracht. De deuren zijn de oorspronkelijke paneeldeuren, elk voorzien van een glasruit met een asymmetrisch geplaatste verticale roede. De brievenbus in de linker deur is later aangebracht. De vensters die de gangen ter weerszijden verlichten zijn, zoals alle vensters, in 1998 aangebracht. De stalen vensters zijn vervangen door aluminium exemplaren, waarbij de oorspronkelijke profilering is aangehouden. Zo zijn ter hoogte van de gangen 2x4 twaalflichts vensters geplaatst en ter weerszijden van de ingangspartij twee zeslichtsvensters, waarvan de bovenlichten zijn uitgevoerd met kiepramen. Het dak is ter hoogte van de gangen lager doorgetrokken, tot de hoogte van de daklijst van de naastgelegen woningen. Neisingh heeft zo op ingenieuze wijze het hoogteverschil tussen de daklijst van de naastgelegen woningen en de in het bouwbesluit voorgeschreven lokaalhoogte van vier meter opgevangen. De beide zijgevels en de achtergevel tellen dan ook vier meter van maaiveld tot daklijst. De linker zijgevel is op het zeslichtsvenster in de kop van de gang na, blind. De rechter zijgevel was oorspronkelijk identiek vormgegeven, maar bij de verbouwing tot kinderdagverblijf is tegen de achtergevel een nooddeur geplaatst en in 1998 zijn ten behoeve van het achterliggende slaapvertrek en toilet twee zeslichtsvensters geplaatst. Tussen de rechter zijgevel en het buurpand is in de loop der tijd een gesloten metalen hek geplaatst. In tegenstelling tot de gesloten voorgevel kenmerkt de achtergevel zich door de fors bemeten vensterpartijen die de achtergelegen lokalen verlichten. In het midden was de oorspronkelijke ingangspartij, aansluitend op de doorgang vanuit de hal, gesitueerd. Tegenwoordig zijn in het portiek twee deuren geplaatst die enerzijds de voormalige kamer van het hoofd ontsluiten en anderzijds de personeelsruimte. De houten deuren met grote glasruit zijn waarschijnlijk in 1998 aangebracht. Ter weerszijden is een zeslichtsvenster geplaatst. Boven de deurpartij is een bovenlicht aangebracht. De leslokalen aan de linkerzijde worden verlicht door twee fors bemeten vensters per lokaal, ingedeeld met twee vaste ramen en een bovenlicht van twee vier ruiten, waarvan een is uitgevoerd als kiepraam. De speellokalen hebben elke een eigen uitgang – een schuifpui - naar de speelplaats. Boven de schuifpui is een strook bovenlichten aangebracht. Oorspronkelijk waren de uitgangen uitgevoerd als twee paar dubbele houten deuren. Ter weerszijden zijn vensters aangebracht, die vergelijkbaar zijn geprofileerd met de vensters van de leslokalen, zij het wat smaller uitgevoerd. Onder deze vensters zijn plantenbakken gemetseld. Het hoogteverschil tussen de lokalen en de speelplaats wordt overbrugd door een aantal treden. Ook aan deze zijde zijn alle vensters vervangen door aluminium exemplaren. De vensters worden ontlast door betonnen lateien.
Interieur In het interieur zijn zowel oorspronkelijke elementen van de indeling als van de aankleding bewaard gebleven. Opvallend is het contrast tussen de donkere, gesloten voorgevel en het heldere interieur. Dit is bewerkstelligd door lambriseringen van zachtgele, gladde tegels. De muuropeningen vanuit de hal naar de vestibule, de gangen, de voormalige doorgang naar de achterzijde zijn uitgevoerd als rondbogen. De doorgang naar de keuken die in 1998 is gerealiseerd is eveneens als rondboog uitgevoerd. En ook aan het einde van de gangen zijn de doorgangen naar de voormalige toiletgroepen als rondboog vormgegeven. De rondboog van de vestibule naar de hal en van de hal naar achter zijn bovendien voorzien van een bovenlicht met gele ruitjes die een fraai licht in de hal bewerkstelligen. De vloeren in de gangen en de hal zijn voorzien van een wit/grijs/zwarte granitovloer, afgewerkt met brede zwarte randen. De deuren die op hun oorspronkelijke plek zijn gesitueerd zijn oorspronkelijk. Zo zijn de dubbele deuren tussen de vestibule en de hal en tussen de hal en de kleine subhal uitgevoerd in hout met grote glasruiten en platte metalen roeden in een asymmetrisch patroon. De deuren naar onder andere de bergruimte en de lokalen zijn eveneens de oorspronkelijke houten deuren met een klein hoog geplaatst ruitje en de kenmerkende hooggeplaatste deurkruk. De nieuwe deuren zijn veelal voorzien van een grotere glasruit. De toiletdeur in de kleine subhal is nog uitgerust met de oorspronkelijke deurkruk en het vrij/bezetmontuurtje. In de loop der tijd is in het schilderwerk de gele lambrisering doorgezet in de lokalen. Bovendien zijn alle deuren geel geschilderd. Her en der is nog een oorspronkelijke kastdeur aanwezig. Deze houten deuren zijn evenals de deuren in de hal voorzien van platte metalen ‘roeden’. De overige kastdeuren zijn bewaard in de kelder. De plaats van de oorspronkelijke kastdeuren is nog te zien aan de nissen met een geprofileerde houten omlijsting. Overal zijn verlaagde plafonds aangebracht. Alle vensters zijn aan de binnenzijde wit en voorzien van de oorspronkelijke granieten vensterbanken. Via de steile trap in de bergruimte aan de hal is de middenzolder bereikbaar die oorspronkelijk in gebruik was als bergruimte. Met een katrol kunnen de spullen vanuit het halletje tussen toilet en garderobe naar boeven en beneden worden getakeld. De zolderruimten ter weerszijden boven de lokalen zijn niet van vloerplanken voorzien. Cultuurhistorische context Al was in 1927 door de gemeenteraad besloten dat een bewaarschool in de Kooi nodig was, het zou ‘vanwege principiële meningsverschillen’ over de verdeling van het geld tussen de bijzondere en de openbare bewaarscholen en de crisis, aldus de wethouder van onderwijs mr. A.F.L.M. Tepe, tot begin jaren 30 duren voordat de school er stond. Spoelstra schrijft dat de gemeente bovendien mogelijk aarzelde door de grote bouwwoede van de lagere scholen. De schoolcommissie klaagde destijds over het gebrek aan bewaarscholen. De bevolking trok naar de nieuwe stadsdelen waar nog geen voorzieningen waren voor de kleuters. De bewaarscholen in de stad liepen leeg, omdat de ouders de afstand te groot vonden. De wet uit 1920 waarin was geregeld dat bijzondere scholen recht hadden op evenveel subsidie als openbare scholen, betrof alleen de lagere scholen. De school aan de Atjehstraat was destijds de vierde openbare bewaarschool. Pas in 1955 zou er voor de bewaarscholen een wettelijke regeling komen. De opening van het schoolgebouw vond plaats in januari 1933. Mej. Voltman die namens de Kweekschool voor Bewaarschoolonderwijzeressen de opening bezoekt, spreekt van het gebouw, “waarin veel lucht en zon aanwezig is, lage ruime ramen. Dit alles in tegenstelling tot vroegere scholen die veel op gevangenissen leken.” Kenmerkend waren de grote vensters op de lage borstweringen in de lokalen, de oriëntatie op het zonlicht, een maximum aantal leerlingen, een plafondhoogte van 4 meter en de vriendelijke interieurafwerking die een opvoedende waarde werd toegedicht. Onder invloed van de reformpedagogen waren de borstweringen minder dan 1 meter hoog om de kleuters de mogelijkheid te geven naar buiten te kijken. Bronnen Gemeentearchief, BWT BV 86.540, BV 98.1073 RAL, Leidsche Courant, 09/02/1932; p. 6/10, Leidsch Dagblad, 26/08/1933; p. 1/14, Leidsch Dagblad, 27/10/1982; p. 4/30, Leidsch Dagblad, 04/12/1985; p. 3/20 Yteke Spoelstra, De school: ‘Een sieraad der gemeente’. Inventarisatie van Leidse schoolgebouwen 1850-1965, Leiden 2009-2010
GEMEENTE LEIDEN INSCHRIJVING GEMEENTELIJK MONUMENTENREGISTER
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS van Leiden Gezien het gestelde in artikel 3 van de Monumentenverordening 2008, dat ons de mogelijkheid biedt om objecten die van belang zijn wegens hun schoonheid, betekenis voor de wetenschap, of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument; gelet op het advies van de Monumentenselectiecommissie d.d. 7 december 2010, waaruit blijkt dat het object Atjehstraat 32, kadastraal bekend gemeente Leiden, sectie N, nummer 861, beschermenswaardig is om de volgende redenen: De school heeft architectuurhistorische waarde vanwege de esthetische kwaliteiten van het expressionistische ontwerp dat in hoofdvorm en detail grotendeels gaaf is. Daarnaast is het bouwwerk van stedenbouwkundig belang vanwege de beeldbepalende waarde op de hoek van de Atjehstraat en de Sumatrastraat, verbonden met de ontwikkeling van het gebied als uitbreidingswijk. Bovendien heeft de corridorschool typologische waarde vanwege de orientatie van de lokalen op de zuidzijde en de gang op de noordzijde ten behoeve van een goede bezonning van de lokalen. Overwegende, dat: volgens het advies van de onafhankelijke Monumentenselectiecommissie dit object om verschillende inhoudelijke redenen zoals bovengenoemd beschermenswaardig is; wij dit advies hebben overgenomen; het object is gelegen aan de Atjehstraat; Atjehstraat 32 eigendom is van de gemeente Leiden; de eigenaar geen zienswijze heeft ingediend; de aanwijzing tot gemeentelijk monument niet betekent dat verandering of aanpassing van het object niet (meer) mogelijk is; voor de uitgebreide overweging wordt verwezen naar het besluit van het college van burgemeester en wethouders 11.0425 d.d. 19-04-2011; Gelet op de Monumentenverordening 2008;
Hebben besloten: 1. over te gaan tot aanwijzing van Atjehstraat 32, kadastraal bekend gemeente Leiden,
sectie N, nummer 861, als beschermd gemeentelijk monument op grond van artikel 3 van de Monumentenverordening 2008; 2. het pand in te schrijven als beschermd gemeentelijk monument in het gemeentelijk
monumentenregister met monumentnummer XXXX, op grond van artikel 6, lid 1 van de Monumentenverordening 2008 .
Leiden, XX MAAND 2011,
Burgemeester en Wethouders van Leiden, de Secretaris, de Burgemeester,
Registerblad Gemeentelijk Monumentenregister behorende bij B&W-besluit nr: 11.0425 (als bedoeld in artikel 1, onder c. van de Monumentenverordening)
Pand
11.XXXX d.d. XX MAAND 2011 Monumentnummer: XXXX
Atjehstraat 32 2315 VC Leiden
OMSCHRIJVING VAN HET MONUMENT Stedelijke context De BEWAARSCHOOL werd in 1933 naar het expressionistische ontwerp van gemeentearchitect J. Neisingh aan de zuidzijde van de Atjehstraat opgericht. De school maakt onderdeel uit van het bouwblok dat verder wordt begrensd door de Sumatrastraat (O), de Ambonstraat (Z) en de Driftstraat (W) in de wijk De Oude Kooi. De stad Leiden verwierf het gebied voor De Oude Kooi in twee fasen. In 1896 werden de terreinen tot aan de huidige Driftstraat geannexeerd, begrensd door de Ringkade in het noorden en de Oude Rijn in het zuiden. De tweede fase van de annexatie volgde in 1920, toen het gebied werd uitgebreid tot aan De Zijl. In de loop der tijd bleek dat de uitbreidingen van de stad, de splitsing van wonen en werken en de daardoor ontstane verkeersstromen een stedenbouwkundig totaalplan voor de stad noodzakelijk maakten. Na langdurig beraad werd het Plan ’33 van architectenbureau Granpré Molière, Verhagen en Kok in 1933 bestuurlijk vastgesteld. Een belangrijk onderdeel was het verbinden van de buitenwijken met de stad. Voor De Kooi betekende dit de aanleg van de Sumatrastraat. Daarnaast werd het terrein van De Kooi dat nog niet was bebouwd – het gedeelte ten westen van de Driftstraat en ten noorden van de Javastraat, met uitzondering van de Voorstraat – stedenbouwkundig vormgegeven. Inmiddels had de wijkgedachte zijn intrede gedaan. In de nieuwe woonwijken moesten naast woonvoorzieningen ook kerken, scholen, winkels en recreatiemogelijkheden komen. In 1909 was al aan de Medusastraat een (inmiddels afgebroken) openbare lagere school opgericht. Vervolgens verscheen in 1927 een tweede openbare lagere school op de hoek van de Driftstraat en de Atjehstraat en begin jaren 30 een (eveneens inmiddels afgebroken) bijzondere lagere school op de hoek van de Driftstraat en de Javastraat. Het bouwblok waarvan de onderhavige bewaarschool deel uit maakt kwam in 1934 tot stand, vormgegeven naar ontwerp van architect M. Vrijenhoek in opdracht van de woningbouwvereniging De Eendracht die een groot deel van de invulling van de wijk voor zijn rekening heeft genomen. Op het binnenterrein werd de speeltuin Oosterkwartier aangelegd. De bewaarschool past goed in het straatbeeld, zowel met betrekking tot de maat en het volume als de expressionistische bouwtrant. Zo tellen de woningen in de Atjehstraat eveneens een bouwlaag en een kapverdieping en is de geprononceerd uitgevoerde daklijst op dezelfde hoogte als de daklijst van de school aangebracht; ook de nokken van de rode pannendaken zijn even hoog. De naastgelegen woningen aan de Sumatrastraat kenmerken zich door een vergelijkbare bouwtrant, maar zijn een bouwlaag hoger. De school past ook aan deze zijde goed in het straatbeeld, maar eerder door de bouwtrant dan door de overeenkomsten in maat en volume. Door de hoekligging heeft het bouwwerk een beeldbepalende situering. Vermeldenswaardig is de kastanjeboom op de achterliggende speelplaats. Typologie en korte bouwgeschiedenis De vrijstaande bewaarschool is met een roodbruine pseudohandvormsteen in noors verband op een rechthoekige plattegrond opgemetseld en telt boven de kelderruimte een bouwlaag en een kapverdieping onder een schilddak met de nok parallel aan de straat en gedekt door rode Hollandse pannen. De hoofdingang is centraal in de voorgevel aan de Atjehstraat gesitueerd. De corridorschool
werd symmetrisch opgezet met aansluitend op de vestibule een hal en vervolgens een doorgang naar de speelplaats op het achterterrein, grenzend aan het grote speelterrein Oosterkwartier. Zowel links als rechts van de doorgang was een aantal kleine ruimten. Zo was er rechts een kleine keuken (vanuit de hal ontsloten), een toilet en de kamer van het schoolhoofd tegen de achtergevel; links was er een kleine bergruimte (vanuit de hal ontsloten) met de trap naar de zolder, een garderobenis en de verwarmingsruimte tegenover de kamer van het schoolhoofd. Vanuit de verwarmingsruimte ging een trap naar de kelderruimte. Ter weerszijden van de vestibule strekten zich een gang uit die de lokalen ontsloot. Links van de ingangspartij waren twee speellokalen geprojecteerd, rechts twee leslokalen, van elkaar gescheiden door kastenwanden. De schoolborden werden aan de westwanden geplaatst, aangezien het licht bij voorkeur vanaf de linkerzijde van de kinderen moest komen. Aan het eind van de gangen was zowel links als rechts een toiletgroep gesitueerd van elk vijf toiletten. Elk lokaal was bedoeld voor 50 leerlingen, zodat er voor maximaal 200 leerlingen plaats was. Het ontwerp van Neisingh, geraamd op fl 50.000,-, werd in februari 1932 besproken in de gemeenteraad. Het werk werd de aannemers Sanders & Co uit Gouda gegund. De bewaarschool functioneerde tot in de jaren 80 als kleuterschool. In de jaren 70 kreeg de school de naam De Zonnehoek, waarna de school in de jaren 80 met drie andere scholen, waaronder de school aan de Driftstraat, fuseerde tot basisschool De Viersprong. Na drie jaar werd de voormalige basisschool aan de Atjehstraat opgeheven, waarna kinderdagverblijf Sindbad zich in 1985 zich in het pand vestigde en met name de ruimten ten zuiden van de hal worden aangepast. Zo werd de verwarmingsinstallatie naar de kelder verplaatst en werd de voormalige verwarmingsruimte tot personeelskamer bestemd. De doorgang van de hal naar achter werd ingekort en bij de personeelsruimte en bij de kamer van het hoofd betrokken, die van elkaar werden gescheiden door een tussenmuur. Beide ruimten kregen een separate uitgang naar de speelplaats. De tot de helft gereduceerde doorgang kreeg de functie van kleine subhal met de toegangen naar de beide ruimten. De toegang tot het toilet en de kelder was hier al gesitueerd, evenals een garderobenis. De keuken werd uitgebreid naar de hal. De toiletgroep in de rechter gang werd verbouwd tot wasruimte met één toilet. De lokalen bleven grotendeels onveranderd, al werden de openslaande deuren van de speellokalen vervangen door schuifpuien en werd in het meest rechtse lokaal een ruimte als slaapkamer afgescheiden. In de rechter zijgevel werd een nooduitgang toegevoegd. In 1995 volgde de volgende bouwfase, waarbij met name de lokalen werden aangepast. Ter hoogte van de tussenmuur werd in de speellokalen een toiletgroep van drie toiletten toegevoegd. Het linker leslokaal werd in vieren verdeeld, met twee slaapruimten aan de achterzijde en een keuken en vergaderruimte grenzend aan de hal respectievelijk de rechter gang. Ten behoeve van de keuken en de vergaderruimte werd een extra doorgang naar de gang gecreëerd. De slaapruimte in het meeste rechtse lokaal werd verplaatst en tegen de rechter zijgevel gesitueerd. Bovendien werd een aantal kastdeuren in de tussenwanden verwijderd waardoor in de lokalen nissen werden gecreëerd. Vervolgens werd in 1998 nog een aantal kleine aanpassingen verricht, waarbij de linker toiletgroep geheel is verwijderd. Architectonische verschijningsvorm Exterieur De architectonische verschijningsvorm van de bewaarschool kenmerkt zich door de brede voorgevel met nadruk op de horizontale belijning, de symmetrische opzet, het zorgvuldige metselwerk en het fors bemeten schilddak dat ter hoogte van de gangen iets lager is doorgetrokken. De horizontale geleding wordt bepaald door de strook hooggeplaatste vensters langs de geprononceerde daklijst. Bovendien zijn de kiezelbetonnen boven- en onderdorpels als vrijwel gevelbrede banden aangebracht. Tot ‘borstweringshoogte’ is rondom een ietwat bruinere baksteen gebruikt, beëindigd door rollaag. De horizontale belijning wordt ter hoogte van de ingangspartij onderbroken. De daklijst is daar wat hoger aangebracht. De dubbele deuren zijn in een ondiep portiek geplaatst, waartegen een betonnen luifel is aangebracht. De deuren zijn de oorspronkelijke paneeldeuren, elk voorzien van een glasruit met een asymmetrisch geplaatste verticale roede. De brievenbus in de linker deur is later aangebracht. De vensters die de gangen ter weerszijden verlichten zijn, zoals alle vensters, in 1998 aangebracht. De stalen vensters zijn vervangen door aluminium exemplaren, waarbij de oorspronkelijke profilering is aangehouden. Zo zijn ter hoogte van de gangen 2x4 twaalflichts vensters geplaatst en ter weerszijden van de ingangspartij twee zeslichtsvensters, waarvan de bovenlichten zijn uitgevoerd met kiepramen.
Het dak is ter hoogte van de gangen lager doorgetrokken, tot de hoogte van de daklijst van de naastgelegen woningen. Neisingh heeft zo op ingenieuze wijze het hoogteverschil tussen de daklijst van de naastgelegen woningen en de in het bouwbesluit voorgeschreven lokaalhoogte van vier meter opgevangen. De beide zijgevels en de achtergevel tellen dan ook vier meter van maaiveld tot daklijst. De linker zijgevel is op het zeslichtsvenster in de kop van de gang na, blind. De rechter zijgevel was oorspronkelijk identiek vormgegeven, maar bij de verbouwing tot kinderdagverblijf is tegen de achtergevel een nooddeur geplaatst en in 1998 zijn ten behoeve van het achterliggende slaapvertrek en toilet twee zeslichtsvensters geplaatst. Tussen de rechter zijgevel en het buurpand is in de loop der tijd een gesloten metalen hek geplaatst. In tegenstelling tot de gesloten voorgevel kenmerkt de achtergevel zich door de fors bemeten vensterpartijen die de achtergelegen lokalen verlichten. In het midden was de oorspronkelijke ingangspartij, aansluitend op de doorgang vanuit de hal, gesitueerd. Tegenwoordig zijn in het portiek twee deuren geplaatst die enerzijds de voormalige kamer van het hoofd ontsluiten en anderzijds de personeelsruimte. De houten deuren met grote glasruit zijn waarschijnlijk in 1998 aangebracht. Ter weerszijden is een zeslichtsvenster geplaatst. Boven de deurpartij is een bovenlicht aangebracht. De leslokalen aan de linkerzijde worden verlicht door twee fors bemeten vensters per lokaal, ingedeeld met twee vaste ramen en een bovenlicht van twee vier ruiten, waarvan een is uitgevoerd als kiepraam. De speellokalen hebben elke een eigen uitgang – een schuifpui - naar de speelplaats. Boven de schuifpui is een strook bovenlichten aangebracht. Oorspronkelijk waren de uitgangen uitgevoerd als twee paar dubbele houten deuren. Ter weerszijden zijn vensters aangebracht, die vergelijkbaar zijn geprofileerd met de vensters van de leslokalen, zij het wat smaller uitgevoerd. Onder deze vensters zijn plantenbakken gemetseld. Het hoogteverschil tussen de lokalen en de speelplaats wordt overbrugd door een aantal treden. Ook aan deze zijde zijn alle vensters vervangen door aluminium exemplaren. De vensters worden ontlast door betonnen lateien. Interieur In het interieur zijn zowel oorspronkelijke elementen van de indeling als van de aankleding bewaard gebleven. Opvallend is het contrast tussen de donkere, gesloten voorgevel en het heldere interieur. Dit is bewerkstelligd door lambriseringen van zachtgele, gladde tegels. De muuropeningen vanuit de hal naar de vestibule, de gangen, de voormalige doorgang naar de achterzijde zijn uitgevoerd als rondbogen. De doorgang naar de keuken die in 1998 is gerealiseerd is eveneens als rondboog uitgevoerd. En ook aan het einde van de gangen zijn de doorgangen naar de voormalige toiletgroepen als rondboog vormgegeven. De rondboog van de vestibule naar de hal en van de hal naar achter zijn bovendien voorzien van een bovenlicht met gele ruitjes die een fraai licht in de hal bewerkstelligen. De vloeren in de gangen en de hal zijn voorzien van een wit/grijs/zwarte granitovloer, afgewerkt met brede zwarte randen. De deuren die op hun oorspronkelijke plek zijn gesitueerd zijn oorspronkelijk. Zo zijn de dubbele deuren tussen de vestibule en de hal en tussen de hal en de kleine subhal uitgevoerd in hout met grote glasruiten en platte metalen roeden in een asymmetrisch patroon. De deuren naar onder andere de bergruimte en de lokalen zijn eveneens de oorspronkelijke houten deuren met een klein hoog geplaatst ruitje en de kenmerkende hooggeplaatste deurkruk. De nieuwe deuren zijn veelal voorzien van een grotere glasruit. De toiletdeur in de kleine subhal is nog uitgerust met de oorspronkelijke deurkruk en het vrij/bezetmontuurtje. In de loop der tijd is in het schilderwerk de gele lambrisering doorgezet in de lokalen. Bovendien zijn alle deuren geel geschilderd. Her en der is nog een oorspronkelijke kastdeur aanwezig. Deze houten deuren zijn evenals de deuren in de hal voorzien van platte metalen ‘roeden’. De overige kastdeuren zijn bewaard in de kelder. De plaats van de oorspronkelijke kastdeuren is nog te zien aan de nissen met een geprofileerde houten omlijsting. Overal zijn verlaagde plafonds aangebracht. Alle vensters zijn aan de binnenzijde wit en voorzien van de oorspronkelijke granieten vensterbanken. Via de steile trap in de bergruimte aan de hal is de middenzolder bereikbaar die oorspronkelijk in gebruik was als bergruimte. Met een katrol kunnen de spullen vanuit het halletje tussen toilet en garderobe naar boeven en beneden worden getakeld. De zolderruimten ter weerszijden boven de lokalen zijn niet van vloerplanken voorzien.
Cultuurhistorische context Al was in 1927 door de gemeenteraad besloten dat een bewaarschool in de Kooi nodig was, het zou ‘vanwege principiële meningsverschillen’ over de verdeling van het geld tussen de bijzondere en de openbare bewaarscholen en de crisis, aldus de wethouder van onderwijs mr. A.F.L.M. Tepe, tot begin jaren 30 duren voordat de school er stond. Spoelstra schrijft dat de gemeente bovendien mogelijk aarzelde door de grote bouwwoede van de lagere scholen. De schoolcommissie klaagde destijds over het gebrek aan bewaarscholen. De bevolking trok naar de nieuwe stadsdelen waar nog geen voorzieningen waren voor de kleuters. De bewaarscholen in de stad liepen leeg, omdat de ouders de afstand te groot vonden. De wet uit 1920 waarin was geregeld dat bijzondere scholen recht hadden op evenveel subsidie als openbare scholen, betrof alleen de lagere scholen. De school aan de Atjehstraat was destijds de vierde openbare bewaarschool. Pas in 1955 zou er voor de bewaarscholen een wettelijke regeling komen. De opening van het schoolgebouw vond plaats in januari 1933. Mej. Voltman die namens de Kweekschool voor Bewaarschoolonderwijzeressen de opening bezoekt, spreekt van het gebouw, “waarin veel lucht en zon aanwezig is, lage ruime ramen. Dit alles in tegenstelling tot vroegere scholen die veel op gevangenissen leken.” Kenmerkend waren de grote vensters op de lage borstweringen in de lokalen, de oriëntatie op het zonlicht, een maximum aantal leerlingen, een plafondhoogte van 4 meter en de vriendelijke interieurafwerking die een opvoedende waarde werd toegedicht. Onder invloed van de reformpedagogen waren de borstweringen minder dan 1 meter hoog om de kleuters de mogelijkheid te geven naar buiten te kijken.
Waardering De school heeft architectuurhistorische waarde vanwege de esthetische kwaliteiten van het expressionistische ontwerp dat in hoofdvorm en detail grotendeels gaaf is. Daarnaast is het bouwwerk van stedenbouwkundig belang vanwege de beeldbepalende waarde op de hoek van de Atjehstraat en de Sumatrastraat, verbonden met de ontwikkeling van het gebied als uitbreidingswijk. Bovendien heeft de corridorschool typologische waarde vanwege de orientatie van de lokalen op de zuidzijde en de gang op de noordzijde ten behoeve van een goede bezonning van de lokalen.
KADASTRALE TENAAMSTELLING Eigenaar:
Gemeente Leiden
Hypothecaire schuldeiser:
N.n.b.
KADASTRALE AANDUIDING Gemeente
Leiden
Sectie
N
Nummer
861