Cursus ‘Het mysterie van Europa - Een geschiedenis van Europese integratie: van idee tot ‘ever closer union ’’
College 3: Ideeën over Europa in het interbellum en de Τweede Wereldoorlog 3.1 Achtergronden In het vorige college hebben we gezien dat Europa een begrip is dat onder verschillende omstandigheden anders is ingevuld. Bij het idee Europa zijn er een drietal vragen die van belang zijn om ons af te vragen: 1. Wie behoort er tot Europa en wie wordt er buitengesloten? 2. Welke waarden zijn er werkelijk en uniek Europees? 3. Is er een dreiging voor Europa en waar komt deze vandaan (van binnenuit of van buitenaf)? Belangrijk is dus om ons te beseffen dat Europa altijd standplaatsgebonden verstaan wordt. Een Rus, een Fransman of een Duitser zullen altijd verschillende opvattingen en percepties hebben over Europa. Niet alleen nationale overwegingen spelen een rol, maar ook ideologische of religieuze aspecten spelen een rol. Ideeën over Europa (hoe Europa beschreven en geanalyseerd is), moeten worden onderscheiden van Europese projecten, de politieke uitingsvormen van gevoelens van eenheid en plannen over de organisatie van het continent. Maar we moeten ons beseffen dat er geen heldere scheidslijn bestaat tussen die twee zaken. De Eerste Wereldoorlog vormde een sterk contrast met de voorafgaande ‘gouden jaren’. In de periode voorafgaand aan de oorlog was het haast of alles mogelijk was: industrialisatie zorgde voor grote technische vooruitgang en sociale ontwikkeling. Dat ging paradoxaal genoeg samen met de ontwikkeling van zowel het ontstaan van een gevoel van ‘Europeesheid’ als een extra nadruk op de natie. Die laatste nadruk is een van de zaken die bijdroeg tot het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog. Ná de Eerste Wereldoorlog had Europa zijn onschuld verloren: het optimisme van de voorafgaande periode was onterecht geweest; de geschiedenis kende geen inherente progressie meer. Het zelfvertrouwen in Europa lag aan diggelen: er was een interventie uit de Verenigde Staten nodig geweest om de oorlog te beëindigen en grote delen van het vredesplan kwamen uit de Verenigde Staten. In Europa leefde het idee dat Europa langzaam overvleugeld werd door zijn trans-Atlantische zoon. Bovendien had de oorlog de Europese orde danig veranderd: drie van de grote mogendheden, Rusland, Duitsland en Oostenrijk-Hongarije, waren door revoluties verdwenen. Mede dankzij de Parijse vredesverdragen en de ineenstorting van veelvolkerenstaten, onstonden er vele nationale staten. Duitsland voelde zich gekleineerd door de harde bepalingen van het verdrag van Versailles. Waar de periode voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog, gezien kan worden als een waarin liberale democratie steeds meer aanhang en uiting kreeg, kan de periode 1917-1945 worden gezien als een periode waarin deze werd uitgedaagd door twee nieuwe ideeën: het communisme (dat in de Sovjet-Unie ten uitvoer werd gebracht) en het Fascisme (met uitingsvormen in Italië, Duitsland en Spanje, maar ook in vele andere Europese staten). Deze periode werd daarom door de Duitse historicus Ernst Nolte gekenmerkt als ‘de Europese Burgeroorlog’. Het is die burgeroorlog, samen met oud zeer, die er voor zorgden dat in 1939 de Tweede Wereldoorlog uitbrak; wederom was er interventie uit de Verenigde Staten nodig om het ‘liberale’ Europa te redden én bovendien diende ook de communistische Sovjet-Unie een grote prijs te betalen om Europa te behoeden voor het Fascisme.
17
College 3:
Ideeën over Europa in het interbellum en de Τweede Wereldoorlog- 4 februari 2016
De Eerste Wereldoorlog had het idee van Europa ook aangetast in andere vormen: het idee van broederschap onder Europese intellectuelen was vrijwel verdwenen en ook het idee van de Socialistische Internationale en de gedachte dat arbeiders in Europa voor de versterking van hun positie dienden samen te werken was geheel naar de achtergrond verdwenen.
3.2 ‘Mitteleuropa’ & het nieuwe Europa. Toch ontstonden er tijdens de oorlog al nieuwe ideeën over Europa, die uiteraard wel in een nationale én economische context moeten worden gezien. Het zijn de ideeën van ‘Mitteleuropa’ van Friedrich Naumann (1860-1919) en van Neu Europa van Tomás Garigue Masaryk (1850-1937). Beide ideeën legden grote nadruk op Europa’s midden. Naumann was niet de eerste Duitser die dacht over het idee van Midden-Europa, maar wel de invloedrijkste. Naumans boek Mitteleuropa (1915) was een kaskraker, en toont aan dat Duitsers zochten naar een hoger doel voor de oorlog. Naumann was lid van de Rijksdag en werd gezien als een liberaal. Naumann was voorstander geweest van Duits kolonialisme, maar de economische blokkade van Duitsland tijdens de oorlog deed hem beseffen dat Duitslands toekomst lag in het midden van Europa. Het militaire bondgenootschap tussen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije moest uitgroeien tot een associatie van solidariteit in Midden-Europa, hetgeen moest leiden tot een betere naoorlogse ordening. De naoorlogse orde zou bestaan uit twee ‘Chinese muren’ in de economische en militaire zin: een tussen Duitsland en Frankrijk en een tussen Rusland en Duitsland, een derde muur tussen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije moest voorkomen worden. Het is in de ruimte tussen die twee muren dat hij een toekomst zag voor een ‘Midden-Europa’ van kleine staten, die zich zouden verenigen in een Oberstaat een confederatie op economisch en militair gebied, waarin Duitsland de leiding op zich zou nemen. Hoewel de staten in de Duitse economische en militaire invloedssfeer zouden komen te liggen, wilde hij geen germanificatie opleggen en zag hij Joden in een positief licht: zij waren uitermate geschikt als onderhandelaars en leraren voor de diverse naties. Dit alles kon gerealiseerd worden volgens Naumann omdat Midden-Europese identiteiten nog jong waren en daarom flexibel waren: zij konden én loyaal worden aan de eigen natie en de Oberstaat. Het grote probleem van Naumanns werk en denken is dat de positie van Duitsland erg onduidelijk is: was Midden-Europa nu ondergeschikt aan Duitslands belangen, of was Duitsland in zijn denken een altruïstische mogendheid in Midden-Europa. De Tsjechische filosoof Tomas Garigue Masaryk was tijdens de Eerste Wereldoorlog in ballingschap gegaan om daar de opdeling van Oostenrijk-Hongarije en de onafhankelijk van een Tsjechoslowaakse staat te bepleiten. Om dat te bewerkstelligen was een complete herordening van Centraal/Oost-Europa nodig, daarom presenteerde hij zijn plannen binnen het kader van een breder Europees kader. Masaryk publiceerde zijn plannen in het boek The New Europe in 1918. Volgens Masaryk bevond Europa zich in een belangrijke transformatie: van middeleeuwse en autoritaire staatsvormen naar moderne democratieën. Volgens Masaryk waren het staten als Duitsland en Oostenrijk die niet in staat waren geweest te moderniseren en de volkeren die erin leefden de rechten toe te kennen waar zij recht op hadden; dat konden Groot-Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten wel: zij konden garant staan voor moderne democratische principes. De Februarirevolutie in Rusland betekende dat Rusland dat nú ook kon doen. Masaryks nieuwe Europa zou bestaan uit een zone van kleine natiestaten tussen Duitsland en Rusland; dat was de tenuitvoerlegging van nationale aspiraties en moderne democratie. Die staten zouden samen moeten werken, open diplomatie moeten bedrijven en niet bewapend zijn. Masaryk vormde in oktober 1918 de CentraalEuropese Democratische Unie met vertegenwoordigers van 12 verschillende Europese volkeren. (Het was slechts een propagandamiddel, dat weinig bereikte). Wat zijn nu de grote verschillen tussen Naumann en Masaryk? Beide plannen leggen nadruk op nationale belangen én mogelijkheden om die te realiseren. Voor Naumann, was moderni-
18
College 3:
Ideeën over Europa in het interbellum en de Τweede Wereldoorlog- 4 februari 2016
sering de motor van de geschiedenis en was er centralisering en grootschalige economische (en militaire) samenwerking nodig om die te realiseren. Volgens Masaryk was modernisering nodig niet voor economische redenen, maar om individuele en nationale zelfrealisatie te bewerkstelligen.
3.3 Plannen voor Europa in de jaren ‘20 3.3.1 Coudenhove-Kalergi & Paneuropa Na ongeveer 1923 werd het eerste economische herstel in Europa zichtbaar. De periode van dien kan worden gezien als een van licht optimisme: het idee dat Europeanen moesten samenwerken kon enigszins opleven. Een van de denkers die daar aan bijdroeg was Graaf Richard Coudenhove-Kalergi (1894-1972). Coudenhove-Kalergi had een bijzondere achtergrond: zijn moeder was Japanse, en zijn vader een Oostenrijkse diplomaat en was opgegroeid in het tweetalige Bohemen en het kosmopolitische Wenen. Coudenhove-Kalergi raakte teleurgesteld in het functioneren van de Volkenbond en formuleerde een alternatief; volgens hem moest er een Paneuropese Unie worden opgericht om Europa te helpen zijn moeilijkheden te overwinnen. Coudenhove-Kalergi beweerde dat Europa in verval was geraakt, niet zoals Oswald Spengler in zijn Untergang des Abendlandes beweerde vanwege biologische factoren, maar vanwege politieke factoren: het Europese statenstelsel was niet meer opgewassen tegen de uitdagingen van de tijd en werd daarom overvleugeld door grote federaties zoals de Verenigde Staten, de Sovjet-Unie en het Britse rijk. Europa moest zich daarom verenigen in een Paneuropese federatie. Die kon niet op geografische criteria worden gebouwd, omdat het onmogelijk was Europa daarop te grondvesten. Hij legde daarom de nadruk op ‘machtsvelden’ GrootBrittanië was Europa ontgroeid en was zijn eigen politieke continent (en zijn eigen machtsveld) geworden, ook al hoorde het land cultureel gezien wel tot Europa. Wel zou Paneuropa met Groot-Brittanië in wederzijds respect moeten samenwerken bij Europa’s taak: het Europeaniseren van de rest van de wereld. Groot-Brittannië kon ook een bemiddelaar zijn tussen Paneuropa en Panamerika. Voor Rusland was in het geheel geen plaats: het Bolsjewisme was dermate ondemocratisch dat er geen plaats voor was. Bovendien was het volgens Coudenhove-Kalergi een bedreiging voor Europa. Maar het was wel mogelijk voor het land om terug te keren naar zijn Europese wortels. Het doel van Paneuropa was vrede te borgen en de kleine Europese naties te beschermen tegen bedreigingen van buitenaf, bovenal Rusland. Naast veiligheid was economie cruciaal: door een gezamenlijke markt te creëren kon economische groei worden gestimuleerd, en kon worden voorkomen dat de gaande wapenwedloop tussen kleine Europese staten uit de hand zou lopen. Vervolgens kon er op defensie worden bezuinigd. Naties waren echter niet overbodig geworden: alle moderne cultuur was geworteld in het principe van de natie, het was de 19e -eeuwse competitie tussen imperialisme en liberalisme dat Europa had verdeeld, dankzij de oorlog had het liberalisme echter gewonnen. Coudenhove-Kalergi stelde voor om de huidige staatsgrenzen te blijven handhaven, maar de problemen die zij veroorzaakten ten aanzien van minderheden op te lossen door een ‘Magna Carta van tolerantie’ waarmee minderheidsrechten werden gerespecteerd. Belangrijk is echter dat Coudenhove-Kalergi de natie niet als een objectief gegeven beschouwde: zij waren veranderlijk. (Dit in tegenstelling tot wat bijvoorbeeld de Nazi’s beweerden). Dit wordt bijvoorbeeld duidelijk uit zijn denken over Turkije: in 1923 was het voor hem onduidelijk of Turkije tot Paneuropa moest behoren, maar in 1934 behoorde het er, na Kemal Atatürks hervormingen, wel tot Paneuropa. Volgens Coudenhove Kalergi, was Paneuropa hét programma om te volgen voor elke democraat en patriot; want door een beetje soevereiniteit op te geven zouden landen in economisch opzicht floreren en zou er vrede zijn. Daar zouden alle naties van profiteren. Hij verwachtte daarom dat de tegenstanders van Paneuropa gevonden zouden worden onder
19
College 3:
Ideeën over Europa in het interbellum en de Τweede Wereldoorlog- 4 februari 2016
extreem links en rechts en onder hen die in economisch opzicht afhankelijk waren van de huidige economische (douane-) grenzen. Paneuropa was dus een mix van utopie, politieke analyse en pragmatisme. Het Engels moest bijvoorbeeld een gemeenschappelijke (tweede) Europese taal worden, zodat het mogelijk was om de rivaliteit tussen continentale Europese talen te overstijgen. Waarom Engels? Engels was geen continentale taal, en zo verwachtte Coudenhove-Kalergi, het Engels zou sowieso een wereldtaal worden. 3.3.2 Aristide Briand en een verenigd Europa. Coudenhove-Kalergi ging er vanuit dat hij door middel van politieke agitatie en actie zijn plannen kon bewerkstelligen. De Paneuropese unie (1923) kreeg daarom al snel lokale afdelingen in diverse landen en poogde beleidsmakers te beïnvloeden. Tot politici die door Coudenhove Kalergi beïnvloed werden behoorde twee leidende Franse politici Édouard Herriot (drie maal premier van Frankrijk) en Aristide Briand (elfmaal premier van Frankrijk). Briand werd in 1927 zelfs benoemd tot honorair voorzitter van de Paneuropese Unie. Het was Frankrijk dat in de jaren ’20 een drijvende kracht was achter Europese samenwerking. Vanwege de zware invloed van de oorlog op Frankrijk was het land in eerste instantie op zoek naar veiligheid en een anti-Duitse houding. Ruimte voor Europese samenwerking bestond niet. Daar kwam in 1924 verandering in met de linkse regering van Herriot. Herriot kondigde in 1925 aan dat hij voorstander was van een ‘Verenigde Staten van Europa’. Dit moet worden gezien tegen de achtergrond van ontspanning in de relaties tussen Duitsland en Frankrijk (het verdrag van Locarno, 1925). Revanchisme verdween naar de achtergrond. Frankrijk en Duitsland werkten nu samen, waarin de Duitse minister van Buitenlandse zaken Gustav Stresemann een belangrijke rol speelde. Stresemann en zijn Franse collega Briand konden het onderling goed vinden. In 1929 stelde Briand voor om een Europese federatie te vormen. Daaraan werd gekoppeld een uitnodiging aan alle Europese ministers van Buitenlandse zaken om het onderwerp van Europese eenheid te bespreken. Daarop gingen veel staten in, zij het dat zij zich nergens aan wilden binden. Briand kreeg het groene licht een memorandum voor te bereiden met een specifiek voorstel. Dat voorstel presenteerde hij op 1 mei 1930. Briand legde de nadruk op de gedachte dat verdeeldheid in Europa in kleine concurrerende staten een bedreiging was voor stabiliteit en veiligheid. De Europese eenwording die volgens Briand moest plaatsvinden was echter bescheiden: 1. Europa moest door middel van verdrag een Europese ‘Morele unie’ oprichten die solidariteit tussen de verdragspartners moest garanderen; 2. Europese regeringen moesten worden verplicht regelmatig bijeen te komen in een ‘Europese conferentie’, zou worden ondersteund door een kleiner politiek comité dat over een eigen secretariaat beschikte; 3. De doelen en overwegingen van deze samenwerking moesten officieel worden vastgelegd op een heel scala van fronten: douanezaken, hygiëne, wetenschap, politieke samenwerking. Briand legde de nadruk op politieke zaken, een Europees rapprochement moest eerst plaatsvinden voordat één Europese markt kon worden bewerkstelligd. Óók was er volgens Briand niet de bedoeling om de Volkenbond te vervangen, het lidmaatschap daarvan was zelfs een voorwaarde voor deelname aan de Unie. De Unie moest ook niet de rol als bemiddelaar tussen naties overnemen. Ook moest er aan de soevereiniteit van de leden niet getornd worden. Kortweg gezegd was Briands Europese morele unie een koffiekring voor staatslieden.
20
College 3:
Ideeën over Europa in het interbellum en de Τweede Wereldoorlog- 4 februari 2016
In tegenstelling tot Paneuropa was het juist de bedoeling dat Groot-Brittannië mee zou doen, dat had alles te maken met de veiligheidsbelangen van Frankrijk. (GB garandeerde de Franse veiligheid tot op enige hoogte). Het memorandum werd gemengd ontvangen. Dankzij de vele aanhangers van de Paneuropese gedachte moesten regeringen het echter wel serieus in overweging nemen. Over het algemeen kunnen de reacties echter worden gekenmerkt als een ‘beleefde afwijzing’: men wilde wel doorpraten, maar men gaf er geen prioriteit aan. Met meerdere redenen: sommige staten wilden geen concurrent voor de Volkenbond, anderen vonden dat politiek niet ondergeschikt moest worden gemaakt aan economie. Anderen betoogden juist dat economie een duidelijkere rol moest krijgen of dat Turkije of de Sovjet-Unie een rol toebedeeld moesten krijgen. Waarom slaagde dit initiatief niet? Allereerst omdat de belangrijkste voorstanders van het toneel verdwenen (Stresemann overleed in 1929 en Briand verdween van het politieke toneel en overleed in 1932). Ten tweede omdat het voorstel geen politieke durf en realisme vertoonde: het eiste de vorming van een Europese Unie, maar beloofde ook dat nationale soevereiniteit onaantastbaar zou blijven. Ten derde omdat Groot-Brittannië, weigerde zich met het Europese continent te engageren (isolationisme). Ten vierde omdat de economische crisis vanaf 1929 zorgde voor werkloosheid en onrust, waarop met protectionisme werd gereageerd. Ten vijfde omdat Nationaalsocialisme en Fascisme steeds verder opkwamen: nadat de Nazi’s in 1933 aan de macht kwamen was er simpelweg geen ruimte meer voor Europees federalisme. Ten zesde, omdat de bureaucratie van de Volkenbond het idee tegenwerkte, omdat het geen rivaal wenste te tolereren.
3.4 Europa en Fascisme/Nazisme Het klinkt misschien raar om te spreken over ‘Europa’ in de context van het Fascisme en Nazisme omdat deze ideeën juist gecentreerd waren omtrent de natiestaat, maar ook dit gedachtegoed had een Europese dimensie. Zeker binnen het Italiaanse fascisme bestond er een vorm van Europees gedachtegoed: Fascisme werd gepresenteerd als een Europese oplossing voor de problemen van de liberale democratie. Het Duitse Nazisme had echter weinig oren voor zo’n ‘fascistische internationale’. Nationaal-Socialisme was een Duits programma gebaseerd op zuivering van het Duitse ras van inferieure elementen en het bewerkstelligen van Lebensraum voor Duitsland in OostEuropa. Binnen dit gedachtegoed viel het woord ‘Europa echter zelden’. Als Hitler het woord ‘Europa’ gebruikte dan werd het vereenzelvigd met Europa: volgens hem lag de grens tussen Europa en Azië op de grens van Duitsland en de Slavische volkeren. Toch moet Nazisme in ogenschouw worden genomen omdat de Nazi’s het concept van Europa effectief gebruikten in hun propaganda, ook kan niet anders gezegd worden dan dat de Duitse successen aan het begin van de oorlog voor het eerst een ‘verenigd continentaal Europa’ creëerden. Die twee zaken gecombineerd maakte dat mensen in het door Duitsland bezette Europa oprecht geloofden dat na de oorlog een Verenigd Europa onder Duitse hegemonie mogelijk was. De geallieerden gebruikten het concept van Europa echter zelden in hun propaganda. In propaganda stelde Duitsland zich op als de enige krachtdadige bolwerk tegen het communisme. Een sterk Duitsland was dus goed voor geheel Europa. Europa zou een ‘Europees huis’ worden met een Duitse ordedienst. Deze propaganda had voor de oorlog al een positieve weerklank in bijvoorbeeld in Groot-Brittannië. Nadat de oorlog was uitgebroken werd propaganda anders van toon: Er moest een Europese gezamenlijke markt worden gevormd en er moest nadruk worden gelegd op Europese autarkie. Het organiseren van de Europese volkeren onder Duitse suprematie zou er toe moeten leiden dat Europa’s ‘vrijheid’ gegarandeerd werd. Vrijheid was dan vooral het niet-communistisch zijn van Europa alsmede de rassenzuiverheid. Naarmate de oorlog verder ging nam het effect van deze propaganda af
21
College 3:
Ideeën over Europa in het interbellum en de Τweede Wereldoorlog- 4 februari 2016
vanwege de harde Duitse bezettingspolitiek én uitbuiting van arbeid. Alhoewel tijdens de oorlog met Sovjet-Unie Duitse soldaten ten strijde trokken ‘voor Duitsland en Europa’. We dienen ons echter wel te realiseren dat Nazi-Europa geen gedachtengoed was, maar slechts een propagandaverhaal om de Duitse heerschappij over Europa te rechtvaardigen. Natuurlijk bestond er ook tegenwicht. Alhoewel in de jaren ’30 het idee van federalisme tot een dieptepunt was verzonken kwam het tijdens de oorlog weer naar boven. In Geneve kwamen in juli 1944 vertegenwoordigers van het verzet in negen Europese landen bijeen. Daar riepen zij op tot de vorming van een Federale Unie van Europese landen. Grondgedachten waren dat na de oorlog Duitsers zouden moeten kunnen meedoen aan het ‘Europese leven’ zonder hun buren te bedreigen, dat nationale minderheden beschermd moeten worden én economische wederopbouw moest kunnen plaatsvinden zonder dat democratische politieke systemen bedreigd zouden kunnen worden. En dat kon enkel binnen Europa plaatsvinden. Dit gedachtegoed werd breed gedragen, enkel het communistische verzet kon zich er niet achter scharen. In Scandinavië werd de voorkeur gegeven aan een trans-Atlantische orde. Ook gold dat de verzetsbewegingen van kleine landen zich minder wensten te binden aan een post-oorlog orde dan die van grote landen. Voordat het zover was, moesten de geallieerden echter overtuigd worden dat de tijd rijp was voor een Europese federatie. Churchill kon zich er wel achter scharen, de Verenigde Staten gaven er nog geen prioriteit aan tijdens het begin van de oorlog, maar konden zich er wel in vinden. De Sovjet-Unie was het grootste obstakel, omdat deze staat zich alleen al om ideologische redenen niet in een ‘Verenigde Staten van Europa’ kon vinden: Europese samenwerking was een reactionair kapitalistisch plot en kon niet worden toegestaan. Gedurende de oorlog gaven de westerse geallieerden toe aan de Sovjets omdat zij de Sovjets nodig hadden, een politiek die uiteindelijk resulteerde in een verdeling van Europa in twee invloedssferen. Tegen het einde van de oorlog was Europese eenwording daarom nog geen stap dichterbij gekomen. Toch was er een belangrijke les geleerd: de nadruk moest niet worden gelegd op politieke visies van Europa, maar op economische samenwerking, dit om de wederopbouw van Europa te bespoedigen. Het was nu niet de tijd voor grote politieke visionairs als Coudenhove-Kalergi, maar voor rechttoe-rechtaan opbouwende samenwerking.
3.5 Niet-politiek denken over Europa 3.5.1 Kultur vs. Civilisation Het denken over Europa was echter niet direct beperkt tot bovenbeschreven politieke ideeën over Europa en hun uitvoering. Ook in bredere zin was er tijdens het interbellum en tijdens de oorlog debat over Europa als idee. Deze debatten grijpen vaak direct terug op zaken die in het vorige college zijn besproken. In de eerste plaats het verschil tussen Kultur en Civilisation. Europa werd vaak vereenzelvigd met cultuur of beschaving. In Nederland zijn wij geneigd dat als een en hetzelfde op te vatten, maar dat is in Duitsland en Frankrijk veel minder gerechtvaardigd. Socioloog Norbert Elias had in de 19e eeuw een onderscheid getrokken tussen civilisation en Kultur. In Duitsland werd civilisation gezien als een importproduct dat niet authentiek Duits was. Daar zit hem de crux: Kultur is iets eigens, toebehorend aan één groep, terwijl civilisation juist universeel is en overdraagbaar is tussen volkeren en naties. Tijdens de Eerste Wereldoorlog beeldden de geallieerden de strijd vaak af als een strijd tussen ‘civilisation’ en barbarisme. Dit zien we bijvoorbeeld terug bij de Franse filosoof Henri Bergson die de oorlog afschilderde als Duitse barbarij. Duitsland had de beschaving aangevallen en daarmee ook alle pogingen om door middel van beschaafde politiek wereldproblemen op te lossen. Duitsland misbruikte de krachten van de beschaving met systematisch barbarisme om de vijand compleet te verslaan, zoals nooit eerder was gebeurd. Daarmee had het een ‘rijk van dood’ gecreëerd, maar omdat enkel leven creatief kon zijn, zou
22
College 3:
Ideeën over Europa in het interbellum en de Τweede Wereldoorlog- 4 februari 2016
de beschaving uiteindelijk winnen. De kern van het verhaal is dus dat beschaving twee kanten heeft: als het goed gebruikt wordt dan is het productief, in verkeerde handen desastreus. De Duitse filosoof Max Scheler, publiceerde in 1915 een werk waarin hij zijn visie op de oorlog formuleerde. Volgens Scheler was de Eerste Wereldoorlog een conflict tussen Rusland en Europa en verdedigden Oostenrijk en Europa gezamenlijk het Europese gedachtengoed. Volgens Scheler was Europa een spiritueel broederschap gebaseerd op een ‘distinctieve spirituele structuur’. Europa was een Kultur. Europa is echter geen geografisch begrip of raciaal begrip voor hem. Ook Engeland, was vanwege zijn kapitalisme niet Europees, omdat het altijd op winstbejag uit was had het geen oren naar gemeenschapszin. Datzelfde kapitalisme en positivisme bedreigden andere Europese volkeren; zij zouden Kultur-loos worden. De oorzaak van de oorlog was gelegen in een afwijzing van Kultur. De Eerste Wereldoorlog was volgens Scheler de laatste mogelijkheid om Europa een renaissance te laten doormaken. Europa moest terugkeren naar een broederschap van hogere waarden. De Katholieke kerk kon zo’n broederschap bieden, maar omdat Duitsland nu niet bepaald Katholiek was, was het volgens Scheler het idee van de Staat als individuoverstijgend fenomeen dat maakte dat Duitsland en Oostenrijk Europa konden redden. Het idee van de Duitse staat als bolwerk tegen civilisation zien we ook terug bij Thomas Mann. Anders dan Scheler voorspelde Mann dat de Duitse Kultur verslagen zou worden in de oorlog. 3.5.2 Communistisch denken Het onderscheid tussen cultuur en beschaving zien we ook terug in communistisch denken. Bijvoorbeeld bij de Hongaarse communistische filosoof György Lukács. Voor Lukács is Cultuur echter iets anders dan in de Duitse zin van het woord. Volgens Lukács is cultuur alles dat in esthetisch en ethisch opzicht waardevol is aan producten en verder gaat dan hun functionaliteit vereist. Het is die vorm van cultuur die in het kapitalisme steeds verder onder druk kwam te staan en geheel verdween. Volgens Lukács maakte kapitalistische beschaving het mogelijk voor de mens om de mensheid te bevrijden van de tirannie van de natuur, maar het maakte de mens onderhevig aan de tirannie van de economie en daarmee werd alle schoonheid van voor-kapitalistische cultuur uitgewist. De oplossing die dat probleem kon verhelpen was een dictatuur van het proletariaat, enkel een communistische samenleving kon de strijd tussen cultuur en beschaving beëindigen. Lukács zegt echter niets over Europa, Europa viel namelijk niet te rijmen met het idee communisme. Maar het feit dat Lukács denkt in termen van beschaving en cultuur laat zien hoe zeer Communisme als ideologie valt binnen de gewone kaders van Europees denken. 3.5.3 Der Untergang des Abendlandes Betrekkelijk invloedrijk gedurende na de Eerste Wereldoorlog was Oswald Spenglers Der Untergang des Abendlandes. Spenger gebruikte biologische redeneringen in zijn werk. Ook Spengler maakt een onderscheid tussen cultuur en beschaving. Maar voor hem is beschaving de laatste fase van een cultuur, het is een eindpunt van cultuur en gaat vooraf aan zijn ondergang. Alle grote culturen in de wereldgeschiedenis hebben een levenscyclus waarin zij over gingen van een cultuur naar een beschaving voorafgaand aan hun ondergang. Volgens Spengler kon uit een beschaving echter niet enkel verval groeien, maar ook iets nieuws, bijvoorbeeld door de eigen cultuur te verspreiden. Beschaving zou zich gaan verspreiden en daar moest het meeste van worden gemaakt: hoe moest dat gebeuren? De westerse beschaving moest zich niet bezighouden met cultuur en filosofie, maar met technologie, militaire kracht en machtspolitiek. Spengler kan dus gelezen worden als een pamflet voor de Duitse staat. Spengler wordt echter ook gelezen als cultuurpessimisme: in dat geval wordt zijn kernthese juist gelezen als dat alle beschavingen een levenscyclus doorliepen van groeien, floreren en verval. Europa was volgens hem inmiddels in die laatste fase terecht gekomen door materialisme en de chaos van de moderne stad. Europa moest zijn spirituele waarden
23
College 3:
Ideeën over Europa in het interbellum en de Τweede Wereldoorlog- 4 februari 2016
en raciale zuiverheid herwinnen, anders was het met haar gedaan en zou ze worden vernietigd door politiek van uitroeiingsoorlogen. 3.5.4 Suprematie We mogen dus concluderen dat liberale plannen voor Europa de nodige kritiek ontvingen. De Eerste Wereldoorlog had het geloof in het liberale Europa behoorlijk geschaad. Toch wilden Europese intellectuelen het idee van Europa’s suprematie niet opgeven. Sterker nog, er werd beweerd dat de geestesvruchten van Europa inmiddels waren overgenomen tot ver buiten het continent: Japan was inmiddels vol aan het industrialiseren en zo nog wel meer. Enkel het feit dat Europa steeds meer overvleugeld raakte door de Verenigde Staten was een bedreiging voor het Europese zelfbewustzijn. Europese intellectuelen prijsden zich echter gelukkig met iets dat Amerikanen niet hadden: de culturele erfenis van Europa. De Verenigde Staten konden dan wel een beschaving zijn, maar Europa had cultuur. Dit soort denken valt bijvoorbeeld terug te zien in het werk van de Spaanse filosoof Jóse Ortega y Gasset. 3.5.5 Rosenberg Zoals eerder opgemerkt hadden de Nazi’s niet bijster veel op met Europa. Toch kunnen we in het werk van Nazi-ideoloog Alfred Rosenberg een vorm van Europa ontwaren die te classificeren valt als ‘Europa als vrijheid’. Volgens Rosenberg had ieder ras een ziel die in zijn bloedlijn huisde, daarom moest raciale vermenging worden afgewezen. De raciale ziel en de waarden die daar aan worden toegekend bepaalt hoe het met een rassen zal vergaan. In Europa zijn er drie principes die onderling een strijd om leven en dood uitvechten: een authentiek Noords Avondland gebaseerd op vrijheid en eer, de Katholieke kerk die gebaseerd was op verval en de raciale chaos van het Romeinse rijk (tirannie en chaos) en Joden en hun materialistisch individualisme (Marxisme, democratie, kapitalisme). Deze drie machten zouden vechten voor iedere Europese ziel. De Eerste Wereldoorlog had aangetoond dat deze drie machten niet samen konden bestaan, en dus moesten Europese rassen gezuiverd worden. Rosenberg wees dus iedere vorm van mengeling af: geen Paneuropa of Naumanns Mitteleuropa, maar een Noordelijk Europa gebaseerd op Duitsland en zijn Lebensraum. 3.5.6 Ortega y Gasset en Thomas Mann Naast pessimistische interpretaties van Europa waren er ook positieve interpretaties. Die vinden we bijvoorbeeld terug bij Ortega y Gasset en Thomas Mann. Beiden betoogden juist, ieder op een iets andere manier, dat de heerschappij door de massa’s de grote problemen in Europa veroorzaakten. Ortega y Gasset betoogde dat Europa voorzien moest worden van een nieuw ideologisch elan: de Verenigde Staten van Europa. Dankzij technologie was de natiestaat overbodig geworden, en daarom het was tijd geworden van Europa een ‘nationaal concept’ te maken dusdanig dat het een alternatief kon vormen tegen Communisme. Thomass Mann waarschuwde vooral voor het fascisme: dat was gebaseerd op brutaliteit en leugens. Europa moest terugkeren naar de tijd van humanisme: er moest een nieuw militant humanisme komen waarin de ‘geschoolde’ wereld de barbarij van het fascisme, die voortgebracht werd door de heerschappij van de massa’s. Zonder de wedergeboorte van het humanisme zou Europa vernietigd worden door zijn eigen vinding. 3.5.7 Het Christendom In het vorige college hebben we al gezien dat bij tijd en wijle het Christendom een belangrijk element was van wat ‘Europa’ werd geacht te zijn. Dat zien we ook terug komen in de periode na de Eerste Wereldoorlog. Dat zien we bijvoorbeeld terug bij de Katholieke Brit Christopher Dawson. Voor Dawson was het echte Europa beperkt tot het Katholieke Europa. Voor hem is het juist in de door protestantisme en Orthodoxie beïnvloedde delen van Europa dat onderdrukkende fenomenen als autoritarisme en collectivisme hun oorsprong hebben. Toch wilde Dawson niet direct terug naar de universele Katholieke kerk. Waar het om ging volgens Dawson was dat Europeanen zich dienden te beseffen dat zij onderdeel waren van een ‘cultuurgemeenschap’ die gebaseerd was op het Christendom. Uiteindelijk, moest volgens Dawson Europa zich verenigen in een vrije democratische federatie zoals de Verenigde Sta-
24
College 3:
Ideeën over Europa in het interbellum en de Τweede Wereldoorlog- 4 februari 2016
ten of het Britse gemenebest. (Groot-Brittannië was volgens de Brit Dawson dus geen onderdeel van Europa, alhoewel het wel onderdeel uitmaakte van ‘het westen’). Het idee van Europa en Christendom zien we ook terug in landen als Polen en Hongarije, die zichzelf beschouwen als het laatste bolwerk van Christenheid. 3.5.8 Het fenomeen ‘ras’ In dit college is een paar keer het fenomeen ‘ras’ gevallen. Vrij cruciaal is dat dit niet beperkt is tot nazi-ideologen als Alfred Rosenberg. Vrijwel alle interpretaties van Europa van voor 1945 hadden een ‘racistisch’ element. Het is terug te zien in speeches van CoudenhoveKalergi, bij Dawson, bij Scheler, bij Spengler, maar bijvoorbeeld ook bij een Joodse schrijver als Stefan Zweig. Hierbij zijn een drietal zaken van belang. Allereerst moeten we beseffen dat het Europa van voor 1945 een vooral ‘blank’ Europa is; er waren nog geen grote migrantengroepen van buiten Europa. De niet-blanke Europeaan bestond simpelweg gewoon niet en dat maakte het makkelijker om een element als ras te gebruiken. Ten tweede moeten we realiseren dat ‘Auschwitz’ onze wereld heeft veranderd, na de Holocaust verwerd het gebruiken van ‘ras’ in maatschappelijk denken tot een gotspe. Ten derde moeten we ons realiseren dat het fenomeen ‘ras’ ook gebruikt werd om het bestaansrecht van de Europese kolonies te rechtvaardigen. Ofwel omdat andere rassen niet goed genoeg waren om zichzelf te besturen, ofwel omdat Europese volkeren de plicht hadden niet-Europese rassen te verheffen ofwel om het Christendom te verspreiden hadden Europeanen de plicht koloniën aan te houden. Het ras was dus ook een manier om het economische profiteren uit de koloniën en de daarmee gepaarde onderdrukking te legitimeren of te verklaren (Terzijde: Hoewel na WO II er veel is veranderd in de manier waarop Europeanen naar ras kijken, is het een terechte vraag of Europa in de praktijk wel tot de kern het racisme heeft afgezworen, of dat het nog altijd een rol speelt in onze samenlevingen).
3.6 Denken over Europa voor de Tweede Wereldoorlog Als al het bovenstaande wordt samengevat dan blijft een zaak bovenaan staan. De meeste beschouwingen over Europa voor de Tweede Wereldoorlog beschouwden de nationale dimensie als de belangrijkste: nationale argumenten bepaalden hoe tegen Europa werd aangekeken en in alle concepties van Europa was er een rol weggelegd voor de natie. Daar waren drie redenen voor: 1. Het politieke leven werd gekenmerkt door triomfalistisch nationalisme 2. Het nationale principe werd door iedereen geaccepteerd, zelfs als zij niet nationalistisch waren. De ordening van Europa was gegrondvest op het principe van de natiestaat (denkt u maar aan het zelfbeschikkingsrecht dat in het Verdrag van Versailles was vervat). 3. Zelfs de voorstanders van ‘de Verenigde Staten van Europa’ zoals CoudenhoveKalergi en Ortega y Gasset zagen de natiestaat als een noodzakelijk middel om één Europa te creëren Als er al ruimte was voor samenwerking dan werd die gevonden in de economie, maar niet in het opgeven van soevereiniteit. In beide zaken zou verandering komen. Het cataclysme van de Eerste Wereldoorlog was daar niet genoeg voor gebleken, maar de Tweede Wereldoorlog zou Europa nog een keer in verval brengen en ná de Tweede Wereldoorlog was het opgeven van soevereiniteit opeens wel mogelijk. Niet alleen de oorlog speelde daarbij een rol, maar ook het feit dat mogendheden van buiten zoals de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie zich nadrukkelijk met ‘Europa’ bemoeiden.
25