Co-creatie 2.0 Strategische kansen voor de innovatieve politiepraktijk Drs. Ellis Jeurissen en Drs. Richard Vriesde
Colofon Afstudeerscriptie Strategische Leidinggevende Leergang 8. Tekst: Drs. Ellis Jeurissen en Drs. Richard Vriesde Ontwerp: 20-02 Vormgevers, Eindhoven Begeleider: Prof. dr. V.J.J.M. Bekkers Politieacademie, Warnsveld (oktober 2012)
2
Co-creatie 2.0
Voorwoord Moed is de rode draad in onze thesis. Niet alleen de moed die nodig is voor het strategisch leiderschap van de politieorganisatie om te accepteren dat met de komst van de netwerksamenleving alles anders is geworden en strategische interventies nodig zijn. Maar ook de moed die nodig is om de samenwerking met burgers in deze nieuwe wereld te omarmen en vanuit gelijkwaardigheid vorm te geven. Dat betekent dat de burger meebeslist, meedenkt en co-creëert vanuit verschillende (tijdelijke) netwerken en rollen, face-to-face en steeds vaker virtueel middels sociale media. Wij moesten zelf ook de nodige moed verzamelen om vanuit de theorie co-creatie en sociale media bij de kop te pakken en te vertalen naar een zinvolle betekenis voor de politiepraktijk. Wij weten inmiddels wat het betekent om vanuit theoretische inzichten te schrijven over een betrekkelijk nieuw onderwerp waar nog niet zoveel praktijkonderzoek naar gedaan is. Hoe je jezelf moet blijven uitdagen om dat voor elkaar te krijgen. Je moet kritiek van je scriptiebegeleider omarmen. Jezelf openstellen voor de mening van anderen. Je eigen visies durven loslaten voordat je ze weer verstevigd met de theoretische inzichten die je hebt opgedaan. Het schrijven van deze scriptie, eigenlijk onze hele studieperiode, is één groot co-creatieproces geweest. Wij zien deze eindversie van onze scriptie als een tussenstap in een continu proces van co-creatie. Wij nodigen iedere lezer uit de inhoud van deze scriptie te verrijken, te verbeteren, aan te vullen en onze conclusies en aanbevelingen te delen. Wij zien deze scriptie niet als ons eigendom. We stellen onze scriptie dan ook graag voor iedereen toegankelijk op www.criminaliteitswijzer.nl/wiki/index.php. Wij danken onze korpschefs Simone Steendijk en Henk van Essen voor deze geboden ontwikkelkans en onze collega’s voor hun steun en begrip. Victor Bekkers danken wij voor zijn begeleiding en de manier waarop hij ons van het voetstuk haalde als wij weer trots een hoofdstuk inleverden, maar ons er ook weer op wist te krijgen. Thuis, met onze gezinnen, hebben we vaak te weinig aan co-creatie gedaan. Zeker de laatste maanden waren pittig. Wij danken onze partners en kinderen voor hun geduld met ons! Tot slot dragen wij deze scriptie op aan de burgers die deel hebben genomen aan onze focusgroep sessies: Marie-José Swart, Anne Wolters, Coby Span, Hans Horsten, Ton van Eijk, Martien Aarts en Rob Bongenaar. Zij staan symbool voor wat co-creatie in wezen is: samen werken aan een betere samenleving op basis van wederzijds vertrouwen en gelijkwaardigheid.
Ellis Jeurissen
Richard Vriesde
Politie Brabant Zuid-Oost
Politie Haaglanden
Voorwoord
3
4
Co-creatie 2.0
Inhoudsopgave Samenvatting
9
1
Inleiding
1.1
Aanleiding
17 18
1.2
Probleemstelling
20
1.2.1 Doelstelling
20
1.2.2 Centrale onderzoeksvraag
20
1.2.3 Deelvragen
20
1.3
Maatschappelijke en theoretische relevantie
22
1.4
Aard van het onderzoek en theoretische positionering
23
1.5
Onderzoeksopzet
24
2
Buurtonderzoek 1.0
2.1
Inleiding
25 27
2.2
Omvang en ontwikkeling woninginbraken
27
2.2.1 Mogelijke verklaring dalende trend
28
2.3
30
Aanpak woninginbraken
2.3.1 Dader factoren
31
2.3.2 Situationele gerelateerde factoren en slachtoffervatbaarheid
32
2.3.3 Kenmerken aanpak woninginbraken
32
2.4
35
De functie van het buurtonderzoek
2.4.1 De traditionele aanpak
35
2.4.2 Uitvoering van het buurtonderzoek
36
2.5
37
Effectiviteit van het buurtonderzoek bij woninginbraken
2.5.1 Factoren voor een effectieve aanpak van buurtonderzoek
38
2.6
Conclusies
41
3
Co-creatie en sociale media
3.1
Inleiding
43 45
3.2
Wat is co-creatie?
45
3.3
Motieven van co-creatie
46
3.4
Co-creatie als een vorm van innovatie
47
3.4.1 Factoren van (sociale) innovatie
49
3.5
52
Co-creatie als een vorm van coproductie
3.5.1 Kenmerken van coproductie
52
3.5.2 Factoren van coproductie
53
3.6
56
Co-creatie als een vorm van interactieve beleidsvoering
3.6.1 Motieven voor interactieve beleidsvoering
57
3.6.2 Factoren van interactieve beleidsvoering
58
3.7
61
Sociale media
3.7.1 Inleiding
61
3.7.2 Wat verstaan we onder sociale media?
62
Inhoudsopgave
5
3.7.3 Verschillende vormen van sociale media
62
3.7.4 Categorisering van sociale media
65
3.7.5 Factoren van sociale media
68
3.8
72
Leiderschap
3.8.1 Kenmerken van leiderschap
72
3.8.2 Strategisch politieleiderschap
72
3.8.3 Co-creatie en leiderschap
73
3.9
Conclusies
74
4
Co-creatie binnen de politie
4.1
Inleiding
77 79
4.2
Praktijkvoorbeelden
80
4.2.1 Informeren
80
4.2.2 Raadplegen
82
4.2.3 Adviseren
83
4.2.4 Co-produceren
84
4.2.5 (Mee)beslissen
87
4.3
88
Kansen voor de politie
4.3.1 Crowdsourcing
89
4.3.2 Strategisch belang sociale media
90
4.3.3 Inzetbaarheid sociale media
91
4.4
Factoren sociale media
91
4.5
Leerervaringen
94
4.6
Conclusies
94
5
Theoretisch kader en onderzoeksstrategie
5.1
Inleiding
97 99
5.2
Theoretisch kader
99
5.2.1 Inleiding
99
5.2.2 Theoretisch kader stapsgewijs
100
5.2.3 Onderzoeksmodel
104
5.3
105
Onderzoeksstrategie
5.3.1 Inleiding
105
5.3.2 Aard van het onderzoek
105
5.3.3 Methode van onderzoek
108
5.3.4 Technieken van onderzoek
110
5.3.5 Betrouwbaarheid en geldigheid
112
5.4
Werkwijze
114
5.5
Conclusie
115
6
Onderzoek
6.1
Inleiding
117 119
6.2
Interviews interne en externe stakeholders
120
6.2.1. Inleiding
120
6.2.2 Bewustzijn
120
6
Co-creatie 2.0
6.2.3 Vermogen
124
6.2.4 Proces
127
6.2.5 Moed
132
6.3
Deelconclusie interviews
135
6.4
Focusgroepen
138
6.4.1 Inleiding
138
6.4.2 Opzet focusgroepen
140
6.5
141
Focusgroepsessie I
6.5.1 Workshop 1
141
6.5.2 Workshop 2a
142
6.5.3 Workshop 2b
143
6.6
144
Focusgroepsessie II
6.6.1 Inleiding
144
6.6.2 Workshop 3
147
6.6.3 Analyse Workshop 3a
148
6.6.4 Analyse Workshop 3b
150
6.6.5 Workshop 4
153
6.7
Deelconclusie Focusgroepsessies
157
6.8
Algehele conclusie empirisch onderzoek
158
7
Conclusies en aanbevelingen
7.1
Inleiding
163 165
7.2
Beantwoording deelvragen
165
7.2.1 Deelvraag 1
165
7.2.2 Deelvraag 2
167
7.2.3 Deelvraag 3
168
7.2.4 Deelvraag 4
171
7.2.5 Deelvraag 5
172
7.2.6 Deelvraag 6
175
7.2.7 Deelvraag 7
177
7.3
Beantwoording centrale vraag
178
7.4
Aanbevelingen
180
7.5
Reflectie op het onderzoek
182
Bijlagen
185
Literatuurlijst
203
Voetnoten
210
Inhoudsopgave
7
8
Co-creatie 2.0
Samenvatting Een meerderheid van de burgers ziet het opsporen van strafbare feiten als belangrijkste politietaak en is volgens het Centraal Planbureau (2004) niet tevreden met de resultaten die worden geboekt. Kijken we naar het aantal woninginbraken, dan is deze ontevredenheid te begrijpen. Het aantal geregistreerde woninginbraken steeg in 2010 met 10 procent, terwijl de geregistreerde criminaliteit totaal in 2010 met vijf procent gedaald is ten opzichte van 2009. De pakkans na een woninginbraak is met 7 procent betrekkelijk klein. Het is van essentieel belang dit aan te pakken. Een effectieve opsporing raakt namelijk de legitimiteit van de politie en daarmee de rechtsstaat. De geregistreerde criminaliteit is voor een belangrijk deel gebaseerd op informatie van burgers en veel minder op opsporingsactiviteiten van de politie zelf. Zo blijkt uit onderzoek dat het op heterdaad aanhouden van verdachten in 70 tot 80% van de gevallen gebeurt na een melding van burgers. Minister Opstelten wil komende jaren een verhoging van de pakkans met 25 procent realiseren door onder andere de heterdaadkracht te bevorderen. Woninginbraken vallen onder de categorie High Impact Crime aangezien de weerslag die het heeft op slachtoffers groot is. Het terugdringen van woninginbraken en de stijging van het oplossingspercentage is een van de landelijke prioriteiten van de Nationale Politie. De Raad van Korpschefs heeft co-creatie met burgers als hefboom voor verandering aangemerkt en ziet in de (informatie)technologie mogelijkheden om de opsporingsketen effectiever te maken en de burger als opsporingsambtenaar te betrekken bij de opsporing. Deze thesis onderzoekt de mogelijkheid om de rol van de burger te vergroten bij de aanpak van woninginbraken door een betere en effectievere benutting van het buurtonderzoek dat van oudsher wordt ingezet als middel bij de opsporing van woninginbrekers. Daarbij wordt specifiek gekeken naar de resultaten van de traditionele aanpak van buurtonderzoek en naar de hedendaagse toepassingen op het gebied van co-creatie 2.0. In deze thesis onderzoeken wij aan de hand van Bason’s Ecosysteem model welke condities mogelijkerwijs van invloed zijn op de inzet van sociale media in de co-creatie met burgers ter ondersteuning van de opsporing van woninginbraken, waarbij aandacht wordt gevraagd voor innovatie van het buurtonderzoek als opsporingsinstrument. Vanuit deze doelstelling komen wij tot de volgende onderzoeksvraag: Wat is de strategische betekenis van co-creatie 2.0 voor de opsporing van woninginbraken, in het bijzonder voor de rol van het buurtonderzoek, en wat vraagt dit van strategisch politieleiderschap? Door de (informatie)technologie zijn mensen tegenwoordig vrijwel altijd en overal hyper connected via allerlei vormen van sociale media, waardoor de kennis en ervaring van mensen veel gemakkelijker kan worden gedeeld, waardoor nieuwe kennis ontstaat. Voor de politie biedt dit kansen om de opsporing te professionaliseren en burgers slimmer te betrekken bij die opsporing. Binnen de Nederlandse politiekorpsen is een aantal initiatieven ontwikkeld. SMS-Alert en Burgernet zijn hier bekende voorbeelden van, evenals een internet game voor het oplossen van cold cases en het Twitter account @depolitiezoekt. Op het snijvlak van de kansrijke toepassing van sociale media, onze professionele irritatie over de daling van het oplossingspercentage bij woninginbraken en de strategische notie van de burger als opsporingsambtenaar is de passie voor dit onderzoek ontstaan.
Samenvatting
9
Door het toenemende gebruik van sociale media zorgen openheid en het niet-hiërarchische en decentrale karakter van online participatie voor een ongekende emancipatie van burgers. Deze genetwerkte horizontale samenleving staat nu haaks op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde politie organisatie. Dat maakt de aansluiting tussen burgers en de politie moeilijker en vraagt om een andere rol en positie van dienders en leidinggevenden. Er zijn strategische interventies nodig om die aansluiting te blijven vinden en te verstevigen. Om die reden wordt onderzocht in hoeverre strategisch politieleiderschap een rol dient te vervullen in het creëren van deze aansluiting. Een herontwerp van het buurtonderzoek, op grond van co-creatie 2.0, is een fundamentele breuk met het verleden en dat betekent een veranderingsproces dat eisen stelt aan de wijze waarop dit veranderingsproces plaatsvindt. Bovendien zoekt deze vorm van buurtonderzoek nadrukkelijk de dialoog met burgers via multi-
channeling en dat heeft gevolgen voor een andere positionering van de politie. Dit is een strategisch vraagstuk. Het traditionele individuele leiderschapsmodel wordt vervangen door leiderschap als een collectief proces door mensen gezamenlijk, via co-creatie, over de grenzen van afzonderlijke organisaties en landen heen. Door in te zoomen op het instrument buurtonderzoek willen we onderzoeken hoe we co-creatie en sociale media kunnen verbinden en hoe dit bijdraagt aan de totstandkoming van een herontwerp van het buurtonderzoek, waarbij de burger coproducent is. Dit onderzoek is beschrijvend en verklarend van aard, omdat het conditionele aspecten beschrijft en onderzoekt. Daarnaast is het een ex ante evaluatie, waarbij we meer inzicht willen verkrijgen over de condities waaronder een herontwerp van het traditionele buurtonderzoek kan plaatsvinden. Wij hebben daarbij gebruik gemaakt van een mix van onderzoeksmethoden. In dit onderzoek wordt naast een literatuuronderzoek, een
casestudy en het houden van interviews voor het empirisch gedeelte tevens gebruik gemaakt van focusgroepen als kwalitatieve onderzoeksmethode met een participatief karakter. Dit is feitelijk een interview met meerdere respondenten tegelijkertijd. Er zijn een groot aantal interviews gehouden binnen Politie Haaglanden met interne en externe stakeholders op tactisch, strategisch en operationeel niveau met expertise op het gebied van handhaving, opsporing, communicatie en intelligence. Daarnaast werden er interviews gehouden met slachtoffers van woninginbraken in het stedelijk gebied van Zoetermeer en focusgroepsessies gehouden met burgers uit Asten binnen Politie Brabant-Zuid-Oost. De focusgroepen zijn samengesteld uit tactisch en strategisch leidinggevenden van de politie, street-level cops, burgers, slachtoffers en experts op het gebied van co-creatie en sociale media. De keuze van respondenten is gebaseerd op aanwijzingen verkregen vanuit landelijke en regionale contactnetwerken waaronder
stakeholders van politie Brabant-Zuid-Oost, politie Haaglanden, Gemeente Den Haag, Gemeente Zoetermeer, Gemeente Asten, Politieacademie, TU Delft en TNO. De theoretische relevantie van dit onderzoek is gelegen in een nadere verkenning van de theoretische achtergronden die achter het begrip co-creatie en sociale media schuilgaan. Co-creatie lijkt vooral een populair wetenschappelijk begrip, waarbij het de vraag is hoe zich dit verhoudt tot andere populairwetenschappelijke begrippen zoals sociale innovatie en sociale netwerken om de kloof tussen de burger en overheid te dichten. Door meer theoretische achtergrondkennis te vergaren over co-creatie en dit begrip nader uit te diepen in haar betekenis, wordt getracht een scherper beeld te construeren hoe de politie hier met de inzet van sociale media invulling aan kan geven en wat daarvan de toegevoegde waarde is. Door de theoretische inzichten vervolgens te toetsen aan empirisch verzamelde kennis over co-creatie en de toepassing van co-creatie binnen de politiepraktijk, ontstaan naar verwachting nieuwe kennisinzichten die een mogelijke bijdrage kunnen leveren aan verdere theorieontwikkeling en implementatievraagstukken.
10
Co-creatie 2.0
Co-creatie betekent letterlijk ‘samen creëren’, maar dat is als definitie van het begrip ontoereikend. Cocreatie refereert in haar meest basale vorm aan het creëren van iets door meer dan één persoon. Von Hippel (1988), Prahalad en Ramaswamy (2004) beargumenteren dat waarde in de commerciële sector, in toenemende mate wordt ‘gecocreëerd’ door bedrijven en consumenten samen. Bekende voorbeelden, naast Wikipedia, zijn Linux en Lego Factory. ‘Open innovatie’ is een term die later ontstond en die sterk met co-creatie verbonden is; een term die het openstaan voor de externe invloeden en de creatieve kansen van transparantie benadrukt (Chesbrough 2003). In de studie van Bekkers & Meijer (2010) over co-creatie in de publieke sector laten de onderzoekers doorklinken dat het mooie aan de term co-creatie is dat de overheid niet langer centraal staat. Bij participatie ‘mogen’ burgers meedoen, bij cocreatie is er juist sprake van gelijkwaardigheid en laten burgers de overheid meedoen. Wanneer we het concept co-creatie naar de publieke sector vertalen, dan zijn het niet de commerciële producten die in wisselwerking tussen bedrijven en consumenten tot stand komen. Bij co-creatie in de publieke sector gaat het om de inbreng van belanghebbende partijen in agendering, ontwikkeling en uitvoering van overheidsbeleid waarbij getracht wordt zoveel mogelijk in te spelen op de behoeften, wensen en vragen van burgers, bedrijven of maatschappelijke organisaties (Bovaird 2007; Alford 2009; Bekkers & Meijer 2010).
Vergroten van de legitimiteit van beleid Bekkers en Meijer (2011) stellen dat co-creatie ertoe kan bijdragen dat de overheid responsiever wordt en zich dus meer bewust is van de wensen en voorkeuren die binnen de samenleving leven ten aanzien van bepaalde vraagstukken en ontwikkelingen. Een grotere responsiviteit voor wat er in de samenleving speelt, zou de gepercipieerde kloof tussen burgers enerzijds en politici en de overheid anderzijds kunnen verkleinen (Koppenjan & Klijn 2004:366). De legitimiteit van de overheid heeft daarnaast ook baat bij een versterking van het draagvlak voor het beleid dat ze ontwikkelt, uitvoert en handhaaft (Bekkers & Meijer 2010:24). Het gebruik van web 2.0, of te wel sociale media ter ondersteuning van co-creatie, kan de legitimiteit op verschillende manieren versterken. Om innovatie in de publieke sector te leiden, betoogt Bason (Bason 2010:22), zijn er vier samenhangende en elkaar versterkende dimensies te onderscheiden. De combinatie van die dimensies is noodzakelijk voor een geïntegreerde aanpak van de implementatie van innovatie in de publieke sector. Deze vier dimensies zijn Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces, met elk hun belemmerende en bevorderende factoren. Als voornaamste kritische factor voor (sociale) innovatie noemen we dan ook:
Wisselwerking Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces Net als in een natuurlijk ecosysteem, zijn de vier dimensies van dit innovatie ecosysteem onderling van elkaar afhankelijk en kan de ene dimensie niet tot wasdom komen zonder de andere (Bason 2010:23). Het Innovatie Ecosysteem biedt een geïntegreerde manier van kijken naar de innovatie inspanningen binnen de publieke sector, en omvat de meest belangrijke afhankelijkheidsrelaties die een innovatieklimaat kan belemmeren of bevorderen. Essentieel in een ecosysteem is, dat onderdelen van dat ecosysteem op elkaar worden afgestemd maar ook afgestemd worden op de omgeving. De factor wederzijdse afhankelijkheid creëert de noodzaak tot praktische samenwerking. Daarnaast is het van belang dat partijen streven naar een gemeenschappelijke beeldvorming, wat niet impliceert dat betrokken partijen het op alle fronten met elkaar eens moeten zijn. Het streven naar een open klimaat is een belangrijke factor om de wederzijdse afhankelijkheden tussen partijen te zien en te onderkennen.
Samenvatting
11
moed leiderschap wie?
bewustzijn
besef wat?
proces hoe?
co-creatie
structuur waar?
vermogen
Het innovatie ecosysteem van de publieke sector (Bason)
Systematisch zijn 37 factoren vanuit de literatuur in beeld gebracht die van invloed kunnen zijn op de condities die gesteld dienen te worden om middels co-creatie met behulp van sociale media te komen tot een herontwerp van het buurtonderzoek (2.0). De relevante factoren zijn aan de hand van de zeven onderzoeksvelden innovatie, coproductie, interactieve beleidsvoering, sociale media, buurtonderzoek, leiderschap en praktijkvoorbeelden vanuit de politiesfeer geïnventariseerd. Vanuit deze inventarisatie zijn vervolgens per onderzoeksveld de afzonderlijke factoren geclusterd naar de vier dimensies Moed, Bewustzijn, Vermogen en Proces van Bason’s Ecosysteem model. De dynamiek die ontstaat door de wisselwerking tussen deze vier dimensies (die tegelijkertijd geactiveerd zullen moeten worden om veerkracht te vergroten) is van belang, omdat een veerkrachtige politieorganisatie in staat is verandering aan te kunnen en tegelijkertijd in staat is resultaten te behalen op alle vier de dimensies.
Sociale media Binnen ons onderzoeksveld hebben wij kunnen constateren dat er geen duidelijke overeenstemming is in de wijze van categoriseren van sociale media. De bekeken sociale middelen zijn Twitter, Wiki, Twitter, YouTube, Hyves, Facebook, webblogs en sociale netwerken. De technische middelen zijn onder meer RSS feed, widget, API en social bookmarking. Deze middelen worden vrij veel gebruikt en vertegenwoordigen slechts een deel van alle sociale media. De toegevoegde waarde van sociale media is op voorhand niet altijd even duidelijk. Ook wordt aan de sociale media soms teveel invloed toegedicht. De effecten van sociale media zijn slecht meetbaar. Aan de hand van de TNO eParticipatieladder hebben wij praktijkvoorbeelden geclassificeerd van een lage tot een zeer hoge participatiegraad, als het gaat om co-creatie met burgers. Gaat het om de participatiegraad dan gaat het in de lichtste vorm om burgers te informeren en in de hoogste graad om burgers mee te laten beslissen. Het belang van sociale media voor de Nationale Politie is te verbinden aan haar strategische visie en missie. De nodale oriëntatie strategie sluit goed aan bij de gebiedsgebonden aanpak en onderkent de burger als een belangrijke partner voor de politie. In december 2010 verscheen de nieuwe strategie-aanpak criminaliteit. Om de criminaliteit aan te pakken wordt vanuit de co-creatie gedachte een drietal rollen toegeschreven aan burgers. De benoemde rollen zijn de baas in eigen wijk (aanpak veelvoorkomende criminaliteit VVC); de
12
Co-creatie 2.0
burger als rechercheur (aanpak high impact crime) en de burger als moreel ondernemer (aanpak ondermijning). De huidige mogelijkheden van sociale media, zoals Twitter, You Tube en Facebook kunnen, zoals praktijkvoorbeelden ons aantonen, ingezet worden binnen alle drie niveaus van criminaliteit. Dat biedt mogelijkheden om burgers vanuit de drie verschillende rollen hier middels co-creatie meer bij te betrekken. Het geheel overziend, lijken de nadelen verbonden aan sociale media beperkt en de toegevoegde waarde groot. Daarbij is een van de meest belangrijkste factoren het terugkoppelen van informatie aan de burger om de betrokkenheid en het veiligheidsgevoel te verhogen. Dit zal tevens de kans vergroten dat burgers de volgende keer ook weer bereid zijn om zich in te spannen.
Sociale cohesie en probleemwijken Uit een casestudy die we hebben onderzocht bij Politie Haaglanden in het verzorgingsgebied Zoetermeer is gebleken dat het toepassen van co-creatie en sociale media in een probleemwijk gecompliceerder ligt. Voor het ontwerpen van een buurtonderzoek 2.0 middels co-creatie en sociale media in een probleemwijk, waarin de sociale cohesie laag is, is het zaak om eerst de samenwerking tussen burger en politie te bevorderen met het winnen van vertrouwen. Uit de analyse blijkt dat respondenten zich herkennen in het beeld dat de lokale bevolking in een buurt eerst bereid moeten zijn alert en oplettend te willen zijn door goed met elkaar in verbinding te staan. Daarvoor is het essentieel dat er terugkoppeling plaatsvindt via korte lijnen naar de politie. Voor het vertrouwen tussen burgers en politie kan dit unaniem volgens alle respondenten niet zonder face-to-face contact. Sociale media kan drempelverlagend werken, maar voor echt contact en verbinding met de lokale buurt en omgeving in het bijzonder binnen een probleemwijk is fysiek contact tussen politie en burgers een belangrijke kritieke factor. Sociale cohesie is om die reden als 38e factor toegevoegd.
Van buurtonderzoek 1.0 naar 2.0 Uit ons onderzoek blijkt dat buurtonderzoek 1.0 over het algemeen niet veel opsporingsinformatie oplevert en de effectiviteit van een buurtonderzoek in de huidige vorm binnen de politiepraktijk niet zo groot is. De effectiviteit van een buurtonderzoek kan naar verwachting aanzienlijk worden vergroot om middels co-creatie en social media breder buurtonderzoek te doen waarbij ook buurtvrijwilligers of een interventieteam worden betrokken. Hun zichtbare aanwezigheid in de wijk en contacten met burgers zijn een factor van belang in het vergroten van de kans op het verkrijgen van relevante informatie. Uit ons onderzoek is voorts gebleken dat van een buurtonderzoek een belangrijke preventieve werking kan uitgaan. Door het contact dat wordt gemaakt tussen burger en politie ontstaat er een dialoog waarbij meer zaken aandacht krijgen dan louter het misdrijf bij de buren. In de interactie tussen de politie met de burger ontstaat er kennelijk een grotere mate van bewustwording. Dit kan leiden tot een verhoogde waakzaamheid en alertheid bij buurtbewoners. Hierdoor kan de bereidheid om verdachte omstandigheden aan de politie te melden als motiverende factor toenemen. Dit heeft onszelf de prangende vraag doen stellen, of je de doelstelling van het buurtonderzoek (namelijk bewijsvergaring) niet om zou moeten draaien, waarbij de primaire focus komt te liggen op preventie met secundair een bijvangst als het gaat om opsporingsindicaties. Uit ons onderzoek is tevens naar voren gekomen dat de aansturing van het informatie- en opsporingsproces vanuit politieleiderschap als factor belangrijke aandacht verdient in relatie tot de effectiviteit van een buurtonderzoek.
Sociale strategie en leiderschap Niet iedere burger is een participerende burger en niet iedereen is even thuis in de technologische mogelijkheden van sociale media. De digitale kloof en de manier waarop deze overbrugd kan worden is een
Samenvatting
13
van de belangrijke factoren. Er dient bij voorkeur een evenwichtige mediamix opgesteld te worden, die uit zowel online als offline participatiemogelijkheden bestaat. Het uitwerken, onderhouden en verzekeren van een duidelijke ‘multi-channel aanpak’ is belangrijk. Naast de vaardigheden van gebruik en de mate waarin de burger open staat voor technologische toepassingen en sociale media omarmt is het adaptievermogen van belang. Een succesvolle toepassing van co-creatie 2.0 vraagt boven alles om regie op het proces. Om het proces in goede banen te leiden wordt vaak gebruik gemaakt van een moderator. De moderator moet worden beschouwd als een ‘procesmanager’ die het proces van co-creatie 2.0 in goede banen moet leiden. Dit vraagt om een managementstrategie die zich daarop toespitst. Co-creatie 2.0 managen als een proces van institutionele innovatie is daarmee een belangrijke factor. Een van de meest cruciale succesfactoren is dan ook de mate waarin de organisatie die co-creatie 2.0 wenst in te zetten een strategisch plan van aanpak heeft, ook wel sociale strategie genoemd. Op basis van de onderzoeksresultaten is een belangrijke conditie dat de rol van buurtonderzoek in de aanpak van woninginbraken door middel van co-creatie met behulp van sociale media wordt vormgegeven in een open klimaat. Een algemene sfeer van openheid (vertrouwen en betrokkenheid) waarin contact en informatie-uitwisseling tussen, politie, partners en andere belanghebbenden min of meer gewoon is. Een open relatie met de omgeving is van cruciaal belang om het ecosysteem in balans te houden. De genetwerkte horizontale samenleving staat haaks op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde politieorganisatie. Een succesvolle toepassing van co-creatie 2.0 heeft gevolgen voor de vraag of (en in welke mate) er strategische interventies nodig zijn op het gebied van leiderschap. Co-creatie stelt bijzondere eisen aan leiderschap en met name aan politieleiderschap, want co-creatie kent een horizontale logica, doordat burgers veel meer bij besluitvorming worden betrokken en zo op een meer gelijkwaardiger hoogte komen te staan met de politieorganisatie. Leiderschap echter, heeft een veel meer verticale logica, die kan botsen met de aspecten van interactieve beleidsvorming. Als leiders gewend zijn om in traditionele, voorspelbare situaties te werken, bestaat de kans dat zij moeite krijgen met het werken in een meer dynamische omgeving. Daar zijn andere vaardigheden voor nodig. Maar tegelijkertijd blijven ook de ‘oude’ vaardigheden belangrijk, zoals technische en procedurele kennis. Waar doorslaggevend leiderschap zich meer richt op het behalen van resultaat, probeert faciliterend leiderschap zich meer op consensus met de omgeving te richten. Faciliterend leiderschap vereist meer subtiliteit gecombineerd met contextgevoeligheid, relativeringsvermogen en overwicht De plaats van de strategische politieleiders is veranderd door de opkomst van burgerparticipatie. Zij krijgen te maken met zowel de eisen van doorslaggevend leiderschap (het snel maken van duidelijke beslissingen) en de eisen van faciliterend leiderschap (het bereiken van consensus en het betrekken van de omgeving). Wij concluderen dat bij co-creatie politie en burgers gezamenlijk werken aan een oplossing die voor beide partijen waarde creëert. Hierachter zit de idee dat de burger de veiligheid krijgt die hij verdient en waaraan hij zelf meewerkt. Wat dit van het strategisch politieleiderschap vraagt is Moed. Kernwoorden daarbij zijn: durf, lef, visie, snel kunnen schakelen, hitteschild en faciliterend leiderschap. Essentieel is het besef dat nodig is om te onderkennen dat strategische leiders zelf ook onderdeel uitmaken van het proces en daarmee een kritische factor zijn voor het welslagen van initiatieven op gebied van co-creatie en sociale media. De mate waarin het dynamische karakter van co-creatie onderkend wordt en de wijze waarop strategisch besluiten worden genomen over de inrichting van de organisatie die daarvoor nodig is kan van
14
Co-creatie 2.0
doorslaggevende betekenis zijn. Het is belangrijk is om de vier elementen van Bason’s Ecosysteem model op elkaar af te stemmen. De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces is uit het empirisch gedeelte van ons onderzoek als een van de belangrijke kritieke factoren voor het strategisch leiderschap gebleken. Met het oog op de komst van de Nationale Politie doen wij 8 aanbevelingen: Aanbeveling 1 Operationaliseer op alle niveaus de competentie “omgevingsbewustzijn” en faciliteer gericht de ontwikkeling van deze competentie. Alle medewerkers vormen immers de interface met de buitenwereld. Aanbeveling 2 Formuleer een strategisch alliantieplan met uitganspunten en criteria voor het aangaan van externe samenwerkingsverbanden. Investeer vervolgens in het opbouwen van persoonlijke relaties op strategisch alliantie niveau. Aanbeveling 3 Faciliteer in een uitmuntende ICT-infrastructuur, die open systeem samenwerking bevordert waar mogelijk. Hierdoor ontstaat er sneller toegang tot het internet en de sociale media. Hiermee wordt ook een open leerklimaat bevorderd. Aanbeveling 4 Verken de mogelijkheden van co-creatie middels sociale media (co-creatie 2.0) verder en creëer een kennisplatform met burgers, experts, politieleidinggevenden en street level cops. Aanbeveling 5 Stimuleer proeftuinen om dit proces van co-creatie verder te verkennen, door de implementatie van de pilot buurtonderzoek 2.0 in drie wijken bij drie verschillende korpsen te gaan ontwikkelen. Aanbeveling 6 Stimuleer de doorontwikkeling van buurtonderzoek 2.0 middels co-creatie via sociale media en maak gebruik van de wisdom of crowds. Maak aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek een business case voor een herontwerp van buurtonderzoek 2.0 en schrijf als Nationale Politie een battle uit voor the crowd. Aanbeveling 7 Ontwikkel een sociale innovatie visie en strategie gericht op dynamisch managen, flexibel organiseren, slimmer werken en talentontplooiing, gericht op interne en externe samenwerking met behoud van verscheidenheid van opvattingen, visies en waarden. Aanbeveling 8 Stimuleer in leiderschapsprogramma’s de balans tussen doorslaggevend en faciliterend leiderschap op alle drie de managementlagen, maar met name op operationeel en tactisch niveau. De medewerker van de toekomst heeft geen leider nodig die hem direct aanstuurt, maar eerder een zichtbare leider die weet wanneer hij onzichtbaar moet of kan zijn. We sluiten met deze scriptie niets af. Co-creatie 2.0, buurtonderzoek 2.0, de burger als opsporingsambtenaar, de horizontalisering van de maatschappij... Het zijn allemaal eigentijdse thema’s die mede de toekomst van de Nationale Politie gaan bepalen. Onze passie voor de onbegrensde mogelijkheden van cocreatie 2.0 eindigt nu niet, maar begint pas!
Samenvatting
15
16
Co-creatie 2.0
Inleiding
18
Co-creatie 2.0
1 Inleiding 1.1 Aanleiding Een meerderheid van de burgers ziet het opsporen van strafbare feiten als belangrijkste politietaak en zijn volgens het Centraal Planbureau (2004) niet tevreden met de resultaten die worden geboekt. Kijken we naar het aantal woninginbraken, dan is deze ontevredenheid te begrijpen. Het aantal geregistreerde woninginbraken steeg in 2010 met tien procent, terwijl de geregistreerde criminaliteit totaal in 2010 met vijf procent gedaald is ten opzichte van 2009. De pakkans na een woninginbraak is met zeven procent betrekkelijk klein. Het is van essentieel belang dit aan te pakken. Een effectieve opsporing raakt namelijk de legitimiteit van de politie en daarmee de rechtsstaat. De geregistreerde criminaliteit is voor een belangrijk deel gebaseerd op informatie van burgers en veel minder op opsporingsactiviteiten van de politie zelf. Zo blijkt uit onderzoek dat het op heterdaad aanhouden van verdachten in 70 tot 80% van de gevallen gebeurt na een melding van burgers. Minister Opstelten is voornemens om tijdens zijn bewindsperiode een verhoging van de pakkans met 25 procent te realiseren door onder andere de heterdaadkracht te bevorderen. De Raad van Korpschefs heeft al eerder de co-creatie met burgers als hefboom voor verandering aangemerkt en ziet in de (informatie)technologie mogelijkheden om de opsporingsketen effectiever te maken en de burger als opsporingsambtenaar te betrekken bij de opsporing. Door de (informatie)technologie zijn mensen tegenwoordig vrijwel altijd en overal hyper connected via allerlei vormen van sociale media, waardoor de kennis en ervaring van mensen veel gemakkelijker kan worden gedeeld, waardoor nieuwe kennis ontstaat. Voor de politie biedt dit kansen om de opsporing te professionaliseren en burgers slimmer te betrekken bij die opsporing. Binnen de Nederlandse politiekorpsen is een aantal initiatieven ontwikkeld. SMS-Alert en Burgernet zijn hier bekende voorbeelden van, evenals een internet game voor het oplossen van cold cases en het Twitter account @depolitiezoekt. Deze thesis onderzoekt de mogelijkheid om de rol van de burger te vergroten bij de aanpak van woninginbraken door een betere en effectievere benutting van het buurtonderzoek dat van oudsher wordt ingezet als middel bij de opsporing van woninginbrekers. Daarbij wordt specifiek gekeken naar de resultaten van de traditionele aanpak van buurtonderzoek en naar de hedendaagse toepassingen op het gebied van co-creatie 2.0. Onderzocht wordt of -en op welke manier- dit kan leiden tot een gevalideerd re-design van het buurtonderzoek, dat we gemakshalve buurtonderzoek 2.0 noemen. Het concept van co-creatie werd al in 2000 geïntroduceerd door Prahalad en Ramaswamy. Het is van oorsprong een samenwerkingsvorm waarin het genereren en realiseren van wederzijdse toegevoegde waarde tussen organisaties en haar klanten plaatsvindt door het delen van kennis en ervaring die beter aansluiten op de behoefte van de betrokken belanghebbende partijen. Inmiddels wordt co-creatie ook toegepast in de beleidsontwikkeling door de overheid voor de ontwikkeling van nieuwe diensten of beleidsinstrumenten. De opkomst van sociale media op het internet heeft gezorgd voor een grote toename van co-creatie, vanwege de tijd-en plaatsonafhankelijkheid. Ook maakt het internet voor groeperingen mogelijk om zich sneller en eenvoudiger te verenigen in zogenaamde communities. Co-creatie betreft in de
1 Inleiding
19
context van deze thesis het interactief via het web ontwikkelen van een nieuw opsporingsinstrument, namelijk een herontwerp van het traditionele buurtonderzoek. Op het snijvlak van de kansrijke toepassing van sociale media, onze professionele irritatie over de daling van het oplossingspercentage bij woninginbraken en de strategische notie van de burger als opsporingsambtenaar is de passie voor dit onderzoek ontstaan.
1.2 Probleemstelling 1.2.1 Doelstelling In deze thesis willen we onderzoeken welke condities mogelijkerwijs van invloed zijn op de inzet van sociale media in de co-creatie met burgers ter ondersteuning van de opsporing van woninginbraken, waarbij vooral aandacht wordt gevraagd voor de rol van het buurtonderzoek als opsporingsinstrument. Wanneer er in deze thesis gesproken wordt over middels sociale media, dan wordt dit gemakshalve aangeduid als co-creatie 2.0. Door het toenemende gebruik van sociale media zorgen openheid en het niet-hiërarchische en decentrale karakter van online participatie voor een ongekende emancipatie van burgers. Deze genetwerkte horizontale samenleving staat nu haaks op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde politie organisatie. Dat maakt de aansluiting tussen burgers en de politie moeilijker en vraagt om een andere rol en positie van dienders en leidinggevenden. Er zijn strategische interventies nodig om die aansluiting te blijven vinden en te verstevigen. Om die reden wordt onderzocht in hoeverre strategisch politieleiderschap een rol dient te vervullen in het creëren van deze aansluiting. Dit onderzoek is beschrijvend en verklarend van aard, omdat het conditionele aspecten beschrijft en onderzoekt. Daarnaast is het een ex ante evaluatie, waarbij we meer inzicht willen verkrijgen in de condities waaronder een mogelijk herontwerp van het traditionele buurtonderzoek kan plaatsvinden.
1.2.2 Centrale onderzoeksvraag Vanuit deze inleiding en doelstelling komen wij tot de volgende onderzoeksvraag: Wat is de strategische betekenis van co-creatie 2.0 voor de opsporing van woninginbraken, in het bijzonder voor de rol van het buurtonderzoek, en wat vraagt dit van strategisch politieleiderschap?
1.2.3. Deelvragen Om tot een gefaseerde beantwoording van de onderzoeksvraag te komen, is er een aantal deelvragen geformuleerd. 1. Welke factoren zijn van invloed op de effectiviteit van de aanpak van buurtonderzoek bij de opsporing van woninginbraken? Buurtonderzoek is in alle korpsen een standaard onderdeel van de aanpak bij woninginbraken. Onderzocht wordt wat er in protocollering is vastgelegd en welke processtappen er door de diender op straat genomen moeten worden. Indien mogelijk wordt aangetoond wat het effect van het huidige buurtonderzoek is op onder andere het oplossingspercentage en wat mogelijke kritische succes- en faalfactoren zijn.
20
Co-creatie 2.0
2. Wat is co-creatie en welke rol spelen sociale media daarbij? Het concept van co-creatie werd al in 2000 geïntroduceerd door Prahalad en Ramaswamy. Het is van oorsprong een samenwerkingsvorm waarin het genereren en realiseren van wederzijdse toegevoegde waarde tussen organisaties en haar klanten plaats vindt door het delen van kennis en ervaring die beter aansluiten op de behoefte van de betrokken belanghebbende partijen. Inmiddels wordt co-creatie ook toegepast in de beleidsontwikkeling door de overheid voor de ontwikkeling van nieuwe diensten of beleidsinstrumenten. De opkomst van sociale media op het internet heeft gezorgd voor een grote toename van co-creatie, vanwege de tijd-en plaatsonafhankelijkheid. Ook maakt het internet het voor groeperingen mogelijk om zich sneller en eenvoudiger te verenigen in zogenaamde communities. Co-creatie betreft in de context van deze thesis het interactief via het web ontwikkelen van een nieuw opsporingsinstrument, namelijk een herontwerp van het traditionele buurtonderzoek. Om hier aanbevelingen voor te kunnen doen is de volgende vraag relevant: 3. Welke factoren zijn van invloed op de succesvolle toepassing van co-creatie 2.0? Als co-creatie 2.0 mogelijk de bouwsteen is voor het herontwerp van een effectiever buurtonderzoek, dan is het van belang een inschatting te kunnen maken wat de factoren zijn bij de inzet ervan. Co-creatie stelt eisen aan een organisatie, eisen die vaak niet passen bij de traditionele, hiërarchische politiecultuur en zeker niet bij de strafrechtelijke kant van het politiewerk. Is co-creatie, waarbij de regie en beslissingsbevoegdheid worden gedeeld en soms uit handen worden gegeven, een optie voor de politie als het gaat om opsporing van daders? Om antwoord te kunnen geven op deze vraag, is de volgende deelvraag van belang: 4. Welke vormen van co-creatie 2.0 vinden nu plaats binnen de politie en wat zijn relevante factoren? Co-creatie 2.0 kent vele verschijningsvormen en doelen. Ook de mate van participatie verschilt en is afhankelijk van de toepassing en het beoogde resultaat. Omdat er in deze thesis specifiek gekeken wordt naar vormen van co-creatie op het gebied van opsporing belichten we een aantal co-creatie initiatieven in de korpsen en wordt bekeken welke ervaringen hier zijn opgedaan. 5. Onder welke -theoretisch te verwachten- condities kan de rol van buurtonderzoek in de aanpak van woninginbraken worden vormgegeven door middel van co-creatie 2.0? Op basis van de verkregen theoretische inzichten wordt een onderzoeksmodel gepresenteerd dat de samenhang tussen de verschillende theoretische deelvragen in beeld brengt. Dit model maakt duidelijk wat de theoretisch te verwachten condities zijn waaronder een op co-creatie gebaseerd herontwerp van buurtonderzoek kans van slagen heeft. Aan de hand van dit theoretisch kader zal de onderzoeksstrategie worden bepaald, om te kunnen bepalen in hoeverre die theoretische verwachtingen in de praktijk ook als zodanig worden herkend.
1 Inleiding
21
6. In hoeverre zijn de factoren die eerder zijn onderscheiden feitelijk aanwezig in de praktijk op grond waarvan een mogelijk herontwerp van buurtonderzoek kan plaatsvinden? De vorige deelvraag had vooral betrekking op het in kaart brengen van de condities waarvan we verwachten dat deze belangrijk zijn voor een herontwerp van het buurtonderzoek, waarbij co-creatie met burgers door middel van sociale media een belangrijk rol speelt. Bovenstaande deelvraag heeft vooral betrekking op de empirische toetsing van die condities. Daarnaast wordt verondersteld dat de noodzakelijke condities dermate ingrijpen in de organisatie, dat deze van invloed zijn op leiderschap. Dat leidt tot de laatste deelvraag: 7. Welke eisen stelt een vernieuwde aanpak van buurtonderzoek aan strategisch politieleiderschap? Het vertalen van strategische noties naar operationele uitvoerbaarheid en haalbaarheid, met meer effect in de samenleving vraagt om een andere kijk op het politiewerk. De inzet van co-creatie 2.0, leidt ook tot een andere kijk op leiderschap. Een herontwerp van het buurtonderzoek, op grond van co-creatie 2.0 is een fundamentele breuk met het verleden en dat betekent een veranderingsproces dat eisen stelt aan de wijze waarop dit veranderingsproces plaatsvindt. Bovendien zoekt deze vorm van buurtonderzoek nadrukkelijk de dialoog met burgers via multi-channeling en dat heeft ook gevolgen voor een andere positionering van de politie en dat is een strategisch vraagstuk. Het traditionele individuele leiderschapsmodel wordt vervangen door leiderschap als een collectief proces door mensen gezamenlijk, via co-creatie, over de grenzen van afzonderlijke organisaties en landen heen. Zonder een al te grondige literatuuronderzoek (het onderwerp is een thesis op zich waard) gaan we nader in op de consequenties van dit collectieve proces voor strategisch politieleiderschap.
1.3 Maatschappelijke en theoretische relevantie Woninginbraken vallen onder de categorie High Impact Crime, want de weerslag die het heeft op slachtoffers is groot. Het terugdringen van woninginbraken en de stijging van het oplossingspercentage is een van de landelijke prioriteiten van de Nationale Politie. Uit een nog vertrouwelijk rapport van het Korps Landelijke Politiediensten blijkt dat de directe schade door inbraken ruim 193 miljoen euro bedraagt op jaarbasis. Het fenomeen woninginbraken is een belangrijk landelijk politiethema geworden en staat hoog op de politieke agenda. Door breed te kijken wat er maatschappelijk gezien aan gedaan kan worden om woninginbraken terug te dringen en de pakkans van daders te vergroten is de focus in deze thesis gericht op het doorbreken van de traditionele manier van denken door de inzet van co-creatie en sociale media. De opkomst van co-creatie 2.0 heeft voor een toename van co-creatie projecten gezorgd. We kennen al verschillende initiatieven binnen de politie organisatie op het gebied van sociale media, maar co-creatie staat nog in de kinderschoenen. Het gebruik van co-creatie 2.0 is nog onvoldoende onderzocht evenals de mogelijke toepassing en effecten daarvan op de opsporing. Door in te zoomen op het instrument buurtonderzoek willen we onderzoeken hoe we co-creatie en sociale media kunnen verbinden en hoe dit bijdraagt aan de totstandkoming van een herontwerp van het buurtonderzoek, waarbij de burger coproducent is. De theoretische relevantie is gelegen in een nadere verkenning van de theoretische achtergronden die achter het begrip co-creatie en sociale media schuilgaan. Co-creatie lijkt vooral een populair wetenschappelijk
22
Co-creatie 2.0
begrip, waarbij het de vraag is hoe zich dit verhoudt tot andere populair-wetenschappelijke begrippen zoals sociale innovatie en sociale netwerken om de kloof tussen de burger en overheid te dichten. Door meer theoretische achtergrondkennis te vergaren over co-creatie en dit begrip nader uit te diepen in haar betekenis, wordt getracht een scherper beeld te construeren hoe de politie hier met de inzet van sociale media invulling aan kan geven en wat daarvan de toegevoegde waarde is. Door de theoretische inzichten vervolgens te toetsen aan empirisch verzamelde kennis over co-creatie en de toepassing van co-creatie binnen de politiepraktijk, ontstaan naar verwachting nieuwe kennisinzichten die een mogelijke bijdrage kunnen leveren aan verdere theorieontwikkeling en implementatievraagstukken.
1.4 Aard van het onderzoek en theoretische positionering Deze thesis is een ex ante evaluatie. Ex ante onderzoek heeft tot doel de mogelijke consequenties van een ontwerp (planvorming en vormgeving) op voorhand kritisch te bediscussiëren en te evalueren. In een ex ante evaluatie is er naast aandacht voor de verwachte effecten, ook veel aandacht voor onverwachte en onvoorziene effecten. Dit ex ante onderzoek is gebaseerd op een benadering die sterke verwantschap heeft met vierde generatie evaluatieonderzoek, zoals onder meer beschreven door Guba & Lincoln (1989) en Abma (1996). Kenmerkend voor vierde generatie onderzoek is, dat partijen proberen - door middel van dialoog- een gemeenschappelijk beeld te krijgen over nut en noodzaak van bepaalde maatregelen. Het kan ook zijn dat partijen de gevonden condities waaronder een mogelijke aanpak succesvol zou kunnen zijn, vooraf evalueren. Het is een interactief proces van oordeelsvorming tussen groepen wiens wensen, voorkeuren en belangen worden geraakt door de evaluatie. Dit proces kan uitmonden in consensus, maar is ook geslaagd wanneer het persoonlijk inzicht en wederzijds begrip zijn toegenomen. Het vierde-generatieevaluatie onderzoek kent daarmee een sociaal-constructivistische grondslag. In het sociaal-constructivistische perspectief is beleid de uitkomst van een proces, dat al redenerend door de betrokken actoren wordt gevormd. Zij creëren als het ware ieder hun eigen werkelijkheid. In het sociaalconstructivisme wordt gekeken hoe de betrokken actoren omgaan met meervoudige en divergerende betekenisconstructies, èn of en hoe deze verschillende betekenisgevingen elkaar al dan niet beïnvloeden. Factoren vanuit het sociaal-constructivistisch perspectief voor geslaagd beleid zijn onder andere dat beleidsprocessen worden gedragen door actoren en organisaties met uiteenlopende visies/perspectieven op de beleidsdoelen en op de gewenste organisatie van beleid.
1.5 Onderzoeksopzet Na deze inleiding worden de deelvragen opeenvolgend uitgewerkt. Om te kunnen bepalen welke factoren van belang zijn bij een herontwerp van buurtonderzoek door middel van co-creatie -waarbij sociale media worden ingezet- is het belangrijk om te verkennen welke inzichten al vergaard zijn. De beantwoording van de deelvraag over de effectiviteit van de aanpak van het buurtonderzoek krijgt gestalte door de nadere bestudering van wetenschappelijke inzichten en de protocollering van het buurtonderzoek. Vervolgens worden de theoretische inzichten op grond van literatuuronderzoek beschreven met betrekking tot de factoren die van invloed zijn op een implementatie van co-creatie 2.0. Daarna worden experimenten op dit gebied die al plaatsvinden binnen de politie organisatie nader beschouwd. Vervolgens wordt er een theoretisch kader gepresenteerd dat getoetst wordt in de stad Zoetermeer en het korps Haaglanden. Daarna
1 Inleiding
23
worden er op grond van de analyse aanbevelingen gedaan en condities geduid voor een succesvol buurtonderzoek 2.0. Daarbij wordt ook gekeken naar de rol van politieleiderschap om die aanbevelingen en condities goed te laten landen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Probleemstelling
Hoofdstuk 2 Buurtonderzoek 1.0
Hoofdstuk 3 Co-creatie en Social Media
Hoofdstuk 5 Onderzoeksmodel & Theoretisch kader
Hoofdstuk 4 Co-creatie binnen de politie
Hoofdstuk 6 Onderzoek
Hoofdstuk 7 Conclusies en aanbevelingen
Illustratie 1: Onderzoeksopzet
Ten behoeve van een systematische opbouw en inventarisatie en een eenduidig overzicht van relevante factoren worden deze per hoofdstuk genummerd van 1 tot 37 .
24
Co-creatie 2.0
Buurtonderzoek 1.0
26
Co-creatie 2.0
2 Buurtonderzoek 1.0 2.1 Inleiding Het aantal woninginbraken1 is stijgende. Dat is een zorgwekkende ontwikkeling, omdat de impact van een woninginbraak op slachtoffers groot is. Het raakt de fysieke en persoonlijke levenssfeer van mensen en kan het subjectieve gevoel van veiligheid ernstig aantasten. Het feit dat iemand in hun huis is geweest, aan hun spullen heeft gezeten en hun eigendommen heeft gestolen, maakt mensen boos en verdrietig. Zij voelen zich opeens onveilig in hun eigen woning. De grote impact van het delict in combinatie met de hoge aantallen, maakt een probleemgerichte aanpak noodzakelijk om zo de stijging om te buigen in een daling. Om antwoord te kunnen geven op onze centrale onderzoeksvraag is het van belang om eerst te analyseren hoe de traditionele manier van werken (1.0) bij de aanpak van woninginbraken middels buurtonderzoek eruit ziet en wat de effectiviteit daarvan is. In dit tweede hoofdstuk staat om die reden de eerste deelvraag uit onze probleemstelling centraal; Deelvraag 1: Welke factoren zijn van invloed op de effectiviteit van de aanpak van buurtonderzoek bij de opsporing van woninginbraken? Om tot een antwoord op deze deelvraag te komen worden de navolgende vier stappen gezet. In de eerste stap wordt aan de hand van wetenschappelijke literatuur en bronnen beschreven hoe het fenomeen woninginbraken er vandaag de dag uitziet en welke trends we daarin kunnen ontdekken met betrekking tot omvang en ontwikkeling. Daarbij wordt vooral gekeken naar karakteristieken van daders, slachtoffers en situationele factoren. In de tweede stap wordt gekeken naar de aanpak van woninginbraken in het algemeen en de relevante kenmerken. In de derde stap wordt beschreven wat de rol is van buurtonderzoek bij woninginbraak, hoe dit wordt uitgevoerd, welke eventuele soorten kunnen worden onderscheiden en welke kenmerkende factoren van belang zijn. In de vierde en laatste stap wordt ingezoomd op de factoren die van belang zijn en die de effectiviteit van de aanpak van buurtonderzoek bij woninginbraak bepalen, aan de hand van evaluatieonderzoek binnen de dagelijkse politiepraktijk. Vervolgens worden aan de hand van de verkregen inzichten aan het slot van dit hoofdstuk enkele conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan..
2.2 Omvang en ontwikkeling woninginbraken Om een beeld te geven van het fenomeen woninginbraken en de omvang en ontwikkeling daarvan wordt gebruik gemaakt van de wetenschappelijke onderzoeksgegevens van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (de Waard 2011), gebaseerd op twee bronnen. De eerste is het aantal door de politie geregistreerde woninginbraken. De andere bron is de zogenaamde slachtofferenquête. Hier wordt door geïnterviewden aangegeven of en hoe vaak men in het afgelopen jaar slachtoffer is geworden van woninginbraken. Wanneer gekeken wordt naar het totaal aantal geregistreerde woninginbraken vanaf 1980 dan blijkt het volgende (zie grafiek 1). Vanaf 1980 is er gedurende de periode tot 1995 sprake van een sterke stijging van het aantal woninginbraken. De piek ligt in het jaar 1994 met bijna 124.000 woninginbraken. Ten opzichte van 1980 met 53.000 woninginbraken is er in dat jaar sprake van een stijging van meer dan 230%.
2 Buurtonderzoek 1.0
27
Vervolgens is er sinds 1995 sprake is van een alsmaar dalende trend. Ten opzichte van 1994 is er in 2009 sprake van een forse daling met 41%. In de jaren 2008 en 2009 is er echter wel sprake van lichte stijging ten opzichte van 2007. Het niveau in 2009 ligt echter onder dat van 1982. De dalende trend bij woninginbraken is ook internationaal waarneembaar (Tavares & Thomas 2010;58). Zo is het aantal woninginbraken in het Verenigd Koninkrijk met meer dan 55% gedaald in 2008 ten opzichte van 1995. In Duitsland is in deze periode sprake van een daling met 49%, in Frankrijk met 30% en in Italië met 28%. Ook gegevens uit de slachtofferenquête tonen een zelfde soort ontwikkeling aan (zie grafiek 1). Volgens deze gegevens blijkt dat slachtofferschap van woninginbraken sinds 1995 fors afneemt. Uit de beschikbare literatuur is een groot aantal mogelijke verklaringen voor de daling te destilleren. Het empirische bewijs is tot nu toe echter mager te noemen. Onlangs hebben Vollaard, Brakel en Versteegh (2009) een trendanalyse gemaakt naar woninginbraken over de periode 1980 - 2008 en die laat het volgende beeld zien.
Grafiek 1: Woninginbraken 1980-2009
Grafiek 2: Woninginbraken per 100 particuliere huishoudens, 1980 - 2009
Bron: Ministerie van Justitie (2011) analyse gegevens CBS (2010), WODC (2011) en IVM (2010)
Uit deze analyse blijkt dat sinds 1980 de gelegenheid om in te breken bijzonder sterk is toegenomen. Zo is het aantal particuliere huishouden in de periode 1980 - 2009 met ruim 2.3 miljoen toegenomen (van 5 miljoen naar 7,3 miljoen). Rekening houdend met deze groei, dan ziet de daling van het aantal woninginbraken er nog opvallender uit. Wanneer het piekjaar 1994 vergeleken wordt met 2009, dan is er sprake van een daling met 47% gerelateerd aan het aantal particuliere huishoudens (zie grafiek 2). Een belangrijke vraag is wat de mogelijke verklaringen zijn voor de hier boven beschreven daling.
2.2.1 Mogelijke verklaringen dalende trend Waarom is het niveau van woninginbraken gedaald? Het antwoord op deze vraag bestaat uit een combinatie van vele factoren. De wetenschappelijke verklaringen die door Jaap de Waard (2011) in zijn onderzoek gebruikt worden om de groei te verklaren kunnen ook gebruikt worden om de daling te verklaren. Een aantal van die factoren heeft rechtstreeks te maken met de aanpak vanuit de politiepraktijk. Zoals meer geavanceerde toepassingen van criminaliteitsanalyse en een gerichte selectieve daderaanpak. Denk hierbij aan de minderjarige doorstromers, veelplegersaanpak en persoonsgerichte aanpak. Daarnaast zijn ook maatschappelijke factoren van belang zoals verzadiging van de consumptiemarkt voor luxe goederen
28
Co-creatie 2.0
(aftopping van de helingmarkt) en steeds goedkopere luxe consumptiegoederen (het Mediamarkteffect) waardoor de afzet op de (amateuristische) helingmarkt is ingestort (Wellsmith & Burrell 2005). Kijken we naar specifieke dadergroepen dan zien we in de literatuur (Bennett & Durie 1999) verwijzingen naar een verschuiving in (drug)verslaving, wat een verschuiving naar andere delicten betekent. Harddruggebruik vergroot namelijk de drang naar het verkrijgen van cash geld, dus berovingen van personen wat een afname van woninginbraken tot gevolg heeft. Bovendien is er landelijk gezien een belangrijke afname van het aantal heroïne- en cocaïneverslaafden en dat betekent een afname vanuit deze dadergroepen. Studies naar de ontwikkeling van het aantal heroïneverslaafden laten zien dat deze groep al lange tijd weinig jonge instroom kent. Het is een losersdrug geworden, met weinig aantrekkingskracht op jongeren (Van Laar et al, 2007:78). Kritische vraag is waar de afname van het aantal heroïne- en cocaïneverslaafden toe geleid heeft en welke veranderingen wij kunnen constateren op het gebied van de veiligheidszorg. In de politiestudie ‘The Best of Three Worlds’ (Versteegh, van der Plas, Nieuwstraten, 2010; 161-181) wordt vastgesteld dat vanaf de jaren zeventig zich over de hele wereld verschillende innovaties op het gebied van veiligheidszorg hebben ontrold. In de periode dat in Nederland onder het adagium ‘Kennen en gekend worden’ de rapportage ‘politie in verandering’ (1974) verscheen, is in de Angelsaksische landen ‘Community
Policing’ (COP) geïntroduceerd. Een goede relatie met de burger wordt in veel landen beschouwd als de allerbelangrijkste succesfactor van effectieve veiligheidszorg. In de jaren negentig is in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk Intelligence Led Policing ingevoerd met haar nadruk op adequate veiligheidsinformatie en veiligheidsanalyses. Daarbij speelt ook de aanspreekbaarheid van de politie op haar acties ofwel ‘accountability’ een rol (Walker, S. 2007). Accountability impliceert zowel wat de politie doet, als hoe zij presteert. Bij de Nationale Politie zijn in de afgelopen jaren meer intelligente sturingscomponenten op basis van prestatie-indicatoren toegevoegd aan het vernieuwingsreportoire. Zo is door meer informatiegestuurd te werken de aandacht voor woninginbraken verbeterd en meer gefocust op de ‘nieuwe’ veelpleger. Deze is vaker dan voorheen niet verslaafd aan harddrugs, is jonger dan voorheen en is ook vaak van allochtone (met name van Marokkaanse of Poolse) afkomst (Versteegh et al. 2010;175 en van Mantgem 2010). Daarbij heeft de ‘nieuwe’ veelpleger vaak minder antecedenten dan de traditionele heroïneverslaafde ‘draaideurcrimineel’. In een werkdefinitie van deze politiestudie wordt de ‘nieuwe’ veelpleger gekarakteriseerd als een relatief jonge crimineel die zich niet vanwege zijn verslavingsproblematiek, maar vanwege andere motieven zoals geldelijk gewin, prestige, kick etcetera meestal in wisselend groepsverband systematisch schuldig maakt aan (middelzware) vormen van criminaliteit. De gerichte aandacht vanuit de politie voor deze nieuwe doelgroep heeft ertoe bijdragen dat de pakkans is vergroot, waar bovendien een preventieve werking vanuit gaat in het tegengaan van misdrijven. Deze aanpak verklaart mede een verdere daling van het aantal woninginbraken. Daarnaast valt een daling te verklaren door de effecten van de criminaliteitspreventieve aanpak die langzamerhand doorwerken, waarbij de reikwijdte van maatregelen toeneemt, zoals het Bouwbesluit en Keurmerk Veilig Wonen (Vollaard, Brakel & Versteegh 2009). Bovendien neemt door de toegenomen samenwerking van overheid en bedrijfsleven en de uitvoering van een aantal gerichte programma’s op gebied van preventie en repressie de effectiviteit van de aanpak van woninginbraken toe. Ook is er een toename van de preventiebereidheid en het preventiebewustzijn van burgers als slachtoffer. Hierdoor wordt de effectiviteit van preventieve maatregelen vergroot. Kijken we naar hoe slachtoffers omgaan met preventie, dan zien we op basis van slachtofferenquêtegegevens (Huys 2010; 64-68), dat de Nederlandse bevolking sinds 1993 steeds meer bewust is van het risico op slachtofferschap van woninginbraken. Dat heeft zich vertaald in een toegenomen preventiebereidheid zoals uit grafiek 3 blijkt.
2 Buurtonderzoek 1.0
29
Grafiek 3: Trends in preventiebereidheid onder de Nederlandse bevolking, 1993- 2009
Ń Ń Ń Ń Ń Ń Ń Ń Ń Ń Ń
Ń Ń
!
Ń
Ń Ń Ń
Ń Ń
Ń
Ń
Ń Ń
Ń
Bron:Ń Ministerie van Ń Ń Justitie (2011) analyse preventiegegevens
Ń Ń
Nu er enig inzicht is verkregen in de factoren die een dalende trend van woninginbraken kunnen verklaren wordt er nader ingegaan op een aantal factoren, die van invloed zijn op een effectieve aanpak van woninginbraken.
2.3 Aanpak woninginbraken Ondanks een forse daling sinds 1995 van het totaal geregistreerde niveau van woninginbraken met ruim 41% is het oplossingspercentage van woninginbraken niet spectaculair gestegen. In 2005 was er een oplossingspercentage van 12%. In 2010 en afgelopen jaar is dit rond de 7% blijven schommelen (Min. Veiligheid en Justitie, SBO/DGRR; 2011). Om de operationele slagkracht te vergroten is het bij de vorming van de Nationale Politie belangrijk aandacht te besteden aan woninginbraken. Het significant vergroten van het oplossingspercentage zegt namelijk iets over de kwaliteit van het politiewerk in relatie tot het handelend en presterend vermogen. De landelijke doelstelling van de Minister die op het gebied van de verdachtenratio bij woninginbraken (High Impact Crime) is vastgesteld, bedraagt 25%. Dit wordt een nieuwe doelstelling om de pakkans van daders te vergroten in verhouding tot het aantal inbraken dat plaatsvindt. Juist bij het delict woninginbraken is niet alleen de materiële, maar ook de immateriële schade groot, namelijk het persoonlijk leed en de emotionele gevoelens van pijn, verdriet en onveiligheid. Om die reden is het noodzakelijk om de preventie en opsporing van woninginbraken blijvend hoge prioriteit te geven. Om goed inzicht te kunnen hebben in welke factoren van invloed zijn op een effectieve aanpak om het oplossingspercentage te vergroten, worden hieronder een aantal daarvan onder de loep genomen. Op basis van een indeling naar dader, situatie en slachtoffer, kunnen de navolgende onderzoekbevindingen met betrekking tot het oplossingspercentage bij woninginbraken worden vermeld (Cromwell et al. 1991).
30
Co-creatie 2.0
2.3.1 Dader factoren Over het algemeen genomen schat de dader de pakkans en daarmee de strafkans zeer laag in. Dadergroepen laten zich grosso modo in twee groepen indelen: gelegenheid inbrekers en chronische inbrekers. De kans gestraft te worden speelt in de overwegingen van de inbreker nauwelijks een rol. Een afschrikwekkende werking gaat hier dus niet echt vanuit. Daar staat tegenover dat -als de pakkans toeneemt door de intensiteit van een buurtonderzoek- dit een positief effect heeft. Hierdoor kan een eventueel verschuivings- of verplaatsingseffect optreden. Omdat de inbreker weet dat de politie actief is, kan dit het gedrag van de inbreker beïnvloeden door een ander gebied op te zoeken. Een andere factor die van belang is, is hoe een inbreker ooit begonnen is. De inbraakcarrière start vaak al op zeer jeugdige leeftijd. Volgens onderzoek begint de helft van de inbrekers vóór het 14e levensjaar (Dinitz & Huff, 1988; Vaughn, et al, 2008; Plicht 2010). De meeste daders zijn opportunistische inbrekers die vooral profiteren van de gelegenheid tot het succesvol en eenvoudig plegen van het delict. Kenmerkend is een gebrek aan planning, weinig expertise en een niet calculerende, impulsieve aanpak (Rehm & Servay 1989; Schwaner, 2000; Schneider 2005). Er wordt vaak met andere inbrekers gewerkt (Hochstetler, 2001). In tegenstelling tot wat veelal wordt aangenomen, bestaat er een aanzienlijke groep actieve inbrekers die nog nooit voor het delict inbraak zijn gearresteerd. Volgens Amerikaans onderzoek (Wright, et al. 1991) plegen deze nooit gepakte inbrekers bijna twee maal zo veel delicten als de inbrekers die wel ooit gearresteerd zijn. Dit betekent dat een inbreker die nog nooit gepakt is, zich kennelijk ongeremd voelt en met een hogere frequentie door blijft gaan tot deze wellicht tegen de lamp loopt. In het onderzoek van Bernasco (2008) wordt geconcludeerd dat ook de omgeving waar een inbreker vroeger woonde van belang is. Kooistra (2009) stelt daar een scherpere conclusie tegenover en zegt dat daders eerder doelwitten kiezen in de huidige of voormalige omgeving, dan in gebieden waar ze nooit geleefd hebben. Als het gaat om daderfactoren zijn er mede op basis van het onderzoek door Oude Alink (2010) naar woninginbraak en daderkenmerken een aantal te noemen: • Leeftijd • Nationaliteit • Geslacht • Pakkans • Ervaring • Gelegenheid • Bekendheid omgeving • Afstand tot pleegplaats Opvallende resultaten uit laatstgenoemd onderzoek zijn de bevindingen over het inbreken in een voormalig of huidig woonadres. Nederlandse bekende verdachten reisden gemiddeld verder tot hun doelwit dan de bekende verdachten met een niet-Nederlandse nationaliteit. De woonomgeving van de inbreker, de mentale kaart, zal bij bekende verdachten een rol spelen bij het kiezen van pleeglocaties. De wijze waarop en de sterkte van deze invloed is uit de geraadpleegde literatuur moeilijk te omschrijven. Wel is hieruit naar voren gekomen dat naar daderschap bezien gelegenheidsinbrekers in de meerderheid zijn. Naar daden bezien blijken de chronische inbrekers verantwoordelijk te zijn voor een aanzienlijk deel van het totaal. Zo blijkt uit onderzoek dat 10% van de gepakte daders verantwoordelijk is voor bijna 60% van het totaal aantal woninginbraken (Dinitz & Huff, 1988). Chronische inbrekers hebben een ‘voorspelbaar’ keuzepatroon bij de selectie van woningen (Nee & Meenaghan 2006). Bovendien worden veel inbraken gepleegd in de nabijheid van huisadres van de inbreker, vaak binnen een straal van 800 meter (Bernasco 2010; Townsley & Sidebottom 2010). Naast dadergerichte zijn er ook situationele factoren die van invloed zijn op de vatbaarheid van woninginbraken.
2 Buurtonderzoek 1.0
31
2.3.2 Situationele gerelateerde factoren en slachtoffervatbaarheid Vaak is de woning buitengewoon eenvoudig binnen te dringen. In een aanzienlijk aantal gevallen geschiedt dit in niet afgesloten panden. Woonblokken, waar bij uitstek vaak wordt ingebroken, worden gekenmerkt door een hoge woondichtheid, de aanwezigheid van cafés en bars, een- en tweepersoonshuishoudens, leegstand en de nabijheid van andere inbraakgevoelige panden. Naast deze situationele factoren spelen ook slachtoffer gerelateerde factoren een rol. De afwezigheid van de bewoner is de belangrijkste factor voor slachtoffervatbaarheid (Bennett, 1995; Bennett & Durie 1999; Tseloni, et al, 2004). Na een eerste geslaagde inbraak is er een verhoogde kans op herhaald slachtofferschap, vooral in het eerste half jaar na de inbraak. Volgens onderzoek (Chenery, Holt & Pease, 1997; Robinson 1998; Morgan 2002; Weisel et al. 2002; Bowers & Johnson, 2005; Short et al. 2009) is de kans op hernieuwd slachtofferschap meer dan vier maal zo hoog als de kans op het eerste slachtofferschap. Nieuwkomers in een wijk lopen daarnaast een sterk verhoogde kans op slachtofferschap. Dit geldt vooral voor jonge, zelfstandig wonende nieuwkomers en studenten die veel uithuizig zijn. Bovendien zijn slachtoffer en dader vaak bekenden van elkaar (Catalano, 2010). Bewoners die geen relaties onderhouden met buren en bewoners in de directe omgeving lopen tevens een verhoogde kans op inbraak (Ekblom 1996; Anderson et al. 1995). Uit deze grote variëteit van factoren blijkt al dat het belangrijk voor het verkrijgen van een behoorlijk inzicht in de situatie en de selectie van effectieve maatregelen is, om te weten hoe de kans op een woninginbraak kan worden verkleind en tegelijkertijd de pakkans van daders kan worden vergroot. Daarbij is het van belang goed inzicht te hebben op de lokale situatie, want die kan sterk verschillen. Zo kan er bijvoorbeeld sprake zijn van een inbraak ten gevolge van een hoge concentratie van bij elkaar wonende, alleenstaande, werkende jongeren die nauwelijks preventieve maatregelen hebben getroffen en waarbij de daders gelegenheidsinbrekers zijn die tot de nabije kring van bekenden horen. De vraag hierbij is, in hoeverre een burger als potentieel slachtoffer zich voldoende bewust is van zijn of haar woon- en leefomgeving om de juiste preventieve maatregelen te kunnen nemen.
2.3.3 Kenmerken aanpak woninginbraken De (preventieve) aanpak van woninginbraken staat sinds begin jaren ‘80 van de vorige eeuw volop in de belangstelling binnen de Nationale Politie. Dit is niet verwonderlijk. Juist bij dit delict blijkt dat niet alleen de materiële schade voor het slachtoffer groot is, maar ook de immateriële. Zo blijkt uit gegevens van het Centrum Criminaliteitspreventie en Veiligheid dat 19% van de slachtoffers geestelijke of emotionele schade heeft ondervonden na een woninginbraak (Lamet & Wittebrood 2009). Om die reden wordt door de politie steeds meer aandacht geschonken aan de gevoelsbeleving van slachtoffers bij de aanpak van woninginbraken. De serieuze aandacht voor de rol van het slachtoffer bij het opnemen van aangiften en het doen van buurtonderzoek is een wezenlijke. Het beginpunt van de politie is meestal een melding van het publiek via de meldkamer (112) van een geconstateerde woninginbraak. De manier waarop de politie op dergelijke meldingen reageert en activiteiten onderneemt is bepalend voor hoe ze in contact komt met slachtoffers en wat ze direct te weten komt over de zaak. Door de incidentgerichte benadering en opvolging kan worden afgeleid dat de politie en daarmee ook de recherche, in hoge mate een reactieve organisatie is. Binnen de politie wordt met het oog op evaluatie in de praktijk het nodige interne onderzoek gedaan naar bepaalde opsporingsmethoden & technieken, maar ontbreekt het aan een systematisch wetenschappelijk empirisch onderzoek als het gaat om woninginbraken en buurtonderzoek. Het literaire werk
32
Co-creatie 2.0
‘Rechercheportret’, over dilemma’s in de opsporing van De Poot et al (2004; 138) ontrafelt de manier waarop de recherche de informatie waarmee zij in zaken wordt geconfronteerd zodanig probeert te combineren dat de dader gevonden kan worden. Dit boek is gebaseerd op intensief onderzoek bij zes verschillende politieregio’s. Ondanks dat een systematische wetenschappelijke basis ontbreekt, vormt deze studie samen met interne politie evaluaties het onderzoekskader. Vanuit dit kader wordt gekeken naar de beoordeling van een zaak als het gaat om de ernst en de traditionele aanpak van woninginbraken. Daarmee kennen de uitkomsten weliswaar een beperkte wetenschappelijke waarde, maar zijn de gevonden indicaties wel betekenisvol voor de beroepspraktijk. Ernst van de zaak Afhankelijk van de ernst van een woninginbraakzaak wordt er wel of niet verdere opvolging gegeven na een melding om nader forensisch sporenonderzoek of buurtonderzoek te doen (De Poot et al, 2004:36). Bij pogingen tot inbraak is het in de praktijk vaak lastig om op grond van het verhaal van een slachtoffer of getuige te bepalen of er daadwerkelijk sprake is geweest van een misdrijf. Bij dit soort zaken is de probleemsituatie vaak niet ernstig genoeg in verhouding tot de investering die moet worden gedaan om de zaak eenduidig te kunnen interpreteren of op te lossen. Meestal worden deze zaken slechts geregistreerd. Daarmee houden de concrete acties op. Als echter na verloop van tijd blijkt dat de gebeurtenis niet op zichzelf stond, bijvoorbeeld omdat er meer soortgelijke pogingen of geslaagde woninginbraken met een zelfde modus operandi worden gepleegd en de dader dus vermoedelijk meerdere slachtoffers maakt, kan alsnog gerichte actie worden ondernomen waarbij alle informatie uit de verschillende zaken worden gebruikt. Overigens zijn in de praktijk de criteria aan de hand waarvan woninginbraakzaken moeten worden beoordeeld, niet altijd helder en ontbreekt er landelijk een eenduidig kader·. Woninginbrakenteams Bij veel korpsen kan er aanleiding zijn indien er sprake is van een lange reeks van woninginbraken in bepaalde hotspot wijken om probleemgericht te werk te gaan (De Poot et al, 2004). Dit kan zich in veel gevallen vertalen naar woninginbrakenteams die door veel korpsen zijn opgericht. Voorheen werd relatief weinig capaciteit besteed aan het oplossen van woninginbraken. Door de toegenomen politiek-bestuurlijke aandacht en prestatiedruk op dit onderwerp wordt door veel korpsen extra inspanning geleverd bij het oplossen van woninginbraken. Door een informatiegestuurde aanpak wordt er vanuit het informatieproces binnen de politie strakker gestuurd op woninginbraken. Door systematisch verschillende incidenten met elkaar in verband te brengen, kan men gemakkelijker tot oplossingen komen. Dit levert belangrijke input voor woninginbrakenteams. Daarnaast wordt door woninginbrakenteams zowel kwalitatief als kwantitatief extra inspanning geleverd door de politie bij het doen van buurtonderzoek. Aanpak jeugdgroepen In een aantal korpsen, zoals Haaglanden is de opsporing van daders (een aanpak gericht op hot groups en
hot shots) vaak een bovenlokale aangelegenheid die de lokale aanpak van de woninginbraken op een hot spot moet versterken. Het zijn vooral de zogenaamde hot groups die zorgen voor relatief veel criminaliteit en overlast (Versteegh, DSP groep; van Dijk, van den Handel, 2011:183). Voor wat betreft de deelname aan groepscriminaliteit geldt een algemene criminologische wetmatigheid: hoe jonger de verdachte des te groter de kans dat delicten samen met anderen worden gepleegd. Op basis van politiegegevens en onderzoek vanuit de politiepraktijk wordt het aandeel van de jeugdcriminaliteit, waarbij sprake is van meer dan één dader geschat op zo’n 40% tot zelfs ruim 90% (Hakkert et al. 1998, Weerman 2001 en JungerTas et al. 2008). Door in te zetten op de aanpak van leden van een criminele jeugdgroep in Schilderswijk-
2 Buurtonderzoek 1.0
33
West (Delftselaan) is recentelijk in Haaglanden het aantal woninginbraken in die wijk met ruim 40% verminderd in 2011 ten opzichte van 2010 (Versteegh 2011). Hoewel dit soort cijfers zoals eerder opgemerkt geen wetenschappelijke empirische basis kennen, blijkt er in de praktijk verwijzend naar deze politiegegevens aantoonbaar effect merkbaar. Om de slagkracht van de politie te vergroten bij de aanpak van jeugdgroepen wordt er steeds meer tussen verschillende disciplines samengewerkt. Zo gaan opsporing en handhaving steeds meer hand in hand bij de aanpak van daders en dadergroepen die lokaal verantwoordelijk worden gehouden voor woninginbraken in hun eigen buurt. In een groepsgericht en zogenaamd ‘interventieteam’ werken recherche, wijkagenten en surveillanten zeer nauw samen met elkaar. De groepsaanpak richt zich dan op de gehele groep jongeren. Dat is effectiever dan een aanpak die alleen gericht is op de kernleden of harde kern. Terwijl de harde kern wordt afgestraft, worden de meelopers in de richting van school, werk en zinvolle vrije tijdsbesteding geduwd (Schaafsma 2010). Buurtinterventieteams Om de alertheid van burgers te verhogen en de pakkans van daders te vergroten bij de bestrijding van woninginbraken zijn in veel korpsen initiatieven genomen om te komen tot buurtinterventieteams. Om de leefbaarheid en veiligheid te vergroten en de onrust van bewoners weg te nemen in buurten waar veel wordt ingebroken, kan een buurtinterventieteam uitkomst bieden (De Jong & De Swart, 2005). Hierbij verenigen buurtbewoners, gemeente en politie zich in een gestructureerde samenwerking (netwerk) waarbinnen uitwisseling van informatie plaatsvindt. De bewoners zijn alert binnen hun (woon)omgeving. Signaleren zij verdachte personen of ongewenste situaties dan maken zij hiervan melding bij de plaatselijke politie. Deze onderzoekt de zaak en laat de aangesloten buurtbewoners weten wat het resultaat van het onderzoek is geweest. Zowel positief als negatief. In steeds meer gevallen wordt hiervoor door de politie gebruik gemaakt van internet mogelijkheden, zoals Burgernet en mobiele communicatietechnologie, zoals SMS-alert. Als er in de buurt is ingebroken of er is een verdachte situatie dan ontvangen Burgernetdeelnemers een ingesproken bericht op hun telefoon of een tekstbericht per sms met het verzoek uit te kijken naar een duidelijk omschreven persoon of voertuig. De actie dient ter ondersteuning van de noodhulp en loopt parallel met een reguliere noodhulpactiviteit. Ook maken verscheidene korpsen gebruik van Mail-alert (Opsporing belicht, 2011:347) een vorm van direct mailing om burgers per e-mail bij opsporingsonderzoeken te betrekken. Het doel is om informatie te krijgen wat van belang kan zijn in een specifiek opsporingsonderzoek. De praktijk wijst namelijk uit dat mensen hun mail niet altijd direct (kunnen) lezen en de reactietijd dus vaak langer is dan bij een sms. Daarom wordt mail-alert vaak gebruikt als aanvulling op het fysieke buurtonderzoek, met als voordeel dat men niet hoeft te wachten totdat de burger thuis is. In woonwijken, buurten of gemeenten waar een buurtinterventieteam wordt opgestart groeit de solidariteit en het saamhorigheidsgevoel waardoor de sociale cohesie wordt versterkt. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de rol van het buurtonderzoek en de aanpak daarbij als het gaat om de communicatie en het in verbinding staan met burgers.
34
Co-creatie 2.0
2.4 De functie van het buurtonderzoek Het doen van buurtonderzoek is een vast onderdeel van het proces ‘diefstal uit woning’ (Mulders & Hoogland 2010). De idee daarachter is tweeledig. Op de eerste plaats hoopt de politie van buren opsporingsindicaties en/of andere informatie te verkrijgen die kan helpen om het delict op te lossen. Het doel is dan verhoging van het oplossingspercentage. Op de tweede plaats gaat het om het alert maken en waarschuwen van naburige bewoners. Criminaliteitsanalyses hebben aangetoond dat een woning waar eerder een inbraak (of poging daartoe) heeft plaatsgevonden, maar ook woningen in de buurt een verhoogd risico lopen op een volgende inbraak. Dit wordt aangeduid met termen en begrippen als ‘herhaald slachtofferschap’ en ‘besmettelijkheid van woninginbraken’ (Kleemans 2001, Lopez 2007, Peeters et al. 2011). Door buurtbewoners te informeren, alert te maken en preventietips te geven, wordt beoogd een deel van deze vervolgdelicten te voorkomen. Doelen zijn dan preventie en vergroting van de heterdaadkracht.
2.4.1 De traditionele aanpak Zoals in het boek ‘Rechercheportret’, over dilemma’s in de opsporing door van De Poot et al (2004: 138) wordt beschreven, wordt bij (ernstige) misdrijven doorgaans een buurtonderzoek verricht rond de plaats van het delict. Traditioneel gezien worden bij misdrijven die in of bij woningen zijn gepleegd - en dat zijn de meeste - de bewoners van omliggende straten bezocht met de vraag of ze wat gezien hebben. Dat is in de eerste plaats van belang om te achterhalen of er mogelijk getuigen zijn: van het misdrijf, van verdachte personen, auto’s of andere verdachte situaties. Daarnaast is het buurtonderzoek zinvol om zich al vrij snel een beeld te kunnen vormen van het slachtoffer. Dat is vooral nodig als het slachtoffer niet meer leeft of als het slachtoffer niet in staat is een verklaring af te leggen. Passantenonderzoek In ‘Rechercheportret’ (de Poot et al. 2004:138 ev) wordt een passantenonderzoek beschreven als een bijzondere vorm van buurtonderzoek. Dit bestaat eruit dat men op een voor het onderzoek relevante plek voorbijgangers ondervraagt of hen iets bijzonders is opgevallen op het vermoedelijke tijdstip van het misdrijf. Een dergelijk passanten onderzoek wordt meestal gedaan op datzelfde tijdstip een dag of een week later. Op die manier probeert de recherche getuigen te vinden die bijvoorbeeld op weg naar hun werk gewoonlijk langs die plek komen. Of een passantenonderzoek al dan niet uitgevoerd wordt, is afhankelijk van de wijze en de omvang waarmee een buurtonderzoek wordt uitgevoerd. Het proces van een buurt- en passanten onderzoek geeft in grote lijnen de stappen aan die moeten worden gezet bij het voorbereiden, uitvoeren en afronden daarvan en ziet er als volgt uit:
2 Buurtonderzoek 1.0
35
Fase
Stappen
Voorbereiding
Beantwoorden 5 kernvragen: - Is er voldoende startinfo? - Wat is de personele inzet? - Waar wordt het buurt/passantenonderzoek gehouden? - Wanneer wordt het buurt/passantenonderzoek gehouden? - Wat is de materiële inzet? Maken werkplan uitvoering Maken werkplan afronding Maken draaiboek (bij grootschalig buurt/passantenonderzoek) Houden briefing (bij grootschalig buurt/passantenonderzoek)
Uitvoering
• Conform het werkplan uitvoering • Bij onvoorziene situaties: - Evalueren gegevens - Werkplan bijstellen - Vervolgen conform bijgesteld werkplan
Afronding
Conform het werkplan afronding Bij onvoorziene situaties: - Evalueren gegevens - Werkplan bijstellen - Vervolgen conform bijgesteld werkplan Tabel 1: Procesbeschrijving buurt- en passantenonderzoek Bron: Politieacademie (2011)
2.4.2 Uitvoering van het buurtonderzoek Een buurtonderzoek heeft meestal slechts zin als dat tijdig en grondig gebeurt. In een buurtonderzoek is de recherche echter op zoek naar het soort informatie dat getuigen snel vergeten, zoals een vreemde auto die ten tijde van het misdrijf in de straat stond of een buurtbewoner die van zijn routine afweek (Wolters, 2002). Dus, hoe eerder getuigen in de buurt ondervraagd worden, hoe beter het is. Dat heeft nog een ander voordeel: hoe eerder de recherche met behulp van die getuigen een - grove - reconstructie kan maken van wat zich heeft afgespeeld, hoe eerder het onderzoek zich kan richten op de - voor dat moment - meest belangrijke zoeklijnen (Rechercheportret; opsporingsmethoden, h2). Het tijdstip van de inbraak is bepalend voor het tijdstip van uitvoeren van het buurtonderzoek. Het buurtonderzoek vindt bij voorkeur meteen - bij het opnemen van de aangifte - plaats door de eenheid ter plaatse. Wanneer dit niet mogelijk is - door onvoldoende capaciteit of onwenselijk tijdstip - vindt overdracht plaats. Het buurtonderzoek gebeurt dan de volgende dag door de surveillancedienst op het exacte tijdstip van de woninginbraken of tussen 17.00 en 21.00 uur om de meeste trefkans te hebben. Tactische aansturing Als de tactische aansturing door leidinggevenden of operationele coördinatie door medewerkers van de recherche van een buurtonderzoek tekort schiet, kan niet alleen belangrijke informatie gemist worden, maar kan het buurtonderzoek ook misinformatie opleveren, dat soms voor veel extra onnodig werk zorgt (Tankeren & Prins 2011; politie Haaglanden) Het buurtonderzoek moet eveneens zorgvuldig gedaan worden, omdat op voorhand in veel gevallen niet duidelijk is welke informatie van belang zal blijken in het verdere onderzoek. Het buurtonderzoek levert niet vaak direct concrete aanwijzingen over daders en het gepleegde misdrijf op.
36
Co-creatie 2.0
De nuttige getuigen verklaren bijvoorbeeld over personen of auto’s die zij zagen. Dit kan mogelijk pas veel later waardevol blijken te zijn. Om die reden wordt bij een buurtonderzoek geen fijne zeef gehanteerd bij het schiften van de informatie die wel of niet belangrijk lijkt, maar wordt juist zoveel mogelijk genoteerd. De grondigheid waarmee het buurtonderzoek wordt verricht, verschilt van onderzoek tot onderzoek. Soms krijgt het maar weinig aandacht. Een rechercheur kan zich al tevreden stellen als een persoon in een woning gehoord is. Andere huisgenoten dienen dan zelf de politie te bellen als zij ook nog wat willen verklaren. Indien mensen niet thuis zijn, wordt een woning al snel overgeslagen; slechts bij uitzondering gaat men nog een keer langs of pakt men de telefoon. Als het onderzoek vordert en zich op andere onderwerpen richt, dreigt vaak het gevaar dat het buurtonderzoek wat in het slop raakt. Adressen waar de politie geen gehoor krijgt, komen dan vaak helemaal niet meer aan bod. Uit informatie verkregen via een praktijkcasus (De Poot et al 2004;138ev) werd volgens de analist zo’n 30% van de buurtgenoten niet gehoord. Dat werd bevestigd door de mutaties in het journaal: in dat onderzoek waren er weinig processen-verbaal van het buurtonderzoek, maar wel veel korte mutaties met teksten als ‘die en die gehoord, niet ter zake doende’. Waan van de dag De hectiek van het dagelijkse politiewerk dragen ertoe bij dat grondigheid het nog wel eens dreigt af te leggen tegen tijdigheid. Uit diverse intern georiënteerde onderzoeken in de politiepraktijk (Tankeren & Prins 2011; De Poot et al 2004;145ev; Versteegh, P. et al. 2010) is gebleken dat het doen van buurtonderzoek kwalitatieve en kwantitatieve beperkingen kent. Zo zijn in kwalitatieve zin verantwoordelijkheden en werkwijzen bij een buurtonderzoek in veel gevallen niet vastgelegd. Mede daardoor vindt er onvoldoende sturing plaats en is er sprake van diversiteit in de uitvoering. In kwantitatieve zin kan een uitgebreid buurtonderzoek enorm veel werk opleveren. Door de ‘waan van de dag’ zijn capaciteits-problemen vaak reden om buurtonderzoeken niet of beperkt uit te voeren. Daarnaast bestaat er bij collega’s ontevredenheid over de ZIP-map2 vanwege onjuiste, overbodige en ontbrekende formulieren. Dit samen vormt aanleiding om de huidige aanpak van het buurtonderzoek kritisch onder de loep te nemen in relatie tot de effectiviteit daarvan. Wij doen dat aan de hand van praktijkcasussen.
2.5 Effectiviteit buurtonderzoek bij woninginbraken In deze paragraaf wordt ingegaan op de effectiviteit van buurtonderzoek bij woninginbraken. Om deze vraag te beantwoorden maken we zoveel mogelijk gebruik van resultaten uit evaluatieonderzoek. Er is tijdens dit onderzoek niet gebleken dat er een systematisch beleidsevaluatieonderzoek naar de aanpak van woninginbraken bestaat. Wel staat vanuit de landelijke programmasturing door de Raad van Korpschefs op dit onderwerp de evaluatie van pilotonderzoeken in de belangstelling. Om die reden hebben wij ons voornamelijk gericht op uitkomsten van een evaluatieonderzoek in Leidschendam-Voorburg (Tankeren & Prins 2011) en praktijkervaringen in de korpsen Haaglanden en Brabant Zuid-Oost. Op basis van de praktijkervaring in deze twee verschillende en ver van elkaar afgelegen verzorgingsgebieden (stedelijk vs. landelijk gebied), constateren wij dat de uitvoering van een buurtonderzoek als het gaat om het verkrijgen van relevante opsporingsinformatie, beperkte waarde heeft. Terwijl dit een van de belangrijkste hoofddoelstellingen van het hedendaagse buurtonderzoek is. In veel meer gevallen zijn er in de praktijk van een buurtonderzoek getuigenverklaringen over personen die helemaal niets opleveren. In die zin heeft het buurtonderzoek aldus een zeer beperkte waarde. Gelet op de inspanning in mens en middelen die daar vaak tegenover moet worden gesteld voor uitvoering, is dit niet effectief te noemen. Gelet op de
2 Buurtonderzoek 1.0
37
eensluidende aard van deze bevindingen in beide korpsen, gaan wij er vanuit dat dit ook geldt voor de andere regiokorpsen. Ondanks dat het buurtonderzoek in de praktijk objectief gezien ten aanzien van opsporingsindicaties niet veel oplevert vinden veel politiemensen dat het buurtonderzoek wel belangrijk is. Los van het verkrijgen van opsporingsindicaties wordt daarbij veelal verwezen naar het feit dat burgers niet snel uit zichzelf iets melden en de politie vaak informatie moet halen. Daarnaast laat de politie met een buurtonderzoek ook zien dat zij een woninginbraak serieus neemt. De preventieve kant van een buurtonderzoek of de stelling dat de burger ook moet meehelpen, blijft bij politiemensen zo blijkt in de praktijk vaak onbelicht.
2.5.1 Factoren voor een effectieve aanpak van buurtonderzoek Om tot een effectieve aanpak van woninginbraken te komen, dient allereerst gekeken te worden naar factoren die bepalend zijn voor een effectieve aanpak van een buurtonderzoek. Beiden zijn immers onlosmakelijk met elkaar verbonden, waarbij een effectieve aanpak van woninginbraken sterk afhankelijk is van wat een buurtonderzoek oplevert. Het slachtoffer en buren
1
Het slachtoffer en buren vormen een eerste aangrijpingspunt voor gerichte inspanningen om middels buurtonderzoek woninginbraken terug te dringen. Een belangrijke nevendoelstelling van een buurtonderzoek is aangever en buren bewustmaken van de verhoogde kans op volgende woninginbraken in de buurt (besmettingsgevaar en herhaald slachtofferschap). Door hen te bevragen en alert te maken om de waakzaamheid in de buurt te vergroten middels buurtonderzoek kan het herhaald slachtofferschap worden voorkomen, mits het bereik groot genoeg is in de buurt en dit niet beperkt blijft tot naaste buren. Indien bekend is wanneer in een bepaalde tijdspanne en waar binnen een geografisch gebied ergens verhoogd risico bestaat voor een woninginbraak, kan de politie daar, onmiddellijk nadat een inbraak bekend is geworden, op drie manieren op inspelen (Peeters, Elffers et al. 2011). Dat uit zich in waarschuwen op de volgende wijze: Waarschuwen
2
• Waarschuwen van de bevolking door huis aan huis bezoek of flyeren met waarschuwing: ‘u loopt een verhoogd risico, let goed op’, eventueel gecombineerd met preventieadviezen ‘sluit ramen en deuren’ • Beroep op de waakzaamheid van de bevolking (‘als u iets verdachts ziet, bel ons meteen op nummer...)’ • Verhoogde politiesurveillance in het betreffende gebied (hotspot-policing) Wanneer men de bevolking wil inlichten over verhoogd risico (1) en preventietips (2) wil geven, kan volgens de onderzoekers Peeters et al. dit goed gecombineerd worden met buurtonderzoek. In combinatie met verhoogde politiesurveillance (3) kan het effect van een buurtonderzoek worden versterkt. Buurtvrijwilligers of buurtinterventieteam
3
Wil besmetting worden tegengegaan, dan kan de effectiviteit naar de inzichten van Peeters et al. (2011) en Van Dijk et al. (2011), worden vergroot om breder buurtonderzoek te doen. Door onder meer veel meer te flyeren dan alleen de paar woningen die nu bezocht worden in het kader van buurtonderzoek. Gezien de beperkte capaciteit is het in de praktijk vaak ondoenlijk voor de surveillance of voor de wijkagent om een heel woonblok of een hele flat te flyeren. In sommige gevallen wordt de oplossing gezocht bij de inzet van buurtvrijwilligers of een buurtinterventieteam. Hun zichtbare aanwezigheid in de wijk en contacten met
38
Co-creatie 2.0
burgers vergroten het verkrijgen van informatie en de waakzaamheid, waardoor de effectiviteit van een buurtonderzoek wordt vergroot. 4
Aansturing (leiderschap)
Een ander aangrijpingspunt vormen afspraken over de wijze van uitvoeren van een buurtonderzoek. De doelgerichtheid van een buurtonderzoek ontbreekt vaak in de operationele politiepraktijk (doelstelling, tijdstip, door wie, waar, wel/geen herbezoek). Ook over de mankracht die nodig is om een buurtonderzoek in zijn volle omvang goed te kunnen doen, zijn vaak geen harde afspraken gemaakt. Door het ontbreken van afspraken en gebrek aan motivatie wordt er niet of nauwelijks gestuurd op het doen van buurtonderzoek waardoor de uitkomsten vaak onvoldoende of zeer beperkt van waarde zijn (Tankeren & Prins 2010). Ook worden wijkagenten in veel gevallen te weinig in het proces betrokken, ondanks de wetenschap dat deze een grote bron van informatie kunnen zijn. De mate waarin vooraf afspraken zijn gemaakt door leidinggevenden over de doelstelling en wijze van uitvoeren van een buurtonderzoek is een kritische factor voor de effectiviteit daarvan als het gaat om de uitkomsten. De doelgerichtheid dient zowel betrekking te hebben op het verkrijgen van opsporingsindicaties als preventie. Informatieverwerking
5
Een andere kritische factor betreft de informatieverwerking bij een buurtonderzoek (Mulder & Hoogland 2010). Na afloop van een buurtonderzoek is de registratie van meldingen en de uitkomst van eventuele herbezoeken in de politie informatiesystemen essentieel voor de effectiviteit daarvan. Informatie uit de aangifte die nuttig is bij buurtonderzoek wordt regelmatig slecht overgedragen (vluchtroute, signalement daders, tijdstip inbraak, zijde binnenkomst, enzovoort). Daarnaast wordt informatie van en voortkomend uit het buurtonderzoek vaak niet goed verwerkt en gedeeld. Vanuit de infodesk worden resultaten van buurtonderzoek weinig teruggekoppeld, wat afbreuk doet aan het inzien van het nut van buurtonderzoek. De mate waarin informatie wordt gedeeld door de verschillende disciplines (noodhulp, handhaving, opsporing, wijkzorg, informatie) is van invloed op de effectiviteit van een buurtonderzoek. Wil er sprake kunnen zijn van een succesvolle opsporing of het tegengaan van woningbraken is een gedetailleerde en zorgvuldige snelle digitale informatie-uitwisseling tussen alle belanghebbenden actoren essentieel. De
infodesk vervult daarin een cruciale rol. 6
Positionering wijkagent
De mate waarin wijkagenten in een buurtonderzoek of het proces daaromheen worden betrokken is eveneens als kritische factor bepalend voor de effectiviteit van een buurtonderzoek (Tankeren & Prins 2010). Dit, vanwege hun vele contacten met burgers en informatiepositie in de wijk. De relevante informatie die wijkagenten hebben en verkrijgen naar aanleiding van een buurtonderzoek dient op een adequate wijze in het informatieproces te worden verwerkt om tot de gewenste effectiviteit te komen. Opsporingsindicaties
7
De mate waarin naar aanleiding van buurtonderzoek opsporingsindicaties kunnen worden verkregen is als kritische factor essentieel (Poot, Bokhorst et al. 2004). In de praktijk blijkt veelal dat buurtonderzoeken en de herbezoeken van de wijkagent niet snel informatie opleveren die aanknopingspunten bieden voor de opsporing. De opsporingsindicaties zijn vaak te beperkt. Bovendien is in de politiepraktijk vaak onbekend of achteraf, nadat een buurtonderzoek heeft plaatsgevonden, als gevolg van flyers en de bezoeken meldingen met opsporingsindicatie zijn binnengekomen. Dit wordt namelijk in heel veel gevallen niet geregistreerd. Naast het feit dat veel mensen niet thuis zijn tijdens een buurtonderzoek is een veel gehoorde verklaring dat
2 Buurtonderzoek 1.0
39
burgers gewoonweg geen informatie hebben en er gebrek is aan voldoende sociale controle in hun buurt. Het wel of niet kunnen verkrijgen van opsporingsindicaties is daarmee een belangrijke kritische factor. Neveneffecten 8 Een kritische factor voor de effectiviteit van een buurtonderzoek is ook de mate waarin er neveneffecten kunnen optreden. Een negatief effect kan zijn dat een buurtonderzoek het onveiligheidsgevoel kan versterken. Buurtbewoners worden immers geconfronteerd met een misdrijf in hun eigen omgeving. Een positief effect kan zijn dat een buurtonderzoek het vertrouwen in de politie versterkt (politieacademie; 2012). Buurtbewoners merken immers dat de politie woninginbraken aanpakt. Deze mogelijke effecten van buurtonderzoek kunnen van invloed zijn op de mate waarin de burger informatie geeft over de zaak waarnaar het buurtonderzoek wordt ingesteld of totaal andere zaken waarop het buurtonderzoek zich niet direct richt. Om die reden zijn er ook andere factoren te benoemen, die mede bepalend zijn voor de effectief van een buurtonderzoek. In een praktijkonderzoek hebben Mulder & Hoogland (2010), stilgestaan bij het nut van een buurtonderzoek als het gaat om het opleveren van informatie over andere zaken die niet eerder bij de politie bekend waren. Het feit dat geheel andere misdrijven kunnen worden opgelost door opsporingsinformatie die tijdens een buurtonderzoek ongevraagd wordt aangedragen door burgers is van meerwaarde voor de effectiviteit. Daarnaast kan ook het imago van de politie erdoor versterkt worden. Preventie 9 Naast factoren die de effectiviteit van een buurtonderzoek rechtstreeks beïnvloeden, kan ook gekeken worden naar factoren die indirect van invloed zijn. Een kritische factor die indirect kan bijdragen aan een effectieve aanpak van woninginbraken middels een buurtonderzoek is gelegen in preventieve maatregelen (Peeters, Elffers et al. 2011). Door de buurt middels buurtonderzoek alerter en bewuster te maken van de kans op slachtofferschap, kan het nemen van preventieve maatregelen worden gestimuleerd. Buren kunnen hierdoor aangemoedigd worden meer preventieve maatregelen te nemen en alerter te worden wat de kans om slachtoffer te worden van woninginbraak verkleind. Omdat het verkrijgen van opsporingsindicatie voorop staat, worden veelal enkel buren die zicht hebben op de woning van het slachtoffer benaderd. De reikwijdte van een buurtonderzoek beperkt zich vaak tot enkele huizen direct gelegen rond een plaats delict waar een woninginbraak heeft plaatsgevonden. Het traditionele buurtonderzoek kent daardoor een beperkte effectiviteit als het gaat om de reikwijdte van de gehele buurt waar wordt ingebroken. Preventieve maatregelen komen bij een buurtonderzoek aldus maar beperkt aan bod. Uit wetenschappelijke literatuur (Peeters et al. 2011; Van Dijk et al. 2011) zijn maatregelen af te leiden die effectief kunnen bijdragen aan de terugdringing van woninginbraken door situationele preventie. Bij situationele preventie gaat men ervan uit dat misdrijven - zoals woninginbraak - zich voordoen wanneer de volgende elementen samenkomen: (a) een gemotiveerde dader, (b) een geschikt doel en (c) een gebrek aan controle of preventie. Situationele preventie op hot spots waar veel wordt ingebroken, zoals wordt aanbevolen in de literatuur wordt doorgaans niet meegenomen in de opzet van een buurtonderzoek. Hier liggen de nodige kansen om de effectiviteit van een buurtonderzoek te vergroten. De effectiviteit van een buurtonderzoek kan ook worden vergroot door slim te opereren en beter aan te sluiten bij wat in de literatuur (Kop, van der Wal, Snel 2011; 346-349) bekend is over veelbelovende nieuwe, snelle communicatie methoden, zoals Twitter, SMS alert en Burgernet.
40
Co-creatie 2.0
2.6 Conclusies In dit hoofdstuk stond de vraag centraal; ‘Welke factoren zijn van invloed op de effectiviteit van de aanpak van buurtonderzoek bij de opsporing van woninginbraken?’ Uit de analyse van relevante literatuur en andere schriftelijke bronnen blijkt dat buurtonderzoeken over het algemeen niet veel opsporingsinformatie opleveren. In veel meer gevallen zijn er in de praktijk van een buurtonderzoek getuigenverklaringen over personen die helemaal niets opleveren. Desondanks is het doen van buurtonderzoek wel belangrijk. Dit komt omdat burgers niet snel uit zichzelf iets melden en de politie daardoor genoodzaakt is informatie te halen. Daarnaast verschilt de grondigheid waarmee het buurtonderzoek wordt gedaan van onderzoek tot onderzoek. Het geheel overziend kan geconcludeerd worden dat de effectiviteit van een buurtonderzoek in de huidige vorm binnen de politiepraktijk niet zo groot is. Om die reden is het interessant om te kijken of er nieuwe vormen van buurtonderzoek mogelijk zijn, waarbij burgers intensiever participeren en er ook gebruik wordt gemaakt van nieuwe media. De mogelijkheden die vormen van co-creatie bevorderen en nieuwe media kunnen bieden wordt in het volgende hoofdstuk verkend.
2 Buurtonderzoek 1.0
41
42
Co-creatie 2.0
Co-creatie en sociale media
44
Co-creatie 2.0
3 Co-creatie en sociale media 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de volgende deelvragen: Wat is co-creatie en welke rol spelen sociale media daarbij? Welke factoren zijn van invloed op de succesvolle toepassing van co-creatie 2.0? Wat betekent dit voor strategisch leiderschap? Zoals we in de inleiding hebben geconstateerd is het concept van co-creatie al in 2000 geïntroduceerd door Prahalad & Ramaswamy (2000). Het is van oorsprong een samenwerkingsvorm waarin het genereren en realiseren van wederzijdse toegevoegde waarde tussen organisaties en haar klanten plaats vindt door het delen van kennis en ervaring die beter aansluiten op de behoefte van de betrokken belanghebbende partijen. Co-creatie bij de overheid, of tussen een overheidsinstantie en burger, bouwt voort op het concept van interactieve beleidsontwikkeling en burgerparticipatie (Bekkers & Meijer 2010). In dit hoofdstuk wordt het begrip co-creatie en zijn verschillende verschijningsvormen geduid. Daarnaast worden aan de hand van literatuuronderzoek de factoren verkend die van belang zijn bij co-creatie. Co-creatie heeft door de opkomst van sociale media een extra impuls gekregen, omdat hierdoor co-creatie niet langer tijd- en plaatsgebonden is. Om de toepasbaarheid van co-creatie 2.0 te kunnen duiden is het van belang eerst aan de hand van literatuurstudie het begrip sociale media te beschrijven en diverse aanverwante begrippen in te kaderen. Door het toenemende gebruik van sociale media zorgen openheid en het niet-hiërarchische en decentrale karakter van online participatie voor een ongekende emancipatie van burgers. Deze genetwerkte horizontale samenleving staat nu haaks op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde politieorganisatie. Dat maakt de vraag relevant welke belemmerende en bevorderende factoren van invloed zijn op een succesvolle toepassing van co-creatie 2.0. Dit heeft ook gevolgen voor de vraag of (en in welke mate) er strategische interventies nodig zijn op het gebied van leiderschap.
3.2 Wat is co-creatie? Co-creatie betekent letterlijk ‘samen creëren’, maar dat is als definitie van het begrip ontoereikend. Cocreatie refereert in haar meest basale vorm aan het creëren van iets door meer dan één persoon. Von Hippel (1988), Prahalad en Ramaswamy (2004) beargumenteren dat waarde in de commerciële sector, in toenemende mate wordt ‘gecocreëerd’ door bedrijven en consumenten samen. In het bedrijfsleven werd co-creatie aan het einde van de vorige eeuw gebruikt om het innovatieproces bij een aantal bedrijven te beschrijven, deels tot stand gekomen door de ontwikkeling van sociale media en web 2.0 (interactieve internet technologieën). Deze bedrijven lieten namelijk hun klanten actief mee ontwerpen en meebeslissen over wat er aan producten op de markt zou komen. Bekende voorbeelden, naast Wikipedia, zijn Linux en Lego Factory. ‘Open innovatie’ is een term die later ontstond en die sterk met co-creatie verbonden is; een term die het openstaan voor de externe invloeden en de creatieve kansen van transparantie benadrukt (Chesbrough 2003).
3 Co-creatie en sociale media
45
In de studie van Bekkers & Meijer (2010) over co-creatie in de publieke sector laten de onderzoekers doorklinken dat het mooie aan de term co-creatie is dat de overheid niet langer centraal staat. Bij participatie ‘mogen’ burgers meedoen, bij co-creatie is er juist sprake van gelijkwaardigheid en laten burgers de overheid meedoen. Wanneer we het concept co-creatie naar de publieke sector vertalen, dan zijn het niet de commerciële producten die in wisselwerking tussen bedrijven en consumenten tot stand komen. Bij cocreatie in de publieke sector gaat het om de inbreng van belanghebbende partijen in agendering, ontwikkeling en uitvoering van overheidsbeleid waarbij getracht wordt zoveel mogelijk in te spelen op de behoeften, wensen en vragen van burgers, bedrijven of maatschappelijke organisaties (Bovaird 2007; Alford 2009, Bekkers & Meijer, 2010). Ideologisch zijn er twee bronnen te onderkennen in het denken over co-creatie. Enerzijds is er het neoliberale denken over het betrekken van individuele klanten bij productieprocessen (Alford 2009). Anderzijds kan het communitarisme als wortel van het denken over co-creatie worden onderkend (Bovaird 2007). Daarbij staat niet zozeer het betrekken van individuele klanten, maar eerder het betrekken van gemeenschappen van burgers bij de productie van publieke diensten centraal (Bekkers & Meijer 2010).
3.3 Motieven voor co-creatie De toegevoegde waarde van co-creatie die door Web 2.0 ondersteund wordt maken Bekkers en Meijer (2011) inzichtelijk door rekening te houden met de motieven van zowel de overheid als de burger. Zij onderscheiden daarbij een tweetal overheidsmotieven en een drietal burgermotieven: de overheidsmotieven zijn kwaliteitsverbetering en het vergroten van de legitimiteit van beleid. Kwaliteitsverbetering Allereerst zijn er de motieven die samen kunnen worden gebracht onder de noemer ‘kwaliteitsverbetering’. Waarbij tegelijkertijd moet worden opgemerkt dat er niet zoiets bestaat als een objectieve maatstaf voor (inhoudelijke) kwaliteit, maar dat het beter is om te spreken over een bandbreedte voor kwaliteit (De Bruijn & Ten Heuvelhof 2001: 201). In een aantal gevallen beschikken overheden over onvoldoende kennis en expertise om beleid te implementeren. Burgers en experts of professionals kunnen soms een voorsprong in informatie hebben en de overheid wil daar graag toegang toe krijgen (De Bruijn & Ten Heuvelhof, 2001:194). Een ander motief wat met kwaliteitsverbetering verband houdt, is de mogelijkheid tot inhoudelijke verrijking (Pröpper & Steenbeek 2001:34). Teisman (1997) ziet co-creatie dan ook als een mogelijkheid om een proces van creatieve concurrentie op gang te brengen. Vergroten van de legitimiteit van beleid Bekkers en Meijer (2011) stellen dat co-creatie ertoe kan bijdragen dat de overheid responsiever wordt en zich dus meer bewust is van de wensen en voorkeuren die binnen de samenleving leven ten aanzien van bepaalde vraagstukken en ontwikkelingen. Een grotere responsiviteit voor wat er in de samenleving speelt, zou de gepercipieerde kloof tussen burgers enerzijds en politici en de overheid anderzijds kunnen verkleinen (Koppenjan & Klijn 2004:366). De legitimiteit van de overheid heeft daarnaast ook baat bij een versterking van het draagvlak voor het beleid dat ze ontwikkelt, uitvoert en handhaaft (Bekkers & Meijer 2010:24). Het gebruik van web 2.0, of te wel sociale media ter ondersteuning van co-creatie, kan de legitimiteit op verschillende manieren versterken. De grote diversiteit aan meningen en visies die wordt geuit op blogs en fora, kan worden gebruikt als ‘maatschappelijke antenne’ (Meijer, Burger & Ebbers 2009). Sociale media bieden ook mogelijkheden om grote groepen burgers tegen relatief lage kosten te bereiken. Hierdoor, zo
46
Co-creatie 2.0
stellen Bekkers en Meijer (2010), zou de participatie kunnen worden uitgebreid van usual suspects naar een meer representatief segment van de bevolking. In de literatuur worden verschillende burgermotieven onderscheiden om (al dan niet) via het web te participeren in het publieke domein (Frissen 2008: Alford 2009; Bekkers & Meijer 2010). In het algemeen kunnen de motieven van burgers worden gegroepeerd in drie soorten van belangen: het publieke belang, het groepsbelang of het individueel belang. Literatuurstudie wijst uit dat co-creatie geworteld is in - voor deze thesis - drie relevante benaderingen. In de volgende paragrafen behandelen we aan de hand van een literatuuronderzoek de verschillende benaderingen en de factoren die een rol spelen bij: • Co-creatie als een vorm van innovatie • Co-creatie als een vorm van coproductie en • Co-creatie als een vorm van interactieve beleidsvoering.
3.4 Co-creatie als een vorm van innovatie Om co-creatie als een vorm van innovatie nader uit te werken is het van belang kort stil te staan bij de oorsprong van innovatie en de manier waarop het denken over innovatie zich heeft ontwikkeld. De term innovatie werd al gebruikt door Schumpeter (1934) die succesvolle innovatie omschreef als een ondernemerschap. Het gaat daarbij om de wil en het vermogen dat nieuwe combinaties of mogelijkheden ook daadwerkelijk worden doorgezet en volwaardig kunnen concurreren. Innovatie wordt vaak geassocieerd met iets nieuws, en de mate van nieuwheid is in de literatuur vaak bediscussieerd (Fagerberg 2005). Bij innovatie is er in ieder geval sprake van een discontinuïteit met het bestaande (Osborn & Brown 2005). Na de oorlog tot in de jaren tachtig, werd innovatie vooral gezien als een taak van de organisatie zelf, vaak ondergebracht in een research and development-afdeling, waar vanuit het perspectief van de producent nieuwe of vernieuwde producten of diensten ontstonden. Kern van dit gesloten model was, dat bedrijven zelf ideeën genereerden, deze vervolgens uitwerkten in research & development-afdelingen en producten ontwikkelden de resultaten op eigen kracht, tot aan de marktintroductie. Zij vertrouwden daarvoor volledig op eigen kracht en middelen en hielden bijvoorbeeld hun octrooien geheim, zowel binnen als buiten de eigen organisatie (Chesbrough 2003, Baldwin & von Hippel 2010). Open Innovatie Henry Chesbrough (2003) constateerde in de jaren ‘80 dat bedrijven in toenemende mate andere methoden en modellen hanteerden om tot innovaties te komen. In Amerika nam hij de trend waar dat externe kennis steeds vaker gezien werd als een belangrijke bron voor innovatie en werden er verschillende trajecten buiten de onderneming geïnitieerd om innovatie te bereiken of te versnellen. Hij introduceerde de term open innovatie. Open innovatie vindt plaats in netwerken, waarin specialisatie, samenwerking en kennisdeling voorop staan, in plaats van solitair te opereren om zo kennis, creativiteit en competenties van buiten de onderneming te betrekken voor het eigen innovatieproces. Bedrijven worden steeds vaker tot open innovatie gedreven door internationale concurrentie en kortere productencyclus (Hoekstra 2004), maar ook doordat er grotere onderlinge afhankelijkheden zijn ontstaan: gezamenlijk optrekken is noodzaak geworden. Een voorbeeld is de mobiele telefonie branche waar leveranciers van toestellen, netwerken en applicaties gecombineerde producten op de markt zetten. De dynamiek die ontstaat door de wisselwerking tussen organisaties pleit er
3 Co-creatie en sociale media
47
voor om innovatie te bestuderen vanuit het perspectief van een ecologie (Bason 20100). Er ontstaan interdependenties tussen (publieke) organisaties, waardoor ook de interne processen van een publieke organisatie op het gebied van context, strategie, organisatiecultuur en leiderschap tegelijkertijd geactiveerd zullen moeten worden om veerkracht te vergroten. Deze veerkracht is in een ecologisch innovatiesysteem van belang, omdat een veerkrachtige organisatie in staat is verandering aan te kunnen en tegelijkertijd in staat is resultaten te behalen. De veerkracht bepaalt ook de mate van zelforganisatie en de mogelijkheid om het leer- en adaptievermogen van organisaties te vergroten (Bason 2010:30). Von Hippel (2005) trekt deze observaties verder door en constateert een toenemende inbreng van klanten (gebruikers, consumenten) bij innovatie. De inspiratie voor vernieuwingen komt volgens von Hippel voor 70% van klanten en eindgebruikers, voor 15% van leveranciers en voor slechts 15% van R&D-afdelingen (Von Hippel 2005). Gebruikers zijn daarbij niet alleen een bron van inspiratie, maar verbeteren vaak zelf producten met ingrepen die door fabrikanten kunnen worden overgenomen en dit blijken bovendien de meest succesvolle innovaties te zijn. Von Hippel spreekt daarom over democratisering van innovatie, omdat gebruikers zelf innoveren en op deze manier consumeren wat ze zelf hebben bedacht. Von Hippel (2005) introduceerde daarom de term lead user. Het gaat dan om die gebruikers die voorop lopen en die producten bedenken die anderen die anderen in commerciële producten kunnen omzetten. Daardoor is er sprake van een paradigma shift: de consumer wordt prosumer: consument en producent tegelijkertijd (Prahalad & Ramaswamy 2004); bloggers, hackers, knutselaars, kunstenaars en participanten in (virtuele) communities produceren ongevraagd in groepsverband samen iets nieuws. De concurrent is niet langer een innoverend bedrijf, maar kan ook een klant zijn, die zijn expertise deelt met anderen. Het gevolg is dat basisregels voor de concurrentiestrijd ingrijpend zijn gewijzigd. Sociale Innovatie De Nederlandse regering (kabinet-Balkenende II) voerde in 2003 het Nederlandse Innovatie Debat, omdat de Nederlandse economie zwak is in het toepassen van nieuwe kennis en het creëren van technologische innovaties. Echter innovatie is niet altijd en niet uitsluitend op technologie gericht (Volberda et al, 2005). Het Nederlandse Innovatie Debat, leidde tot een Innovatie Essay waarin gepleit werd voor niettechnologische determinanten van innovatie (Volberda & van den Bosch, 2004), zoals innovatieve organisatieprincipes en dynamische managementvaardigheden. Sociale innovatie wordt gedefinieerd als: “het ontwikkelen van nieuwe managementvaardigheden (dynamisch managen), het hanteren van innovatieve organisatieprincipes (flexibel organiseren) en het realiseren van hoogwaardige arbeidsvormen (slimmer werken en talentontplooiing) om het concurrentievermogen en de productiviteit te verbeteren” (Volberda et al., 2005). Om dit te kunnen bereiken is het nodig dat relevante belanghebbende partijen worden betrokken; vandaar dat sociale innovatie in het verlengde ligt van open innovatie. Sociale innovaties zijn dus innovaties die een meer significante impact hebben op de relatie tussen de technologieën en de kenniscomponenten, die door andere partijen worden ingebracht dan op de technologie zelf (Henderson & Clark, 1990). De noodzaak van (sociale) innovatie in de publieke sector Wanneer we het concept innovatie naar de publieke sector vertalen, is het de vraag of (en zo ja in welke mate) de noodzaak van (sociale) innovatie ook in de publieke sector speelt. Bason (2010) stelt dat de noodzaak juist zeer acuut is en noemt daarbij drie belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen en zeven drijvende krachten. Op de eerste plaats leven we in een eeuw van wicked problems (Bason 2010:9), waarin problemen zo
48
Co-creatie 2.0
complex zijn (verouderende samenleving, criminaliteit, chronische gezondheidsproblemen) dat het vraagt om een transformatie van bestaande organisatiestructuren, processen en competenties, omdat deze niet meer aansluiten bij de participatieve netwerkmaatschappij. Ten tweede ziet hij de kansen die nieuwe technologie (zoals sociale media) biedt om burgerparticipatie te organiseren, waardoor nieuwe vormen van waardecreatie in de publieke sector kan plaats vinden. Op deze manier wordt het gemakkelijker om relevante kennis en ervaring in het innovatieproces binnen te sluizen. Als derde noemt Bason de economische crisis die ook de publieke sector raakt. Enerzijds wordt de publieke sector gedwongen tot kostenbesparende maatregelen zodat de efficiency toeneemt, anderzijds verwacht de steeds mondige burger een verzorgingsstaat die echter niet langer meer betaalbaar is. Ondanks de financiële crisis moeten er voorzieningen gecreëerd worden, juist als de samenleving vergrijsd, maar op een andere manier. Daarvoor wordt er in toenemende mate een beroep gedaan op andere partijen dan de overheid. (Bason 2010:12).
3.4.1 Factoren van (sociale) innovatie Om innovatie in de publieke sector te leiden, betoogt Bason (2010:22), zijn er vier samenhangende en elkaar versterkende dimensies te onderscheiden. De combinatie van die dimensies is noodzakelijk voor een geïntegreerde aanpak van de implementatie van innovatie in de publieke sector. Deze vier dimensies zijn Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces, met elk hun belemmerende en bevorderende factoren. Als kritische factor voor (sociale) innovatie noemen we dan ook:
De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces 10 Net als in een natuurlijk ecosysteem, zijn de vier dimensies van dit innovatie ecosysteem onderling van elkaar afhankelijk en kan de ene dimensie niet tot wasdom komen zonder de andere (Bason 2010:23). Het Innovatie Ecosysteem biedt een geïntegreerde manier van kijken naar de innovatie inspanningen binnen de publieke sector, en omvat de meest belangrijke afhankelijkheidsrelaties die een innovatieklimaat kan belemmeren of bevorderen. De vier dimensies worden in het kort nader toegelicht. Essentieel in een ecosysteem is, dat onderdelen van dat ecosysteem op elkaar worden afgestemd maar ook afgestemd worden op de omgeving. Een open relatie met de omgeving is van cruciaal belang om het ecosysteem in balans te houden (zoals we hierboven ook zagen bij de beschrijving van open systeeminnovatie van Chesborough). Concluderend kunnen we stellen dat, gegeven een bepaalde maatschappelijke uitdaging en de zoektocht om daar een antwoord op de vinden, het belangrijk is om in dit zoek- en leerproces (dat innovatie heet) die vier elementen op elkaar af te stemmen, teneinde nieuwe ‘combinaties’ te kunnen vinden.
3 Co-creatie en sociale media
49
moed leiderschap wie?
bewustzijn
besef wat?
proces hoe?
co-creatie
structuur waar?
vermogen
Illustratie 2: De wisselwerking tussen de kritische factoren in het Innovatie Ecosysteem volgens Bason (2010:23)
Bewustzijn Het succes van innovatie in de publieke sector is volgens Bason mede afhankelijk van de mate waarin medewerkers betrokken zijn bij innovatie. Als nieuwe ideeën aangedragen kunnen worden door iedere medewerker en dit wordt gestimuleerd door het management, dan neemt het innovatieve bewustzijn in de organisatie toe. Een voorbeeld hiervan is het fysieke platform LEF van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, waar medewerkers worden uitgedaagd innovatieve ideeën aan te dragen en uit te werken. Zo ontstaat er innovatie-bewustheid waar kennisontwikkeling, kennisoverdracht, dialoog en communicatie het innovatie bewustzijn aanwakkeren (Bason 2010:39). Vermogen Het innovatievermogen van een organisatie speelt zich af op vier niveaus: Context, Strategie (beide extern gericht) Organisatie en Mensen & Cultuur (intern gericht) met elk hun kansen en belemmeringen. In welke mate een organisatie over innovatief vermogen beschikt is vaak context gedreven. In een sterk politiek gedreven context, waarbij de organisatie gebonden is aan opgelegde kaders op het gebied van wet-en regelgeving, administratieve raamwerken en/of weinig financiële ruimte heeft, zal het innovatieve vermogen lager zijn dan bij niet politiek gedreven organisaties (Bason 201; Osborne & Brown 2005). In een organisatiecultuur waar leren en fouten maken mag en waar diversiteit en processen iteratief tot stand komen, ontstaat innovatieve ruimte. Een keerzijde kan zijn dat de ontwikkelruimte niet in verhouding staat tot de resultaatverplichting van een organisatie, daarom is een strategische planning die de ontwikkelcapaciteit en resultaatgerichtheid in balans houdt een kritische factor voor Innovatie. Moed In een innovatieve organisatie is er op alle managementniveaus de moed nodig om innovatie te leiden. In de literatuur wordt leiderschap binnen innovatieve organisaties vaak benoemd als een taak van iedereen (Kanter 2006; Patterson et al,2009), omdat innovatie afkomstig kan zijn uit alle lagen van de organisatie. Bason spreekt daarom ook niet over managementfuncties, maar rollen. Vier belangrijke managementrollen die ruimte geven aan een ecosysteem zijn de visionair die een visie kan neerzetten, de enabler die ruimte creëert voor vrije denkers en innovatieprocessen, de 360 graden innovator, die zowel binnen als buiten de organisatie
50
Co-creatie 2.0
mensen aan elkaar verbindt en de kennisingenieur die kennis en expertise ontwikkelt en cultiveert en de strategie weet te vertalen naar de werkvloer (Bason 2010:250). Co-creatie als proces Het innovatieproces wordt vaak beschouwd als een black box maar kan aangestuurd worden als een helder, systematisch proces door middel van co-creatie. Door een juiste combinatie van ontwerp denken, burgerbetrokkenheid, meten en leren en de orkestratie van het co-creatieproces is de publieke sector in staat betere oplossingen te creëren die meerwaarde kan hebben voor de gemeenschap. Daarvoor zijn zeven processtappen van belang: Framen, Weten, Analyseren, Samenvatten, Creëren, Verspreiden en Leren. Om van co-creatie een succes te maken, stelt Bason (200 142 e.v.) dat er vier credo’s zijn die het innovatieve denken in een organisatie kunnen verbeteren: innovatieve ideeën en concepten als een experiment opzetten, continue de status quo ter discussie stellen, de burger op zijn merites beoordelen en zeer concreet zijn. Critici beweren dat co-creatie te arbeidsintensief is, er onrealistische verwachtingen worden gewekt en dat burger-dictators gaan ontstaan: de burger bepaalt wat er gebeurd (Bason et al, 2009).
Belemmerende factoren voor co-creatie
Sleutelfactoren voor co-creatie
Bevorderende factoren voor co-creatie
Geen herkenning van ontwerpdenken
Ontwerp denken
Opleiden in ontwerp denken Ontwerpprincipes institutionaliseren
Gebrek aan ontwerpvaardigheden Geen betrokkenheid van burgers of bedrijven
Werven van ontwerp vaardigheden Burgerbetrokkenheid
Weinig ervaringen en methodes voor betrokkenheid Geen kennis of middelen
Nieuwe middelen en methoden inzetten Orkestratie van co-creatie
Gebrek aan een platform Geen overzicht op potentieel
Burgers en organisaties betrekken
Methoden en middelen om innovatie te bevorderen Innovatie labs bouwen als platform
Meten & leren
Ken je innovatie cijfers
Gebrek aan feedback van innovatie processen
Verbeter continue het innovatieproces
Gebrek aan leren van resultaten
Drijf de organisatie performance aan Tabel 2: Factoren voor co-creatie (Bason)
De conclusie die we kunnen trekken is dat gegeven voorgaande overwegingen co-creatie kansen kan bieden om het innovatieve vermogen van een organisatie te vergroten. Het voordeel is dat co-creatie ervoor zorgt dat de betrokken partijen meer en eerder betrokken zijn bij de zoektocht naar nieuwe ideeën en oplossingen. Niet alleen wordt hierdoor meer ruimte geboden voor de inbreng van wensen, ideeën en voorkeuren, voor de inbreng van meer en andere kennis en informatie, maar ook omdat op deze manier meer draagvlak wordt gerealiseerd. Hierdoor kunnen oplossingen worden aangedragen die wellicht meer en beter aan de behoeften van afnemers voldoen (Bason 2010: 34).
3 Co-creatie en sociale media
51
3.5 Co-creatie als een vorm van coproductie In de literatuur treffen we verschillende definities van coproductie aan. Elinor Ostrom zegt hierover: “By
coproduction, I mean the process through which inputs used to produce a good or service are contributed by individuals who are not “in” the same organization (..) Coproduction implies that citizens can play an active role in producing public goods and services of consequence to them” (1996:1073). Tops (1999) duidt coproductie als verzamelterm aan: “burgers, betrokkenen, belanghebbenden laten mee-produceren in de totstandkoming van beslissingen”. Bekkers (2007) definieert coproductie als volgt: “Kenmerkend voor de coproductie van beleid is dat (wederzijds) afhankelijke partijen in een netwerk op grond van een proces van wederzijdse beeldvorming (dat gestalte krijgt door middel van overleg, ruil en onderhandeling) komen tot een gemeenschappelijke definitie van het probleem en daarop voortbouwende aanpakken, waardoor een gezamenlijke beleidspraktijk ontstaat” (Bekkers 2007:208).
3.5.1. Kenmerken van coproductie Wat maakt een proces tot coproductie? Daarvoor dient een viertal componenten aanwezig te zijn: Wederzijds afhankelijkheid Wederzijdse afhankelijkheid creëert de noodzaak tot praktische samenwerking (Baudoin & Hendriks 1998). Organisaties streven naar verwezenlijking van eigen doelen om hun belangen daarmee te dienen, toch is men er tegelijkertijd van bewust dat men daarbij afhankelijk is van andere partijen (bijvoorbeeld voor hulpmiddelen, steun en legitimatie). Organisaties zijn vaak tot elkaar veroordeeld omdat ze afhankelijk zijn van andere organisaties (Bekkers, 1996). Als elke partij beschikt over eigen specifieke hulpbronnen die noodzakelijk kunnen zijn om tot een oplossing van het vraagstuk te komen, ontstaan er prikkels voor samenwerking. Wederzijdse afhankelijkheid is hiermee een voorwaarde voor interactie tussen betrokken actoren. Procesbegeleiding (bij voorkeur door een moderator) moet erop gericht zijn actoren bewust te maken van hun afhankelijkheden om zo de bereidheid tot samenwerking te bewerkstelligen. Het scheppen van een open klimaat van informatie-uitwisseling over probleempercepties, oplossingsrichtingen en belangen bevordert de kans op wederzijds vertrouwen. In een netwerk van coproductie behoort geen van de actoren de absolute macht in handen te hebben: besluitvorming wordt gekenmerkt door een zekere relativering van hiërarchie (Tops, 1999). Er mag dus geen sprake zijn van een partij die zijn wil aan anderen oplegt of kan opleggen. Partijen behoren in de onderhandeling gelijkwaardig aan elkaar te zijn. Hoewel geen van de actoren bij voorbaat een doorslaggevende rol heeft in het proces, kan er wel sprake zijn van verschillen in invloed en macht (formele machtspositie). Voor een procesbegeleider is het dan zaak dat alle belangen op tafel komen, zodat elkaars standpunten duidelijk worden. “Vertrouwen is vaak een voorwaarde voor het vermogen van partijen om de wederzijdse afhankelijkheden die hen verbinden ook daadwerkelijk te zien en te onderkennen” (Bekkers 2007:217). Gemeenschappelijke beeldvorming Partijen kunnen problemen op een verschillende manier interpreteren en definiëren, daarom is het belangrijk om de taal, symboliek, de percepties en perspectieven van betrokkenen te verbinden (Tops, 1996). Dat coproductie een gemeenschappelijke beeldvorming vereist, impliceert niet dat betrokken partijen het op alle fronten met elkaar eens moeten zijn. Vooral bij aanvang van het proces is het van belang dat alle betrokkenen hun opvattingen kenbaar kunnen maken, zonder dat er al direct sprake is van een hiërarchische ordening. Wanneer hiervoor onvoldoende ruimte ter beschikking wordt gesteld bestaat het gevaar dat partijen zich in
52
Co-creatie 2.0
de loop van het proces niet meer kunnen vinden in het project omdat er in hun ogen afgeweken wordt van de oorspronkelijke probleemdefiniëring. Tops (1999) wijst op het belang van gemeenschappelijke beeldvorming en dat partijen in het uiteindelijke resultaat iets van hun gading moet kunnen terugvinden. Een gezamenlijke beleidspraktijk Een derde component van coproductie is de ontwikkeling van een gezamenlijke beleidspraktijk. Er wordt in dit onderdeel van het proces door betrokken actoren gehandeld: zij zetten gezamenlijk initiatieven of ontwikkelingen in gang (Tops, 1999), actief zowel als passief. Passief handelen, kan zich manifesteren wanneer een actor geen gebruik maakt van hindermacht. Dit komt erop neer dat een partij het beleid niet dwarsboomt (ook niet in een later stadium). Actoren kunnen in staat zijn om een proces te blokkeren wanneer zij in het bezit zijn van een belangrijke en onvervangbare machtsbron (Klijn & Koppenjan, 2004: 47). Om te voorkomen dat processen een vrijblijvend karakter hebben is het zaak om het proces in de vorm van een gezamenlijke beleidspraktijk te institutionaliseren. De gemeenschappelijke beeldvorming wordt dan als het ware geconcretiseerd. Zo kunnen overheidsinstanties een belangrijke rol vervullen bij het faciliteren en inrichten van een gezamenlijke beleidspraktijk door het inrichten van besluitvormingsarrangementen- en trajecten. Wederzijds voordeel behalen Coproductie is een open proces waardoor deze randvoorwaarden veel meer aanwezig zijn dan bij een gesloten proces, dat veel meer gekenmerkt worden door zero-sum situaties waarbij het voordeel van de ene partij ten koste gaat van het voordeel van de andere partij (Bekkers, 1996). Zeker in situaties waarin er sprake is van een Nimby situatie (Not in my backyard). De gedupeerde burgers (bijv. als er een opvangtehuis voor drugsverslaafden in hun buurt komt), zullen de uiteindelijke vestiging altijd als een verlies zien (Bekkers 2007:221). De Bruijn en Ten Heuvelhof (2004:65) spreken niet over een zero-sum situatie maar over een
win-lose situatie en de ‘verliezers’ zullen hun verlies proberen te voorkomen. Er zijn een aantal strategieën te benoemen om zero-sum situaties om te buigen naar wederzijds voordeel: ‘win-win’ situaties. Om wederzijdse afhankelijkheid te herkennen moeten actoren open staan voor elkaars belangen zonder daarbij het eigenbelang uit het oog te verliezen. Dat kan door de belangen en doelen van partijen met elkaar te combineren (doelvervlechting), door package deals te sluiten zodat er op een punt wellicht verlies geleden wordt, maar dat dit op een ander vlak gecompenseerd wordt (compensatie), door de problematiek vanuit een ander denkkader te bekijken zodat er een nieuwe dynamiek ontstaat (re-framing) of door toeval (Bekkers 2007).
3.5.2 Factoren van coproductie Zojuist hebben we de belangrijkste componenten van coproductie benoemd. Maar wat maakt coproductie al dan niet succesvol? We benoemen een aantal factoren:
Open Klimaat 11 Eerder zagen we dat vertrouwen een belangrijke voorwaarde is om de wederzijdse afhankelijkheden tussen partijen te zien en te onderkennen. Het is verstandig dat overheidsorganisaties bereid zijn te investeren in een open klimaat waardoor partijen zich betrokken voelen. Maatschappelijke partijen en actoren moeten als volwaardige gesprekspartner erkend worden om het draagvlak voor het beleid te vergroten (Tops, 1999). Openheid duidt ook op de mate waarin relevante waarden in de samenleving op adequate wijze zijn gepresenteerd in besluitvorming (Teisman1997: 21).
3 Co-creatie en sociale media
53
Dit vertrouwen kan bereikt worden door het scheppen van een open klimaat van informatie-uitwisseling. In het netwerk van coproductie heeft geen van de actoren de ultieme macht in handen: besluitvorming wordt gekenmerkt door een zekere relativering van hiërarchie (Tops, 1999). Er mag dus geen sprake zijn van een partij die zijn wil volledig aan anderen kan opleggen. Partijen zijn in de onderhandeling gelijkwaardig aan elkaar ondanks de aanwezigheid van een projectleider of procesregisseur. Hoewel geen van de actoren bij voorbaat een doorslaggevende rol heeft in het proces, kan er wel sprake zijn van verschillen in invloed en macht (formele machtspositie).
Gelijkwaardige machtsverhoudingen 12 Om betrokkenheid bij het beleid te verkrijgen en te behouden is het noodzakelijk dat discussies en onderhandelingen plaats vinden op basis van gelijkwaardigheid. Een gelijke machtsverhouding tussen actoren kan bijdragen aan het behouden van commitment tijdens het proces. Gelijkwaardigheid moet niet alleen doorklinken in de gemeenschappelijke beeldvorming en de totstandkoming van de gezamenlijke beleidspraktijk, maar ook in uitvoeringsprocessen om actoren te binden aan het realiseren van doelstellingen. (Tops 1999).
De kwaliteit van de onderlinge verhoudingen 13 Vertrouwen is vaak een voorwaarde voor het vermogen van partijen om de wederzijdse afhankelijkheden die hen verbinden te zien en te onderkennen. Partijen moeten namelijk in staat zijn om te erkennen dat ze elkaar nodig hebben en in staat zijn om vanuit de inhoud een bepaald vraagstuk te definiëren waar iedereen zich in herkent. (Bekkers 2007, Tops 1999). Indien er op voorhand al ingegraven posities of denkkaders ontstaan als gevolg van percepties die men ten opzichte van elkaar hanteert, kunnen er impasses in de besluitvorming ontstaan. Vaak leidt dit tot ‘wij- zij’- gedrag. Op zich hoeft dat niet verkeerd te zijn. Meestal is daar een geschiedenis aan vooraf gegaan, maar het ‘wij-zij’ denken kan ook de zaak verharden en leiden tot een loopgravenoorlog. Het is dan ook van belang dat de procesmanager deze percepties vroegtijdig herkent en tracht deze te ‘ontdooien’ zodat dit het proces niet in gevaar brengt (Bekkers 2007:217).
Selectie van stakeholders 14 De selectie van stakeholders is een belangrijk onderdeel bij het vormen van het netwerk. Bekkers onderscheidt hierbij vier selectiecriteria (Bekkers, 1996). Ten eerste de representativiteit van de in het geding zijnde belangen. Ten tweede de gezaghebbendheid: achterbannen moeten overtuigd worden en partijen moeten daarom in staat zijn steun te mobiliseren. Als derde criteria wordt de diversiteit van belangen genoemd. Vertegenwoordiging van alle kritische belangen is van belang met speciale aandacht voor de relatief ‘zwakke belangen’. Het vierde en laatste criteria is de toonaangevendheid van een actor. De arena van actoren kan in de loop van het proces van samenstelling veranderen. Bekkers (1996) wijst erop dat coproductie gedeeltelijk een open proces moet zijn omdat in een gesloten proces de kans bestaat dat partijen zich te veel afsluiten van de buitenwereld. Toch levert een te open proces ook gevaar op voor het bereiken van consensus als gevolg van een opeenstapeling van belangen.
54
Co-creatie 2.0
Dominante eigen logica 15 Bij de zoektocht naar geschikte actoren voor coproductie bestaat het gevaar van de dominante eigen logica. Daarvan is sprake als een overheidsorganisatie (al dan niet bewust) op zoek gaat naar actoren die dezelfde taal spreken en daarmee in feite ‘veilige gesprekspartners’ zijn (Tops,1999:215). Op deze manier kan de eigen logica van deze overheidsorganisatie gaan domineren in de gezamenlijke beeldvorming en beleidspraktijk waardoor actoren die deze logica niet delen gaan afhaken in het proces. Teisman e.a. (2004) wijzen daarbij op de verkokerde overheid die het vanuit het oude ‘piramide’ denken nog steeds moeilijkheden ondervindt om de touwtjes uit handen te geven.
Beheersing van het dynamische proces 16 Beleidsprocessen zijn in zekere zin onvoorspelbaar en gevoelig voor invloeden van buitenaf. Processen in netwerken verlopen niet altijd rationeel. Toch is de aansturing vaak gericht op beheersbaarheid, voorspelbaarheid en planbaarheid. Dit botst vervolgens met de werkelijkheid waarin er veelal sprake is van onvoorspelbaarheid en emoties tussen betrokkenen die soms hoog kunnen oplopen. “Een omstandigheid die soms in een proces van coproductie voor problemen kan zorgen is het sterk uit elkaar lopen van de inzet en beleving van de betrokken professionals en bestuurders aan de ene kant en de betrokken burgers aan de andere kant” (Tops, 1999:217). Oorzaak hiervan is vaak de dynamiek van de eigen besluitvorming. In dit verband speelt de eigen dynamiek van politieke besluitvorming waarin ‘sprake is van een complexe combinatie van concurrentie, samenwerking, profileringsdrift en slagvaardigheid’ (Tops, 1999: 218), bijvoorbeeld ook een grote rol op de beheersing van het dynamische proces. De politiek kan in processen van coproductie een bedreigende factor zijn, die de voortgang van het proces in belangrijke mate kan verstoren. Het horizontale karakter van coproductie staat dan op gespannen voet met het inhoudelijke primaat van de politiek (Teisman, 2004: 29). In processen van coproductie is het van belang rekening te houden met de verschillende (politieke) belangen en percepties die ten aanzien van de problematiek leven. Coproductie is in principe een vorm van onderhandeling tussen partijen, maar de politiek kan wel de uitkomst van dit onderhandelingsproces bepalen (Bekkers, 1996).
Onevenredige verdeling van kosten 17 Als laatste faalfactor noemen we de onevenredige verdeling van financiële verplichtingen. Om wederzijds vertrouwen te wekken moet zoveel mogelijk voorkomen worden dat de ene partij de kosten draagt en de andere partij alleen de baten. Aan de ene kant staat de discussie over “wie doet wat en wie betaalt wat” een vruchtbaar coproductieproces in de weg, aan de andere kant kan het onderwerp ook niet vermeden worden. Indien er eerst consensus ontstaat over noodzaak en nut en er een klimaat van wederzijds vertrouwen en respect is, heeft een verdere discussie over taken rollen verantwoordelijkheden en kosten meer kans van slagen (Bekkers 2007:217). De conclusie die we kunnen trekken is dat gegeven voorgaande overwegingen co-creatie kansen kan bieden door het organiseren van samenspel tussen organisaties en (belangen)groepen. Door middel van overleg en het verkennen van een probleem ontstaat er inzicht en kunnen wederzijdse belangen worden afgewogen om tot een probleemdefinitie te komen waarin alle partijen zich herkennen. Vervolgens kan de probleemdefinitie leiden tot het benoemen van het wederzijds voordeel. Als het co-creatieproces gebaseerd is op basis van een open klimaat, ontstaat er vertrouwen en is er ruimte voor een gezamenlijke beleidspraktijk.
3 Co-creatie en sociale media
55
3.6
Co-creatie als een vorm van interactieve beleidsvoering Volgens Tops (1999) is coproductie een bestuursstijl die voortkomt uit de veranderingen tussen bestuur en samenleving in de jaren negentig, waar de overheid intelligent op heeft gereageerd. Om het vertrouwen van de burger in de overheid begin jaren negentig te herstellen werden pogingen ondernomen om burgers een meer prominentere rol in lokale besluitvorming te geven. Nieuwe methoden voor burgerparticipatie werden ontwikkeld, waaronder interactieve beleidsvorming. ‘Een van de gedachten achter deze interactieve beleidsvorming is dat de overheid niet zelf de probleemdefinitie moet bepalen, maar dat zij al in dat eerste stadium naar de maatschappij moet proberen te luisteren’ (Bovens e.a., 2001). Inhoudelijk bouwt co-creatie voort op de idee van interactieve beleidsontwikkeling en op de idee van coproductie van beleid. Edelenbos (2000) omschrijft interactieve beleidsvoering als: ‘Het vroegtijdig betrekken van burgers en andere belanghebbenden bij de vormgeving van beleid, waarbij
in openheid en op basis van gelijkwaardigheid en onderling debat problemen in kaart worden gebracht en oplossingen worden verkend die van invloed zijn op het uiteindelijke politieke besluit’(Edelenbos, 2000; 39). Tops, Depla en Manders (1996) voegen hieraan toe dat het uiteindelijke doel het creëren van een gezamenlijke beleidspraktijk is op grond van de onderkenning van wederzijdse afhankelijkheid. Alvorens nader in te gaan op de motieven van interactieve beleidsvoering en de factoren, beschrijven we aan de hand van de literatuur de kenmerken van het burgerparticipatieproces. Het burgerparticipatieproces Burgerparticipatie kent verschillende gradaties en burgers kunnen diverse rollen toebedeeld krijgen. Welke rol dit is, kan afhankelijk zijn van de context van het project, in het bijzonder de mate van complexiteit en de randvoorwaarden. Over de meest geschikte vorm, gradatie en de procesbegeleiding van burgerparticipatie wordt in de literatuur uitvoering geschreven (Edelenbos 1998,2000,2006; Pröpper en Steenbeek 1999 en Thomas 1995). Een zorgvuldig doorlopen burgerparticipatieproces op zich is een belangrijke factor voor het welslagen van interactieve beleidsvorming. Procesmatig succes laat zich afmeten in termen van bevredigende besluitvorming: is de interactie tussen betrokkenen soepel verlopen? Daarbij dient opgemerkt te worden dat procesmatig succes een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor inhoudelijk succes is (Tops, 1999). Als wordt besloten burgers te betrekken bij de interactieve beleidsvoering, hebben organisaties verschillende vormen om uit te kiezen. Van deze verschillende vormen verschilt de mate van participatie en dus de rol van burgers. Deze vormen of gradaties kunnen in een soort continuüm worden gezet zodat er een zogenaamde participatieladder ontstaat. Hoe hoger op de ladder, hoe meer invloed de burger krijgt bij het besluitvormingsproces (Edelenbos, 2006). Naast deze gradaties onderscheiden Pröpper en Steenbeek(1999:51) verschillende bestuursstijlen: de gesloten autoritaire stijl, de open autoritaire stijl, de consultatieve stijl, de participatieve stijl, de delegerende stijl, de samenwerkende stijl en de faciliterende stijl. Tot slot kennen de uitkomsten van burgerparticipatieprocessen ook een oplopende schaal van eenzijdig genomen beslissingen tot beslissingen die de uitkomsten zijn van een gelijkwaardig en democratisch proces (Thomas 1995).
56
Co-creatie 2.0
faciliterende bestuursstijl
publieke beslissing zelfbeheer
coproduceren / co-creatie
adviseren
consulteren autoritaire bestuursstijl
informeren
geen betrokkenheid
autonome beslissing
Illustratie 3: De elementen van burgerparticipatie: Participatievorm (Edelenbos), Bestuursstijl (Pröpper) en Uitkomsten (Thomas).
3.6.1 Motieven van interactieve beleidsvoering Aan de keuze van interactieve beleidsvoering liggen in elkaars verlengde drie motieven ten grondslag (Pröpper & Steenbeek 1998; Edelenbos 2000; Bekkers 2007; Tops 1999): Het dichten van de kloof tussen burger en overheid Het bieden van nieuwe mogelijkheden van beïnvloeding, die verder gaan dan de klassieke, reeds vertrouwde manieren van politieke en juridische beïnvloeding zoals verkiezingen, (raadgevende) referenda en inspraak bieden mogelijkheden om de kloof tussen overheid en burgers te dichten. Een probleem in de coproductie van beleid is dat de goed georganiseerde belangen en gevestigde organisaties doorgaans beter worden gehoord dan de ongeorganiseerde belangen, waardoor deze groepering (veelal burgers) per definitie zwakker staan (Bekkers 2007:226). Interactieve beleidsvorming wordt ingezet om de kloof tussen burger en bestuur te verkleinen en het draagvlak voor (nieuw) beleid te vergroten (Bekkers 2007). In het geval van interactieve beleidsvoering wordt aan burgers een actieve rol gegeven in de ontwikkeling van beleid. Interactieve beleidsvoering beoogt de kloof te dichten tussen burger en bestuur, het draagvlak te vergroten doordat de betrokkenheid de weerstand doet afnemen en de kwaliteit van het beleid te vergroten, zodat er ruimte is voor andere perspectieven op de problematiek. Dit gaat veel verder dan inspraak, want er is sprake van een oplopende schaal van beïnvloeding (Bekkers 1999): 1. Interactieve informatieverschaffing 2. Interactief genereren van ideeën 3. Coproductie van beleid 4. Beleidsbepaling 5. (digitale) participatie
3 Co-creatie en sociale media
57
Het vergroten van draagvlak Overheden worstelen in toenemende mate met de vraag hoe zij contact kunnen maken met burgers op een dusdanige manier dat sprake is van een betekenisvolle interactie en communicatie tussen beiden (Bekkers & Meijer 2010). Wanneer relevante partijen in een vroeg stadium bij de beleidsvorming zijn betrokken, neemt doorgaans het draagvlak voor bepaalde beslissingen en aanpakken toe. Deze betrokkenheid vertaalt zich doorgaans in minder weerstand gedurende de uitvoering zowel bij interne als externe actoren. Maar overheidsinstanties staan dan wel voor de opgave om de voorkeuren van burgers met de eigen voorkeuren te verbinden. Hoe meer er geluisterd wordt naar de burger, hoe meer het overheidsdoel en de beleidsagenda (onbewust) daardoor worden beïnvloed. Het is echter niet altijd duidelijk onder welke voorwaarden politici en bestuurders zich gehouden voelen aan de uitkomsten van de discussie. Interactieve beleidsvoering raakt namelijk de bestaande routines, procedures en werkwijzen binnen de ambtelijke organisatie. Ze kost veel tijd en inspanning en vergt vaak grote investeringen die ten koste gaan van andere onderwerpen (Bekkers & Meijer 2010:62). Dit kan in sommige gevallen leiden tot een situatie waarin experimenten met vormen van interactieve beleidsvorming vooral eenmalig zijn, of snel een vroegtijdige dood sterven. Dit leidt dan weer opnieuw tot een sceptische houding en kan leiden tot afhaakgedrag bij zowel de beleidsmakers als de burgers (Edelenbos et al, 2001). Toename van de kwaliteit van beleid Sinds de jaren negentig is de aandacht voor publieke dienstverlening sterk toegenomen (Van Duivenboden & Lips, 2001). Deze groeiende aandacht wordt toegeschreven aan de opkomst van New Public Management als zijnde een dominante managementopvatting binnen de publieke sector (Hood 1991; Noordegraaf, 2008), maar ook aan de ontevredenheid van burgers over de kwaliteit van de publieke dienstverlening, die vooral werd gestuurd door bureaucratische regels (Bekkers, Meijer 2010; 83). Andere ervaringen, andere vormen van deskundigheid kunnen worden ingebracht waardoor een verrijking van de probleemdefinitie ontstaat. Creativiteit en originaliteit wordt hierdoor gestimuleerd en versterken het probleemoplossend vermogen van het beleidsproces (Edelenbos, 2006).
3.6.2 Factoren van interactieve beleidsvoering Om interactieve beleidsvoering succesvol toe te kunnen passen worden in de literatuur een aantal factoren beschreven, die van invloed zijn op (digitale) interactieve beleidsvoering.
Regie op het proces 18 Het managen van een succesvol burgerparticipatieproject vraagt om regie op het proces. Dat gebeurt door het ontwikkelen van een procesarchitectuur die aangeeft hoe het proces verloopt, en welke regels hierbij gehanteerd worden. Een belangrijke regel is dat duidelijk is hoe de uitkomsten van het proces van interactieve beleidsvoering wordt gekoppeld aan het beleidsproces. Om het proces in goede banen te leiden wordt vaal gebruik gemaakt van een moderator. De moderator moet worden beschouwd als een ‘procesmanager’, die het proces van interactieve beleidsvoering in goede banen leidt (De Bruijn et al. 2002). De rol van de moderator in het debat is van cruciaal belang, evenals de wijze waarop ambtenaren en politici zich in het debat willen manifesteren en hoe de mediator daar vervolgens op anticipeert (Edelenbos et al, 2001; Bekkers, 2004). Moderators dienen ook over inhoudelijke kennis te beschikken. Zo ontstaat er een evenwichtige balans tussen de inbreng van kennis en worden de belangen van alle partijen behartigd (Bekkers & Meijer 2010:90-158).
58
Co-creatie 2.0
Daarnaast is het van belang dat er een zorgvuldige selectie van actoren plaatsvindt, die representatief is. Het meenemen van representativiteit bij de selectie van participanten dient de doelen: draagvlak vergroten en democratiseren van de besluitvorming. Bij de factoren van interactieve beleidsvoering komen we op representativiteit terug. Edelenbos (2000: 105) deelt actoren in zes categorieën en pleit voor een representatie in alle zes categorieën. • Actoren met politiek-bestuurlijke functies • Actoren met ambtelijke functies • Actoren met maatschappelijke functies • Actoren met (technisch-)wetenschappelijke functies • Private partijen • Individuele burgers, wel of niet georganiseerd Als het doel is draagvlak te creëren, wordt vaak de voorkeur gegeven aan een representatieve groep, zodat de mening van de groep overeen komt met die van de politici die het besluit uiteindelijk moeten maken. Wil men vooral een inhoudelijke verrijking van het proces, dan is het meer van belang om variëteit onder de
stakeholders te bewerkstelligen. (Edelenbos, 2000)
Tussentijdse bijstellingen in het proces 19 Interactieve processen sluiten niet altijd aan op formele ambtelijke, bestuurlijke en politieke processen (Edelenbos e.a., 2003). Dit kan consequenties hebben voor de uitvoering, omdat dan blijkt dat resultaten van interactieve processen onvoldoende doorwerken in de eindbeslissing of vervolgproces (Edelenbos e.a., 2003: 1). Projecten kunnen lange doorlooptijden hebben en bijzonder complex van aard zijn. Die complexiteit wordt niet alleen bepaald door de inhoud van het project maar veeleer door de participatie van vele betrokkenen, aanwezigheid van vele belangen en de gevolgen voor meerdere doelgroepen. Deze complexiteit is bekend, maar in de voorfase van beleid vaak nog niet helemaal te overzien. De complexiteit openbaart zich dan in de uitvoering wanneer er meerdere beleidsdoelen in samenhang moeten worden uitgevoerd. Daarom is het vaak onmogelijk en onwenselijk om al in de voorfase van het traject beleid tot in detail te bepalen. Zelfs tijdens de uitvoering is nog genoeg aan beleidsinvoering te doen. Het betekent vaak dat er veranderingen moeten worden aangebracht in de organisatie van betrokkenen. De projectorganisatie moet als het ware ingebed worden in de organisatie en denkwijze van betrokkenen. De fases van het beleidsproces overlappen elkaar. Zo kan al begonnen zijn aan een deel van de uitvoering, terwijl er tegelijkertijd weer andere veranderingen worden ingevoerd (Coolsma & Herweijer, 2000). Zo kunnen vooraf opgestelde doelen in de loop van de tijd bijgesteld moeten worden als gevolg van ontwikkelingen binnen of buiten het netwerk. Het is niet onvoorstelbaar dat er tijdens de uitvoering een herdefiniëring van het probleem of de doelstellingen plaatsvindt omdat er zich nieuwe kansen of tegenslagen voordoen (De Bruijn & Ten Heuvelhof, 1999: 83). Daarmee moet de beleidsuitvoering ook gezien worden als een continu leerproces waarbij doeleinden en oplossingen zich geleidelijk ontwikkelen (Coolsma & Herweijer, 2000).
Procesarchitectuur van digitale interactie 20 Uit veel digitale discussies blijkt dat er niet altijd voldoende wordt nagedacht over de procesarchitectuur die aan een digitale discussie ten grondslag dient te liggen (Edelenbos, 2000). In een procesarchitectuur worden verwachtingen geëxpliciteerd over de rollen en posities die zowel beleidsmakers als burgers innemen
3 Co-creatie en sociale media
59
in het debat, en worden spelregels geëxpliciteerd ten aanzien van het verloop van de discussie, evenals over de wijze waarop de resultaten van de digitale discussie worden meegenomen in het beleidsproces. Als factoren voor digitale discussies noemen Bekkers & Meijer (2010:61) in het bijzonder de volgende elementen: • Status van het debat - gebrekkige of onduidelijke relatie met het beleidsvormingsproces • Selectie en representativiteit van de deelnemers - tegenvallende deelname van vrouwen, belangengroeperingen, politici en ambtenaren; versterking van de positie van de bekende ‘insprekers’ • Tijdsperspectief - tijdsdruk waaronder het debat moet plaatsvinden • Mate van interactiviteit - lage mate van interactiviteit; veel inventarisatie en reproductie van meningen en standpunten; geen feitelijke discussie gericht op gemeenschappelijke beeldvorming • Kwaliteit van bijdragen - Wisselend en niet altijd bruikbaar voor het beleidsproces; er zit soms nogal wat ‘ruis’ tussen.
Representativiteit van de participatie en de participatie paradox 21 Met representativiteit binnen burgerparticipatie, gaat het erom een goede afspiegeling van de burgers mee te laten praten over het beleid. Zo kan een kleine groep participanten verwoorden wat een grotere groep burgers vindt. Pröpper en Steenbeek (1999) bespreken in hun werk een aantal selectiecriteria waarmee rekening gehouden kan worden bij de selectie van participanten. Met betrekking tot representativiteit van de participanten is het volgens hen belangrijk te letten op een spreiding van participanten wat betreft kenmerken als leeftijd, geslacht, opleiding, inkomen, bevolkingsgroep, woongebied e.d. (1999: 105). Dit blijkt echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. In de praktijk blijkt het moeilijk een representatieve groep burgers bij het beleidsproces te betrekken. Wanneer representativiteit slechts in geringe mate gerealiseerd wordt, kan verwacht worden dat deze doelen niet of in beperkte mate bereikt worden. In de praktijk blijkt namelijk dat het vooral hoogopgeleide en mondige burgers zijn die op projecten van burgerparticipatie afkomen. Er wordt ook wel van een ‘interactie-elite’ gesproken. Elite, omdat slechts een beperkte groep burgers (die vaak toch al politiek dan wel maatschappelijk actief was) deelneemt (Edelenbos & Monnikhof,2001:219). Hartman spreekt van een participatie paradox: ‘hoe meer mogelijkheden zich te laten horen in het publieke debat, hoe groter de kloof tussen burgers die daarvan gebruikmaken en zij die dat niet kunnen’ (Hartman in Van Stokkom, 2006:51). Bij burgerparticipatie is dus een bepaalde groep burgers sterk vertegenwoordigd. Echter, bepaalde andere groepen worden veelal in de participatie gemist. Groepen waarvan bekend is dat ze vaak sterk ondervertegenwoordigd zijn, zijn vrouwen, jongeren, etnische minderheden en lage opgeleiden (Wille, 2001:100). De selectiviteit die zich in de deelname aan projecten van burgerparticipatie voordoet, staat het bereiken van representativiteit in de weg. Van de Peppel en Prummel (2000) hebben onderzoek gedaan naar de factoren die deelnamebereidheid aan projecten van interactieve beleidsvoering beïnvloeden. Zij stellen dat de participanten altijd al interesse in de (lokale) politiek hadden en al deelnamen aan traditionele participatievormen. Een onevenredig groot aantal politiek geïnteresseerde en/ of actieve burgers komen op projecten van burgerparticipatie af, maar zij representeren niet alle burgers. Verwachtingen die worden gekoesterd ten aanzien van de mate waarin burgers bereid en in staat zijn om daadwerkelijk te participeren, dienen realistisch te zijn (Bekkers & Meijer 2010). Zo heeft Schudson (1998) gewezen op het feit dat burgers zich gedragen als monitorial citizens. Hun actieve betrokkenheid bij politiek, beleid en bestuur is relatief laag. Ze worden gekenmerkt door een latente betrokkenheid, die kan omslaan
60
Co-creatie 2.0
in een grote mate van actieve betrokkenheid indien vitale belangen in het geding zijn. Onderzoek van Berman (1997) laat zien dat burgers in veel gevallen een cynische houding hebben ten aanzien van dit soort initiatieven, waarin wantrouwen de boventoon voert. Dit heeft onder meer te maken met de verwachtingen die burgers hebben. Verder blijkt dat burgers een afweging maken tussen de proceskosten (tijd, energie) die hiermee gemoeid zijn en de verwachtingen omtrent de benutting van de resultaten van hun participatie (Bekkers & Meijer 2010:63).
Politieke druk 22 Politieke druk kunnen zowel positief als negatief werken (Bekkers 2007). Als de kritiek toeneemt, kan dit leiden tot twijfel, als de politieke druk ontbreekt, kan dit stimulerend werken, want er is dan veelal ruimte voor onverstoorde onderhandelingen zonder politieke interventies en media aandacht. Te veel politieke druk kan leiden tot versterking van ingenomen posities. Politieke betrokkenheid daarentegen, wordt in de theorie beschreven al een absolute succesfactor, want dat leidt vaak tot meer steun, het overtuigen van sceptici. (Bekkers 2007:219). Als er sprake is van politieke druk, dan kan deze invloed hebben op de factor tijd. Immers, als het proces (om politieke redenen) haast heeft, heeft dit gevolgen voor het proces van interactieve besluitvorming. Het is van wezenlijk belang of men politiek gezien echt rekening wil houden met de uitkomsten van het proces en er dient een zekere doorwerking te zijn van de input vanuit burgers in de uitkomsten. We hebben gezien dat een belangrijk overheidsmotief voor interactieve beleidsvorming het vergroten van de legitimiteit van beleid is en dat dit kan bijdragen aan een meer responsieve overheid. Een overheid, die zich meer bewust is van de wensen en voorkeuren die binnen de samenleving leven ten aanzien van bepaalde vraagstukken en ontwikkelingen. Niet altijd beschikt de overheid namelijk over voldoende kennis en expertise om beleid te implementeren en in dat geval maakt de publieke sector steeds frequenter gebruik van de voorsprong op informatie van burgers en experts of professionals. Burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden daardoor coproducenten in de vorming en uitvoering van beleid via een participatieproces. Succes is echter niet altijd verzekerd. Niet alle problemen lenen zich voor interactieve beleidsvorming en de mate van participatie is niet altijd even representatief. De responsiviteit van de overheid kan onder druk komen door conflicterende belangen, politieke druk of tijdsdruk. Maar juist een responsieve overheid wekt vertrouwen en zal mogelijk tot meer representatieve participatie leiden. Een van de mogelijkheden die overheden ter beschikking staan om vormen van interactieve beleidsvorming te faciliteren zijn sociale media.
3.7 Sociale media 3.7.1 Inleiding Deze paragraaf bevat een weergave van de resultaten van literatuuronderzoek naar sociale media om antwoord te kunnen geven op de tweede deelvraag: Welke factoren zijn van invloed op de succesvolle toepassing van co-creatie 2.0? Daarvoor is het van belang eerst te verkennen hoe sociale media zijn ontstaan en wat de specifieke kenmerken van sociale media zijn. Vervolgens wordt aan de hand van een wetenschappelijke verkenning
3 Co-creatie en sociale media
61
van diverse onderzoeken gezocht naar de kritische toepassing en de effecten van gebruik van sociale media bij co-creatie aan de hand van (praktijk)evaluatieonderzoek. Er wordt tevens literatuuronderzoek gedaan vanuit een bedrijfseconomische en politiek-bestuurlijke invalshoek naar virtual communities en de effecten van beproefde co-creatie projecten middels sociale media. Aan het einde van het hoofdstuk worden kritische succes-en faalfactoren op een rij gezet.
3.7.2 Wat verstaan we onder sociale media? Aan het eind van de twintigste eeuw was er sprake van een informatierevolutie (Van Dijk et al, 2000). De convergentie van telecommunicatie en computers leidde tot een andere vorm van communicatie, zeker toen het internet in de jaren negentig een publieksvoorziening werd en de overgang van Web 1.0 naar Web 2.0 een feit werd. Web 2.0 is een metafoor voor een verzameling van toepassingen die ook wel worden aangeduid als het sociale web, sociaal omdat de inhoud van de communicatie tussen mensen een gemeenschappelijk product is als gevolg van hun interactie en het over en weer delen van kennis en informatie (Bekkers et al, 2008). Uit de resultaten van ons literatuuronderzoek blijkt dat een eenduidige wetenschappelijke definitie van sociale media ontbreekt. Uit de verschillende definities komen wel een aantal gemeenschappelijke kenmerken naar voren. Volgens Van Berlo (2008) zijn dit; open, sociaal en gebruiker centraal. Voor onze onderzoeksvraagstelling gebruiken wij de definitie van Frissen. Sociale media is een verzamelnaam voor online communicatievormen, online technieken en sociale netwerken, waarbij samenwerking tussen gebruikers en het delen van informatie door gebruikers centraal staan (Frissen 2008:45). Onder sociale media wordt specifieker verstaan: platforms die gebruik maken van Web 2.0 technologie op internet, waar gebruikers zich kunnen organiseren, samenwerken, vriendschappen onderhouden, delen, ruilen, handelen en creëren. Deze platforms zijn open en toegankelijk en decentraal georganiseerd, er is een actieve inbreng van gebruikers mogelijk en alles wat er op die platforms gebeurt wordt maximaal geëxploiteerd (Van Berlo 2008). Sociale media laat zich verder kenmerken door (Frissen 2008):
User generated content
de gebruiker maakt en bewerkt de inhoud
Real time
veel gebruikers zorgen 24/7 voor aanpassingen en toevoegingen, en er is een toenemende constante bereikbaarheid
Persoonlijk
sociale media brengen mensen met elkaar in contact
Interactief
de interactie komt van de gebruiker en de producent van content en is een ontmoetingsplek waar interactief gecommuniceerd wordt
Subjectief
bronnen zijn diffuus en dus is niet alle inhoud gevalideerd
3.7.3 Verschillende vormen van sociale media Binnen het onderzoeksveld is geen duidelijke overeenstemming in de wijze van categoriseren van sociale media. Om die reden is gezocht naar een voor dit onderzoek bruikbare indeling. Dit heeft geleid tot een indeling in sociale en technische middelen. De technische middelen zijn de meer fundamentele, gedeeltelijk zichtbare ICT tools die het mogelijk maken (faciliteren) om aan sociale behoeften te voldoen. De sociale middelen zijn vaak zichtbare platforms waarop interactie en het delen van diverse soorten content plaatsvindt. De bekeken sociale middelen zijn Twitter, Wiki, Twitter, YouTube, Hyves, Facebook, webblogs en sociale netwerken. De technische middelen zijn onder meer de RSS feed, widget, API en social bookmarking. Deze middelen worden vrij veel gebruikt en vertegenwoordigen slechts een deel van alle sociale media. Hieronder beperken wij ons voor het doel van ons onderzoek tot de sociale middelen en worden een aantal verschillende vormen van sociale media nader toegelicht.
62
Co-creatie 2.0
Uit een verkennend onderzoek naar de mogelijkheden van het betrekken van burgers bij de opsporing via sociale media in het korps Gelderland-Zuid (van den Bogaard 2010) zijn diverse sociale middelen geïnventariseerd. Daarnaast is voor een overzicht van bruikbare mogelijkheden van sociale middelen gebruik gemaakt van de visie en kennis over het gebruik van sociale media van TNO in de sector Openbare Orde en Veiligheid. Blog Een blog, een verkorting van de term weblog, is een verslag of beschrijving van iets om te delen met anderen, die daar vervolgens op kunnen reageren (Van Berlo, 2009). Feitelijk is een blog een digitale column, waarbij reacties voor iedereen zichtbaar zijn. Op blogger.com kan een blog aangemaakt worden. De berichten op een blog (blog posts) worden meestal op datum gesorteerd. Blog posts kunnen eenvoudig naar andere
blogs doorverwijzen. Op die manier wordt er een netwerk of een community gecreëerd rond specifieke onderwerpen. Een blog kan ook als doel hebben om tot nieuwe ideeën en oplossingen voor specifieke onderwerpen te komen. Indien dit het doel is dan is de blog een middel om tot co-creatie te komen. Een voorbeeld hiervan is de blog van de krant NRC Next. Op dit blog (nextlab) wordt burgers gevraagd om oplossingen aan te dragen voor maatschappelijke knelpunten. Wiki Een Wiki is een ander voorbeeld van een online platform waar mensen tekstueel kunnen samenwerken om tot een collectief resultaat te komen. Het grote verschil met een blog is dat bij een Wiki gebruikers elkaars ingebrachte informatie kunnen aanpassen. De lezer wordt op deze manier dus tegelijkertijd schrijver (Shirky, 2008). Het inbrengen en aanpassen van informatie rondom een thema gaat verder totdat er een soort van consensus ontstaat. Op deze manier kan van alle expertise, kennis en creativiteit die aanwezig is op de wereld gebruik worden gemaakt. Alle wijzigingen worden opgeslagen en kunnen dus altijd achteraf bekeken worden. De gemeente Smallingerland heeft de Wiki op een innovatieve manier toegepast. Op de website www.wijbouweneenwijk.nl wordt iedereen uitgenodigd om mee te denken over het ontwerp van een nieuwe woonwijk. Twitter Twitter is een innovatieve wijze om tekst te delen met elkaar. Twitter is een dienst waarmee je berichten van maximaal 140 tekens (20 minder dan bij een Sms-bericht) naar anderen kunt sturen. Met een tweet laat je aan anderen zien wat je aan het doen bent. Twitter heeft Google Maps ingebouwd, waardoor het mogelijk is om te bekijken vanaf welke locatie een tweet werd verzonden. Twitter wordt al door veel overheidsinstanties voor meerdere doeleinden gebruikt. Onderzoek (Twirus 2010) naar de demografische kenmerken van Twitteraars toont aan dat de gemiddelde Twitteraar jonger wordt. Nederland heeft gemiddeld gezien de meeste Twitteraars in vergelijking met andere landen. Dat blijkt uit een onderzoek van Comsore in 2011 (Veltman 2011). Nederland komt hierin naar voren als een land waar een sterke groei plaatsvindt als het gaat om sociale media-gebruikers. Twitter toonden in 2011 in vergelijking met 2010 een groei van respectievelijk 67 procent maandelijkse unieke gebruikers. Wat betreft de penetratie van Twitter voert Nederland de wereldlijst aan met 26,8 procent. Beeld en geluid delen Er bestaan diverse platforms voor het delen van beelden en muziek. Op Flickr en Picasa kunnen online foto’s met elkaar gedeeld worden. Op YouTube en Vimeo is het mogelijk om een eigen digitaal filmpje rechtstreeks op het internet te plaatsen. Ook opgenomen audio kan gedeeld worden. Indien aan de beschikbaar gestelde
3 Co-creatie en sociale media
63
audio tevens een RSS feed is gekoppeld, wordt ook wel gesproken over podcasting. Wordt aan beschikbaar gestelde video een RSS feed gekoppeld dan heet dit vodcasting. Op moderne mobiele telefoons is het mogelijk om digitale audio- en videobestanden te downloaden. Een voorbeeld van een (particuliere) website waarop foto’s online gedeeld kunnen worden is www.mybikelane.com. Op deze website kunnen fietsers zelf gemaakt foto’s van op fietspaden geparkeerde voertuigen uploaden en voorzien van relevante informatie zoals tijdstip en locatie. Vervolgens komt deze informatie bij betrokken overheidsinstanties terecht. In België is dit initiatief overgenomen en omgevormd tot www.foutparkeerders.be Sociale netwerken Sociale media creëren een online netwerk van mensen, zoals netwerken van vrienden (Hyves, Facebook), connecties (linkedIn), of volgers (Twitter) en fans (likers in Facebook). Sociale netwerken zoals de meest jonge telg in deze familie Google Buzz, hebben een nieuwe manier gecreëerd om online te communiceren en informatie te delen. Sociale netwerksites geven de mogelijkheid om een profiel aan te maken. Dit profiel bestaat meestal uit een naam, een eigen profielfoto en andere persoonlijke informatie. Dit profiel kan gekoppeld worden aan andere profielen: je vrienden. Bij de meeste sociale netwerksites moeten beide gebruikers bevestigen dat ze hun profielen aan elkaar willen linken. Op deze manier ontstaan groepen ‘vrienden’. Het gemiddelde aantal vrienden ligt onder de zestig, terwijl de mediaan (meest voorkomende aantal vrienden in een groep) vijf is (Shirky, 2008). Bij de meeste sites zijn er ook privacy instellingen waarmee je kunt controleren wie wat van je profiel te zien krijgt. Aangezien de nadruk op communicatie ligt, bieden sociale netwerksites meerdere manieren aan waarop contacten kunnen worden onderhouden. Dit kan door berichtjes uit te wisselen in de stijl van e-mail, maar ook door bijvoorbeeld groepen te creëren die interesses delen, video’s te uploaden, of door middel van forumdiscussies. Veel content sharing sites bieden een beperkte vorm van sociaal netwerken aan. Een nieuwe trend hier is de integratie van sociale netwerken met mobiele telefonie. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het aantal unieke gebruikers van de vier meest populaire sociale netwerken in Nederland van de afgelopen drie jaar.
dec 2008
jul 2009
jan 2010
Groei % totaal NL (2009-2010) (2010)
Unieke bezoekers bezoekers(x1000)
11812
12007
12653
-0.56%
100%
Hyves
5783
7110
7572
6.50%
59,84%
Facebook
794
1892
3302
74,52%
26,10%
Partyflock
682
1168
1075
-7,96%
8,50%
Myspace
605
830
704
-15,18%
5,56%
Tabel 3: De vier meest populaire sociale netwerken in Nederland (2008-2010) Bron: comScore.com
Social bookmarking
Social bookmarking maakt het mogelijk om je eigen favorieten op een online site te zetten en te delen met anderen. Aan de favoriete sites kunnen tags en notities worden toegevoegd. Sites zoals YouTube en Hyves bieden dit expliciet aan. Door gebruikmaking van tags zijn later clusters van favorieten over hetzelfde onderwerp gemakkelijk terug te vinden. Tagging is ergens een label op plakken, waardoor trefwoorden ontstaan. Als meerdere mensen trefwoorden kunnen toekennen aan een object en deze trefwoorden
64
Co-creatie 2.0
bovendien onderling ook zichtbaar zijn, dan wordt dit social tagging genoemd. Door tags visueel te maken in een tagcloud is het mogelijk om in een oogopslag te zien welke onderwerpen populair zijn. Tags kunnen in de vorm van een hashtag (#) ook gebruikt worden bij het versturen van een tweet (Twitterbericht).
3.7.4 Categorisering sociale media Het aantal toepassingsmogelijkheden van sociale media is enorm en laat zich niet eenvoudig opsommen. In de literatuur zijn er verschillende manieren voor te vinden om deze te categoriseren. Slot en Frissen (2007) kwamen op basis van een indeling in gebruikersrollen tot de volgende vijf rolcategorieën: consumeren, creëren, delen, faciliteren, communiceren. Iedere rolcategorie wordt vervolgens door Slot en Frissen verder ingedeeld in subrollen (zie tabel 4).
Rolcategorie
Subrollen
Consumeren
Lezen, kijken, luisteren, downloaden, kopen, spelen (games), zoeken
Creëren
Verpersoonlijken, content produceren, bijdragen
Delen
Publiceren, uploaden, zenden naar groep
Faciliteren
Taggen, aanbevelen, filteren, inschrijven (RSS), kanaal verstrekken
Communiceren
Boodschap sturen, commentaar geven, beoordelen, chatten
Tabel 4: Gebruikersrollen sociale media
Een andere indeling die beter aansluit bij onze onderzoeksvraag is de indeling van Stocker, Dösinger, Saed en Wagner (2007). Zij kwamen vanuit een bedrijfsoogpunt beredeneerd tot een indeling in sociale, technische en bedrijfsaspecten. Het sociale aspect geeft hierbij aan dat sociale media een uiting zijn van de behoefte van mensen tot sociale interactie met gelijkgezinden die op het internet nu eenmaal makkelijker te vinden zijn dan in het echte leven. Dit sociale contact heeft het karakter van een conversatie. De inhoud van dit gesprek kan vele vormen aannemen: woorden, beeld, tekst, muziek en voorkeuren kunnen met elkaar uitgewisseld worden. Met andere woorden: er wordt content gedeeld. Het technische aspect duidt op het ontstaan van gemakkelijk te gebruiken tools waardoor aan deze sociale behoeften tegemoet gekomen kan worden. Het bedrijfsaspect tot slot duidt op de nieuwe mogelijkheden voor bedrijven om op een meer efficiënte en meer effectieve manier bedrijfsdoelen te behalen. Dit bedrijfsaspect vertegenwoordigt de vraag wat het doel van de inzet van de toepassing is. Dit aspect geeft aan dat de andere twee categorieën als een middel gezien kunnen worden om een doel te behalen. Los van consumeren kunnen burgers en bedrijven ook actief worden bevraagd via sociale media. Dit creëert
user generated content (Frissen 2008) - informatie gegenereerd door burgers en andere belanghebbenden zoals bedrijven. Naast de mogelijkheid vragen te stellen aan de massa bieden sociale media de kans op een dialoog of multiloog. Door gericht vragen te stellen aan de massa of een zeker doel na te streven bij het voeren van een dialoog kan op deze wijze content worden geproduceerd. Hierdoor ontstaat er een vorm van co-creatie. In relatie tot co-creatie leiden sociale media tot twee verschijnselen die we gelet op onze onderzoeksvraagstelling nader onder de loep willen nemen: virtual communities en wisdom of crowds.
3 Co-creatie en sociale media
65
Virtual communities Sociale media brengen niet alleen burgers en organisaties met elkaar in contact, maar ook burgers onderling waardoor virtuele gemeenschappen kunnen ontstaan. Zo leggen consumenten steeds vaker met elkaar contact via het internet (De Valck 2005). Elektronische discussieforums, nieuwsgroepen, e-maillijsten,
chatrooms en weblogs bieden consumenten, waar dan ook ter wereld, de mogelijkheid om hun kennis, ervaringen en meningen te delen. Er zijn virtual communities in vele soorten en maten: variërend in onderwerp van triviaal tot zeer serieus, variërend in toegankelijkheid van open tot zeer gesloten, variërend in redactie van streng tot helemaal niet gecensureerd, en variërend van opgericht met winstoogmerk tot het onbaatzuchtig delen van kennis. Virtual communities worden bovendien geïnitieerd door bedrijven en individuen, professionals en amateurs, kenners en kwanselaars (De Valck et al. 2005). Kortom, het veld is breed en omvangrijk. Howard Rheingold, geestelijk vader van de term virtual community, heeft een van de eerste belangwekkende boeken over communities geschreven (The virtual Community 1993). Een virtual
community kan worden gedefinieerd als ‘een groep mensen die een algemeen iets hebben en met elkaar in contact zijn via het internet en die zichzelf zien als een gedefinieerde groep’. Community platform: doelen en functionaliteiten Het creëren van een eigen community kost veel tijd en energie, maar het grote voordeel is dat men de zeggenschap over inhoud en organisatie in eigen handen heeft (De Valck et al. 2005). De meeste bekende classificatie van virtual communities is afkomstig van Hagel en Armstrong (1997). Zij onderscheiden
communities naar het doel dat ze dienen, namelijk: communities of interest (informatie), communities of fantasy (recreatie), communities of relationships (relatie) en communities of transaction (transactie). Het is van belang de gewenste doelen en de daarvoor benodigde functionaliteiten met elkaar in overeenstemming te brengen. Virtual communities zijn ontstaan uit de behoefte te communiceren. De meest gangbare classificatie van community-leden is die van poster versus lurker, dat wil zeggen, leden die actief bijdragen aan de inhoud van de community versus leden die alleen maar lezen wat anderen bijgedragen hebben (Rheingold 1993; Hagel & Armstrong 1997). Volgens Rheingold (1993) ontstaan virtual communities als het ware vanzelf daar waar mensen de beschikking hebben over interactieve communicatienetwerken. Deze technologisch-deterministische visie is naar het inzicht van De Valck (2005) een utopie gebleken in de huidige netwerksamenleving waarin er een overdaad is aan communicatiemogelijkheden. Het toevoegen van een chatroom of een discussieforum aan een corporate website heeft naar de opvatting van De Valck niet automatisch tot gevolg dat er gebruik van wordt gemaakt, laat staan dat er een community-gevoel tussen deelnemers ontstaat. Deze notie neemt in belang toe aangezien gebruikers door de toepassing van Web 2.0 technologie naast een ontvangende, ook een participerende rol hebben gekregen. Het passieve karakter van televisiekijken -lean backward- maakt plaats voor actiever mediagebruik -lean forward-(Huysmans en Haan, 2010). Dat maakte van consumenten vooral ook coproducenten (Boulos & Wheelert 2007). Vraag rijst daarbij hoe hier door de burger als consument invulling aan wordt gegeven en wat de drijfveren zijn om dat te doen. Om daar meer inzicht in te krijgen wordt vanuit een meervoudig perspectief gekeken naar enkele voorbeelden van virtual communities. Vanuit een bedrijfseconomische en politiek-bestuurlijke invalshoek worden deze nader geanalyseerd. Een goed voorbeeld vanuit een community blik zien we op culinair gebied. SmulWeb is Nederlands grootste
virtual community. Het succes van SmulWeb zit in de toewijding van leden die een passie hebben voor koken en lekker eten en dat met elkaar delen als hechte gemeenschap. Voor marketeers vormen dit soort
virtual communities een potentiele bron van waardevolle informatie. Immers, de bijdragen van de leden geven
66
Co-creatie 2.0
vaak zeer gedetailleerd inzicht in consumptiepatronen, wensen en behoeften en de symbolische betekenis die wordt toegekend aan de consumptieactiviteit en haar producten (De Valck, Van Bruggen en Wieringa 2005). Anders dan met traditionele methoden zoals interviews en enquêtes stelt het de marketeer in staat om de conversaties tussen consumenten in een natuurlijke, realtime setting te observeren. Bovendien kunnen zij ook actief deelnemen in communities. Ook kan deze groep geconsulteerd worden als het gaat om nieuwe productontwikkeling en gebruikstips. Op die manier kunnen via virtual communities relaties ontstaan die breder, dieper en sterker zijn dan relaties die enkel transactiegericht zijn als het gaat om een-op-een communicatie. De Valck, Van Bruggen en Wierenga (2003) hebben onderzoek gedaan naar de determinanten en effecten van de invloed die uitgaat van virtual communities op het consumptiebeslissingsproces van consumenten. Over het algemeen neemt men aan dat slechts 20% van de community-leden bijdragen levert, terwijl 80% alleen maar leest wat anderen hebben toegevoegd. Deze onderzoekers zijn de eersten die empirisch aantonen dat community-invloed aanzienlijk is, vooral in de fase van het zoeken naar informatie en afwegen van alternatieven (De Valck 2005). Hennig-Thurau et al (2004) hebben onderzocht wat consumenten motiveert om bijdragen te leveren aan opinieplatforms. De belangrijkste reden is de wens om anderen met hun kennis en ervaring te helpen. Hennig-Thurau concluderen dat, om het aantal bijdragen aan de community te verhogen community-managers (moderators) vooral moeten wijzen op het nut van bijdragen voor anderen, zijnde zowel consumenten als het bedrijf. Daarnaast gaat het erom het eigen voordeel van de consument te benadrukken, zoals een verhoogde sociale status, erkenning van expertise en wederkerigheid wanneer zij zelf op zoek zijn naar informatie of advies. Het onderzoek van De Valck, Van Bruggen en Wierenga (2003) brengt verder aan het licht dat de belangrijkste determinanten van community invloed gelijk zijn aan die van interpersoonlijke beïnvloeding in de traditionele context. Dat wil zeggen dat naarmate leden een sterkere band hebben met de community en naarmate ze de community vaker bezoeken (ze zich vaker in haar invloedssfeer bevinden) community-invloed op het beslissingsproces toeneemt. Bedrijven en organisaties die willen participeren in online discussies tussen community leden zullen moeten openstaan voor een echte dialoog (Oostveen 2001). Daarnaast zijn er maatschappelijke ontwikkelingen die samenhangen met het bestaan van virtual
communities, zoals actie voeren. Groepen mensen kunnen een andere (maatschappelijke) invloed en druk uitoefenen dan een individu (Shirky). Binnen een groep kan er sprake zijn van een gedeeld bewustzijn, dat houdt in dat de groep een inzicht heeft in de situatie en tevens ook weet wie binnen de groep dat beseft ook heeft. Het gedeelde bewustzijn kan zorgen voor collectieve actie wanneer er een bepaald niveau is bereikt (iedereen weet dat iedereen weet, dat allen dat weten). De sociale media techniek heeft met zijn opkomst meer en betere mogelijkheden gegeven aan groepen om tot een gedeeld bewustzijn te komen. In de literatuur wordt verwezen naar het toenemend belang van internet voor sociale bewegingen en protestacties (Bennett 2003; van de Donk 2004; Mac Caughey and Ayers 2004; Garrett 2006). De mogelijkheden voor mensen om zich te groeperen zijn met sociale media volgens Shirky (2008) aanzienlijk verbeterd en daarmee ook hun effectiviteit om hun doelen te bereiken. Wisdom of crowds De term wisdom of the crowd is in 2004 geïntroduceerd door James Surowiecki. In dit boek beargumenteert hij dat grote groepen mensen onder de juiste omstandigheden tot betere beslissingen en inzichten kunnen komen dan de slimste individuen. Surowiecki laat zien dat onafhankelijkheid en diversiteit essentiële factoren zijn om tot wisdom te kunnen komen. Als er teveel interactie is tussen mensen raakt wijsheid verloren omdat
3 Co-creatie en sociale media
67
we elkaar dan gaan napraten en minder kritisch nadenken. De samenstelling van de groepen fluctueert (Surowiecki 2004:52). Deze gebruikers groeperen zich om een bepaald thema en de content wordt door de gebruikers zelf gegenereerd en er is onderling sprake van co-creatie (de Bijl, T., 2011:14). Surowiecki noemt vier voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om een massa goed te laten functioneren. Om te beginnen moet de diversiteit van de leden die de massa vormen zo groot mogelijk zijn. Daarnaast dient de massa een gedecentraliseerde structuur te hebben. Niemand zou de positie moeten hebben om vanuit een centraal punt het standpunt van de massa te bepalen, maar er moet natuurlijk wel een standpunt komen. Daarom dient er een bottom-up arrangement te zijn zodat alle meningen van de massa worden samengevoegd tot één besluit. Als laatste moeten de leden van de massa onafhankelijk van elkaar zijn. In Nederland zijn een aantal organisaties actief waarbij de co-creatievraag kan worden uitbesteed door middel van sociale media. Tot nu toe worden deze crowdsourcing-omgevingen voornamelijk gebruikt door profit organisaties. In Nederland zijn Redesignme en BattleofConcepts beproefde platforms. Toch zijn op dit moment slechts 10% van alle gebouwde co-creatieplatforms door Redesignme succesvol gebleken (RedesignMe, 2011). BattleofConcepts heeft meer dan 20.000 innovators vanuit verschillende disciplines aan zich weten te binden en voorziet in een behoefte om innovatie en out of the box concepten uit te besteden aan duizenden geregistreerde oplossers met een diverse achtergrond. Dit biedt enerzijds mogelijkheden om ook binnen de non-profit sector tot vormen van co-creatie middels dergelijke concepten te komen. Anderzijds stellen wij de kritische vraag; ‘hoe komt het dat er zo relatief weinig co-creatie platforms succesvol zijn gebleken?’ en ‘wat kan daarin verbeterd worden?’. Nader onderzoek in die richting lijkt ons meer dan de moeite waard om kritische factoren van dit soort nieuwe innovatieve concepten scherp in beeld te krijgen. De Valck (2005) wijst erop dat virtual communities niet zondermeer succesvol en nuttig zijn. Het vereist inspanning om ze te creëren, te onderhouden, te exploiteren en om er informatie aan te onttrekken. Dit betekent dat er bij co-creatie 2.0 rekening gehouden moet worden met de manier waarop community-leden hun bijdragen leveren of zich kunnen onttrekken aan de community (via databases, discussieforums,
chatrooms etc.). Een gedegen monitoringsstrategie en kennis van de interactiedynamieken tussen community-leden is noodzakelijk om als bedrijf of organisatie hier gericht iets mee te willen.
3.7.5 Factoren van sociale media Overheden en burgers hebben allerlei motieven om co-creatie 2.0 vorm te geven (Bekkers 2010). In de praktijk lopen ze echter tegen verschillende barrières aan. In deze paragraaf worden aan de hand van verschillende deelstudies de factoren in beeld gebracht die bij co-creatie en sociale media een rol spelen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naar bestuurlijk-organisatorische, juridische en technische factoren.
Digitale kloof 23 Door gebruik te maken van nieuwe communicatiemiddelen kunnen burgers meer invloed uitoefenen op de publieke opinie en op de overheid (Keymolen et al. 2010:35-36). Naast het participeren in toepassingen opgezet door burgers, is het ook mogelijk om als overheid zelf met content te komen. Het is daarom belangrijk inzicht te hebben in de relaties tussen overheid en burgers. Als die door co-creatie verandert kan dat consequenties hebben met betrekking tot de rollen die beide hebben in een sociale media omgeving. Echter, niet iedere burger is een participerende burger en niet iedereen is even thuis in de technologische
68
Co-creatie 2.0
mogelijkheden van sociale media. De digitale kloof en de manier waarop de technologische ontwikkelingen gevolgd en geadopteerd worden door de maatschappij zijn beiden zowel aan de kant van de overheid als die van het individu van belang.
Multi-channeling 24 Door de sociale netwerken wordt de groep van insiders steeds hechter, de groep van outsiders vindt dankzij internet eveneens gelijkgestemden en keert zich daarmee af van de politiek en de overheid (Aalberts & Kreijveld, 2011:13). De idee dat het insluiten van mensen verwezenlijkt kan worden door een beleid dat zich focust op het verschaffen en verhogen van de materiële toegang tot ICT is naar de mening van Van Dijk (2005) volledig achterhaald. Er zijn, wat Van Dijk noemt, afwisselende gebruikers. Dit zijn gebruikers die de ene keer wel en dan weer niet online zijn en zich op verschillende momenten, op verschillende plaatsen en via verschillende media toegang verschaffen tot het internet. Er is niet langer sprake van een tweespalt wat betreft toegang. Toegang kan variëren tussen een volledig gebrek aan toegang tot 24/7 toegang. Verschillen in gebruik gaan niet noodzakelijk gepaard met digitale of sociale uitsluiting (van Dijk, 2005; Selwyn, 2004). Een artikel kan gelezen worden in papieren vorm of in digitale versie. In dat geval is er geen sprake van uitsluiting. Er dient bij voorkeur een evenwichtige mediamix opgesteld te worden, die uit zowel online als offline participatiemogelijkheden bestaat. De combinatie is als belangrijke factor gewenst om iedereen te kunnen bereiken. Het uitwerken, onderhouden en verzekeren van een duidelijke “multi-channel-human-computer communication as well as
computer mediated human-to-human communication, leading to enhanced eParticipation of citizens in the advancing democratic process” is belangrijk (Hauptman, 2008:5).
Adaptievermogen 25 Naast de vaardigheden van gebruik en de mate waarin de burger open staat voor technologische toepassingen en sociale media omarmt is het adaptievermogen van belang. Dit geldt zowel voor het individu als de organisatie. In de literatuur vinden we vele adaptie modellen waarbij naast de rol van de gebruiker ook de mate van intentie een rol speelt. Een veel gebruikt en toegepast model is het UTAUT model (Unified
Theory of Acceptance and Use of Technology) van Venkantesh e.a. De intentie om een technologie toe te passen hangt af van de verwachte prestaties, verwachte inspanning, sociale invloed en faciliterende condities. Wanneer de verwachte voordelen van gebruik groter zijn dan zal de intentie om de sociale media te gebruiken ook groter zijn. De ‘verwachte inspanning’ geeft aan hoe moeilijk, dan wel makkelijk, het is voor de gebruiker om te leren hoe de nieuwe technologie werkt. Buiten deze twee eigenschappen van de technologie is ‘sociale invloed’ belangrijk. ‘Sociale invloed’ staat voor de invloed die collega’s en andere belangrijke personen hebben op de gebruiker van de technologie. De faciliterende condities representeren de invloed van de organisatie. Het gaat hierbij om zaken als steun van het management. Geslacht, leeftijd, ervaring en vrijwilligheid van gebruik zijn ook van invloed op de intenties van gebruik en vormen daarmee een kritische factor.
3 Co-creatie en sociale media
69
Moderatie 26 Zoals we in dit hoofdstuk hebben kunnen vaststellen zorgt het verbindend vermogen van het internet ervoor dat nieuwe organisatie- en samenwerkingsvormen ontstaan, maar dat virtuele communities niet zondermeer succesvol en nuttig zijn. Het vereist inspanning om ze te creëren, te onderhouden, te exploiteren en om er informatie aan te onttrekken. Dit betekent dat er bij coproductie middels sociale media rekening gehouden moet worden met de manier waarop content gebruikers hun bijdragen leveren of zich kunnen onttrekken aan de community. In veel literatuur wordt benadrukt dat het gebruik van sociale media door overheden lastig verloopt, maar wanneer het gaat om co-creatie liggen er ook belangrijke barrières aan de kant van burgers. Daar bij lijkt het niet zozeer om technische beperkingen te gaan, als wel om gebrek aan interesse (Bekkers & Meijer; 2010). De sleutel tot succes van initiatieven ligt dan ook vooral bij moderatie om interesse van burgers te behouden en te kanaliseren. Bekkers en Meijer stellen dat de moderator moet worden beschouwd als een ‘procesmanager’, die het proces van co-creatie 2.0 in goede banen moet leiden. De procesmanager moet erop letten dat partijen betrokken worden bij het proces, de inhoud van het proces bewaken, regels bewaken en zorgen dat er resultaten worden geboekt (vergelijk De Bruijn et al, 2000). Dit vraagt om een managementstrategie die zich daarop toespitst. Bovaird (2007:858) geeft aan dat er een nieuw ethos nodig is voor de publieke dienstverlening, waarin de rol van professionals is om coproductie aan te moedigen en te ondersteunen. Co-creatie 2.0 te managen als een proces van institutionele innovatie (Bekkers & Meijer 2010) is daarmee een belangrijke factor.
Sociale strategie 27 Optimisme over de politieke en ambtelijke toepassing van sociale media wordt breder gedeeld (Shirky, 2008; Surowiecki, 2004). Zo spreekt van Berlo (2009) over een Overheid 2.0, stelt Simons (2010) dat
crowdsourcing een belangrijke rol kan spelen in het werk van ambtenaren, voorspellen Leadbeater en Cottam (2007) een user generated state, ziet Noveck (2009) een collaborative democracy ontstaan en stellen Winograd en Hais (2008) dat sociale media een politieke omwenteling in de Verenigde Staten zullen veroorzaken die de politiek fundamenteel zal veranderen (Aalberts & Kreijveld 2011:14). Een van de meest cruciale factoren is de mate waarin de organisatie die sociale media wenst in te zetten een strategisch plan van aanpak heeft, ook wel Sociale strategie genoemd (Kerkhofs et.al 2011).
Spanning tussen anarchie en bureaucratie 28 De veranderingen in de verbindingen tussen overheid en samenleving - van contacten met traditionele groepen naar contacten met open, dynamische netwerken - leiden tot spanningen binnen overheidsorganisaties (Bekkers & Meijer 2010). De samenleving kan worden getypeerd als een anarchistisch bolwerk, waarin al dan niet georganiseerde vormen van gemeenschapsbinding samenkomen. Een willekeurige overheidsorganisatie kan veelal worden getypeerd als een bureaucratie. De bureaucratische structuur van overheidsorganisaties past bij een omgeving die stabiel en eenvoudig is, maar voldoet minder wanneer de omgeving gefragmenteerd en dynamisch is (Mintzberg 1983). Dit betekent dat verwacht kan worden dat de veranderingen in de externe oriëntatie op sociale media gebied vragen om aanpassingen binnen overheidsorganisaties.
70
Co-creatie 2.0
Technische factoren 29 Uit de literatuurstudie valt op dat er niet of nauwelijks sprake is van technologische faalfactoren. De technologische mogelijkheden die bij de toepassing van sociale media kunnen worden gecreëerd, zijn enorm. De grootste uitdaging voor overheden is om zinvol gebruik te maken van deze ruime mogelijkheden. In technologisch opzicht dient een organisatie te kunnen beschikken over een adequate technische internet infrastructuur. Voor openbare orde en veiligheidsdiensten betekent dit in technologisch opzicht goed beveiligde voorzieningen om vanuit de eigen bedrijfsomgeving in verbinding te staan met de virtuele buitenwereld via internet. Ook blijkt uit de visie van TNO over sociale media dat de hoeveelheid data die sociale media genereert en alsmaar toeneemt goed gemonitord dient te worden. Daarvoor zijn softwaretools nodig waarin algoritmen zijn ontwikkeld die zijn afgestemd op de taal en ‘slang ‘ die in sociale media worden gebruikt, en grote hoeveelheden data automatisch kunnen omzetten in geanalyseerde brokken bruikbare informatie. Tools voor datamining om sociale media goed te kunnen analyseren is een essentiële factor, evenals voldoende digitale opslagcapaciteit en bandbreedte om interactief effectief te kunnen monitoren en interacteren.
Juridische factoren 30 De lastigste barrières in de onderzochte vormen van co-creatie met Web 2.0 door Bekkers & Meijer (2010:158) liggen op juridisch terrein. Opvallend in hun deelonderzoeken was dat vooral de politie relatief gemakkelijk over deze barrières heen stapte. Het grotere belang van het reduceren van criminaliteit werd beschouwd als een voldoende legitimatie voor het schenden van de privacy van nog niet veroordeelde burgers. Vooral in het geval van www.overvallersgezocht.nl worden daarbij de grenzen van de wet opgezocht. Een belemmerende factor is tevens dat de invloed van sociale media binnen de samenleving groot is en juridische effecten kent. Sociale media heeft de potentie om de privacy van gebruikers ervan danig te ondermijnen (bangalijst, niet gevalideerde persoonsgegevens). Wet- en regelgeving zijn niet altijd toegesneden op alle situaties en jurisprudentie is schaars. Privacy is in dit verband een heet hangijzer waar zorgvuldig mee dient te worden omgegaan.
Overschatting invloed 31 De toegevoegde waarde van sociale media is op voorhand niet altijd even duidelijk. Ook wordt aan de sociale media soms teveel invloed toegedicht: Een opstand tegen de regering van Moldavië in 2009 is wel de Twitterrevolutie genoemd omdat een website gebruikt werd voor het plannen van protestacties. Daar is kritiek op gekomen. Men vond dat het toeschrijven van revoluties aan sociale media een brug te ver was, omdat er ten tijde van de opstand in Moldavië zeer weinig Twitter accounts in dat land actief waren. De effecten van sociale media zijn slecht meetbaar, burgers zullen door nieuwe technologische mogelijkheden niet plotseling ander gedrag vertonen en de rol van sociale media lijkt sterk contextafhankelijk (Aalberts & Kreijveld 2011: 29). Ook bij het effect en het gebruik van sociale media geldt de 90-9-1 regel van Nielsen (2006): In bijna alle
online communities is 90% van de gebruikers een passieve volger, 9 procent van de gebruikers draagt een beetje bij en slechts 1 procent van alle gebruikers is verantwoordelijk voor bijna alle activiteiten in de
community. Dat betekent dat de mate van participatie van grote invloed is op het uiteindelijke effect en daarmee de meest belangrijke factor is.
3 Co-creatie en sociale media
71
3.8 Leiderschap 3.8.1 Kenmerken van leiderschap Met betrekking tot het begrip leiderschap wordt een groot aantal definities gehanteerd. Stoker en Kolk (2003) definiëren leiderschap als: “het beïnvloeden van het gedrag van (een groep) medewerkers, door een
persoon die ten opzichte van die medewerkers een formele positie inneemt. Dit beïnvloeden van gedrag gebeurt door gebruik te maken van bepaalde leiderschapsstijlen, eigenschappen en motieven en door het uitvoeren van verschillende activiteiten”(Stoker & Kolk, 2003). Volgens Robbins betreft leiderschap het proces om anderen (binnen en buiten de organisatie) te beïnvloeden tot samenwerking om doelstellingen te verwezenlijken (2003:314). Van Loon (2006) vult deze twee definities verder aan met de context waarin een leider opereert. Zijn definitie luidt: “het vanuit een visie van de leider dingen gedaan krijgen voor, door en met mensen binnen de context
van de organisatie in het maatschappelijk krachtenveld” (van Loon, 2006).
3.8.2. Strategisch politieleiderschap Boin (et al. 2003) omschrijft strategisch politieleiderschap als het optreden en handelen van hooggeplaatste politiefunctionarissen voor zover dat is gericht op structurele en duurzame (verbetering van de organisatorische) kwaliteit in het politiekorps. Deze kwaliteit van het korps hangt mede af van de relatie die de politie heeft met haar omgeving, de burgers. Hiermee ontstaan twee dimensies in het strategisch politieleiderschap: het richting geven aan het korps en het inbedden van het korps in de maatschappelijke politieke context. Om hier op een verantwoorde manier invulling aan te geven worden drie kernfuncties voor strategisch leidinggevenden gegeven die de basis vormen voor effectief leiderschap: • De beleidsmatige functie: het formuleren en uitdragen van een visie op de realiseerbare doelen van de organisatie; • De organisatorische functie: het ontwerpen van een organisatiepatroon waarin medewerkers hun werk effectief en efficiënt kunnen verrichten; • De diplomatieke functie: Het bewaken van relaties met belanghebbende partijen die van essentieel belang zijn voor de legitimiteit van een publieke organisatie. Vooral de diplomatieke functie, die uitgaat van het bewaken van relaties, geeft aan dat interactie met de omgeving of samenleving ter beïnvloeding van de beeldvorming cruciaal is voor een strategische politie leidinggevende. De belangrijkste symbolische waarde en daarmee ook de belangrijkste taak van de politie is “er simpelweg zijn” (Frissen, 2007). Hierin ligt ook de verwachting van de burger verscholen. Immers, de burger is een belanghebbende partij die van essentieel belang is voor het gezag van de politie. Om op de hoogte te zijn van de feitelijke omstandigheden, gevoelens en opvattingen van burgers en daar scherp op te kunnen sturen, is de interactie tussen politie en samenleving van groot belang. Aan de ene kant heeft de strategische politieleider te maken met een organisatie waar de interne cohesie gewaarborgd moet zijn om te voorkomen dat ze ten prooi valt aan allerlei grillen vanuit de samenleving waar op geacteerd moet worden. Maar het gevaar daarbij is dat de politieorganisatie te veel op zichzelf is gericht en als instituut wegdrijft van haar omgeving. Aan de andere kant trekt de omgeving aan de organisatie omdat die allerlei eisen aan de politie stelt en invloed wil hebben op de koers van de politie (Boverman et al 2011).
72
Co-creatie 2.0
De politie heeft juist in deze tijd te maken met nog meer uitdagingen die zich op hetzelfde moment in verschillende onderdelen manifesteren. De Ruijter (2011)) noemt in dit verband met name het toenemend
wickedness karakter van de samenleving, de groeiende nadruk op doelmatigheid en doeltreffendheid van de kant van verschillende politiek-maatschappelijke groeperingen en de centralisatie. Onder deze druk dreigt risico-mijding en een terugkeer naar of behoud van een hiërarchische structuur en cultuur van de politieorganisatie. De wereld van nu vraagt om politieleiders die bereid en in staat zijn om risico’s te nemen. Ze moeten kunnen accepteren dat ze niet in control zijn en ze moeten kunnen loslaten terwijl ze wel worden afgerekend op prestaties van hun ondergeschikten (de Ruijter 2011). Het vereist evenwichtskunst van strategisch leidinggevenden en impliceert de volgende eisen aan strategisch politieleiderschap om de relatie met de omgeving vorm te geven (Boin e.a.,2003): • Zorg dat de geïnteresseerde buitenwacht een adequaat beeld van de organisatie heeft; • Leg uit wat de visie inhoudt en laat zo veel zien als mogelijk over het feitelijk functioneren van de organisatie; • Onderhoud structureel contacten met betrokkenen en geïnteresseerden in het politieke, maatschappelijke, bestuurlijke, wetenschappelijke en mediakringen; • Geef fouten toe, leg uit hoe en waarom deze zijn ontstaan en welke lessen de organisatie eruit zal trekken.
3.8.3 Co-creatie en leiderschap Co-creatie stelt bijzondere eisen aan leiderschap en met name aan politieleiderschap. Co-creatie kent namelijk een horizontale logica, doordat burgers veel meer bij besluitvorming worden betrokken en zo op een meer gelijkwaardige hoogte staan met de overheid. Leiderschap echter, heeft een meer verticale logica, die wel eens kan botsen met de aspecten van interactieve beleidsvorming. De spanning hiertussen vormt een uitdaging voor bestuurders van nu (Hendriks en Tops, 2000). Als leiders gewend zijn om in traditionele, voorspelbare situaties te werken, bestaat de kans dat zij moeite krijgen met het werken in een meer dynamische omgeving. Daar zijn namelijk andere vaardigheden voor nodig. Maar tegelijkertijd blijven ook de ‘oude’ vaardigheden belangrijk, zoals technische en procedurele kennis. Daardoor is er volgens Hendriks en Tops een nieuwe opvatting over leiderschap nodig. In deze context onderscheiden zij twee vormen van leiderschap: doorslaggevend leiderschap en faciliterend leiderschap, die elk hun eigen kenmerken kennen. Deze balans tussen doorslaggevend en faciliterend leiderschap zien wij als een belangrijke factor voor een succesvolle implementatie van cocreatie door middel van sociale media. 37
Doorslaggevend leiderschap
Faciliterend leiderschap
Waarden
daadkracht, durf en duidelijkheid (de drie d’s)
consensus, compromis en consultatie (de drie c’s)
Handelingsmodellen
wikken en beschikken
schikken en plooien
Benadering van beleid en bestuur
instrumenteel, productgericht
interactionistisch, coproductief
Tabel 5: Co-creatie en kernwaarden leiderschap (Hendriks en Tops)
3 Co-creatie en sociale media
73
Waar doorslaggevend leiderschap zich meer richt op het behalen van resultaat, probeert faciliterend leiderschap zich meer op consensus met de omgeving te richten. Faciliterend leiderschap vereist daarom meer subtiliteit gecombineerd met contextgevoeligheid, relativeringsvermogen en overwicht (Hendriks en Tops, 2000). De plaats van de strategische politieleiders is veranderd door de opkomst van burgerparticipatie. Zij krijgen te maken met zowel de eisen van doorslaggevend leiderschap (het snel maken van duidelijke beslissingen) en de eisen van faciliterend leiderschap (het bereiken van consensus en het betrekken van de omgeving). Dit type leiderschap is wellicht minder aansprekend voor politieleiders dan doorslaggevend leiderschap, maar veel meer in overeenstemming met de verwachtingen en waarden van de huidige consensusdemocratie.
3.9 Conclusie De wederzijdse afhankelijkheid van organisaties heeft door de afgelopen decennia heen een toenemende noodzaak tot praktische samenwerking gecreëerd, zowel in de profit als in de non-profit sector. Organisaties streefden vroeger naar de verwezenlijking van eigen doelen, maar zijn steeds vaker tot elkaar veroordeeld. Ook wicked problems, waarin problemen zo complex zijn dat het vraagt om een transformatie van bestaande organisatiestructuren, processen en competenties (aangezien deze niet meer aansluiten bij de participatieve netwerkmaatschappij) hebben samenwerkingsverbanden versterkt. Om wederzijdse afhankelijkheid te herkennen, is het wenselijk dat actoren open staan voor elkaars belangen zonder daarbij het eigenbelang uit het oog te verliezen. Dat kan door de belangen en doelen van partijen met elkaar te combineren of door de problematiek vanuit een ander denkkader te bekijken zodat er een nieuwe dynamiek ontstaat, zolang er maar sprake blijft van wederzijds voordeel voor alle partijen. In dit theoretisch hoofdstuk hebben we verschillende vormen van wederzijdse samenwerking verkend aan de hand van de begrippen innovatie, coproductie en interactieve beleidsvorming. Co-creatie bij de overheid, of tussen een overheidsinstantie en burger, bouwt voort op het concept van interactieve beleidsontwikkeling en burgerparticipatie. Co-creatie heeft door de opkomst van sociale media een extra boost gekregen, omdat hierdoor co-creatie niet langer tijd- en plaatsgebonden is. Cocreatie maakt inmiddels een onlosmakelijk onderdeel uit van de moderne maatschappij. Wat kan co-creatie betekenen voor de politieorganisatie? De politie heeft juist in deze tijd te maken met nog meer uitdagingen die zich op hetzelfde moment in verschillende onderdelen manifesteren. Naast het eerder genoemde wickedness karakter van de samenleving dreigt risicomijdend gedrag en terugkeer naar de hiërarchische structuur en cultuur, juist nu de samenleving vraagt om politieleiders die bereid en in staat zijn om risico’s te nemen. Als leiders gewend zijn om in traditionele, voorspelbare situaties te werken, bestaat de kans dat zij moeite krijgen met het werken in een meer dynamische omgeving. Daar zijn namelijk andere vaardigheden voor nodig. Maar tegelijkertijd blijven ook de ‘oude’ vaardigheden belangrijk, zoals technische en procedurele kennis. Dat vereist evenwichtskunst van strategisch leidinggevenden. Daarnaast hebben we gezien dat de lenigheid van een organisatie bepalend is voor een succesvol cocreatieproces. De mate waarin Moed, Vermogen en Bewustzijn aanwezig zijn in een organisatie bepalen mede het succes of falen van het co-creatieproces.
74
Co-creatie 2.0
In totaal hebben we 23 factoren benoemd die het succes van (vormen van) co-creatie 2.0 in de publieke sector positief dan wel negatief beïnvloeden. Daarnaast hebben we in hoofdstuk 2 negen factoren benoemd voor een effectieve aanpak van het buurtonderzoek bij woninginbraken. Dat leidt tot de vraag in hoeverre co-creatie 2.0 zou kunnen passen binnen de politieorganisatie, immers deze heeft als ambitie de burger te gaan betrekken bij het opsporingsproces door middel van co-creatie. In het volgende hoofdstuk wordt bekeken in welke mate er binnen de politie organisatie al sprake is van cocreatie 2.0.
3 Co-creatie en sociale media
75
76
Co-creatie 2.0
Co-creatie binnen de politie
78
Co-creatie 2.0
4 Co-creatie binnen de politie 4.1 Inleiding Naast de televisie en schrijvende pers worden media als internet, zoals Buurtlink, Stop de criminaliteit en mobiele telefonie, zoals SMS alert steeds vaker door de politie benut ter verkrijging van relevante informatie van burgers. Volgens de onderzoekers Kop et. al (2011) bleef de politie tot voor kort met name investeren in de meer klassieke opsporingsmiddelen en was er in eerste instantie sprake van terughoudendheid. De Poot et. al (2004) concludeerden dat de recherche aan het begin van deze eeuw steeds meer te maken krijgt met media die willen berichten over specifieke misdrijven. De politie ziet de media in het algemeen vooral als hinderlijk. Matt Tapp, een Brits communicatiespecialist die onder andere bekend is van het onderzoek naar de moord op Holly en Jessica uit Soham in 2002, is er van overtuigd dat een goede communicatiestrategie bij de opsporing meer effect heeft dan de inzet van honderden agenten (Slot, 2010). In de communicatie met het publiek om aandacht te vragen voor het mee helpen oplossen van misdrijven via de media, nemen het aantal in te zetten mogelijkheden door de politie middels de komst van ‘nieuwe’ media zoals mobiele telefonie en het internet sterk toe (Kop, van der Wal, Snel 2011; 337). Vanuit dit perspectief richten wij onze focus in dit hoofdstuk vooral op de nieuwe mogelijkheden met sociale media die de politie zelf heeft ontwikkeld aan de hand van onze vierde deelvraag: Welke vormen van co-creatie 2.0 vinden nu plaats binnen de politie en wat zijn relevante factoren? Sociale media bieden rechtstreeks en op grote schaal toegang tot de burger. Het is dus mogelijk de ogen, oren en kennis van burgers in te zetten voor meer veiligheid. Er wordt binnen de politie volop geëxperimenteerd met sociale media. Dat is goed, want dit brengt de dilemma’s, kansen en onmogelijkheden van sociale media aan het licht. Co-creatie 2.0 kent vele verschijningsvormen en doelen. Ook de mate van participatie verschilt en is afhankelijk van de toepassing en het beoogde resultaat. In dit hoofdstuk kijken wij naar de aard van de participatie en nemen de feitelijke uitkomsten daarvan onder de loep. Vanuit de literatuur en op basis van het raadplegen van open bronnen via internet zijn wij op zoek gegaan naar aantoonbare voorbeelden. In paragraaf 4.2 analyseren wij enkele praktijkvoorbeelden van initiatieven die de politie of anderen zelf hebben ondernomen om tot een vorm van co-creatie te komen in samenwerking met burgers. Dit doen wij aan de hand van de participatieladder van Edelenbos en Monnikhof (2001). In paragraaf 4.3 beschrijven we de kansen die er voor de politie zijn om optimaal gebruik te maken van de technologische communicatie mogelijkheden in relatie tot co-creatie. Daarbij wordt ook nader ingegaan op het begrip crowdsourcing en de mogelijkheden voor de opsporingspraktijk. In paragraaf 4.4 wordt stilgestaan bij de succes- en faalfactoren bij de inzet van sociale media in de politiesfeer. Vervolgens sluiten we dit hoofdstuk samenvattend af met een aantal conclusies voor het welslagen.
4 Co-creatie binnen de politie
79
4.2 Praktijkvoorbeelden Om systematisch en gestructureerd een overzicht te krijgen van de participatiegraad van sociale media initiatieven die de politie of anderen hebben ontwikkeld in de politiesfeer wordt dit gerangschikt naar de eParticipatieladder van TNO. Deze eParticipatieladder is gebaseerd op het werk van Edelenbos (2001), zoals wij die in hoofdstuk 3 hebben beschreven en waarin vijf niveaus van participatie worden onderscheiden. Bij elk van de vijf treden, zoals we hebben kunnen vaststellen, ligt het doel van de interactie tussen overheid en burger anders en het doel wordt telkens hoger naarmate het level of engagement stijgt. Aan de hand van de TNO eParticipatieladder hebben wij vervolgens de praktijkvoorbeelden geclassificeerd van een lage tot een zeer hoge participatiegraad als het gaat om co-creatie met burgers. Gaat het om de participatiegraad dan gaat het in de lichtste vorm om burgers te informeren en in de hoogste graad om burgers mee te laten beslissen.
meebeslissen
Burger op stoel of schoot Burger als dienstaanbieder, waakhond, handhaver
coproduceren
Produceren Creëren, organiseren, bijdragen, produceren, aanpassen Wederzijds delen Debatteren, discussiëren, publiceren, aanpassen
adviseren
raadplegen
Burgers raadplegen Reviewen, commentaar, stemmen, chat, polls
informeren
Burgers informeren Bekijken, volgen, lezen, luisteren, lezen, downloaden, zoeken, kopen
plek op eParticipatieladder
Illustratie 4: de eParticipatieladder Bron: TNO
4.2.1 Informeren De huidige penetratiegraad van sociale media laat zien dat een groot aantal burgers via het internet te bereiken is. Volgens een rapport van het Sociaal Planbureau uit 2010 loopt Nederland op kop voor wat het gebruik van internet betreft. Sommige groepen - bijvoorbeeld jongeren of doven - zijn via de sociale media waarschijnlijker beter te bereiken dan via de traditionele communicatiekanalen zoals radio en televisie. Alle korpsen hebben een eigen internetwebsite waar zij burgers informeren over het werk van de politie en belangrijke nieuwsfeiten uit de regio. www.politie.nl De belangrijkste website waar burgers voor informatie terecht kunnen is de officiële website van de Nationale Politie www.politie.nl met informatie over de organisatie, nieuws, politieberichten, tips en een veel gestelde
80
Co-creatie 2.0
vragenlijst (FAQ). Vanuit deze website kan men ook ‘doorklikken’ naar de eigen politieregio voor meer lokale actuele berichtgeving. Via deze website is het tevens mogelijk digitaal aangifte te doen. Op de website van Regiopolitie Haaglanden hebben burgers een link naar www.hoeveiligismijnwijk.nl. Dit is een website met actuele informatie over bijvoorbeeld het aantal woninginbraken, fietsendiefstallen en berovingen in de regio Haaglanden op buurtniveau. Het geeft de burger tevens uitleg over hoe criminaliteitscijfers tot stand komen en hoe in de aanpak criminaliteit samen voorkomen en bestreden kan worden. Hier wordt aangegeven dat preventie bijna nooit een zaak van de politie alleen is en dat veel maatregelen die criminaliteit voorkomen door burgers zelf genomen moet worden, meestal samen met gemeenten, bedrijven, woningcorporaties, horeca en scholen. Aangegeven wordt wat de politie doet en wat burgers zelf kunnen doen bij vermogensdelicten, geweldsdelicten en overlast. Overige politionele sites Mogelijk elkaar beconcurrerende burgerinitiatieven zijn www.politie.startpagina.nl (onderdeel Sanoma Media Netherlands groep) en www.politie.eigenstart.nl, die elke burger zelf kan samenstellen met tientallen links naar binnen- en buitenlandse politiewebsites, regiokorpsen, wijkteams, criminaliteit, regiokorpsen, hulpverlening, wetgeving, forensische onderwerpen, justitie verwijzingen etc. Hyperlinks verwijzen zowel naar officiële politiewebsites zoals ‘mijn wijk’ en informele door burgers ontwikkelde websites zoals ‘tegen zinloos geweld’. Het ontsluiten en toegankelijk maken van relevante informatie in de politiesfeer wordt op deze wijze door burgers bevorderd. De keerzijde is dat bij zoeken via dergelijke sites niet op voorhand duidelijk is of je op een officiële politiewebsite terecht komt. AMBER Alert Steeds meer regiokorpsen bedienen zich als tweede voorbeeld van SMS-alerts om belangrijke boodschappen door te geven aan het grote publiek of specifieke doelgroepen. AMBER Alert is hier een goed voorbeeld van (Kop et al. 2011; 339). Dit is een landelijke waarschuwing die de politie uitstuurt bij urgent geachte kindervermissingen en - ontvoeringen. Met het AMBER Alert systeem kan de politie bij de ontvoering of vermissing van een kind snel een enorme groep mensen informeren via verschillende informatiekanalen. Zo kunnen we via de officiële AMBER Alert website en die van www.rijksoverheid.nl vaststellen dat tegenwoordig AMBER alerts verspreid worden via een e-mail of pop-up bericht via PC, iPhone of iPad, mobiel, website, beeldkrant, reclamescherm of sociale media (via Hyves, Twitter, Facebook, Live Messenger). De Verenigde Staten had als eerste land een AMBER Alert Plan (per staat uitgerold sinds 1996, landelijk in 2003). De naam komt van het Amerikaanse negenjarige meisje Amber Hagerman, dat op 13 januari 1996 werd ontvoerd en vermoord. Haar dood leidde tot de totstandkoming van dit systeem. AMBER Alert is een geregistreerde merknaam waarvan AMBER met hoofdletters wordt geschreven. In de VS is dit een acroniem van America’s Missing: Broadcast Emergency Response. Amber Alerts kunnen alleen worden geplaatst door het landelijk bureau vermiste personen van het Korps Landelijke politiediensten (KLPD) en is volledig geprotocolleerd. Daarmee ligt de regie en de productie in handen van de overheid. Er moet namelijk als belangrijke voorwaarde kunnen worden aangenomen dat er sprake is van direct gevaar voor het leven van het kind of dat er een directe vrees bestaat dat het kind ernstig lichamelijk of psychisch letsel oploopt. Hoewel bij iedere vermissing van een kind er een risico voor dat kind optreedt, is dat volgens de richtlijnen onvoldoende om daarvoor een AMBER Alert in te zetten. Het gebruik van AMBER Alerts bij minder risico opleverende vermissingen zou het speciale effect van het systeem wegnemen.
4 Co-creatie binnen de politie
81
Burgers ontvangen een AMBER Alert (gratis) als er sprake is van de volgende omstandigheden: • Het vermiste kind moet jonger zijn dan 18 jaar; • Er moet direct gevaar bestaan voor het leven van het kind of een directe vrees voor ernstig letsel; • Er voldoende informatie is over het slachtoffer, een mogelijke ontvoerder of een gebruikte auto, zodat met een AMBER Alert de kans vergroot wordt dat het kind gelokaliseerd kan worden; • Het AMBER Alert moet zo snel mogelijk na de ontvoering of vermissing worden gebruikt. • Voor personen van 18 jaar en ouder wordt geen AMBER Alert verzonden, ook niet als ze in geestelijk opzicht functioneren op een leeftijdsniveau van onder de 18 jaar. Als dat nodig is, zal op andere wijze voor een dergelijke vermissing aandacht gevraagd worden. Om het publiek ook daadwerkelijk te vragen om hulp is het nodig dat voor een AMBER Alert een foto van het ontvoerde of vermiste kind beschikbaar is. Ook is het mogelijk een merk, type en (gedeeltelijk) kenteken van een auto te gebruiken. De kracht van AMBER Alert is gelegen in de onmiddellijke en alle media omvattende manier waarop het publiek gevraagd wordt om mee te helpen het ontvoerde of in ernstig gevaar verkerende kind terug te vinden. Dat betekent dat AMBER Alerts zo snel mogelijk na het moment van ontvoering of vermissing moeten worden uitgezonden. AMBER alert kan worden gezien als een minimalistische vorm van co-creatie waarbij de burger in eerste instantie geïnformeerd wordt, maar vooral ook geactiveerd wordt op zoek te gaan naar een vermist kind in de hoop op voldoende response als het gaat om burgertips, die kunnen bijdragen aan het oplossen van misdrijven. Of het nu gaat om kind vermissingen, gestolen voertuigen of het signalement van zakkenrollers, de mogelijkheden om publiek middels SMS-alerts en sociale media te informeren zijn legio en worden in de politiepraktijk ook voor diverse doeleinden toegepast.
4.2.2 Raadplegen Rellen in Rotterdam Hoe sociale media als opsporingsstrategie kan worden ingezet om het grote publiek te raadplegen ten behoeve van de aanhouding van relschoppers, dient als voorbeeld de casus van de politie en het OM in Rotterdam. Een groep van 50 hooligans bestormde vorig jaar het Maasgebouw bij het voetbalstadion. De aanwezige politie moest de groep met getrokken pistool weren. Het OM heeft toen foto’s van twee verdachte relschoppers die op zaterdag 17 september 2011 betrokken waren bij de rellen bij het Fijenoordstadion gepubliceerd op billboards in het centrum van Rotterdam (AD 3 oktober 2011). De maatregel werd een tijdje uitgesteld omdat zich enkele relschoppers meldden bij de politie. Burgemeester Ahmed Aboutaleb van Rotterdam kondigde via de media vooraf aan dat de foto’s van relschoppers die zich nog niet gemeld hadden bij de politie op grote schermen in de stad gepubliceerd zouden worden. De twee foto’s die daarop gepubliceerd werden stonden ook al een tijdje op de website van de politie. Daar waren in totaal zes verdachten te zien. Voor zover bekend bij het Openbaar Ministerie was het de eerste keer dat in Nederland digitale billboards werden ingezet bij de opsporing van verdachten. www.dadergezocht.nl Een ander voorbeeld bij het raadplegen van publiek komt van Regiokorps Groningen. Dit korps maakte eind januari 2011 bekend dat er acht zaken zijn opgelost dankzij de inzet van YouTube. Dat is bijna de helft van de zeventien zaken die op YouTube zijn gezet. Het korps concludeert dat het plaatsen van de filmpjes op internet daarmee een van de sterkste middelen is om samen met burgers criminelen op te sporen. Steeds
82
Co-creatie 2.0
meer regio’s hebben een eigen website en vaak ook nog een bijzondere website ernaast, zoals de Friese opsporingssite www.dadergezocht.nl. Op deze site vind je uitvoerige beschrijvingen van onderzoeken en foto’s, filmpjes zijn te bekijken op het YouTube-kanaal van politie Fryslân. Groningen heeft ook een eigen YouTube-kanaal. Hier kunnen burgers participeren door de filmpjes te bekijken en eventuele opsporingsinformatie door te geven aan de politie. Op landelijk niveau bestaat de website www.nationaleopsporingslijst.nl met een digitaal tipformulier. Mail-alert Ook maken verscheidene korpsen gebruik van Mail-alert: dit is een middel om burgers per e-mail bij opsporingsonderzoeken te betrekken. Het is in wezen een vorm van direct mailing. Het doel is om informatie te krijgen wat van belang kan zijn in een specifiek opsporingsonderzoek. Het verschil met bijvoorbeeld SMSalert is dat Mail-alert niet wordt gebruikt voor heterdaadsituaties. De praktijk wijst namelijk uit dat mensen niet altijd direct (kunnen) lezen en de reactietijd dus vaak langer is dan bij een sms. Daarom wordt Mail-alert meestal ingezet in de vervolgfasen van het opsporingsonderzoek. Het wordt vaak gebruikt als aanvulling op het fysieke buurtonderzoek, met als voordeel dat men niet hoeft te wachten totdat de burger thuis is. Deelname gebeurt op vrijwillige basis.
4.2.3 Adviseren Twitter De korpsen ondernemen steeds meer initiatieven om te gaan Twitteren. Twitter bestaat pas sinds 2006 en is daarmee een relatief jong medium. Langs deze virtuele weg worden steeds meer adviezen gegeven. Zo wordt in Haaglanden bij grootschalige evenementen via Twitter aan het publiek advies gegeven hoe bepaalde druktes te vermijden door bijvoorbeeld alternatieve looproutes te Twitteren. Ook in steeds meer andere korpsen wordt met behulp van tweets informatie verstrekt, zoals de aankondiging van alcoholacties, bekendmaken resultaten van onderzoeken, maar ook het geven van preventieadviezen en het bedanken van het publiek voor informatie of verkregen tips. Politie Haaglanden heeft verschillende websites en Twitterkanalen en heeft voorop gelopen met een speciale site voor jongeren www.therulez.nl om hen goed te informeren en met allerlei adviezen bij te staan. Omgekeerd kunnen burgers ook op deze tweets reageren en daarmee de politie informeren of (on)bedoeld advies verstrekken. De interactie die middels interactieve vormen van sociale media tot stand kan komen tussen politie en burgers, geeft burgers een mogelijkheid over verstrekte informatie wat te vinden en dit publiekelijk uit te dragen. Deze reacties kunnen als een basale vorm van advies worden gezien als het gaat om de meningsvorming en de publieke opinie rondom onderwerpen waarover in de politiesfeer wordt getwitterd. Door haar wijkagenten te laten Twitteren wordt blijkens onderzoek van de universiteit Twente (Veltman 2011) bij Regiopolitie Groningen in meerdere behoeften voorzien. Het slechts eenzijdig onttrekken van informatie uit de samenleving biedt aldus de onderzoeker geen basis voor actieve en betrokken burgers. Twitter maakt het Regiopolitie Groningen mogelijk om direct in contact te staan met burgers, maar ook om op transparante wijze verslag te doen van datgene wat er zich in wijken afspeelt. Hierdoor krijgt het wederzijds delen en discussiëren over bepaalde veiligheidssituaties in de wijk aandacht. Uit dit onderzoek is tevens gebleken dat volgers van twitterende wijkagenten, mede dankzij het feit dat zij een twitterende wijkagent volgen, vaker op eigen initiatief informatie verstrekken aan de politie of wijkagent. Uit interviews kwam nadrukkelijk naar voren dat men zich als burger (mede)verantwoordelijk voelt voor de veiligheid en leefbaarheid in de wijk, maar ook dat men bewust is dat de politie niet alle problemen alleen aan kan pakken. Hoeveel burgers
4 Co-creatie binnen de politie
83
uiteindelijk door twitterende wijkagenten worden bereikt is op voorhand moeilijk te zeggen en afhankelijk van meerdere factoren. Via Twitter leren de politie en burgers elkaar in ieder geval (beter) kennen. Daarnaast blijkt uit de business case van de politie Groningen (Boer, 2009a) het streven om de veiligheidsbeleving en beeldvorming van burgers te vergroten. Communicatie en samenwerking via Twitter is daarmee tevens een middel met een verder liggend doel. www.buurtlink.nl Als het gaat om het louter adviseren van burgers via sociale media in de richting van de politie zijn wij geen pregnante voorbeelden tegengekomen waar dat aantoonbaar uit blijkt. Noemenswaardig is wel het bestaan van de website www.buurtlink.nl. Buurtlink is een burgerinitiatief van stichting Buurtlink, een onafhankelijke organisatie zonder winstoogmerk, die als doel heeft de sociale cohesie in buurten te bevorderen. De stichting wil met dit online platform het buurtgevoel in Nederland versterken. Zij menen dat hierdoor de leefbaarheid verbetert en dat mensen zich meer thuis zullen voelen in hun woonomgeving. Daar moet een preventieve werking vanuit gaan als het gaat om veiligheid. Buurtlink is er voor alle buurtbewoners in Nederland. Aan de hand van een postcode, tref je actuele nieuwsberichten, foto’s en berichten uit die wijk. Buurtlink tracht de politie ook zoveel mogelijk hieraan deel te laten nemen. Op Buurtlink kunnen wijkagenten in contact komen met buurtbewoners. Zo kunnen wijkagenten een eigen weblog krijgen op de website. Op deze manier kunnen wijkagenten buurtbewoners op de hoogte houden van allerlei zaken. Bewoners kunnen vervolgens reageren op de berichten en foto’s van de wijkagenten. Ook kunnen wijkagenten in de weblog links plaatsen naar websites die interessant zijn voor burgers. Daarnaast kan de politie Buurtlink gebruiken om de hulp van wijkbewoners in te roepen bij het oproepen van verdachten van strafbare feiten. Het is voorstelbaar dat de politie via deze wijze ook buurtbewoners om advies kan vragen bij de aanpak van veiligheidsproblemen. Omgekeerd is het voorstelbaar dat buurtbewoners de mogelijkheden van deze website benutten om de politie ongevraagd van advies te voorzien door het rechtstreekse contact met wijkagenten. Door interactief tussen burgers en wijkagenten te communiceren over veiligheidsproblemen in de wijk die ertoe doen is het mogelijk dat burgers invloed uitoefenen op de totstandkoming van een veiligheidsaanpak. Wij beschikken niet over brongegevens die dit laatste kan bevestigen of aantonen. Ieder bericht dat op Buurtlink wordt geplaatst door een wijkagent gaat mee in de Buurtmail. Dit is de wekelijke nieuwsbrief van Buurtlink waarin de laatst geplaatste berichten en nieuwtjes uit de eigen buurt staan.
4.2.4 Coproduceren Buurt Informatie Netwerk (BIN)3 Beduidend verder gaat het initiatief van politie Brabant-Noord in samenwerking met de gemeente Uden in 2007 vanwege de verontruste stijging van het aantal woninginbraken in nieuwbouwwijk Uden-Zuid. Hier is in gezamenlijkheid gekomen tot een Buurt Informatie Netwerk (BIN) via internet. De situatie in Uden-Zuid was enigszins bijzonder aangezien het een nieuwbouwwijk betrof met veel tweeverdieners, waar overdag nauwelijks sprake was van enige sociale controle. Mede daardoor ontbrak het ook aan onderlinge cohesie. Deze aspecten moesten bij een mogelijke oplossing betrokken worden. Politie Brabant-Noord heeft daarop gekeken naar hoe de Zuiderburen het in België doen. Daar sloeg men al medio 2000 de handen ineen met de ontwikkeling van een Buurt Informatie Netwerk. België telt inmiddels ruim 450 van deze netwerken. Hierbij verenigen buurtbewoners, gemeente en politie zich in een netwerk waarbinnen uitwisseling van gegevens plaatsvindt. De bewoners worden via een website en het versturen van SMS berichten alert gemaakt op verdachte omstandigheden binnen hun (woon)omgeving. Signaleren zij verdachte personen of ongewenste situaties, dan maken zij hiervan melding aan de plaatselijke politie. Deze onderzoekt de zaak en laat de
84
Co-creatie 2.0
aangesloten buurtbewoners altijd weten wat het resultaat van het onderzoek is geweest. Uit ter beschikking gestelde gegevens over de opzet en aanpak van het BIN project in Uden-Zuid en een evaluatiemeting van politie Brabant-Noord in 2007 als vervolg op een nulmeting in 2006 is gebleken dat het terugkoppelen van resultaat een belangrijk gegeven is om burgers enthousiast en betrokken te houden. Uit de rapportage blijkt tevens dat de meeste inwoners de wijkagent kennen en dat het vertrouwen in de politie is gegroeid. Burgemeester Kersten van Uden ging in 2007, vergezeld van enkele ambtenaren, medewerkers van de politie en een aantal buurtbewoners naar Lochristie nabij Gent en liet zich aldaar binnen de gemeente informeren. Betrokken buurtbewoners hebben zich samen met politie en gemeente een oordeel kunnen vellen of een dergelijk netwerk ook voor Uden-Zuid van groot nut kon zijn. Daarmee zijn burgers al in een vrij vroeg stadium betrokken geraakt bij de besluitvorming. Deze vroegtijdige participatie kan als een vorm van advisering worden gezien in de beleidscyclus om te komen tot een vernieuwde veiligheidsaanpak door de overheid. Het BIN project in Brabant-Noord is een gestructureerde samenwerking van burgers in een bepaald gebied onder aansturing van een wijkbewoner in de rol van coördinator. In overleg en in samenspraak met de politie wordt wederzijds informatie uitgewisseld. Ook hier hebben burgers in interactie met de politie de mogelijkheid invloed te hebben op een plan van aanpak in de bestrijding van woninginbraken in hun buurt. Zowel het meedenken over een vooraf bepaald plan van aanpak als het aansturen van dit netwerk door een wijkbewoner als coördinator is te beschouwen als een vorm van co-creatie in de betekenis van coproduceren. De leidende gedachte achter een buurtinformatienetwerk is dat dit de solidariteit en het saamhorigheidsgevoel moet vergroten evenals het veiligheidsgevoel. Tevens is het oogmerk vanuit de politie erop gericht om het plegen van strafbare feiten in samenwerking met buurtbewoners te voorkomen. Burgernet Een ander voorbeeld en initiatief waarbij burgers actief betrokken worden bij de veiligheid in hun buurt en bijdragen aan de opsporing is Burgernet. Dit begon als een telefonisch netwerk van burgers en ondernemers met de politie om op urgente momenten effectiever te kunnen opsporen. Eind 2008 is het experiment in Nieuwegein uitgebreid naar acht gemeenten verspreid over vijf politieregio´s: Gouda in de politieregio Hollands Midden, Ede in de politieregio Gelderland-Midden, Leeuwarden en Dantumadiel in de politieregio Friesland, Delft in de politieregio Haaglanden en de gemeenten Breukelen en Maarsen (later gefuseerd tot Stichtse Vecht) en De Ronde Venen in de politieregio Utrecht. Na de geslaagde pilot in de negen gemeenten heeft de minister in eind 2009 besloten Burgernet landelijk uit te rollen. Burgernet is inmiddels actief in alle politieregio´s en in een groot aantal gemeenten. In maart 2012 is Burgernet met 800.000 deelnemers actief in meer dan 300 gemeenten. Via een (telefonisch) communicatiesysteem en tegenwoordig ook Twitter kunnen burgers die zich hebben aangemeld bij net gepleegde misdrijven of andere dringende gebeurtenissen direct worden geïnformeerd. De centralist van de meldkamer van de politie start, na een melding van bijvoorbeeld een inbraak of een vermist kind, een Burgernetactie. Dit gebeurt op basis van een goede beschrijving van de gezochte persoon. De Burgernetdeelnemers krijgen een ingesproken bericht via de (mobiele) telefoon of een tekstbericht per SMS met het verzoek uit te kijken naar deze persoon of een voertuig. Dit kan vanuit de eigen woning, op straat of vanaf de werkplek. Zo kunnen burgers direct behulpzaam zijn bij de opsporing van bijvoorbeeld dader(s), een voertuig of een vermist kind. Na afloop van de Burgernetactie ontvangen alle deelnemers een bericht over de resultaten van de actie. Hoewel de telefoon de belangrijkste technologie is bij Burgernet, is er ook een website en wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van Twitter. De website dient vooral voor de aanvullende terugkoppeling van informatie naar de gebruikers en andere belangstellenden. Op de website worden de laatste acties vermeld. Er staat waar een actie heeft plaatsgevonden, wat het doel was van de
4 Co-creatie binnen de politie
85
actie, wat het resultaat is, en hoeveel mensen eraan heeft deelgenomen. Bovendien kan men via de startpagina doorklikken om meer specifieke informatie te krijgen. De burger wordt via Burgernet op directe wijze betrokken bij de orde en veiligheid door als eerste ter plekke, dingen te zien en hulp te verlenen of een bijdrage te leveren aan de opsporing. Ondanks dat de site (nog) geen interactief onderdeel heeft, in die zin dat er door burgers content aan de site kan worden toegevoegd, biedt Burgernet veel mogelijkheden tot participatie en co-creatie met de burger in de rol van wijkagent of rechercheur. Burgernet is ontstaan vanuit de wens om de overheid op een directe manier burgers in te zetten ten behoeve van hun eigen veiligheid en de veiligheid in hun leefomgeving. Het Burgernetconcept gaat uit van samenwerking van gemeente, politie en burgers. Ze dienen zich gelijkwaardige partners te voelen die gezamenlijk een optimale bijdrage leveren aan de veiligheid. Zij hebben ieder hun eigen rol en verantwoordelijkheid op het gebied van veiligheid. Vander Vijver et al. (2009:4) hebben systematisch de effecten van 192 Burgernetacties in negen pilotgemeenten geëvalueerd. De bijdrage aan de opsporing zowel van vermiste personen als van criminelen - bleek aanzienlijk. In bijna 10% van de gevallen is sprake van een harde relatie. Uit het onderzoek bleek overigens ook dat in 68% van de gevallen geen informatie wordt ontvangen. Er is dus geen sprake van een ‘wondermiddel’. De evaluatie in Nieuwegein wijst er ook op dat Burgernet een bijdrage levert aan de versterking van het vertrouwen in de overheid (Nieuwegein, document 2006-031): 25% van de deelnemers heeft meer vertrouwen in de politie, 16% heeft meer vertrouwen in de gemeente. De conclusie dat Burgernet het vertrouwen verbetert, wordt ook bevestigd in de landelijke evaluatie van de Stuurgroep Burgernet (2009). Volgens de site van Burgernet is gemiddeld 10 procent van de burgernetacties succesvol afgesloten. Ook volgens onderzoekers Kop et.al. heeft een burgernetactie belangrijke positieve neveneffecten. Het versterkt het vertrouwen van de burger in de gemeente en politie en vergroot het veiligheidsgevoel. Vandaar ook dat de nazorg bij burgernet acties belangrijk is. De deelnemers worden voor zover mogelijk op de hoogte gebracht van de resultaten van de actie. Inzet van burgers bij opsporingsactiviteiten Burgers kunnen via sociale media gevraagd worden om mee te denken in opsporingsonderzoeken. Voorbeelden waarbij de sociale media ingezet worden als opsporingsstrategie om burgers daar nauwer bij te betrekken zien we in Web 2.0 toepassingen. Web 2.0 ontwikkelingen hebben gezorgd voor nieuwe, meer interactieve vormen en nieuwe toepassingsmogelijkheden van het internet. Openheid is een basiskenmerk van Web 2.0 (Bekkers & Meijer 2010; 149): de inbreng van gebruikers wordt getoond, zodat iedereen van alles op de hoogte is. Het voordeel van openheid is dat dit een stimulans kan zijn voor burgers om effectief bij te dragen aan het oplossen van misdrijven. Als burgers volledige informatie krijgen van de politie kunnen zij hier adequaat op reageren. Door samenwerking op internet kan gedeelde informatie en kennis leiden tot andere c.q. betere inzichten of oplossingen. Er kunnen niet alleen gerichte vragen gesteld worden aan het publiek, ook kunnen nieuwe zienswijzen in opsporingsonderzoek ontstaan door interactief kennis te vermeerderen (wisdom of the crowds principe). Opsporing Verzocht, Burgernet en sites als www.politieonderzoeken.nl zijn voorbeelden van initiatieven waarbij de politie (in samenwerking met anderen) een netwerk van burgers en ondernemers inschakelt om effectiever te kunnen opsporen. Door een onderzoek zo volledig mogelijk op het internet te plaatsen en het publiek in te schakelen probeert de recherche tot nieuwe aanknopingspunten te komen. Op de website www.politieonderzoeken.nl wordt dit bijvoorbeeld gedaan voor lopende Teams Grootschalige Opsporing (TGO) en onopgeloste moordzaken (Coldcases). Hier komen onderzoeken aan de orde zoals de volgende.
86
Co-creatie 2.0
De gewelddadige dood van Johannes Bernardus Pott Zeist - Amalia van Solmslaan - zondag 19 juni 2011 Aan het eind van de middag werd in een huis aan de Amalia van Solmslaan (nr. 19) in Zeist het levenloze lichaam van de 80-jarige bewoner, de heer Pott aangetroffen.
Op deze site stelt de politie specifieke vragen waarop het onderzoeksteam nog geen antwoord heeft weten te vinden. Dit kan ook via @durftevragen op Twitter. Amsterdam-Amstelland lanceerde begin 2011 de site www.depolitiezoek.nl. Brabant-Noord bestrijdt woninginbraken met behulp van de site www.samentegeninbrekers.nl. Scenario-denken Ondanks deze positieve ontwikkelingen is het de vraag hoe de politie het publiek geboeid en betrokken weet te houden. Volgens een recent uitgevoerd haalbaarheidsonderzoek door politie Noord- en Oost Gelderland ligt het antwoord hierop in de mogelijkheden serious internetgames te ontwikkelen voor de opsporing. De social game die politie Noord- en Oost-Gelderland wil ontwikkelen moet duurzaam zijn en eenvoudig dupliceerbaar, dus op termijn toepasbaar voor geheel politie Nederland. Essentieel uitgangspunt bij de ontwikkeling is dat in de game meerdere misdrijven tegelijkertijd verwerkt kunnen worden, zonder een heel nieuwe spelontwerp te hoeven bouwen. De interactieve bijdrage van de burger in de game moet kunnen leiden tot nieuwe zienswijzen binnen onderzoeken en tot beantwoording van onderzoeksvragen. De game is een plek waar de burger gevraagd wordt te reflecteren op aannames of veronderstellingen van de politie aangaande het misdrijf. Door gebruik te maken van visualisatie en simulatietechnieken biedt de game ook kansen voor het meedenken in hypothesen en scenario’s. Hiermee wordt het mogelijk de burger als opsporingsambtenaar mee te laten denken over strategieën in delicten waar men niet specifiek op zoek is naar een dader, maar naar alternatieve scenario’s zoals bij de aanpak van drugszaken. De burger transformeert virtueel gezien door deelname aan een dergelijke game van consument tot producent. Daarmee is deze ontwikkeling te kenschetsen als een van de meest vergaande vormen van co-creatie op dit moment.
4.2.5 (Mee)beslissen Het initiatief door burgers genomen om de besluitvorming te beïnvloeden in een opsporingsactiviteit komt het beste tot uitdrukking in het voorbeeld van Maurice de Hond in de Deventer moordzaak. www.mauricedehond.nl Vanaf eind 2005 maakt Maurice de Hond zich sterk voor heropening van de ‘Deventer moordzaak’ via zijn website www.mauricedehond.nl. De Deventer moordzaak is de naam die gegeven wordt aan de rechtszaak na de moord op de weduwe Wittenberg in 1999 te Deventer. De zaak nam een onverwachte wending toen het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch alsnog tot een veroordeling kwam wegens moord. In 2006 besloot het Openbaar Ministerie tot nieuw onderzoek naar het bewijsmateriaal, dat evenwel niet leidde tot andere conclusies dan die de rechters al eerder hadden getrokken. Het bijzondere aan deze zaak is dat Maurice de Hond via zijn website oproepen deed aan het publiek mee te denken en mee te werken in deze strafzaak om tegenbewijs te verzamelen. Zo waren er burgers die zich bezig hielden met het door Justitie naar de bij de plaats van het misdrijf aangetroffen briefjes en het vergelijkend handschriftonderzoek dat in het kader van het oriënterend onderzoek is verricht. Volgens het schriftkundigenechtpaar Waiszvisz is de partner van De Jong de schrijfster van twee briefjes die de politie schijnbaar op een dwaalspoor moesten brengen
4 Co-creatie binnen de politie
87
Volgens De Hond is fiscalist Ernest Louwes ten onrechte veroordeeld voor de moord op de weduwe Jacqueline Wittenberg. Hij startte via zijn website een eigen onderzoek en leverde in januari 2006 zijn bevindingen in bij het Openbaar Ministerie (OM). Niet Louwes maar de klusjesman van de weduwe, Michaël de Jong heeft volgens De Hond de moord begaan. In juni 2006 maakte het OM na vier maanden eigen onderzoek bekend de gegevens aan de kant te schuiven en geen redenen te zien de zaak te heropenen. Het onderzoeksrapport van het OM werd ondanks aandringen van De Hond niet vrijgegeven. De Jong had in november 2006 een kort geding aangespannen tegen De Hond. De uitslag was dat De Hond Michaël de Jong niet meer in het openbaar mocht aanwijzen als de dader van moord. De rechter noemde het onrechtmatig dat De Hond doorging met beschuldigen. Hij moest de zaak aan OM en rechter laten en kreeg een voorwaardelijke celstraf van twee maanden, wegens smaad. De Hond is te ver doorgeschoten, aldus de rechter. ‘De Hond heeft duidelijk grenzen overschreden om aandacht voor zijn acties te genereren’. Het bij voortduring aanwijzen van De Jong als dader heeft desondanks uiteindelijk tot gevolg gehad dat Maurice de Hond door de rechter is veroordeeld zijn smaad te staken op straffe van een dwangsom. De Jong en zijn vriendin hebben tevens een civielrechtelijke zaak lopen tegen De Hond. Hierin veroordeelde de
rechtbank te Amsterdam hem op 25 april 2007 wegens smaad tot het betalen van € 120.000 schadevergoeding. Het hoger beroep in deze zaak is in oktober 2008 behandeld, en in april 2009 gelastte de rechter De Hond tot een schadevergoeding van € 45.000 aan De Jong en zijn vriendin. Interessant is dat in dit eigen onderzoek van Maurice de Hond via internet ongevraagd de publieke taak wordt overgenomen door burgers door zelfstandig onderzoek te doen naar een moordzaak. Dit roept wel weer nieuwe vragen op. De veranderingen in de verbinding tussen overheid en samenleving naar contacten met open, dynamische netwerken kunnen leiden tot spanningen binnen overheidsorganisaties met de vraag hoe hiermee om te gaan.
4.3 Kansen voor de politie Met deze voorbeelden uit de praktijk hebben we zicht gegeven op de mogelijkheden van sociale media voor de politie in zowel beperkte als uitgebreide vorm zodat sprake is van co-creatie. De nieuwe vormen van cocreatie die door overheden worden ontwikkeld kunnen worden beschouwd als een antwoord op patronen van fragmentatie en individualisering (Bekkers & Meijer 2010: 166). Traditionele groepen, zoals kerkelijke groepen, vakbonden en politieke partijen verliezen daardoor aan betekenis. Ontwikkelingen van individualisering en fragmentatie leiden tot de vraag hoe overheden, in casu de politie, contact kunnen maken met (groepen van) burgers. Dat roept nu de vraag op hoe overheden verbinding kunnen leggen met burgers die zich los hebben gemaakt van traditionele verbanden. In zijn beschouwing over de betekenis van het internet voor de samenleving spreekt Castells (2001) over networked individualism. Met deze term wil Castells aangeven dat er weliswaar sprake is van individualisering, maar dat dat dit niet betekent dan individuen zich niet organiseren. Deze nieuwe organisatievormen hebben een netwerkkarakter. Ze zijn opener en dynamischer dan de traditionele verbanden. Individuen kunnen eenvoudig in en uit de netwerken stappen en ze zijn ook verbonden met meerdere netwerken. De vraag die daarmee verbonden is, is welke kansen er zijn voor de politie hierop in te spelen in het zoeken naar verbinding met burgers. Opsporing is traditioneel de taak van de politie. De laatste jaren maakt zij daarbij steeds meer gebruik van de kennis en betrokkenheid van burgers. Burgers participeren graag in politieonderzoeken omdat het enerzijds voldoening geeft betrokken te mogen zijn bij het oplossen van ernstige misdrijven. Anderzijds
88
Co-creatie 2.0
spelen spanning en sensatie ook een grote rol bij de motivatie om mee te denken (Kop et al. 2011: 361). Beunders & Muller schrijven in 2005 al dat de politie de media intensiever zou moeten inschakelen bij haar werk. In een tijd waarin capaciteit bij de politie een schaars goed is en de oplossingspercentages laag zijn biedt het inzetten van nieuwe media volgens Kop et al. (2011: 350) uitkomst. Op relatief eenvoudige wijze kan de politie op grote schaal de burger benutten als bron van informatie, kennis en ideeën. Daarnaast kunnen andere media worden ingezet voor diverse andere doelen, zoals het veroorzaken van ruis en het uitlokken van reacties in bepaalde kringen. Bollen (2010) merkt op dat de nieuwe media de politie voor nieuwe uitdagingen plaatsen. Waar vroeger een buurtonderzoek veel informatie kon opleveren, moet de jongere generaties nu benaderd worden via sociale netwerken zoals Hyves en Facebook. De politie is daarop nog onvoldoende ingericht. Bollen zegt hierover ‘Het weinige dat de recherche in de nieuwe media aan onderzoek doet stijgt maar zelden boven het goed bedoelde uit’. Dat tij begint volgens Kop et al. (2011:342) te keren. Steeds vaker raadplegen rechercheteams sociale mediasites zoals in dit hoofdstuk uit de praktijkvoorbeelden is gebleken om een beeld te krijgen van slachtoffers, verdachten en hun sociale omgeving. Burgers mee laten denken in het oplossen van misdrijven is een volgende stap en groeiproces. Een toepassing daarvoor is Crowdsourcing. De eerste experimenten met crowdsourcing zijn volgens Kop et al. 2011: 350) bemoedigend. Als het gaat om potentiele kansen voor de politie gaan we hier iets dieper op in.
4.3.1 Crowdsourcing
Onderzoek Zuiderdiep Groningen - Rosse buurt Vastgebonden aan handen en voeten werd hij gevonden in de rosse buurt van Groningen: Niklaas ‘Nico’ Leeuwe. Vermoord.
Politie Groningen probeert de zaak op een bijzondere manier op te lossen: met scenario’s die iedereen kan insturen via het crowdsourcing -project ‘Onderzoek Zuiderdiep’. Rondom de plek waar Nico Leeuwe werd gevonden zijn veel bordelen. politie Groningen denkt daarom niet dat getuigen staan te trappelen om contact op te nemen en wil met dit crowdsourcing-project ‘de drempel’ zien te verlagen. Om precies te weten wat dit betekent gaan we nader in op dit begrip.
Crowdsourcing kan beschouwd worden als een vorm van co-creatie en is een Engelstalig neologisme, gebruikt om een recente ontwikkeling aan te duiden, waarin organisaties (overheid, bedrijven, instituten) of personen gebruik maken van een grote groep niet vooraf gespecificeerde individuen (professionals, vrijwilligers, geïnteresseerden) voor consultancy, innovatie, beleidsvorming en onderzoek. Hoewel
crowdsourcing niet noodzakelijk via het internet hoeft te gebeuren, is dit wel de meest gebruikte manier. De crowdsourcing-filosofie kwam begin 21e eeuw op gang, ten tijde van het web 2.0, onder meer door het boek The Wisdom of Crowds van James Surowiecki (2004). De wisdom of crowds wordt vaak gezien als het fenomeen dat een grote groep gewone burgers in staat is om een betere inschatting of beslissing te nemen dan een of enkele experts. Het is een ontwikkeling die voortvloeit uit de eerdere ontwikkeling van
user-generated content. De term werd het eerst gebruikt door Jeff Howe en ontstond uit een samenvoeging van de term outsourcing met crowd, het Engelse woord voor menigte. Howe, journalist van beroep publiceerde het artikel The Rise of Crowdsourcing in het populair wetenschappelijke tijdschrift Wired
Magazine. Crowdsourcing is naar de definitie van Howe het uitbesteden (outsourcen) van bedrijfstaken aan het publiek (crowd). Irma Borst die in 2010 promoveerde op haar proefschrift Understanding crowdsourcing
4 Co-creatie binnen de politie
89
aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam gebruikt de definitie van crowdsourcing zoals Jeff Howe deze ooit als eerste formuleerde ‘Crowdsourcing is het uitbesteden van bedrijfsactiviteiten aan vrijwilligers die via het internet daartoe worden opgeroepen’. Crowdsourcing projecten lijken sterk op opensource-projecten zoals Linux en Mozilla. Het publiek wordt direct bij de processen van organisaties betrokken. Crowdsourcing gaat uit van organisaties die uiteindelijk baat hebben bij de verbeteringen, ideeën of het werk van de community. De bijdragen kunnen beloond worden maar dit hoeft niet per sé met geld te zijn. Microblogging diensten zoals Twitter worden ook als hulpmiddel gezien voor het oplossen van korte vragen middels crowdsourcing. In Nederland gebruikt men de hashtag #dtv (durf te vragen) om vragen te stellen aan de Twittergemeenschap. De totstandkoming van Wikipedia wordt eveneens als een crowdsourcing project gezien. Crowdsourcing kan een effectieve recherchestrategie zijn, maar dat gaat niet vanzelf. Communicatieadviseur Romkes geeft een aantal voorwaarden voor succesvolle crowdsourcing-acties, die veel in literatuur over dit onderwerp terugkomen. Volgens Romkes is crowdsourcing meer dan alleen ideeën genereren. Het is bouwen aan een community. Vertaald naar de politie zou dit wel eens community policing 2.0 kunnen zijn. “Zou het kunnen zijn dat hij eens een meisje heeft geholpen die gedwongen werd in de prostitutie en dat de vrouwenhandelaar wraak heeft genomen? Heb het zelf eens meegemaakt met een Thais meisje dat later is neergeschoten in Thailand door haar vrouwelijke pooier.” In de onderhavige casus vraagt politie Groningen burgers om hulp bij het oplossen van dit misdrijf via een politiewebsite en daagt hen uit een hypothese (veronderstelling) over de toedracht van het misdrijf scenario in te leveren. Na goedkeuring door rechercheurs plaatst de politie de aangeleverde scenario’s terug op de site en betrekt ze zoveel mogelijk in hun onderzoek. Daarnaast is de politie gebaat met alle informatie van burgers die mogelijk van belang kan zijn in dit moordonderzoek. Op basis van dit laatste voorbeeld en het onderzoek naar de andere voorbeelden die in dit hoofdstuk de revue hebben gepasseerd kan worden vastgesteld dat de kansen en mogelijkheden voor de politie om sociale media in te zetten legio zijn om het handelend en oplossend vermogen van de politie te kunnen vergroten. Dat stelt ons de vraag in hoeverre sociale media strategisch van belang is voor de politie.
4.3.2 Strategisch belang sociale media Het belang van sociale media voor de Nationale Politie is te verbinden aan haar strategische visie en missie. De visie van de Nationale Politie is beschreven in het rapport dat in 2005 door de Raad van Hoofdcommissarissen werd uitgebracht onder de hoofdtitel ‘Politie in Ontwikkeling’ en ondertitel ‘Visie op de politiefunctie’. In dit rapport (Welten et al. 2005) kunnen we lezen dat de naam is afgeleid van een zoektocht van de Nationale Politie naar het ‘eigen beginsel van beweging’ dat een proces is van permanente interactie tussen de politie en haar omgeving. Een van de nieuwe noties is dat de alerte aanwezigheid van de politie op de hoofdinfrastructuren van zowel de fysieke als virtuele wereld een belangrijke bijdrage kan leveren aan meer veiligheid en aan het terugdringen van criminaliteit. Deze nodale oriëntatie strategie sluit goed aan bij de gebiedsgebonden aanpak en onderkent de burger als een belangrijke partner voor de politie. Dat biedt mogelijkheden de rol van burgers hier middels co-creatie meer bij te betrekken. Bekkers & Meijer (2010;24) stellen dat co-creatie ertoe kan bijdragen dat de overheid responsiever wordt en zich dus meer bewust is van de wensen en voorkeuren die binnen de samenleving leven ten aanzien van bepaalde vraagstukken en ontwikkelingen. Ideologisch kan bij co-creatie in de politiesfeer enerzijds gekeken worden naar individuele burgers (Alford 2009) en anderzijds het betrekken van gemeenschappen van burgers (Bovaird 2007), zoals een wijk bij het vergroten van de sociale veiligheid.
90
Co-creatie 2.0
Bovendien kunnen Web 2.0 toepassingen de legitimiteit van de politie op verschillende manieren versterken. De grote diversiteit aan meningen en visies die wordt geuit op blogs en fora, kan door de politie worden gebruikt als ‘maatschappelijke antenne’. Het is om die reden van belang een goede relatie met burgers te onderhouden en hen serieus te nemen. Het betrekken van de burger bij opsporingstaken via sociale media is hiertoe een mogelijkheid. Wanneer de sociale media gebruikt worden om burgers te betrekken bij opsporingstaken, is er sprake van co-creatie (Kop et. al. 2011). Burgers worden dan immers betrokken bij een uitvoeringstaak van de politie. Verwacht kan worden dat een juiste inzet van sociale media op deze manier een bijdrage levert aan de co-creatie van veiligheid doordat de informatiepositie van de politie wordt versterkt. Een opsporingsstrategie waarin sociale media ingebed zijn, kan leiden tot een toename in het aantal ogen, oren en versterking van denkkracht.
4.3.3 Inzetbaarheid sociale media In december 2010 verscheen de nieuwe strategie-aanpak criminaliteit. Om de criminaliteit aan te pakken wordt vanuit de co-creatie gedachte een drietal rollen toegeschreven aan burgers. De benoemde rollen zijn de baas in eigen wijk (aanpak veelvoorkomende criminaliteit VVC); de burger als rechercheur (aanpak High
Impact Crime) de burger als moreel ondernemer (aanpak ondermijning). De huidige mogelijkheden van sociale media, zoals Twitter, You Tube en Facebook kunnen, zoals de eerder genoemde praktijkvoorbeelden ons aantonen, ingezet worden binnen alle drie niveaus van criminaliteit. Dit palet aan sociale media kan voor meerdere opsporingsdoeleinden worden gebruikt, kan met elkaar worden geïntegreerd en elkaar versterken. Geadviseerd wordt te kiezen voor een select aantal sociale media zodat het voor de burger eenduidig is en dus overzichtelijker (Van der Vijver 2009). In een studie die door Kop, van der Wal & Snel (2011) is gedaan naar strategieën in de opsporingspraktijk, waarbij zij zich tevens hebben gericht op sociale media als communicatie- en opsporingsmiddel komen een viertal opsporingsdoeleinden aan de orde. Opsporingsdoeleinden waar ook onze praktijkvoorbeelden aantonen dat sociale media voor ingezet kunnen worden zijn: • Getuigenoproepen bij heterdaad • Getuigenoproepen buiten heterdaad • Oproepen voor beeldmateriaal • Inzet van burgers bij opsporingsactiviteiten Twitter wordt van alle sociale media op dit moment wellicht het meest omarmd door de politie. Er zijn al meer dan 400 Twitteraccounts in gebruik (Kop et al.) Variërend van accounts op korpsniveau, twitterende wijkagenten, overvallen-, woninginbraken- en milieuteams en (plaatsvervangend) korpschefs. Door de snelheid en het grote bereik is Twitter wellicht het meest geschikt om te gebruiken bij heterdaadsituaties. In de situaties waarin SMS alert en/of Burgernet ingezet kan worden, kan tegelijkertijd ook een Tweet-alert worden verzonden en gebeurt dat in sterk toenemende mate door de politie.
4.4 Factoren van sociale media binnen de politie Het geheel overziend levert de inzet van sociale media in de politiesfeer niet zonder meer succes op. Aan de hand van literatuuronderzoek en wetenschappelijk georiënteerde onderzoeksverslagen (Van der Vijver et al. 2009; Veltman 2011; van den Bogaard 2010; Cramer 2011) zijn een aantal kritische kanttekeningen te plaatsen. In een verkennend onderzoek naar nieuwe digitale verbindingen tussen overheid en burger door
4 Co-creatie binnen de politie
91
Bekkers en Meijer (2010) worden een aantal relevante factoren benoemd. Ook in een meer uitgebreide studie over strategieën in de opsporingspraktijk (Kop et al. 2011; 353), komt de aandacht voor sociale media als communicatiemiddel in de opsporing aan de orde aan de hand waarvan een aantal factoren kunnen worden afgeleid. Factoren voor het inzetten van sociale media kunnen aan de hand van het literatuuronderzoek worden onderscheiden in vijf categorieën, te weten; motiverende, organisatorische, financiële, juridische/bestuurlijke en criminogene factoren.
Motiverende factoren 32 Allereerst gaan we in op motiverende factoren. Alford (2009) geeft aan dat burgers mee kunnen werken aan co-creatie uit overwegingen van persoonlijk belang, maar ook uit sociale of normatieve overwegingen. Deze motieven en de mogelijkheden die sociale media hiervoor kan bieden werken we hieronder uit. • Burgers worden vooral gedreven door een gevoel van burgerplicht (van der Vijver 2009) • Burgers zullen meer geneigd zijn om te participeren in opsporingsonderzoeken als de problematiek hen raakt of dicht bij hen staat (van den Bogaard 2010). • Sociale media zullen dus zoveel mogelijk wijkgericht ingezet moeten worden en betrekking hebben op problemen die leven onder de plaatselijke bevolking, zoals bij woninginbraken het geval is (Kop et al. 2011). • De wijkagent kan hierin als tussenschakel fungeren en burgers op de hoogte houden van initiatieven op het gebied van burgerparticipatie en van de wijze waarop de samenwerking verloopt (Kop et al. 2011). • Het soort initiatief dat in gebruik genomen wordt, moet afgestemd zijn op de (online) communicatiebehoefte van de burger (Kop et al. 2011). • Door meer feitelijkheden over de wijk en voor onderzoeken beschikbaar te stellen raken burgers meer betrokken (van den Bogaard 2010). • Het ervaren van een zekere spanning en opwinding (sensatie) om onderdeel te kunnen uitmaken van de opsporing (Bekkers & Meijer 2010; 136).
Criminogene factoren 33 Net als een groot deel van de bevolking nemen criminelen ook deel aan sociale netwerken op het internet (van den Boogerd; 2011). Dit betekent dat zij ook mee kunnen kijken naar de communicatie die tussen burgers en de politie plaatsvindt. Een ander nadeel is dat de politie ook bewust op het verkeerde been kan worden gezet door kwaadwillenden.
92
Co-creatie 2.0
Organisatorische factoren 34 Organisatorisch gezien, kan het feit dat burgers via sociale media, zoals Twitter over allerlei zaken met de politie willen communiceren voor de politie kostbaar zijn (Kop et. al 2011:360), in termen van: • Reageren op deze berichten kost veel tijd en capaciteit; • Veel van deze berichten zijn ‘ruis’: ze bevatten weinig relevante informatie; • Veel van deze berichten zouden eigenlijk op een andere wijze moeten worden gemeld aan de politie (Veltman 2011). Om succes te kunnen hebben met een initiatief lijkt een multi-channel benadering eveneens belangrijk (Bekkers & Meijer 2010). Handhavers en toezichthouders kunnen er niet van uitgaan dat een internetsite uit zichzelf aandacht genereert. Belangrijke vraag die hier bij ons rijst is in hoeverre de politie gericht keuzes dient te maken ten aanzien van de kanaalsturing, gericht op het stimuleren van het gebruik van bepaalde communicatiekanalen door burgers. Kop et al. (2011: 351) wijst er op dat de markt niet overvoerd dient te raken door allerlei sites, alerts en andere initiatieven. Coördinatie is dus gewenst. Daarnaast moet er voldoende capaciteit in mens en middelen zijn om iets met de informatiestromen te doen anders drogen ze op. Het inzetten van sociale media vraagt dus om personele capaciteit, die vaak schaars is en daarmee een afbreukrisico kan vormen.
Financiële en technologische factoren 35 De kosten gemoeid met sociale media kunnen eveneens een faalfactor vormen (Kop et. al. 2011). De kosten van sociale media kunnen bij inkrimpende budgetten vroeg of laat een doorslaggevende rol spelen via welk kanaal te communiceren. Dit stelt de vraag in hoeverre kosten zijn te beïnvloeden. Kostenbesparing door gebruik te maken van Twitter (gratis) lijkt een groot voordeel ten opzichte van de relatief dure SMS- en gesproken berichten. Een andere manier om de kosten van deze berichten te verlagen is door gebruik te maken van gratis berichtendiensten zoals Whatsapp. De aangekondigde bezuinigingen voor de komende jaren, met name in de richting van de politie is een wezenlijke factor om betaalde sociale media diensten te kunnen blijven faciliteren en vooral uit te breiden.
Juridische en Bestuurlijke factoren 36 Verschillen in bestuurlijke verantwoordelijkheden voor bijvoorbeeld Burgernetacties kunnen een verschil maken en een afbreukrisico vormen als het gaat om draagvlak en reikwijdte. Speelt bijvoorbeeld de gemeente een grotere of een kleinere rol? Deze verschillen in uitgangssituatie maken dat korpsen niet simpelweg oplossingen van elkaar over kunnen nemen. De verschillende oplossingen hebben verschillende voor- en nadelen en sluiten verschillend aan bij startsituatie. Korpsen dienen te onderzoeken welke wijze van inzet van sociale media, zoals Twitter en SMS-alert het beste aansluit bij de lokale (bestuurlijke) situatie. Het spanningsveld tussen het oplossen van misdrijven en het beschermen van de privacy is een klassiek spanningsveld binnen de rechtswetenschap. Publiceren van gegevens van verdachten kan al snel discussie of vragen oproepen (Bekkers & Meijer 2010:128). Om juridische problemen te voorkomen dienen protocollen te worden opgesteld. Daarnaast is modereren van sociale media sites een belangrijke factor om juridische problemen te voorkomen.
4 Co-creatie binnen de politie
93
4.5 Leerervaringen De in dit hoofdstuk benoemde praktijkvoorbeelden laten het nut inzien van het toepassen van sociale media als opsporingscommunicatiemiddel. Het geheel aan kritische succes- en faalfactoren overziend zijn de nadelen aan dit middel beperkt en lijkt de toegevoegde waarde groot. Er is meerwaarde in termen van het bereiken van burgers, het verkrijgen van additionele informatie voor de opsporing en het vergroten van het vertrouwen van burgers in de politie. Vanuit de literatuurstudie naar de inzet van sociale media binnen de opsporing (Kop et al. 2011) zijn aanvullend enkele specifieke aandachtspunten te plaatsen binnen de politiesfeer die het lerend vermogen kunnen vergroten. Dit is vanuit het gedachtegoed van een lerende organisatie een belangrijk aspect als het gaat om ervaring kunnen opdoen met sociale media in een complexe omgeving waar op voorhand niet duidelijk is waar de organisatie met dit onderwerp precies naar toe wil (Swieringa & Wierdsma 1990). Onderzoek (Kop et. al. 2011: 361) wijst uit dat vooral concrete inbraken en vernielingen burgers lijken te mobiliseren. In Helmond en omstreken heeft het woninginbrakenteam Peelland (naast een eigen Twitter account) de beschikking over een pagina waar actuele woninginbraken geografisch worden gevisualiseerd. Bovendien wordt op deze pagina extra informatie weergegeven zoals de modus operandi en aanhoudingen die hebben plaatsgevonden. Dit laatste is een belangrijk leerpunt om aan burgers terug te koppelen om hun betrokkenheid te blijven stimuleren en het veiligheidsgevoel van burgers te verhogen. Dit zal tevens de kans vergroten dat zij de volgende keer ook weer bereid zijn om zich in te spannen. Een gunstig neveneffect van deze openheid binnen opsporingsonderzoeken is volgens de onderzoekers de verwachting dat politiemedewerkers hierdoor ook meer betrokken zullen raken. Een ander belangrijk leerpunt dat vrijwel in alle onderzoeken naar het gebruik van sociale media binnen de politiesfeer naar voren komt (Bogaard 2010, Kop et al. 2010, Veltman 2011) is het evalueren van en (structureel) experimenten met sociale media. Op deze wijze kan lering worden getrokken uit opgedane ervaringen hoe sociale media het beste kan worden ingezet binnen het veiligheidsdomein. Indien de politie zichzelf als professionele en lerende organisatie wil profileren, zal ook enige landelijke sturing moeten gaan plaatsvinden met betrekking tot de sociale media (van den Boogerd 2011). Hiermee wordt voorkomen dat de huidige situatie van gedifferentieerde toepassing van sociale media tussen korpsen in stand blijft en krijgt de Nationale Politie naar buiten toe één herkenbaar gezicht (huisstijl).
4.6 Conclusies Op basis van ons exploratieve onderzoek van de verschillende sociale media initiatieven in de politiesfeer kunnen we nu antwoord geven op de centrale vraag van dit hoofdstuk: Welke vormen van co-creatie 2.0 vinden nu plaats binnen de politie en wat zijn relevante factoren? Naast de televisie en schrijvende pers worden media als internet, zoals Buurtlink, Stop de criminaliteit en mobiele telefonie, zoals SMS alert steeds vaker door de politie benut ter verkrijging van relevante informatie van burgers. Sociale media bieden rechtstreeks en op grote schaal toegang tot de burger. Co-creatie 2.0 binnen de politiesfeer kent aan de hand van geïnventariseerde voorbeelden vele verschijningsvormen en
94
Co-creatie 2.0
doelen. Ook de mate van participatie verschilt en is afhankelijk van de toepassing en het beoogde resultaat. De sociale media zorgen ervoor dat fysieke afstanden geen enkel obstakel meer vormen, zij zijn makkelijk te overbruggen. De mogelijkheid om sociale media in te zetten biedt de politie nieuwe kansen om de participatie van burgers te bevorderen en daarmee het handelend en oplossend vermogen te vergroten. Burgers kunnen via sociale media gevraagd worden om mee te denken in opsporingsonderzoeken. Voorbeelden waarbij de sociale media ingezet worden als opsporingsstrategie om burgers daar nauwer bij te betrekken zien we voornamelijk in Web 2.0 toepassingen. Web 2.0 ontwikkelingen hebben gezorgd voor nieuwe, meer interactieve vormen en nieuwe toepassingsmogelijkheden van het internet. Aan de hand van de TNO eParticipatieladder, gebaseerd op het participatiemodel van Edelenbos (2006), hebben wij verschillende praktijkvoorbeelden geclassificeerd van een lage tot een zeer hoge participatiegraad als het gaat om cocreatie met burgers. Naast het feit dat de burger als partner kan fungeren, kan de burger ook als klant en in de meeste vergaande vorm van co-creatie als producent voor de politie optreden. Het is dus mogelijk in verschillende vormen van co-creatie de ogen, oren en kennis van burgers in te zetten voor meer veiligheid. Relevante factoren voor de toepassing van sociale media in de politiesfeer zijn gelegen in; • Motiverende • Organisatorische • Financiële • Criminogene • Juridische en bestuurlijke factoren Zo zullen burgers meer geneigd zijn te participeren in opsporingsonderzoeken als de problematiek hen raakt of dicht bij hen staat. Daarnaast dient het sociale media initiatief afgestemd te zijn op de communicatiebehoefte van de burger. Het kunnen ervaren van een zekere spanning en opwinding (sensatie) is evenzeer van belang voor de burger om mee te doen. Daarnaast dient de politie zich voldoende bewust te zijn van kwaadwillenden die hen op het verkeerde been willen zetten. Aangezien burgers via sociale media, zoals Twitter over allerlei zaken met de politie kunnen en mogelijk willen communiceren, lijken een multi-channel benadering en het modereren van sociale media als factoren belangrijk. Door het gebruik van bepaalde communicatiekanalen door burgers te stimuleren en sociale media toepassingen te coördineren kan wildgroei worden voorkomen. Ook dient er aandacht te zijn voor verschillen in bestuurlijke verantwoordelijkheden als het gaat om draagvlak en reikwijdte en de kosten gemoeid met betaalde vormen van sociale media bij inkrimpende budgetten. De mate waarin sociale media kunnen worden gemodereerd, om juridische problemen te voorkomen gelet op het spanningsveld tussen het oplossen van misdrijven en het beschermen van de privacy, is eveneens een essentiële factor. Het geheel overziend, lijken de nadelen verbonden aan sociale media beperkt en de toegevoegde waarde groot. Daarbij is een van de meest belangrijkste factoren het terugkoppelen van informatie aan de burger om de betrokkenheid en het veiligheidsgevoel te verhogen. Dit zal tevens de kans vergroten dat burgers de volgende keer ook weer bereid zijn om zich in te spannen.
4 Co-creatie binnen de politie
95
De factoren van de hoofdstukken 2 tot en met 4 levert de volgende inventarisatie aan factoren op:
nr
D
Kritische factor
Begrip
1
P
Het slachtoffer en buren
2
B
Waarschuwen
3
B
Buurtvrijwilligers of buurtinterventieteam
4
M
Aansturing (leiderschap)
5
P
Informatieverwerking
Buurtonderzoek 1.0
6
B
Positionering wijkagent
7
P
Opsporingsindicaties
8
B
Neveneffecten
9
B
Preventie
10
B
De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces
11
V
Open Klimaat
12
V
Gelijkwaardige machtsverhoudingen
13
V
De kwaliteit van de onderlinge verhoudingen
14
V
Selectie van stakeholders
15
V
Dominante eigen logica
16
V
Beheersing van het dynamische proces
17
P
Onevenredige verdeling van kosten
18
P
Regie op het proces
19
P
Tussentijdse bijstellingen in het proces
20
P
Procesarchitectuur van digitale interactie
21
V
Representativiteit van de participatie en de participatie paradox
22
M
Politieke druk
23
V
Digitale kloof
24
P
Multi-channeling
25
V
Adaptievermogen
26
P
Moderatie
27
M
Sociale strategie
28
M
Spanning tussen anarchie en bureaucratie
29
P
Technische factoren
30
P
Juridische factoren
31
B
Overschatting invloed
32
B
Motiverende factoren
Co-creatie als sociale innovatie
Coproductie
Interactieve beleidsvoering
Sociale media
33
P
Criminogene factoren
34
P
Organisatorische factoren
35
P
Financiële en technologische factoren
36
P
Juridische en Bestuurlijke factoren
37
M
Balans doorslaggevend en faciliterend leiderschap
Co-creatie binnen de politie
Leiderschap
Tabel 6: Relevante factoren hoofdstuk 2 tot en met 4 (Referentietabel)
96
Co-creatie 2.0
Theoretisch kader en onderzoeksstrategie
98
Co-creatie 2.0
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 5.1. Inleiding Op basis van de in hoofdstuk 2, 3 en 4 verkregen theoretische inzichten wordt in dit hoofdstuk een onderzoeksmodel gepresenteerd dat de samenhang tussen de verschillende theoretische deelvragen in beeld brengt. Aan de hand van dit theoretisch kader zal de onderzoeksstrategie worden bepaald. De volgende deelvraag staat daarbij centraal: Onder welke -theoretisch te verwachten- condities kan de rol van buurtonderzoek in de aanpak van woninginbraken worden vormgegeven door middel van Co-creatie 2.0? Deze thesis is een ex ante evaluatieonderzoek. In paragraaf 5.2 wordt het doel van ex ante onderzoek nader toegelicht. Allereerst wordt het theoretisch kader beschreven en beredeneerd en komen we tot een conceptueel onderzoeksmodel. Vervolgens worden de gekozen onderzoekstechnieken onderbouwd. In paragraaf 5.3 volgt de uitleg over de onderzoeksstrategie. De operationalisatie van het theoretisch kader komt tot uitdrukking in het analysekader in paragraaf 5.4. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de conclusies in paragraaf 5.5.
5.2 Theoretisch kader 5.2.1 Inleiding In de voorgaande hoofdstukken zijn op basis van literatuuronderzoek een aantal theoretische inzichten over co-creatie en sociale media nader verkend. Dit heeft geresulteerd in een systematisch opgebouwd overzicht van relevante factoren die onder bepaalde omstandigheden kunnen worden aangemerkt als een kritische succes- of faalfactor (zie tabel 6). De kennis over de relevante begrippen, de factoren en theorieën zijn van belang om nader te kunnen onderzoeken hoe deze van invloed zijn op condities en voorwaarden voor een vernieuwd buurtonderzoek 2.0. Om tot beantwoording van de centrale onderzoeksvraag te komen, is bovenal inzicht in de relatie tussen de verschillende factoren een vereiste. In hoofdstuk 2 zijn de factoren beschreven voor een effectief buurtonderzoek (1.0), waarin we hebben geconstateerd dat buurtonderzoeken over het algemeen niet veel opsporingsinformatie opleveren en dat de effectiviteit van een buurtonderzoek in de huidige vorm binnen de politiepraktijk niet zo groot is. Vanuit dit oogpunt bezien is het interessant te onderzoeken of, en zo ja hoe, een buurtonderzoek 2.0 zou kunnen bijdragen aan de inhoudelijke doelen voor het fenomeen woninginbraken, namelijk het vergroten van het veiligheidsgevoel en het vergroten van de kwaliteit van de opsporing van woninginbrekers, door het vergroten van het oplossend vermogen en het tegengaan van nieuwe woninginbraken. Een relevante vraag hierbij is of dit buurtonderzoek 2.0 mogelijk door middel van co-creatie tot stand zou kunnen komen, zodat er een nieuw beleidsinstrument ontstaat dat niet alleen vanuit de logica van de politie organisatie tot stand komt.
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie
99
Het redeneerpatroon om te komen tot een onderzoeksmodel wordt toegelicht aan de hand van een stapsgewijze uiteenzetting aan de hand van visualisaties, gerelateerd aan de onderzoeksvraag die in dit hoofdstuk centraal staat. Deze samenhang zal beredeneerd worden in sub paragraaf 5.2.2 en komt vervolgens tot uitdrukking in het conceptueel model in sub paragraaf 5.2.3.
5.2.2 Theoretisch kader stapsgewijs Stap 1: Inventarisatie kritische factoren Allereerst zijn systematisch de gevonden factoren vanuit de literatuur in beeld gebracht. Door de factoren per onderzoeksveld te groeperen is een eerste ordening ontstaan. Vanuit deze inventarisatie zijn vervolgens per onderzoeksveld de afzonderlijke factoren geclusterd naar de vier dimensies Moed, Bewustzijn, Vermogen en Proces van Bason’s Ecosysteem model. De dynamiek die ontstaat door de wisselwerking tussen deze vier dimensies (die tegelijkertijd geactiveerd zullen moeten worden om veerkracht te vergroten) is van belang, omdat een veerkrachtige politieorganisatie in staat is verandering aan te kunnen en tegelijkertijd in staat is resultaten te behalen op alle vier de dimensies. Op alle zeven deelgebieden van het theoretische deel van deze thesis zijn de factoren te clusteren naar deze vier dimensies. Dit leidt tot de eerste stap in het redeneermodel dat als volgt gevisualiseerd wordt:
co-creatie innovatie
Moed
M
co-creatie coproductie
P
B Bewustzijn
V
interactieve beleidsvoering
Proces kritische succesfactoren
social media
Vermogen politiesfeer
Illustratie 5: Clustering kritische factoren
Stap 2: Ordening factoren per onderzoeksveld De relevante factoren zijn aan de hand van de zeven onderzoeksvelden innovatie, coproductie, interactieve beleidsvoering, sociale media, buurtonderzoek, leiderschap en praktijkvoorbeelden vanuit de politiesfeer geïnventariseerd, zoals onderstaande visualisatie laat zien:
100
Co-creatie 2.0
Coproductie Innovatie Balans tussen Moed, Bewustzijn Vermogen en Proces
Open klimaat (kwaliteit) Gelijkwaardige machtsverhoudingen Selectie stakeholders Dynamiek besluitvorming Dominante eigen logica Beheersing proces Verdeling kosten
Politiesfeer Motivatie Criminogene factoren Financieel en technologisch Juridisch en bestuurlijk
Social Media Interactieve beleidsvoering Tussentijdse bijstellingen Representativiteit Participatie paradox Procesarchitectuur Politieke druk
Leiderschap Balans Doorslaggevend Faciliterend leiderschap
Buurtonderzoek
Digitale kloof Infoverwerking Multi-channeling Adaptievermogen Moderatie Sociale strategie Overschatting Hierarchie vs anarchie Techniek Juridisch
Waarschuwen Preventie Informatieverwerking Neveneffecten Aansturing Positionering wijkagent Opsporingsindicaties Buurtvrijwilligers Buren Illustratie 6: Groepering factoren per onderzoeksveld
Stap 3: Clustering factoren naar Bason’s Ecosysteem model Om de relevante factoren te kunnen clusteren tot een van de vier dimensies van Bason’s Ecosysteem model hebben we eerst vier ambities gedefinieerd per dimensie. Vervolgens zijn deze factoren logischerwijs gekoppeld aan die definities als zijnde bouwstenen om die ambitie te kunnen verwezenlijken. Vanuit deze opbouw zijn vervolgens per onderzoeksveld de afzonderlijke factoren geclusterd naar de vier dimensies Moed, Bewustzijn, Vermogen en Proces. Ambitie van Bewustzijn Als ambitie is de dimensie Bewustzijn als volgt geformuleerd: De politieorganisatie is zich bewust van de veranderende omgeving en ziet de noodzaak voor een innovatief landschap. Managers en medewerkers zijn in staat om zelfstandig te reflecteren op hun eigen werkwijzen en zijn bereid continue te vernieuwen en te verbeteren met burgers, ketenpartners en experts buiten de eigen organisatie. We staan in verbinding met experts buiten de eigen organisatie. We maken gebruik van al opgedane ervaringen vanuit wetenschappelijke discipline. We zijn een lerende organisatie die ook wil leren van niet-professionals en onderkennen de waarde van wisdom of crowds. Ambitie op Vermogen Als ambitie is de dimensie Vermogen als volgt geformuleerd: De politieorganisatie heeft de vrijheid om te innoveren zolang de politieke en juridische context dit toelaat en heeft een duidelijke innovatiestrategie met lange termijn doelstellingen en faciliteert de middelen om die strategie te bereiken. We hebben een strategie voor hoe we in de praktijk werken met innovatieve co-creatie processen. We hebben een innovatie portfolio dat wij actief beheren. Wij zijn georganiseerd op een zodanige manier dat we zorgen voor open systeem samenwerking met andere actoren bij de overheid, het bedrijfsleven en het (wetenschappelijk) onderwijs. Wij verwachten een proactieve houding van mensen middels een pro-innovatie cultuur, zowel als het gaat om het omarmen van ideevorming als om de uitvoering van nieuwe oplossingen. Ambitie op Proces Als ambitie is de dimensie Proces als volgt geformuleerd: De politieorganisatie beschikt over de benodigde
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie
101
competenties om het proces van co-creatie vorm te geven. We hebben een expliciet proces voor co-creatie op zijn plaats, en de methoden en het proces zelf wordt gecodificeerd, zodat iedereen in onze organisatie deze leren kennen en gebruiken. Wij beschikken over de juiste meet-en leerprocessen zodat we in staat zijn om te onderscheiden wanneer onze innovatie-inspanningen slagen en wanneer niet. En vervolgens hier van leren als ze falen. Ambities van Moed Als ambitie is de dimensie Moed als volgt geformuleerd: Onze leidinggevenden, van strategisch tactisch en operationeel niveau belichamen de waarden en vaardigheden die naar onze mening essentieel zijn voor de toekomst van onze organisatie. Onze leidinggevenden hebben de moed om innovatieprocessen te leiden van hun respectievelijke niveaus. Op basis van een nadere begripsomschrijving (zie bijlage 1; operationalisering analysekader) van de set van 37 factoren is een logische ordening aangebracht naar de indeling van de vier dimensies (Moed, Bewustzijn, Vermogen en Proces) van Bason’s Ecosysteem model. Vanuit deze exercitie is de volgende indeling tot stand gekomen. Tussen haakjes staan de nummers die corresponderen met de overeenkomstige factoren opgesomd in referentietabel 6.
Proces
Moed • Aansturing leiderschap (4) • Regie op het proces (18) • Politieke druk (22) • Sociale strategie (27) • Spanning tussen anarchie en (hiërarchie bureaucratie (28) • Doorslaggevend en faciliterend leiderschap (37)
Bewustzijn • Waarschuwen (2) • Buurtvrijwilligers (3) • Positionering wijkagent (6) • Neveneffecten (8) • Preventie (9) • Wisselwerking Moed, Bewustzijn, Capaciteit (10) • Overschatting invloed (31) • Motiverende factoren (32)
Vermogen
• Slachtoffer en buren (1) • Informatieverwerking (5) • Opsporingsindicaties (7) • Selectie van stakeholders (14) • Onevenredige verdeling kosten (17) • Tussentijdse bijstellingen (19) • Procesarchitectuur digitale interactie (20) • Multi-channeling (24) • Moderatie (26) • Technische factoren (29) • Juridische factoren (30) • Criminogene factoren (33) • Organisatorische factoren (34) • Financiële en technologische factoren (35) • Juridische en bestuurlijke factoren (36)
• Open klimaat (11) • Gelijkwaardige machtsverhoudingen (12) • Kwaliteit onderlinge verhoudingen (13) • Dominante eigen logica (15) • Beheersing dynamisch proces (16) • Participatieparadox (21) • Digitale kloof (23) • Adaptievermogen (25)
Illustratie 7: Factoren geclusterd naar Bason’s Ecosysteemmodel
Stap 4: Relatie met buurtonderzoek 2.0 De factoren die geclusterd zijn naar Bason’s Ecosysteem model zijn vanuit deze theorie beredeneerd van invloed op de condities om tot een herontwerp van het buurtonderzoek bij woninginbraken te komen middels het proces van co-creatie. Nu de factoren in beeld zijn gebracht is het interessant empirisch te onderzoeken in welke mate ze al dan niet herkend en erkend worden door verschillende actoren bij het proces van cocreatie binnen de politie en specifiek het buurtonderzoek 2.0. De vierde stap om te komen tot het onderzoeksmodel ziet er als volgt uit:
102
Co-creatie 2.0
Moed
M P
B Bewustzijn
V
co-creatie buurtonderzoek 2.0
Proces kritische succesfactoren
Vermogen
Illustratie 8: Factoren van invloed op condities buurtonderzoek 2.0
Stap 5: Doel en richting bepalen In de vijfde stap is vanuit de onderzoeksstrategie een vertaalslag gemaakt naar de doelstellingen waarop het proces van co-creatie om te komen tot een herontwerp van een buurtonderzoek 2.0 zich op richt en waar de condities die daarvoor nodig zijn invloed op hebben. Hierbij zijn twee clusters van doelstellingen te onderscheiden. Enerzijds is dit gericht op het behalen van inhoudelijke doelen, namelijk het vergroten van het veiligheidsgevoel door de kloof tussen burger en politie te verkleinen en de kwaliteit van het opsporingsonderzoek te vergroten. Anderzijds is dit gericht op procesmatige doelen, waaronder het vergroten en versterken van het wederzijds voordeel en de wederzijdse afhankelijkheid.
vergroten veiligheidsgevoel inhoudelijke doelen vergroten kwaliteit opsporing
co-creatie buurtonderzoek 2.0 vergroten wederzijds voordeel procesmatige doelen vergroten wederzijdse afhankelijkheid
Illustratie 9: Richtinggevende doelstellingen co-creatie buurtonderzoek 2.0
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie
103
Stap 6: Relatie naar leiderschap Nadat onderzoeksdoel en richting met dit onderzoeksmodel bepaald zijn, gaat het tot slot om de vraag welke invloed een herontwerp van het buurtonderzoek 2.0 heeft voor politieleiderschap. Om deze samenhang inzichtelijk te maken wordt in de zesde en laatste stap daartussen een relatie gelegd.
inhoudelijke doelen
co-creatie buurtonderzoek 2.0
strategisch politieleiderschap
procesmatige doelen Illustratie 10: Samenhang strategisch leiderschap en co-creatie buurtonderzoek 2.0
5.2.3 Onderzoeksmodel Aan de hand van het redeneerpatroon in afzonderlijke stappen uiteengezet in de vorige subparagraaf komen we hieronder visueel tot de weergave van het complete onderzoeksmodel
vergroten veiligheidsgevoel inhoudelijke doelen vergroten kwaliteit opsporing
M P
B V
co-creatie buurtonderzoek 2.0
politieleiderschap
kritische succesfactoren
vergroten wederzijds voordeel procesmatige doelen vergroten wederzijdse afhankelijkheid Illustratie 11: Onderzoeksmodel
104
Co-creatie 2.0
Op basis van dit onderzoeksmodel wordt empirisch onderzocht in hoeverre de factoren die vanuit de theorie zijn geïnventariseerd en geclusterd naar Bason’s Ecosysteemmodel herkenbaar aanwezig zijn en van invloed zijn op de voorwaarden en condities die nodig zijn om te komen tot een vernieuwd ontwerp buurtonderzoek 2.0 middels co-creatie. Waarbij het tot slot de vraag is wat dat vraagt van politieleiderschap.
5.3
Onderzoeksstrategie
5.3.1 Inleiding In deze paragraaf staat de strategie voor het empirisch onderzoek centraal. De onderzoeksstrategie is de overkoepelende opzet of logica van het onderzoek. Binnen een gekozen onderzoeksstrategie kunnen meerdere methoden van onderzoek worden ingezet (Van Thiel,2010). Idealiter hangt de keuze voor een strategie af van het onderwerp van onderzoek, de stand van de wetenschap ten aanzien van het onderwerp en het doel van onderzoek (Van Thiel, 2010: 64). Van Thiel onderscheidt vier dominante onderzoeksstrategieën: het experiment, de enquête, de casestudy en het onderzoek van bestaand materiaal. Gezien de centrale onderzoeksvraag, het relatief jonge onderzoek domein van sociale media en co-creatie en het feit dat het hier om een ex ante evaluatieonderzoek gaat, ligt de keuze voor één hoofdstrategie niet voor de hand. Ook het gebruik van statistische technieken om de informatie van een groot aantal respondenten kwantitatief te analyseren is minder vanzelfsprekend (Van Thiel,2010: 68). In dit onderzoek zal daarom gebruik worden gemaakt van een combinatie van methoden, ook wel mixed method design genoemd (Van Thiel, 2010). Het ontwerp van deze combinatie van methoden en technieken wordt verduidelijkt in de navolgende subparagrafen.
5.3.2 Aard van het onderzoek In de uitvoering van beleid wordt het succes van een beleidsprogramma bepaald. Om een systematisch oordeel te kunnen geven over de kwaliteit van het beleid, is een proces van evaluatie noodzakelijk (Bekkers 2007). De evaluatie van beleid dient doorgaans twee doelen: evalueren als voorwaarde voor leren om de kwaliteit van beleid te verbeteren met het oog op de toekomst en het evalueren om verantwoording af te leggen over de geboekte resultaten. We bespreken in het kort een drietal vormen van evaluatie, te weten ex post, ex ante en onderhandelende evaluatie. Ex post In een ex post evaluatie wordt het beleid onderzocht dat op dat moment in uitvoering is, dan wel uitgevoerd is. In het eerste geval wordt ook wel gesproken van een tussentijdse evaluatie. De term ex post evaluatie wordt veelal gebruikt als synoniem voor (beleids)effectevaluatie, omdat het evalueren van beleidseffecten de meest voorkomende vorm is. Immers, de mate waarin de beoogde maatschappelijke effecten worden bereikt is de uiteindelijke lakmoesproef van het beleid (Grimmius & Oostdijk 2004). Ex post evaluatieonderzoek richt zich primair op de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat evaluatieonderzoek kan voortbouwen op informatie die al beschikbaar is over de mate waarin doelen en voorgenomen beleidsprestaties zijn gerealiseerd (ook wel de mate van doelbereiking genoemd). Als deze informatie ontbreekt, zal dit aspect ook onderdeel moeten uitmaken van de vraagstelling van het onderzoek.
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie
105
Kort samengevat staan bij het ex post evalueren van beleid vier vragen centraal: 1 Is er sprake van doelbereiking? 2 Is het beleid doeltreffend? 3 Is het beleid doelmatig (kosteneffectief)? 4 Is het beleid doelmatig uitgevoerd? Het is echter niet eenvoudig om de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid en de beleidsuitvoering aan te tonen. De doelmatigheid van de beleidsuitvoering geeft de relatie tussen middelen en prestaties (output) weer en beoordeelt de mate waarin een dienst doelmatig met de middelen omgaat. De doelmatigheid van beleid behelst meer dan dat. Hier worden de middelen tegen de effecten afgezet. Daardoor kan de vraag gesteld worden of de effecten wel opwegen tegen de kosten. Doelmatigheidsgegevens zijn vaak al beschikbaar door de aanwezigheid van reguliere prestatiegegevens over de kosten en kwaliteit van prestaties. Evaluatieonderzoek ex post kan dus worden beschouwd als aanvulling op reguliere prestatiegegevens over de doelmatigheid (handreiking ministerie van Financiën 2003). Ex post evaluatieonderzoek richt zich dus voornamelijk op de realisatie van de doelstellingen als gevolg van het gevoerde beleid. Ex ante Ex ante betekent vooraf. Het is de tegenligger van ‘ex post’, achteraf. Ex ante onderzoek heeft tot doel de consequenties van de planvorming en vormgeving van een ontwerp kritisch te bediscussiëren en te evalueren en gaat normaliter vooraf aan de invoering van een beleidsinterventie. In een ex ante evaluatie is er naast aandacht voor de verwachte effecten, ook veel aandacht voor onverwachte en onvoorziene effecten (Hoogewerf & Herweijer 2003). De centrale vraag van een ex ante evaluatie is namelijk: welke resultaten zou een beleidsprogramma kunnen behalen? Een ex ante evaluatie ontrafelt de plannen, legt de veronderstelde (werkzame) mechanismen bloot, gaat na of de plannen consistent in elkaar zitten en toetst ze aan voorhanden wetenschappelijke kennis. Ook worden mogelijke neveneffecten gesignaleerd. Een ex ante evaluatie kan gebruikt worden bij de beslissing of de plannen het waard zijn om mee door te gaan. Als er belangrijke ‘weeffouten’ in een concept zitten, kan besloten worden tot bijstelling of afgelasting (van Oyen-Houben & Leeuw 2010). Bij ex ante evaluaties bestaan de empirische gegevens niet uit feitelijke condities en effecten, maar uit te verwachten condities en effecten, omdat het over toekomstig uit te voeren beleid gaat. Ten eerste kan gebruik worden gemaakt van empirisch onderbouwde ervaringen met en resultaten van eerder uitgevoerd beleid. In feite vormen op deze manier de resultaten van ex post effectiviteitsanalyses van eerder uitgevoerd beleid de input voor de ex ante effectiviteitsanalyse. Ten tweede kunnen, vóór daadwerkelijke invoering van nieuw beleid, verschillende beleidsalternatieven experimenteel ingezet worden. Door experimenten uit te voeren worden op kleine, gecontroleerde schaal empirische gegevens verzameld, voor gebruik in de ex ante evaluatie. Ook met gebruik van empirische gegevens uit het verleden, zoals hierboven beschreven, blijven ex ante evaluaties betrekking hebben op een toekomstige situatie. Belangrijk is dus dat de gehanteerde gegevens een betrouwbare en bruikbare inschatting zijn voor resultaten in de toekomst. Hoogerwerf (1984) benadrukt dat de wetenschappelijke literatuur over beleidsevaluaties aannemelijk heeft gemaakt dat het falen van veel beleid (lees: het niet bereiken van de beleidsdoeleinden) gedeeltelijk valt te verklaren uit het feit dat het beleid nogal eens op onjuiste veronderstellingen is gebaseerd. Dat kan ertoe bijdragen dat de doeleinden van het beleid met de gekozen instrumenten niet worden bereikt of dat onnodig hoge kosten worden gemaakt (Hoogerwerf 1984:493). Door vooraf (ex-ante) de causale relaties van de beleidsalternatieven in kaart te brengen en af te wegen zal de slagingskans van het beleid toenemen.
106
Co-creatie 2.0
Vierde generatie evaluatieonderzoek Evaluatieonderzoek tracht van oudsher op systematische wijze, de verwachte kosten en effecten van alternatieven met elkaar te vergelijken, teneinde tot een gefundeerde keuze voor één van de alternatieven te komen. Guba en Lincoln (1989) onderscheiden in dit verband drie generaties in de historische ontwikkeling van het evaluatieonderzoek, te weten ‘meten’ (1e generatie), ‘beschrijven’ (2e generatie) en ‘beoordelen’ (3e generatie). Meten was vooral gericht op het technische proces van data vergelijking. De 2e generatie ‘beschrijven’ richtte zich naast de cijfermatige onderbouwing ook op de patronen en de zwakte en sterkte van bepaalde omstandigheden en zocht naar verbanden tussen omstandigheden en resultaten. In de jaren zestig werd het belangrijker gevonden om niet alleen naar de interne standaarden te kijken, maar derde partijen er meer bij te betrekken en werd de onderzoeker meer beoordelaar. Als voorbeeld noemen de schrijvers voorbeelden uit de onderwijsevaluaties door de jaren heen om die evolutie te duiden. Het meten van de prestaties van leerlingen uitgedrukt in rapportcijfers (1e generatie), vervolgens het in verband brengen van die prestaties met interne factoren zoals de manier van lesgeven (2e generatie), naar het vragen van meningen van andere partijen zoals de ouders en de leraren van de vervolgopleidingen (3e generatie). Volgens Guba en Lincoln hebben deze drie generaties hun beste tijd gehad, omdat er consensus wordt verondersteld terwijl dat in een plurale samenleving vaak niet het geval is en daardoor ontstaat een eenzijdig vertekend beeld. Belanghebbenden worden slechts benaderd als informatieverstrekkers en er vindt vaak geen gesprek plaats met de belanghebbenden. Vanuit het oogpunt van de kwaliteit en acceptatie van bevindingen is het echter onverstandig om voorbij te gaan aan de (ervarings)deskundigheid van belanghebbenden (Abma 1996). Op basis van deze kritiek komen de auteurs met een vierde generatie van evaluatieonderzoek: ‘onderhandelen’: een interactief proces van oordeelsvorming tussen groepen wier belangen worden geraakt door de evaluatie. Dit proces kan uitmonden in consensus, maar is ook geslaagd wanneer het persoonlijk inzicht en wederzijds begrip zijn toegenomen (Guba & Lincoln 1989; Abma 1996). Het dialogische proces dat de auteurs voor ogen staat kan alleen functioneren als de bereidheid tot deelname, veranderen en het delen van macht aanwezig zijn bij alle actoren zodat evalueren een responsief proces wordt. De erkenning dat we leven in een onderhandelings- en netwerksamenleving waarin actoren wederzijds afhankelijk zijn en macht diffuus verspreid is, heeft geleid tot experimenten met interactieve beleidsvormingsprocessen. De rol van de overheid verschuift van centrale actor die stuurt op inhoud naar die van proces facilitator. Vierde-generatie-evaluaties geven betrokkenen ook een stem in de evaluatie en sluiten daarmee goed aan bij deze ontwikkelingen, omdat belanghebbenden niet alleen een stem krijgen in de beleidsvorming maar ook in de evaluatie daarvan. Samenvattend kunnen we stellen dat ex ante onderzoek toekomstgericht is, waarbij de te verwachten effecten van beleidsvoornemens inzichtelijk worden gemaakt en beoordeeld. Op basis van deze evaluatie kan het op te stellen of te actualiseren beleid aangepast worden, waardoor de kwaliteit verbetert. De conclusies van een ex ante evaluatie zijn geen rocket-science en moeten soms omkleed worden met reserves. De interventie is immers nog niet toegepast en de toets vindt alleen plaats op basis van een voornemen. Maar met een goede beleidsevaluatie vooraf kunnen tijd en menskracht bespaard worden en kan er een reële inschatting gemaakt worden over de te verwachten factoren en voorwaardelijke condities. Dit hoeft echter niet noodzakelijkerwijs te leiden tot één uitkomst en consensus. Op de technische aspecten van deze responsieve manier van evalueren komen we in de volgende paragraaf terug.
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie
107
5.3.3 Methode van onderzoek In deze thesis bestaat de methode van onderzoek uit een casestudy. Een casestudy is een onderzoek waarbij de onderzoeker probeert om een diepgaand en integraal inzicht te krijgen in een of enkele tijdruimtelijke begrensde objecten of processen (Verschuren en Doorewaard, 2007). In het geval van dit onderzoek is een
casestudy geschikt omdat het een gedetailleerd inzicht kan geven in de huidige participatie-initiatieven in een wijk, de mate waarin het buurtonderzoek 1.0 wordt vormgegeven en ervaren en hoe zowel politieleiders,
street level cops en burgers factoren van co-creatie 2.0 beoordelen. In deze casestudy wordt een kwalitatieve analyse toegepast, omdat er gezocht wordt naar motieven, werkwijzen en ervaringen met co-creatie 2.0, maar ook om de haalbaarheid van een co-creatieproces te toetsen bij bewoners van een wijk en de daar werkende politiemedewerkers en hun leidinggevenden. De casestudy heeft als doel om de theoretische inzichten over de inzet van co-creatie 2.0 te toetsen aan de praktijk. Het nadeel van de onderzoeksmethode casestudy is de geringe generaliseerbaarheid van de uitkomsten. In het geval van dit onderzoek bestaat er een redelijke kans dat de resultaten uit deze casestudy niet zonder meer geldig zijn voor alle casussen. Naarmate men minder gevallen bestudeert, is het moeilijker om de bevindingen van toepassing te verklaren op gelijke gevallen (Verschuren en Doorewaard, 2007). De casus wordt immers in de eigen context onderzocht. Daarbij moet opgemerkt worden dat generalisatie ook niet het doel van de casestudy is. Dit onderzoek heeft een exploratief karakter, vanwege het feit dat er tot op heden nog weinig onderzoek verricht is op dit gebied van co-creatie 2.0. Casestudy Hotspotwijk ‘Buytenwegh’ in Zoetermeer De selectie van de casus voor deze thesis is door een strategische steekproeftrekking (in tegenstelling tot een aselecte steekproef) tot stand gekomen. Bij een strategische steekproeftrekking is niet het toeval, maar de doelstelling leidraad bij het vaststellen van de casus. Het doel van het strategisch selecteren van cases is dat niet halverwege de dataverzameling blijkt dat de case geen antwoord kan geven op de onderzoeksvragen (Yin 2003). Naar aanleiding van de theoretische verkenning zijn we bewust op zoek gegaan naar een wijk waarbij er zoveel mogelijk factoren aanwezig zijn die het mogelijk maakt een ex ante onderzoek uit te kunnen voeren, waarbij naast de te verwachten effecten, ook veel aandacht voor onverwachte en onvoorziene effecten is. We maken hierbij bewust de strategische keuze om niet op zoek te gaan naar draagvlak voor een specifieke vooraf geconstrueerd concept voor Buurtonderzoek 2.0, maar juist op zoek te gaan naar de voorwaarden voor de verrijking van het proces van co-creatie. Daardoor is het meer van belang om een wijk te kiezen met een variëteit aan stakeholders waarvan onbekend is wat de participatiegraad is, maar waar er wel sprake is van de noodzaak voor de inhoudelijke doelen (vergroten van veiligheidsgevoel en het vergroten van de kwaliteit van de opsporing) en de procesmatige doelen (vergroten van wederzijds voordeel en wederzijdse afhankelijkheid) vanwege de hoge concentratie van woninginbraken. Op basis van deze strategische steekproeftrekking is gekozen voor de stad Zoetermeer en in het bijzonder de wijk Buytenwegh. Gemeente Zoetermeer Binnen Haaglanden is de gemeente Zoetermeer een representatief lokaal verzorgingsgebied, waarin zowel stedelijke problematiek als die van de buitengebieden samenkomen. Zoetermeer telt 122.370 inwoners (Onderzoek & Statistiek; Gemeente Zoetermeer 2012). Ook gelet op de sociale bevolkingsgroep samenstelling is Zoetermeer een omgevingsgebied, waarin zowel in multicultureel opzicht als in leeftijdsopbouw en sociale structuur alle zinvol te onderscheiden categorieën, zoals jong en oud, laag en
108
Co-creatie 2.0
hoog opgeleid, uitkeringsgerechtigd versus modaal en bovenmodaal voorkomen. Zo bestaat de bevolking uit 24% jongeren (0-19jr), 62% volwassenen (20-64jr) en 14% ouderen (65 plussers). Er zijn 3.957 werklozen. De gemeente Zoetermeer wil bovendien voorop lopen op ICT-gebied. De plannen van de gemeente met ICT zijn vastgelegd in het programma Zoetermeer ICT-stad. Dit concentreert zich op ICT-projecten op het gebied van zorg, onderwijs, bedrijfsleven, samenleving en infrastructuur. Dit uit zich in het mogelijk maken van een betaalbare, snelle digitale infrastructuur voor het Zoetermeerse bedrijfsleven, scholen en zorginstellingen, maar bijvoorbeeld ook in projecten op het gebied van onderwijs, zoals de Academie voor ICT & Media, ICT projecten op scholen en ICT-toepassingen binnen de zorg. Zoetermeer was ook de eerste gemeente met een second life website voor haar inwoners. Hotspotwijk Buytenwegh In de laatste maanden van 2010 en de eerste maanden van 2011 steeg het aantal inbraken in Zoetermeer zeer fors. Vooral de wijken Seghwaert en Buytenwegh waren het doelwit van woninginbrekers. De infrastructuur van deze wijken is zodanig, dat inbrekers redelijk onzichtbaar hun gang kunnen gaan en dat maakt deze wijken kwetsbaar voor inbraken. Daarbij blijft de kwaliteit van hang- en sluitwerk achter bij andere wijken (Project bestrijden diefstal/inbraak uit woningen Gemeente Zoetermeer 2011-2012). Om die reden is bureau Zoetermeer afgelopen jaar actief aan de slag gegaan om het aantal woninginbraken in hotspotwijken, zoals Buytenwegh terug te dringen. De selectie van de wijk Buytenwegh is tot stand gekomen op basis van kwantitatieve Basisvoorziening Handhavingssysteem (BVH) gegevens afkomstig van de afdeling Analyse en Research van politie Haaglanden. Buytenwegh bestaat uit 9.883 inwoners (O&S Gemeente Zoetermeer peiljaar 2011). De gemiddelde leeftijd in deze wijk is 39 jaar gelijk aan die van heel Zoetermeer. 21% is van niet-Westerse afkomst (allochtoon). In totaal zijn er 4.559 woningen, waaronder 37% koophuizen en 63% huurwoningen. De gemiddelde WOZ-waarde bedraagt 180.629 Euro. Met betrekking tot het opleidingsniveau (hoogst voltooide opleiding 18 jaar en ouder) is dit evenredig verdeeld en nagenoeg en gelijk aan het gemiddelde van Zoetermeer, met laag 32%, Midden 33% en hoog 32%. Het aantal werkzoekenden bedraagt 4%. Ten aanzien van het huishoudinkomen is er wel een significant verschil met het gemiddelde van Zoetermeer. Het gemiddelde netto inkomen per maand ligt met 47% aanzienlijk hoger dan het gemiddelde van Zoetermeer (37%). Politieproces Daarnaast is de keuze voor deze wijk tot stand gekomen op basis van intern verkregen informatie van de portefeuillehouder woninginbraken van politie Haaglanden om tot een verbeteraanpak van het buurtonderzoek in hotspotwijken te komen. Ondanks de korpsprioriteit op woninginbraken kent het korpsbeleid in de uitvoering kwalitatieve en kwantitatieve beperkingen. Verantwoordelijkheden en werkwijzen zijn niet vastgelegd, waardoor er onvoldoende richting wordt gegeven en er diversiteit is in de uitvoering. Capacitaire problemen worden eveneens genoemd om buurtonderzoeken niet of beperkt uit te voeren. Genoemde beperkingen zorgen er mogelijk voor dat er kansen blijven liggen om het oplossingspercentage te verhogen (meer daders pakken en meer zaken oplossen). Een casestudy van dit gebied kan naar verwachting een aantal belangrijke knelpunten blootleggen om vervolgens het proces van woninginbraken middels een vernieuwd ontwerp van het buurtonderzoek te kunnen verbeteren.
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie
109
Politie aanpak Als korps richt politie Haaglanden zich op delicten die een grote impact hebben op mensen: woninginbraak en diefstal uit woning zijn sinds 2010 door de korpsleiding als korpsprioriteit benoemd. Het betreft zogenaamde high impact delicten. Deze vormen van criminaliteit hebben een grote negatieve invloed op de eigen veiligheidsbeleving van het slachtoffer en zorgen ook voor onveiligheidgevoelens in de betreffende buurten. De samenwerking voor de uitvoering wordt gezocht met partners in de wijken zoals het wijkmanagementteam, woningcorporaties, team handhaving en wijkstewards. Het goed uitvoeren van een buurtonderzoek is een van de speerpunten en een belangrijk instrument om vanuit de omgeving opsporingsindicaties te vergaren. Daarnaast biedt buurtonderzoek in de visie van politie Haaglanden de mogelijkheid om inwonenden te informeren dat er is ingebroken, hen te alerteren en te motiveren een bijdrage te leveren aan heterdaadkracht en tips te geven om meer inbraken in de buurt (besmettelijkheid) te voorkomen. Dit vereist een goede interactie tussen burgers en politie. De vraag is of dat in voldoende mate in de praktijk gebeurt. Gelet op het belang dat de bureauleiding van Zoetermeer hecht aan een nadere analyse om tot een verbeterd concept van een buurtonderzoek 2.0 te komen, passend binnen deze tijdgeest wordt alle medewerking verleend. Met dit onderzoek binnen de hotspotwijk ‘Buytenwegh’ is dan ook een lokaal strategisch veiligheidsbelang gemoeid.
5.3.4 Technieken van onderzoek Het theoretisch kader en gepresenteerde onderzoeksmodel lenen zich dus voor een mix van onderzoeksmethoden. Er is getracht om voor de factoren en veronderstelde relaties uit het onderzoeksmodel passende methoden te selecteren. In deze subparagraaf worden de methoden achtereenvolgens geïntroduceerd en toegelicht. De voor- en nadelen van de verschillende technieken worden ook benoemd.
Interviews De eerste techniek die gebruikt zal worden is het interview. De intern stakeholders die worden geïnterviewd zijn 6 functionarissen van het korps Haaglanden op drie niveaus (tactisch, strategisch en operationeel) met expertise op het gebied van handhaving, opsporing, communicatie en intelligence. Daarnaast worden er zes
streetlevel cops geïnterviewd die werkzaam zijn in Zoetermeer. De dertien externe stakeholders die worden geïnterviewd in Zoetermeer zijn slachtoffers van woninginbraken, wijkbewoners, buurtvrijwilligers en gemeentelijke bestuurders. Deze selectie van doelgroepen is tot stand gekomen op basis van literatuuronderzoek waarbij deze actoren als belanghebbende partij relevant zijn te noemen. De interviews zullen een semigestructureerd karakter hebben, waarbij de interviewer het gesprek zal leiden met behulp van een interviewhandleiding. In deze handleiding zullen de onderwerpen worden opgenomen waarover vragen gesteld worden en mogelijk een aantal voorgeformuleerde vragen staan (Van Thiel, 2010: 109). Aan de hand van het analysekader zal een zogenaamde topiclijst worden samengesteld. De factoren uit de theorie zullen betrokken worden in het gesprek. De veronderstelde relaties uit het onderzoeksmodel worden hierdoor met behulp van deze methode in samenhang beschouwd. Een groot voordeel van deze methode is de flexibele manier om informatie te verzamelen. Zo kunnen er tijdens het gesprek aanvullende (verdiepings)vragen worden gesteld om een gegeven antwoord beter te begrijpen. Een belangrijk nadeel is gelegen in de complexiteit. Een goed interview vereist de nodige vaardigheden en gesprekstechnieken van de interviewer. Daarnaast kost een interview veel tijd. Dit geldt ook voor de analyse van de antwoorden (Van Thiel 2010: 108).
110
Co-creatie 2.0
Focusgroepen Als tweede techniek is gekozen voor het gebruik van twee focusgroep sessies. Dit is feitelijk een interview met meerdere respondenten tegelijkertijd. Een focusgroep heeft het karakter van een open discussie over een re-design van buurtonderzoek 2.0 onder leiding van een gespreksmoderator (Van Thiel, 2010). De focusgroep zal samengesteld worden uit tactisch en strategisch leidinggevenden van de politie, street-level
cops, burgers en experts op het gebied van co-creatie en sociale media. Aan de hand van de resultaten uit de interviews zal er een eerste concept worden gepresenteerd van hoe een buurtonderzoek 2.0 zou kunnen worden vormgegeven. Dit concept wordt gepresenteerd aan de leden van de focusgroep. De verbanden uitgedrukt in het onderzoeksmodel worden bediscussieerd en de uitkomsten van de andere onderzoeksmethode geanalyseerd. Een belangrijk voor- of nadeel van deze techniek is dat de uitkomsten van de discussie beïnvloed worden door de groepsdynamica. Dit kan zowel een positief (contextualiserend) als negatief (verstorend) effect hebben en daarmee dus ongewenst invloed uitoefenen op de onderzoeksuitkomst (Van Thiel, 2010: 112). Daarom is besloten om met gemengde groepen te werken. In dit onderzoek wordt naast het literatuuronderzoek en het houden van interviews voor het empirisch gedeelte tevens gebruik gemaakt van focusgroepen als kwalitatieve onderzoeksmethode met een participatief karakter. Dit is een speciale techniek (van Thiel 2010: 112) waarbij op gestructureerde wijze sprake is van een open discussie over een specifiek onderwerp met respondenten, onder leiding van een gespreksmoderator, meestal de onderzoeker zelf (Flick 2002: 120; Robson 2002: 284). Respondenten In ons onderzoek hebben wij de keuze gemaakt om een viertal soorten respondenten in focusgroep sessies te laten deelnemen. Het gaat hierbij om: 1 Experts op het gebied van co-creatie en sociale media 2 Politieleidinggevenden en streetlevel cops 3 Ketenpartners 4 Burgers en slachtoffers van woninginbraken De keuze van deze vier verschillende groepen respondenten is gebaseerd op de aard van het onderwerp woninginbraken en het doen van buurtonderzoek, waarbij de politie enerzijds een afhankelijkheidsrelatie kent met burgers en anderzijds met ketenpartners. Bij de ontwikkeling van een vernieuwd concept op basis van co-creatie en het verkennen van innovatieve mogelijkheden middels sociale media is de politie mede afhankelijk van kennis en expertise van externe deskundigen. De keuze van respondenten ‘sec’ is gebaseerd op aanwijzingen verkregen vanuit landelijke en regionale contactnetwerken waaronder stakeholders van politie Brabant Zuid-Oost, politie Haaglanden, Gemeente Den Haag, Gemeente Asten, Politieacademie, TU Delft en TNO. Responsiviteit De kracht van deze focusgroep sessies is gelegen in het erkennen van verscheidenheid en actieve betekenisgeving en inbreng van diverse groepen belanghebbenden en vraagt om een responsieve benadering. Immers, aan de hand van de erkende factoren wordt bij de focusgroep geëvalueerd of en in welke mate een herontwerp van buurtonderzoek 2.0 bijdraagt aan de procesmatige en inhoudelijke doelen uit het onderzoek analyse model.
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie
111
De focusgroep krijgt hierdoor de status van responsive evaluation en is een 4e generatie evaluatiemethode, waarbij er geen definitief ontwerp vastgesteld hoeft te worden. Een responsieve benadering van het evalueren van beleid gaat zoals in de vorige paragraaf beschreven uit van beleid als een complex fenomeen dat uiteenlopende, en soms conflicterende, betekenissen heeft voor belanghebbenden. Verschillen vormen hier het uitgangspunt. Welke issues de belanghebbenden raken, wordt pas meestal gaandeweg het onderzoek meer duidelijk en is niet op voorhand te voorspellen. Het gaat om het idee dat iedereen moet worden gehoord en hun werkelijkheid moet dienen als basis van een onderhandelingsproces met diegenen die betrokken zijn bij een bepaald beleid. Belanghebbenden worden actief als partners betrokken bij de opzet van het herontwerp buurtonderzoek 2.0. Selectie Er zullen twee focusgroep sessies op een dag worden gehouden, waarbij iedere focusgroep bestaat uit een evenredig aantal politieleiders, politie uitvoerders, burgers op het gebied van co-creatie en sociale media. De groep wordt voor 50% samengesteld uit mensen die eerder zijn geïnterviewd, aangevuld met mensen in vergelijkbare functie of omstandigheid die we niet hebben geïnterviewd en met wie we niet eerder over het onderwerp buurtonderzoek 2.0 en co-creatie hebben gesproken. Vandaar dat ook leidinggevenden en medewerkers uit Brabant Zuid-Oost zijn uitgenodigd, evenals burgers uit dit verzorgingsgebied. Daarnaast wordt iedere focusgroep aangevuld met tenminste twee experts op het gebied van co-creatie 2.0. Hiermee wordt er enerzijds door een gedeelte van de focusgroep onbevooroordeeld gekeken naar de factoren van buurtonderzoek en sociale media en krijgen we ook inzicht in de mogelijke consequenties voor een herontwerp in een meer rurale omgeving dan Zoetermeer en in een kleiner korps. Zo willen we bias en
groupthink trachten te voorkomen. Moderatie De focusgroepen zullen geleid worden door een externe moderator. Bij responsieve evaluatie is de evaluator een procesmanager in plaats van een expert die demonstreert. Bij responsieve evaluatie moet de moderator beschikken over deskundigheid op verschillende gebieden zoals interpersoonlijke en onderhandelingsvaardigheden en is het van belang dat hij creatief conflicten kan hanteren. Daarnaast moet hij bekwaam zijn met kwalitatieve onderzoeksmethoden en beschikken over een groot inlevingsvermogen. De rol van de onderzoeker is dus niet die van een expert of rechter, maar die van een facilitator, bemiddelaar, veranderkundige en tolk. Het verlaten van de afstandelijke waarnemersrol mag echter niet worden verward met een onkritische houding; de evaluator neemt uitspraken van respondenten niet aan voor feiten, maar beschouwt ze als constructies en stelt kritische vragen om achterliggende waarden te traceren (Abma, 1997). Een beperking van responsief evalueren is dat evaluatoren minder grip hebben op het verloop van het onderzoek; in vergelijking met een vooraf opgestelde design is er een stuk minder controle. Uitkomsten zijn vooraf niet voorspelbaar.
5.3.5 Betrouwbaarheid en geldigheid Betrouwbaarheid en geldigheid zijn belangrijke criteria voor wetenschappelijk onderzoek en essentieel om steekhoudende conclusies te kunnen verbinden aan het onderzoek (Van Thiel, 2010: 57). Betrouwbaarheid De betrouwbaarheid van onderzoek wordt bepaald door de elementen nauwkeurigheid en consistentie. Het element nauwkeurigheid stelt bovenal eisen aan de meetinstrumenten die ingezet worden. In dit onderzoek zal bij de samenstelling van de vragenlijst rekening moeten worden gehouden met dit element.
112
Co-creatie 2.0
De keuze voor semi-gestructureerd interviews (met half-open vragen), betekent dat er geen standaardwaarden te definiëren zijn (Van Thiel, 2010). Betrouwbaarheid wil ook zeggen dat de onderzoeksresultaten zo min mogelijk van toeval afhankelijk mogen zijn. Die toevalligheden kunnen bepaald worden door de situatie, de interviewer, de observator, de lijst of in de geïnterviewde zelf. Om factoren waarop weinig invloed op uit te oefenen is, zoals de gemoedstoestand van de geïnterviewden, te ondervangen zijn de semigestructureerde interviews afgenomen in rustige afgesloten ruimtes waarbij alleen de geïnterviewde(n) aanwezig waren. De interviews zijn opgenomen en in transcript uitgewerkt en ter goedkeuring voorgelegd aan de respondenten. De interviewer heeft zich bij alle interviews zoveel mogelijk hetzelfde opgesteld (rustig, open houding) en de stappen op gelijke wijze doorlopen. Als eerste is steeds een korte inleiding gegeven en de bedoeling van het interview uitgelegd. Daarna zijn de vragen doorlopen en tot slot werd het interview afgesloten met een korte samenvatting en het bedanken van de geïnterviewde(n). Daar waar mogelijk zijn dezelfde vragen gesteld om de homogeniteit te vergroten. Op deze manier is gepoogd een zo’n controleerbaar mogelijke situatie te creëren. Dit onderzoek is volgens logische stappen opgebouwd en die stappen zijn te controleren en reproduceerbaar. Geldigheid De geldigheid of validiteit van onderzoek behelst een tweetal hoofdvormen: interne en externe validiteit. Interne validiteit betreft de geldigheid van het daadwerkelijke onderzoek. De keuze om meerdere methoden en technieken van onderzoek te gebruiken komt de interne validiteit van dit onderzoek ten goede. De verschillende methoden maken het mogelijk de uitkomsten te vergelijken en met elkaar te confronteren. Dit gebruik van meerdere methoden wordt ook wel ‘triangulatie’ genoemd. Deze combinatie van meerdere technieken en verschillende bronnen voorkomt eenzijdigheid en maakt tevens de kans op bias kleiner (Van Thiel, 2010: 61). Een tekortkoming wat betreft de interne validiteit zou het fenomeen sociaal wenselijke antwoorden kunnen zijn. Om de kans hierop te verkleinen is per casus niet alleen de leidinggevende geïnterviewd, maar ook de
street level cop. Dit heeft grotendeels als doel om informatie van het eerste interview van strategisch en tactisch leidinggevenden (over beleid, proces, visie, leiderschap en strategie) in zekere mate te toetsen op werking in de praktijk. In de casestudy is verder getracht om objectiviteit te behouden door structuur aan te brengen in de analyse. De externe validiteit betreft de generaliseerbaarheid van het onderzoek. De scope van actoren binnen één politiegebied beperkt de mate waarin op basis van het onderzoek algemeen geldende uitspraken over de probleemstelling gedaan kunnen worden. De combinatie of mix van methoden en de samenstelling van de focusgroep (die in dit geval ook bestaat uit leden van een andere politieregio) verstevigt echter de mogelijkheid van analytische generaliseerbaarheid (Van Thiel, 2010; Bekkers e.a., 2009). In dit empirisch onderzoek maken we gebruik van een casestudy. We realiseren ons terdege dat op basis van één enkel geval geen conclusies getrokken kunnen worden met betrekking tot de geldigheid van de theorie in andere situaties, ofwel statistische generalisatie is in geval van dit empirisch onderzoek niet mogelijk. De casestudy die deel uit maakt van dit empirisch onderzoek is dan ook bedoeld als illustratie van de theorie. Hoogstens kunnen op basis van de empirische resultaten uitspraken gedaan worden met betrekking tot de theorie. Er is dan sprake van analytische generalisatie (Yin 2003).
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie
113
5.4 Werkwijze Aan de hand van het theoretisch kader en met behulp van het conceptueel model van het Ecosysteem kan een werkwijze worden vastgesteld. De werkwijze garandeert de uniformiteit in het onderzoek en zorgt dat de onderzoeksresultaten systematisch met elkaar in verband kunnen worden gebracht, hetgeen essentieel is gezien de combinatie van onderzoeksmethoden en de te onderzoeken perspectieven (politieorganisatie en burgers, intern en extern). Hieronder volgt de uitwerking van het analysekader.
DEEL 1 Analyse van optimale condities voor co-creatie door sociale media generiek en Buurtonderzoek 2.0 in het bijzonder
DEEL 2 Interviews met burgers en politiemedewerkers Haaglanden/Zoetermeer
DEEL 3 Focusgroep burgers, politiemedewerkers en experts regio Haaglanden & Brabant ZO
Illustratie 12: Richtinggevende werkwijze
Deel 1 Analyse van optimale condities Met behulp van het theoretisch kader van optimale condities kan worden onderzocht of en in welke mate deze condities aanwezig zijn. Het kader bevat condities op proces en inhoudsniveau, op organisatie en individueel niveau. Alle factoren zijn geoperationaliseerd. Aan de hand van deze analyse en operationalisering wordt de interview vragenlijst samengesteld voor de interviews die als bijlage is toegevoegd. Deel 2: Interviews met interne en externe stakeholders De interviews worden gesplitst in twee categorieën, te weten interne en externe stakeholders. De interne stakeholders zijn verdeeld in twee categorieën, te weten leidinggevenden en street level cops. De externe stakeholders zijn verdeeld in burgers/slachtoffers enerzijds en gemeenteambtenaren anderzijds. Intern:
- Street level cops die buurtonderzoek uitvoeren - Operationeel leidinggevende die het proces aanstuurt - Tactisch leidinggevende met resultaatverantwoordelijkheid - Communicatiedeskundige - Portefeuillehouder Woninginbraken - Strategisch leidinggevenden op het gebied van intelligence en opsporing
Extern:
- Slachtoffers van woninginbraken - Bewoners van een hot spot wijk - Burgers die deel uitmaken van buurtinterventieteams - Ambtenaren integrale veiligheid gemeente
Er zijn twee aparte vragenlijsten gemaakt (intern en extern), die als bijlage zijn toegevoegd.
114
Co-creatie 2.0
Deel 3: Focusgroep In de focusgroep zitten inwoners van Zoetermeer en personeelsleden van het korps Haaglanden, die mogelijk ook al eerder meegewerkt hebben aan de hierboven genoemde interviews. Daarnaast worden de focusgroepen gemengd met inwoners en personeelsleden van het verzorgingsgebied/korps Brabant ZuidOost om vooringenomenheid en groupthink te voorkomen. Er vinden twee focusgroep sessies plaats. Burgers, politiemedewerkers, politie leidinggevenden en experts gaan onder leiding van een moderator de implicaties van een herontwerp Buurtonderzoek 2.0 bespreken. Observanten brengen vervolgens in beeld in hoeverre de eerder vastgestelde factoren positief dan wel negatief uitvallen. Daarna worden de deelnemers gevraagd ook het eigen doorlopen proces met elkaar te evalueren. Aan de focusgroep nemen respondenten deel die geïnterviewd zijn, aangevuld met mensen in dezelfde rol of functie, die niet eerder geïnterviewd zijn en ook niet uit de regio Haaglanden komen. Ook zullen experts op het gebied van sociale media en cocreatie deelnemen aan de focusgroep. Het doel van de bijeenkomst is niet om tot een eenduidig eindoordeel te komen, maar de impact van co-creatie 2.0 vanuit verschillende invalshoeken te belichten. Bij de samenstelling van de focusgroep wordt de volgende verdeling nagestreefd: 20% streetlevel cops 20% leidinggevenden politie 20% experts (communicatie, sociale media, co-creatie) 30% burgers/slachtoffers/buurtinterventie teamleden 10% ketenpartner gemeente
5.5 Conclusie In dit hoofdstuk is het antwoord op de vraag onder welke theoretisch te verwachten condities de rol van het buurtonderzoek kan worden vormgegeven door co-creatie 2.0, geconceptualiseerd. Dit heeft geresulteerd in een theoretisch kader, dat door middel van gevisualiseerde redeneerstappen tot stand is gekomen. Aansluitend is stilgestaan bij de onderzoeksstrategie, de daaruit volgende keuze voor een combinatie van methoden en technieken van onderzoek en de werkwijze. De richting en inrichting van het empirisch onderzoek is hiermee gewaarborgd.
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie
115
116
Co-creatie 2.0
Onderzoek
118
Co-creatie 2.0
6 Onderzoek 6.1 Inleiding In het voorgaande hoofdstuk is de onderzoeksstrategie beschreven die ten grondslag ligt aan het empirisch onderzoek. Dit hoofdstuk volgt het redeneermodel van de vier geformuleerde ambities van Moed, Vermogen, Bewustzijn en Proces en de daaraan gekoppelde 37 factoren, uitgewerkt in vier delen: A Het toetsen van de factoren bij interne actoren door middel van semigestructureerde interviews (politieleidinggevenden en street level cops); B Het toetsen van de factoren bij externe actoren door middel van semigestructureerde interviews ((burgers, slachtoffers en ketenpartners); C Focusgroep sessie I met actoren uit de categorieën A en B, aangevuld met experts op het gebied van sociale media, co-creatie, communicatie en de wetenschap, die aan de slag gaan met de opbrengsten uit de interviews; D Focusgroep sessie II met actoren uit de categorieën A en B, aangevuld met experts op het gebied van sociale media, co-creatie, communicatie en de wetenschap, die voortborduren op de opbrengsten van focusgroep I. De volgende deelvragen staan bij de uitwerking centraal: 6. In hoeverre zijn de condities die eerder zijn onderscheiden feitelijk aanwezig in de praktijk op grond waarvan een mogelijk herontwerp van buurtonderzoek kan plaatsvinden? En: 7. Welke eisen stelt een vernieuwde aanpak van buurtonderzoek aan strategisch politieleiderschap? Allereerst hebben we de factoren geoperationaliseerd in het analysekader (Bijlage 1) en vervolgens twee vragenlijsten samengesteld voor de interviews. Een vragenlijst voor de interne actoren, onderverdeeld in leidinggevenden en street level cops (Bijlage 2) en een vragenlijst specifiek voor de externe actoren, onderverdeeld in burgers/slachtoffers uit een hotspotwijk en stakeholders (gemeente, politie, buurtinterventieteams) in de hotspotwijk (Bijlage 3). De vragen zijn gericht gesteld aan de hand van de thema’s buurtonderzoek 1.0, innovatie, coproductie, interactieve beleidsvoering, sociale media, leiderschap en co-creatie als proces. Het doel daarvan is te achterhalen of, en zo ja in welke mate, de respondenten de uit de theorie gevonden factoren (h)erkennen. Tijdens de interviews worden alle 37 factoren besproken en wordt getracht in kaart te brengen welke factoren door de respondenten worden aangemerkt als zijnde stimulerende, belemmerende of niet relevante factoren (enablers, blockers en non-issues). In de verwerking en de analyse van het empirisch materiaal, zijn de al dan niet aanwezige (h)erkenningen van de factoren geclusterd volgens de dimensies Bewustzijn, Vermogen, Proces en Moed. Mede op basis van de tussentijdse onderzoeksresultaten uit de interviews zijn vervolgens de focusgroepsessies inhoudelijk voorbereid ter empirische toetsing van de voorlopige deelconclusies zoals samengevat in paragraaf 6.3.
6 Onderzoek
119
6.2 Interviews interne en externe stakeholders 6.2.1 Inleiding In de verwerking van de antwoorden is gekeken naar de mate waarin interne actoren (bestaande uit leidinggevenden en street level cops) en externe actoren (bestaande uit stakeholders in de hotspotwijk en de burgers/slachtoffers) de factoren uit de theorie (h)erkennen en al dan niet van belang achten voor de politiepraktijk. Daarbij is zowel gekeken naar de mogelijke verschillen die er bestaan vanuit het perspectief leidinggevenden ten opzichte van het perspectief van de street level cops. Ook is gekeken of, en in welke mate, de respondenten de factoren wel of niet relevant achten in de realisatie van de ambities. Tenslotte hebben we ook geanalyseerd of respondenten bepaalde factoren in het geheel niet relevant vinden en of er nieuwe factoren ter sprake zijn gebracht die niet uit de theorie naar voren zijn gekomen. Alleen de gegevens die door twee of meerdere respondenten ter berde zijn gebracht zijn in de analyse verwerkt. Het is van belang te melden dat we ons tijdens de interviews zowel gericht hebben op het brede concept van Cocreatie 2.0 als ook op de specifieke mogelijke toepassing daarvan voor Buurtonderzoek 2.0 teneinde woninginbraken terug te dringen. Daarbij is buurtonderzoek 2.0 ook vergeleken met de (on)mogelijkheden van buurtonderzoek 1.0. Het interne en het externe perspectief zijn per factor met elkaar vergeleken. Per dimensie wordt eerst de reactie van de respondenten op de factoren genoemd. Vervolgens wordt tijdens de focusgroep sessies verder onderzocht welke factoren het meest kritisch zijn.
6.2.2 Bewustzijn BEWUSTZIJN 2 Waarschuwen
9
3 Buurtvrijwilligers of buurtinterventieteam
10 De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn,
Preventie
Vermogen en Co-creatie als proces 6 Positionering wijkagent
31 Overschatting invloed
8 Neveneffecten
32 Motiverende factoren
2 Waarschuwen / 9
Preventie
De interne actoren waren het unaniem eens met de conclusie uit hoofdstuk 2 dat het buurtonderzoek 1.0 geen substantiële bijdrage levert aan het oplossen van woninginbraken en zijn het ook eens met het feit dat het desondanks een instrument is dat moet blijven worden ingezet, vanwege de preventie die er van uit gaat. Unaniem is men ook van mening dat preventie een gezamenlijke taak is van met name gemeenten, woningbouwcoöperaties en de burger zelf, maar dat de politie zich niet aan die taak moet onttrekken. Alle respondenten zien het buurtonderzoek als een belangrijk contactmoment waar een preventieve werking vanuit gaat. De meerderheid van de respondenten geeft aan dat het aantal pogingen inbraak toeneemt en trekt de voorzichtige conclusie dat er een link is tussen de preventieve werking van het buurtonderzoek en deze toename. Doorvragend echter geven de leidinggevenden aan dat het proces van buurtonderzoek 1.0 slecht is geborgd en dat er onvoldoende wordt gestuurd op zingeving. De street level cops erkennen dit. Doorvragend over de kwaliteit van het buurtonderzoek zijn vrijwel alles burgers echter erg tevreden over de wijze waarop de politie in Zoetermeer buurtonderzoeken uitvoert en naar hun gevoel alles in het vermogen stelt zaken op te lossen. Een kleine minderheid vindt dat de politie onvoldoende inspanning levert met de
120
Co-creatie 2.0
informatie die wordt aangedragen of op de verkeerde momenten zichtbaar aanwezig is. Verreweg het grootste deel van de externe actoren geeft aan dat van het buurtonderzoek een waarschuwende werking uit gaat waardoor de buurt alerter wordt. De signaalfunctie die daar vanuit kan gaan wordt daarmee onderkend. Opvallend is dat bij een tweetal burgers die wonen in het wat slechtere deel van de hotspotwijk Buytenwegh ernstige twijfels bestaan of hun buren en buurtgenoten hier iets mee doen. De bewoners die in een wat beter deel van diezelfde hotspotwijk wonen zijn daar een stuk positiever over. In dit verband is opgemerkt dat sociale controle belangrijk is. Vrijwel alle externe actoren zijn het er op dit punt mee eens dat naarmate het onderling contact groter is, bewoners meer en beter op elkaar letten. De conclusie uit hoofdstuk 2 (dat het buurtonderzoek 1.0 geen substantiële bijdrage levert aan het oplossen van woninginbraken) wordt in de praktijk verschillend ervaren. Bijna de helft van de externe actoren weet niet wat het resultaat van een buurtonderzoek oplevert, maar zou dat wel graag willen weten om gemotiveerd te blijven om informatie aan te leveren. Dit zijn voornamelijk burgers. De anderen zijn de mening toegedaan dat het buurtonderzoek niet veel oplevert voor de politie. Dit zijn vooral de ketenpartners vanuit de gemeente. 3 Buurtvrijwilligers of buurtinterventieteams
Door de samenwerking met buurtinterventieteams en buurtvrijwilligers ontstaat er een olievlek en hoeft de politie niet langer initiator van preventie te zijn, wat veelal nog wel het geval is. Politie Haaglanden zet haar politievrijwilligers en volontairs vaak in bij buurtonderzoek, herkenbaar in uniform. Daarmee wordt dure capaciteit bespaard en is de politie toch zichtbaar in de wijk. De burger wordt zo mede ingezet als handhaver. Zowel leidinggevenden als street level cops hebben de volontairs genoemd al de meest ultieme vorm van co-creatie van dit moment. Twee leidinggevenden en een wijkagent (die deze volontairs veelal rechtstreeks aansturen) hebben aangegeven deze volontairs met diverse achtergronden en niveaus te zien als waardevolle aanvulling op de politiecapaciteit, omdat ze andere inzichten meebrengen en van buiten naar binnen denken. De mate waarin er gebruik gemaakt wordt van buurtinterventieteams is erg wijkafhankelijk. Daar waar de criminaliteit laag is en daar waar hij heel hoog is, zijn vaak beiden wijken waar burgerparticipatie niet of nauwelijks op gang komt. De sociale cohesie in een wijk bepaalt in grote mate de participatiegraad, is de mening van 10 van de 12 respondenten. Vier van de externe actoren ziet het uitvoeren van een buurtonderzoek niet zuiver als een politietaak. Volgens sommige burgers en vertegenwoordigers van de gemeente kun je hier ook mensen vanuit de eigen wijk voor inzetten. Opvallend is dat van alle geïnterviewde burgers en slachtoffers men wel eens van een buurtinterventieteam heeft gehoord, maar niemand daadwerkelijk iemand kende of daarmee contact heeft gehad. Alle burgers (op één na) hebben geantwoord dat een buurtinterventieteam nodig is in een wijk waar relatief weinig wordt ingebroken en dat vooral de buurt zelf oplettend en waakzaam moet zijn. Opmerkelijke constatering is dat zelfs in een hotspotwijk als Buytenwegh waar relatief veel wordt ingebroken in vergelijking met de rest van Zoetermeer weinig mensen het concept van WAS (Wijk en Agent Samen) kennen of daaraan meedoen. Ook wordt afhankelijk van waar men in deze wijk woont de eigen lokale situatie over het algemeen als relatief ‘veilig’ ervaren. Doorvragend wanneer men met een inbraakgolf te maken heeft ziet men wel voordelen van een buurtinterventieteam of intensievere samenwerkingsvormen van burgers in de wijk, zoals het WAS concept. Vanuit gemeente en politie worden buurtvrijwilligers als waardevolle aanvulling op de politiecapaciteit gezien en op het andersdenkend vermogen. Vanuit politiezijde is aangegeven dat men aan de slag wil met de inzet van speciaal daarvoor op te leiden politievolontairs voor het doen van buurtonderzoek. De intrinsieke motivatie van vrijwilligers om een buurtonderzoek goed te doen en uit te voeren speelt daarbij ook een rol van betekenis. Dit in vergelijking met politiemedewerkers die het naast al hun andere taken erbij moeten doen zo is geconstateerd.
6 Onderzoek
121
6 Positionering wijkagent
Alhoewel de rol van de wijkagent door alle respondenten als cruciaal wordt gezien (de uitdrukking “de spin in het web” is door iets meer dan de helft van de respondenten genoemd), wordt die rol belangrijker geacht in de nazorg dan in de afhandeling van een woninginbraak op zich. Door zoveel verantwoordelijkheid bij de wijkbrigadier neer te leggen ontstaat er geen gezamenlijke focus op de problematiek en wordt het buurtonderzoek afgedaan als een taak van een enkel diender. De wijkagenten zelf zijn echter van mening dat zij wel degelijk verantwoordelijk zijn voor het hele proces van afhandeling, het bewaken van de kwaliteit en de terugkoppeling naar de slachtoffers en de buurt. De rol van de wijkagent wordt door alle externe actoren als belangrijk gezien. Opvallend is wel dat alle burgers die zijn geïnterviewd de wijkagent zelf niet kennen. Zijn of haar rol wordt in de praktijk wel door vrijwel alle externe actoren als essentieel gezien. Door vrijwel alle burgers wordt aangegeven dat het face-
to-face contact met de wijkagent belangrijk is. Doorvragend heeft men daarbij het beeld dat als er gebeld wordt dat de wijkagent dan ook direct moet komen. 8 Neveneffecten
Geen enkele respondent ziet negatieve neveneffecten in het doen van buurtonderzoek. Dat het buurtonderzoek na een hausse aan woninginbraken leidt tot onveiligheidsgevoelens wordt gezien als een achterhaalde manier van denken. Nu er zo veel bekend is over besmettingsgevaar en de kans op herhaald slachtofferschap is waarschuwen zeer belangrijk geworden. Vier van de zes leidinggevenden en drie van de vier street level cops refereerden aan wetenschappelijke onderzoeken op dit gebied. Belangrijke neveneffecten bij het buurtonderzoek zijn voor de externe actoren het nemen van preventieve maatregelen en een waardevol contactmoment met politiemensen. Zoals een van de burgers het noemde ‘sla je hierbij twee vliegen in een klap’. Het waakzaam maken van de buurt met een verhoogde pakkans voor daders als ze in de buurt gesignaleerd worden wordt meerdere malen als een van de voordelen benoemd. Ook het effect op andere vormen van misdrijven in de buurt zoals diefstallen uit auto’s, vernielingen en bedrijfsinbraken wordt bij het goed uitvoeren van een buurtonderzoek zowel door burgers, als stakeholders vanuit de gemeente als een belangrijk neveneffect benoemd. Negatieve neveneffecten in het doen van buurtonderzoek wordt door niemand genoemd. De externe actoren zijn het er unaniem over eens dat het buurtonderzoek misschien bij sommige buurtbewoners wel onveiligheidsgevoelens kan oproepen, maar dat de verwachting is dat iedereen eerder waakzamer wordt en veiligheidsmaatregelen neemt waardoor het onveiligheidsgevoel in de praktijk afneemt. Burgers lijken door dit unanieme antwoord een stuk weerbaarder dan op basis van de theorie in hoofdstuk 2 bij negatieve neveneffecten op dit punt wordt verondersteld. 32 Motiverende factoren
De respondenten hebben allen aangegeven dat de meest motiverende factor voor burgers om vergaande participatie met de politie aan te gaan eigenbelang is. Hoe dichterbij de problematiek of criminaliteit is, des te eerder zal een burger (tijdelijk) participeren. Naarmate de dreiging, het gevaar afneemt zal de interesse in welke vorm van participatie evenredig afnemen, zo is de overtuiging. Daarnaast kan grote verontwaardiging en vergaande media aandacht de participatie ook versterken. Het recente voorval waarbij heel Nederland meehielp via sociale media om de signalementen te verspreiden van de overvallers die een juwelier uit Den Haag hebben gedood werd door 80% van de respondenten als voorbeeld aangehaald. De burgers hebben aangegeven dat de motivatie om mee te doen vooral te maken heeft met hoe zij de
122
Co-creatie 2.0
veiligheidssituatie in de eigen buurt ervaren en wat zij daar zelf aan kunnen doen. Opvallend is dat niemand daar zelf kennelijk nog het initiatief toe genomen had. Doorvragend of men bereid is om mee te doen als daar naar gevraagd zou worden, antwoordde vrijwel alle respondenten bevestigend. Hoe dichter de criminaliteit of problematiek in de eigen buurt of wijk wordt ervaren, des te eerder zal een burger (tijdelijk) participeren. Naarmate de dreiging, het gevaar in de directe omgeving afneemt zal de interesse in welke vorm van participatie evenredig afnemen, zo is de overtuiging. Dat burgers vooral worden gedreven door een gevoel van burgerplicht (van der Vijver 2009) en burgers meer geneigd zijn om te participeren in opsporingsonderzoeken als de problematiek hen raakt of dicht bij staat (van den Bogaard 2010), wordt daarmee in de praktijk herkend. 31 Overschatting invloed
Over de slagingskans van buurtonderzoek 2.0 liepen de meningen ook niet sterk uiteen. Zowel interne als externe respondenten zien voordelen in de 24/7 mogelijkheden en voorzien dat sociale media een enorme vlucht gaan nemen en dat het gebruik alleen maar zal toenemen. Waar men absoluut niet in geloofd is de inrichting van een buurtonderzoek 2.0 specifiek voor woninginbraken. Men ziet meer in een breder opgezet buurtonderzoek waar veiligheid en leefbaarheid samengebracht worden op meerdere aspecten dan alleen criminaliteit. Opvallend is dat tijdens de interviews er veel nadruk ligt op handhaving, toezicht en preventie. Zelfs na hulpvragen wordt de link naar Opsporing onvoldoende gelegd. Aangezien in het theoretisch model een van de inhoudelijke doelen ook het verhogen van de kwaliteit van de opsporing is, wordt dit nader uitgediept in de focusgroepsessies. Over de slagingskans van buurtonderzoek 2.0 liepen de meningen niet heel ver uiteen, maar waren er wel verschillen als het gaat om de verwachtingen. Bijna de helft van de burgers twijfelt over de slagingskans met sociale media in probleemwijken waarbij de sociale cohesie laag is. Ook vanuit de gemeente wordt dit gezien als een kritisch punt. Daar waar burgers wonen in de kern van een probleembuurt zoals Buytenwegh zien zij geen directe toegevoegde waarde. Het face-to-face contact en het telefonisch contact rechtstreeks met de politie worden door alle burgers belangrijk gevonden. In het wijkgedeelte waar de situatie aanmerkelijk beter is zien burgers wel kansen voor sociale media, maar blijven zij wijzen op het belang van zowel fysiek (face-to-face) en bij voorkeur telefonisch contact naast sociale media. Burgers zien als het gaat om snelheid de telefoon als een beter middel dan sociale media vanwege het rechtstreekse contact en de wisselwerking. Daarentegen wordt vanuit de stakeholders vanuit de gemeente sociale media gezien als een belangrijke aanvulling op de bestaande mogelijkheden. Het buurtonderzoek beperkt zich nu ernstig in reikwijdte als het gaat om een enkele straat met een beperkt aantal woningen. Vanuit de gemeente wordt geen enkel risico op overschatting gezien. Daar stelt men zich op het standpunt dat je negatieve ervaringen alleen maar kan opdoen door er daadwerkelijk mee aan de slag te gaan. 10 De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces
Deze vragen omtrent de wisselwerking bleken lastig te beantwoorden. Drie van de vier street level cops gaven aan geen mening te hebben over de samenhang tussen de dimensies. Het concept van co-creatie 2.0 sprak alle leidinggevenden aan, maar zij voorzagen in de helft van de gevallen grote problemen op het gebied van Vermogen. In de volgende paragraaf komen we daar op terug. Acht van de twaalf respondenten hebben aangegeven dat we onvoldoende gebruik maken van de expertise van buiten. Opvallend was dat vier van de zes leidinggevenden zich hardop af hebben gevraagd of co-creatie wel als
6 Onderzoek
123
een proces gezien moet worden c.q. ingericht moet worden. Zij vroegen zich af of de horizontale samenleving niet eerder gebaat is bij maatwerk en een projectmatige aanpak van co-creatie. Geen enkele burger kon deze vraag beantwoorden. Ook voor de stakeholders vanuit de gemeente bleek dit een moeilijke opgave. Vanuit de stakeholder aan de kant van de wetenschap kwam het antwoord dat dit sterk afhangt van de actor die aan zet is. Stimulerend, actief, ‘meedenkend’ leiderschap lijkt daarin belangrijk. Co-creatie wordt door hen gezien als een innovatief proces: er wordt immers iets gecreëerd. Vanuit die optiek wordt een balans tussen enerzijds creatief (divergerend) en anderzijds structuur (convergerend) belangrijk gevonden. Anders blijft het ‘zweven’. Openheid, bereidheid tot het delen van ervaring, kennis en resultaten en het zorgdragen voor vertrouwen tussen partners zijn daarbij de issues die genoemd zijn. Het concept van co-creatie 2.0 sprak alle respondenten wel aan. De kritische vraagstellingen bleken voor de meeste respondenten te abstract geformuleerd om daar een goed antwoord op te krijgen.
6.2.3 Vermogen VERMOGEN 11 Open klimaat
16 Beheersing van het dynamische proces
12 Gelijkwaardige machtsverhoudingen
21 Representativiteit van de participatie en de
participatie paradox 13 De kwaliteit van de onderlinge
23 Digitale kloof
verhoudingen 15 Dominante eigen logica
25 Adaptievermogen
11 Open Klimaat
Een open klimaat kenmerkt zich in de ogen van respondenten door het delen van informatie met derden en het delen van kennis met elkaar. Bij een open klimaat hoort een lerende organisatie waar je fouten mag maken en waar transparantie is. Bij de vraag of er sprake is van een open klimaat geeft de helft van de interne actoren (evenredig verdeeld tussen leidinggevenden en street level cops) daar een positief antwoord op. De andere helft geeft aan dat dat open klimaat er niet is. Een open klimaat kenmerkt zich volgens een aantal externe actoren door de bereidheid tot het delen van ervaringen, kennis en resultaten. Ook het werken aan voldoende vertrouwen en het vermogen tot luisteren en ervaren zijn genoemd. Daarbij is steun vanuit de organisatie (hoog) belangrijk, evenals dat er voldoende tijd wordt vrijgemaakt voor het proces (vrij geroosterd). Daarnaast zien respondenten goede ondersteuning in (mensen en middelen) als een belangrijke voorwaarde. Zowel vanuit gemeentelijke en wetenschappelijke zijde wordt aangegeven dat expertise van buiten ook erg stimulerend kan zijn in co-creatie, b.v. als facilitator, aanjager, generatie van ideeën die typisch niet uit een politieorganisatie komen. 16 Beheersing van het dynamische proces
Vier van de twaalf interne respondenten hadden geen mening over het dynamische proces. De overige acht zijn van mening dat er geen planmatige organisatie van het co-creatieproces nodig is, zeker niet in een fase van leren, innoveren en ontwikkelen.
124
Co-creatie 2.0
Zeven van de twaalf externe actoren vonden deze vraag lastig te beantwoorden en hadden hier geen mening over. Door drie externen is aangegeven dat het belangrijk is eerst voldoende draagvlak te creëren vanuit alle partijen. De manier waarop je hier het aangrijpingspunt in kan vinden verschilt van beginnen met het intakeproces, tot het beginnen met een goed geregisseerde startcasus, in een omgeving waar draagvlak vanuit alle partijen is. Na slagen van de startcasus, kan dit dan langzaam uitgerold worden naar ‘moeilijkere’ omgevingen. Door zowel respondenten vanuit de gemeente als burgers wordt aangegeven dat de regie bij de politie of gemeente moet liggen. Door twee respondenten van de gemeente wordt aangegeven dat de lokale politiek een bijdrage kan leveren als het gaat om druk uitoefenen dat iets in een bepaalde richting moet gebeuren. Op dit moment is co-creatie 2.0 geen issue. Vanuit de wetenschappelijke stakeholder is de mening toegedaan dat het dynamisch proces vrij onafhankelijk van politieke besluitvorming kan worden opgezet, mits draagvlak aanwezig is op hoog niveau in de politieorganisatie. 12 Gelijkwaardige machtsverhoudingen / 13
De kwaliteit van de onderlinge verhoudingen
Met name de leidinggevenden zijn van mening dat gelijkwaardigheid nodig is om open te staan voor de mening van anderen, zeker als er meegedacht wordt door burgers over concepten van dienstverlening, zoals bijvoorbeeld het buurtonderzoek 2.0. Daar waar de burger daadwerkelijk meebeslist gaat het vaak om een gezamenlijk probleem. De machtsverhoudingen staan onder druk daar waar er sprake is van een gebrek aan sociale cohesie of als er discrepantie is tussen de perceptie van een probleem. De respondenten vanuit de gemeente zijn van mening dat er sprake dient te zijn van gelijke verhoudingen bij het betrekken van burgers in het proces van co-creatie. De burgers hebben hier geen duidelijk antwoord op gegeven. Wel vonden twee burgers dat het belangrijk is dat de politie initiatief neemt samen met de gemeente. Twee andere burgers waren de mening toegedaan dat vooral de invloed vanuit de gemeente zou moeten plaatsvinden om tot gelijke inbreng te komen. Doorvragend lijken sommige burgers er minder problemen mee te hebben dat de politie of gemeente regie neemt en haar stempel drukt, zolang er maar voldoende ruimte is voor inbreng en zij het gevoel hebben serieus genomen te worden. Dit beeld bevestigd dat een bepaalde mate van gelijkwaardigheid nodig is om open te staan voor de mening van burgers. In buurten waar de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen laag is, zal ook de bereidheid tot co-creatie laag zijn, zo is de algehele verwachting van alle respondenten, intern en extern. 21 Representativiteit van de participatie en de participatie paradox
Elf van de twaalf interne actoren hebben de representativiteit van de participatie aangegeven als een van de meest essentiële factoren. Zij geven aan ernstig te twijfelen of de participatie van burgers zal toenemen door het gebruik van sociale media en technologie. Met name de street level cops geven aan dat de burgers die samenwerken met de politie het type burger is dat ook sociale media omarmt en zal toepassen, maar de burger die nu niet participeert nu, zal dat naar verwachting ook niet gaan doen als de technologische mogelijkheden toenemen. Door verschillende externe actoren worden ouderen en digibeten als meest kwetsbare groepen gezien. Paradoxaal is door een van de respondenten aangegeven dat dit juist de groepen zijn die vaak over tijd en informatie beschikken. Om hen te stimuleren zijn incentives nodig, daar zijn de meeste externe actoren het wel over eens. Een suggesties die daarbij is gedaan is het geven van een cursus of opleiding. De groep ouderen is naar de mening van politievertegenwoordigers ook vanuit een ander perspectief van belang als het gaat om het overdag kunnen waarnemen van verdachte omstandigheden. Hun deelname zou om die reden extra moeten worden gestimuleerd. Een tweetal burgers geeft daarentegen aan dat het investeren in ouderen op hoge leeftijd niet veel zin heeft. Alle twaalf externe actoren zijn het er unaniem over eens dat te allen tijde rekening dient te worden gehouden met mensen zonder internet.
6 Onderzoek
125
23 Digitale kloof
De digitale kloof wordt ook als cruciale factor gezien. Opvallend is dat de oudere politiemedewerkers allen denken dat de jongeren volop participeren in de sociale media, maar dat blijkt niet het geval te zijn. Tijdens de interviews blijkt dat slecht drie respondenten passief gebruik maken van LinkedIn, Facebook of Twitter. De helft geeft aan het gevoel te hebben de boot te missen en overweegt aan te sluiten. Een enkeling geeft aan niets met sociale media te hebben. Twee mensen geven aan dat ze gezien hun functie bij de politie een bepaalde anonimiteit nastreven buiten hun werk en daarom niet actief zijn op sociale media. Allen verwachten echter dat interactieve toepassingen alleen maar zullen toenemen en zijn van mening dat de politie daar beter op moet aansluiten. Drie leidinggevenden geven aan dat de kloof tussen de haves en de have nots gedicht kan worden door eigen jonge collega’s in staat te stellen hun kennis over te dragen. Alle respondenten zijn van mening dat we als politieorganisatie achterlopen bij de technologische ontwikkelingen en dat we daar veel meer in moeten investeren zowel in geld, middelen, opleiding als personeel. De digitale kloof wordt unaniem door alle externe respondenten niet als groot probleem gezien. Zowel alle burgers als stakeholders vanuit de gemeente geven aan dat internet tegenwoordig overal is, ook mobiel. En dat er een steeds groter wordende groep jongeren, maar ook ouderen hiermee om weet te gaan. Opvallend is dat de twee relatief jongere burgers (dertigers) het bestaan ervan kennen, maar zelf niet actief zijn op sociale media. Ook drie oudere bewoners (45, 67, 76) zijn bekend met het bestaan van sociale media maar zien niet direct het nut om dit zelf te gaan gebruiken. Vanuit de stakeholders van de gemeente Zoetermeer wordt de kloof vrijwel niet ervaren. Zorgen over groepen die misschien uitgesloten zouden kunnen worden zijn er naar de mening van alle respondenten altijd, want de 100% dekking is er nooit, maar dat zijn beperkte zorgen kunnen we vaststellen in de praktijk. Met de ambitie ICT stad van Nederland te willen zijn heeft de gemeente Zoetermeer de nodige ervaring met het digitaal loket en andere vormen van digitale dienstverlening die in de praktijk geen beletsel zijn voor mensen om hier gebruik van te maken. In die zin bestaat bij alle externe respondenten een vrij positief beeld over het gebruik van internet door een brede massa binnen de samenleving. Doorvragend naar specifiek het gebruik van sociale media ziet het beeld er anders uit en blijken zeven van de twaalf externe respondenten zelf geen ervaring te hebben met sociale media. Van de vijf respondenten die gebruik maken van sociale media, zoals Hyves, Facebook, LinkedIn of Twitter zijn er drie heel actief en twee vrij passief door vooral anderen te volgen. Vanuit hun functie bij de politie geven vier aan een bepaalde anonimiteit na te streven buiten hun werk en daarom niet actief te zijn op sociale media. 15 Dominante eigen logica
Twee leidinggevenden vinden het een zwaktebod als de politie wisdom of crowds moet inschakelen. De andere leidinggevenden noemen tal van voorbeelden waarbij de expertise van andere partners al lang gebruikt wordt en vinden dat we daar nog verder in moeten gaan door partners te zoeken die buiten het eigen blikveld van ketenpartners vallen, zoals TNO, Siemens maar ook designers en filosofen worden genoemd. Vier leidinggevenden geven aan dat de uitstraling dat de politie het allemaal wel beter weet, ons geen goed heeft gedaan en dat een vragende houding past in de huidige maatschappij. De agenten op straat zijn gewend om projecten op straat te draaien met burgers: Burgers in Blauw, de vrijwillige politie, volontairs, de samenwerking met buurtinterventieteams worden allen genoemd als vormen van burgerparticipatie waarbij het niet alleen uitvoeren is, maar ook meedenken. Zowel leidinggevenden als street level
cops zien de dominante eigen logica, die wel herkend wordt, vervagen. Vier respondenten van de politie hebben de cultuur benoemd als een belemmering voor het vervangen van dominante logica’s. Zij pleiten
126
Co-creatie 2.0
voor cultuurinterventies, want het belang om dit te veranderen wordt door hen als belangrijk aangemerkt. Dit wordt gezien als een proces van een lange adem. Ook de persoonlijke aandacht voor de burger als slachtoffer en het zich daarin kunnen verplaatsen (om vervolgens die informatie te verkrijgen die voor het politiewerk weer belangrijk is voor de vervolgstap) blijkt een belangrijk kritiekpunt in de praktijk van alledag. Voor de vijf burgerrespondenten was deze vraag moeilijk en niet te beantwoorden. Vanuit de twee respondenten vanuit de gemeente is aangegeven dat het vaak gaat om samenspraak. Door hen wordt opgemerkt dat zij een cultuurverandering zien bij de politie. De politie wordt als minder terughoudend en ook steeds opener ervaren. Dat wordt als positief gezien, ook als het gaat om het gebruik van sociale media. 25 Adaptievermogen De respondenten zien de voordelen van co-creatie 2.0 vooral in de gebiedsgebonden, incidentgerichte politiepraktijk. Door de snelheid, de maatschappij die 24/7 online is (zeker in de toekomst) moet de politieorganisatie de kansen benutten, zeker op het terrein van heterdaadkracht. Alle interne respondenten verwachten dat dit zowel het adaptievermogen intern als extern zal vergroten. Vrijwel alle externe respondenten zien voordelen in het gebruik van sociale media middels co-creatie in combinatie met het doen van fysiek buurtonderzoek. Door verschillende van hen wordt aangegeven dat in wijken waar de bewoners relatief jong zijn en hoogopgeleid het adaptievermogen in voldoende mate aanwezig is. De verwachting dat sociale media belangrijke tijdwinst oplevert (24/7) en daarmee een groter bereik in de wijk of lokale buurt mogelijk is, maakt het volgens de respondenten kansrijk. Daarbij bestaat bij de respondenten een positief verwachtingsbeeld om ook de minder bekwame buurtgenoten mee te nemen in de beweging en zo nodig het gebruik van sociale media aan te leren. Opvallend is dat oudere burgers daar vrij positief over zijn en dit ook nauwelijks als hinderpaal zien, behalve als men de leeftijd van 80 heeft bereikt, aldus een van de betrokkenen.
6.2.4 Proces PROCES 1 Het slachtoffer en buren
26 Moderatie
5 Informatieverwerking
29 Technische factoren
7 Opsporingsindicaties
30 Juridische factoren
14 Selectie van stakeholders
33 Criminogene factoren
17 Onevenredige verdeling van kosten
34 Organisatorische factoren
19 Tussentijdse bijstellingen in het proces
35 Financiële en technologische factoren
20 Procesarchitectuur van digitale interactie
36 Juridische en bestuurlijke factoren
24 Multi-channeling
1 Het slachtoffer en buren
De respondenten vinden unaniem dat het bewust maken van burgers omtrent besmettingsgevaar en herhaald slachtofferschap een taak is van ketenpartners en de politie, maar dat deze niet noodzakelijkerwijs
6 Onderzoek
127
door de politie uitgevoerd hoeft te worden. De fysieke zichtbare politie in een wijk bij buurtonderzoek wordt wel als belangrijk gekenmerkt, omdat ook alle respondenten aangeven fysiek contact tussen politie en burgers meer belangrijk te vinden dan virtueel contact. 5 Informatieverwerking
Met name leidinggevenden zien de informatieverwerking als een belangrijke factor. De kwaliteit van de informatie die na het buurtonderzoek 1.0 verwerkt wordt is vaak inhoudelijk onvoldoende, er wordt onvoldoende doorgevraagd bij de burger en te vaak treffen de dienders burgers niet thuis. Wil een burger later (na het moment van buurtonderzoek) informatie kwijt aan de politie, dan is dat proces niet goed geborgd. Indien het proces geautomatiseerd zou worden en burgers kunnen realtime informatie over hun buurt en verdachte omstandigheden melden bij de politie, wordt gevreesd voor de verwerkingsmogelijkheden, zowel technisch (data opslag) al fysiek. Een virtueel realtime buurtonderzoek 2.0 suggereert 24/7 bereikbaarheid en afhandeling. Leidinggevenden vrezen voor een overload aan informatie en een te laag absorptievermogen. Dienders daarentegen zien kansen bij het werk op straat en vragen zich af of het eigenstandig raadplegen van open bronnen (naast de aansturing door het realtime intelligence center) niet gewoon mogelijk moet zijn. Maar ook zij vrezen in all gevallen voor een overload aan informatie en meer ontevredenheid bij burgers over de trage responsetijd. Binnen de politie zijn respondenten kritisch ten aanzien van het eigen proces. Alle respondenten van politiezijde zien dat er verbeteringen mogelijk zijn. Als het gaat om sociale media wordt aangegeven dat de kennis hierover bij de infodesk aanwezig is, maar beperkt is. Daarnaast wordt onderkend dat niet alle informatie die bekend is ook even goed wordt benut. Enerzijds heeft dat te maken met de hoeveelheid informatie die moet worden verwerkt, anderzijds heeft dat te maken met hoe het proces is ingericht. Het werken met informatiegerichte opdrachten heeft naar de mening van een van de respondenten tot een duidelijke verbeteringen geleid. Zowel binnen het informatieproces als binnen het opsporingsproces dienen naar de mening van meerdere respondenten vanuit de politie voldoende digitaal onderlegde medewerkers voor deze nieuwe taken te worden vrijgesteld. Vrijwel alle externe respondenten hechten veel waarde aan een goede informatieverwerking en zien dit als een kritische succesfactor. Burgers vinden het belangrijk dat de politie wat met de gegeven informatie doet en dat ook terugkoppelt aan hen. Respondenten vanuit de gemeente geven aan dat zij geen zicht hebben op de informatie bij de politie, maar wel het vertrouwen dat zij het juiste ermee doen. Met betrekking tot sociale media wordt aangegeven dat het belangrijk is dat er ten behoeve van de verwerking van die informatie voldoende capaciteit wordt vrijgemaakt. 7 Opsporingsindicaties
Alle interne respondenten beamen dat de opsporingsindicaties laag zijn bij buurtonderzoek, maar zijn unaniem van mening dat stoppen geen optie is. Door de street level cops beter te richten en ze aan te sturen op doorvragen is men er van overtuigd dat er meer uit te halen is, aldus 5 van de 6 leidinggevenden. De
street level cops geven echter aan dat zoveel mensen aangeven niks gezien te hebben, dat dat zeer demotiverend werkt. Alle interne respondenten geven aan dat technologie en sociale media laagdrempelig kan werken en dat de actiebereidheid tot participatie toe kan nemen, als dat bij de politie ook het geval is. Het gevaar bestaat dat mensen nog minder bereid zijn elkaar aan te spreken en dat er op een anonieme snelle manier veel non-informatie richting politie gaat die vervolgens weer uitgefilterd moet worden (is door 5 respondenten genoemd). Burgers hebben onvoldoende zicht op wat een buurtonderzoek oplevert. Dat geven ook de stakeholders van de gemeente aan. Via het concept Wijk-en-Agent-Samen (WAS) wordt hen dat wel bekend. De waarde
128
Co-creatie 2.0
van een buurtonderzoek wordt in de praktijk ook afgemeten aan de ernst van het feit. Al naar gelang de ernst en de impact van het feit (een woning- of reeks van inbraken) wordt het buurtonderzoek kleinschalig of grootschalig aangepakt. Volgens een aantal respondenten liggen er door gebruik te maken van sociale media mogelijkheden om de effectiviteit van het buurtonderzoek 1.0 op dit punt aanzienlijk te verbeteren. 14 Selectie van stakeholders
Streetlevel cops met uitzondering van de wijkagenten hebben geen zicht op de stakeholders in het proces. De wijkagenten noemen veelal de bekende partners in het veiligheidsdomein zoals gemeente, buurtinterventie teams, de eigen vrijwillige politiemedewerkers, woningbouwcorporaties en het Openbaar Ministerie. De leidinggevenden vinden dat wij stakeholders in de publieke sector zouden moeten zoeken en noemen organisaties zoals Shell, TNO en Siemens. Ook vinden zij dat politiemensen veel vaker zouden moeten werken vanuit andere bedrijven en dat we de politiekennis ook veel vaker aan zouden moeten bieden aan andere sectoren, zodat er reciprociteit ontstaat waar meerdere partijen baat bij hebben (drie van de zes leidinggevenden vinden dit). 17 Onevenredige verdeling van kosten
Over de kosten zijn geen uitspraken gedaan, behalve dan dat men geen zicht op out of pocket kosten. Wel is door vijf van de twaalf interne respondenten gezegd dat investeren in de wijk en burgers door de inzet van capaciteit, in welke vorm dan ook, uiteindelijk winst oplevert, omdat het bijdraagt aan de toename van het vertrouwen van de burger in de politie. Drie van de vijf burgers geven aan zelf mee te willen betalen aan een verbeterde dienstverlening bij een buurtonderzoek 2.0 indien dit daadwerkelijk tot de mogelijkheden zou behoren. Voorwaarde die een van de respondenten daarbij stelt is dat het dan niet om slechts een paar inbraken in de buurt moet gaan, maar om een substantiële bijdrage om de gehele veiligheid in de buurt te vergroten. In combinatie met cameratoezicht blijkt een andere respondent eerder bereid te betalen. Opvallend is daarmee de constatering dat ondanks het betalen van belasting sommige burgers kennelijk bereid zijn om in het kader van het vergroten van hun eigen veiligheid in de wijk mee te betalen aan innovatieve ontwikkelingen die leiden tot een betere kwaliteit van dienstverlening door de politie of toezichthouders. Een onevenredige verdeling van kosten belemmert kennelijk de burger niet om mee te doen. Hoe actoren als de gemeente en politie dit zien, is niet uit de analyse van deze vraagstelling op te maken. 19 Tussentijdse bijstellingen in het proces / 20 Procesarchitectuur van digitale interactie / 29 Technische factoren
Slechts drie interne respondenten hadden een mening over deze factoren. Twee respondenten wijzen op de zorg voor de infrastructuur van de politie die een massaal gebruik van sociale media niet aan zou kunnen en daar ook niet voor geschikt is momenteel. Een andere respondent wijst op een tekort aan kennis binnen de politieorganisatie om met dergelijke nieuwe ICT vraagstukken om te gaan. Wat door de respondenten nodig wordt geacht zijn gebruiksvriendelijke systemen die goed aansluitend bij de status van het proces en van hoge kwaliteit zijn. Daarnaast wordt het van belang geacht de bijdragen van eenieder te bewaken om de vertrouwensband niet te schaden. Dit betekent 24/7 online, 24/7 ondersteuning aanwezig als dit nodig is en resultaten direct delen. Ter verbetering van het proces is door een respondent aangegeven eventueel
ranking-systemen toe te voegen die het mogelijk maken kwalitatief goede bijdragen ‘bovenaan’ te plaatsen. Daarbij dient ook rekening gehouden te worden met de tijdelijkheid (vluchtigheid) van informatie en relevantie daarvan die in de loop van de tijd kan afnemen (‘aging’ mechanisme voor informatie). Slechts vier van de twaalf externe respondenten hebben op deze vraag geantwoord. Vanuit
6 Onderzoek
129
wetenschappelijke hoek is aangegeven dat als partijen elkaar niet kennen de vertrouwensrelatie die niet bestaat bij aanvang, maar wel nodig is in het proces, moeilijk wordt opgebouwd. Een beperkt aantal bijeenkomsten kan veel bijdragen aan het opbouwen van die vertrouwensrelatie. Met digitale middelen wordt door een van de respondenten verondersteld dat dit ook kan, maar dat daar wel veel aandacht en effort dan voor nodig is. Als het gaat om de techniek wordt dit door alle externe respondenten als een belangrijke kritische succesfactor gezien met de nodige risico's. 24 Multi-channeling
Unaniem gaven de respondenten aan dat het gebruik van sociale media overschat wordt en dat andere vormen van communicatie (folders, media, radio tv) net zo belangrijk zijn, zeker voor de ouderen. Daarnaast geven alle respondenten aan dat face to face contact de beste manier is voor co-creatie. Ook komt bij deze kritische factor de sociale cohesie weer ter sprake. In wijken waar de sociale cohesie laag is, zo veronderstellen negen van de twaalf respondenten, zullen communicatie en participatie altijd laag ontwikkeld zijn en zal multi-channeling daar niet aan bijdragen. 26 Moderatie
De street level cops vonden het moeilijk hun mening te geven over moderatie. De leidinggevenden echter, gaven aan dat moderatie een wezenlijke factor is. Zij geven aan dat er sprake moet zijn van een ambassadeur op hoog niveau, die vervolgens wel het proces zoveel mogelijk faciliteert. Moderatie, zo geeft ruim de helft van de respondenten aan, is eerder begeleiden dan sturen. Daarnaast wordt vanuit politiezijde door leidinggevenden aangegeven dat het belangrijk is het proces levendig te houden door mensen te blijven motiveren, activeren en het nieuw te ontwikkelen product constant te optimaliseren. Dat vereist naar de mening van een aantal respondenten goed leiderschap, waarbij de juiste koers wordt vastgehouden en verantwoordelijkheden bij betrokken partijen wordt neergelegd, daar waar die thuis hoort. Drie van de vijf burgers zien vooral een rol voor de burgemeester weggelegd voor regie op het proces verwijzend naar de taak van de gemeente op het gebied van Veiligheid. Daarbij onderkennen een tweetal externe respondenten ook de rol van de buurtvereniging en buurtpreventieteams in het proces. Een van de vijf burgers ziet een duidelijke regierol voor de politie weggelegd. De mening waar de regie op het proces moet liggen is daarmee verdeeld. Vanuit wetenschappelijke hoek wordt gekeken naar de politie als trekker of een onafhankelijke derde partij, zoals TNO. Vanuit de gemeente en de politie geven respondenten aan dat het belangrijk is dat er duidelijk regie zit op het proces en verwijst men naar elkaar. Wel zijn alle respondenten het erover eens dat er duidelijke afspraken moeten worden gemaakt op managementniveau van de betrokken partijen. Vanuit wetenschappelijke hoek wordt door een respondent aangegeven dat het belangrijk is dat op het proces een zeer ervaren procesmanager zit die de politieorganisatie goed kent. 30 Juridische / 36 Bestuurlijke factoren / 33
Criminogene factoren
Zowel de privacy aspecten als ook het feit dat de crimineel op sociale media actief is, worden beide als de minst relevante van de 37 factoren gezien. Ondanks de beperkingen van de Wet op de Politiegegevens (WPG) en privacywetgeving dient dit niet direct als een hinderpaal te worden gezien. Volgens de respondenten liggen er nog steeds veel openingen op dat gebied. Ook hier wordt de mediahype rondom de daders van de overval op de juwelier weer aangehaald, waarbij het OM besloot de identiteit van de daders prijs te geven en de snelle opsporing belangrijker achtte dan de privacy van de daders. Het zijn in de ogen van de respondenten dit soort momenten en incidenten, die de burger en politie en OM dichter bij
130
Co-creatie 2.0
elkaar brengt. Vrijwel alle respondenten noemen spontaan dit voorbeeld als een keerpunt van wat wel kan in plaats van wat niet kan. Dat de crimineel ook op sociale media actief is, wordt totaal niet relevant geacht, omdat daar ook allang plannen van aanpak voor in ontwikkeling zijn binnen de politie (zoals GOBI: Gebruik Open Bronnen internet en 23 opsporingsdingen). Bestuurlijk gezien geeft bijna de helft van de respondenten aan dat co-creatie met gemeentelijke bestuurders al een ver gevorderd traject is, zowel op het gebied van leefbaarheid als veiligheid. Het lokale bestuur wordt nu al als een betrouwbare partner gezien in de creatie van nieuwe beleidsinstrumenten. De afscherming van de eigen privacy speelt bij een beperkt aantal externe respondenten wel een rol als het gaat om criminelen die mee kunnen kijken via sociale media. Het eventueel anoniem kunnen melden (of het werken met inlogaccounts en wachtwoorden) wordt daarbij als oplossing voorgesteld. Unaniem worden door alle respondenten de voordelen groter geacht dan de nadelen. Ondanks dat criminelen mee kunnen kijken via sociale media en daar een zeker risico mee is gemoeid, zijn verreweg de meeste respondenten de mening toegedaan daar niet bang voor te zijn. Zowel burgers als externe stakeholders hebben daarbij de opvatting dat het ook positief kan uitwerken als waarschuwing. Daarbij valt uit de reacties de redenering op te maken dat als ze het gevoel krijgen dat er op hen gelet wordt, ze ook wel uitkijken wat ze doen. Daarmee is de veronderstelling dat dit positief van invloed is op hun gedrag, waar een preventieve werking vanuit gaat. Alle respondenten zijn het erover eens dat het belangrijk is om jezelf bewust te zijn van wat wordt gecommuniceerd. Privacy en vertrouwelijkheid zijn makkelijk geschaad. 34 Organisatorische factoren
Alle respondenten zijn van mening dat de politie organisatie zich slecht voorbereid op massale toepassing van co-creatie middel sociale media. Een respondent noemt als voorbeeld dat Twitter nu vijf jaar bestaat en dat de politie er sinds anderhalf jaar pas echt mee bezig is en dan ook nog zeer gefragmenteerd. Massaal gebruik zouden we nu nog niet aankunnen zeggen negen van de twaalf respondenten, omdat we intern nog gebrek aan kennis en technische infrastructuur hebben. Drie respondenten, allen tactisch leidinggevenden, zijn optimistischer. Zij zien om zich heen een kleine groep leidinggevenden en medewerkers die een voortrekkersrol vervullen en in staat zouden moeten worden gesteld een strategie voor de lange termijn te ontwikkelen om zowel intern als extern te kunnen door ontwikkelen. Een respondent vanuit politiezijde verwijst naar het GOBI project waarbij slechts vijf mensen zijn opgeleid, met de opmerking ‘dat is typisch politie: we leiden te weinig op’. Door drie respondenten wordt gewezen op het belang van het verder uit leren. Waarbij tevens wordt verwezen naar de tijd die er veelal binnen de politie niet voor is. Een andere respondent ziet naast tijd ook voldoende geld als een knelpunt binnen de politieorganisatie. Door vier respondenten wordt tevens verwezen naar het belang van actieve leidinggevenden op sociale media gebied. Een van de respondenten merkte daar over op “als mensen merken dat de top er niet achter staat of er helemaal niets
mee heeft dan zakt het enthousiasme snel weg. Juist waar het gaat om sociale media, juist waar het gaat om het doorbreken van regels”. Deze vier respondenten zien een duidelijke rol voor het leidinggevenden weggelegd om het voortouw te nemen in co-creatie en sociale media ontwikkelingen. Zeven van de twaalf externe respondenten kunnen niet goed overzien hoe de politieorganisatie is voorbereid op het massaal gebruik van sociale media middel co-creatie. De bezorgdheid is groot of de politie het allemaal wel aankan. Vier respondenten denken niet dat de organisatie er al helemaal klaar voor is.
6 Onderzoek
131
35 Financiële en technologische factoren
Iets meer dan de helft van de respondenten geeft aan dat het co-creatie proces veel tijd zal kosten, maar wel uiteindelijk weer tijd zal opleveren, zeker als daar snelle technologie voor wordt gebruikt. Ondanks de nadruk op de operatie bij de vorming van de Nationale Politie, verwacht niemand dat er meer tijd zal gaan komen voor face to face contact met de burger. Alhoewel de wijkagenten alle vormen van sociale media zelf als onpersoonlijk ervaren, merken zij wel dat de volgers door Twitter meer dan anders beter op de hoogte zijn van het werk van een wijkagent. Bijna alle interne en alle externe respondenten hebben geen zicht op de technologische consequenties van een massale uitrol van co-creatie 2.0, maar geven wel aan dat de systemen van de politie verouderd zijn en dat er weinig vertrouwen is in de kennis die daarover in huis is.
6.2.5 Moed MOED 4 Aansturing (leiderschap)
27 Sociale strategie
18 Regie op het proces
28 Spanning tussen anarchie en bureaucratie
22 Politieke druk
37 Balans doorslaggevend en faciliterend
leiderschap
4 Aansturing (leiderschap)
Opvallend is dat de leidinggevenden op alle drie de niveaus (strategisch, tactisch, operationeel) aangeven dat ze zelf onvoldoende sturen op het proces woninginbraken. Ook vinden ze dat zij onvoldoende sturen op de zingeving van de diender op straat bij het afwerken van een buurtonderzoek. Slechts één operationeel leidinggevende gaf concreet aan dat hij persoonlijk de street level cops en volontairs van de politie begeleidde in het uitvoeren van buurtonderzoek 1.0. De street level cops daarentegen geven aan dat ze niet worden aangestuurd op de uitvoering en dat ze zelf bepalen of en in welke omvang het buurtonderzoek plaats vindt en vinden ook dat ze dat zelf ter plekke moeten kunnen bepalen. Drie van de vier street level
cops geven aan dat het juist een uitgelezen kans is om de burger ook over andere zaken in de wijk (aan) te spreken. Wie het proces van woninginbraken en het doen van buurtonderzoek moet aansturen is een lastige vraag gebleken voor veel externe respondenten. Burgers hebben daar geen zicht op. Vanuit de respondenten vanuit de gemeente is gewezen op het belang van de opleiding van agenten en de wijkagent om een buurtonderzoek goed uit te kunnen voeren. Ook wordt door meerdere externe respondenten verwezen naar die taak van de gemeente als het gaat om veiligheid en leefbaarheid in de wijk. 18 Regie op het proces
De respondenten zijn verdeeld over de procesbegeleiding van sociale media en regie op het proces. De helft van de leidinggevenden vindt het nog veel te vroeg daar over na te denken en pleit voor een experimenteerfase, waarin zo min mogelijk gereguleerd wordt. De andere helft pleit voor een duidelijke managementstrategie waarbij juist wel procesmatig te werk wordt gegaan, waarbij ook een lange termijn visie nodig is om te zorgen dat we de huidige achterstand inlopen. Vanwege de verdeeldheid van de
132
Co-creatie 2.0
respondenten over processturing versus projectmatige aanpak wordt in de focusgroepsessie deze factor nader uitgediept. De medewerkers (street level cops) hebben geen mening over deze factor. 22 Politieke druk
Met name omdat co-creatie een relatief nieuw begrip is binnen de publieke sector hebben de respondenten onvoldoende zicht op de politieke houding ten aanzien van co-creatie. Wel verwijzen vier leidinggevenden naar het ontwerpplan Nationale Politie waar begrippen als heterdaadkracht, de burger als opsporingsambtenaar, burgerparticipatie en co-creatie genoemd zijn. Op basis daarvan achten zij het politieke klimaat rijp voor innovatieve co-creatie concepten. Er bestaat bij externe respondenten een wisselend beeld over de rol van de politiek bij co-creatie 2.0. Vanuit de respondenten van de gemeente wordt aangegeven dat dit nu geen issue is. Vanuit wetenschappelijke hoek is geopperd dat het zelfs een voordeel kan zijn als de politiek zich niet direct bemoeit met initiatieven op dit vlak en wordt de geruisloze totstandkoming van Burgernet als een goed veerbeeld daarvan genoemd. Aangezien co-creatie een relatief nieuw begrip is voor veel respondenten hebben zij onvoldoende zicht op de politieke houding ten aanzien van dit onderwerp. Wel wordt vanuit de gemeentelijke stakeholders verwezen naar de mogelijkheid vanuit de politiek om druk uit te oefenen als daar vanuit de politieorganisatie vraag naar is. 27 Sociale strategie
Alle street level cops zeggen niet te weten of er een strategische visie op het gebied van co-creatie en sociale media bestaat. Twee daarvan geven aan dat dat wel een onderdeel zou moeten zijn van de communicatiestrategie. Alle leidinggevenden geven aan zeker te weten dat er geen visie of strategie is op dit gebied. Zeven van de twaalf respondenten geeft aan dat een co-creatie en sociale media strategie onderdeel zou moeten zijn van een communicatie strategie, terwijl de anderen juist aangeven dat die strategie verder moet gaan dan communicatie alleen. Hoe de politie in de toekomst omgaat met sociale media en de horizontale netwerksamenleving moet volgens hen uitgewerkt worden naar wat het betekent voor alle politieprocessen (opsporing, real time intelligence en handhaving werden met name genoemd), het personeelsbeleid en leiderschap. Een leidinggevende omschrijft co-creatie 2.0 zelfs als “een sociologisch fenomeen waarop we als samenleving nog geen visie hebben”. Alle leidinggevenden achten de tijd nu niet rijp voor het vormgeven van deze sociale strategie vanwege de reorganisatie die in dit stadium nog erg gericht is op de verticale inrichting. Maar, zo geven ze aan, vanuit een extern perspectief is de tijd is er wel rijp voor. Burgers hebben deze vraag niet goed kunnen beantwoorden. Respondenten van de gemeente verwijzen vooral naar het belang van een goede visie achter het geheel. Wat wil je met co-creatie en sociale media bereiken als het gaat om veiligheid in een buurt? Door twee respondenten wordt gewezen op het belang van experimenten en het faciliteren van middelen. Mensen moeten daarbij opgeroepen worden om te gaan co-creëren zowel intern als extern. Vanuit wetenschappelijke zijde wordt door een van de respondenten aangegeven dat het strategisch gezien slim is om te beginnen bij de politie omdat daar de kloof op dit onderwerp wel eens groter zou kunnen zijn dan bij burgers. Alle respondenten zijn het er unaniem over eens dat co-creatie 2.0 in ieder geval met elkaar moet worden gedaan vanuit de samenwerkingsgedachte. 8 Spanning tussen anarchie en bureaucratie
De respondenten vanuit de politie geven aan dat zij nog geen klimaat hebben die co-creatie met burgers op alle fronten toestaat. Hoe lang dat nog gaat duren is volgens sommigen heel afhankelijk van of je nu ook de
6 Onderzoek
133
kans pakt binnen de organisatie om op sleutelposities mensen te zetten die wel daar handen en voeten aan kunnen geven. Alle respondenten op twee na zien de spanning tussen de bureaucratische structuur (hiërarchie) van de politieorganisatie en de gefragmenteerde sociale media omgeving (anarchie) als een kritische factor. Driekwart geeft aan de politie nog steeds te zien als een bolwerk dat niet graag informatie deelt en onvoldoende gebruik maakt van wisdom of crowds. Het toegeven dat je anderen nodig hebt, omdat je het zelf niet weet wordt door sommigen omschreven als een ‘zwaktebod’ , ‘een brevet van onvermogen’ of ‘het failliet van onze organisatie’. Het merendeel ziet de cultuur binnen de politie wel veranderen en zeggen zelf persoonlijk wel open te staan voor co-creatie met derden. Twee leidinggevenden geven aan dat de bureaucratie nog te sterk aanwezig is binnen de politiecultuur en vinden dat we nog onvoldoende het potentieel van onze eigen mensen aanboren en pleiten voor een traject van interne co-creatie. Daarbij noemen ze twee voorbeelden: ontschotting tussen handhaving en opsporing en de kennisoverdracht van jonge medewerkers aan de ouderen op het gebied van webtechnologie en sociale media. De street level cops die samen met volontairs en buurtinterventieteams samenwerken, zien al lang de voordelen van samenwerking en samen beslissen op straat. “Volontairs hebben samen zoveel kennis van
andere organisaties en hebben zoveel andere ervaringen, daar doe ik dagelijks mijn voordeel mee”, licht een wijkagent toe. De spanning tussen de bureaucratische structuur (hiërarchie) van de politieorganisatie en de gefragmenteerde sociale media omgeving (anarchie) wordt heel wisselend ervaren door de twaalf externe respondenten. De vijf burgers hebben hier geen mening over. Twee respondenten vanuit de gemeente geven aan dat het vooral ligt aan het soort organisatie waar je werkt en hebben geen zicht op de politieorganisatie. De respondent vanuit wetenschappelijke hoek ziet wel een enorme belemmering. Volgens zijn mening gaat dit dwars overal doorheen en creëert co-creatie 2.0, vooral bij succes, automatisch weerstand. Om die reden is er vanuit de politie en overheid draagvlak nodig, hoog opgehangen in de organisatie. Om weerstand te voorkomen geven twee respondenten aan dat het belangrijk is om zoveel mogelijk mensen op vrijwillige basis en degenen die het echt kunnen en het voor het werk moeten doen, daarmee te laten werken. Dat kan een spanning opleveren, maar hoeft niet volgens meerdere respondenten zolang mensen maar goed opgeleid en begeleid worden. Daarbij wordt als praktijkvoorbeeld door een respondent verwezen naar wijkmanagers, de voorposten van het stadhuis die nu ook zelf twitteren met hun wijkpost en daar een cursus in hebben gehad, waarna het gebruik in de praktijk vrij automatisch tot stand is gekomen. 37 Balans doorslaggevend en faciliterend leiderschap
We hebben alle leidinggevenden gevraagd naar hun persoonlijke voorkeursstijl. Iedereen geeft aan een faciliterende leider te zijn. Daarbij zeggen vier van de zes dat hun eigen stijl ook resultaatgericht is en dat de combinatie van beide stijlen bij voorkeur in een leidinggevende verenigd moet zijn. Deze mensen zijn echter schaars erkent men en daarom is het van belang om teams te vormen waarin zowel doorslaggevende als faciliterende leidinggevenden deelnemen. De street level cops geven aan dat de meeste leidinggevenden een doorslaggevende stijl hebben en dat er onvoldoende faciliterende leidinggevenden zijn binnen de politie. Die mening zijn ook de leidinggevenden toegedaan. Vanuit politie respondenten wordt een zorgpunt gezien bij de plannen voor de Nationale Politie waarin vooral een hiërarchische organisatie ontstaat. Daarbij wordt tevens opgemerkt dat een participatieve of een directieve stijl ook heel sterk afhankelijk is van de taakvolwassenheid van een medewerker. Het goed in positie brengen van senior medewerkers en aanspreken op hun rol en verantwoordelijkheid in het werkproces
134
Co-creatie 2.0
rondom co-creatie en sociale media en het doen van buurtonderzoek wordt door meerdere van de respondenten vanuit de politie als belangrijk gezien. Naast een open stijl, waarbij politiemedewerkers de ruimte krijgen om volop te experimenteren hoort volgens sommigen ook af en toe een directieve stijl in de trant van: “je gaat nu dit buurtonderzoek virtueel doen.” Opvallend is dat burgers niet direct een antwoord hebben op de vraag wat co-creatie 2.0 vraagt van politieleiderschap. Doorvragend vertrouwen de vijf burgers op de politie als professionele organisatie met voldoende vertrouwen in het leiderschap. Twee respondenten zien voordelen bij de totstandkoming van een Nationale Politie, waarbij vooral het maximaal delen van kennis en informatie als belangrijke kritische succesfactor wordt gezien. Ook de strakke sturing, waarbij geen sprake meer is van koninkrijkjes wordt door meerdere burgers als belangrijk gezien. Nagenoeg alle burgers hebben aangegeven het belangrijk te vinden dat de politie initiatieven blijft nemen burgers attent te maken op onveiligheidssituaties en te stimuleren dat burgers zelf ook alert worden. Vanuit de gemeente geven respondenten het belang aan van verschillende leiderschapsstijlen en dat er verschillen zijn tussen mensen. Zoals een van de respondenten stelt: “We zijn
niet allemaal gelijk. De ene kan mensen beter enthousiasmeren, kan een grotere schare achter zich krijgen, kan met mooiere ideeën komen dan een ander.” Aan het eind van elk interview is gevraagd de drie meest dominante factoren te benoemen die cruciaal zijn in een co-creatie proces middels sociale media met het concept van buurtonderzoek 2.0 als voorbeeld. Uit deze samenvatting komen de volgende vijf factoren als meest relevant naar voren: 1 De digitale kloof 2 Overschatting van invloed sociale media 3 Representativiteit van de participatie en de participatie paradox 4 Informatieverwerking (technologisch en mentaal) 5 Leiderschap Uit de interviews is verder naar voren gekomen dat er een 38e factor aan de set van 37 toegevoegd zou moeten worden, namelijk de sociale cohesie van een wijk. Deze omgevingsfactor werd bij alle actoren telkens genoemd en bepaalt in de ogen van zowel leidinggevenden als street level cops in grote mate de slagingskans van co-creatie in het algemeen en buurtonderzoek 2.0 in het bijzonder. De omgevingsfactor sociale cohesie wordt in de focusgroepsessies nader verkend.
6.3 Deelconclusies interviews Na de analyse van de interviews blijkt, dat zowel de interne als de externe factoren sociale cohesie aanmerken als een kritische succesfactor voor de mogelijkheden van co-creatie en het slagen van buurtonderzoek 2.0. Het onderwerp is bij vrijwel alle respondenten spontaan aan de orde gekomen en heeft ons doen besluiten hier in de focusgroepsessies extra aandacht aan te besteden. We hebben deze 38e factor echter in dit stadium niet gekoppeld aan de vier dimensies van het ecologisch model van Bason, omdat het hier gaat om een omgevingsfactor die van invloed zou kunnen zijn op meerdere dimensies. Wel wordt deze 38e factor ter empirische toetsing meegenomen in de focusgroepsessies. Omdat we in de focusgroepsessies niet alle 37 factoren aan de orde kunnen laten komen heeft de analyse van de interviews geleid tot een clustering van 15 factoren die prominent in de interviews naar voren zijn gekomen. Deze hebben weer geleid tot een top vijf van bevorderende factoren (enablers), een top vijf van
6 Onderzoek
135
belemmerende factoren (blockers) en een vijftal factoren die door de respondenten als niet of minder relevant werden beschouwd (non-issues). Enablers De meest genoemde bevorderende factoren vallen in de dimensies Proces (P) en Vermogen (V). De respondenten zijn van mening dat het Vermogen word bevorderd doordat de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen verbetert door co-creatie. Ze zijn van mening dat dit mogelijk is doordat er zowel binnen als buiten de politie steeds meer begrip ontstaat voor elkaars logica en dat de bereidheid om open te staan voor de mening van anderen toeneemt. Ook neemt de politie steeds vaker een lerende houding aan. Binnen de dimensie Proces zien de actoren de meeste kansen vanwege de technische mogelijkheden om 24/7 informatie te pushen naar burgers, zodat de opsporingsindicaties toenemen en de heterdaadkracht bevorderen. Het gebruik van sociale media samen met andere communicatievormen zien de actoren als een grote kans om door multi-channeling meer mensen te bereiken. Daarbij wordt prominent aangegeven dat persoonlijk contact nog steeds de meet belangrijke is. Tot slot wordt moderatie genoemd als enabler. Het proces van co-creatie heeft een aanjager nodig met visie en strategie, die het proces in goede banen leidt. De top 5 van enablers ziet er alsvolgt uit: 1 De kwaliteit van de onderlinge verhoudingen verbetert door co-creatie (V, 13) 2 Opsporingsindicaties (heterdaadkracht bevorderen) (P, 7) 3 Er is steeds meer draagvlak om de logica van derden te omarmen (V, 12) 4 Sociale media geven de mogelijkheid om nog meer multi-channeling toe te passen (P, 24) 5 Goede moderatie is belangrijk. Aanjager die leidt vanuit strategie en visie (P, 26) Blockers De meest genoemde bevorderende factoren vallen in de dimensies Moed (M), Proces en Vermogen. De respondenten zien twee belemmerende factoren binnen de dimensie Moed. Het ontbreken van een sociale strategie, waarbij er een visie op co-creatie 2.0 is geformuleerd ervaren zij als een gemis om er vorm en inhoud aan te geven. Daarnaast herkennen zij de bevindingen uit de literatuur dat er sprake is van spanning tussen de hiërarchische, verticaal ingerichte politieorganisatie en de fluïde genetwerkte samenleving die met name door sociale media sterk aan het veranderen is. Binnen de dimensie Proces zien de respondenten vooral belemmeringen ten aanzien van het technologisch absorptievermogen, zowel op het terrein van de technische infrastructuur als de fysieke beperkingen om alle informatie die tot ons komt te verwerken. Als het gaat om de dimensie Vermogen dan worden de digitale kloof en de participatie paradox beiden als
blockers aangemerkt. Met name het feit dat mensen van veertig jaar en ouder in de ogen van de respondenten nog onvoldoende aanhaken bij webtechnologische mogelijkheden belemmert de massale uitrol van sociale media, zowel intern als extern. Daarnaast zijn alle respondenten er van overtuigd dat participatie niet zal toenemen door sociale media: een inactieve niet participerende burger zal niet actiever gaan worden door sociale media, zo is de algemene overtuiging. De top 5 van blockers ziet er alsvolgt uit: 1 Geen visie op co-creatie 2.0 (ontbreken van Sociale Strategie) (M, 27) 2 Digitale kloof (V, 23) 3 Hiërarchie/Anarchie (M, 28) 4 Technologisch absorptievermogen (V, 23) 5 Participatie paradox (V, 21)
136
Co-creatie 2.0
Non-issues De meest genoemde niet relevante factoren vallen in de dimensies Moed, Proces en Bewustzijn (B). Binnen de dimensie Moed wordt politieke druk weliswaar herkend, maar men is van mening dat dat er nou eenmaal bij hoort en dat het geen reden zou moeten zijn om co-creatie niet toe te passen. Binnen de dimensie Proces zijn de financiële consequenties in de categorie van non-issues terecht gekomen omdat 98% van de respondenten aangegeven heeft geen zicht te hebben op de kosten voor de technische infrastructuur binnen de politieorganisatie, dan wel dat webtechnologie gratis is en dus niet meer dan een internetverbinding kost. Daarbij werden de criminogene factoren (de crimineel kijkt mee op 2.0) ook als niet relevant beschouwd, omdat dat nu eenmaal een gegeven is bij alle communicatievormen en webtechnologie juist extra kansen biedt de crimineel op te sporen, hoe moeilijk dat soms ook is. Tot slot werden privacy issues als niet relevant aangemerkt. Privacy is weliswaar een groot goed, maar daar waar de veiligheid in het gedrang is, is er sprake van een shift zowel bij politie, justitie als burgers. De media hype rondom de doodgeschoten juwelier in Den Haag ten tijde van de interviews en het feit dat alle respondenten uit dit verzorgingsgebied komen, kan mogelijk deze uitkomst beïnvloed hebben. Binnen de dimensie Bewustzijn kwam de factor neveneffecten naar voren, vooral vanwege het neveneffect van onveiligheid creëren. Juist door de aantoonbare wetenschappelijke onderzoeken naar besmettingsgevaar, achten politiemensen het juist van groot belang de burger te waarschuwen, omdat alertheid en extra preventie leidt tot minder inbraken en meer pogingen. De burgers verwachten juist alle openheid van politie en willen weten wat er speelt en gespeeld heeft in hun eigen woonomgeving. 1 Politieke druk (M, 22) 2 Financiële consequenties (P, 35) 3 De crimineel kijkt mee op 2.0 -criminogene factoren- (P, 33) 4 Privacy issues (P, 36) 5 Creëren van onveiligheid - als neveneffect (B, 8) Daarnaast hebben de uitwerking en eerste analyse van de interviews de volgende vragen opgeleverd, die uitgediept dienen te worden tijdens de focusgroepsessies: • In hoeverre worden de enablers, blockers en non-issues herkend door de respondenten uit de focusgroep en kan dit leiden tot een top 5 van meest kritische factoren? • In hoeverre hebben de politie leidinggevenden een goed beeld van het concept co-creatie en de impact die het heeft op de politieorganisatie? Zou men anders gaan denken over projectmatige aanpak versus processturing, na consultatie van wetenschappers en experts? *) • In hoeverre staat de omgevingsfactor sociale cohesie buurtonderzoek 2.0 in de weg en is de focusgroep in staat de haalbaarheid in te schatten en blockers om te zetten in enablers? • In hoeverre ziet de focusgroep kansen voor kwaliteitsverbetering in de opsporing? Zou dit beeld veranderen indien de expertise vanuit opsporing, sociale media, wetenschap en burgers, en handhaving gedeeld wordt? • Welk beeld hebben externen over leiderschap en leiderschapsontwikkelingen binnen de politie en welke adviezen formuleren interne en externe actoren met elkaar?
6 Onderzoek
137
6.4 Focusgroepen
6.4.1 Inleiding Bij de opzet is gekozen voor twee focusgroepsessies uit wisselende samenstelling waarin burgers, slachtoffers, politiemedewerkers, politieleidinggevenden en externe partners vanuit gemeente, bedrijfsleven en wetenschap participeren. Bij de uitwerking van de opdrachten voor de focusgroepsessies wordt belangrijke aandacht besteedt aan de beantwoording van de zes kernvragen, die vanuit de analyse van de interviews zoals genoemd in hoofdstuk 6.3 naar voren zijn gekomen. Hierbij is de focus vooral gericht op de vraag in hoeverre relevante factoren die zich laten vertalen naar enablers, blockers en non-issues herkend worden door de respondenten in de praktijk. Daarnaast zijn wij op basis van de interviews tot de ontdekking gekomen dat er nog een vijftal onduidelijkheden zijn die nader onderzoek vergen en die we mee willen nemen naar de focusgroepsessies I en II. Deze laten zich samenvatten in onderstaande illustratie: 4 vergroten veiligheidsgevoel 1
inhoudelijke doelen vergroten kwaliteit opsporing
M P
B V
3 5
co-creatie buurtonderzoek 2.0
politieleiderschap
kritische succesfactoren
vergroten wederzijds voordeel 2
procesmatige doelen vergroten wederzijdse afhankelijkheid Illustratie 13: Spanningsvelden onderzoeksanalysemodel
138
Co-creatie 2.0
We signaleren vijf kritische punten in het onderzoeksanalysemodel, in bovenstaande illustratie weergegeven als bliksemflitsen. In Focusgroepsessie I zijn de bliksemflitsen 1, 2, 4 en 5 behandeld. 1 De 37 factoren gevonden factoren uit de theorie zijn op basis van onze eigen analyse teruggebracht naar vijf enablers, vijf blockers en vijf non-issues. De vraag is nu welke van deze factoren als meest kritisch kunnen worden aangemerkt, of er verschillen van inzichten bestaan tussen de vier groeperingen (experts, politiemedewerkers, ketenpartners en burgers) en of het mogelijk is in de focusgroep tot consensus te komen over de top 5 van meest kritische factoren. Daarnaast vonden we de dominant genoemde nadruk op sociale cohesie in de wijk reden genoeg deze nader te onderzoeken in de focusgroepen, omdat alle respondenten deze omgevingsfactor als cruciaal hebben aangemerkt. In de tweede workshop van de ochtendsessie hebben we de helft van de focusgroep na laten denken over (on)mogelijkheden van cocreatie en buurtonderzoek 2.0 in een wijk met een geringe mate van sociale cohesie door middel van een presentatie aan de groep. 2 De uitkomsten van de interviews leverden een vraag op ten aanzien van de procesmatige doelen. Het wederzijds voordeel van co-creatie werd wel gezien door de burgers, maar de politieleidinggevenden vroegen zich af of dit wederzijds voordeel wel op een procesmatige manier gehaald kon worden. Daarom is een aantal leden van de focusgroep aan de slag gegaan met de discrepantie tussen processturing en projectmatige aansturing, omdat er aanzienlijke verschillen werden geconstateerd tussen de theorie en de politiepraktijk. Het dilemma dat na de interviews op tafel kwam, was dat volgens de theorie van Bason co-creatie om een organisatie vraagt dat zijn ecosysteem op orde heeft en dus in balans is en daar hoort processturing bij. De politie leidinggevenden echter, gaven in de interviews aan dat de processtappen juist haaks staan op de horizontalisering en processturing een verticale antwoord is op een horizontale vraag. Zij pleitten eerder voor een projectmatige manier van organiseren. De vraag aan de groep was om met 5 adviezen te komen voor de nationale politie hoe hier mee om te gaan. (Focusgroepsessie I, workshop 2b) 4. De uitkomsten van de interviews leverden een vraag op ten aanzien van de inhoudelijke doelen. Uit de interviews bleek ook dat de voordelen van co-creatie en buurtonderzoek 2.0 vooral gekoppeld werden aan preventie, signaleren en adviseren en dat er nog onvoldoende aandacht is geweest voor de kwaliteit van de opsporing. Deze verdieping is gedaan door beide focusgroepen expliciet te vragen naar de kansen en belemmeringen met betrekking tot het verhogen van pakkans/vergroten heterdaadkracht en niet alleen te focussen op handhaving. Om dat te bereiken zijn de deelnemers met expertise in de opsporing in beide focusgroepsessies evenredig verdeeld over de groepen. 5 De uitkomsten van de interviews leverde nog geen beeld op van eisen die de horizontale genetwerkte samenleving van politieleiderschap eist en wat het belang is van de factoren binnen de dimensie Moed. Ook vonden we het empirisch materiaal (zes interviews) nog te beperkt. Vandaar dat we er voor gekozen hebben strategisch politie leiderschap onderdeel te laten zijn van beide focusgroepsessies. In de eerste focusgroepsessie is gevraagd om met maximaal drie adviezen te komen voor Leiderschapsontwikkeling bij de Nationale Politie.
6 Onderzoek
139
6.4.2 Opzet focusgroepen De opzet van de focusgroepen bestaat uit twee afzonderlijke deelsessies met ieder een eigen onderzoeksdoelstelling en uitkomst. De eerste focusgroepsessie (I) heeft vooral een divergerend en explorerend karakter om zo breed mogelijk naar relevante condities in de praktijk te kijken om een zo compleet mogelijk beeld te kunnen krijgen. De tweede focusgroepsessie (II) heeft vooral een convergerend karakter om vanuit een brede startpositie tot een beperkt aantal focusonderwerpen te komen die als belangrijke conditie ertoe doen. Om die reden staan de focusgroepsessies in relatie tot elkaar, waarbij de output van de eerste focusgroepsessie als input dient voor de tweede focusgroepsessie. Hieronder volgt een kort overzicht van de focusgroepsessies, de doelstellingen van de workshop en de specifieke aandachtspunten. Focusgroepsessie I • Workshop 1
Toetsen en divergeren van de uitkomsten kritische factoren uit theorie
• Workshop 2a
Toetsen en exploreren van de uitkomsten interviews en relevante factoren die niet uit de theorie zijn gekomen
• Workshop 2b
Processturing versus projectsturing en Leiderschap, waarbij aandacht voor:
1 Het belang van sociale cohesie in de wijk 2 De discrepantie tussen procesmatige aansturing en projectmatige/incidentele aansturing 3 Wat dit vraagt van politieleiderschap Focusgroepsessie II • Workshop 3a
Het convergeren van de uitkomsten van de factoren uit de theorie en interviews naar een concrete en realistische praktijkcasus.
• Workshop 3b
Aan de hand van casuïstiek ‘Hotspot probleemwijk’ kritische factoren herontwerp buurtonderzoek 2.0 toetsen en eventuele blokkades opheffen
• Workshop 4
Uitdiepen wat co-creatie 2.0 vraagt van strategisch leiderschap in een horizontale genetwerkte 2.0 samenleving, waarbij aandacht voor:
1 Het belang van faciliterend versus doorslaggevend leiderschap (visie en strategie) 2 De rol van leiderschap gebaseerd op de 4 dimensies van Bason’s Ecosysteemmodel (procesmatig) 3 Externe oriëntatie en ontwikkeling leiderschapscompetenties met oog op de toekomst (competentie) De antwoorden van de afzonderlijke respondenten en experts worden in workshopsessies samengevat en geanonimiseerd en daarna teruggekoppeld aan alle deelnemers. Deze terugkoppeling leidt tot nieuwe acties waarna minimaal een tweede en eventueel nog een derde ronde kan plaatsvinden. Zowel de eerste als de tweede focusgroepsessie wordt afgesloten met een plenaire groepsdiscussie om zoveel mogelijk tot overeenstemming te komen van de onderzoeksbevindingen. Er wordt ingezoomd op de meest relevante condities in de praktijk op basis van de vijf meest kritische factoren die wij in ons theoretisch onderzoek hebben kunnen vaststellen. Doel aan het eind van de eerste focusgroep sessie is dat de respondenten uiteindelijk tot overeenstemming komen over de (vijf) meest en (vijf) minst belangrijke condities om tot een vernieuwd ontwerp van een buurtonderzoek 2.0 te komen.
140
Co-creatie 2.0
Beoogde doelstellingen focusgroepen • Toetsen bij stakeholders, experts, politievertegenwoordigers, burgers en slachtoffers aanwezigheid relevante factoren vanuit theorie in de praktijk die wezenlijk van invloed zijn op condities bij herontwerp buurtonderzoek 2.0 • Verdiepingsslag maken op nieuwe of andere inzichten ten aanzien van factoren die uit de interviews zijn gekomen en die om opheldering vragen • Gedetailleerde reacties en input verkrijgen van relevante condities op een vernieuwd concept buurtonderzoek 2.0 • Gericht informatie verzamelen over de behoeften van stakeholders en burgers en slachtoffers aan de hand van praktijk casuïstiek gerelateerd aan een concreet vernieuwd concept buurtonderzoek 2.0 • Nagaan welke wijziging of bijstelling in relevante condities nodig is om een vernieuwd concept voor een buurtonderzoek 2.0 verder te ontwikkelen.
6.5 Focusgroepsessie I 6.5.1 Workshop 1 Workshop 1 had tot doel: Het verkennen en exploreren van de uitkomsten van de factoren uit de theorie en de interviews. Allereerst hebben we de respondenten gevraagd afzonderlijk, zonder onderlinge discussie uit de vijftien factoren van paragraaf 6.4 hun eigen top 5 van kritische factoren samen te stellen. De vijf punten konden gegeven worden aan slechts vijf van de vijftien factoren, waarbij iedereen vrij was te kiezen uit de enablers,
blockers en non-issues. Een factor die bijvoorbeeld als non-issue uit de interviews is gekomen, kon door de individuele respondent uit de focusgroepsessie juist als enabler of blocker worden gezien. Tijdens het invullen van de lijst mochten de deelnemers niet met elkaar overleggen, maar wel verduidelijkingsvragen stellen aan de procesbegeleider. Er is niet aan de deelnemers medegedeeld welke factoren bij welke dimensies geclusterd zijn. Politie individueel gescoord Er werden door de individuele medewerkers van de politie geen factoren benoemd binnen de dimensie Bewustzijn. Als enablers noemden zij Opsporingsindicaties (P, 7) en multi-channeling (P, 24). Als blockers technologisch absorptievermogen (P, 29) de digitale kloof (V, 23) en hiërarchie/anarchie (M, 28). Burgers individueel gescoord Er werden bij de respondenten van de burgers geen factoren benoemd binnen de dimensie Moed. Zij kozen vier enablers te weten opsporingsindicaties (P, 7), de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen
(B,13), draagvlak voor logica derden (V, 15) en multi-channeling (P, 24). Daarnaast noemden zij als blocker de digitale kloof (V, 23). Externen individueel gescoord De groep externen bestond uit experts op het gebied van sociale media, communicatie en co-creatie en wetenschappers. Ze scoorden op alle vier de dimensies. Zij kozen drie enablers te weten draagvlak voor logica derden (V, 15), moderatie (P, 26) en de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen (B, 13). Daarnaast noemden zij als blockers hiërarchie/anarchie (M,28) en technologisch absorptievermogen (P, 29).
6 Onderzoek
141
Ketenpartners individueel gescoord Ook hier werd op alle vier de dimensies gescoord, waarbij opgemerkt dient te worden dat de score gebaseerd is op één respondent. Deze koos drie enablers, te weten Kwaliteit van de onderlinge verhoudingen (B, 13), Opsporingsindicaties (P, 7) en Moderatie (P, 26) en twee blockers namelijk Hiërarchie/ anarchie (M,28) en de Participatie paradox (V,21). Collectief, na overleg Vervolgens werden de resultaten plenair besproken en kwam er na discussie consensus over de top 5 van de focusgroep. Er werd vanuit het collectief niet gescoord op de dimensie Bewustzijn. Het scoren op alle vier de dimensies maakte geen onderdeel uit van de opdracht. Dit leidde uiteindelijk tot de volgende gezamenlijke top 5: • Opsporingsindicaties (P, 7) enabler • Hiërarchie/anarchie (M, 28) blocker • Technologisch absorptievermogen (P, 29) blocker • Draagvlak voor logica derden (V, 15) enabler • Moderatie (P, 26) blocker
6.5.2 Workshop 2a Workshop 2a had als doel: het verkennen en exploreren van de uitkomsten interviews die niet uit de theorie zijn gekomen. Zoals in de inleiding aangegeven ging het hier om de omgevingsfactor sociale cohesie in een wijk. Wij vroegen de helft van de focusgroep, na te denken over dit onderwerp. Er werd bewust gekozen voor een groepssamenstelling van burgers, street level cops en operationeel leidinggevenden met gebiedsgebonden politiezorg taken, communicatie experts en leidinggevenden in het domein Opsporing. Zij gingen een uur met elkaar in discussie en kregen de volgende hulpvragen mee: 1 Wat bepaalt de sociale cohesie in een wijk? 2 Wat maakt een wijk geschikt of ongeschikt voor co-creatie? 3 Wat maakt een wijk geschikt of ongeschikt voor buurtonderzoek 2.0? 4 Hoe kun je in een wijk participatie beïnvloeden? 5 Welke communicatievormen werken wel en niet? 6 Wat moet de politie anders doen? 7 Welke tips geeft u de politie mee? Resultaten De groep presenteerde na afloop de volgende resultaten. Voor co-creatie in een wijk, waarin de sociale cohesie laag is, begint de samenwerking tussen burgers en politie met het winnen van vertrouwen. Daarvoor is het essentieel dat er terugkoppeling plaatsvindt en dat dat via korte lijnen plaatsvindt. Alhoewel de techniek vaak korte termijnen bevorderd (een email of tweet is gauw verstuurd), gaat het juist bij het winnen van vertrouwen via face to face contact. Sociale media kan werken, maar niet als daardoor er geen persoonlijk contact meer is tussen politie en burgers. De aandacht voor de burger is belangrijk om vertrouwen te winnen. Er zal een balans gevonden moeten worden tussen de belangen van de politie en die van de burger en daarvoor is regelmatig, liefst persoonlijk, contact nodig. Het beste is om per thema te bekijken of het gebrek aan sociale cohesie wel een issue is in de wijk. De sociale cohesie kan ook opeens toenemen als iets de wijk echt raakt, bijvoorbeeld bij een ernstig misdrijf of een hausse aan inbraken.
142
Co-creatie 2.0
De tips die de groep meegeeft aan de politie: • Organiseer capaciteit; het is belangrijk dat er opvolging komt en dat politiemensen zichtbaar aanwezig zijn in de wijk. (P, 34) • Geef kaders aan voor de dienders op straat, maar in beperkte mate, geeft vrijheid en ruimte om relaties met burgers op te bouwen. Verplaats mensen niet te snel. Kennen en gekend worden is belangrijk en bevordert vertrouwen. (P, 34) • Stimuleer faciliterend leiderschap, zodat die professionele handelingsruimte gewaarborgd is. (M, 37)
6.5.3 Workshop 2b Processturing versus Projectsturing en Leiderschap Processturing versus Projectsturing Workshop 2b had als doel het verkennen en exploreren van de uitkomsten uit de interviews die afwijken van de theorie zijn gekomen. De discrepantie tussen procesmatige aansturing en projectmatige/incidentele aansturing, was een afwijking. De leidinggevenden gingen in gesprek met experts op het gebied van co-creatie, sociale media, Burgernet en wetenschappers. Zij kregen de volgende opdracht mee: Bediscussieer de volgende (tegen)stellingen en kom met maximaal vijf adviezen voor de Nationale Politie. Stelling 1
Co-creatie 2.0 vraagt om een organisatie dat zijn ecosysteem op orde heeft en dus in balans is en daar hoort processturing bij volgens het ecologisch model van Bason.
Stelling 2
“Welnee”, kwam uit de interviews met leidinggevenden, “je moet het daar toepassen waar het werkt en dus projectmatig inzetten. Het is een kwestie van doen!”
De groep presenteerde na afloop de volgende adviezen aan de Nationale Politie: Co-creatie 2.0 vraagt om een procesaansturing. Door de vele factoren die van invloed zijn is het wel degelijk van belang aan een organisatie te werken die ecologisch in balans is. Dat neemt echter niet weg dat je niet hoeft te wachten tot die balans er is. Maar afwijking op alle vier de dimensies maakt innovatieve ontwikkelingen wel moeilijk. Daarvan is echter geen sprake. De groep is er van overtuigd dat er genoeg Vermogen in de politie organisatie zit en dat er veel meer gekeken moet worden naar wat er wèl aanwezig is binnen de vier dimensies. Dat moet dan vervolgens veel beter uitgenut worden dan nu het geval is. Maar aangezien de politie organisatie al achter loopt en de ontwikkelingen enorm hard gaan, zullen er op alle vier de dimensies strategische interventies nodig zijn, waarbij zowel korte termijn successen als lange termijn doelstellingen nodig zijn om de innovatie energie vast te houden. De groep gaf adviezen per dimensie: Proces
1 Check meer en vaker de verwachtingen van de burger. Werk aan binding. (P, 34) 2 Deel meer en vaker successen en resultaten. Niet in cijfers, maar geef er context aan en maak duidelijk wat de bijdrage van anderen is geweest. (P, 34)
Bewustzijn
3 Er is veel informatie, kennis en kunde aanwezig. Begin niet opnieuw, maar deel intern! Co-creatie moet binnen beginnen. (B, 10)
Moed
4 Maak waar wat je beloofd. Procesopvolging van hoog tot laag!
Vermogen
5 Creëer een lerende context, niet alleen intern maar leer samen met burgers,
(Leading by example) (M, 37) organisaties etc. (V, 11)
6 Onderzoek
143
Leiderschap De tweede opdracht die deze groep kreeg, betrof de leiderschapsontwikkeling. Na een korte uitleg over de verschillen tussen doorslaggevend en faciliterend leiderschap werd even stilgestaan bij de ontwikkeling van de Nationale Politie en de horizontale genetwerkte samenleving. De groep werd gevraagd met maximaal drie adviezen voor leiderschapsontwikkeling binnen de Nationale Politie te komen. De groep kwam tot de conclusie dat er op sommige gebieden niets mis is met doorslaggevend leiderschap. Daar waar crisismanagement is vereist bij grootschalig optreden, grootschalige verstoringen van de openbare orde en maatschappelijke onrust is het essentieel en laat de politie organisatie zien waar het goed in is en dat doorslaggevend leiderschap succesvol kan zijn. Dat neemt niet weg dat de politie organisatie zich ook wel kwetsbaar op mag stellen, daar waar zaken complex worden en acute interventies niet direct noodzakelijk zijn. Je kwetsbaarheid tonen, andere experts om advies vragen, openstaan voor andere denkramen gebeurt nog onvoldoende, alhoewel de groep wel van mening is dat het toeneemt, die openheid. De groep formuleert de volgende adviezen: 1 Stimuleer verbindend leiderschap op alle niveaus (strategisch, operationeel en tactisch), maar vooral op tactisch en operationeel niveau. Maak dat concreet op alle niveaus, met meetbare doelstellingen en faciliteer ontwikkelruimte. (M, 37) 2 Binnen co-creatie is iedereen expert, dus organiseer horizontale participatie, weer met meetbare doelstellingen, daar is niets mis mee en kan makkelijk samen gaan met resultaatsturing. Onderzoek waarom dingen wel goed gaan en buit dat uit. Vergeet daarbij de externe partners en je burgers niet, durf los te laten. De buurt bestuurt, niet de politie. (M, 37) 3 De competentie Omgevingsgerichtheid dient meer verdieping te krijgen in ontwikkeling van medewerkers en leidinggevenden. Een leidinggevende behoort een netwerker pur sang te zijn en een open mind te hebben. In selectie dient het vermogen tot omgevingsgerichtheid een kritische competentie te zijn voor bevordering- en aanname beleid. (M, 37)
6.6 Focusgroep II 6.6.1 Inleiding Op basis van de opbrengsten uit focusgroep I heeft de aandacht in focusgroep II zich voornamelijk geconcentreerd op de bliksemflitsen 1, 3, 4 en 5 uit het onderzoeksanalysemodel. Hieruit komt samengevat het volgende beeld naar voren: 1 Door het toenemende gebruik van sociale media zorgen openheid en het niet-hiërarchische karakter van online participatie voor een ongekende emancipatie van burgers. 2 Deze genetwerkte horizontale samenleving staat nu haaks op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde politie organisatie. 3 Dat maakt de aansluiting tussen burgers en de politie moeilijker en vraagt om een andere rol en positie van dienders en leidinggevenden. 4 Er zijn strategische interventies nodig om die aansluiting te blijven vinden en te verstevigen deze zullen beschreven worden in een herontwerp van het buurtonderzoek (2.0) middels co-creatie en sociale media.
144
Co-creatie 2.0
4 vergroten veiligheidsgevoel 1
inhoudelijke doelen vergroten kwaliteit opsporing
M P
B V
3 5
co-creatie buurtonderzoek 2.0
politieleiderschap
kritische succesfactoren
vergroten wederzijds voordeel 2
procesmatige doelen vergroten wederzijdse afhankelijkheid
Illustratie 13: Spanningsvelden onderzoeksanalysemodel
We signaleren vijf kritische punten in het onderzoeksanalysemodel, in bovenstaande illustratie weergegeven als bliksemflitsen. In de focusgroep II sessie heeft de nadruk gelegen op de bliksemflitsen 1, 3, 4 en 5. 1 De 37 factoren gevonden factoren uit de theorie zijn op basis van onze eigen analyse teruggebracht naar vijf enablers, vijf blockers en vijf non-issues. De vraag welke van deze factoren als meest kritisch kan worden aangemerkt in een samen te stellen top 5 werd uitgewerkt in Focusgroep 1. Hieruit zijn twee belemmerende factoren gekomen, waarbij in later workshop 3 de vraag is gesteld wat er voor nodig is om deze belemmeringen op te heffen om tot een haalbaar concept van een buurtonderzoek 2.0 te komen. Op basis van verschillen in inzicht tussen de vier groeperingen (experts, politiemedewerkers, ketenpartners en burgers) is vervolgens gekeken of het mogelijk is om tot een gedeelde opvatting te komen over de vraag; hoe met de vijf kritische factoren uit focusgroep I om te gaan als het gaat om een probleemwijk met een hotspot van woninginbraken en wat daarvoor nodig is gebaseerd op het theoriemodel van Bason. 3 Vanwege de sterk prominente rol van de factor sociale cohesie in de wijk, hebben wij deze nader onderzocht in de focusgroepen, aangezien alle respondenten deze omgevingsfactor als cruciaal hebben aangemerkt. De uitkomsten van de interviews in de casestudy ‘Zoetermeer’ leverde een vraag op ten aanzien van de inhoudelijke doelen in een probleemwijk als het gaat om vergroten van de kwaliteit van de opsporing en heterdaadkracht, vanwege een vermeend gebrek aan sociale cohesie in de wijk. We hebben drie verschillende deelgroepen na laten denken over de belemmerende en stimulerende factoren in een wijk met een geringe mate van sociale cohesie aan de hand van een op de werkelijkheid gebaseerde
casestudy ‘Astmeer’ casus.
6 Onderzoek
145
4 De uitkomsten van de interviews leverde een vraag op ten aanzien van de inhoudelijke doelen. Uit de interviews bleek dat de voordelen van co-creatie en buurtonderzoek 2.0 vooral gekoppeld werden aan preventie, signaleren en adviseren. Daarnaast is uit de interviews gebleken dat het aantal opsporingsindicaties naar verhouding laag is, gelet op de inspanning die daar middels een buurtonderzoek voor moet worden geleverd. Daar staat tegenover dat elke opsporingsindicatie die (in)direct leidt tot een dader als hoog wordt gekwalificeerd. Deze uitkomst leverde een vraag op hoe het ideale buurtonderzoek er in een 2.0 variant uit zou moeten komen te zien rekening houdend met een realistisch en haalbaar scenario voor de toekomst. De vraag aan de groep was om een droombeeld te schetsen voor de Nationale Politie. 5 De uitkomsten van de interviews leverden nog geen beeld op van eisen die de horizontale genetwerkte samenleving van politieleiderschap eist en wat het belang is van de factoren binnen de dimensie Moed. Ook vonden we het empirisch materiaal (zes interviews) nog te beperkt. Vandaar dat we er voor gekozen hebben strategisch politie leiderschap onderdeel te laten zijn van beide focusgroepsessies. In de eerste focusgroepsessie is gevraagd om met maximaal drie adviezen te komen voor Leiderschapsontwikkeling bij de Nationale Politie. In de tweede focusgroepsessie is de focus gericht geweest op een drietal dimensies die voor het strategisch leiderschap op basis van de uitkomsten van de interviews van belang zijn. Het gaat hier om: strategische visie, processturing en competentie-ontwikkeling. Verdeeld over drie verschillende groepen zijn deze onderwerpen afzonderlijk aan de orde geweest. Hoger liggende doelstelling van focusgroepsessie I en II, die in elkaars verlengde liggen is om op basis van de uitkomsten van dit empirisch onderzoek te komen tot een daadwerkelijk herontwerp van een buurtonderzoek 2.0 middels co-creatie en sociale media.
Focusgroepsessie II Stakeholders - Dynamisch groepsproces - Toetsen analysemodel
Burgers en slachtoffers van woninginbraken Experts co-creatie en sociale media Ketenpartners
vernieuwd buurtonderzoek 2.0
Leidinggevenden Politie en street level cops
Illustratie 14: Toetsen analysemodel focusgroepsessie II
146
Co-creatie 2.0
Van de 37 factoren zijn als uitkomst in de focusgroep I sessie als het gaat om blockers binnen de top 5 prioritering twee meest belemmerende factoren aangemerkt. Het gaat hier om: Factor M, 28 - Hiërarchie/anarchie - spanning tussen hiërarchie van de politieorganisatie en de dynamische sociale media omgeving. Factor V, 25 - Technologisch absorptievermogen - de politie is qua technische infrastructuur niet klaar voor massale 2.0 toepassingen en de mens krijgt al die informatie en prikkels niet meer verwerkt. In focusgroepsessie II wordt nader op deze twee belemmerende factoren ingegaan met de vraag wat nodig is deze blockers op te heffen. We komen hieronder aan de hand van een casus op het antwoord van deze vraag terug.
6.6.2 Uitkomsten workshop 3 - Casus ‘Astmeer’ In deze workshop kregen de deelnemers de individuele opdracht zich aan de hand van een op de werkelijkheid gebaseerde praktijk casus ‘Astmeer’ uit te spreken over de haalbaarheid en slagingskans van een vernieuwd buurtonderzoek 2.0 middels co-creatie en sociale media in een probleemwijk (zie bijlage). De casus Astmeer is gebaseerd op de casestudy Zoetermeer, waarbij fictief slechts een beperkt aantal elementen aan de realiteit zijn toegevoegd. Het gaat hier om de toevoeging van het bestaan van drie (criminele) jeugdgroepen en een multiculturele bevolkingssamenstelling met een groter aandeel allochtone bevolkingsgroepen dan in de werkelijke situatie. Dit is gedaan om het contrast met een gemiddelde woonwijk nog wat te vergroten en ook in perspectief te kunnen plaatsen van grootstedelijke problematiek. Deze opdracht had tot doel om op basis van de intuïtie van deelnemers en de verschillende inzichten die bestaan tussen de vier groeperingen (experts, politiemedewerkers, ketenpartners en burgers) significante verschillen te ontdekken als het gaat om de perceptie van factoren die positief dan wel negatief van invloed kunnen zijn. Om die reden werd de deelnemers naast het inschattingspercentage tevens gevraagd een meest motiverende factor (enabler) en belemmerende factor te benoemen (blocker). De drie groepen werden gemengd verdeeld, met eerst een individuele opdracht. Individuele opdracht: 1 Hoe schat u de slagingskans in dat een vernieuwd ontwerp van een buurtonderzoek middels co-creatie en sociale media in deze probleemwijk gaat werken? (10, 20, 30... 100%) 2 Noem een meest motiverende (stimulerende) factor (enabler) 3 Noem een meest belemmerende factor (blocker) Groepsopdracht: 1 Hoe kunnen de twee blockers uit de focusgroepsessie I worden opgeheven en wat is daarvoor nodig? 2 Beschrijf het beeld dat u heeft van een vernieuwd ontwerp buurtonderzoek 2.0 en deel dat plenair met de hele groep. Hulpvragen: 3 Waar liggen de aangrijpingspunten (enablers) ? En waar liggen de knelpunten (blockers)? (maximaal vijf aangrijpingspunten en maximaal vijf knelpunten benoemen) 4 Welke factoren uit de lijst van vijftien (in de ochtend) vormen een directe bedreiging of blokkade? 5 Hoe kunnen de blokkades worden opgeheven en wat is daarvoor nodig? (maximaal vijf blockers uitwerken) 6 Gegeven de vijf condities van de ochtendsessie die als ‘cruciaal’ zijn benoemd, aan welke voorwaarden dient een goed herontwerp Buurtonderzoek 2.0 te voldoen? En wat mist u dan nog? (maximaal vijf belangrijke factoren benoemen)
6 Onderzoek
147
6.6.3 Analyse uitkomsten Workshop 3a Workshop 3 had tot doel: het convergeren van de uitkomsten van de factoren uit de theorie en de interviews naar een concrete en realistische praktijkcasus ‘Astmeer’. Allereerst hebben we de respondenten gevraagd in een individuele opdracht hun slagingskans in te schatten als het gaat om co-creatie binnen een probleemwijk, waarbij iedereen vrij was te kiezen uit de enablers,
blockers en non-issues die hij of haar zich voor kon stellen. Tijdens het invullen van de lijst mochten de deelnemers niet met elkaar overleggen, maar wel verduidelijkingsvragen stellen aan de procesbegeleider. Er is niet aan de deelnemers medegedeeld welke factoren bij welke dimensies geclusterd zijn. De hieronder genoemde percentages zijn individueel benoemde inschattingpercentages. Vanwege het relatief lage aantal respondenten kunnen hier geen kwantitatief betrouwbare onderzoeksgegevens aan worden ontleend. Wel geven de individuele scores en het gezamenlijke beeld daarover per categorie (burger, politie, externen, ketenpartners) in kwalitatieve zin een zekere indicatie hoe de opvatting is over de slagingskans. De daaraan verbonden waarde ‘gemiddeld’ wijst op een gezamenlijke uitkomst met een slagingskans van boven de 50%. De waarde ‘hoog’ wijst op een hoge slagingskans, uitgaande van een rekenkundig gemiddelde van 60% of hoger. De waarde ‘laag’ die overigens niet voorkomt wijst op een lage slagingskans, uitgaande van een rekenkundig gemiddelde van 40% of lager. De waarde ‘sterk verdeeld’ wijst op een gezamenlijk beeld waarin de uitkomsten sterk uiteen lopen van een individueel gescoorde zeer lage tot zeer hoge slagingskans. Alleen onder de respondenten van de politie blijkt deze grote verdeeldheid in het beeld te bestaan. Interessant was daarbij voor ons de vraag hoe het met deze verdeeldheid zit en waar kenmerkende verschillen zijn gerelateerd aan de vier dimensies van het ecosysteemmodel van Bason. De verdere analyse van de uitkomsten komt hieronder aan de orde. Top 10 politie, individueel gescoord Er werden bij de politie geen factoren benoemd binnen de dimensie Bewustzijn. Zij kozen voor zes blockers, namelijk de aansturing (M, 4), gelijkwaardige machtsverhoudingen (V, 12), technische succesfactoren
(P, 29), criminogene factoren (P, 33) leiderschap (M, 37) en sociale cohesie (V, 38). Als enablers werd gekozen voor informatieverwerking (P, 5), opsporingsindicaties (P, 7), open klimaat (V, 11) en adaptievermogen (V, 25). De gemiddelde slagingskans kwam rekenkundig neer op 54%. Het laagst genoemde percentage was 20% en de hoogste 80%. Top 5 Burgers, individueel gescoord Er werden bij de burgers geen factoren benoemd binnen de dimensie Moed en Bewustzijn. Zij kozen voor vijf blockers, namelijk open klimaat (V, 11), de digitale kloof (V, 23), organisatorische factoren (P, 34) en sociale cohesie (V,38). Als enabler werd gekozen voor de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen (V, 13). De gemiddelde slagingskans werd geschat op 50%. De laagste was 40% en de hoogste 60%. Top 6 Externen, individueel gescoord Er werd bij de respondenten van de externen geen factoren benoemd binnen de dimensie Moed en Bewustzijn. Zij kozen voor twee blockers, namelijk sociale cohesie (V, 38) en criminogene factoren (P, 33). Als enablers werd gekozen voor de selectie van stakeholders (V, 14), het Adaptievermogen (V, 25) de Procesarchitectuur (V, 20) en technische succesfactoren (P,29). De gemiddelde slagingskans werd geschat op 54%. De laagste was 35% en de hoogste 82%.
148
Co-creatie 2.0
Top 3 ketenpartners, individueel gescoord Er werd bij de ketenpartners alleen op de dimensie Vermogen gescoord. Zij kozen voor drie enablers, te weten de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen (V,13), de dominante eigen logica (V,15) en de participatie paradox (V,21). De gemiddelde slagingskans werd geschat op 70%. De laagste was 65% en de hoogste 75%. Kijken we naar alle stimulerende factoren die door de respondenten zijn genoemd, dan komen we tot de slotsom dat er om co-creatie 2.0 binnen een probleemwijk aan te pakken tien aangrijpingspunten (enablers) te benoemen zijn die vooral liggen binnen de dimensies Proces en Vermogen van Bason’s ecosysteem model. 1 Informatieverwerking (P, 5) 2 Opsporingsindicaties (P, 7) 3 Open Klimaat (V, 11) 4 Kwaliteit van de onderlinge verhoudingen (V, 13) 5 Selectie van stakeholders (V, 14) 6 Dominante eigen logica (V, 15) 7 Procesarchitectuur (V, 20) 8 Participatie paradox (V, 21) 9 Adaptievermogen (V, 25) 10 Technische succesfactoren (P, 29) Kijken we naar alle belemmerende factoren die door de respondenten zijn genoemd, dan komen we tot de slotsom dat er negen kritieke factoren (blockers) zijn te benoemen waarmee bij de ontwikkeling van een buurtonderzoek 2.0 in een probleemwijk rekening gehouden dient te worden in het ontwerp. 1 Aansturing (M,4) 2 Open klimaat (V,11) 3 Gelijkwaardige machtsverhoudingen (V,12) 4 Digitale Kloof (V,23) 5 Organisatorische factoren (P,34) 6 Technische succesfactoren (P,29) 7 Criminogene factoren (P,33) 8 Leiderschap (M,37) 9 Sociale cohesie (V,38) Kijken we naar het totaal van stimulerende en belemmerende factoren dan is het opvallend dat beide opsommingen elkaar vrijwel uitsluiten, op de factor ‘open klimaat’ na. Deze factor wordt door respondenten zowel als een positief aangrijpingspunt (enabler) gezien als een blocker en daarmee belemmerende factor. Dat deze factor in beide opsommingen voorkomt kan duiden op beide kanten van een medaille waarbij enerzijds positief en anderzijds negatief tegen het belang van een dergelijke factor kan worden aangekeken. Feit blijft dat het hier kennelijk om een kritieke factor gaat, waarbij het van belang is om er ruim aandacht aan te schenken wil co-creatie 2.0 bij de ontwikkeling van een buurtonderzoek 2.0 in een probleemwijk enig kans van slagen hebben.
6 Onderzoek
149
6.6.4 Analyse uitkomsten Workshop 3b Over de vraag ‘Wat is nodig om de blockers uit Focussessie I om te buigen naar enablers?’ binnen de context van een probleemwijk zoals ‘Astmeer’ zijn onderstaande twee belemmerende factoren nader onder de loep genomen door drie afzonderlijke deelgroepen. Belemmerende factor [1] (M,28) - Hiërarchie/anarchie - spanning tussen hiërarchie van de politieorganisatie en de dynamische sociale media omgeving. Deze blocker kan enabler worden door: • Problematiek buitenwereld centraal stellen; kijk naar waar de behoeften liggen op probleemthema’s die burgers en de maatschappij belangrijk vinden • Bewustwording intern/extern bevorderen; werk aan bewustwording door van hoog tot laag door de gehele organisatie, betrek daarbij ook de strategische en ketenpartners met aandacht voor burgers op de eerste plaats • Belemmerende regelgeving aanpassen; draag zorg voor de invloed op het aanpassen van regelvorming die nu vaak te belemmerend wordt ervaren zoals de Privacywetgeving • Bewustwording en leiderschap bij politie, politiek en OM te bevorderen; laat strategische leiders inzien hoe belangrijk het is een strategische koers op dit onderwerp uit te zetten • Afrekencultuur stopzetten; kom tot een andere vorm van resultaatsturing waarbij ook initiatieven op gebied van co-creatie 2.0 worden beloond ongeacht de opbrengst in harde resultaatdoel-stellingen gebaseerd op ‘oud’ denken (streepjescultuur). • Hiërarchie geen rol van betekenis te laten spelen binnen 24 uurs acties; laat zoveel mogelijk beslissingsinvloed over aan een brede laag in de uitvoeringsorganisatie (24/7) als het gaat om beslissingen die binnen een termijn van 24u moeten worden genomen, vertrouw daarbij op de rol van operationeel leidinggevenden in de aansturing en de discretionaire bevoegdheid van street level cops. • 24/7 informatieoverdracht mogelijk maken om direct te kunnen reageren; richt de geautomatiseerde werkprocessen zodanig in dat informatie verkregen via social media 24/7 aangenomen en doorgezet kan worden ten behoeve van opvolging, ook bij iemands afwezigheid. • Hiërarchie gebruiken om verandering in cultuur op elk niveau te laten landen; gebruik bewust het dwingend karakter van de hiërarchische aansturing om soms tegen de interne weerstand in te gaan of mogelijkheden te creëren die vragen om gezaghebbende invloed bij strategische ketenpartners of het bestuur om mee te gaan in de beweging. Belemmerende factor [2] (V,25) - Technologisch absorptievermogen - de politie is qua technische infrastructuur niet klaar voor massale 2.0 toepassingen en de mens krijgt al die informatie en prikkels niet meer verwerkt. Deze blocker kan enabler worden door: • Aangaan relatiemanagement met burger; stem betrokkenheid af op doelgroepen in de wijk, ontdek hoe relatienetwerken in elkaar zitten en sluit aan bij communities die al bestaan • Excellente communicatie organiseren; afgestemd op doelgroepen op inhoud en betrekkingsniveau, spreek dezelfde taal en zoek aansluiting bij themaonderwerpen die leven in de wijk bij buurtbewoners • Iedereen een taak te geven; benut vooral jongere en enthousiaste mensen binnen de eigen organisatie en daarbuiten om van daaruit voldoende trekkracht en beweging te organiseren.
150
Co-creatie 2.0
• Virtueel en fysiek toegang bieden tot publieke diensten; zorg voor een hybride dienstverlening, waarbij zowel virtueel als fysiek contact kan bestaan in het relatiebeheer. • Durf nieuwe technologie te gebruiken; schroom niet om social media technologie die vandaag al werkt en direct ingezet kan worden daarvoor te benutten, wees niet te afwachtend en leer vanuit de opgedane ervaring. • Meerdere communicatie kanalen beschikbaar stellen; besef dat meerdere communicatiekanalen gebruikt moeten worden om alle denkbare doelgroepen te kunnen bereiken. • Per kanaal diverse deskundigen aan bod laten; afhankelijk van het onderwerp en het gebruikte kanaal de juiste deskundigen een rol geven in de communicatie • Maatwerk (lokaal/juiste schaalniveau) bieden voor specifieke doelgroepen zoals burgers, wijkagenten,
opsporingsambtenaren etc.; differentieer naar functionele doelgroepen (intern/extern) en toepassingsmogelijkheden op landelijke, regionale of juist lokale schaal. Gaat het om het thema woninginbraken, dan is de impact vooral op een relatief klein lokaal gebied voelbaar en is het van belang op het juiste lokale niveau aansluiting te zoeken met de gewenste doelgroep(en). Synthese Voor het ontwerpen van een buurtonderzoek 2.0 middels co-creatie en sociale media in een probleemwijk, waarin de sociale cohesie laag is, is het zaak om eerst de samenwerking tussen burger en politie te bevorderen met het winnen van vertrouwen. Uit de analyse blijkt dat respondenten zich herkennen in het beeld dat de lokale bevolking in een buurt eerst bereid moet zijn alert en oplettend te willen zijn door goed met elkaar in verbinding te staan. Daarvoor is het essentieel dat er terugkoppeling plaatsvindt via korte lijnen naar de politie. Voor het vertrouwen tussen burgers en politie kan dit unaniem volgens alle respondenten niet zonder face-to-face contact. Sociale media kan drempelverlagend werken, maar voor echt contact en verbinding met de lokale buurt en omgeving in het bijzonder binnen een probleemwijk is fysiek contact tussen politie en burgers een belangrijke kritieke factor. Gebleken is ook dat in een probleemwijk een meerderheid van de respondenten van mening is dat de gemeenschappelijke problematiek kan zorgen voor een bindende factor. Een woninginbrakengolf in de wijk of een groot aantal vernielingen of diefstallen uit auto’s kan de sociale binding in de wijk versterken doordat dit belang vrijwel iedere burger in de wijk raakt. Daarnaast is de vraag aan de orde gekomen of er wel echt sprake is van een lage sociale cohesie in een probleemwijk. De sociale binding tussen verschillende etnische groepen in de wijk kan er wel zijn, maar op een andere manier vorm en inhoud krijgen en hoeft zich niet te beperken tot de lokale buurt. Het voorbeeld van een Antilliaanse groep die een sterke onderlinge sociale band kent, maar waarbij de contacten zich niet beperken tot het lokale en eerder regionaal van aard zijn werd daarbij illustratief genoemd. Er zal om die reden kritisch naar problematische themaonderwerpen in de wijk moeten worden gekeken. Ook zal afzonderlijk per wijkverzorgingsgebied beoordeeld moeten worden of het gebrek aan sociale cohesie wel aan de orde is in de wijk. Het kan namelijk zijn dat er wel sociale cohesie bestaat, alleen binnen bijvoorbeeld etnische groepen in leefgemeenschappen anders vorm krijgt dan de traditionele burenhulp. In een advies aan de strategische leiders van de Nationale Politie zijn de navolgende 10 aandachtspunten genoemd om de slagingskans van een vernieuwd buurtonderzoek 2.0 in een probleemwijk middels cocreatie en sociale media te vergroten. Deze aandachtspunten zijn te herleiden naar de set van 37 factoren waarin de respondenten zich klaarblijkelijk herkennen.
6 Onderzoek
151
Sociale cohesie Kijken we naar het belang dat respondenten hebben toegekend aan de factor ‘Sociale cohesie’ zoals dat uit de interviews en focusgroepsessies naar voren is gekomen, dan kunnen we dit als een belangrijke maatschappelijke contextvariabele beschouwen. Durkheim (1858-1917) ontleende het begrip aan de natuurkunde om nieuwe vormen van sociale integratie en samenhang in de samenleving te duiden. Sociale relaties zijn losser geworden en meervoudig. Mensen hebben meer keuzemogelijkheden en zijn selectiever geworden. De set van 37 factoren wordt om die reden door ons uitgebreid met een 38e factor. Sociale cohesie valt naar de omschrijving van de begrippen die gebruikt worden in het ecosysteem van Bason het beste onder te brengen onder de dimensie Vermogen; dit speelt zich namelijk af op vier niveaus: Context, Strategie, Organisatie en Mensen & Cultuur met elk hun kansen en belemmeringen. Hier gaat het vooral om het besef wat de betekenis is om co-creatie 2.0 toe te passen binnen de context van een probleemwijk waarin de sociale cohesie aantoonbaar, gelet op de uitkomsten van de interviews en focussessies, een kritieke factor van belang is. Sociale cohesie (38e factor) 1 Vertrouwen burgers vergroten (V,11); het gaat hier om een algemene sfeer van openheid te creëren waarin contact en informatie-uitwisseling tussen bestuur, politie partners, burgers en andere belanghebbenden min of meer gewoon is. 2 Terugkoppeling korte lijnen (V, 13) ; er dient geen kostbare tijd verloren te gaan in de uitwisseling van informatie tussen burgers en politie. Daarbij is het van belang te onderkennen dat er sprake is van een wederzijdse afhankelijkheid waarbij partijen op elkaar aangewezen zijn en die elkaar verbindt. 3 Sociale cohesie per thema (V, 38) ; zoek aansluiting bij probleem thema’s die er in de wijk in de ogen van buurtbewoners toe doen. Houd daarbij rekening met de sociale structuur en opbouw van de wijk die voor elk gebied anders kan zijn. Zoek aansluiting bij zowel de fysieke als virtuele leefgemeenschappen die er bestaan en probeer die als het even kan met elkaar te verbinden. 4 Aandacht - burger is belangrijk (P, 1) ; neem de burger serieus en besteedt voldoende tijd en aandacht aan het fysieke contact. Hier ligt een belangrijk aangrijpingspunt om woninginbraken terug te dringen door hen bewust te maken van besmettingsgevaar en herhaald slachtofferschap. 5 Balans prioriteiten politie - burger (V, 15) ; draag er zorg voor dat de burger invloed heeft op de prioriteitskeuzen van de politie en dat er sprake is van eenzelfde probleemperceptie bij de aanpak van belangrijke onderwerpen, zoals woninginbraken die er volgens buurtbewoners toedoen. 6 Sociale media kan niet zonder fysiek contact (P, 24) ; alle respondenten geven unaniem aan dat er naast social media mogelijkheden voor de burger altijd behoefte zal zijn aan fysiek contact in het bijzonder na ingrijpende gebeurtenissen, waaronder bijvoorbeeld een woninginbraak met grof geweld. 7 Lage drempel voor burgers (V, 12) ; zorg ervoor dat burgers ondanks verschillen in formele machtspositie zich gelijkwaardig voelen en bereidheid tonen mee te doen door de drempel zo laag mogelijk te houden 8 Capaciteit organiseren (P, 34) ; herken tijdig organisatorische factoren die van belang zijn, zoals de capaciteitssterkte die nodig is om opvolging te kunnen geven aan zaken die (massaal) via sociale media worden gemeld, maar waar de organisatie nog niet op berekend is. 9 Kaders waarbinnen vrijheid (P, 36) ; wees helder en duidelijk over wat medewerkers wel en niet mogen communiceren via sociale media. Geef op hoofdlijnen kaders aan, waarbinnen voldoende vrijheid bestaat en creativiteit de ruimte kan krijgen op basis van vertrouwen. Durf er vooral iets van te vinden, uitgaande van een lerende organisatie.
152
Co-creatie 2.0
10 Faciliterend leiderschap (M,3 7) ; ondersteun genomen initiatieven en faciliteer dit waar het noodzakelijk en gewenst is. Draag vanuit het faciliterend leiderschap zorg voor voldoende verbinding tussen burgers, politie en externe partners bij het totstandkomen van initiatiefvoorstellen om met co-creatie 2.0 van de kant te gaan. Uit de discussies vanuit deze focusgroepsessie is naar voren gekomen dat bewoners zich in probleemwijken ondanks het gebrek aan sociale cohesie doorgaans wel emotioneel betrokken voelen bij hun woonomgeving, maar dit slechts omzetten in concrete actie wanneer ze er zelf baat bij hebben en geen angst hebben voor represailles uit de buurt. Een gezamenlijke vijand, dreiging of doel kunnen de buurtbinding bevorderen, al is het maar tijdelijk. Kortom, mensen zetten zich wel in voor hun buurt, maar vooral als het eigenbelang betreft. Opvallend is dat de drie aandachtspunten die gemeenschappelijk door alle respondenten als meest cruciaal zijn benoemd (1, 2 en 4) ook hier gaat om factoren binnen de dimensies Vermogen en Proces van het Ecosysteem model van Bason. Het handelen vanuit faciliterend leiderschap binnen de dimensie Moed hoort daar als beste optie voor het strategisch leiderschap bij.
6.6.5 Uitkomsten workshop 4 De uitkomsten van de interviews leverde zoals eerder geconstateerd nog geen beeld op van eisen die de horizontale genetwerkte samenleving van politieleiderschap eist en wat het belang is van de factoren binnen de dimensie Moed. Om die reden heeft de vraag centraal gestaan wat de netwerksamenleving vraagt van het strategisch politieleiderschap, mede met het oog op de vorming van een Nationale Politieorganisatie die zich kenmerkt door een sterk hiërarchische opbouw en aansturing. Co-creatie en leiderschap - Groep 1 (Visie en strategie) Op basis van de uitkomsten uit de ochtendsessie en de opbrengsten van de interviews is in deze sessie de dialoog aangegaan met de respondenten over de vraag welk advies meegeven moet worden aan de top van de Nationale Politie om co-creatie 2.0 mogelijk te maken. De navolgende vijf adviezen zijn daarbij tot stand gekomen: Adviezen aan de Nationale Politie 1 Draag zorg om dit ‘geel’ proces ‘blauw’ te laten landen (M, 18); bij geeldruk denken weet je niet wat er van te voren uitkomt (De Caluwe 2006: 69-76), want dat is bij co-creatie deel van het onderhandelingsspel tussen burgers, politie en ketenpartners. Rekening dient gehouden te worden met het conglomeraat van belangen, partijen en actoren en (verborgen) macht. Vervolgens dient de uitkomst toepasbaar gemaakt te worden voor een politieorganisatie waarin het blauwdruk denken domineert en een combinatie van het denken in ‘beste oplossingen’ en ‘geplande aanpakken’ zich bij voorkeur dient te vertalen naar best
practices. 2 Focus op buitenwereld (V, 11); draag zorg voor de focus naar buiten en een sfeer van openheid en vertrouwen waarin contact en informatie-uitwisseling tussen politie, burgers en ketenpartners en andere belanghebbenden min of meer gewoon is. 3 Bevorderingsbeleid (mix) (M, 28); kijk goed naar het bevorderingsbeleid en geef jonge ambitieuze leidinggevenden en medewerkers een kans zich volop te ontplooien middels co-creatie en sociale media los van hiërarchische structuren waar bevordering op basis van leeftijd en anciënniteit veelal dominanter aanwezig zijn dan op basis van talent en netwerkend werken kwaliteiten.
6 Onderzoek
153
4 a. Leider (strategisch/tactisch) is onderdeel van team (faciliteren) (M,37); besef dat de strategisch leider onderdeel is van een team. Niemand kan het alleen en er is ook binnen het leiderschap sprake van wederzijdse afhankelijkheid tussen alle niveaus (strategisch/tactisch/operationeel). Het goed onderhouden van deze verbinding is een belangrijke taak voor het strategisch leiderschap. Dat geldt ook voor het onderhouden van externe netwerkrelaties op strategisch niveau met partners en belanghebbende actoren.
b. Wijkagent op zijn niveau (street level cop) (B,6) ; draag zorg voor een duidelijke positionering van de wijkagent in het onderhouden van netwerkrelaties om de eigen strategische en operationele informatiepositie te versterken. 5 Wees Strategisch Hitteschild (B,10); draag zorg voor een goede afstemming in het besluitvormingsproces om te komen tot afstemming en ontwikkeling van co-creatie als proces. Voorkom dat struikelblokken binnen dit dynamisch proces leiden tot knelpunten in de operationele aansturing en uitvoering. Sta voor de medewerkers en hun goedbedoelde initiatieven ook als dit onverhoopt onvoorziene negatieve gevolgen kan hebben. Co-creatie en leiderschap (Procesmatig) De uitkomsten van focusgroepsessie I en de interviews leverden een vraag op ten aanzien van de procesmatige doelen. Opvallend is het beeld dat onder de politieleidinggevenden in tegenstelling tot externe partners en ketenpartners betrekkelijk weinig tot geen aandacht is voor de procesmatige aansturing. Eerder prevaleert de neiging om te komen tot een projectmatige aansturing binnen de politie op dit onderwerp. Volgens de theorie van Bason gaat het bij co-creatie om een organisatie dat zijn ecosysteem op orde heeft en in balans is en daar hoort processturing bij. In deze workshopsessie is om die reden kritisch gekeken naar de manier van organiseren en inrichten van het proces en wat dat vraagt van strategisch leiderschap. De vraag aan de groep was om met vijf adviezen te komen voor de Nationale Politie met het oog op de procesmatige inrichting en wat dat van strategisch leiderschap vergt. Adviezen Nationale Politie 1 Stel in voldoende mate faciliteiten beschikbaar (P, 34); draag zorg voor voldoende geld, middelen en menskracht om co-creatie 2.0 mogelijk te maken wetende dat de organisatie daar nog niet op berekend of ingericht is. 2 Besef en werk ernaar toe dat de buurt zelf bestuurt 24/7 (M, 18); onderken het vermogen van een eigen buurt of wijk om aandacht te geven aan onderwerpen die er voor bewoners toedoen. Werk ernaar toe dat dit vermogen wordt aangesproken en de buurt in beweging komt via sociale media. Een rol weggelegd voor een procesmanager (moderator) is daarbij onmisbaar om partijen met elkaar te verbinden en op gelijke vlieghoogte te brengen. Denk er goed over na wie deze rol het beste kan vervullen, dat kan iemand vanuit de politie zijn maar ook een burger of ketenpartner. 3 Risicomanagement (P, 14); kijk goed naar wat stakeholders waaronder ketenpartners, maar ook buurtorganisaties en buurtverenigingen nodig hebben. Draag zorg voor een lerende organisatie waarin fouten maken mag in het opdoen van nieuwe ervaringen middels co-creatie en sociale media. Besef dat er altijd enig risico is verbonden aan het ontdekken van nieuwe mogelijkheden. Probeer deze risico’s te beperken door te weten wat er zich afspeelt in de ontwikkeling op dit terrein en het proces zonodig vroegtijdig bij te stellen. 4 Cultuurverandering (M, 28); het ontdekken van de mogelijkheden van co-creatie 2.0 vraagt om creativiteit en professionele ruimte van medewerkers. Hier past geen afrekencultuur veelal gebaseerd op kwantitatieve normstellingen, zoals de bonnenquota als exponent van de hiërarchisch en bureaucratische structuur van de politieorganisatie. De horizontaal georiënteerde netwerksamenleving vraagt om een
154
Co-creatie 2.0
ander kwalitatief sturingsconcept, waarbij het meer gaat om het bereiken van bepaalde effecten binnen de samenleving die de veiligheid moeten vergroten of bevorderen op korte dan wel langere termijn in nauwe samenwerking met partners en belanghebbende actoren (burgers). Dit denken brengt een cultuurverandering met zich mee door alle strategische en tactische lagen van de organisatie. 5 Heldere taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden (P, 36); ondanks dat er bij de ontwikkeling van co-creatie 2.0 veel behoefte is aan handelingsvrijheid, is er ook behoefte aan duidelijkheid over wat wel en niet mag of gewenst is op bestuurlijk of juridisch terrein. Tijdig duidelijkheid verschaffen over taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden in de samenwerking met partners is om die reden belangrijk. Co-creatie en leiderschap (Competentie) Op basis van de theoretische inzichten en uitkomsten van de interviews is gebleken dat er een zeker belang gemoeid is met de vorming en opleiding van mensen om te kunnen omgaan met nieuwe technologische mogelijkheden. Naast het feit dat de politie qua technische infrastructuur niet klaar is voor massale 2.0 toepassingen, speelt ook de vraag in hoeverre de mens al die informatie en prikkels kan verwerken. Het adaptievermogen (V, 25) ofwel de mate waarin het individu en de organisatie op basis van verwachte voordelen en inspanning die daarvoor nodig is (positief of negatief) gebruikt maakt van nieuwe technologie is daarbij aan de orde. De vraag is wat co-creatie vraagt van het strategisch leiderschap om competentieontwikkeling van mensen binnen, maar heel nadrukkelijk ook buiten de organisatie als we denken aan burgers mogelijk te maken. De vraag ook hier was aan de groep om met minimaal vijf adviezen te komen voor de Nationale Politie. Adviezen aan de Nationale Politie 1 Sturend vermogen bevorderen (M, 4); maak heldere afspraken over de wijze van uitvoering en doelgerichtheid van co-creatie en sociale media activiteiten waarbij een beroep wordt gedaan op de taakvolwassenheid van iedere medewerker. 2 Snel kunnen schakelen (P, 19) ; onder alle omstandigheden van hoog tot laag snel kunnen schakelen is belangrijk. Strategische keuzen op gebied van co-creatie en sociale media moeten op relatief korte termijn worden bepaald en kunnen geen maanden of jaren duren. Dit vraagt om een hele korte termijn cyclus in de strategische planningshorizon op dit onderwerp. 3 Visie hebben (M, 27); sociale media in het politiewerk wordt steeds belangrijker en heeft een nieuwe dimensie aan het politievak toegevoegd die vanuit een strategische visie niet genegeerd kan en mag worden. Het is van belang doel en richting op dit onderwerp te bepalen op basis van een strategisch plan waarbij co-creatie 2.0 in relatie wordt gebracht met nieuwe ontwikkelingen in het vergroten van de veiligheid. 4 Klantgericht denken (V,13); er valt nog een wereld te winnen om zich bij ieder incident te kunnen verplaatsen in de rol van de burger als slachtoffer. Vanuit het klantgericht denken is het van belang burgers als meest belanghebbende partij te onderkennen en met hun behoeften en individuele belangen rekening te houden in het aanbod van sociale media mogelijkheden en het eventueel maken van prioriteitskeuzen daarin. 5 Wees innovatief (V,23) ; de samenleving is divers, zowel intern als extern heb je daarmee te maken. Draag er zorg voor dat de digitale kloof kleiner wordt door de early adopters een rol te geven in het uitleren van kennis naar de minder digitaal begaafden. Stimuleer innovatieve ontwikkelingen op gebied van co-creatie en sociale media om vandaaruit belangrijke kennis en ervaring op te doen en dat binnen de organisatie verder uit te leren.
6 Onderzoek
155
6 Marketing (V, 15); speel in op de behoefte die leeft onder de mensen en pas de eigen dienstverlening via sociale media daarop aan. Kom in nauwe samenwerking met burgers en ketenpartners tot een gemeenschappelijke beeldvorming over wat nodig is ten aanzien van een bepaalde problematiek die speelt lokaal in de wijk. Staat het onderwerp te veraf van mensen dan gaat dit hen niet raken, weten ze hun eigen belang eraan te verbinden dan is de kans op succes het grootst zo is de verwachting van vrijwel alle respondenten. 7 Ambassadeurs (M, 18); draag er zorg voor dat er voldoende politievertegenwoordigers zijn die in hun rol als procesaanjager co-creatie 2.0 een push kunnen geven. Investeer in mensen die deze rol aan kunnen evenals in mensen die de rol van procesmanager (moderator) op zich kunnen nemen met voldoende inhoudelijke kennis en een relatief onafhankelijke en vertrouwenwekkende positie in het samenspel met burgers en partners. Uit de variëteit van adviezen die zijn gegeven valt op te maken dat er per strategisch onderwerp (visie & strategie, procesinrichting, competentieontwikkeling) geen eenduidig antwoord valt te geven op de vraag welke factoren van belang zijn voor het strategisch leiderschap. Elke factor lijkt er, afhankelijk van de situatie en wat men wil bereiken, toe te doen. Dit betekent dat er veel meer naar het onderwerp en de context gekeken zal moeten worden om te kunnen bepalen welke factor van belang is en in hoeverre deze als ‘kritiek’ valt te bestempelen. De aangereikte adviezen op de verschillende onderwerpen maken in ieder geval wel duidelijk waar de aandacht naar uit dient te gaan en welke factoren daarbij een cruciale rol van betekenis spelen. Het geheel overziend komen de adviezen voor het strategisch leiderschap van de Nationale Politie gerelateerd aan Bason’s Ecosysteem model in de kern neer op: Moed
1 Handel vanuit een visie (M, 27) en bevorder het sturend vermogen op co-creatie 2.0 initiatieven, werk ernaar naartoe dat burgers zelf besturen (M, 18). Laat vanuit de dialoog en interactie tussen politie, burgers en partners een cultuurverandering tot stand brengen (M, 28). Besef dat strategische leiders zelf ook onderdeel zijn van de horizontale relatie naar een team en daarmee het proces.
Proces
2 Stel voldoende faciliteiten beschikbaar (P, 34), heb oog voor afbreukrisico’s (P, 14), draag zorg voor heldere taken en bevoegdheden en schakel snel! (P, 19).
Bewustzijn
3 Er is veel informatie, kennis en kunde aanwezig. Breng de wijkagent goed in positie (B,6) en wees hitteschild naar de uitvoering (B, 10)
Vermogen
4 Focus op de buitenwereld (V, 11), bevorder het klantgericht denken (V, 13). Creëer een lerende context, waarin meer vanuit een marketing strategie sociale media diensten worden aangeboden samen met burgers (V, 15).
Vertalen wij deze adviezen naar de door de respondenten herkenbare factoren overeenkomstig de clustering binnen Bason’s Ecosysteem model, dan dient de aandacht vanuit het strategisch leiderschap zich vooral te richten op de hieronder staande clustering van factoren, weergegeven in de volgende illustratie.
156
Co-creatie 2.0
Moed • Aansturing leiderschap (4) • Regie op het proces (18) • Politieke druk (22) • Sociale strategie (27) • Spanning tussen anarchie en (hiërarchie bureaucratie (28) • Doorslaggevend en faciliterend leiderschap (37)
Proces • Selectie van stakeholders (14) • Tussentijdse bijstellingen (19) • Organisatorische factoren (34) • Juridische en bestuurlijke factoren (36)
Bewustzijn • Positionering wijkagent (6) • Wisselwerking Moed, Bewustzijn, Capaciteit (10)
Vermogen • Open klimaat (11) • Kwaliteit onderlinge verhoudingen (13) • Dominante eigen logica (15) • Digitale kloof (23)
Illustratie 15: Het belang van de dimensies vanuit strategisch leiderschap bezien.
6.7 Deelconclusie Focusgroepsessies Naar aanleiding van ons onderzoek en de analyse van de gegevens kunnen we stellen dat alle 37 factoren de haalbaarheid van co-creatie in het algemeen en buurtonderzoek 2.0 beïnvloeden en dat ze onderling van elkaar afhankelijk zijn. Alle 37 factoren zoals die in de theorie naar voren zijn gekomen worden door de interne en externe respondenten in de praktijk in meer of mindere mate herkend. Daarmee is nog niet gezegd dat deze factoren allemaal even relevant of kritisch zijn. Dit hangt sterk af van de omgeving en het doel en de richting die met co-creatie wordt nagestreefd. In die zin kan worden geconcludeerd dat de 37 factoren afhankelijk van de omstandigheid al dan niet als kritiek kunnen worden aangemerkt. Naast deze 37 factoren, wordt de omgevingsfactor sociale cohesie als kritische factor beschouwd. In het algemeen kan gesteld worden dat ons onderzoek heeft uitgewezen dat er meer in kansen dan in bedreigingen wordt gedacht (verhouding 60%-40%) als het gaat om de mogelijkheden die co-creatie met behulp van sociale media biedt. De externe actoren zijn daarover iets positiever dan de interne, maar dat kan verklaard worden doordat de externe respondenten minder zicht hebben op de interne organisatie van de politie. Opvallend is dat de externe stakeholders gelijkmatiger scoren over de vier dimensies dan de interne. De interne respondenten hebben dominanter gescoord op de dimensies Moed, Proces en Vermogen. De externe respondenten waren eerder gericht op de dimensies Proces en Vermogen. Dat kan verklaard worden, doordat externe stakeholders weinig zicht hebben op politieleiderschap, althans ze hebben regelmatig aangegeven daar geen zicht op te hebben. In het algemeen is er erg laag gescoord op de dimensie Bewustzijn. Een directe verklaring is daar niet voor te vinden. Wat indirect mee kan spelen is dat de meeste factoren van de dimensie Bewustzijn te maken hadden met de factoren die het buurtonderzoek 1.0 al dan niet succesvol maken. Zowel de interne als de externe stakeholders (h)erkenden de voor-en nadelen van buurtonderzoek 1.0 tijdens de interviews. Daardoor
6 Onderzoek
157
was de dimensie Bewustzijn in de rest van het onderzoek ook minder prominent aanwezig dan de andere drie. Dat heeft de uitkomsten zeker beïnvloed. Voor wat betreft buurtonderzoek 2.0 acht men de slagingskans in een wijk met meerdere problematieken op dit moment gemiddeld 57%. De kansen en mogelijkheden worden in de ogen van de stakeholders voor 70% bepaald door de dimensie Vermogen en voor 30% door de dimensie Proces. Als de belemmerende factoren opgeheven moeten worden dan vraagt dit voor 23% interventies binnen de dimensie Moed, voor 44% interventies op het gebied van Vermogen en zullen er voor 33% interventies op het Proces gedaan moeten worden. De genoemde percentages geven slechts een indicatie van de stemverhoudingen en hieraan kunnen geen statistisch betrouwbare uitspraken over gedaan worden. Wel kan in kwalitatieve zin worden opgemerkt dat zelfs onder de meest moeilijke omstandigheden een ruime meerderheid kansen ziet om middels co-creatie en sociale media tot een geslaagd herontwerp van een buurtonderzoek 2.0 te komen. Kritische factoren die van belang zijn om aandacht te geven en bepalend zijn voor de condities van een goed herontwerp liggen daarbij vooral op het gebied van Vermogen en Proces.
6.8 Algehele conclusie empirisch onderzoek Uit ons onderzoek is gebleken dat alle 37 factoren die in de theorie worden genoemd in de praktijk van invloed kunnen zijn op de condities die nodig zijn om een tot een herontwerp van buurtonderzoek 2.0 te komen middels co-creatie en de inzet van sociale media. Uit het empirisch onderzoek is bovendien een nieuwe factor ‘sociale cohesie’ naar voren gekomen die als omgevingsfactor van grote invloed kan zijn op de condities die nodig zijn om tot een vernieuwd ontwerp van een buurtonderzoek 2.0 te kunnen komen. Wij beschouwen deze als 38e factor. Deze factor speelt vooral een rol zodra de sociale omgeving te kenmerken valt als een probleemwijk of probleembuurt. Na toetsing van alle 38 factoren vanuit de 4 dimensies (Bewustwording, Proces, Vermogen, Moed) van Bason’s Ecosysteemmodel is gebleken dat niet aan alle factoren evenveel gewicht kan worden toegekend en dat er een kenmerkend verschil bestaat tussen de factoren die als belemmerend (blocker) worden ervaren en de factoren waarin een zekere stimulans van uit gaat (enablers). Daarmee zijn deze factoren respectievelijk negatief en positief van invloed op de condities die nodig zijn om te komen tot een geslaagd herontwerp buurtonderzoek 2.0. Over factoren die nauwelijks verschil uit maken (non-issues) kan op basis van onze onderzoeksbevindingen niet veel gezegd worden aangezien is gebleken dat afhankelijk van de omstandigheden een factor zowel belemmerend als stimulerend kan werken. Daarmee heeft elke factor in potentie zowel een positieve als negatieve werking afhankelijk van de situationele context en het speelveld van de actoren die aan zet zijn. Een factor die er ogenschijnlijk bij een vernieuwd ontwerp van een buurtonderzoek 2.0 nu niet toe doet (non-issue), kan onder andere situationele omstandigheden er mogelijk wel toe doen. Dit maakt alle 37 factoren uit de theorie voor de praktijk in beginsel relevant als het gaat om invloed op condities die nodig zijn om te komen tot een herontwerp.
158
Co-creatie 2.0
Enablers De meest genoemde bevorderende factoren vallen in de dimensies Proces en Vermogen. Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat het Vermogen wordt bevorderd doordat de kwaliteiten van de onderlinge verhoudingen verbetert door co-creatie. Binnen de dimensie Proces worden de meeste kansen gezien vanwege de technische mogelijkheden om 24/7 informatie te pushen naar burgers, zodat de opsporingsindicaties toenemen en dit de heterdaadkracht kan bevorderen. Ook wordt moderatie veelvuldig genoemd als enabler. Het proces van co-creatie heeft daarmee duidelijk een aanjager nodig met visie en strategie, die het proces in goede banen leidt. Blockers De meest genoemde belemmerende factoren vallen in de dimensies Moed, Proces en Vermogen. Er worden voornamelijk twee belemmerende factoren binnen de dimensie Moed in de praktijk onderkend. Het ontbreken van een sociale strategie, waarbij er een visie op co-creatie 2.0 is geformuleerd wordt in de praktijk als gemis ervaren om er vorm en inhoud aan te geven. Daarnaast worden de bevindingen uit de literatuur herkend dat er sprake is van spanning tussen de hiërarchische, verticaal ingerichte politieorganisatie en de fluïde genetwerkte samenleving die met name door sociale media sterk aan het veranderen is. Binnen de dimensie Proces worden vooral belemmeringen gezien ten aanzien van het technologisch absorptievermogen, zowel op het terrein van de technische infrastructuur als de fysieke beperkingen om alle informatie die tot ons komt te verwerken. Als het gaat om de dimensie Vermogen dan kunnen de digitale kloof en de participatie paradox beiden als blockers worden aangemerkt. Daarnaast kunnen we vaststellen dat de participatie niet zal toenemen door sociale media: een inactieve niet participerende burger zal niet actiever gaan worden door sociale media, zo is de algemene overtuiging van alle respondenten. Non-issues De meest genoemde niet relevante factoren vallen in de dimensies Moed, Proces en Bewustzijn. Binnen de dimensie Moed wordt politieke druk wordt weliswaar herkend, maar de algemene opvatting is dat dit erbij hoort en dat het beperkt van invloed is. Binnen de dimensie Proces gaat het voornamelijk om financiële consequenties. Hier kunnen geen harde conclusies aan worden verbonden omdat gebleken is dat er over het algemeen vrij weinig zicht is op de kosten voor de technische infrastructuur binnen de politieorganisatie. Bovendien is veel web technologie vrij toegankelijk en blijven de kosten daarin volgens velen beperkt. Ook criminogene factoren (de crimineel kijkt mee op 2.0) worden als niet relevant beschouwd, omdat dit nu eenmaal een gegeven is bij alle communicatievormen en web technologie juist extra kansen biedt de crimineel op te sporen, hoe moeilijk dat soms ook is. Tot slot werden privacy issues als niet relevant aangemerkt. Privacy is weliswaar een groot goed, maar daar waar de veiligheid in het gedrang is, is er duidelijk sprake van een shift zowel bij politie, justitie als burgers. Bij Bewustzijn kwam de factor neveneffecten als non-issue naar voren, vooral vanwege het neveneffect van onveiligheid creëren. De burger blijkt uit ons onderzoek veel bewuster met informatie over onveiligheidssituaties om te gaan, dan door de politie vaak wordt aangenomen als het gaat om de zorg voor het aanwakkeren van onveiligheidsgevoelens. Bezien we het vraagstuk wat een herontwerp buurtonderzoek 2.0 vraagt van strategisch politieleiderschap, dan hebben wij kunnen vaststellen dat er ook andere kritische factoren in beeld komen vanuit de vier dimensies Bewustzijn, Proces, Vermogen, Moed die bepalend zijn voor het kunnen scheppen van de juiste condities. Gaat het zuiver om het leiderschap dan zijn er 5 kritieke factoren te benoemen vanuit de dimensie Moed die
6 Onderzoek
159
ertoe doen. Het gaat hier om aansturing van het leiderschap, regie houden op het proces, omgaan met politieke druk, handelen vanuit een sociale strategie en het kunnen omgaan met de spanning tussen enerzijds de anarchistische netwerkorganisatie en anderzijds eigen hiërarchische bureaucratische lijnorganisatie. Hoe vervolgens persoonlijk invulling gegeven wordt aan de factor doorslaggevend en faciliterend leiderschap speelt daarin een cruciale rol. Vanuit een heldere visie dient het sturend vermogen op co-creatie initiatieven te worden bevorderd, waarbij er naar toe gewerkt wordt dat burgers zoveel mogelijk zelf sturen. Vanuit de dialoog tussen politie, burgers en partners dient een cultuurverandering tot stand te worden gebracht, vanuit het besef dat strategische leiders zelf ook onderdeel zijn van de horizontale relaties in het proces. Kijken we naar de overige drie dimensies dan dient de aandacht vanuit het strategisch leiderschap vooral vanuit Bewustzijn gericht te zijn op de factoren die van invloed zijn op een juiste positionering van de wijkagent en wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces. Vanuit de dimensie Vermogen gaat het om het scheppen van een open klimaat met aandacht voor de kwaliteit van onderlinge verhoudingen waarbij ieder een gelijkwaardige inbreng heeft. Daarbij dient zoveel mogelijk afstand te worden genomen van de dominant aanwezige eigen logica door meer de focus te hebben op de buitenwereld en logica van burgers en partners toe te laten. Door een lerende context te creëren, waarin meer vanuit een marketing strategie sociale mediadiensten worden aangeboden samen met burgers kan co-creatie worden bevorderd. Vanuit het Proces bezien zijn het vooral de organisatorische, juridische en bestuurlijke factoren die een rol spelen. Naast een juiste selectie van stakeholders en tussentijdse bijstellingen in het proces als de omstandigheden daar om vragen, betekent het in de praktijk ook het beschikbaar stellen van voldoende faciliteiten, oog hebben voor heldere taken en bevoegdheden en vooral
snel kunnen schakelen. Het geheel aan onderzoeksresultaten overziend kunnen wij vaststellen dat het geloof in co-creatie 2.0 er is. Het geloof in buurtonderzoek 2.0 ook. De grootste geloofsovertuiging hebben we gevonden in de dimensie Vermogen. De stakeholders zien en ervaren dat de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen toeneemt, dat de machtsverhoudingen veranderen en dat men steeds meer open staat voor de logica van de ander. Dit wordt verklaard doordat bijna driekwart van de actoren heeft aangegeven zowel in de interviews als bij het scoren in de focusgroepsessies dat er een kentering is waar te nemen in de samenleving en dat er steeds meer wederzijds begrip ontstaat voor elkaars denkramen. Daarvan is de samenwerking in de focussessies exemplarisch te noemen. Samenvattend kan gesteld worden dat het ecologisch model voor het welslagen van co-creatie en buurtonderzoek 2.0 nog onderhoud nodig heeft. Onderstaande illustratie geeft visueel weer welke dimensies dominant zijn genoemd in ons empirisch onderzoek en in welke mate ze zich tot elkaar verhouden. Het zegt nog niets over de kwaliteit van de vier dimensies en de mate waarin ze “op orde” zijn. Het geeft wel een beeld over waar voor het grootste deel de belangen liggen als het gaat om de condities die nodig zijn.
160
Co-creatie 2.0
Moed
Bewustzijn
Proces
Vermogen
Illustratie 16: Visuele weergave ecologisch model na empirisch onderzoek
6 Onderzoek
161
162
Co-creatie 2.0
Conclusies en aanbevelingen
164
Co-creatie 2.0
7 Conclusies & aanbevelingen 7.1 Inleiding In hoofdstuk 1 is geschetst dat de geregistreerde criminaliteit voor een belangrijk deel gebaseerd is op informatie van burgers en veel minder op opsporingsactiviteiten van de politie zelf. Zo blijkt uit onderzoek dat het op heterdaad aanhouden van verdachten in 70 tot 80% van de gevallen gebeurt na een melding van burgers. In de plannen voor de Nationale Politie worden ambities uitgesproken over de verhoging van de pakkans door onder andere de heterdaadkracht te bevorderen. Zo is de pakkans na een woninginbraak (7%) betrekkelijk klein. De effectieve opsporing van daders door middel van een betere samenwerking met de burgers past in de huidige ambitie van de Nationale Politie. De Raad van Korpschefs heeft al eerder de co-creatie met burgers als hefboom voor verandering aangemerkt en ziet in de (informatie)technologie mogelijkheden om de opsporingsketen effectiever te maken en de burger als opsporingsambtenaar te betrekken bij de opsporing. In de (informatie)technologie ziet men mogelijkheden om de opsporingsketen effectiever te maken, want mensen lijken tegenwoordig vrijwel altijd en overal hyper connected te zijn, waardoor de kennis en ervaring van mensen veel gemakkelijker kan worden gedeeld. De vraag die we in dit licht hebben gesteld is hoe de politie co-creatie, en meer specifiek, buurtonderzoek 2.0 kan gebruiken om die heterdaadkracht te vergroten. Vervolgens is onderzocht wat de toepassing van co-creatie en buurtonderzoek 2.0 impliceert voor strategisch politieleiderschap. In dit laatste, afsluitende hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de uit de probleemstelling herleide centrale onderzoeksvraag: Wat is de strategische betekenis van co-creatie 2.0 voor de opsporing van woninginbraken, in het bijzonder voor de rol van het buurtonderzoek, en wat vraagt dit van strategisch politieleiderschap? Om deze vraag te beantwoorden worden de opgedane inzichten en bevindingen kort weergegeven en conclusies verbonden aan de onderzoeksresultaten. In paragraaf 7.2 worden de antwoorden op de deelvragen beschreven en in paragraaf 7.3 wordt antwoord gegeven op de centrale onderzoeksvraag. Tenslotte worden in de laatste paragraaf 7.4 aanbevelingen gedaan, die volgen uit de conclusies.
7.2 Beantwoording deelvragen 7.2.1 Deelvraag 1 Welke factoren zijn van invloed op de effectiviteit van de aanpak van buurtonderzoek bij de opsporing van woninginbraken?
7 Conclusies en aanbevelingen
165
Voor de beantwoording van deze deelvragen is literatuuronderzoek verricht. De uitkomsten van dit onderzoek zijn gedeeld in hoofdstuk 2. Het doen van buurtonderzoek is een vast onderdeel van het proces ‘diefstal uit woning’. De idee daarachter is tweeledig. Op de eerste plaats hoopt de politie van buren opsporingsindicaties en/of andere informatie te verkrijgen die kan helpen om het delict op te lossen. Het doel is dan verhoging van het oplossingspercentage. Op de tweede plaats gaat het om het alert maken en waarschuwen van naburige bewoners. Criminaliteitsanalyses hebben aangetoond dat een woning waar eerder een inbraak (of poging daartoe) heeft plaatsgevonden, maar ook woningen in de buurt een verhoogd risico lopen op een volgende inbraak. Dit wordt aangeduid met termen en begrippen als ‘herhaald slachtofferschap’ en ‘besmettelijkheid van woninginbraken’. Door buurtbewoners te informeren, alert te maken en preventietips te geven, wordt beoogd een deel van deze vervolgdelicten te voorkomen. Doelen zijn dan preventie en vergroting van de heterdaadkracht. De mate waarin wijkagenten in een buurtonderzoek of het proces daarom heen worden betrokken is een kritische factor en mede bepalend voor de effectiviteit van een buurtonderzoek. De effectiviteit van een buurtonderzoek kan worden vergroot door een breder buurtonderzoek waarbij ook buurtvrijwilligers of een interventieteam aan deelnemen. Hun zichtbare aanwezigheid in de wijk en contacten met burgers zijn een factor van belang in het vergroten van de kans op het verkrijgen van relevante informatie. Een andere kritische factor betreft de informatieverwerking bij een buurtonderzoek. Een buurtonderzoek heeft meestal slechts zin als dat tijdig en grondig gebeurt. Hoe eerder getuigen in de buurt ondervraagd worden, des te beter het is. Als de tactische aansturing door leidinggevenden of operationele coördinatie door medewerkers van de recherche van een buurtonderzoek tekort schiet, kan niet alleen belangrijke informatie gemist worden, maar kan het buurtonderzoek ook misinformatie opleveren, dat soms voor veel extra onnodig werk zorgt. Het buurtonderzoek levert niet vaak direct concrete aanwijzingen over daders en het gepleegde misdrijf op. De grondigheid waarmee het buurtonderzoek wordt verricht, is per onderzoek verschillend. Soms krijgt het maar weinig aandacht. De hectiek van het dagelijkse politiewerk dragen ertoe bij dat grondigheid het nog wel eens dreigt af te leggen tegen tijdigheid. De mate waarin opsporingsindicaties worden verkregen is als factor essentieel. Uit de analyse van relevante literatuur en andere schriftelijke bronnen blijkt dat buurtonderzoeken over het algemeen niet veel opsporingsinformatie opleveren en de effectiviteit van een buurtonderzoek in de huidige vorm binnen de politiepraktijk niet zo groot is. Een kritische factor voor de effectiviteit van een buurtonderzoek is ook de mate waarin er neveneffecten kunnen optreden. In negatieve zin kan het gaan om het versterken van onveiligheidsgevoelens door het doen van buurtonderzoek. In positieve zin kan het gaan om het opleveren van informatie over zaken die niet eerder bekend waren bij de politie en waar andere misdrijven mee kunnen worden opgelost. Uit het literatuuronderzoek is voorts gebleken dat van een buurtonderzoek ook een preventieve werking kan uitgaan en is dit eveneens een factor van belang. Door het contact dat wordt gemaakt tussen burger en politie ontstaat er een dialoog waarbij meer zaken aandacht krijgen dan louter het misdrijf bij de buren. In de interactie tussen de politie met de burger ontstaat er kennelijk een grotere mate van bewustwording hoe men zich tegen bijvoorbeeld woninginbraken beter kan beveiligen en waar men in de buurt op kan letten om slachtofferschap te voorkomen. Dit kan leiden tot een verhoogde waakzaamheid en alertheid bij buurtbewoners, waarbij ook het eigen belang in het geding is als het gaat om woninginbraken in de directe omgeving. Hierdoor kan de bereidheid om verdachte omstandigheden aan de politie te melden als motiverende factor toenemen.
166
Co-creatie 2.0
Dit heeft onszelf de prangende vraag doen stellen, of je de doelstelling van het buurtonderzoek namelijk bewijsvergaring niet om zou moeten draaien, waarbij de primaire focus komt te liggen op preventie met secundair een bijvangst als het gaat om opsporingsindicaties. Om die reden is gekeken of er nieuwe vormen van buurtonderzoek mogelijk zijn, waarbij burgers intensiever participeren en er ook gebruik wordt gemaakt van nieuwe media. Uit de interviewgesprekken en focusgroepsessies is gebleken dat er bij vrijwel alle respondenten een groot geloof bestaat in de ontwikkeling van een vernieuwd concept buurtonderzoek 2.0 middels co-creatie en sociale media. Uit de literatuur is tevens naar voren gekomen dat de aansturing van het informatie- en opsporingsproces vanuit het politieleiderschap als factor belangrijke aandacht verdient in relatie tot de effectiviteit van een buurtonderzoek. De doelgerichtheid van een buurtonderzoek ontbreekt vaak. Vooral de vragen hoe een buurtonderzoek goed kan worden uitgevoerd, wat er met de ingewonnen informatie gedaan wordt en hoe deze veredeld wordt ten behoeve van het opsporingsproces zijn daarbij van belang. Dit vraagt het nodige van leiderschap.
7.2.2 Deelvraag 2 Wat is co-creatie en welke rol spelen sociale media daarbij? Voor de beantwoording van deze deelvragen is literatuuronderzoek verricht. De uitkomsten van dit onderzoek zijn gedeeld in hoofdstuk 3. Co-creatie tussen een overheidsinstantie en burgers, bouwt voort op het concept van interactieve beleidsontwikkeling en burgerparticipatie. Open innovatie is een term die later ontstond en die sterk met co-creatie verbonden is; een term die het openstaan voor de externe invloeden en de creatieve kansen van transparantie benadrukt. Bij participatie ‘mogen’ burgers meedoen, bij co-creatie is er juist sprake van gelijkwaardigheid en laten burgers de overheid meedoen. Bij co-creatie in de publieke sector gaat het om de inbreng van belanghebbende partijen in agendering, ontwikkeling en uitvoering van overheidsbeleid waarbij getracht wordt zoveel mogelijk in te spelen op de behoeften, wensen en vragen van burgers, bedrijven of maatschappelijke organisaties. Co-creatie kan ertoe bijdragen dat de overheid responsiever wordt en zich dus meer bewust is van de wensen en voorkeuren die binnen de samenleving leven ten aanzien van bepaalde vraagstukken en ontwikkelingen. Co-creatie is geworteld in drie relevante benaderingen. 1 Co-creatie als een vorm van innovatie Co-creatie kan kansen bieden om het innovatieve vermogen van een organisatie te vergroten. Hierdoor kunnen oplossingen worden aangedragen die wellicht meer en beter aan de behoeften van burgers voldoen. 2 Co-creatie als een vorm van coproductie Kenmerkend voor de coproductie van beleid is dat (wederzijds) afhankelijke partijen in een netwerk op grond van een proces van wederzijdse beeldvorming (dat gestalte krijgt door middel van overleg, ruil en onderhandeling) komen tot een gemeenschappelijke definitie van het probleem en daarop voortbouwende aanpakken, waardoor een gezamenlijke beleidspraktijk ontstaat.
7 Conclusies en aanbevelingen
167
3 Co-creatie als een vorm van interactieve beleidsvoering. In het geval van interactieve beleidsvoering wordt aan burgers een actieve rol gegeven in de ontwikkeling van beleid. Interactieve beleidsvoering beoogt de kloof te dichten tussen burger en bestuur, het draagvlak te vergroten doordat de betrokkenheid de weerstand doet afnemen en de kwaliteit van het beleid te vergroten, zodat er ruimte is voor andere perspectieven op de problematiek. Sociale media Co-creatie heeft door de opkomst van sociale media een extra impuls gekregen, omdat hierdoor co-creatie niet langer tijd- en plaatsgebonden is. Sociale media is een verzamelnaam voor online communicatievormen en - technieken en sociale netwerken, waarbij samenwerking tussen gebruikers en het delen van informatie door gebruikers centraal staan. Het gaat in de praktijk om platforms die gebruik maken van Web 2.0 technologie op internet, waar gebruikers zich kunnen organiseren, samenwerken, vriendschappen onderhouden, delen, ruilen, handelen en creëren. Door het toenemende gebruik van social media zorgen openheid en het niet-hiërarchische en decentrale karakter van online participatie voor een ongekende emancipatie van burgers. Het gebruik van Web 2.0, of te wel sociale media ter ondersteuning van co-creatie, kan de legitimiteit op verschillende manieren versterken. De grote diversiteit aan meningen en visies die wordt geuit op blogs en fora, kan worden gebruikt als maatschappelijke antenne. Sociale media bieden ook mogelijkheden om grote groepen burgers tegen relatief lage kosten 24/7 te bereiken en brengt de politie in contact met een meer representatief segment van de bevolking. Hierdoor ontstaat er een vorm van cocreatie in de vorm van virtual communities en wisdom of crowds. Virtuele communities zijn echter niet zondermeer succesvol en nuttig. Het vereist inspanning om ze te creëren, te onderhouden, te exploiteren en om er informatie aan te onttrekken. Met de term wisdom of crowds wordt bedoeld dat grote groepen mensen, onder de juiste omstandigheden, tot betere beslissingen en inzichten kunnen komen dan de slimste individuen. Onafhankelijkheid en diversiteit zijn essentiële factoren om tot wisdom te kunnen komen. Deze gebruikers groeperen zich om een bepaald thema en de content wordt door de gebruikers zelf gegenereerd en er is onderling sprake van co-creatie.
7.2.3 Deelvraag 3 Welke factoren zijn van invloed op de succesvolle toepassing van co-creatie 2.0? Voor de beantwoording van deze deelvragen is literatuuronderzoek verricht. De uitkomsten van dit onderzoek zijn gedeeld in hoofdstuk 3. Vanuit de literatuurstudie hebben wij in totaal 23 factoren (factor 10 t/m 22 in relatie tot co-creatie en factor 23 t/m 31 in relatie tot sociale media en factor 37 in relatie tot strategisch leiderschap) geïndiceerd die het succes van (vormen van) co-creatie 2.0 in de publieke sector positief dan wel negatief beïnvloeden (zie referentietabel 6). Om zicht te krijgen op de factoren die co-creatie succesvol maken door middel van sociale media hebben we aansluiting gezocht bij de ecologische innovatie theorie van Christian Bason, die als basis heeft gediend voor het ecologisch model van co-creatie van deze thesis. De dynamiek die ontstaat door co-creatie heeft ervoor gepleit om dit proces te bestuderen vanuit het perspectief van een ecologie (Bason 2010). Er ontstaan interdependenties tussen organisaties, burgers, ondernemingen, ketenpartners e.a., waardoor ook de interne processen van een publieke organisatie op
168
Co-creatie 2.0
het gebied van context, strategie, organisatiecultuur en leiderschap tegelijkertijd geactiveerd zullen moeten worden om veerkracht te vergroten. Deze veerkracht is in een ecologisch innovatiesysteem van belang, omdat een veerkrachtige organisatie in staat is verandering aan te kunnen en tegelijkertijd in staat is resultaten te behalen. De veerkracht bepaalt ook de mate van zelforganisatie en de mogelijkheid om het leer- en adaptievermogen van organisaties te vergroten. Om co-creatie in de publieke sector te leiden zijn er vier samenhangende en elkaar versterkende dimensies te onderscheiden. De combinatie van die dimensies is noodzakelijk voor een geïntegreerde aanpak van de implementatie van co-creatie in de publieke sector. Deze vier dimensies zijn:
Moed
Bewustzijn
Proces
Vermogen
Illustratie 17: 4 dimensies Bason’s Ecosysteem model
Bewustzijn
heeft betrekking op medewerkersparticipatie. Als nieuwe ideeën aangedragen kunnen worden door iedere medewerker en dit wordt gestimuleerd door het management, dan neemt het innovatieve bewustzijn in de organisatie toe.
Vermogen
speelt zich af op vier niveaus: Context, Strategie, Organisatie en Mensen & Cultuur met elk hun kansen en belemmeringen. Een strategische planning die de ontwikkelcapaciteit en resultaatgerichtheid in balans houdt is van belang.
Moed
is in een organisatie, waar co-creatie kansrijk wil zijn, op alle managementniveaus nodig om innovatie te leiden. In de literatuur wordt leiderschap binnen innovatieve organisaties vaak benoemd als een taak van iedereen.
Co-creatie als Proces door een juiste combinatie van ontwerp denken, burgerbetrokkenheid, meten en leren en de orkestratie van het co-creatie proces is de publieke sector in staat betere oplossingen te creëren die meerwaarde kennen hebben voor de gemeenschap.
7 Conclusies en aanbevelingen
169
Om co-creatie succesvol te kunnen laten zijn is van belang dat er een wisselwerking is tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces. Net als in een ecosysteem zijn de vier dimensies onderling van elkaar afhankelijk en kan de ene dimensie niet tot wasdom komen zonder de andere. De factor wederzijdse afhankelijkheid creëert de noodzaak tot praktische samenwerking. Daarnaast is het van belang dat partijen streven naar een gemeenschappelijke beeldvorming, dat niet impliceert dat betrokken partijen het op alle fronten met elkaar een moeten zijn. Het streven naar een open klimaat is een belangrijke factor om de wederzijdse afhankelijkheden tussen partijen te zien en te onderkennen. Daarnaast is het noodzakelijk dat discussies en onderhandelingen plaats vinden op basis van gelijkwaardigheid. Een gelijke machtsverhouding tussen actoren kan bijdragen aan het behouden van commitment tijdens het proces. De kwaliteit van de onderlinge verhoudingen is daarmee een kritische succesfactor. Ook de selectie van de juiste stakeholders is een belangrijke factor bij het vormen van het netwerk. Bij de zoektocht naar geschikte actoren bestaat het gevaar van de dominante eigen logica die moet worden vermeden. Processen in netwerken verlopen niet altijd rationeel. Toch is de aansturing vaak gericht op beheersbaarheid, voorspelbaarheid en planbaarheid. Dit botst vervolgens met de werkelijkheid waarin er veelal sprake is van onvoorspelbaarheid en emoties tussen betrokkenen die soms hoog kunnen oplopen. In processen van cocreatie met de inzet van sociale media is het van belang rekening te houden met de verschillende (politieke) belangen en percepties die ten aanzien van een bepaalde problematiek leven. Een faalfactor kan de onevenredige verdeling van financiële verplichtingen zijn. Om wederzijds vertrouwen te wekken moet zoveel mogelijk voorkomen worden dat de ene partij de kosten draagt en de andere partij alleen de baten. Uit de literatuurstudie valt op dat er niet of nauwelijks sprake is van technologische faalfactoren. De lastigste barrières in de onderzochte vormen van co-creatie met social media liggen op juridisch terrein. Wet- en regelgeving zijn niet altijd toegesneden op alle situaties en jurisprudentie is schaars. Privacy is in dit verband een heet hangijzer waar zorgvuldig mee dient te worden omgegaan. Niet iedere burger is een participerende burger en niet iedereen is even thuis in de technologische mogelijkheden van sociale media. De digitale kloof en de manier waarop deze overbrugd kan worden is een van de belangrijke factoren. De participatiekloof vormt een probleem als blijkt dat de belangen van de burgers die niet participeren op geen enkele manier behartigd worden of indien gereageerd wordt uit onvrede. Verschillen in gebruik gaan niet noodzakelijk gepaard met digitale of sociale uitsluiting. Er dient bij voorkeur een evenwichtige mediamix opgesteld worden, die uit zowel online als offline participatiemogelijkheden bestaat. De combinatie is als belangrijke factor gewenst om iedereen te kunnen bereiken. Het uitwerken, onderhouden en verzekeren van een duidelijke multi-channel-aanpak is belangrijk. Naast de vaardigheden van gebruik en de mate waarin de burger open staat voor technologische toepassingen en sociale media omarmt is het adaptievermogen van belang. Dit geldt zowel voor het individu als de organisatie. Geslacht, leeftijd, ervaring en vrijwilligheid van gebruik zijn ook van invloed op de intenties van gebruik en vormen daarmee een kritische factor. Een succesvolle toepassing van co-creatie 2.0 vraagt boven alles om regie op het proces. Om het proces in goede banen te leiden wordt vaak gebruik gemaakt van een moderator. De moderator moet worden beschouwd als een ‘procesmanager’ die het proces van co-creatie 2.0 in goede banen moet leiden. Dit vraagt om een managementstrategie die zich daarop toespitst. Co-creatie 2.0 te managen als een proces van institutionele innovatie is daarmee een belangrijke factor. Een van de meest cruciale succesfactoren is
170
Co-creatie 2.0
dan ook de mate waarin de organisatie die co-creatie 2.0 wenst in te zetten een strategisch plan van aanpak heeft, ook wel sociale strategie genoemd. De conclusie die we kunnen trekken is dat co-creatie 2.0 succesvol kan zijn door het organiseren van een goed samenspel tussen organisaties en (belangen)groepen. Door middel van overleg en het verkennen van een probleem ontstaat er inzicht en kunnen wederzijdse belangen worden afgewogen om tot een probleemdefinitie te komen waarin alle partijen zich herkennen. Vervolgens kan de probleemdefinitie leiden tot het benoemen van het wederzijds voordeel en daarmee het succes als het gaat om toepassingsmogelijkheden.
7.2.4 Deelvraag 4 Welke vormen van co-creatie 2.0 vinden nu plaats binnen de politie en wat zijn relevante factoren? Voor de beantwoording van deze deelvraag zijn open bronnen geraadpleegd en collega’s binnen de verschillende korpsen benaderd. De uitkomsten van dit onderzoek zijn gedeeld in hoofdstuk 4. Opsporingscommunicatie kent binnen de politie vele verschijningsvormen. Naast de televisie en schrijvende pers worden media als internet, zoals Buurtlink, Stop de criminaliteit en mobiele telefonie, zoals SMS Alert steeds vaker door de politie benut ter verkrijging van relevante informatie van burgers. Sociale media bieden rechtstreeks en op grote schaal toegang tot de burger. Er wordt binnen de politie inmiddels volop geëxperimenteerd met sociale media. Dat is goed, want dit brengt de dilemma’s, kansen en onmogelijkheden van sociale media aan het licht. Aan de hand van de participatieladder hebben we gekeken naar de verschillende participatie initiatieven op het gebied van sociale media en geïnventariseerd in welke mate er sprake is van participatie. Via de kwalificaties informeren, raadplegen, adviseren, coproduceren en (mee)beslissen zijn de verschillende initiatieven in kaart gebracht. Voorbeelden van de meest uitgebreide vorm (meebeslissen), zijn echter nog niet aangetroffen binnen de politieorganisatie. Voorbeelden waarbij de sociale media ingezet worden als opsporingsstrategie om burgers daar nauwer bij te betrekken zien we voornamelijk in Web 2.0 toepassingen zoals www.politieonderzoeken.nl en www.samentegeninbrekers.nl. Naast het feit dat de burger als partner kan fungeren, kan de burger ook als klant en in de meeste vergaande vorm van co-creatie als producent voor de politie optreden. Het is dus mogelijk in verschillende vormen van co-creatie de ogen, oren en kennis van burgers in te zetten voor meer veiligheid. Relevante factoren voor de toepassing van sociale media in de politiesfeer zijn gelegen in; • Motiverende • Organisatorische • Financiële • Criminogene • Juridische en bestuurlijke factoren Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat burgers meer geneigd zijn te participeren in opsporingsonderzoeken als de problematiek hen raakt of dicht bij hen staat. Daarnaast dient het sociale media initiatief afgestemd te zijn op de communicatiebehoefte van de burger. Het kunnen ervaren van een zekere spanning en opwinding (sensatie) is evenzeer van belang voor de burger om mee te doen. Daarnaast dient de politie zich voldoende bewust te zijn van kwaadwillenden die hen op het verkeerde been willen zetten. Aangezien
7 Conclusies en aanbevelingen
171
burgers via sociale media, zoals Twitter over allerlei zaken met de politie kunnen en mogelijk willen communiceren, is een multi-channel benadering en het modereren van sociale media als factor belangrijk. Door het gebruik van bepaalde communicatiekanalen door burgers te stimuleren en sociale media toepassingen te coördineren kan wildgroei worden voorkomen. Ook dient er aandacht te zijn voor verschillen in bestuurlijke verantwoordelijkheden als het gaat om draagvlak en reikwijdte en de kosten gemoeid met betaalde vormen van sociale media bij inkrimpende budgetten. De mate waarin sociale media kunnen worden gemodereerd, om juridische problemen te voorkomen gelet op het spanningsveld tussen het oplossen van misdrijven en het beschermen van de privacy, is eveneens een essentiële factor. Het belang van sociale media voor de Nationale Politie is te verbinden aan haar strategische visie en missie. Een van de noties is dat de alerte aanwezigheid van de politie op de hoofdinfrastructuren van zowel de fysieke als virtuele wereld een belangrijke bijdrage kan leveren aan meer veiligheid en aan het terugdringen van criminaliteit. Co-creatie 2.0 binnen de politiesfeer kent aan de hand van geïnventariseerde voorbeelden vele verschijningsvormen en doelen. Ook de mate van participatie verschilt en is afhankelijk van de toepassing en het beoogde resultaat. De mogelijkheid om sociale media in te zetten biedt de politie nieuwe kansen om de participatie van burgers te bevorderen en daarmee het handelend en oplossend vermogen te vergroten. De bestaande voorbeelden hebben ook inzicht gegeven in de motieven van burgers. Zo zijn burgers meer geneigd te participeren in opsporingsonderzoeken als de problematiek hen raakt of dicht bij hen staat. Het kunnen ervaren van een zekere spanning en opwinding (sensatie) is evenzeer van belang voor de burger om mee te doen. Aangezien burgers via sociale media, zoals Twitter over allerlei zaken met de politie kunnen en mogelijk willen communiceren, lijkt een multi-channel benadering en het modereren van sociale media als factor belangrijk. De mate waarin sociale media kunnen worden gemodereerd (om juridische problemen te voorkomen gelet op het spanningsveld tussen het oplossen van misdrijven en het beschermen van de privacy) is eveneens een essentiële factor gebleken. Het geheel overziend, lijken de nadelen verbonden aan sociale media beperkt en de toegevoegde waarde groot. Daarbij is een van de meest belangrijkste factoren het terugkoppelen van informatie aan de burger om de betrokkenheid en het veiligheidsgevoel te verhogen. Dit zal tevens de kans vergroten dat burgers de volgende keer ook weer bereid zijn om zich in te spannen.
7.2.5 Deelvraag 5 Onder welke -theoretisch te verwachten- condities kan de rol van buurtonderzoek in de aanpak van woninginbraken worden vormgegeven door middel van co-creatie 2.0? In hoofdstuk 5 is het antwoord op deze vraag geconceptualiseerd in het onderzoeksanalysemodel.
172
Co-creatie 2.0
vergroten veiligheidsgevoel inhoudelijke doelen vergroten kwaliteit opsporing
M P
B V
co-creatie buurtonderzoek 2.0
politieleiderschap
kritische succesfactoren
vergroten wederzijds voordeel procesmatige doelen vergroten wederzijdse afhankelijkheid Illustratie 11: Onderzoeksanalysmodel
Op basis van dit onderzoeksmodel kan worden afgeleid dat alle 37 factoren die vanuit de theorie zijn geinventariseerd op enigerlei wijze van invloed zijn op de condities die noodzakelijk zijn om te komen tot een herontwerp voor buurtonderzoek 2.0. in de aanpak van woninginbraken. Door deze 37 factoren vervolgens te ordenen en linken aan de vier dimensies van Bason’s Ecosysteem model kunnen er vier samenhangende en elkaar versterkende dimensies worden onderscheiden. De combinatie van die dimensies is noodzakelijk voor een geïntegreerde aanpak van de implementatie van cocreatie met behulp van sociale media in de publieke sector. Deze vier dimensies zijn Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als Proces, met elk hun belemmerende en bevorderende factoren.
Proces
Moed • Aansturing leiderschap (4) • Regie op het proces (18) • Politieke druk (22) • Sociale strategie (27) • Spanning tussen anarchie en (hiërarchie bureaucratie (28) • Doorslaggevend en faciliterend leiderschap (37)
Bewustzijn • Waarschuwen (2) • Buurtvrijwilligers (3) • Positionering wijkagent (6) • Neveneffecten (8) • Preventie (9) • Wisselwerking Moed, Bewustzijn, Capaciteit (10) • Overschatting invloed (31) • Motiverende factoren (32)
7 Conclusies en aanbevelingen
Vermogen
• Slachtoffer en buren (1) • Informatieverwerking (5) • Opsporingsindicaties (7) • Selectie van stakeholders (14) • Onevenredige verdeling kosten (17) • Tussentijdse bijstellingen (19) • Procesarchitectuur digitale interactie (20) • Multi-channeling (24) • Moderatie (26) • Technische factoren (29) • Juridische factoren (30) • Criminogene factoren (33) • Organisatorische factoren (34) • Financiële en technologische factoren (35) • Juridische en bestuurlijke factoren (36)
• Open klimaat (11) • Gelijkwaardige machtsverhoudingen (12) • Kwaliteit onderlinge verhoudingen (13) • Dominante eigen logica (15) • Beheersing dynamisch proces (16) • Participatieparadox (21) • Digitale kloof (23) • Adaptievermogen (25)
Illustratie 7: Factoren geclusterd naar Bason’s Ecosysteemmodel
173
Net als in een natuurlijk ecosysteem hebben we vanuit de literatuur kunnen concluderen dat de vier dimensies van dit innovatie ecosysteem onderling van elkaar afhankelijk zijn en de ene dimensie niet tot wasdom kan komen zonder de andere. Het Innovatie Ecosysteem biedt een geïntegreerde manier van kijken naar de innovatie inspanningen binnen de publieke sector, en omvat de meest belangrijke afhankelijkheidsrelaties die een innovatieklimaat kan belemmeren of bevorderen. Essentieel in een ecosysteem is, dat onderdelen van dat ecosysteem op elkaar worden afgestemd maar ook afgestemd worden op de omgeving. Op basis van deze inzichten is een belangrijke theoretisch te verwachten conditie dat de rol van buurtonderzoek in de aanpak van woninginbraken door middel van co-creatie met behulp van social media wordt vormgegeven in een open klimaat. Een algemene sfeer van openheid (vertrouwen en betrokkenheid) waarin contact en informatie-uitwisseling tussen, politie, partners en andere belanghebbende min of meer gewoon is. Een open relatie met de omgeving is van cruciaal belang om het ecosysteem in balans te houden. Daarbij speelt ook het gegeven dat het belangrijk is om in dit zoek- en leerproces (dat innovatie heet) die vier elementen op elkaar af te stemmen, teneinde nieuwe ‘combinaties’ te kunnen vinden. Vanuit de dimensie Bewustzijn zijn het vooral de factoren die van invloed zijn op de condities die de de mate waarin burgers en medewerkers gemotiveerd zijn en betrokken worden bij innovatie stimuleren. Als nieuwe ideeën aangedragen kunnen worden door iedere medewerker en dit wordt gestimuleerd door het management, dan neemt het innovatieve bewustzijn in de organisatie toe. Deze conditie is vanuit de theorie beredeneerd noodzakelijk om vorm en inhoud te kunnen geven aan een vernieuwde rol van het buurtonderzoek. Het innovatievermogen van een organisatie speelt zich af op vier niveaus: Context, Strategie (beide extern gericht) Organisatie en Mensen & Cultuur (intern gericht) met elk hun kansen en belemmeringen. In welke mate een organisatie over innovatief vermogen beschikt is vaak context gedreven. Vanuit de dimensie Vermogen zijn op basis van de theorie vooral condities van belang die van invloed zijn op de beheersing van het dynamisch proces en het adaptievermogen van de organisatie. Daarnaast is vanuit deze invalshoek aandacht nodig voor de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen om vanuit burgers, stakeholders, partners wederzijdse afhankelijkheden te onderkennen en oog te hebben voor het bereiken van hun eigen doelen en belangen. Daarbij is het van belang dat intern bij de veranderende rol van het buurtonderzoek aandacht wordt besteed aan het bereiken van inhoudelijke doelen, zoals het vergroten van het veiligheidsgevoel en het vergroten van de kwaliteit van de opsporing. In de externe samenwerking met burgers en partners is vooral aandacht nodig voor het bereiken van procesmatige doelen, zoals het vergroten van het wederzijds voordeel en het vergroten van de wederzijdse afhankelijkheid. Dit zijn theoretisch te verwachten noodzakelijke condities om de rol van buurtonderzoek in de aanpak van woninginbraken vorm te kunnen gegeven door middel van co-creatie met behulp van social media. Er is op alle managementniveaus de moed nodig om innovatie te leiden. In de literatuur wordt leiderschap binnen innovatieve organisaties vaak benoemd als een taak van iedereen, omdat innovatie afkomstig kan zijn uit alle lagen van de organisatie. Vanuit de dimensie Moed is vooral de aansturing vanuit het leiderschap, vanuit een zekere strategie waarbij regie wordt gehouden op het proces als te verwachten conditie bepalend om doel en richting te kunnen geven aan de veranderende rol van het buurtonderzoek. Hoe vanuit het leiderschap om kan worden gegaan met de spanning tussen enerzijds de bureaucratische structuur (hiërarchie) van de betrokken overheidsorganisatie en anderzijds gefragmenteerde (anarchie) en dynamische sociale media omgeving is daarbij als conditie evenzeer van belang op basis van de theoretische inzichten.
174
Co-creatie 2.0
Het innovatieproces wordt vaak beschouwd als een black box maar kan aangestuurd worden als een helder, systematisch proces door middel van co-creatie. Door een juiste combinatie van ontwerp denken, burgerbetrokkenheid, meten en leren en de orkestratie van het co-creatieproces is de publieke sector in staat betere oplossingen te creëren die meerwaarde kan hebben voor de gemeenschap. Om de rol van buurtonderzoek in de aanpak van woninginbraken op een andere manier vorm te geven door co-creatie met behulp van social media en daarvan een succes te kunnen maken is op basis van de theorie een belangrijke conditie vanuit de dimensie Proces gelegen in het goed kunnen ‘moderaten’ van dit proces. De aanwezigheid van een procesmanager (moderator) om het proces van co-creatie 2.0 bij een herontwerp van het buurtonderzoek in goede banen te leiden vanuit een managementstrategie is daarbij een te verwachten noodzakelijke conditie. Door de vele factoren die van invloed zijn is het van belang aan een organisatie te werken die ecologisch in balans is.
7.2.6 Deelvraag 6 In hoeverre zijn de factoren die eerder zijn onderscheiden feitelijk aanwezig in de praktijk op grond waarvan een mogelijk herontwerp van buurtonderzoek kan plaatsvinden? Naar aanleiding van ons literatuuronderzoek en de analyse van de gegevens uit de interviewgesprekken en focussessies kunnen we stellen dat er een verschil zit in de potentie waarin factoren de haalbaarheid van co-creatie in het algemeen en buurtonderzoek 2.0 kunnen beïnvloeden en dat ze onderling van elkaar afhankelijk zijn. Uit een nadere analyse van de onderzoeksresultaten uit de interviews en focussessies blijken aantoonbare verschillen te bestaan tussen factoren die als belemmerend, bevorderend of als niet relevant worden beschouwd (non-issues). Uit de resultaten van de interviews kunnen wij opmaken dat door respondenten alle 37 factoren die in de theorie worden genoemd in meer of mindere mate door respondenten worden herkend in de praktijk. Naast deze factoren, wordt ook de omgevingsfactor ‘sociale cohesie’ als kritische factor beschouwd evenals de relationele factor ‘Vertrouwen’. Deze factoren spelen vooral een rol zodra de sociale omgeving te kenmerken valt als een probleemwijk of probleembuurt. In het empirisch gedeelte van ons onderzoek bij de focusgroepen hebben wij deze factoren meegenomen ter toetsing, waaruit blijkt dat deze in de praktijk feitelijk aanwezig zijn. Het onderzoeksanalysemodel zou om die reden uitgebreid moeten worden met deze twee laatstgenoemde factoren. Waarbij ‘sociale cohesie’ in Bason’s Ecosysteem model ondergebracht kan worden binnen de dimensie Vermogen gelet op de (maatschappelijke) context die van belang is en ‘Vertrouwen’ binnen de dimensie Bewustzijn gelet op de mate waarin burgers zich betrokken en serieus genomen voelen. Het belang dat aan de factoren in de praktijk wordt toegekend als het gaat om hun betekenis op grond waarvan een mogelijk herontwerp van buurtonderzoek kan plaatsvinden verschilt sterk per factor. Uit de resultaten van de interviews hebben wij een clustering kunnen maken van vijftien factoren die prominent in de interviews naar voren zijn gekomen. Deze hebben geleid tot een top (vijf) bevorderende factoren (enablers), een top vijf van belemmerende factoren (blockers) een een vijftal factoren die door respondenten als niet of minder relevant werden beschouwd (non-issues).
7 Conclusies en aanbevelingen
175
Enablers De meest genoemde bevorderende factoren vallen in de dimensies Proces en Vermogen. Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat het Vermogen wordt bevorderd doordat de kwaliteiten van de onderlinge verhoudingen verbetert door co-creatie. Binnen de dimensie Proces worden de meeste kansen gezien vanwege de technische mogelijkheden om 24/7 informatie te pushen naar burgers, zodat de opsporingsindicaties toenemen en dit de heterdaadkracht kan bevorderen. Ook wordt moderatie als een belangrijke conditie gezien. Het proces van co-creatie heeft daarmee duidelijk een aanjager nodig met visie en strategie, die het proces in goede banen leidt. Blockers De meest genoemde belemmerende factoren vallen in de dimensies Moed, Proces en Vermogen. Er worden voornamelijk twee belemmerende factoren binnen de dimensie Moed in de praktijk onderkend. Het ontbreken van een sociale strategie, waarbij er een visie op co-creatie 2.0 is geformuleerd wordt in de praktijk als gemis ervaren om er vorm en inhoud aan te geven. Daarnaast wordt herkend dat er sprake is van spanning tussen de hiërarchische, verticaal ingerichte politieorganisatie en de fluïde genetwerkte samenleving die met name door sociale media sterk aan het veranderen is. Binnen de dimensie Proces worden vooral belemmeringen gezien ten aanzien van het technologisch absorptievermogen, zowel op het terrein van de technische infrastructuur als de fysieke beperkingen om alle informatie die tot ons komt te verwerken. Als het gaat om de dimensie Vermogen dan kunnen de digitale kloof en de participatie paradox beiden als blockers worden aangemerkt. Non-issues De meest genoemde niet relevante factoren vallen in de dimensies Moed, Proces en Bewustzijn. Binnen de dimensie Moed wordt politieke druk wordt weliswaar herkend, maar de algemene opvatting is dat dit erbij hoort en dat het beperkt van invloed is. Binnen de dimensie Proces gaat het voornamelijk om financiële consequenties. Hier kunnen geen harde conclusies aan worden verbonden omdat gebleken is dat er over het algemeen vrij weinig zicht is op de kosten voor de technische infrastructuur binnen de politieorganisatie. Ook criminogene factoren (de crimineel kijkt mee op 2.0) worden als niet relevant beschouwd, omdat dit nu eenmaal een gegeven is bij alle communicatievormen en de algemene opvatting is dat web technologie juist extra kansen biedt de crimineel op te sporen, hoe moeilijk dat soms ook is. Tot slot werden privacy issues als niet relevant aangemerkt. Privacy is weliswaar een groot goed, maar daar waar de veiligheid in het gedrang is, is er duidelijk sprake van een shift zowel bij politie, justitie als burgers. Bij Bewustzijn kwam de factor neveneffecten als non-issue naar voren, vooral vanwege het neveneffect van onveiligheid creëren. De burger blijkt uit ons onderzoek veel bewuster met informatie over onveiligheidssituaties om te gaan, dan door de politie vaak wordt aangenomen als het gaat om de zorg voor het aanwakkeren van onveiligheidsgevoelens. Na toetsing van deze ingeperkte set van kritische factoren in de focusgroepen vanuit de vier dimensies (Bewustwording, Proces, Vermogen, Moed) van Bason’s Ecosysteemmodel is gebleken dat niet aan alle factoren evenveel gewicht kan worden toegekend en dat er afhankelijk van de situationele context verschillen bestaan waarin deze factoren positief danwel negatief van invloed zijn op de condities die nodig zijn om te komen tot een geslaagd herontwerp buurtonderzoek 2.0. Kijken we naar de meest complexe situatie om een herontwerp van buurtonderzoek binnen een probleemwijk middels co-creatie en de inzet van social media mogelijk te maken dan kan op basis van de uitkomsten van de focusgroepen worden vastgesteld dat er drie belangrijke belemmerende factoren zijn. Vanuit de dimensie
176
Co-creatie 2.0
Moed is deze gelegen binnen de factor hiërarchie/anarchie waarbij de spanning tussen enerzijds de hiërarchie van de politieorganisatie en anderzijds de dynamische sociale media omgeving centraal staat. Vanuit de dimensie Vermogen is deze gelegen in het technologisch absorptievermogen, waarbij kan worden vastgesteld dat de politie qua technische infrastructuur niet klaar is voor massale 2.0 toepassingen. Daarnaast speelt ‘sociale cohesie’ als conditionele factor een belangrijke rol, omdat in probleemwijken waar de sociale cohesie laag is, het zaak is dat eerst de samenwerking tussen politie en burger dient te worden bevorderd om het vertrouwen te kunnen winnen van die burger. Fysiek contact tussen politie en burger is daar ook bij van belang als kritieke factor van vertrouwen. Gaat het om factoren die van invloed zijn op de aansturing van het geheel dan zijn er vijf kritieke factoren vanuit de focusgroepsessies te benoemen vanuit de dimensie Moed die ertoe doen. Het gaat hier om aansturing vanuit leiderschap, regie houden op het proces, omgaan met politieke druk, handelen vanuit een sociale strategie en het kunnen omgaan met de spanning tussen enerzijds de anarchistische netwerkorganisatie en anderzijds eigen hiërarchische bureaucratische lijnorganisatie. Hoe persoonlijk invulling gegeven wordt aan de factor doorslaggevend en faciliterend leiderschap speelt daarin een cruciale rol. Vanuit een heldere visie dient het sturend vermogen op co-creatie initiatieven te worden bevorderd, waarbij er naar toe gewerkt wordt dat burgers zoveel mogelijk zelf sturen. Vanuit de dialoog tussen politie, burgers en partners dient een cultuurverandering tot stand te worden gebracht, vanuit het besef dat strategische leiders zelf ook onderdeel zijn van de horizontale relaties in het proces. Welke eisen dat stelt aan strategisch leiderschap beantwoorden we in de volgende deelvraag.
7.2.7 Deelvraag 7 Welke eisen stelt een vernieuwde aanpak van buurtonderzoek aan strategisch politieleiderschap? De theoretische beantwoording van deze deelvraag is beschreven in hoofdstuk 3, de empirische beantwoording staat beschreven in hoofdstuk 5. Zoals in hoofdstuk 1 beschreven hebben we de stelling ingenomen dat de genetwerkte horizontale samenleving haaks staat op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde politieorganisatie staat. Een succesvolle toepassing van co-creatie 2.0 heeft gevolgen voor de vraag of (en in welke mate) er strategische interventies nodig zijn op het gebied van leiderschap. Co-creatie stelt bijzondere eisen aan leiderschap en met name aan politieleiderschap, want co-creatie kent een horizontale logica, doordat burgers veel meer bij besluitvorming worden betrokken en zo op een meer gelijkwaardiger hoogte komen te staan met de politieorganisatie. Leiderschap echter, heeft een veel meer verticale logica, die wel eens kan botsen met de aspecten van interactieve beleidsvorming. Als leiders gewend zijn om in traditionele, voorspelbare situaties te werken, bestaat de kans dat zij moeite krijgen met het werken in een meer dynamische omgeving. Daar zijn namelijk andere vaardigheden voor nodig. Maar tegelijkertijd blijven ook de ‘oude’ vaardigheden belangrijk, zoals technische en procedurele kennis. In hoofdstuk 3 zijn de noties doorslaggevend en faciliterend leiderschap verkend. Waar doorslaggevend leiderschap zich meer richt op het behalen van resultaat, probeert faciliterend leiderschap zich meer op consensus met de omgeving te richten. Faciliterend leiderschap vereist daarom meer subtiliteit gecombineerd met contextgevoeligheid, relativeringsvermogen en overwicht.
7 Conclusies en aanbevelingen
177
De plaats van de strategische politieleiders is veranderd door de opkomst van burgerparticipatie. Zij krijgen te maken met zowel de eisen van doorslaggevend leiderschap (het snel maken van duidelijke beslissingen) en de eisen van faciliterend leiderschap (het bereiken van consensus en het betrekken van de omgeving). Uit het empirisch gedeelte van ons onderzoek is gebleken dat met doorslaggevend leiderschap niets mis is. Daar waar crisismanagement is vereist bij grootschalig optreden, grootschalige verstoringen van de openbare orde en maatschappelijke onrust is het essentieel en laat de politie organisatie zien waar het goed in is en dat doorslaggevend leiderschap succesvol kan zijn. Ook bij het aansturen van nieuwe ontwikkelingen en bevorderen van nieuwe initiatieve op gebied van co-creatie en sociale media kan doorslaggevend leiderschap een positieve rol van betekenis spelen om zaken op gang te brengen. Dat neemt niet weg dat de politie organisatie zich ook wel kwetsbaar op mag stellen, daar waar zaken complex worden en acute interventies niet direct noodzakelijk zijn. En veel meer gebruik kan maken van de logica van een ander. In het empirisch onderzoek is meerdere malen de term verbindend leiderschap genoemd op alle niveaus (strategisch, operationeel en tactisch), maar vooral op tactisch en operationeel niveau. Daarmee wordt verbindend vermogen zowel intern als extern bedoeld. De competentie omgevingsbewustzijn is aantoonbaar en meer dan gemiddeld ontwikkeld in een ideaal ecosysteem van co-creatie: iedereen is expert en de leider doet een stap terug. De leiders van de toekomst schakelen moeiteloos tussen doorslaggevend en faciliterend leiderschap en staan in verbinding met binnen-en buitenwereld. Want intern, zo is ons duidelijk geworden, valt er ook nog veel te co-creëren.
7.3 Beantwoording centrale vraag De hoofdvraag kan beantwoord worden door de deelvragen in samenhang te zien. Wat is de strategische betekenis van co-creatie 2.0 voor de opsporing van woninginbraken, in het bijzonder voor de rol van het buurtonderzoek, en wat vraagt dit van strategisch politieleiderschap? De politie is voor de opsporing van daders van misdrijven vaak afhankelijk van de burger. Dat is eigenlijk nooit anders geweest, burgerparticipatie bij het politiewerk is van alle tijden. Binnen de politie wordt voortdurend geexperimenteerd met innovatieve manieren om de burger bij het oplossen van misdrijven te betrekken zo is gebleken uit de vele praktijkvoorbeelden die er zijn. Co-creatie is zo’n specifieke vorm van burgerparticipatie die in haar meest ultieme vorm veel verder gaat en het roer uit handen neemt van de politieleider zelf. Het vertalen van dit soort strategische noties naar operationele uitvoerbaarheid en haalbaarheid, met meer effect in de samenleving vraagt een andere kijk op het politiewerk. De inzet van cocreatie 2.0, vraagt zoals wij uit de beantwoording van de deelvragen 3 en 4 hebben kunnen opmaken een andere kijk op leiderschap. Een herontwerp van het buurtonderzoek, op grond van co-creatie 2.0 is een fundamentele breuk met het verleden en dat betekent een veranderingsproces dat eisen stelt aan het strategisch leiderschap over de wijze waarop dit veranderingsproces dient plaats te vinden. Dat vraagt zoals we in de beantwoording van de vragen 5, 6 en 7 hebben kunnen zien om een strategie-aanpak die voortkomt uit een visie waar de organisatie op dit onderwerp naar toe wil groeien. Uit ons empirisch onderzoek is gebleken dat die visie op dit momenteel ontbreekt binnen de Nationale Politie.
178
Co-creatie 2.0
Woninginbraken vallen onder de categorie High Impact Crime, aangezien de weerslag die het heeft op slachtoffers groot is. Het terugdringen van woninginbraken en de stijging van het oplossingspercentage is een van de landelijke prioriteiten van de Nationale Politie en staat hoog op de politieke agenda. Uit de beantwoording van deelvraag 1 en op basis van de uitkomsten van het empirisch gedeelte van ons onderzoek hebben wij kunnen vaststellen dat van het doen van buurtonderzoek een belangrijke preventieve werking uit kan gaan. Het levert in de praktijk dus meer op dan waar het voor bedoeld is als het gaat om het verkrijgen van opsporingsindicaties, wat vaak ook achteraf gezien tegenvalt. Co-creatie 2.0 kan het buurtonderzoek opwaarderen tot een interactief veiligheidsinstrument dat tot veel meer in staat, zoals het voorkomen en tegengaan van misdrijven waarbij tevens de pakkans op daders wordt vergroot. Het geloof in co-creatie 2.0 is er. Het geloof in buurtonderzoek 2.0 ook. De grootste geloofsovertuiging hebben we gevonden in de dimensie Vermogen. Deze strategische notie moet beredeneerd vanuit de dimensie Bewustzijn van Bason’s Ecosysteem model eerst worden onderkend om er vervolgens naar te kunnen handelen. Wil je de opzet van een buurtonderzoek middels co-creatie en sociale media veranderen, dan gaat dit niet vanzelf en vereist dit van het strategisch leiderschap een heldere visie, waarbij vooral veel aandacht uit dient te gaan naar het inhoud en vormgeven van dit proces vanuit de dimensie Vermogen en het ‘moderaten’ daarvan vanuit de dimensie Proces. Bovendien zoekt een nieuwe Web 2.0 vorm van buurtonderzoek bij woninginbraken nadrukkelijk de dialoog met burgers via multi-channeling en dat heeft ook gevolgen voor een andere positionering van de politie. Dit is een strategisch vraagstuk dat is een strategisch vraagstuk. Het traditionele individuele leiderschapsmodel wordt vervangen door leiderschap als een collectief proces door mensen gezamenlijk, via co-creatie, over de grenzen van afzonderlijke organisaties en politieregio’s heen. De opkomst van co-creatie 2.0 kan leiden tot een toename van het aantal initiatieven, waarbij het de vraag is hoe die processen komende jaren worden aangestuurd. Daarmee is dit eveneens een strategisch vraagstuk. Wat dit van het strategisch politieleiderschap vraagt is Moed. Kernwoorden daarbij zijn: Durf, lef, visie, snel kunnen schakelen, hitteschild en faciliterend leiderschap. Essentieel is het besef dat nodig is om te onderkennen dat strategische leiders zelf ook onderdeel uitmaken van het proces en daarmee een kritische factor zijn voor het welslagen van initiatieven op gebied van co-creatie en sociale media. De mate waarin het dynamische karakter van co-creatie onderkend wordt en de wijze waarop strategisch besluiten worden genomen over de inrichting van de organisatie die daarvoor nodig is kan van doorslaggevende betekenis zijn. Het is belangrijk om de vier elementen van Bason’s Ecosysteem model op elkaar af te stemmen. De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces is uit het empirisch gedeelte van ons onderzoek als een van de belangrijke kritieke factoren voor het strategisch leiderschap gebleken. Samenvattend, kunnen wij concluderen dat bij co-creatie politie en burgers gezamenlijk werken aan een oplossing die voor beide partijen waarde creëert. Hierachter zit het idee dat de burger de veiligheid krijgt die hij verdient en waaraan hij zelf meewerkt. Co-creatie kenmerkt zich door een vergaande vorm van samenwerking waarbij burgers steeds meer invloed hebben op de aanpak van criminaliteit. In onze thesis hebben wij ons gericht op het traditionele buurtonderzoek en welke condities van belang zijn om te komen een 2.0 variant middels co-creatie en gebruik van sociale media. Het contact van de politie met burgers tijdens een buurtonderzoek is traditioneel informerend en zendend, dus veelal eenrichtingsverkeer. Dit is anno 2012 achterhaald, de politie heeft nu nieuwe kansen en mogelijkheden haar effectiviteit te vergroten om op een andere manier zowel fysiek als virtueel in contact te treden met burgers.
7 Conclusies en aanbevelingen
179
Co-creatie Uit de interviews en focussessies is naar voren gekomen dat co-creatie in de praktijk een manier van samenwerken met burgers is, waarin je accepteert dat je wederzijds afhankelijk bent, elkaar nodig hebt, en dat er verschillen zijn die je wederzijds respecteert. Het gaat erom de traditionele hiërarchische manier van denken te doorbreken. Om dit te kunnen doen is het van belang om vanuit een horizontaal gedachtegoed te weten hoe de ander denkt en welke belangen in het geding zijn om met elkaar tot een zekere oplossing te komen. Daarbij is de dialoog essentieel voor co-creatie. Tijdens de interactie vindt het proces plaats. Bij een overleg heeft ieder een ander beeld. Het is van belang bestaande verschillen te herkennen en erkennen. Daarnaast is uit het empirisch onderzoek naar voren gekomen dat in het co-creatie proces mensen het gevoel moeten hebben serieus genomen te worden. Het creëren van een veilige omgeving voor burgers, politiemedewerkers en externe partijen om vrijelijk te kunnen communiceren met elkaar is belangrijk voor het wederzijds vertrouwen. Het dient op een machtsvrije basis te gebeuren. Mensen hoeven het ook niet met elkaar eens te worden. Veel belangrijker is dat mensen met verschillen kunnen omgaan en met elkaar gaan handelen om het over de uitvoering eens te worden. Er moet een pragmatische instelling zijn.
7.4 Aanbevelingen De aanbevelingen zijn gekoppeld aan de eerder geformuleerde ambities van de dimensies Bewustzijn, Vermogen, Vermogen en Moed uit hoofdstuk 5.
Bewustzijn Als ambitie is de dimensie Bewustzijn als volgt geformuleerd: De politieorganisatie is zich bewust van de veranderende omgeving en ziet de noodzaak voor een innovatief landschap. Managers en medewerkers zijn in staat om zelfstandig te reflecteren op hun eigen werkwijzen en zijn bereid continue te vernieuwen en te verbeteren met burgers, ketenpartners en experts buiten de eigen organisatie. We staan in verbinding met experts buiten de eigen organisatie. We maken gebruik van al opgedane ervaringen vanuit wetenschappelijke discipline. We zijn een lerende organisatie die ook wil leren van niet-professionals en onderkennen de waarde van wisdom of crowds. Aanbeveling 1
Operationaliseer op alle niveaus de competentie ‘omgevingsbewustzijn’ en faciliteer gericht de ontwikkeling van deze competentie. Maak het een cruciaal onderdeel van de selectie procedure, opbouw van portfolio’s en leiderschapsontwikkeling. Alle medewerkers vormen immers de interface met de buitenwereld.
Aanbeveling 2
Formuleer een strategisch alliantieplan met uitganspunten en criteria voor het aangaan van externe samenwerkingsverbanden. Definieer een aantal relevante thema’s waarop kennis, mensen en mogelijkheden gescout worden in de “buitenwereld” en ontwikkel een visie op de afwisseling, uitwisseling en samenwerking met eigen experts in combinatie met het betrekken van andere kennisinstellingen en virtual communities. Investeer vervolgens in het opbouwen van persoonlijke relaties op strategisch alliantie niveau.
180
Co-creatie 2.0
Vermogen Als ambitie is de dimensie Vermogen als volgt geformuleerd: De politieorganisatie heeft de vrijheid om te innoveren zolang de politieke en juridische context dit toelaat en heeft een duidelijke innovatiestrategie met lange termijn doelstellingen en faciliteert de middelen om die strategie te bereiken. We hebben een strategie voor hoe we in de praktijk werken met innovatieve co-creatie processen. We hebben een innovatie portfolio dat wij actief beheren. Wij zijn georganiseerd op een zodanige manier dat we zorgen voor open systeem samenwerking met andere actoren bij de overheid, het bedrijfsleven en het (wetenschappelijk) onderwijs. Wij verwachten een proactieve houding van mensen middels een pro-innovatie cultuur, zowel als het gaat om het omarmen van ideevorming als om de uitvoering van nieuwe oplossingen. Aanbeveling 3
Faciliteer in een uitmuntende ICT-infrastructuur, die open systeem samenwerking bevordert waar mogelijk. Hierdoor ontstaat er sneller toegang tot het internet en de sociale media. Zo kunnen medewerkers bestaande samenwerkingsverbanden eenvoudiger onderhouden en zijn ze in staat om interactieve burgerparticipatie en cocreatie vanuit het virtuele netwerk zelf te initiëren en er in te participeren. Hiermee wordt ook een open leerklimaat bevorderd.
Aanbeveling 4
Verken de mogelijkheden van co-creatie 2.0 verder en creëer een kennisplatform met burgers, experts, politieleidinggevenden en street level cops en houdt zicht op nieuwe ontwikkelingen, niet alleen ingegeven vanuit techniek maar vanuit verscheidene denkramen en met het oog op de factoren uit dit onderzoek.
Proces Als ambitie is de dimensie Proces als volgt geformuleerd: De politieorganisatie beschikt over de benodigde competenties om het proces van co-creatie vorm te geven. We hebben een expliciet proces voor co-creatie op zijn plaats en de methoden en het proces zelf worden gecodificeerd, zodat iedereen in onze organisatie deze leren kennen en gebruiken. Wij beschikken over de juiste meet-en leerprocessen zodat we in staat zijn om te onderscheiden wanneer onze innovatieinspanningen slagen en wanneer niet. En vervolgens hier van leren als ze falen. Aanbeveling 5
Stimuleer proeftuinen om dit proces van co-creatie verder te verkennen, door de implementatie van de pilot buurtonderzoek 2.0 in drie wijken bij drie verschillende korpsen te gaan ontwikkelen. De korpsen en de wijken kennen een verschillend ecologisch innovatieklimaat, waar tenminste één van de dimensies op orde is. Als voorbeeld: één korps waar de leiding co-creatie faciliteert en aanmoedigt, één korps met een hoog bewustzijn, één korps met vernieuwingsdrang.
Aanbeveling 6
Stimuleer de doorontwikkeling van buurtonderzoek 2.0 middels co-creatie via sociale media en maak gebruik van de wisdom of crowds. Maak aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek een business case voor een herontwerp van buurtonderzoek 2.0 en schrijf als Nationale Politie een battle uit voor the crowd. Analyseer vervolgens de kwaliteit van de kennis en veredel die met eigen expertise om tot een valide eindproduct te komen.
7 Conclusies en aanbevelingen
181
Moed Als ambitie is de dimensie Moed als volgt geformuleerd: Onze leidinggevenden, van strategisch tactisch en operationeel niveau belichamen de waarden en vaardigheden die naar onze mening essentieel zijn voor de toekomst van onze organisatie. Onze leidinggevenden hebben de moed om innovatieprocessen te leiden van hun respectievelijke niveaus. Aanbeveling 7
Ontwikkel een sociale innovatie visie en strategie gericht op dynamisch managen, flexibel organiseren, slimmer werken en talentontplooiing, gericht op interne en externe samenwerking met behoud van verscheidenheid van opvattingen, visies en waarden. Medewerkers (met een verscheidenheid aan disciplines, subculturen, afkomst, sekse en leeftijds-categorieën) wordt niet langer opgedragen wat gedaan moet worden, maar hebben invloed. Zo kunnen zij uitdrukking geven aan hun eigenheid, omdat ze de kans hebben de toekomst mede vorm te geven. Naast diversiteit in kenniswerkers zijn vooral competenties nodig voor samenwerking over interne schotten en externe grenzen heen. Externe co-creatie begint met interne co-creatie.
Aanbeveling 8
Stimuleer in leiderschapsprogramma’s de balans tussen doorslaggevend en faciliterend leiderschap op alle drie de managementlagen, maar met name op operationeel en tactisch niveau. De medewerker van de toekomst heeft geen leider nodig die hem direct aanstuurt, maar eerder een zichtbare leider die weet wanneer hij onzichtbaar moet of kan zijn. Leiderschap (zeer zeker ook operationeel leiderschap) is verschoven van ‘ik vertel je wat je moet doen’ naar ‘ik vertel je wat je moet opleveren’ (resultaatsturing), naar ‘ik vertel je wat belangrijk is’ (sturen op waarden). Mits consistent vertaald zijn waarden een sterk sturingsmechanisme ook voor het winnen van vertrouwen bij de externe omgeving.
7.5 Reflectie op het onderzoek Er is met veel passie en volharding aan dit onderzoek gewerkt. Terugkijkend op het proces willen wij een aantal kanttekeningen plaatsen. Allereerst zijn de begrippen co-creatie en sociale media relatief jonge begrippen waarover nog maar weinig wetenschappelijk materiaal voor handen is. Onze zoektocht naar empirisch materiaal heeft veel tijd gekost. Door co-creatie uit te diepen langs de lijnen van coproductie, interactieve beleidsvorming en innovatie ontstond er een ander probleem: de selectie van literatuur, de verdieping in zoveel verschillende thema’s en dit vervolgens terugbrengen tot hoofdstuk drie heeft enorm veel tijd gekost. Deze vertraging heeft ons doen besluiten geen virtuele onderzoekstechniek toe te passen (zoals bijvoorbeeld een online battle), omdat we het empirisch belang van twee focusgroepsessie waarin feitelijk werd gecocreëerd van groter belang vonden. We staan achter de gemaakte keuze, maar sluiten niet uit alsnog een battle uit te gaan schrijven, omdat we nog steeds professioneel nieuwsgierig zijn naar een herontwerp buurtonderzoek 2.0 gemaakt door de wisdom of crowds.
182
Co-creatie 2.0
Voor wat betreft de interviews hebben we er onvoldoende bij stil gestaan dat co-creatie 2.0 en de (on)mogelijkheden van buurtonderzoek 2.0 lastige onderwerpen zijn voor veel mensen. Door het lage gebruik van sociale media en de beperkte technologische kennis van de meeste respondenten was het afnemen van de interviews hard werken, ondanks de operationalisering van alle begrippen en factoren. Achteraf gezien hadden we beter de 37 factoren terug kunnen brengen naar een kleiner aantal en ze afzonderlijk kunnen wegstrepen tegen elkaar of clusteren. Wij zijn aangenaam verrast door de rijkheid van het empirisch materiaal dat uit de focusgroep sessie is gekomen. De opkomst was 100% en de diversiteit van de respondenten leverde verschillende denkramen en dus veel diversiteit op. Onze ambities lagen dermate hoog dat er een behoorlijke tijdsdruk op de uitkomsten van de workshops heeft gelegen. De vraag is of dat de antwoorden heeft beïnvloed. Wij denken zelf van niet, de respondenten gaven wel aan het heel interessante onderwerpen te vinden en hadden graag langer door willen praten. We hebben juist voor korte ophaalsessies gekozen en voor een frisse nieuwe groep ‘s-middags, omdat langer praten niet noodzakelijkerwijs andere inzichten oplevert. De vraag blijft of dit een goede keuze is geweest. We sluiten met deze scriptie niets af. Co-creatie 2.0 buurtonderzoek 2.0, de burger als opsporingsambtenaar, de horizontalisering van de maatschappij.... Het zijn allemaal eigentijdse thema’s die mede de toekomst van de Nationale Politie gaan bepalen. Onze passie voor de onbegrensde mogelijkheden van cocreatie 2.0 eindigt nu niet, maar begint pas!
7 Conclusies en aanbevelingen
183
184
Co-creatie 2.0
Bijlagen
186
Co-creatie 2.0
Bijlage 1: Operationalisering analysekader BUURTONDERZOEK 1.0 1
P
Het slachtoffer en buren
Slachtoffer en buren eerste aangrijpingspunt om woninginbraken terug te dringen is door hen bewust te maken (besmettingsgevaar en herhaald slachtofferschap).
2
B
Waarschuwen
Inlichten over verhoogd risico en verstrekken preventietips met beroep doen op waakzaamheid (als u iets verdachts ziet, bel meteen...).
3
B
Buurtvrijwilligers of buurtinterventieteam
Inzet buurtvrijwilligers al dan niet in georganiseerd (team)verband om zichtbare aanwezigheid in wijk en informatief contact burgers te vergroten.
4
M
Aansturing (leiderschap)
Afspraken maken over wijze van uitvoering en doelgerichtheid buurtonderzoek en beschikbare mankracht.
5
P
Informatieverwerking
Mate van juiste registratie meldingen, aangiften en verwerking uitkomsten buurtonderzoek in politiesystemen met modus operandi en daderindicaties.
6
B
Positionering wijkagent
Mate waarin wijkagenten in buurtonderzoek of het proces daaromheen worden betrokken en hun informatiepositie wordt benut.
7
P
Opsporingsindicaties
Mate waarin naar aanleiding van een buurtonderzoek opsporingsindicaties kunnen worden verkregen.
8
B
Neveneffecten
Mate waarin neveneffecten kunnen optreden vertrouwen in politie, onveiligheidsgevoel, informatie of oplossen andere zaken, imago politie).
9
B
Preventie
Mate waarin burgers worden gestimuleerd preventieve maatregelen te nemen en alerter te worden.
CO-CREATIE/SOCIALE INNOVATIE 10
B
De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces
Planmatige organisatie van het besluitvormingsproces om te komen tot afstemming en ontwikkeling van cocreatie als proces. Mate waarin het dynamisch karakter van co-creatie erkend wordt.
CO-CREATIE/COPRODUCTIE 11
V
Open Klimaat
Aanwezigheid van een algemene sfeer van openheid (vertrouwen en betrokkenheid) waarin contact en informatie uitwisseling tussen, bestuur, politie, partners, burgers en andere belanghebbenden min of meer gewoon is.
12
V
Gelijkwaardige machtsverhoudingen
Ondanks verschillen in formele machtspositie voelen burgers en partners zich gelijkwaardig ten opzichte van elkaar tijdens onderhandelingen en discussies.
13
V
De kwaliteit van de onderlinge verhoudingen
Vermogen van partijen om wederzijdse afhankelijkheden die hen verbinden te zien en onderkennen vanwege het feit dat actoren op elkaar aangewezen zijn, omdat partijen zelf bepaalde hulpmiddelen (geld, macht, expertise, steun) niet bezitten en andere partijen wel voor het bereiken van (eigen) doelen en belangen.
Bijlagen
187
14
P
Selectie van stakeholders
Sleutelfiguren (meest relevante organisaties en belanghebbenden) zijn van doorslaggevend belang om aandacht te besteden aan hub belangen en percepties.
15
V
Dominante eigen logica
Het netwerk van actoren wordt gevormd door personen die min of meer dezelfde percepties ten aanzien van het probleem hanteren en dezelfde taal spreken, waardoor de eigen logica van de overheidsorganisatie domineert in de gemeenschappelijke beeldvorming en actoren die deze logica niet delen afhaken in het proces.
16
V
Beheersing van het dynamische proces
Mate van planmatige organisatie en besluitvorming rondom coproductie als netwerkproces waarbij bij voorbaat rekening gehouden met onzekerheden en de verschillende (politieke) belangen.
17
P
Onevenredige verdeling van kosten
Aanwezigheid van voldoende financiële middelen tussen de ene en andere partij om doeleinden te realiseren.
CO-CREATIE/INTERACTIEVE BELEIDSVORMING 18
M
Regie op het proces
Aanwezigheid van een procesmanager (moderator) met voldoende inhoudelijke kennis en een relatief onafhankelijke en vertrouwenwekkende positie met als taak ervoor te zorgen dat alle partners zich in het proces blijven herkennen en die een belangrijke rol speelt in geval van impasses of conflicten om het proces weer in goede banen te leiden.
19
P
Tussentijdse bijstellingen in het proces
Tijdige herkenning om te komen tot tussentijdse bijstellingen in het interactieve proces als de omstandigheden daar om vragen (uitkomsten onvoldoende aansluiting op formele ambtelijke, bestuurlijke en politieke processen).
20
P
Procesarchitectuur van digitale communicatie over en weer
Aanwezigheid procesarchitectuur die aansluit bij verwachtingen van rollen en posities deelnemers, waarbij rekening gehouden wordt met status van het debat, representativiteit deelnemers, tijdsperspectief, mate van interactiviteit en kwaliteit van bijdragen.
21
V
Representativiteit van de participatie en de participatie paradox
Mate waarin deelnemers een goede afspiegeling vormen en gerepresenteerd worden als belanghebbende partij met vooral aandacht voor ‘ongehoorde’ groepen (vs. interactie-elite).
22
M
Politieke druk
Mate waarin politieke druk een positieve of negatieve uitwerking kan hebben op de beoogde doelstellingen
SOCIALE MEDIA 23
V
Digitale kloof
Mate waarin tussen overheid en burgers digitaal gecommuniceerd kan worden om iedereen te bereiken.
24
P
Multi-channeling
Mate waarin digitale dan wel ‘offline’ media-kanalen moeten worden gebruikt om tot een representatieve participatie van belanghebbende partijen te komen.
25
V
Adaptievermogen
Mate waarin het individu en de organisatie op basis van verwachte voordelen en inspanning die daarvoor is (positief of negatief) gebruik maakt van nieuwe technologie.
26
P
Moderatie
Aanwezigheid van een procesmanager (moderator) om proces van co-creatie 2.0 in goede banen te leiden vanuit een managementstrategie.
188
Co-creatie 2.0
27
M
Sociale strategie
Mate waarin het toepassingsgebruik van sociale media voortkomt uit een strategisch plan van aanpak.
28
M
Spanning tussen anarchie en bureaucratie
In hoeverre past de bureaucratische structuur (hiërarchie) van de betrokken overheidsorganisatie bij een gefragmenteerde (anarchie) en dynamische sociale media omgeving.
29
P
Technische factoren
Aanwezigheid adequate technische infrastructuur (goed beveiligde ‘open’ en massieve internetverbinding) met voldoende opslagcapaciteit en datamining- en analysetools.
30
P
Juridische factoren
Aanwezigheid privacy kader met waarborgen tegen schending daarvan.
31
B
Overschatting invloed
Mate waarin sprake is van een kritisch beoordelingsvermogen ten aanzien van de participatiegraad en het gebruik van diverse sociale media functionaliteiten (Twitter, Facebook, Hyves, Blogs etc.) alsmede de toegevoegde waarde daarvan.
CO-CREATIE EN SOCIALE MEDIA -POLITIE SPECIFIEK32
B
Motiverende factoren
Mate waarin burgers worden gedreven door een gevoel van burgerplicht, hun wijkproblematiek herkennen en/of een zekere spanning en opwinding ervaren de opsporing behulpzaam te zijn.
33
P
Criminogene factoren
Aanwezigheid van criminelen die deelnemen aan sociale media netwerken en bewust kwaad handelen in de interactie.
34
P
Organisatorische factoren
Tijdige herkenning en omgang met zaken die (massaal) via sociale media worden gemeld, maar waar de organisatie niet op berekend is of anders op is ingericht.
35
P
Financiële en technologische factoren
Aanwezigheid van adequate technische infrastructuur en voldoende financiële middelen om doeleinden te realiseren.
36
P
Juridische en bestuurlijke factoren
Tijdig duidelijkheid over verschillen in bestuurlijke verantwoordelijkheden (gemeente, politie, OM, partners etc.) bij startsituatie en protocollen om juridische (privacy) problemen te voorkomen.
LEIDERSCHAP 37
M
Bijlagen
Balans doorslaggevend en faciliterend leiderschap
Partners komen gezamenlijk overeen wat de aard van het probleem is dat moet worden opgelost (gemeenschappelijke beeldvorming), welke oplossingen er zijn en welke afhankelijkheden er bestaan. Vanuit faciliterend leiderschap bewerkstelligen om taal, symboliek, percepties en perspectieven van betrokken burgers en partners met elkaar te verbinden via consensus, compromis en consultatie (de drie c’s).
189
Bijlage 2: Vragenlijst deel A Interviewvragenlijst Interne Actoren
NR D
POLITIE LEIDINGGEVENDEN Interviewvragen
POLITIE STREETLEVEL COPS Interviewvragen
BUURTONDERZOEK 1.0 1
P
P1.1 Op welke wijze wordt het buurtonderzoek gebruikt om de slachtoffers en omwonenden te wijzen op besmettingsgevaar en herhaald slachtofferschap? P1.2 Waar ziet u het eerste aangrijpingspunt om woninginbraken terug te dringen?
C1.1 Wat zijn uw ervaringen bij het doen van buurtonderzoek C1.2 Welke informatie geef je ter plekke aan burgers over preventie, slachtofferhulp en verloop van het onderzoek?
2
B
P2.1 Welke voordelen ziet u in het buurtonderzoek? P2.2 Welke nadelen? P2.3 In hoeverre kan hier een signaalfunctie vanuit gaan?
C2.1 Welke voordelen ziet u in het buurtonderzoek? C2.2 Welke nadelen? C2.3 In hoeverre gaat er een signaalfunctie van uit? C2.4 Hoe reageren de burgers in het algemeen?
3
B
P3.1 Welke rol spelen buurtvrijwilligers of buurtinterventieteams in de wijk en welk belang hecht u daar aan? P3.2 Met welke ketenpartners in uw wijk/ gebied/korps heeft de politie samenwerkingsverbanden op het gebied van woninginbraken?
C3.1 In hoeverre bent u bekend met buurtvrijwilligers of heeft u contact met leden van het buurtinterventieteam? C3.2 Hoe verhoudt het terugdringen van woninginbraken zich tot de taak van burgers zelf?
4
M
P4.1 Hoe beoordeelt u de operationele aansturing van de uitvoerders van buurtonderzoek? Wat vindt u specifiek tactische sturingstaken? fenomeen woninginbraken zich op moeten richten in uw ogen? P4.2 Hoe verhoudt zich deze taak tot het ketenproces? P4.3 Hoe geeft u zelf sturing aan het proces?
C4.1 Weet u hoe er door uw leidinggevenden sturing wordt gegeven aan dit proces en welke (keten)partners hierbij zijn betrokken?
5
P
P5.1 Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de informatie bij de verwerking in politie of andere systemen? P5.2 Waar ziet u knelpunten en wat kan verbeterd worden?
C4.2 Wat is in uw ogen een politie specifieke taak bij woninginbraken en wat zeker niet? C4.3 Welke samenwerkingsvormen ziet u of zijn naar uw mening noodzakelijk? C5.1 Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de informatie bij de verwerking van buurtonderzoekgegevens in politiesystemen? C5.2 Waar ziet u knelpunten? C5.3 Wat kan verbeterd worden?
6
190
B
P6.1 Welke rol speelt de wijkagent in het proces woninginbraken bij het doen van buurtonderzoek? S6.2 Welke randvoorwaarde(n) is (zijn) nodig voor een optimale informatie uitwisseling tussen politiemedewerkers en de wijkagent? Tussen de wijkagent en ketenpartners? Hoe belangrijk acht u de functie van buurtbrigadier m.b.t. het buurtonderzoek?
C6.1 Kennen de burgers in uw wijk de wijkagent/buurtbrigadier en welke rol speelt deze? C6.2 Hoe wordt het contact onderhouden?
Co-creatie 2.0
C6.3 Welke randvoorwaarde is nodig? C6.4 hoe vindt er uitwisseling plaats tussen wijkagent en andere politiemedewerkers onderling? 7
P
P7.1 In hoeverre bent u het eens met onze bevinding dat een buurtonderzoek nauwelijks bijdraagt aan de opsporing? P7.2 In hoeverre kan het verkrijgen van opsporingsgegevens verbeterd worden? In hoeverre bent u van mening dat we met het buuronderzoek 1.0 beter kunnen stoppen?
C7.1 In hoeverre is het doen van buurtonderzoek in de huidige vorm nuttig en noodzakelijk? C7.2 In hoeverre kan het verkrijgen van opsporingsgegevens verbeterd worden?
C7.3 In hoeverre kan in deze buurt via sociale media gecommuniceerd worden? C7.4 Welke voor- en nadelen ziet u hieraan als het gaat om opsporingsinformatie? 8
9
B
B
P8.1 In welke mate versterkt het buurtonderzoek onveiligheidsgevoelens bij mensen denkt u? In hoeverre weegt dit op tegen het voordeel dat het vertrouwen wekt in de politie als de politie zichtbaar in de wijk is? P8.2 Hoe zou u door vernieuwde vormen van buurtonderzoek het vergroten van het vertrouwen en het verkleinen van onveiligheidsgevoelens beter kunnen beïnvloeden? P9.1 In hoeverre hoort het geven van preventietips een onderdeel van buurtonderzoek te zijn? P9.2 Wat is daarvoor nodig?
C8.1 Welke positieve of negatieve neveneffecten ziet u bij het doen van buurtonderzoek in de huidige vorm?
C8.2 Wat zou u in een vernieuwde vorm willen effectueren?
C9. 1 In hoeverre speelt preventie een rol bij het doen van buurtonderzoek? C9.2 Hoe uit zich dit? C9.3 Wat is daarvoor nodig?
CO-CREATIE.SOCIALE INNOVATIE 10 B
P10.1 Welke leiderschapsaspecten acht u van belang? P10.2 In hoeverre acht u het van belang dat er een innovatief klimaat is?
P10.3 Wat verstaat u daar onder?
C10.1 Bent u bekend met het begrip co-creatie en welke condities daaraan worden gesteld? C10.2 Wat zijn voor u voorwaarden voor samenwerking met de politie, gemeenten en buurtpartners binnen de context waarin u werkzaam bent? C10.3 Op welk niveau moet co-creatie plaatsvinden in uw ogen (landelijk, regionaal, lokaal) en waarom?
P10.4 Welke strategie hanteert de politieorganisatie op het gebied van vergaande vormen van participatie? P10.5 In hoeverre staat de ontwikkelruimte in verhouding tot resultaatsturing?
CO-CREATIE/COPRODUCTIE 11 V
Bijlagen
P11.1 Wat verstaat u onder een open klimaat? P11.2 Wat zijn voor u voorwaarden voor (open) samenwerking? P11.3 Wie zijn dan voor u relevante actoren in de buurt / gemeente of stadsdeel / politie / externe partners P11.4 Hoe belangrijk acht u de inbreng van niet politiemensen? P11.5 In welke mate staat de politieorganisatie open voor de inbreng van derden denkt u?
C11.1 Wie zijn voor u relevante actoren? C11.2 Wat zijn voor u voorwaarden voor (open) samenwerking? C11.3 Wie zijn dan voor u relevante actoren in de buurt / gemeente of stadsdeel / politie / externe partners? C11.4 Hoe belangrijk acht u de inbreng van niet politiemensen?
191
12 V
P12.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardigheid tussen burgers en de politie indien met partners wordt samengewerkt?
C12.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardigheid tussen burgers en de politie indien met partners wordt samengewerkt?
13 V
P13.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardigheid tussen burgers en de politie indien met partners wordt samengewerkt? P13.2 Wanneer is volgens u een dergelijk proces geslaagd? Mogelijke hulpvraag S13.3 Hoe zou u omgaan met tegengestelde belangen?
C13.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardigheid tussen burgers en de politie indien met partners wordt samengewerkt? C13.2 Wanneer is volgens u een dergelijk proces geslaagd? Mogelijke hulpvraag B13.3 Hoe zou u omgaan met tegengestelde belangen?
14 P
P14.1 Wie zijn voor u de meest belangrijke stakeholders en waarom? S14.2 Welke type burgers en partners erbij betrekken? zou u erbij betrekken? S14.2 Ziet u voor uzelf een rol weggelegd?
C14.1 Wie zijn voor u de meest belangrijke sleutelfiguren en waarom? B14.2 Welke type burgers en partners zou u
15 V
P15.1 In welke mate kennen actoren/ burgers/politiemensen elkaars logica? P15.2 In welke mate is er draagvlak om problemen samen aan te pakken? P15.3 Op welke fronten zou de politie de touwtjes wat meer uit handen moeten geven?
C15.1 In welke mate kennen actoren/ burgers/politiemensen elkaars logica? C15.2 In welke mate is er draagvlak om problemen samen aan te pakken?
16 V
P16.1 Wat is er naar uw mening nodig om grip op het proces van samenwerking tussen burgers en de politie en partners te komen? S16.2 Welke (regie)rol kunt u daarbij onderscheiden en voor wie ziet u die weggelegd? S16.3 In hoeverre doorkruist politieke besluitvorming de kansen voor co-creatie?
B16.1 Wat is er naar uw mening nodig om grip op het proces van samenwerking tussen burgers en de politie met partners te komen? B16.2 Welke (regie)rol kunt u daarbij onderscheiden en voor wie ziet u die weggelegd?
17 P
P17.1 In hoeverre speelt de beschikbaarheid over budgetten een rol om gemeenschappelijke doeleinden middels co-creatie te realiseren?
C17.1 Heeft u inzicht in de kosten voor cocreatie door middel van sociale media voor de politie?
B14.2 Ziet u voor uzelf een rol weggelegd?
CO-CREATIE/INTERACTIEVE BELEIDSVORMING 18 M
P18.1 Wat is er naar uw mening nodig om grip op het proces van samenwerking tussen burgers en de politie met partners te krijgen? S18.2 Hoe ziet de samenwerking tussen burgers met de politie op het gebied van woninginbraken er volgens u het beste uit? P18.3 Wat betekent dat voor de organisatie van dit proces?
C18.1 Wat is er naar uw mening nodig om grip op het proces van samenwerking tussen burgers en de politie met partners te krijgen C18.2 Hoe ziet de samenwerking tussen burgers met de politie op het gebied van woninginbraken er volgens u het beste uit? C18.3 Wat betekent dat voor de representativiteit voor uw buurt?
19 P
P19.1 Welk beeld heeft u bij interactie die digitaal verloopt?
C19.1 In welke mate moeten er voorzieningen worden getroffen om zaken bij te (kunnen) stellen? C19.2 Wat is daarvoor noodzakelijk?
P 19.2 Wat zijn de voor en nadelen ten opzichte van face to face interactie?
C19.3 Ziet u een rol voor de politiek weggelegd?
192
Co-creatie 2.0
20 P
P20.1 Met welke condities dient rekening gehouden te worden bij de inrichting van systemen voor digitale interactie?
C20.1 Met welke condities dient rekening gehouden te worden bij de inrichting van een systeem om via sociale media te communiceren? C20.2 Welke mogelijkheden/middelen heeft u voor interactie met burgers middels sociale media?
21 V
P21.1 In hoeverre worden bij co-creatie burgers onbedoeld uitgesloten?
C21.1 In hoeverre zijn er in uw buurt bewoners, die al snel zullen afhaken of niet gehoord worden? C21.2 Wat is er voor nodig die groep(en) te kunnen bereiken?
P21.2 Wat is ervoor nodig dit risico uit te sluiten? P21.3 Wat beweegt burgers in uw ogen om tot participatie over te gaan? 22 M
P22.1 In hoeverre heeft de politiek invloed op co-creatie doelstellingen en hoe wordt dit beoordeeld? P.22.2 In hoeverre is er politiek gezien ruimte voor co-creatie processen tussen burgers en politie?
C22.1 In hoeverre heeft de politiek invloed op co-creatie doelstellingen en hoe wordt dit beoordeeld?
SOCIALE MEDIA 23 V
24 P
P23.1 Hoe is het gesteld met de toepassing van sociale media (werk gerelateerd) van uw medewerkers? P23.2 Welke kansen ziet u voor het gebruik van sociale media?
C23.1 In hoeverre bent u zelf een gebruiker van sociale media? C23.2 Welke kansen ziet u voor het gebruik van sociale media?
P24.1 Wat is uw mening over sociale media in relatie tot andere (traditionele) manieren van communicatie)? P24.2 En van uw ketenpartners en buurtvrijwilligers? P24.3 Iedereen altijd online. Ook de crimineel. Welke impact heeft dit op uw werk?
C24.3 Iedereen altijd online. Ook de crimineel. Welke impact heeft dit op uw internet gedrag?
25 V
P25.1 Welke voor- en nadelen ziet u in het omgaan met sociale media? P25.2 Hoe gaan sociale media zich in de toekomst ontwikkelen en P25.3 Wat betekent dit voor u en uw organisatie?
C25.1 Welke voor- en nadelen ziet u in het omgaan met sociale media? C25.2 Hoe gaan sociale media zich in de toekomst ontwikkelen en wat betekent dit voor u en uw collega’s?
26 P
P26.1 Wat acht u noodzakelijk om het proces van co-creatie 2.0 in goede banen te leiden?
C26.1 Wat acht u noodzakelijk om het proces van co-creatie 2.0 in goede banen te leiden?
27 M
P27.1 Wat is strategisch gezien nodig om het toepassingsgebruik van sociale media te bevorderen?
C27.1 Wat is er volgens u nodig om in uw korps het toepassingsgebruik van sociale media te bevorderen?
28 M
P28.1 In hoeverre speelt de eigen organisatiestructuur een (belemmerende) rol bij het optimaal gebruik van sociale media dat zich kenmerkt door fragmentatie?
C28.1 In hoeverre speelt de organisatiestructuur een (belemmerende) rol bij het optimaal gebruik van sociale media dat zich kenmerkt door fragmentatie?
29 P
P29.1 In hoeverre is de technische C29.1 Welke technische factoren spelen een infrastructuur van de politieorganisatie klaar doorslaggevende rol? voor grootschalig sociale media beleid? P29.2 Hoe verhoudt zich deze toename tot de informatieverwerking/absorptie vermogen?
Bijlagen
C24.1 Wat is uw mening over sociale media in relatie tot andere (traditionele) manieren van communicatie)? C24.2 En van collega’s op de werkvloer?
193
30 P
P30.1 Welke privacy issues acht u relevant?
C30.1 Welke juridische factoren acht u relevant?
31 B
P31.1 In welke mate schat u de kans in dat Buurtonderzoek 2.0 middels sociale media kans van slagen heeft? P31.2 Waar zit de toegevoegde waarde? 31.3 Hoe schat u het gemiddelde sociale media gebruik van burgers in op dit moment en gaat dat veranderen in de nabije toekomst denkt u?
C31.1 In welke mate schat u de kans in dat Buurtonderzoek 2.0 middels sociale media kans van slagen heeft? C31.2 Waar zit de toegevoegde waarde?
CO-CREATIE EN SOCIAL MEDIA -POLITIE SPECIFIEK32 B
P32.1 Welke motiverende factoren ziet u voor burgers om met sociale media mee te doen? P.32.2 Wat zal mensen bewegen om actief mee et doen met interactieve burgerparticipatie projecten?
C32.1 Wat motiveert u of uw collega’s om mee te doen met sociale media?
P32.3 Wanneer denkt u dat burgers afhaken?
33 P
P33.1 Niet alleen brave burgers kijken mee op internet, maar ook de crimineel. Welke nadelen ziet u daarin? P33.2 Welke voordelen?
C33.1 Welke dreigingen ziet u als het gaat om buurtonderzoek via sociale media?
34 P
P34.1 In hoeverre denkt u dat de politie is voorbereid op co-creatie 2.0
C34.1 In hoeverre denkt u dat de politie organisatie erop is voorbereid?
P34.2 Wat is nodig om massaal gebruik aan te kunnen?
C34.2 Wat is nodig om massaal gebruik aan te kunnen?
35 P
P35.1 In welke mate past Co-creatie door middel van Social Media bij de politiecultuur cultuur? P35.2 Welke (on)mogelijkheden ziet u? (organisatorisch, juridisch, technisch, financieel)
C35.1 In welke mate past Co-creatie door middel van Social Media bij de cultuur van de politie organisatie? C35.2 Welke (on)mogelijkheden ziet u? (organisatorisch, juridisch, technisch, financieel)
36 P
P36.1 Welke juridische en bestuurlijke factoren spelen een rol om tot uitvoering over te kunnen gaan?
C36.1 Welke juridische en bestuurlijke factoren spelen een rol om tot uitvoering over te kunnen gaan?
LEIDERSCHAP 37 M
194
P37.1 Wat is uw eigen voorkeurstijl? P37.2 Acht u een andere stijl ook van belang?
C37.1 Welke leiderschapsstijl verwacht u van uw direct leidinggevende? C37.2 Acht u eventueel een andere stijl ook van belang als het gaat om Co-creatie 2.0 met burgers en partners in de veiligheidsketen?
P37.3 Hoe ervaart u de relatie tussen de horizontale netwerksamenleving en de verticale Politieorganisatie in uw leiderschap? P37.4 Wat vergt dit van de toekomstige ontwikkelingen van politieleiderschap?
C37.3 Hoe ervaart u de relatie tussen de horizontale netwerksamenleving en de verticale Politieorganisatie in uw dagelijks leven? C37.4 Wat vergt dit denkt u van de toekomstige ontwikkelingen van politieleiderschap?
Co-creatie 2.0
Bijlage 3: Vragenlijst deel B Interviewvragenlijst Externe Actoren
NR D
STAKEHOLDERS HOTSPOTWIJK (GEMEENTE, POLITIE, BUURTINTERVENTIETEAM) Interviewvragen
BURGERS EN SLACHTOFFERS HOTSPOTWIJK Interviewvragen
BUURTONDERZOEK 1.0 1
P
S1.1 Op welke wijze wordt het buurtonderzoek gebruikt om de slachtoffers en omwonenden te wijzen op besmettingsgevaar en herhaald slachtofferschap? S1.2 Waar ziet u het eerste aangrijpingspunt om woninginbraken terug te dringen?
B1.1 Wat zijn uw persoonlijke ervaringen bij het doen van buurtonderzoek door de politie?
B1.2 Welke informatie krijgt u over preventie, slachtofferhulp en verloop van het onderzoek?
2
B
S2.1 Welke voordelen ziet u in het buurtonderzoek? S2.2 Welke nadelen? S2.3 In hoeverre kan hier een signaalfunctie vanuit gaan?
B2.1 Welke voordelen ziet u in het buurtonderzoek? B2.2 Welke nadelen? B2.3 In hoeverre gaat er een signaalfunctie van uit? B2.4 Hoe reageren uw buren in het algemeen?
3
B
S3.1 Welke rol spelen buurtvrijwilligers of buurtinterventieteams in de wijk en welk belang hecht u daar aan? S3.2 Met welke ketenpartners in uw wijk/ gebied/korps? Heeft uw organisatie samenwerkingsverbanden op het gebied van woninginbraken?
B3.1 In hoeverre bent u bekend met buurtvrijwilligers of heeft u contact met leden van het buurtinterventieteam? B3.2 Hoe verhoudt het terugdringen van woninginbraken zich tot de taak van uzelf, omwonenden en buurtgenoten?
4
M
S4.1 Hoe beoordeelt u de operationele aansturing van de uitvoerders van buurtonderzoek? Wat vindt u specifiek tactische sturingstaken? Waar zou de strategische sturing rondom het fenomeen woninginbraken zich op moeten richten in uw ogen? S4.2 Hoe verhoudt zich deze taak tot het ketenproces? S4.3 Hoe geeft u zelf sturing aan het proces?
B4.1 Weet u hoe er door de politie of gemeente sturing wordt gegeven aan dit proces en welke (keten)partners hierbij zijn betrokken?
S5.1 Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de informatie bij de verwerking in politie of andere systemen? S5.2 Waar ziet u knelpunten en wat kan verbeterd worden?
B5.1 Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de informatie bij de verwerking van buurtonderzoekgegevens in politiesystemen? B5.2 Waar ziet u knelpunten?
5
P
B4.2 Wat is in uw ogen een politie specifieke taak bij woninginbraken en wat zeker niet? B4.3 Welke samenwerkingsvormen ziet u of zijn naar uw mening noodzakelijk?
B5.3 Wat kan verbeterd worden?
Bijlagen
195
6
7
B
P
S6.1 Welke rol speelt de wijkagent in het proces woninginbraken bij het doen van buurtonderzoek? S6.2 Welke randvoorwaarde is nodig voor een optimale informatie uitwisseling tussen uw organisatie, politiemedewerkers en de wijkagent? S6.3 Tussen de wijkagent en ketenpartners? S6.4 Hoe belangrijk acht u de functie van buurtbrigadier m.b.t. het buurtonderzoek? S7.1 In hoeverre In hoeverre bent u het eens met onze bevinding dat een buurtonderzoek nauwelijks bijdraagt aan de opsporing? S7.2 In hoeverre kan het verkrijgen van opsporingsgegevens verbeterd worden? S7.3 In hoeverre bent u van mening dat we met het buuronderzoek 1.0 beter kunnen stoppen?
B6.1 Kent u en de bewoners in uw wijk de wijkagent/buurtbrigadier en welke rol speelt deze? B6.2 Hoe wordt het contact onderhouden?
B6.3 Welke randvoorwaarde is nodig? B6.4 hoe vindt er uitwisseling plaats tussen wijkagent en bewoners onderling? B7.1 In hoeverre is het doen van buurtonderzoek in de huidige vorm nuttig en noodzakelijk?
B7.2 In hoeverre kan het verkrijgen van opsporingsgegevens verbeterd worden? B7.3 In hoeverre kan in deze buurt via sociale media gecommuniceerd worden? B7.4 Welke voor- en nadelen ziet u hieraan als het gaat om opsporingsinformatie?
8
B
S8.1 In welke mate versterkt het buurtonderzoek onveiligheidsgevoelens bij mensen denkt u? S8.2 In hoeverre weegt dit op tegen het voordeel dat het vertrouwen wekt in de politie als de politie zichtbaar in de wijk is? S8.3 Hoe zou u in door vernieuwde vorm van buurtonderzoek het vergroten van het vertrouwen en het verkleinen van onveiligheidsgevoelens beter kunnen beïnvloeden?
B8.1 Welke positieve of negatieve neveneffecten ziet u bij het doen van buurtonderzoek in de huidige vorm? B8.2 Wat zou u in een vernieuwde vorm willen effectueren?
9
B
S9.1 In hoeverre hoort het geven van preventietips een onderdeel van buurtonderzoek te zijn? S9.2 Wat is daarvoor nodig?
B9. 1 In hoeverre speelt preventie naar uw mening een rol bij het doen van buurtonderzoek? B9.2 Hoe uit zich dit? B9.3 Wat is daarvoor nodig?
CO-CREATIE /SOCIALE INNOVATIE 10 B
Voor co-creatie als proces is een geïntegreerde aanpak nodig. In hoeverre acht u de volgende factoren van belang? S10.1 Welke leiderschapsaspecten acht u van belang? S10.2 In hoeverre acht u het van belang dat er een innovatief klimaat is?
S10.3 wat verstaat u daar onder? S10.3 Welke strategie hanteert de politieorganisatie op het gebied van vergaande vormen van participatie?
196
B10.1 Bent u bekend met het begrip co-creatie en welke condities daaraan worden gesteld? B10.2 Wat zijn voor u voorwaarden voor samenwerking met de politie, gemeenten en buurtpartners binnen de context waarin u woont? B10.3 Op welk niveau moet co-creatie plaatsvinden in uw ogen (landelijk, regionaal, lokaal) en waarom?
Co-creatie 2.0
S10.4 In hoeverre staat de ontwikkelruimte in verhouding tot resultaatsturing?
CO-CREATIE/COPRODUCTIE 11 V
S11.1 Wat verstaat u onder een open klimaat? S11.2 Wat zijn voor u voorwaarden voor (open) samenwerking? S11.3 Wie zijn dan voor u relevante actoren in de buurt gemeente of stadsdeel/politie/externe partners? S11.4 Hoe belangrijk acht u de inbreng van niet politiemensen? S11.5 In welke mate staat de politieorganisatie open voor de inbreng van derden denkt u?
B11.1 Wie zijn voor u relevante actoren? B11.2 Wat zijn voor u voorwaarden voor (open) samenwerking? B11.3 Wie zijn dan voor u relevante actoren in de buurt gemeente of stadsdeel/politie/externe partners? B11.4 Hoe belangrijk acht u de inbreng van niet politiemensen?
12 V
S12.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardigheid tussen burgers en de politie indien met partners wordt samengewerkt?
B12.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardigheid tussen burgers en de politie indien met partners wordt samengewerkt?
13 V
S13.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardigheid tussen burgers en de politie indien met partners wordt samengewerkt? S13.2 Wanneer is volgens u een dergelijk proces geslaagd? Mogelijke hulpvraag: S13.3 Hoe zou u omgaan met tegengestelde belangen?
B13.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardigheid tussen burgers en de politie indien met partners wordt samengewerkt? B13.2 Wanneer is volgens u een dergelijk proces geslaagd? Mogelijke hulpvraag: B13.3 Hoe zou u omgaan met tegengestelde belangen?
14 P
S14.1 Wie zijn voor u de meest belangrijke stakeholders en waarom? S14.2 Welke type burgers en partners zou u erbij betrekken? S14.2 Ziet u voor uzelf een rol weggelegd?
B14.1 Wie zijn voor u de meest belangrijke sleutelfiguren en waarom? B14.2 Welke type burgers en partners zou u erbij betrekken? B14.2 Ziet u voor uzelf een rol weggelegd?
15 V
S15.1 In welke mate kennen actoren/ burgers/politiemensen elkaars logica? S15.2 In welke mate is er draagvlak om problemen samen aan te pakken? S15.3 Op welke fronten zou de politie de touwtjes wat meer uit handen moeten geven?
B15.1 In welke mate kennen actoren/ burgers/politiemensen elkaars logica? B15.2 In welke mate is er draagvlak om problemen samen aan te pakken?
16 V
S16.1 Wat is er naar uw mening nodig om grip op het proces van samenwerking tussen burgers en de politie met partners te komen? S16.2 Welke (regie)rol kunt u daarbij onderscheiden en voor wie ziet u die weggelegd? S16.3 In hoeverre doorkruist politieke besluitvorming de kansen voor co-creatie?
B16.1 Wat is er naar uw mening nodig om grip op het proces van samenwerking tussen burgers en de politie met partners te komen?
Bijlagen
B16.2 Welke (regie)rol kunt u daarbij onderscheiden en voor wie ziet u die weggelegd?
197
17 P
S17.1 In hoeverre speelt de beschikbaarheid over budgetten een rol om gemeenschappelijke doeleinden middels co-creatie te realiseren?
B17.1 Heeft u inzicht in de kosten voor cocreatie door middel van sociale media voor de politie? B17.2 Zou u voor een verbeterde dienstverlening via sociale media zelf kosten over hebben?
CO-CREATIE/INTERACTIEVE BELEIDSVORMING 18 M
S18.1 Wat is er naar uw mening nodig om grip op het proces van samenwerking tussen burgers en de politie met partners te krijgen? S18.2 Hoe ziet de samenwerking tussen burgers met de politie op het gebied van woninginbraken er volgens u het beste uit? S18.3 Wat betekent dat voor de organisatie van dit proces?
B18.1 Wat is er naar uw mening nodig om grip op het proces van samenwerking tussen burgers en de politie met partners te krijgen? B18.2 Hoe ziet de samenwerking tussen burgers met de politie op het gebied van woninginbraken er volgens u het beste uit? B18.3 Wat betekent dat voor de representativiteit voor uw buurt?
19 P
S19.1 Welk beeld heeft u bij interactie die digitaal verloopt?
B19.1 In welke mate moeten er voorzieningen worden getroffen om zaken bij te (kunnen) stellen? B19.2 Wat is daarvoor noodzakelijk?
S19.2 Wat zijn de voor en nadelen ten opzichte van face to face interactie?
B19.3 Ziet u een rol voor de politiek weggelegd? 20 P
S20.1 Met welke condities dient rekening gehouden te worden bij de inrichting van systemen voor digitale interactie?
B20.1 Met welke condities dient rekening gehouden te worden bij de inrichting van een systeem om via sociale media te communiceren? B20.2 Welke mogelijkheden/middelen heeft uw voor interactie met burgers middels sociale media?
21 V
S21.1 In hoeverre worden bij co-creatie burgers onbedoeld uitgesloten?
B21.1 In hoeverre zijn er in uw buurt bewoners, die al snel zullen afhaken of niet gehoord worden. B21.2 Wat is er voor nodig die groep(en) te kunnen bereiken?
S21.2 Wat is ervoor nodig dit risico uit te sluiten? S21.3 Wat beweegt burgers in uw ogen om tot participatie over te gaan? 22 M
198
S22.1 In hoeverre heeft de politiek invloed op co-creatie doelstellingen en hoe wordt dit beoordeeld? S22.2 In hoeverre is er politiek gezien ruimte voor co-creatie processen tussen burgers en politie?
B22.1 In hoeverre heeft de politiek invloed op co-creatie doelstellingen en hoe wordt dit beoordeeld?
Co-creatie 2.0
SOCIALE MEDIA 23 V
24 P
S23.1 Hoe is het gesteld met de toepassing van sociale media (werk gerelateerd) van uw medewerkers? S23.2 Welke kansen ziet u voor het gebruik van sociale media? S24.1 Wat is uw mening over sociale media in relatie tot andere (traditionele) manieren van communicatie)? S24.2 En van uw ketenpartners en buurtvrijwilligers? S24.3 Iedereen altijd online. Ook de crimineel. Welke impact heeft dit op uw werk?
B23.1 In hoeverre bent u zelf een gebruiker van sociale media? B23.2 Welke kansen ziet u voor het gebruik van sociale media? B24.1Wat is uw mening over sociale media in relatie tot andere (traditionele) manieren van communicatie). B24.2 En van collega’s op de werkvloer? B24.3 Iedereen altijd online. Ook de crimineel. Welke impact heeft dit op uw internet gedrag?
25 V
S25.1 Welke voor- en nadelen ziet u in het omgaan met sociale media? S25.2 Hoe gaan sociale media zich in de toekomst ontwikkelen en P25.3 Wat betekent dit voor u en uw organisatie?
B25.1 Welke voor- en nadelen ziet u in het omgaan met sociale media? B25.2 Hoe gaan sociale media zich in de toekomst ontwikkelen en wat betekent dit voor u en uw collega’s?
26 P
S26.1 Wat acht u noodzakelijk om het proces van co-creatie 2.0 in goede banen te leiden?
B26.1 Wat acht u noodzakelijk om het proces van co-creatie 2.0 in goede banen te leiden?
27 M
S27.1 Wat is strategisch gezien nodig om het toepassingsgebruik van sociale media te bevorderen?
B27.1 Wat is er volgens u nodig om in uw korps het toepassingsgebruik van sociale media te bevorderen?
28 M
S28.1 In hoeverre speelt de eigen organisatiestructuur een (belemmerende) rol bij het optimaal gebruik van sociale media dat zich kenmerkt door fragmentatie?
B28.1 In hoeverre speelt de organisatiestructuur een (belemmerende) rol bij het optimaal gebruik van sociale media dat zich kenmerkt door fragmentatie?
29 P
S29.1 In hoeverre is de technische infrastructuur van de politieorganisatie klaar voor grootschalig sociale media beleid? S29.2 Hoe verhoudt zich deze toename tot de informatieverwerking/absorptie vermogen?
B29.1 Welke technische factoren spelen een doorslaggevende rol?
30 P
S30.1 Welke privacy issues acht u relevant?
B30.1 Welke privacy factoren acht u relevant?
31 B
S31.1 In welke mate schat u de kans in dat Buurtonderzoek 2.0 middels sociale media kans van slagen heeft? S31.2 Waar zit de toegevoegde waarde? S31.3 Hoe schat u het gemiddelde sociale media gebruik van burgers in op dit moment en gaat dat veranderen in de nabije toekomst denkt u?
B31.1 In welke mate schat u de kans in dat Buurtonderzoek 2.0 middels sociale media kans van slagen heeft? B31.2 Waar zit de toegevoegde waarde?
Bijlagen
199
CO-CREATIE EN SOCIAL MEDIA -POLITIE SPECIFIEK32 B
S32.1 Welke motiverende factoren ziet u voor burgers om met sociale media mee te doen? S32.2 Wat zal mensen bewegen om actief mee te doen met interactieve burgerparticipatie projecten? S32.3 Wanneer denkt u dat burgers afhaken?
B32.1 Wat motiveert u of uw collega’s om mee te doen met sociale media?
33 P
S33.1 Niet alleen brave burgers kijken mee op internet, maar ook de crimineel. Welke nadelen ziet u daarin? S33.2 Welke voordelen?
B33.1 Welke dreigingen ziet u als het gaat om buurtonderzoek via sociale media?
34 P
S34.1 In hoeverre denkt u dat de politie is voorbereid op co-creatie 2.0?
B34.1 In hoeverre denkt u dat de politie organisatie erop is voorbereid?
S34.2 Wat is nodig om massaal gebruik aan te kunnen?
B34.2 Wat is nodig om massaal gebruik aan te kunnen?
35
S35.1 In welke mate past Co-creatie door middel van Social Media bij de cultuur van de politie organisatie?? S35.2 Welke (on)mogelijkheden ziet u? (organisatorisch, juridisch, technisch, financieel)
B35.1 In welke mate past Co-creatie door middel van Social Media bij de cultuur van de politie organisatie? B35.2 Welke (on)mogelijkheden ziet u? (organisatorisch, juridisch, technisch, financieel)
36
S36.1 Welke juridische en bestuurlijke factoren spelen een rol om tot uitvoering over te kunnen gaan?
B36.1 Welke juridische en bestuurlijke factoren spelen een rol om tot uitvoering over te kunnen gaan?
LEIDERSCHAP 37 M
S37.1 Wat is uw eigen voorkeurstijl? S37.2 Acht u een andere stijl ook van belang?
S37.3 Hoe ervaart u de relatie tussen de horizontale netwerksamenleving en de verticale Politieorganisatie in uw leiderschap? S37.4 Wat vergt dit van de toekomstige ontwikkelingen van politieleiderschap?
200
B37.1 Welke leiderschapsstijl verwacht u van de politie? B37.2 Acht u eventueel een andere stijl ook van belang als het gaat om co-creatie 2.0 met burgers en partners in de veiligheidsketen? B37.3 Hoe ervaart u de relatie tussen de horizontale netwerksamenleving en de verticale Politieorganisatie in uw dagelijks leven? B37.4 Wat vergt dit denkt u van de toekomstige ontwikkelingen van politieleiderschap?
Co-creatie 2.0
Bijlage 4: Lijst van respondenten Interviews Nr
Naam
Functie/rol
1
Gerard Anker
Leidinggevende Tactisch Niveau
2
Monique Ankersmit
Portefeuillehouder woninginbraken
3
Johan Bodrij
Leidinggevende Tactisch Niveau/Expert Burgerparticipatie
4
Randy Charite
Street Level Cop/Agent Noodhulp
5
Priscilla Van Delft
Street Level Cop/Wijkagent
6
Martin Donga
Street Level Cop/Wijkagent
7
Paul Entken
Leidinggevende Strategisch Niveau
8
Luit Kuipers
Leidinggevende Tactisch Niveau Informatieorganisatie
9
Frans Van Der Meer
Leidinggevende Operationeel Niveau
10
Petra Thomissen
Leidinggevende Tactisch Niveau Communicatie
11
Maaike Wagemakers
Street Level Cop/Agent Noodhulp
12
Rob Versloot
Street Level Cop / Wijkagent
13
Patrick Van Domburg
Wethouder Veiligheid
14
Peter Colignon
Wijkmanager
15
Alexander Verbraeck
Hoogleraar Systeemkunde
16
Robin Rotteveel
Ondernemer / Slachtoffer
17
Bianca Eckhardt
Administratief Medewerker
18
Jannegie Fortuin
Street Level Cop / Wijkagent
19
Ton Harmsen
Leidinggevende Operationeel Opsporing
20
Bas Van Nugteren
Street Level Cop / Opsporing
21
Riet Woudenberg
Buurtbewoner / Slachtoffer
22
Willem Remmerswaal
Buurtbewoner / Slachtoffer
23
Ria Oosschot
Bestuurslid Buurthuis / Slachtoffer
24
John Van Der Zalm
Leidinggevende Tactisch Niveau/Expert Preventie
25
Serpil Ibraimovic
Buurtbewoner / Slachtoffer
Focusgroepsessies Ochtendsessie 1
Enrique Alonso
Gemeente Den Haag
2
Monique Ankersmit
Portefeuillehouder Woninginbraken
3
Ab Boes
SGBO High Impact Delicten
4
Ellen Boverman
Strategisch Leidinggevende
5
Edwin Claassens
Expert Communicatie/Social Media
6
Leon Cramer
Hoofd Tactiek Regionale Recherche
7
Jim De Koning
Operationeel Leidinggevende
8
Anout De Vries
Tno Social Media
9
Gertie Driedonks
Projectleider Burgernet
10
Ruud Elderhorst
Chef Digitale Opsporing
11
Terry Houben
Tactisch Leidinggevende Territoriaal
12
Dries Klessens
Tactisch Leidinggevende Territoriaal
Bijlagen
201
13
Luit Kuipers
Bureauchef Regionale Informatie
14
Martijn Manders
Hoofdagent
15
Aniek Prins
Vertrouwenspersoon Haaglanden
16
Jan Leenen
Communicatie / Sociale media politie
17
Guus Schouten
Gemeente Den Haag
18
Mieke Van Tankeren
Adviseur Kwaliteit en Innovatie
19
Arnold Van Binsbergen
Social Media Expert
20
Hans Van Den Broek
Wetenschappelijk Onderzoeker Behavioural and Societal Sciences
21
Frans Van Der Meer
Chef Handhaving Zoetermeer
22
Ton Van Eijk
Burger en Slachtoffer Wi Ton van Eijk
23
Gerrit Van Zanten
Buurtbrigadier
24
Rob Versloot
Wijkagent Zoetermeer
25
Peter Versteegh
Onderzoeker/Leidinggevende Staf Kd
26
Jetze Visser
Tactisch Leidinggevende Opsporing
27
Jan Vlijm
Bureauchef
28
Ben Vollaard
Onderzoeker / Misdaadeconoom Universiteit Tilburg
29
Anne Wolters
Inwoner Eindhoven
30
Hans Horsten
Inwoner Utrecht
Middagsessie 1
Martien Aarts
Burger Asten
2
Geert Annevelink
IVB Ambtenaar Deurne
3
Ab Bachofner
Teamchef Burgerparticipatie
4
Rob Bongenaar
Inwoner Asten
5
Edwin Claassens
Expert Communicatie/Social Media
6
Leon Cramercramer
Hoofd Tactiek Regionale Recherche
7
Arnout De Vries
TNO Social Media
8
Marielle Den Hengst
Lectoraat Politieacademie
9
Leon Engbersen
Student Master Policing/Teamleiding Bureau Informatie
10
Jannegie Fortuin
Wijkagent Zoetermeer
11
Ton Harmsen
Opsporing Zoetermeer
12
Karin Kistemaker
Analist Veiligheidsinformatie Politie Zeeland
13
Henry Koper
Projectleider Gobi
14
Jan Leenen
Communicatie politie
15
Adwin Mols
Netwerkinspecteur
16
Diny Schrijver
Politie Rotterdam-Rijnmond
17
Hans Smit
Projectleider Woninginbraken
18
Coby Span
Burger Asten
19
Annemarie Strooper
Operationeel Leidinggevende
20
Marie-José Swart
Burger Asten
21
John Van Der Zalm
Adviseur Adviespunt Veiligheid
22
Dory Van Houts
IVB Ambtenaar Asten
23
Paul Van Min
Projectleider Keurmerk Veilig Ondernemen Gemeente Den Haag
24
Rob Versloot
Wijkagent Zoetermeer
202
Co-creatie 2.0
Literatuurlijst A Aalberts, C. en Kreijveld, M. (2011) Veel gekwetter, weinig wol. De inzet van sociale media door overheid, politiek en burgers. SdU, Den Haag. Abma, T A., (1996) Responsief evalueren, Delft Abma, T.A., R.J. in ‘t Veld (deel I), (2001) Handboek Beleidswetenschap, Boom, Amsterdam Agre, P. (2002) Real-time politics: The internet and the political process. The Information Society 18(5):311-31. Alford, J. (2002). Defining the client in the public sector: a social-exchange perspective. Public Administration Review 62(3), 334-337. Alford, J. (2009), Engaging Public Sector Clients, From ServiceDelivery to CoProduction, Houndmills/Basingstoke Palgrave McMillan Arnstein, S. (1969), A Ladder of Citizen Participation, Journal of the American Planning Association, Vol. 35, No. 4, July 1969, p.216-224
B Baarda, D.B. & Goede, M.P.M., de (2001). Basisboek methoden en technieken: handleiding voor het opzetten en uitvoeren van onderzoek, Groningen: Stenfert Kroese. Baldwin, C., von Hippel, E. (2010). Modeling a Paradigm Shift:From Producer Innovation to User and Open Collaborative Innovation. MIT Sloan School of Management Working Paper # 4764-09. Harvard Business School Finance Working Paper No. 10-038. Bason, C. (2010) Leading Public Sector Innovation, Co-Creating For A Better Society. Policy Press Baudoin, T. & Hendriks, F. (1998). Succesvolle coproductie van beleid. De metamorfose van De Witte Dame. In: Bestuurskunde, 6, pp 250-260. Bekkers, V.J.J.M., Beunders, H. , Edwards, A. Moody, R. (2011) New Media, Micromobilization, and Political Agenda Setting: Crossover Effects in Political Mobilization and Media Usage, The Information Society, 27:4, 209-219 Bekkers, V.J.J.M. (1996). Coproductie in het milieubeleid: op zoek naar een nieuwe sturingsconceptie. In: Bestuurswetenschappen, 3, pp. 177-194. Bekkers, V.J.J.M. & Homburg, V. (2007). The Myths of E-Government: Looking Beyond the Assumptions of a New and Better Government. The Information Society 23(5), 373-382. Bekkers, V.J.J.M. & Meijer, A. (2010). Co-creatie in de publieke sector. Een verkennend onderzoek naar nieuwe, digitale verbindingen tussen overheid en burger. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Beijers, W.M.E.H., Elffers H, Kemp van der J.J., Peeters M.P., (2011). Evidence based aanpak van Woninginbraken. Politie Amsterdam Amstelland. Bennett, T., Durie, L. (1999). Preventing residential burglary in Cambridge: from crime audits to targeted strategies. Policing and Reducing Crime Unit, Research and Development and Statistics Directorate, London: Home Office. Berlo, D., van (2009) Ambtenaar 2.0 beta, Actiepunten om te werken aan een overheid 2.0. Den Haag Media Groep. Bijl, de T. (2011). Handboek Sociale media voor Branche- & Beroepsverenigingen. S2B Services BV. Blom, E. (2009). Handboek communities. De kracht van sociale netwerken. Utrecht: A.W. Bruna uitgevers. Bernasco, W. (2007), Is woninginbraak besmettelijk? Tijdschrift voor Criminologie, nummer 49, 137-52. Bernasco, W. (2008). Them Again? Same-Offender Involvement in Repeat and Near Repeat Burglaries. European Journal of Criminology, 5(4), 411-431. Bernasco, W. (2010). A Sentimental Journey to Crime; Effects of Residential History on Crime Location Choice. Criminology, 48, 389-416 Bennett, T. Durie, L. (1999). Preventing residential burglary in Cambridge: from crime audits to targeted strategies. Policing and Reducing Crime Unit, Research and Development and Statistics Directorate, London: Home Office. Bennett, W. L. (2003). Communicating global activism: Strengths and vulnerabilities of networked politics. Information, Communication & Society 6(2):143-68. Bogaard, N. van den (2010). Sociale media in de opsporing. Een verkennend onderzoek naar de mogelijkheden van het betrekken van burgers bij de opsporing via sociale media in het korps Gelderland-Zuid. Recherchekundige thesis, Politieacademie. Boin, R.A., Torre, E.J. van der & Hart P. ‘t. (2003). Blauwe Bazen. Apeldoorn: politie en Wetenschap Bovaird, T. (2007). Perspectives on Performance and Accountability. Beyond Engagement and Participation: User and Community Coproduction of Public Services. In Public Administration Review sept/oct. Boverman, E., Duijn van L., de Graaf, P., Ritzema J. (2011). Politie, Twitter en Gezag. Afstudeerscriptie Strategisch Leidinggevende Leergang 7. Politieacademie.
Bijlagen
203
Bowers, K. , Johnson, S. (2005). Using Publicity for Preventing purposes, in Nick Tilley (Ed.) Handbook of Crime Prevention: Theory, policy and Practice. London. Bruijn, H. de & E. ten Heuvelhof (19910. Sturingsinstrumenten voor de overheid. Leiden/Antwerpen: Stenfert Kroese. BZK ministerie (2007). 100%, een onderzoek naar het vertrouwen van burgers in de politie. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag.
C Catalano, S. (2010). Victamization during household burglary. Washington DC: US bureau of statistics Castells, M. (1996). The Information Age: Economy, Society and Culture. Cambridge: Blackwell. Chadwick, A. (2006). internet politics. States, citizens and new communication technologies. New York: Oxford University Press. Chesbrough, H. (2003). Open innovation: The new imperative for creating and profitng from Technology. Harvard Business School Press, Cambridge, MA. Chesbrough, H. (2006a). Open Innovation: The New Imperative for Creating and Profiting from Technlogy. Boston: Harvard Business School Press. Chesbrough, H. (2006b). Open Business Models: How to Thrive in the New Innovation Landscape. Boston: Harvard Business School Press. Chenery, S., Holt S.J., Pease, K. (1997); Biting Back II: Reducing Repeat Victimisation in Huddersfield. Crime Detection and Prevention Series, Paper 82. Centraal Bureau voor de Statistiek (2011). Integrale Veiligheidsmonitor 2010, Den Haag: Grafimedia. Centrum Versterking Opsporing (2010). Nieuw concept voor de opsporing, De Bilt Cobb, R., and C. Elder. (1972) Participation in American politics: The dynamics of agenda-building. Baltimore, MD: Johns Hopkins University Press. Coolsma, C. & Herweijer, M. (2002). Het ontwerpen van de uitvoering. In: Edwards, A. & Schaap, L. Vaardigheden voor de publieke sector, pp. 111-145, Bussum. Coutinho. Cromwell, P. et al., (1991); Breaking and entering: An ethnographic analysis of burglary. Thousand Oaks: Sage.
D Danish Ministry of Finance (2005) Better Innovation in the in the Public Sector, Copenhagen: Ministry of Finance. Dinitz, S. en Huff C.R. (1988). The Figgie Report. Part VI The resources of Crime. The Criminal report. Richmond VA. Dijkstra, J & PP Feld (2011) Gedeeld Leiderschap in eigen beheer uitgegeven Duivenboden, van H., Lips M. (2002) CRM in de publieke sector: naar een klantgerichte elektronische overheid. Artikel geraadpleegd op 10 mei 2012.
E Edelenbos, J. (1998). Procesbegeleiding van interactieve beleidsvorming. In: Bestuurskunde, Interactief bestuur, jaargang 7, nr 7 p.309-316. Edelenbos, J. (2000) Proces in vorm, procesbegeleiding van interactieve beleidsvorming over lokale ruimtelijke projecten. Utrecht: Lemma. Edelenbos, J., A. Domingo, P. Klok & J. van Tatenhove (2006). Burgers als beleidsadviseurs, een vergelijkend onderzoek naar acht projecten van interactieve beleidsvorming bij drie departementen. Amsterdam: Instituut voor publiek en politiek. Edelenbos, J., E.H. Klijn, M. Kort en M. van Twist (2007) Project- versus procesmanagement in PPS- projecten: welke stijl levert het meest op?, in: Bestuurskunde, jrg. 16, 2007, nr. 1, pp.66-80. Edwards, A. (2001). Interactieve beleidsvorming en de instituties van het lokale bestuur. In: Edelenbos, J & R. Monnikhof (red). Lokale interactieve beleidsvorming. Utrecht: Lemma Eggers, W.D & Singh S.K (2009). The Public Innovator’s Playbook, Winnipeg: Deloitte Research and Harvars Ash Center for Democratic Governance and Innovation. Ekblom, P., Law, H., Sutton, M. (1996a). Safer Cities and domestic burglary. HORS 164. London: Home Office. Eklom, P (1996b) ‘Towards a Discipline of Crime Prevention: A Systematic Approach to its Nature, Range and Concepts’ in Bennett T (ed) Prevention Crime and Disorder: Targeting Strategies and Responsibilities, Cambridge: Institute of Criminology. Engbersen, L.J.A. (2009). Operationele strategie, Woninginbraak district 5. politie Amsterdam.
F Fagerberg, J., Mowerey, D. & Nelson R. (2005). The Oxford Handbook of Innovation. Oxford: Oxford University Press. Frissen, P. (2009) Gevaar verplicht. Over de noodzaak van aristocratische politiek. Van Gennip. Amsterdam. Frissen, V., Staden, M., van, Huijboom, N., Kotterink, B., Huveneers, S., Kuipers, M. & Bodea, G. (2008). Naar een ‘user generated state’? De impact van nieuwe media voor overheid en openbaar bestuur. TNO rapport. Delft: TNO ICT. Fu, P. P. en Yukl, G. (2000) Perceived effectiveness of influence tactics. In: Leadership Quarterly, 11.
204
Co-creatie 2.0
G Garrett, R. K. (2006). Protest in an information society: A review of literature on social movements and new ICTs. Information, Communication & Society 9(2):202-24. Graham, S. (2005). Strategies for networked cities. In: Albrechts, L., Mandelbaum, S.J. (eds.), The network society: a new context for planning, pp. 95-109. Routledge Oxon. Greene, J.V & Abma. T.A, (2002) Responsive Evaluation, John Wiley & Sons Inc. Gross, T. (2002). E-Democracy and Community Networks. Berlin,German National Research Center for Information Technology. Guba, E.G & Lincoln, Y.S (1989) Fourth Generation Evaluation, SAGE Publications Inc.
H Haan, de, J. (2003). Sociale ongelijkheid en ICT. In: J. de Haan en J. Steyaert (red.), Jaarboek ICT en samenleving 2003. De sociale dimensie van technologie, pp. 21- 46. Amsterdam: Boom. Hagel, J. III, A. Armstrong, (1995), Real profits from virtual communities, The McKinsey Quarterly, No 3. Hakkert, A., Wijk, A.Ph. van, Ferwerda, H.B. Eijken A.W.M. (1998). Groepscriminaliteit, Stafbureau Informatie, Directie Preventie, Jeugd en Sanctiebeleid, Den Haag, Ministerie van Justitie. Handel, C. van den, Nauta, O., Soomeren, P. van, & Amersfoort, P. van (2009). Hoe doen ze het toch? Modus Operandi Woninginbraak. Eindrapportage. Amsterdam: DSP-groep. Heijden, H. van der & S. Bochhah (2011) De Werkelijkheid van morgen Uitgeverij Kidsgids. Henderson, R.M. en K.B. Clark, (1990), Architectural Innovation: the Reconfiguration of Existing Product Technologies and the Failure of Estabished Firms. Administrative Science Quarterly, 35, 9-3. Hendriks, F & P.W. Tops (2000). Leiderschap in een consensusdemocratie. Tussen meeslepen en motiveren. In: Bestuurskunde, jaargang 9, nr 6 p 254-265. Hippel, E. von, The Sources of Innovation, Oxford University Press (1988) Hippel, E. von, Democratizing Innovation, Cambridge (2005) Hoogerwerf., A. (1984). Beleid beurst op veronderstellingen. (p. 493). In: Acta Politica. Huys, H.W.J.M. (2010), Criminaliteit en slachtofferschap, hoofdstuk 3. (red.) Kalidien, S.N., Heer-de Hochstetler, A. (2001) Opportunities and Decisions: internactional dynamics in robbery and burglary groups, Volume 39, Issue 3, p737-764 Hood, C. (1991). A public management for all seasons? In: Public Administration, I:3-19.
J Jenkins, H. (2008). Confronting the challenges of participatory culture: Media education for the 21st century. MacArthur Foundation. Jong, de S., de Swart, S. (2005). Binding met de buurt, buurtinterventieteams, Gouda, Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling. Junger-Tas et al. (2008). Achtergronden van jeugddelinquentie en middelengebruik. Utrecht, Verwey-Jonker Instituuut.
K Kanter, R Moss (2006) Innovation: The Classis Traps. Harvard Business Reviwe, November, 73-83. Kaplan, A.M. & Heanlein, M. (2009). Users of the world, unite. The challenges and opportunities of sociale media. Business Horizons, 53, 59-68. Kaplan, A.M. & Haenlein, M. (2010) Uitdagingen en kansen rond social media. Management Executive, 8(3), 18-19. Kerkhofs, S., Beerthuyzen, M., Planken, M. & Adriaanse, J. (2010). Social Marketing Strategie. Tilburg, The Netherlands: Pondres BV. Keymolen, E., Van Den Berg, B., Prins, C. & Frissen, V. (2010). Vertrouwen in Hybride Ketens. Alliantie Vitaal Bestuur, TNO & TILT. Kooistra, T. (2009). East, west, former homes are second best: a study on the effect of residential history on commercial robbers’ crime location choices. Utrecht: politie academie. Koppenjan, J. & Klijn, E.H. (2004). Managing uncertainties in networks. London: Routledge. Kleemans, E.R. (2001). Repeat Burglary Victimization. Results of Empirical Research in The Netherlands. In: G. Farrell & K. Pease (eds.) Repeat Victimization. Crime Prevention Studies 12, 53-68. Mensey: Criminal Justice Press. Klerks, P. (2009). Visie op opsporing. Politieacademie: Lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde. Korthals Altes, H.J., & Soomeren, P. van (1989). Modus operandi woninginbraken. Den Haag: Bureau Landelijke Coördinator Voorkoming Misdrijven. Koning de, N. en Van den Broek, T. (2011). Co-creatie bij de overheid: experimenteer met beleid. TNO rapport. Kop, N., Klerks, P. (2009). Intelligence gestuurd politiewerk. Apeldoorn: Politieacademie. Kop, N., Wal, van der R., Snel G. (2011), Opsporing belicht, Over strategieën in de opsporingspraktijk, Apeldoorn, Lectoraat Criminaliteits beheersing & Recherchekunde, Politieacademie.
Bijlagen
205
Kuijvenhoven (2005) Van strohalm tot strategie. Een onderzoek naar ervaringen met opsporingsberichtgeving via elektronische media. Verkenning in het kader van het Programma politie en Wetenschap. Bureau Kuijvenhoven, Vlaardingen. Kuijvenhoven, van Laere, E. (2003)
[email protected]. Een onderzoek naar ervaringen van wijkagenten met een website en met e-mail. Verkenning in het kader van het Programma politie en Wetenschap, Programma politie & Wetenschap, Apeldoorn.
L Lamet, W., Wittebrood, K. (2009). Nooit meer dezelfde. Gevolgen van misdrijven voor slachtoffers. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. Lange, N.E, , Rosmalen, M.M.(red. 2010) , Criminaliteit en Rechtshandhaving 2010. Ontwikkelingen en samenhangen. Den Haag, WODC , CBS, Raad voor de rechtspraak. Leadbeater,C. & Cottam,H. (2007). The user-generated state: public services 2.0. Online op www.charlesleadbeater.net Geraadpleegd op 6 mei 2012. Loon, E.J.P. van (2006). Het geheim van de leider. Zoektocht naar de essentie. Assen: Koninklijke van Gorcum. López, M.J.J. (2007). Besmettelijke woninginbraken. RCM advies. Programmabureau politie en Wetenschap. Loyens, K. & Van de Walle, S. (2006). Participatie voor iedereen? Wenselijkheid en haalbaarheid van gelijke participatie in de consultatie over het federaal plan duurzame ontwikkeling. Onderzoeksrapport voor het Instituut van de Overheid aan de Katholieke Universiteit Leuven, Leuven.
M Malone, T.W (2004). The Future of Work: How the New Order of Business Will Shape Your Organization, Your Management Style, and Your Life. Harvard Business Scholl Press, Boston, USA. Morgan, F. (2002), Resource distrubution in a repeat burglary intervention. Crime Prevention and Community Safety: An intrenational Journal, vol. 4, no 3, pp 23-36 Macintosh, A. (2006). eParticipation in Policy-making: the Research and the Challenges. In Cunningham, P. & Cunningham, M. (Eds.), Exploiting the Knowledge Economy: Issues, Applications, Case Studies. Amsterdam: IOS Press. Macintosh, A. & Whyte, A. (2006, september). Evaluating how eParticipation changes local democracy. Paper gepresenteerd voor eGovernment Workshop, London. McCaughey, M., and M. Ayers. (2003). Cyberactivism: Online activism in theory and practice. New York: Routledge. Meijer, A. , Thaens, M., Brans, M. (2009) Barrières overwinnen voor Overheid 2.0 [To Overcome Obstacles for Government 2.0], in: Automatiseringsgids 47/2009, pp. 28-29 Meijer, A., Thaens, M. Grimmelikhuijsen, S., Siep, P., Fictorie D., (2011) Social Media and Police performance, Research project. Samenwerkingsverband Universiteit Utrecht, Erasmus Universiteit en Center for Public Innovation. Ministerie van Financiën (2003). Directie begrotingszaken. Handreiking evaluatieonderzoek ex ante. Een praktisch handvat voor de opzet en uitvoering van evaluatieonderzoek ex ante. Mulder, E. & Hoogland, S. (2010). Proces Diefstal uit woning. Versie 2.0 (intern document politie Haaglanden).
N NAO, National Audit Office (2009). Achieving innovation i central government organisations. London. Nauta, O. (2005). Liever geen inbrekers? Het politiekeurmerk werkt. Secondant, 19(1), 30-34. Nationale Ombudsman de (2009). We gooien het de inspraak in, Rapportnummer 2009/180. Noordegraaf, M. (2008). Management in het Publieke Domein. Issues, instituties en instrumenten. Uitgeverij Coutinho. Nee, C. & Meenaghan, A. (2006). Expert decision making in burglars. British Journal of Crminology, 46, 935-949. Nielsen, J. (2006). Participation Inequality: Encouraging more users to Contribute. Jacob Nielsens’s Alertbox, www.useit.com/alertbox/participation_inequality.html (geraadpleegd op 12-2-2012.
O Oppelaar, J. & Wittebrood, K. (2006). Angstige burgers? De determinanten van gevoelens van onveiligheid onderzocht. Den Haag: Sociaal en Cultureel planbureau. O’Reilly, T. (2005). What is Web 2.0? http://oreilly.com/web2/ Osborne, D. & Gaebler T. (1992), Reinventing government. Reading: Addison Wesley. Osborne, S.P. & Brown, K. (2005). Managing change and innovation in public service organizations. Routledge. Ostrom. E. (1978). Citizen Participation and Policing: What do we know? In: Non Profit and Voluntary Sector Quarterly. San Fransisco Jossey-Bass Ostrom, E. (1996). Crossing the Great Divide: Coproduction, Synergy, and Development. In: World development, Vol. 24. No6, pp 1073-1087. Oude Alink, A. (2010), Woninginbraak en daderkenmerken, Een onderzoek naar woninginbraken in Enschede en de
persoonskenmerken van bekende verdachten van woninginbraak. Universiteit Twente, Faculteit Bestuurskunde.
206
Co-creatie 2.0
P Pankowska, M. (2009). Virtual Communities and eMunicipalities as Innovations. In Barry, C. et al. (Eds.), Information Systems Development: Challenges in Practice, Theory, and Education, Vol. 1 pp. 369-378). Berlin: Springer-Verlag. Patterson, F., Kerrin, M., Gatto-Rissard, G., Coan P, (2009). Hard Facts, Dangerous Half Truths and Total Nonsense: Profiting from Evidence-based Management. Boston: Harvard Business School Press. Peeters, M.P., Elffers, van der Kemp, J.J. & Beijers, W.M.E.H. (2011). Evidence-based aanpak van woninginbraak. afdeling Strafrecht & Criminologie, Vrije Universiteit van Amsterdam. Poot, de C.J., Bokhorst, R.J. van Koppen, P.J., Muller, E.R. (2004) Rechercheportret, over dilemma’s in de opsporing, opsporen en bewijs. Alphen aan den Rijn, COT, WODC. Pink, Daniel H. (2009) Een compleet nieuw brein. waarom de rechterhelft van ons brein ons succesvoller maakt. Business Contact. Plicht van der, D. (2010) Dat móet een Oost-Europeaan geweest zijn. Een kwantitatieve analyse naar verbanden tussen inbraak- en daderkenmerken. Scriptie Master of Criminology aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden. Prahalad, C.K en Ramaswamy V (2002) The Co-Creation Connection Companies spent the 20th century managing efficiencies. They must spend the 21st century managing experiences. Geraadpleegd 12-02-2012 http://www.strategybusiness.com/article/18458?gko=f472b Prahalad, C.K. & Ramaswamy, V. (2004). Co-Creating Unique Value With Customers. Harvard Business School Publishing Pröpper, I., & D. Steenbeek (1999). De aanpak van interactief beleid: elke situatie is anders. Bussum: Coutinho
R Raad van Korpschefs (2011) Strategie aanpak Criminaliteit 2011-2015. Raad voor het Openbaar Bestuur (2005). Burgers betrekken, een handleiding voor burgerparticipatie. Robbins, S. (2003). Organizational Behavior. Upper Saddle River, (New Jersey), PearsonPrentice Hall. Robinson, M. B. (1998) Burglary revictimization, the time period of heigthened risk. British journal of Criminology, vol. 38, no. 1 p 78-87 Ruijter, de A. (2010) (2011) Politieleiderschap, Gewoon bijzonder of bijzonder gewoon? Lectorale rede politie academie Apeldoorn. Raad voor het Openbaar Bestuur (2005). Burgers betrekken, een handleiding voor burgerparticipatie. Reeves, B. Malone Th.W, T. O’Driscol (2008) Leadership’s Online Labs. (2008)Harvard Business Review, Volume 86 Issue 5. Rehm, Jurgen & Servay (1989) Wohnungseinbruch aus der Sicht der Täter, Wiesbaden, Bundeskriminalamt.
S Safko, L. (2010). The social media Bible. Tactics, tools and strategies for business success. Innovative Thinking, John Wiley & Sons, Hoboken New Yersey. Schaafsma, H. (2010). De buurt is bang. Knelpunten in de opsporing van criminele jeugdgroepen, Amsterdam, SWP. Scott,J. (1998) Seeing like a state. New Haven.: Yale University Press. Schalks, J.M.A. (2011). Burgerparticipatie en Vertrouwen. In: Openbaar Bestuur. Geraadpleegd op 6 mei 2011 via http://www.onderzoekcentrumdrechtsteden.nl Shirky, C.(2008). Iedereen. Hoe digitale netwerken onze contacten, samenwerking en organisaties veranderen. Amsterdam: Business Contact. Simons, R. (2010). Crowdsourcen voor ambtenaren: uitgangspunten voor de inzet van crpwdsourcen bij de overheid. Den Haag: Ministerie van LNV. Geraadpleegd via www.ambtenaar20.nl op 10 mei 2012. Slot, M. and Frissen, V.A.J. (2007). Users in the ‘golden’ age of the information society’. Observatorio Journal, 3, 201-224. Spaan, A., (2012). Woninginbraken, de aanpak van balansverstoringen, verbeteren van politie Processen. VTS politie Nederland. Steen van der M, van der Spek, J en van Twist M, Figureren in het verhaal van de ander. Over gezagsdragers in beeld. 2010 NSOB. Steen, M. van der & M. van Twist (2008) Op weg naar de Doe het Zelf Democratie, van burgerparticipatie naar overheidsparticipatie? iov Commissie Lenstra. Steen, M. van der & M. van Twist. (2010) Veranderende vernieuwing: op weg naar vloeibaar bestuur NSOB. Steyaert,J. (2003). Digitale kansen voor lokaal sociaal beleid. In: Veldheer, V., Nieuwenhuizen, van den, P., Schoorl, A., Sprinkhuizen, A., Stevens, P. (red.), Lokaal sociaal beleid. Den Haag: Elsevier. Stocker, A., Dösinger, G., Saed, A. & Wagner, C. (2007). The Three Pillars of Corporate Web 2.0. A Model for Definition. Proceedings of I-Media, 85-92. Stoker, J.J. & Kolk N.J. (2003) Grip op leiderschap. Toegankelijke modellen en praktische inzichten. Deventer: Kluwer. Stokkom van, B. en van den Brink, G. (2010) De heerlijke nieuwe wereld van lokale veiligheid. Scenario’s politie en burgerschap 2020. Apeldoorn, Politieacademie.
Bijlagen
207
Surowiecki, J. (2004). The Wisdom of Crowds. Abacus: London. Swieringa, J & Wierdsma A.F.M. (1990), Op weg naar een lerende organisatie, Wolters Noordhoff Management.
T Tankeren, M. , Prins, A. (2011) Evaluatie pilot buurtonderzoek, Voorburg-Leidschendam. politie Haaglanden. Tapscott, D. & Williams, A.D. (2008). Wikinomics. Hoe samenwerking door iedereen met iedereen alles verandert. Amsterdam: Business Contact. Tavares, C., Thomas, G. (2010) Statistics in focus, Population and social conditions, Crime and Criminal Justice. European Union (Vol. 58). Teisman, G.R. e.a. (2004). State of the art coproductie. stip studie. Erasmus Universiteit Rotterdam: Centrum voor Publiek Management. Termeer, C.J.A.M. Van Sturing naar Configuratiemanagement. Uitgeverij Lemma Utrecht Thomas, J.C. (1995). Public Participation in Public Decisions. New skills and strategies for Public Managers. San Fransisco: Jossey-Bass Publishers. Tops, P.W. (1999). Coproductie als bestuursstijl. Ervaringen en vuistregels. In: Bestuurswetenschappen, 3, pp 201-225. Tops, P.W. (1996). Verhalen over coproductie: de praktijk van politieke en bestuurlijke vernieuwing in Noord-Brabantse gemeenten. Tilburg: Katholieke Universiteit Brabant. Townsley, M., Sidebottom, A, (2010). All offenders are equal, but some ar more equal. Criminology, Vol 48 issue 3, 897-917. Tseloni, A. Wittebrood, K., Farrell G., Pease K. (2004), Burglary victimisation in England and Wales, the United States and The Netherlands: A cross national comparative test of Routine Activities and Lifestyle Theories. British Journal of Criminology, 44, 66-91.
V Valck, K. de (2005). Virtual Communities of Consumption: Networks of Consumer Knowledge and Companionship. Doctoral Thesis Erasmus Research Institute of Management (ERIM) Venkatesh, V., Morris, M. G., Davis, G. B., & Davis, F. D. 2003. User Acceptance of Information Technology: Toward a Unified View. MIS Quarterly, 27(3), 425-478. Versteegh, P. van der Plas, Th., Nieuwstraten, H, (2010), Best of Three Worlds. politie Haaglanden, Apeldoorn (p. 161-181). Versteegh, P., Dijk, B. van, Handel, van den C. DSP groep (2011). Hot spot aanpak in vier stappen. politie Haaglanden, pag 183-186. Versteegh, P. (2011) Analyse & Researchgegevens. politie Haaglanden Volberda, H.W. en Van Den Bosch, F. A. J. (2004) Rethinking the Dutch Innovation Agenda: Management and Organization Matter Most. Innovation Essay 2004, www.minez.nl. Volberda, H.W. en Van den Bosch, F.A.J. (2005a) Ruim baan voor de Nederlandse Innovatie Agenda: Naar nieuwe managementvaardigheden en innovatieve organisatieprincipes. M&O, Tijdschrift voor Management en Organisatie, 59(1): 4163. Volberda, H.W. en Van den Bosch, F.A.J. (2005b) Why management matters most. European Business Forum, 22: 36-41. Volberda, H & Bosma M (2011). Innovatie 3.0 Slimmer Managen, Organiseren En Werken. Mediawerf. Vollaard, B., Brakel, J. van den & Versteegh, P. (2009). Veelbelovende verklaringen voor de daling van de veel voorkomende criminaliteit na 2002. Apeldoorn: politie en Wetenschap.
W Waard, de J., Berghuis B. (2010), Wat werkt? Een systematisch overzicht van recent verschenen evaluaties / synthesestudies binnen de kennisdomeinen situationele criminaliteitspreventie, politiezorg en strafrechtelijke interventies. Den Haag, Ministerie van Justitie, DGRR, afdeling Strategische Beleidsontwikkeling. Walgrave, S., van Aelst, P. (2006) The contingency of the mass media’s political agenda setting power: Towards a preliminary theory. Journal of Communication 56:88-109. Walker, Stephen P. (2007), Accounting, auditing & Accountability Journal. Vol. 20 No. 2 pp. 210-236 Weerman, F.M. (2001) Samenplegen, Over criminele samenwerking en groepsvorming. Nijmegen: Ars Aequi Libri. Weisel, D. L. et al. (2002) Hot dots in Hot Spots: Examining Repeat Victimization for Residential Burglary in Three Cities, Final Report. https://www.ncjrs.gov/pdffiles1/nij/grants/193808.pdf Wellsmith, M. , Burrell, A. (2005) The influence of Purchase Price and Ownership Left on Theft Targets: The example of Domestic Burglar. British Journal of Criminology, 45:741-764. Wierdsma, A.F.M. (2000). Leidinggeven aan co-creërend veranderen; balanceren tussen broosheid en maakbaarheid. Nyenrode University Press, The Netherlands Business School. Wierdsma, A.F.M. (2000) Co-creatie van samenwerking : handelen met behoud van verscheidenheid. In: Vraagsturing & zorgketens Amstelveen: Stichting Sympoz. 2000.
208
Co-creatie 2.0
Wierdsma, A. & Wierdsma A.F.M. (2005). Co-creatie in verandering. Eburon uitgeverij. Wierdsma, A.F.M. (2006) Methodiek voor collectieve competentieverhoging : een context voor cocreërend veranderen. In: M & O: Tijdschrift voor Management en Organisatie 251-269. Wilsem, J. van, K. Wittebrood en N.D. de Graaf (2003). Buurtdynamiek en slachtofferschap van criminaliteit: een studie naar de effecten van sociaal-economische stijging, daling en stabiliteit in Nederlandse buurten. Mens & Maatschappij. Winograd,M. & Hais, M.B. (2008): Millenial makeover: MySpace, YouTube and the future of American politics. New Brunswick,NJ.: Rutgers University Press. Wright, S. & Street, J. (2007). Democracy, deliberation and design: the case of online discussion forums. New Media & Society 8(5), 849-869.
Y Yukl, G (2006) Leadership in organizations. Sixth edition. New Jersey, Pearson Education.
Geraadpleegde sites www.battleofconcepts.nl www.buurtlink.nl www.dadergezocht.nl www.depolitiezoekt.nl www.foutparkeerders.be www.foutparkeerders.be www.hoeveiligismijnwijk.nl. www.keesromkes.nl/featured/crowdsourcing www.mauricedehond.nl www.mybikelane.com www.mybikelane.com www.nationaleopsporingslijst.nl www.onderzoekzuiderdiep.nl www.politie.nl www.politieonderzoeken.nl www.redesignme.nl www.rijksoverheid.nl www.samentegeninbrekers.nl www.therulez.nl www.wijbouweneenwijk.nl www.wired.com/wired/archive/14.06/crowds.html
Bijlagen
209
Voetnoten
1
Woninginbraak vertaalt zich in statistieken naar ‘Diefstal uit woning’ (CBS categorie R213) en bestaat uit meerdere delict typen: eenvoudige diefstal, diefstal d.m.v. braak, overige diefstal d.m.v. braak, overige gekwalificeerde diefstallen, diefstal met geweld, inclusief de poging daartoe. Het voorval moet zijn gepleegd in een als woning in gebruik zijnde besloten ruimte en de direct daarmee in verbinding staande overige besloten ruimten. Volgens de Standaardclassificatie misdrijven van het Centraal Bureau voor de Statistiek (2005).
2
ZIP staat voor ‘Zaak Incident Procedure’ behelst een uitgebreide vragenlijst ten behoeve van het horen van slachtoffers van woninginbraken, waarbij gerichte vragen worden gesteld over opsporingsindicaties, slachtoffergegevens, woonomstandigheden, ontvreemde goederen etc.
3
Het buurtinformatienetwerk is medio 2000 in België ontwikkeld als reactie op series inbraken en de behoefte aan burgerinitiatief. Inmiddels bestaan er in België al 400 actieve BIN’s. politie Brabant-Noord (Uden-Zuid) is sinds 2007 het eerste netwerk in Nederland, waarbij het concept, oa door toepassing van SMS alert verder is ontwikkeld.
210
Co-creatie 2.0