Prompt ConceptuEEl EN TheoretiSCH KADER Het Conceptueel Kader van PROMPT is consistent met de “Dynamic Systems Theory” (DST). Deze stelt dat motorische spraakproductie (zoals motorische acties in het algemeen) het gevolg is van gecoördineerde acties tussen alle onderdelen. Dit strekt zich ook uit tot alle interne domeinen van de individu (fysiek-sensorisch, cognitief-linguïstisch en sociaal-emotioneel) en de externe focus vanuit de omgeving. Als één van deze globale domeinen verstoord, vertraagd of beschadigd is, zal spraakproductie zich niet normaal kunnen ontwikkelen. Het PROMPT systeem voor het onderzoeken en behandelen van individuen omvat al deze domeinen. PROMPT behandelt niet slechts “spraak”. In plaats hiervan worden alle aspecten van de cliënt aangesproken. Hoewel de overkoepelende theorie achter PROMPT de DST is, zijn in ieder domein meerdere belangrijke theorieën geïntegreerd. In het volgende deel zal van elke theorie kort beschreven worden hoe deze zich verhoudt tot het betreffende domein en tot het gehele model van PROMPT.
Client
©2002 Deborah Hayden
Deel een
10
PROMPT ALGEMENE ONDERZOEKSVRAGEN Veel theorieën hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van het conceptueel kader van PROMPT. De algemene onderzoeksvragen die hieronder beschreven staan, komen uit deze theorieën voort en worden in de volgende pagina's verder uitgewerkt.
Fysiek-Sensorisch 1. Op welke wijze hebben de benige structuur en de spierontwikkeling van de cliënt invloed op zijn/haar bewegingspatronen? 2. Wat is de status van het neuromusculaire systeem? (bv. atypische tonus, neurologische beschadiging, ongeremde reflexen)? 3. Welke factoren, indien aanwezig, hebben impact op de globaal motorische en spraakmotorische controle van de cliënt? 4. Vertoont de cliënt problemen met de perifere sensorische systemen (bv. gehoor, visus, tactiel-kinesthetisch-proprioceptief)?
Cognitief-Linguïstisch 1. Hoe verwerkt de cliënt informatie en op welke wijze interacteert hij/zij met de omgeving om te kunnen leren? 2. Op welke wijze moet de omgeving gestructureerd worden (d.w.z. zeer gestructureerd, minimaal gestructureerd of ongestructureerd) om tot optimaal leren te komen? 3. Welke wijzigingen (bv. kleine stapjes in de opbouw, begeleide interacties, bekende routines) zijn voor de cliënt nodig om te kunnen leren van voorbeelden van leeftijdsgenoten en volwassenen, vooral zodra de taken steeds meer uitdaging vragen?
Sociaal-Emotioneel 1. Hoe uit de cliënt zijn/haar behoeften en wensen? 2. Welke communicatieve functies vertoont de cliënt? 3. Hoe gebruikt de cliënt belangrijke personen uit zijn/haar omgeving om te helpen bij het verwerven van kennis?
PROMPT ziet gedrag als een gevolg van vele invloeden tussen de domeinen.
Deel een
11
THEORETISCHE PERSPECTIEVEN IN HET PROMPT CONCEPTUEEL KADER GLOBALE THEORIEËN 'Dynamic Systems Theory'
'Dynamic Systems Theory' (DST) is een nonlineaire theorie die ontwikkeling ziet als iets dat voortkomt uit de complexe interactie tussen de domeinen die zowel intern als extern functioneren. Ontwikkeling ontstaat wanneer de wezenlijke componenten binnen een systeem een drempel bereiken die het de individu mogelijk maakt een nieuw niveau van gedrag te tonen.
Belangrijke componenten uit de 'Dynamic Systems Theory' (DST)
Belangrijke componenten die de principes uit de 'Dynamic Systems Theory' onderbouwen, zijn: • Een open systeem: een systeem is gedefinieerd als een set van onderling verbonden en van elkaar afhankelijke subcomponenten/domeinen die functioneren als een gecoördineerde unit in tijd en ruimte. Deze domeinen zijn in een constante staat van verandering vanwege externe en interne invloeden. • Zelf-organisatie: gedrag ontstaat en wordt georganiseerd als gevolg van herhaalde interacties tussen de domeinen van een systeem. Hoewel vele gedragspatronen mogelijk zijn, beperkt het systeem meestal de mogelijke vrijheidsgraden tot een subset van voorkeursgedragingen of 'coordinative actions'. De vaardigheid om de vele mogelijke vrijheidsgraden te controleren is essentieel voor de ontwikkeling van flexibele motorische spraakcontrole. • Ontstaan/Transities: Ontwikkeling wordt gekenmerkt door perioden van stabiliteit en instabiliteit, die een transitie weergeven van het ene voorkeurs-gedragspatroon naar een andere. De term 'attractor state' wordt gebruikt om te verwijzen naar stabiele voorkeursbewegingspatronen die dienen om de vele mogelijke vrijheidsgraden te beheersen binnen een open systeem. De term 'phase shift' wordt gebruikt om de transitie weer te geven van een voorkeursbewegingspatroon naar nieuwe, ontluikende gedragingen. Deze ontstaan als gevolg van de vele interacties tussen intrinsieke en extrinsieke factoren, inclusief fysieke ontwikkeling, ervaring met een bepaalde vaardigheid, omgevingsfactoren, of de aard van de taak.
Relevantie voor PROMPT
Reorganisatie kan voorkomen in de ontwikkeling van gecoördineerde systemen als gevolg van de input van externe en interne bronnen. De techniek van PROMPT biedt duidelijke externe input die systematische reorganisatie faciliteert. Motorische controle voor de ontwikkeling of herontwikkeling van spraak en taal verbetert wanneer minder efficiënte 'attractor states' veranderd worden en 'phase shifts' naar meer efficiënte en flexibele bewegingspatronen ontstaan.
Belangrijke literatuurverwijzingen
• Thelen, E., Kelso, J. A. S., and Fogel, A. (1987). Self-organizing systems and infant motor development. Developmental Review, 7, 39-65. • Thelen, E. (2004). The central role of action in typical and atypical development: A dynamic systems perspective. In I. Stockman (Ed.), Movement and Action in Learning and Development: Clinical Implications for Pervasive Developmental Disorders. (pp.49-73). San Diego: Elsevier, Academic Press. • Thelen, E., Corbetta, E., Kamm, K., Spencer, J. P., Schneider, K., & Zernicke, R.F. (1993). The transition to reaching: Mapping intention and intrinsic dynamics. Child Development, 64, 1058-1098.
Deel een
12
'Neuronal Group Selection Theory' (NGST)
De 'Neuronal Group Selection Theory' is consistent met de 'Dynamic Systems Theory'. NGST erkent de complexe, nonlineaire, zelforganiserende invloeden in de motorische ontwikkeling. NGST legt veel nadruk op de rol van het neurale circuit en de sensorische feedback in het opkomen van gecoördineerde gedragingen. Deze theorie richt zich vooral op aangepaste variabiliteit en neurale plasticiteit (Sporns & Edelman, 1993).
Belangrijke componenten van de 'Neuronal Group Selection Theory'
• Een genetische code vormt de neuro-anatomie van een soort, maar niet zijn specifieke neuronale structuren. De genetische code stelt de grenzen van de verschillende neuronale gebieden in het brein waarvan de verbindingen niet vooraf geprogrammeerd zijn. Er is een competitie tussen de neuronale cellen om verbindingen te maken. Dynamische systemen organiseren zich anders, gebaseerd op neurale competitie en interacties, waardoor er diversiteit en uniciteit is onder individuen binnen één soort. • Ontwikkeling van primaire neuronale repertoires: spontane bewegingen vormen zich door de genetische code en ontstaan al voordat het systeem enige ervaring heeft. • Vorming van secundaire somatische repetoires: als gevolg van spontane bewegingen worden sensorische receptoren geactiveerd en hierdoor wordt specifieke sensorische input, door trial en error, gekoppeld aan motorische input. Dit resulteert in de versterking van neuronale groepen waardoor gedragingen stabieler worden. Bewegingen die ervaren worden binnen de context van betekenisvolle taken en adequate omgevingen, selecteren op competitieve wijze die neuronale groepen die op de meest effectieve wijze aan de motorische vereisten kunnen voldoen (engrammen). • Formatie en uitbreiding van neurale 'maps': het selectieproces vormt neurale 'maps' die rijpen als gevolg van gebruik en sensorische feedback. Deze 'maps' worden zodanig georganiseerd dat specifieke en soms verafgelegen gebieden (zoals perceptie, cognitie, emotie, houding, beweging) spontaan geactiveerd worden als gevolg van condities van de taak. In dit stadium is variabiliteit verminderd. Deze combinaties van neuronale groepen brengen bewegingen voort die exact aangepast zijn aan de eisen van de context, maar toch uniek zijn voor de capaciteit van het zenuwstelsel van de individu om sensorische input te ontvangen en responsen te selecteren. • In het selectieproces worden bewegingen meer verfijnd maar ze zijn niet altijd exact hetzelfde. Voor de ontwikkeling van globale 'maps' is voldoende ervaring nodig met taken die een beetje variëren, zodat de neuronale groepen verschillend kunnen reageren op variërende omgevingsfactoren, met een bewegingssynergie (motorische equivalentie) waarmee nog steeds het probleem wordt opgelost. • Neurale plasticiteit is de mogelijkheid van het centraal zenuwstelsel om te veranderen en om op sensorische input, ervaring en gedrag te kunnen reageren.
Relevantie voor PROMPT
De literatuur geeft aan dat het brein continue veranderingen ondergaat als reactie op sensorische input. Principes van neurale plasticiteit suggereren dat het versterken van belangrijke sensorische input (door het gebruik van de techniek van PROMPT) de waarschijnlijkheid kan vergroten dat bestaande neuronale kaarten zullen veranderen en dat sterkere neurale verbindingen (engrammen) benadrukt zullen worden. Het is belangrijk om temporele en spatiële sensorische input te verbinden voor de selectie en de versterking van aangepaste motorische output.
Belangrijke literatuurverwijzingen
• Howle Janet M. (2002). Neuro-developmental Treatment Approach: Theoretical Foundations and Principles of Clinical Practice (pp. 25-28). Osseum Entertainment. • Kass, J.H. (2004). Plasticity of somatosensory and motor systems in developing and mature primate brains. In I. Stockman (Ed.), Movement and Action in Learning and Development: Clinical Implications for Pervasive Developmental Disorders. (pp.75-93). San Diego: Elsevier, Academic Press. • Sporns, O., & Edelman, G. (1993). Solving Bernstein’s problem: A proposal for the development of coordinated movement by selection. Child Development, 64 (4), 960-981.
Deel een
13
FYSIEK-SENSORISCH DOMEIN De ontwikkeling van motorische spraakcontrole vereist coördinatie van de domeinen van de spraaksubsystemen. De coördinatie van deze subdomeinen wordt door de tijd heen gemodificeerd door veranderingen in het centraal zenuwstelsel, motorisch leren en specifieke taakvereisten.
Fysiologie, anatomie en ontwikkeling van het motorisch spraaksysteem
De interactie tussen neurale rijping en fysieke groei, zoals bepaald door ervaring en gebruik, draagt bij aan de ontwikkeling van motorische spaakcontrole.
Belangrijke componenten van fysiologie, anatomie en ontwikkeling Fysiologie
• Bij de geboorte is het systeem van de pasgeborene klaar om sensorische input vanuit alle modaliteiten te ontvangen, en het proces van zelfregulatie te beginnen. De corticale myelinisatie, die nodig is voor de snelle en gesynchroniseerde communicatie binnen het neurale systeem voor hoger functioneren, is nog niet compleet. Als gevolg hiervan worden signalen niet snel en efficiënt overgedragen, en reageert de baby reflexmatig. • Reflexen bieden bescherming aan een systeem dat in ontwikkeling is, en bieden de primaire bewegingspatronen waarmee de baby in contact komt met de wereld en hierover leert. • Verhoogde myelinisatie gaat samen met de ontwikkeling van georganiseerde en intentionele bewegingen. • Het centraal zenuwstelsel heeft een hiërarchische organisatie en reflexen worden geremd in een ontwikkelingsvolgorde die evolutie genoemd wordt. Naarmate het centraal zenuwstelsel zich ontwikkelt, wordt het mogelijk dat hogere hersencentra willekeurige controle van bewegingen overnemen. Als er neurologische beschadiging optreedt, kunnen meer complexe gedragingen terugvallen tot niet-geïnhibeerde reflexen en minder willekeurige controle, ook wel dissolutie genoemd.
Anatomie
Anatomische structuren die nodig zijn voor spraakproductie ondergaan radicale veranderingen in het eerste levensjaar: • Bij de geboorte ondersteunt de anatomie van de baby oromotorisch functioneren zoals voeden. De tong vult de brede, platte orale holte en beweegt primair in een anterieure-posterieure richting. Het palatum is kort en helt geleidelijk af naar de oropharyngeale ruimte. Het velum en de epiglottis liggen dicht bij elkaar; de pharynx is kort en de larynx ligt hoog. Dit dwingt de pasgeborene tot neusademen en nasale stemgeving. De kaak en de tong werken samen als één unit. • Rond 4-6 maanden worden de larynx en de nasopharynx onafhankelijk van elkaar, vanwege de ontwikkeling van vroege rompstabiliteit en de mogelijkheid om meer opgerichte houdingen aan te nemen (het ondersteunen van het bovenste deel van de romp met de onderarmen; ondersteund zitten en later zelfstandig zitten). Tijdens deze periode veranderen de vocalisaties van de baby en ontstaat het brabbelen, wat bereikt wordt door het alternerend openen en sluiten van de stembanden en door het openen en sluiten van de nasopharyngeale poort. • 'Vocal play' ontstaat wanneer verschillende belangrijke elementen samenkomen: verbeterde controle van het musculoskeletale systeem; auditieve verfijningen gebaseerd op de sensori-motorische 'loop'; input vanuit de verzorgers die auditieve en visuele modellen en sociale responsiviteit bieden. Deze gebeurtenissen leiden op hun beurt tot sociale interactie, beurtgedrag en de eerste verbindingen tussen spraak en taal.
Neuromusculaire integriteit
• Musculaire tonus beïnvloedt musculoskeletale ontwikkeling en de vorming van functionele bewegingssynergieën. • Globale spiertonusproblemen zullen spraak op vele niveaus beïnvloeden, te beginnen met ademhaling en fonatie. • Ernstige tonusproblemen (hypotonie en hypertonie) hebben impact op motorische bronnen en kunnen resulteren in compensatoire bewegingspatronen, die vervolgens 'phase shifts' naar meer gevorderde bewegingspatronen tegenhouden.
Deel een
14
De ontwikkeling van functionele synergieën voor spraak
• Spieren en gewrichten worden niet als individuele units aangestuurd, maar zijn in functionele zin samengebundeld in tijd en ruimte om synergieën te vormen die de "vrijheidsgraden" van beweging beperken. • De samenstelling en spieractiviteitpatronen van deze synergieën vertonen differentiële ontwikkelingspatronen die beïnvloed worden door anatomische en biomechanische samenstelling, rijping, ervaring en oefening. • In de literatuur worden de volgende synergieën onderscheiden: 1. Onderlip/kaaksynergie: De kaak is de vroegst ontwikkelende articulator en is fundamenteel voor motorische spraakcontrole. Vroege lipbewegingen verschijnen als gevolg van mandibulaire verplaatsing. Kaak-lipstabilisatie vindt plaats tussen 2 en 6 jaar met toenemende differentiatie van kaak- en lipbewegingen. 2. Lipopeningssynergie: Dit is de loskoppeling van de boven- en onderlip van de kaak. Deze synergie wordt beschouwd als een controlevariabele van een hogere orde dan de onderlip/kaaksynergie, en is essentieel voor spraakproductie. 3. Tong/kaaksynergie: De tong is een musculaire hydrostaat en bevat intrinsieke (in de tong) en extrinsieke (komende vanuit externe vaste structuren) spieren. Zo zijn tongbewegingen geassocieerd met de kaak door fysieke verbindingen, maar functioneren ze ook onafhankelijk via intrinsieke spiercontracties. • Kaakgekoppelde bewegingen veranderen gedurende de tijd, waarbij tongbewegingen steeds meer gedissocieerd worden van de kaak. • Motorische controle voor tong-kaakkoppeling wordt later bereikt dan kaak-lipcoördinatie. Het initiële patroon is beweging van het tonglichaam gekoppeld aan de kaak. Later ontstaat er dissociatie tussen tongpunt en kaak waardoor onafhankelijke tongpuntbewegingen mogelijk worden. • Volwassen tongcoördinatie is tussen 8 en 11 jaar aanwezig, maar ontwikkelt en verfijnt zich verder gedurende de pubertijd.
Relevantie voor PROMPT
De PROMPT benadering voor onderzoek is gestructureerd om krachten en zwaktes binnen de spraaksubsystemen te bepalen en om hiermee een systematisch plan te ontwikkelen voor interventie. Zorgvuldig onderzoek is nodig om te differentiëren tussen ware hypotonie en minder gebruikte spiergroepen. Compensatoire patronen moeten onderzocht worden omdat zij kunnen leiden tot spiervoorkeuren en inefficiënte synergieën tussen spiergroepen, inclusief persistente "attractor states". De resultaten van het onderzoek helpen bij het opzetten van een PROMPT behandelsessie waarbij gebruik gemaakt wordt van de juiste activiteitsniveaus (arousalverhogend of -verlagend), "postural pretuning" en een ondersteunde zithouding.
Belangrijke literatuurverwijzingen
• Cheng, H. Y., Mudoch, B. E., Goozée, J. V., & Scott, D. (2007). Electropalatographic assessment of tongue-to-palate contact patterns and variability in children, adolescents, and adults Journal of Speech, Language and Hearing Research, 50, 375-392. • Green, J. R., Moore, C., & Reilly, K. (2002). The sequential development of jaw and lip control. Journal of Speech, Language and Hearing Research, 45, 66-79. • Jackson, J.H. (1958). Evolution and dissolution of the nervous system. In J. Taylor (Ed.) Selected Writings of John Hughlings Jackson (Vol. 2, pp. 45-75). New York: Basic Books. • Kent, R.D. (2004). Models of speech motor control: Implications from recent developments in neurophysiological and neurobehavioral science. In B. Maassen, R.D. Kent, H.F.M. Peters, P.H.M Van Lieshout, & W. Hulstijn (Eds.), Speech motor control in normal and disordered speech. (pp. 1-28). Oxford, England: Oxford University Press. • Kent, R.D. & Vorperian, H.K. (2007). In the mouths of babes: Anatomic, motor and sensory foundations of speech development in children. In R. Paul (Ed.), Language disorders from a developmental perspective: Essays in honor of Robin S. Chapman. (pp. 55-82). Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates. • Smith, A., & Zelaznik, H. N. (2004). Development of functional synergies for speech motor coordination in childhood and adolescence. Developmental Psychobiology, 45, 22-33. • Walsh, B., Smith, A., & Weber-Fox. (2006). Short-term plasticity in children's speech motor systems. Developmental Psychobiology, 48 (8), 660-674.
Deel een
15
Articulatorische fonologie
Articulatorische fonologie wordt geplaatst binnen een dynamisch theoretisch perspectief die communicatie beschouwt als het gevolg van de gecoördineerde interactie tussen de fysiek-sensorische, cognitief-linguïstische en sociaal-emotionele domeinen. In tegenstelling tot traditionele theoretische perspectieven die spraakklankstoornissen zien als ofwel "cognitief-linguïstisch" ofwel "articulatorisch" van aard, stelt articulatorische fonologie dat de articulatorische en cognitieve domeinen 'hoge' en 'lage' dimensies zijn van één complex systeem (Goldstein, 2003).
Belangrijke componenten van articulatorische fonologie
De basisunit van spraakproductie is het 'articulatory gesture' zoals deze op twee niveaus gedefinieerd wordt: Een fysieke entiteit: bestaand uit karakteristieke constrictie- en loslaatpatronen van specifieke articulatieorganen, gecoördineerd in tijd en ruimte. • Openings- en sluitingsbewegingen van het spraakkanaal kunnen individueel geanalyseerd worden (d.w.z. als een specifiek vocaal orgaan, zoals de lippen, de tongpunt, het tonglichaam) en als gecoördineerde bewegingen tussen de individuele articulatoren. • Coördinatieve bewegingen ofwel synergieën ontstaan zowel als een functie van neurofysiologische en anatomische ontwikkeling, als door ervaring en gebruik. Een fonologische entiteit: bestaat uit contrastieve eenheden. Bewegingen van het spraakkanaal vormen het akoestische signaal dat door de luisteraar wordt waargenomen. • Fonologische vormen zijn structuren van gecoördineerde 'gestures'. De fysieke eigenschappen van iedere fonologische unit zullen variëren, afhankelijk van de context. • De distinctieve bewegingen van een gegeven orgaan (bv. de lippen) nemen verschillende 'attractor states' aan die functioneren om contrastieve 'gestures' te produceren. Bijvoorbeeld de productie van de woorden "bed", "vet" en "wet" vereisen betrokkenheid van de lipopening die gecontrasteerd wordt in mate van constrictie. • Fonologische ontwikkeling ontstaat als gevolg van het samenvoegen van 'gestures' tot fonologische structuren. • “Overlap” van 'gestures' tijdens spraakproductie verklaart de fonologische processen die beschouwd kunnen worden binnen co-articulatie (bv. assimilatie, deletie en reductie). • De aard van spraakproductie wordt beschouwd als de bron van linguïstische morfo-fonologische regels. Lexicale kennis komt voort uit de hiërarchische reorganisatie van meer gedetailleerde representaties van multiple subcomponenten, inclusief perceptie en kwalitatieve veranderingen in 'gestural actions' van het spraakkanaal. Binnen het sociaal-emotionele domein, dienen 'gestures' op zodanige wijze geproduceerd te worden dat ze door de luisteraars in de samenleving nauwkeurig waargenomen worden.
Relevantie voor PROMPT
De PROMPT benadering ziet fouten in spraakproductie als voortkomend uit niet goed aangepaste motorische spraakbewegingen die samengaan met verstoorde ruimtelijke en temporele coördinatie van de spraaksubsystemen. De PROMPT-therapeut onderzoekt dit en stelt interventieprioriteiten op, die gericht zijn op het verkrijgen van aangepaste motorische spraakcontrole. Tactiel-kinestetische input (PROMPT-techniek) wordt gebruikt om de juiste grenzen en voorwaarden te faciliteren die gericht zijn op verbetering van timing en coördinatie te verbeteren, waardoor het gebruik van flexibele motorische spraakpatronen voor verbeterde spraakverstaanbaarheid gefaciliteerd wordt.
Belangrijke literatuurverwijzingen
•G oldstein, L., & Fowler, C. (2003). Articulatory phonology: A phonology for public language use.” In
A. Meyer & N. Schiller (Eds). Phonetics and Phonology in Language Comprehension and Production: Differences and Similarities, ed. Berlin: Mouton de Gruyter.
Deel een
16
'Motor Learning Theory'
Motorisch leren wordt gedefinieerd als een "set van processen die geassocieerd zijn met oefening of ervaring en leiden tot relatief permanente verandering in de mogelijkheid tot bewegen" (Schmidt & Lee, 2005, pag.302). Significante uitgangspunten van deze leertheorie zijn o.a.: fasen van het leren, soorten taken, feedback en oefenschema. Deze uitgangspunten zijn voortgekomen uit een aantal theorieën, inclusief de 'closed loop'theorie, de 'Dynamic Systems Theory' en de 'Schema Theory'.
Belangrijke componenten van de 'Schema Theory'
Motorische vaardigheden worden geleerd door een "motorisch responsschema" dat de opslag vereist van vier componenten in het geheugen zodra een individu een beweging heeft uitgevoerd (Schmidt, 1975): • Initiële voorwaarden: informatie vanuit verschillende receptoren (inclusief positie van het lichaam in de ruimte; en de weergave van de omgeving via visuele en auditieve input), voorafgaand aan de initiatie van de beweging, wordt geëvalueerd en opgeslagen. • Responsspecificaties: de individu slaat informatie op over de elementen die nodig zijn om een motorisch programma uit te voeren. Dit vraagt kennis over richting, kracht, snelheid en ruimtelijke vereisten voor de taak. De individu moet deze parameters specificeren voordat een beweging geïnitieerd wordt. • Sensorische consequenties: De sensorische consequenties van een beweging, gebruik makend van proprioceptieve, kinestetische en auditieve feedback, worden na afloop van de beweging opgeslagen. • Respons uitkomst: het succes van de beweging, zoals deze vergeleken wordt met de beoogde uitkomst, wordt nagegaan. De 'Schema Theory' beschrijft twee soorten van geheugen: • 'Recall memory' is nodig om motorische commando's te genereren door gebruik te maken van de initiële voorwaarden en de responsspecificaties. • 'Recognition memory' is nodig om de respons te evalueren en er foutmeldingen uit te halen. Het bevat de sensorische consequenties en feedback over de responsuitkomsten.
Relevantie voor PROMPT
Succesvol leren van motorische spreektaken vereist coördinatie tussen de fysiek-sensorische en de cognitief-linguïstische domeinen. Het verkrijgen van een neutrale faciale houding (de initiële voorwaarde voor spraak) zal meer efficiënte bewegingspatronen faciliteren. De PROMPT-techniek biedt de wezenlijke informatie (responsspecificaties) betreffende iedere motorische spraakbeweging zodat het uitgevoerd en geëvalueerd kan worden (sensorische consequenties, responsuitkomst). De therapeut moet de vaardigheid van de individu voor het onthouden en oproepen van bewegingspatronen beoordelen, en moet dan betrouwbare en consistente feedback bieden ('knowledge of results') om motorische uitkomsten te veranderen.
Belangrijke literatuurverwijzingen
• Maas, E., Robin, D.A., Austermann Hula, S. H., Wulf, G., Ballard, K.J., and Schmidt, R.A. (2008). Principles of motor learning in treatment of motor speech disorders. American Journal of Speech-Language Pathology, 17, 277-298. • Schmidt, R.A. (1975). A schema theory of discrete motor skill learning. Psychological Review, 82 (4), 225260. • Schmidt, R.A. & Bjork, R.A. (1992). New conceptualizations of practice: common principles in three paradigms suggest new concepts in learning. Psychological Scients, 3, 207-217. • Schmidt, R. A., & Lee, T. D. (2005). Motor control and learning: A behavioral emphasis (4th ed.). Champaign, IL: Human Kinetics.
Deel een
17
COGNiTIEF-LINGUÏSTIsch DOMeIN Binnen het perspectief van een dynamisch systeem wordt cognitieve ontwikkeling gezien als een proces van transities van de ene toestand op een gegeven moment in tijd, naar een andere toestand op een later moment in de tijd. Cognitie ontwikkelt zich als een gevolg van de interactie van een individu met zijn/haar omgeving door middel van sensomotorische ervaring (Smith, 2005).
'Cognitive Schema Theory'
De 'Cognitive Schema Theory' van Piaget representeert een perspectief voor ontwikkeling in de tijd, en het biedt een beschrijving van de algemene kenmerken van gedachten en benadering van probleemoplossing, in verschillende levensfasen. Volgens Piaget wordt kennis verworven door beweging en ontstaat nieuw leren via sensomotorische ervaringen (Piek, 2006).
Belangrijke componenten van 'Cognitive Schemas'
• Schema's zijn kaders waarbinnen informatie georganiseerd en geïnterpreteerd kan worden. Ze kunnen fysiek of mentaal zijn. • Leren ontstaat wanneer bestaande schema's veranderd worden door assimilatie en accomodatie. Assimiliatie vindt plaats wanneer een oud gedrag wordt toegepast op een nieuwe situatie. Accomodatie vindt plaats wanneer het schema veranderd moet worden om te passen bij de omgeving. • Kennis wordt verworven door de herhaling van aanvankelijk random gedragingen die aantrekkelijk en bevredigend zijn.
Relevantie voor PROMPT
De 'Cognitive Schemas' bieden een beschrijving van de mogelijke toestanden van een systeem op een bepaald moment in de tijd zoals deze gebaseerd zijn op eerdere ervaringen. Therapeuten dienen de mogelijke invloeden van de initiële condities te evalueren, inclusief perceptuele en motorische ervaringen geassocieerd met een activiteit of gebeurtenis. Dit zal de therapeut helpen te beoordelen hoe en of gebeurtenissen vooraf gestructureerd en/of vereenvoudigd moeten worden om verbeterde cognitie, taal- en spraakontwikkeling te ondersteunen.
Belangrijke literatuurverwijzingen
• Piaget, J. (1964). Development and learning. In Ripple, R.E & Rockcastle, V.N. (Eds.), Piaget rediscovered. (pp. 7-20). Ithaca: Cornell School of Education Press. • Piek, J . (2006). Infant motor development. Champaign, IL: Human Kinetics. • Smith, L (2005). Cognition as a dynamic system: Principles from embodiment. Developmental Review, 25, 278-298.
'Event Knowledge Theory'
'Event Knowledge Theory' benadrukt de temporele, spatiële en causale samenhangen die geassocieerd zijn met routines bij het vormen van mentale representaties. Geheugen, categorisatie, taal- en spelvaardigheden ontwikkelen zich door de directe participatie van het kind binnen routines (Nelson, 2004).
Belangrijke componenten van 'Event Knowledge'
• Kennis van alledaagse gebeurtenissen biedt het fundament voor denken, praten en omgaan met de omgeving. • Alledaagse routines (d.w.z. activiteiten van het dagelijks leven) bieden een veilige basis aan informatie voor een individu en bieden ruimte aan uitbreiding van taalvormen vanwege de temporele sequenties van gebeurtenissen die plaatsvinden binnen een begrensde activiteit. • 'Event knowledge' bevat het begrijpen van de rol van anderen binnen de gebeurtenissen en de temporele sequenties van sub-gebeurtenissen die samen grotere gebeurtenissen vormen. • De spontane taal die plaatsvindt in bekende of routinematige gebeurtenissen is meer ontwikkeld dan de taal die geobserveerd wordt in vrij spel.
Deel een
18
Relevantie voor PROMPT
Het PROMPT systeem van interventie vereist het matchen van de cognitieve, motorische en sociale mogelijkheden van de client. Het gebruik van adequate activiteiten, met voorspelbare gebeurtenissen en sociale routines, ondersteunt het bereiken van natuurlijke spraak- en taalvormen, waarbinnen motorische spraakdoelen ingebed kunnen worden.
Belangrijke literatuurverwijzingen
• Nelson, K. (2004). The event basis of conceptual and language development. In I. Stockman (Ed.), Movement and Action in Learning and Development: Clinical Implications for Pervasive Developmental Disorders. (pp.117-139). San Diego: Elsevier, Academic Press.
'Competition Model Theory'
Het 'Competition Model' is gedefinieerd als een interactieve activatietheorie van taalleren en taalgebruik. Het omvat de uitgangspunten van de 'Dynamic Systems Theory'. Taalontwikkeling wordt gezien als een product dat voortkomt uit de complexe, non-lineaire, bi-directionele interacties tussen meerdere domeinen, en wordt aangedreven door functie. Binnen dit model wordt bijzondere nadruk gelegd op de bronnen die een individu beschikbaar heeft om zich op ieder moment te kunnen richten op een taak.
Belangrijke componenten van 'Resource Allocation'
• Er is een eindige set van bronnen beschikbaar voor iedere individu, en alle activiteiten van het dagelijks leven putten gelijktijdig uit deze ene bron. • In de competitie om de beperkte verwerkingsbronnen, wordt dat waar de aandacht naar uit gaat en wat onthouden wordt, bepaald door hoe belangrijk of relevant de gebeurtenis is voor de individu. • Perceptuele aanwijzingen beïnvloeden het leren van taal, vooral als ze frequent en consistent aangeboden worden. Onbetrouwbare of inconsistente aanwijzingen zijn moeilijk waar te nemen en kunnen extra verwerkingsbronnen kosten voor de cliënt. • Bij individuen met meer globaal verstoorde systemen, is de bron beperkter en moet nog veel meer de focus liggen op relevante taken om te kunnen leren. • De beperkingen die opgelegd worden door de 'resource allocation' beïnvloeden iemands vaardigheid om aandacht te richten en te leren, om nieuwe informatie te verwerken, en om gebeurtenissen te interpreteren en te onthouden.
Relevantie voor PROMPT
De PROMPT benadering vraagt de therapeut om de variabelen te beoordelen die de aandacht en het geheugen van de cliënt kunnen beïnvloeden. Ook moet er worden gekeken naar compensatoire strategieën die het verwerken van informatie zullen ondersteunen. Tijdens de PROMPT interventie moet de therapeut de eisen die simultaan aan alle domeinen gesteld worden, beperken. De tactiel-kinestetische informatie die geboden wordt bij het gebruik van de techniek van PROMPT benadrukt, wanneer deze nauwkeurig en consistent toegepast wordt, de perceptuele eigenschappen van motorische spraakdoelen en vermindert de eisen die gelegd wordt op de verwerkingsbronnen.
Belangrijke literatuurverwijzingen
• Bates, E., & MacWhinney, B. (1987). Competition, variation, and language learning. In MacWhinney, B. (Ed.), Mechanisms of Language Acquisition. (pp. 157-194). Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum. • Bloom, L. (2004). The integration of expression into the stream of everyday activity. In I. Stockman (Ed.), Movement and Action in Learning and Development: Clinical Implications for Pervasive Developmental Disorders. (pp.139-168). San Diego: Elsevier, Academic Press.
Deel een
19
SOCIAAL-EMOTIONEEL DOMEIN Gezien vanuit de 'Dynamic Systems Theory', komt sociale ontwikkeling voort uit interactie met een volwassen partner. Ook wordt sociale groei gezien binnen het begrijpen van zichzelf en anderen.
'Social Development Theory'
'Social Development Theory' is gebaseerd op drie onderliggende principes: de fundamentele rol van sociale interactie in het proces van de cognitieve ontwikkeling; de 'rol van een ander met meer kennis' bij het ondersteunen van iemand die nog leert; en de mogelijkheid van de individu om een taak uit te voeren over een continuüm richting onafhankelijkheid.
Belangrijke componenten van de 'Social Development Theory'
• Individuele ontwikkeling vindt plaats binnen de sociale en culturele context waarin het ingebed is. Taal en hogere mentale processen ontstaan vanuit het sociaal-emotionele domein. • Het proces van de overgang van regulatie door anderen naar zelf-regulatie geeft mogelijkheden voor probleemoplossend vermogen, en daardoor voor meer gevorderd cognitief functioneren. • Meer gesofisticeerde leerstrategieën en -resultaten kunnen ontstaan wanneer een ervaren en competente communicatiepartner deelneemt aan de leerervaring. • Volwassenen begeleiden het leren van taal door kinderen stapsgewijs door vereenvoudigde taal aan te bieden, evenals bekende, routinematige, zeer gestructureerde gebeurtenissen (“formats”) die gekenmerkt worden door sequentiële structuren, bekende rollen en functionele scripts. • Door deze stapsgewijze begeleiding door volwassen en het gebruik van gebeurtenissen om woordvormen en een basiskennis over de wereld te solidificeren, kan de cliënt uiteindelijk deelnemen aan adequate relaties met leeftijdsgenoten. • Kleine stapjes vooruit en begeleide, voorspelbare interacties zijn noodzakelijk om sociale taal te leren.
Relevantie voor PROMPT
De sociale aspecten van interventie en mentorschap zijn wezenlijk voor de ontwikkeling van een vertrouwensrelatie tussen de therapeut en de cliënt. De PROMPT-therapeut biedt een adequate stapsgewijze opbouw aan, om de cliënt te ondersteunen. Als de cliënt competentie ontwikkelt, wordt de mate van ondersteuning verminderd. Oefening wordt verkregen door consistent gebruik van beurtname. Therapeuten stellen grenzen om het leren gedurende het gehele therapeutische proces te optimaliseren. Dit maakt het ontwikkelen van een veilige, vertrouwensvolle relatie mogelijk waarbinnen de cliënt erkent dat de therapeut hem/haar kan helpen om nieuwe vaardigheden te leren die hij/zij met zelfvertrouwen kan gebruiken in interacties buiten de therapiesituatie.
Belangrijke literatuurverwijzingen
• Bates, E. (1976). Language and Context. New York: Academic Press. • Bruner, J. (1977). Early social interaction and language acquisition. In R. Schaffer (Ed.), Studies in motherinfant interaction (pp. 271-289). New York: Academic Press. • Nelson, K. (1986). Event Knowledge: Structure and Function in Development. Hillsdale, NJ: Erlbaum. • Vygotsky, L. S. (1978). Mind in Society: The Development of Higher Psychological Processes. Cambridge, MA: Harvard University Press.
'Intentionality Model of Language Aquisition'
Het 'Intentionality Model of Language Aquisition' benadrukt de rol van sociaal-emotionele ontwikkeling (betrokkenheid) en cogntieve ontwikkeling (poging/moeite) in de taalverwerving. Het eerder opgestelde intergerelateerd model van Bloom en Lahey (1978) van inhoud, vorm en gebruik, wordt van meerdere kanten beïnvloed door de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling. Deel een
20
Belangrijke componenten van het 'Intentionality Model'
• Taalverwerving is het gevolg van een essentiële spanningsgebied tussen de moeite die ervoor nodig is en de betrokkenheid van de persoon bij de wereld. • Betrokkenheid biedt de motivatie om taal te leren. Het betreft de sociale en emotionele ontwikkeling van een individu. Betrokkenheid tussen het kind en zijn/haar verzorgers biedt ruimte voor de ontwikkeling van een effectief repertoire van emotionele signalen die in de vroege communicatie gebruikt worden. • Door er moeite voor te doen, ontwikkelt het taalleerproces zich verder en dit reflecteert de ontwikkelende cognitie van het kind. Taal moet worden verworven omdat de affectieve, emotionele signalen die de baby gebruikt, onvoldoende zijn om de steeds complexere representaties weer te geven die zich in het brein van één- en tweejarigen beginnen te ontwikkelen. • Er is een essentiële spanning tussen betrokkenheid en moeite. Ontwikkeling zet zich voort wanneer het kind handelt om een mismatch tussen bestaande kennis en nieuwe informatie op te lossen. Het gevolg is een steeds complexer wordende, meer abstracte denken en taalexpressie die helpt bij het kunnen begrijpen van nieuwe ervaringen. • Intentionaliteit biedt de verbindende schakel tussen moeite en betrokkenheid, en bemiddelt de coördinatie van verschillende expressieve handelingen.
Relevantie voor PROMPT
Onderzoek naar intentionaliteit bevestigt dat taalontwikkeling bij jonge kinderen geïntegreerd is met cognitie, actie en emotie, en dat ze allen voortkomen uit dezelfde bron van fundamenteel beperkte bronnen. Er is vrij veel moeite nodig om verschillende expressieve handelingen te coördineren en deze te integreren in alledaagse activiteiten. PROMPT interventie zou opgezet moeten worden rondom interesses die relevant zijn voor de cliënt om hun interesse en betrokkenheid te versterken. Gebruik van de techniek van PROMPT vermindert de belasting op de bronnen in het fysiek-sensorisch domein om de cliënt te helpen meer complexe taalexpressie (cognitief-linguïstisch domein) te bereiken om betrokkenheid met anderen te behouden (sociaal-emotioneel domein).
Belangrijke literatuurverwijzingen
• Bloom, L. (2004). The integration of expression into the stream of everyday activity. In I. Stockman (Ed.), Movement and Action in Learning and Development: Clinical Implications for Pervasive Developmental Disorders. (pp.139-168). San Diego: Elsevier, Academic Press. • Bloom, L., & Tinker, E. (2001). The intentionality model and language acquisition: Engagement, effort, and the essential tension in development. Monographs of the Society for Research in Child Development. 66:1-91.
'Social Pragmatic Theory'
De 'Social Pragmatic Theory' van taalverwerving stelt dat de ontwikkeling van taal samen gaat met de ontwikkeling van sociaal-cognitieve vaardigheden die nodig zijn om de communicatieve intenties van anderen te begrijpen. Zowel het begrijpen als het gebruiken van signalen is essentieel om succesvolle interacties te ontwikkelen. Synergistische ontwikkeling in de sociale, communicatieve en cognitieve domeinen leidt tot de verwerving van intentioneel gedrag voor een variatie aan communicatieve functies.
Belangrijke componenten van de 'Social Pragmatic Theory'
• Sociale en cognitieve vaardigheden veranderen veel tijdens het tweede levensjaar, wat leidt tot het begrijpen van de intentionele gedragingen van anderen en het duidelijk maken van de eigen intenties. • Deze intenties bevatten een set van communicatieve functies. • Binnen de verscheidenheid aan doelen, zijn de belangrijksten het opmerken van gedeelde aandacht en het reguleren van het gedrag van anderen. • Communicatieve functies kunnen verbaal of nonverbaal worden weergegeven, in prelinguïstische of linguïstische vormen. •W ederkerigheid en manieren om signalen af te geven tijdens interacties bieden belangrijke, meetbare informatie over de vaardigheden van de individu betreffende het gebruik van betrokkenheid gekoppeld aan de poging om te communiceren. Deel een
21
Relevantie voor PROMPT
De PROMPT benadering onderzoekt vaardigheden binnen het sociaal-pragmatisch bereik, zodat een betere balans bereikt kan worden tussen de sociaal-emotionele en de cogntief-linguïstische domeinen. Een PROMPT therapeut moet eerst de individu helpen intentionaliteit en ander prelinguïstisch gedrag te bereiken (bv. wijzen, gedeelde aandacht, gedeeld oogcontact) voordat PROMPT technieken gebruikt worden om motorische controle voor spraak te ontwikkelen. Tijdens PROMPT interventie moet een verscheidenheid aan genormaliseerde communicatieve functies gekoppeld worden aan de doelproducties voor spraak.
Belangrijke literatuurverwijzingen
• Prizant, B., Wetherby, A., Rubin, E., Laurent, A., & Rydell, P. (2006). The SCERTS Model: A Comprehensive Educational Approach for Children with Autism Spectrum Disorders. Baltimore, MD: Paul H. Brookes Publishing. • Wetherby, A. (1991). Profiling pragmatic abilities in the emerging language of young children. In T. Gallagher (Ed.), Pragmatics of Language: Clinical Practice Issues (pp.249-282). San Diego: Singular Publishing.
Deel een
22