afdeling 5
Clés In deze afdeling vindt u de oplossingen van alle oefeningen in het Cahier d’exercices, met uitzondering van die luisteroefeningen waarvan de teksten niet in het Livre de textes opgenomen zijn. De oplossingen en de volledige teksten van deze luisteroefeningen treft u aan in afdeling 6 van dit Livre du professeur. U kunt de oplossingen van de oefeningen voor uw leerlingen kopiëren, opdat ze zelfstandig hun gemaakte werk kunnen nakijken. De oplossingen van de proeftoetsen Kennis staan aan het einde van afdeling 5.
cent vingt-trois
123
clé étape 1
1
1 Met vakantie. 2 B 3 a Omar doet aan rotsklimmen. b Cédric voetbalt. c Camille rijdt paard.
2
A 1 2 3 4 B 1 2 3 4
3
1 2 3 4 5 6 7
8 9 10 11 12 13 14
2 hv
In de Pyreneeën. B C B In Bretagne. 20 kilometer. Joggen. Voetballen.
Hij vindt het grappig. Naar het zwembad. Zwemmen, rotsklimmen, voetbal en tennis. Camille is 15 jaar. Paardrijden. Wat doe jij? Nog een prettige (voortzetting van de) vakantie! / Goede vakantie nog! (Goed einde van de vakantie!) Dinan. Je moet (Ik moet / Men moet) de bus nemen. Het is een klein zwembad. Cédric vindt het zielig. Er is een discotheek in Dinan, die echt gaaf is. De meisjes zijn niets waard. Tot gauw.
5
B 1 a Kun je tennislessen nemen? b We kunnen elke dag naar het zwembad gaan. c Cédric kan de bus nemen. d Omar en Camille kunnen aan rotsklimmen doen. 2 a Omar peut faire du camping. b Cédric et Julien peuvent aller à la plage. c Tu peux faire du foot à Dinan? d Oui, et je peux aller à la piscine.
6
A 1 2 3 B 1 2 3 4 5
8
1 2 3 4 5 6 7 8
B 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
allons a êtes faites prennent es vais prends fais ont
10
124
cent vingt-quatre
cheval, plage passionnant boîte, copine pauvre, fin, an rigolo, cours nul, escalade bientôt, puis jour, souvent
Het woord in de genummerde vakjes is: vacances.
9 4
avoir (hebben). ans (jaar). Camille a 15 ans. Magali a dix ans. J’ai dix-huit ans. Cédric et Omar ont quatorze ans. Tu as quinze ans? Non, Sandra et moi, nous avons vingt ans.
A 1 faire. 2 de 3 a du b de la c de l’ d des B 1 Je fais du tennis. 2 Nous faisons du jogging. 3 Cédric et Omar font du foot. 4 Camille fait du cheval. 5 Vous faites de l’escalade.
A a + 4, b + 9, c + 1, d + 3, e + 6, f + 10, g + 11, h + 7, i + 2, j + 5, k + 8. B 1 Voorbeeld: Je fais de la natation. 2 Voorbeeld: Je voudrais faire du tennis.
clé étape 1
11
15
Gesprek 1: Amélie: Julie: Amélie: Julie:
Quel âge as-tu? J’ai quinze ans. Qu’est-ce que tu fais comme sport? Je fais de l’escalade.
Gesprek 2: Amélie: Bernard: Amélie: Bernard:
Quel âge as-tu? J’ai vingt-quatre ans. Qu’est-ce que tu fais comme sport? Je fais du cheval.
Gesprek 3: Amélie: Jamel: Amélie: Jamel:
Quel âge as-tu? J’ai dix-sept ans. Qu’est-ce que tu fais comme sport? Je fais du foot.
Gesprek 4: Amélie: Béa: Amélie: Béa:
Quel âge as-tu? J’ai seize ans. Qu’est-ce que tu fais comme sport? Je fais du basket.
14 Voorbeeld: Amstelveen, le 26 juillet 20.. Chère Lisa, Je suis en vacances au Portugal. Tous les jours, je vais à la plage. La plage n’est pas loin et c’est chouette sur la plage. Je fais de la planche à voile et de la natation. J’ai un copain ici. Il s’appelle Nicky et il a seize ans. C’est cool ici! Et toi, qu’est-ce que tu fais? Bonne fin de vacances! Amitiés, Marion
16
2 hv
1 Voor jongeren uit Franconville van 12 tot 16 jaar. 2 Van 4 tot 26 juli. 3 a zin hebben b de zomer c ontdekken d de streek, regio e het dertigtal f het westen g de zon h het leven 4 Heb je geen zin om de zomervakantie in de stad door te brengen? Zou je een mooie streek in de Atlantische Pyreneeën willen ontdekken? Heb je zin om andere sporten te leren? Ga met ons mee naar la BastideClairence. Met een dertigtal andere jongeren van Franconville stap je in de bus om naar het zuidwesten te gaan, om naar de zon te gaan, om een ander leven te ontdekken. Een sportief leven in de buitenlucht: 5 De volgende activiteiten worden genoemd: — Je slaapt in een tent. – Je eet buiten. – Je leert allerlei sporten (naar keuze), zoals: tennis, mountainbike, rotsklimmen, paardrijden en grotonderzoek. – Je maakt excursies in de Pyreneeën. – Je vindt (ontdekt) een mooi zwembad. – Je hebt de mogelijkheid om een driedaagse trektocht in het hooggebergte te maken. – Je maakt nieuwe vrienden en vriendinnen. 6 a Aarzel niet, dit verblijf in de bergen zal je leven veranderen! b Vraag het aanmeldingsformulier op het gemeentehuis.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Ik ben met / op vakantie. Ik ga elke dag naar het strand. Wij kamperen. Wat doe jij voor sport? Ik voetbal en ik tennis. Mijn vriendin rijdt paard. Marion surft. En Béa basketbalt. Hoe oud ben jij? Ik ben veertien jaar. Camille is vijftien jaar. Om naar het strand te gaan, kan men / kun je de bus nemen.
cent vingt-cinq
125
clé étape 1
17
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
2 hv
zeilen surfen schaatsen fietsen zwemmen zin hebben ontdekken de streek, regio de zon het leven doorbrengen de zomervakantie instappen om te
18
De goede zinnen zijn: 1, 2, 3, 4 en 6.
19
De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5.
20
1 2 3 4 5 6
Ochtend. C Omar wil wel graag gaan. Het is ver weg. Om zes uur. Om zich snel in te schrijven voor de excursie naar het Cirque de Gavarnie.
24 Gesprek 1: Théo:
Bonjour, je voudrais m’inscrire pour les cours de tennis. Miranda: Tu es dans quel groupe? Théo: Dans Les Blancs. Miranda: D’accord. Voici le bulletin d’inscription. Théo: Merci. Gesprek 2: Sonia:
Bonjour, je voudrais m’inscrire pour l’escalade. Miranda: Tu es dans quel groupe? Sonia: Dans Les Rouges. Miranda: D’accord. Voici le bulletin d’inscription. Sonia: Merci. Gesprek 3: Voorbeeld: Tamara: Bonjour, je voudrais m’inscrire pour les cours de judo. Miranda: Tu es dans quel groupe? Tamara: Dans Les Oranges. Miranda: D’accord. Voici le bulletin d’inscription. Tamara: Merci.
25 21
1 Om 10 uur gaat hij naar tennisles. ’s Middags gaat hij rotsklimmen. Om zes uur gaat hij naar het zwembad. 2 Ze houdt niet van rotsklimmen. 3 Om zes uur bij het zwembad. 4 Hij moet zich meteen inschrijven, omdat er anders geen plaats meer is in de bus. 5 Les Verts (= De Groenen). 6 Het aanmeldingsformulier. 7 Een prettige dag morgen!
23
A 1 Dus je gaat vandaag niet naar het zwembad? 2 Jawel! Daarna! Tegen zes uur. B 1 Oui. 2 Si. C 1 Oui, vers quatre heures. 2 Si, cet après-midi. 3 Oui, demain matin. 4 Oui, à six heures. 5 Si, aujourd’hui.
126
cent vingt-six
1 2 3 4 5
Kom je ook? Ja, tegen / rond zes uur. Kom je niet? Jawel! Vanmiddag. Het is ver weg. Daarom vertrekken we vroeg. Tot vanavond! Ik wil me graag inschrijven voor de excursie van morgen. 6 Prettige dag morgen!
clé étape 2
1
1 B 2 a Bretagne b de Pyreneeën 3 In Canada. 4 B 5 A
2
1 2 3 4 5 6
Over de vakantie. Vijf weken. Bij haar moeder in Canada. Frans en Engels. In de Pyreneeën. A
3
1 2 3 4
Tijdens de pauze. Ik heb vijf weken bij mijn opa doorgebracht. En jij, Lisa, waar ben jij geweest? Haar moeder en haar nieuwe man, haar halfbroer en haar vriendin Julie. Bij haar vader. In Quebec. Mijn ouders hebben de hele zomer gewerkt. a Pyreneeën geweest. b gekampeerd. c gesport. d het Cirque de Gavarnie gezien. a vlak bij zee. b gezwommen. c gesurft. d Lissabon bezocht. Naar het buitenland gaan.
7
5 6 7 8
9
10
4
6
Le passé composé. Avoir. Travailler > travaillé. a passé doorgebracht b écouté geluisterd naar c regardé gekeken naar d mangé gegeten e acheté gekocht f parlé gepraat g donné gegeven 5 a fait gedaan, gemaakt b pris genomen c eu gehad d été geweest e pu gekund 6 a Cédric a passé cinq semaines chez son grand-père. b Cédric n’a pas nagé.
1 Cédric et Marion ont parlé des vacances. 2 Cédric a retrouvé son copain Julien. 3 Cédric et Magali ont passé cinq semaines à Dinan. 4 Marion a visité Lisbonne. 5 Nous avons regardé un film. 6 J’ai mangé du poulet. 7 Tu as donné un cadeau à ta mère. 8 Cédric a été à Dinan. 9 Il n’a pas nagé. 10 Et il n’a pas parlé anglais. 11 Il a pris le car. 12 Julien et Cédric ont fait beaucoup.
A 1 2 3 4 5 6 7 8 B 2 3 4 5 6
9
1 2 3 4
2 hv
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
J’ai été en France. Mon père a été en Italie. Vous avez été en Allemagne? Ils ont été en Angleterre. Le grand-père de Cédric a été aux PaysBas. Nous avons été au Maroc. Tu as été aux Etats-Unis? Non, j’ai été en Espagne. de l’Italie de l’Allemagne des Pays-Bas des Etats-Unis du Portugal
retrouver était capitale surtout été parce que étranger visiter location nager
Het woord is: récréation. Dit betekent: pauze.
10
B 1 2 3 4 5
Tu vois Lisa? Oui, mais je ne vois pas Omar. J’ai vu Omar aujourd’hui! Vous voyez Cédric aujourd’hui? Non, mais hier, nous avons vu Cédric et Marion. 6 Cédric n’a pas vu le Cirque de Gavarnie.
cent vingt-sept
127
clé étape 2
2 hv
11
14
Gesprek 1:
Voorbeeld:
Marco: Julie: Marco: Julie:
Amiens, le 5 septembre 20..
Marco: Julie:
Et toi, Julie, tu as été où? J’ai été en Espagne. Et qu’est-ce que tu as fait? J’ai fait du camping, j’ai fait beaucoup de sport et j’ai vu les Pyrénées. C’était bien? Oui, c’était passionnant!
Gesprek 2: Marco: Bernard: Marco: Bernard:
Et toi, Bernard, tu as été où? J’ai été aux Pays-Bas / en Hollande. Et qu’est-ce que tu as fait? J’ai fait du basket, j’ai fait du vélo et j’ai vu Máxima. Marco: C’était bien? Bernard: Oui, c’était rigolo!
Chère Léa, Ça va? Tu as été où pendant les vacances? J’ai passé tout l’été en France, dans les Alpes. J’ai fait du camping avec ma mère, le mari de ma mère et mon demi-frère. J’ai fait du foot, de l’escalade, du vélo et j’ai nagé. J’ai vu le Mont Blanc et c’était magnifique! Aujourd’hui, c’est la rentrée. C’est terrible! Amitiés, Tony
16
A 1 a Ze heeft leren paardrijden. b Ze heeft een leuke jongen leren kennen (Omar). 2 Bij het rotsklimmen. B a + 13, b + 5, c + 1, d + 11, e + 7, f + 10, g + 16, h + 6, i + 15, j + 3, k + 14, l + 2, m + 12, n + 8, o + 9, p + 4. C Je raadt het vervolg al ... Ik ben bang geworden, dus heb ik stommiteiten begaan. En denk je dat ze iets hebben gedaan om mij te helpen? NEE! Weet je wat ze hebben gedaan? ZE HEBBEN GELACHEN!!! En de jeugdleiders? Die / Zij hebben ook gelachen! En weet je wie het hardst heeft gelachen? OMAR!
17
A 1 Wat heb jij tijdens de vakantie gedaan? 2 B 3 In deze tekst vertellen jongeren wat ze tijdens hun vakantie hebben gedaan. B 1 Magali. 2 Lynn. 3 Joss. 4 Manuel. 5 Jamel. 6 Miranda. 7 Lynn. 8 Magali. 9 Jamel. 10 Manuel. C 1 a studie b vertrekken c of d deze, dit; die, dat e spelletjes f ik heb voorbereid g hun
Gesprek 3: Marco: Jamel: Marco: Jamel: Marco: Jamel:
Et toi, Jamel, tu as été où? J’ai été au Maroc. Et qu’est-ce que tu as fait? J’ai mangé beaucoup, j’ai fait de la planche à voile et j’ai vu ma famille. C’était bien? Oui, c’était formidable!
Gesprek 4: Marco: Béa: Marco: Béa: Marco: Béa:
128
Et toi, Béa, tu as été où? J’ai été à la maison. Et qu’est-ce que tu as fait? J’ai travaillé, j’ai regardé la télé et j’ai fait du jogging. C’était bien? Non, c’était nul!
cent vingt-huit
clé étape 2
2 Ik woon in Parijs. Ik studeer Engels. Dus in de vakantie ga ik graag naar Engeland of naar Amerika. Deze zomer heb ik twee maanden in Amerika doorgebracht, als au pair meisje. 3 Ik heb opgepast. 4 Ik heb op drie kinderen gepast, een jongen en twee meisjes. Ik heb spelletjes met hen gedaan, boodschappen gedaan, eten klaargemaakt en ik ben met hen naar het zwembad gegaan. Ik heb de hele zomer Engels gepraat, maar nu heb ik een verschrikkelijk Amerikaans accent. 5 op de kinderen past, boodschappen doet en eten klaarmaakt.
19
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
20
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17
22 De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5.
23
Waar ben jij geweest? Ik ben in Italië geweest. Ik heb de trein genomen. En wat heb je gedaan? Ik heb gekampeerd en ik heb in de zee gezwommen. Mijn broer heeft aan rotsklimmen gedaan. En heb je Rome bezocht? Nee, ik heb Rome niet bezocht, maar ik heb Florence gezien. Mijn broer en mijn zus zijn thuis geweest (gebleven). Ze hebben televisie gekeken. Ze hebben niet gewerkt. Ik heb mijn vakantie in Frankrijk doorgebracht.
de brief zij schrijft het nichtje het begin komen gevaarlijk bang zijn de stommiteit iets de jeugdleider niet ... meer de zoen vertrekken of oppassen op de kinderen het spel (voor)bereiden
2 hv
A 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 B 1
2 3 4 5
24
1 2 3 4 5 6 7 8
A B B B A B A A B A B B De Fransen gaan vooral in eigen land op vakantie. Nederlanders gaan vooral naar het buitenland. In de noordelijke Alpen, in de Pyreneeën en in de zuidelijke Alpen. Bij familie of vrienden (40 %). het platteland. Frankrijk: eerste bestemming van de wereld. Frankrijk ontvangt 60 miljoen buitenlandse toeristen per jaar, Spanje 45 miljoen, de Verenigde Staten 44 miljoen. De buitenlandse vakantiegangers gaan naar Frankrijk voor: • Parijs en andere grote steden; • de zon en de zee in het zuiden en in het westen; • de bergen (wintersport en zomervakantie).
ten minste per jaar de wintersport het tweede huis groen de berg(en) het meer de zon
cent vingt-neuf
129
clé aire proeftoets étapes 1 en 2
1
A 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 B 1 a b c
2
3 4 5 6 7 8
130
B C B A C A B C A B Hij is 15 jaar. Hij woont in Lyon. Hij gaat naar de middelbare school (collège). d Hij houdt van basketballen. Hij is kampioen van Frankrijk van Nintendospelletjes. De winnaars van de Europese landenwedstrijden mochten op vakantie in Japan. Een week. Gesurft en gezwommen. Het was geweldig, vooral omdat we nieuwe spellen hebben kunnen ontdekken. Een maand. Hij heeft alleen Tokio en het strand gezien. Hij vond het leuk om samen met de anderen op vakantie te zijn. Ze waren meteen vrienden.
cent trente
2 hv
Puntentelling Oef. 1A: Oef. 1B:
Voor elk goed antwoord: 1 punt. Vraag 1: 4 punten; vraag 2: 2 punten; vraag 3: 1 punt; vraag 4: 2 punten; vraag 5: 4 punten (Trek voor elke fout één punt eraf); vraag 6: 1 punt; vraag 7: 1 punt, vraag 8: 1 punt. Totaal oef. 1: 26 punten. Oef. 2:
Vraag 1: 1 punt; vraag 2: 2 punten; vraag 3 t/m 7: elk 1 punt; vraag 8: 2 punten; vraag 9: 1 punt, vraag 10: 2 punten; vraag 11: 1 punt; vraag 12: 2 punten. Totaal oef. 2: 16 punten. Berekening van je cijfer: 41-42 punten: 10 38-40 punten: 9 35-37 punten: 8 32-34 punten: 7 29-31 punten: 6 26-28 punten: 5 enz.
clé étape 3
1
1 Een dagje in het Parc Astérix. 2 Het Parc Astérix ligt ten noordoosten van Parijs, ten noorden van het vliegveld Charles de Gaulle, langs de snelweg A1 naar Lille, tussen afslag nummer 7 en 8. 3 B 4 De achtbaan.
3
C
1 2 3 4 5 6 7 8 9
10
Zaterdag. Hij is jarig. Ze gaan naar het Parc Astérix. Nee, het is op enkele kilometers afstand van Franconville. Naar het dorp van Asterix. Naar de achtbaan. Naar de Rue de Paris (historische straat). Oude huisjes en historische figuren. Ze krijgen alle drie hun zin: Magali gaat met haar ouders naar het dorp van Astérix. Cédric, Omar, Lisa en Marion gaan eerst naar de Rue de Paris en daarna naar de achtbaan. Om één uur in het paviljoen bij het grote meer.
4
a + 4, b + 8, c + 7, d + 2, e + 11, f + 3, g + 14, h + 6, i + 15, j + 12, k + 5, l + 10, m + 9, n + 1, o + 13.
5
A De goede antwoorden zijn 1, 3, 4, 6 en 9. B 1 Een uur. 2 Magali is er niet. 3 Ze gaan naar het inlichtingenbureau. 4 De juiste vragen zijn: A, C en D.
7
A 1 B 2 A 3 A 4 B 5 A 6 A 7 B 8 A 9 B 10 B 11 A B Het juiste antwoord is: 3.
8
B 1 2 3 4 5 6 7 8
9
1 Er komt een -e achter. 2 De bijv. naamw. die al op een -e eindigen. 3 Er komt niet alleen een -e bij, maar er verandert ook van alles. 4 a grande b belle c jolie d jeune e vieille f grosse g nouvelle
10 6
1 2 3 4
In het paviljoen bij het grote meer. Magali. Naar het inlichtingenbureau. a Magali b Brunel c tien jaar d lang en blond e wit T-shirt, blauwe spijkerbroek f witte sportschoenen g een kleine, rode rugzak
2 hv
voit dis pouvez dit vu dites pu peuvent
1 Mannelijk meervoud: er komt een -s achter. Vrouwelijk meervoud: er komt -es achter. 2 a Als het bijvoeglijk naamwoord op een -s of een -x eindigt, komt er niet nog een -s achter. b Woorden op -eau krijgen in het meervoud een -x. 3 a vieux b gros c beaux d nouveaux
cent trente et un
131
clé étape 3
11
2 hv
1 een kleine rugzak een rode rugzak 2 Ja. 3 voor achter 4 In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord. Uitzonderingen: grand, petit, beau, joli, jeune, vieux, gros, bon, nouveau. Deze uitzonderingen staan altijd voor het zelfstandig naamwoord.
Gesprek 2: Frida: Toi: Frida: Toi: Frida: Toi: Frida: Toi:
Dalila, elle s’appelle Dalila comment? Faraj. Tu peux épeler? Oui. F A R A J. Et elle est comment, Dalila? Euh ... elle a les cheveux noirs et elle porte une jupe jaune. Elle est grande? Non, elle n’est pas grande.
Gesprek 3:
12
13
2 une grande gare 3 une gare immense
een groot station een enorm groot station 4 des baskets blanches witte sportschoenen 5 une jolie jupe een leuke rok 6 une photo marrante een grappige foto 7 une nouvelle école een nieuwe school 8 un pull court een korte trui 9 une tour moche een lelijke toren
2 3 4 5 6 7
des chaussures jaunes une belle jupe des grands tee-shirts une fille marrante des vieilles dames des nouvelles baskets
8 des appartements magnifiques
gele schoenen een mooie rok grote T-shirts een grappig meisje oude dames nieuwe sportschoenen prachtige appartementen
Frida: Toi: Frida: Toi: Frida: Toi: Frida: Toi:
Gesprek 4: Frida: Toi: Frida: Toi: Frida: Toi: Frida: Toi:
15
1 2 3 4 5
C B C B A
Antoine, il s’appelle Antoine comment? Garry. Tu peux épeler? Oui. G A R R Y. Et il est comment, Antoine? Euh … il a les cheveux courts et il porte un long tee-shirt. Il est grand? Oui, il est grand..
Kevin, il s’appelle Kevin comment? Ivoire. Tu peux épeler? Oui. I V O I R E. Et il est comment, Kevin? Euh ... il a les yeux marron et il porte un jean blanc. Il est grand? Oui, il n’est pas petit.
22 Voorbeeld: Amstelveen, le 29 mai 20 . .
19
Chers monsieur et madame Duval,
Gesprek 1: Frida: Toi: Frida: Toi: Frida: Toi: Frida: Toi:
132
Léa, elle s’appelle Léa comment? Chevalier. Tu peux épeler? Oui. C H E V A L I E R. Et elle est comment, Léa? Euh ... elle a les cheveux châtains et elle porte un pull rouge. Elle est grande? Non, elle est petite.
cent trente-deux
J’arrive à la Gare du Nord dimanche 11 juin à 13.00 heures. Je suis petite. J’ai les cheveux courts et châtains. J’ai les yeux marron. Je porte un tee-shirt jaune et un jean bleu. Je porte aussi des baskets blanches. Amitiés, Léa
clé étape 3
23
Hoe ziet ze eruit? Ze is klein / groot. Ze heeft blauwe ogen. Ze heeft kort, blond haar. Ze draagt een wit T-shirt en een rode rok. Ze draagt witte sportschoenen. Omar heeft zwarte ogen. Hij draagt een gele trui en een blauwe spijkerbroek. 9 Kunt u dit spellen? 10 Wat heb je gezegd?
24
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
1 2 3 4 5 6 7 8
het uitstapje enkele, een paar de kassa het toegangskaartje het dorp de achtbaan de geschiedenis zich vermaken blij later hij hoort de microfoon hij wacht als sinds zij lacht
2 hv
D 1 De film is opgenomen in Marokko, waar Jamel oorspronkelijk vandaan komt. ’s Avonds heeft hij daar steeds gefeest. 2 De film is heel grappig en voor alle leeftijden. En het budget voor de film was heel groot, zodat er mooie decors en veel figuranten konden zijn. 3 Gérard Depardieu heeft veel meer verdiend, hoewel Jamel eigenlijk de hoofdrol had. 4 De regisseur vond het geen goed idee om hem een blonde Galliër te laten spelen. 5 Dat er 3000 figuranten verkleed als Egyptenaren midden in de woestijn op muziek van James Brown stonden te dansen!
28
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
de koningin hij moet bouwen de hulp verdienen de herinnering het land komisch iedereen bijna de hoofdpersoon onmogelijk bewegen (weg)snijden
26 De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5.
27 A Hij speelt de rol van Numérobis in de film ‘Mission Cléopâtre’, de tweede film gebaseerd op de albums van Asterix en Obelix. Numérobis is de architect van Cléopatra, (de) koningin van Egypte. Het verhaal? De architect moet een paleis bouwen voor de koningin. Het mooiste paleis van de wereld. In drie maanden! Numérobis gaat de hulp vragen van Asterix en van zijn vriend Obelix. B 1 Jamel, heb je het leuk gevonden om de rol van Numérobis te spelen? 2 De film heeft een enorm succes gehad. Waarom? 3 En hoeveel heb jij verdiend? 4 Was je blij met de rol? 5 Wat is je mooiste herinnering aan de film?? C a + 2, b + 8, c + 7, d + 12, e + 6, f + 11, g + 13, h + 10, i + 1, j + 5, k + 3, l + 4, m + 9.
cent trente-trois
133
clé étape 4
1
1 Halloween. 2 A 3 wenskaart
2
1 2 3 4 5
3
1 2 3 4 5 6 7
4
134
6
A 1 Deze avond. 2 a deze / die spijkerbroek b dit / dat appartement c deze / die school d deze / die spijkerbroeken e deze / die appartementen f deze / die scholen 3 Voor mannelijk enkelvoud dat met een klinker of stomme h begint. 4 Voor alle meervoud. B 2 cette jupe deze rok 3 ce pull deze trui 4 ces chaussures deze schoenen 5 cette chaise deze stoel 6 ces oranges deze sinaasappels 7 cet agenda deze agenda 8 cette semaine deze week
7
B 1 2 3 4 5 6
9
1 2 3 4 5 6 7
31 oktober. Halloween. Thuis. A C
Het regent en het waait. Hij leest de krant. Heb je mijn lippenstift niet gevonden? Jij verliest altijd alles. Zwarte lippenstift. Voor het Halloweenfeest. Ce sera bien, la fête! = Dat zal een leuk feest worden! 8 We gaan vieze dingen eten. 9 Onder de stoel. 10 Lisa: heeft zwarte lippenstift op. Cédric: heeft groene haren. Omar: heeft een masker op. Marion: is een vampier.
A 1 2 3 4 5 B 1 2 3 4 C 1 2 3 4 5 6 7 8
5
2 hv
1 2 3 4 5 6 7 8
Jij verliest altijd alles. Dat is om mijn lippen zwart te maken. Een half uur later gaat Lisa naar beneden. Ik heb gebeld, maar ze antwoordt niet (ze neemt niet op). Ze wacht misschien verderop. Op -re. Je haalt -re van de infinitief af. -s, -s, -, -ons, -ez, -ent. -u. Nous attendons plus loin. Cédric et Omar descendent. Je rends mes lèvres noires. Vous perdez tout! Tu ne réponds pas? J’ai perdu mon livre. Il n’a pas répondu. Nous avons attendu une demi-heure.
vendre bavarder pondre fondre fabriquer laver prétendre mordre
cent trente-quatre
verkopen kletsen leggen smelten maken wassen beweren bijten
Lisa lit le journal. Vous lisez ce livre? Cédric et Omar lisent cette étape. Je ne lis pas cette carte postale. J’ai déjà lu ce livre. Ils n’ont rien lu.
vent, descendre comme, sous, lire attendre, lèvre plutôt, chaises rouge, rien, truc chaud, sert, vert répondre, pleut
Het woord bij het pijltje is: sorcier. Dit betekent: tovenaar.
11
A 1 2 3 4 5 6 B 1
B A B C A B Voor jongeren van veertien tot achttien jaar. 2 De dans van de afschuw / De griezeldans. 3 a Een griezelige sfeer. b Een geheimzinnige DJ. c Toverdrankjes. d Verkiezing van de tovenaar en de heks van het jaar.
clé étape 4
12
1
13
1 Het is warm. 2 a + 7, b + 8, c + 4, d + 3, e + 1, f + 5, g + 9, h + 6, i + 2.
a Verjaardag. b Kerstmis. c Nieuwjaar. d Valentijnsdag. 2 Valentijnsdag. Kerstmis. Nieuwjaar. een verjaardag. 3 a Bon anniversaire! b Bonnes fêtes! c Bonne année!
17
14 Gesprek 1: Lisa: Marion: Lisa: Marion: Lisa: Marion:
Tu n’as pas trouvé mon pull? Oh, tu perds toujours tout, toi! C’est pas vrai! Alors, tu n’as rien trouvé? Tiens! Là-bas! Ce n’est pas ton pull? Où ça? Là, devant cette fenêtre!
Gesprek 2: Lisa: Marion: Lisa: Marion: Lisa: Marion:
Tu n’as pas trouvé mon livre? Oh, tu perds toujours tout, toi! C’est pas vrai! Alors, tu n’as rien trouvé? Tiens! Là-bas! Ce n’est pas ton livre? Où ça? Là, sur ce jean!
2 hv
A 1 A 2 a Voorbeeld: Kerstverlichting in de etalages. b Voorbeeld: Kerstboom. 3 C 4 Urenlang aan tafel doorbrengen. 5 Bezoek van ooms en tantes. 6 Ze vindt het geen leuke cadeaus voor haar. 7 Wat doen we met Kerstmis? Blijven we hier (thuis)? 8 Het is haar neef Patrick, die ze heel leuk vindt. 9 Of Charlotte zin heeft om met Patrick en zijn familie mee te gaan skiën. 10 Charlotte ontdekt de Alpen. 11 C 12 Leuk, het is de skileraar. 13 Oh ... ik heb mijn stukje brood verloren (laten vallen). 14 De juiste cadeaus zijn: a, b, e, f en h. B Gelukkig Kerstfeest! C Voorbeeld: Charlotte heeft maar een hekel aan Kerstmis en vooral omdat ze dat met haar familie samen moet vieren. Ze zitten dan urenlang aan tafel, haar ooms en tantes komen op bezoek en ze krijgt geen leuke cadeaus. Deze Kerst mag ze met haar neef Patrick en zijn ouders mee skiën. Ze kan het heel goed en het kerstmaal is ook gezellig. Er is een goede sfeer en ze krijgt ook nog eens hele leuke cadeaus!
19 Voorbeeld:
Gesprek 3: Amsterdam, le 31 octobre 20.. Lisa: Marion: Lisa: Marion: Lisa: Marion:
Tu n’as pas trouvé mon argent? Oh, tu perds toujours tout, toi! C’est pas vrai! Alors, tu n’as rien trouvé? Tiens! Là-bas! Ce n’est pas ton argent? Où ça? Là, derrière ce livre!
Gesprek 4: Lisa: Marion: Lisa: Marion: Lisa: Marion:
Tu n’as pas trouvé ma photo? Oh, tu perds toujours tout, toi! C’est pas vrai! Alors, tu n’as rien trouvé? Tiens! Là-bas! Ce n’est pas ta photo? Où ça? Là, sous cette table!
Cher Marco, Ça va? Moi, ça va bien. Aujourd’hui, c’est Halloween. J’aime bien Halloween. C’est une fête de sorciers et de sorcières. Ce soir, je vais à une soirée Halloween à l’école. Je vais porter un masque avec des cheveux verts. Je vais rendre mes lèvres noires et je vais porter un costume de vampire. On va manger des trucs dégoûtants. Ce sera bien, la fête! Toi aussi tu fais Halloween? Amitiés, Rianne
cent trente-cinq
135
clé étape 4
2 hv
20
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Vandaag is het 31 oktober. Wat voor weer is het? Het regent en het waait. Maar in Bordeaux is het warm. Ik hou wel van Halloween. Het is een feest van tovenaars en heksen. Is Marion er niet? Ik heb gebeld, maar ze antwoordt niet. Cédric en Omar wachten op Lisa. Marion wacht verderop. Je pen ligt onder deze tafel. Je agenda ligt op dat bureau. Je geld zit in die agenda. Je masker ligt achter die truien.
21
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
de wenskaart een sfeer Kerstmis Nieuwjaar Valentijnsdag Gefeliciteerd met je verjaardag! Prettige feestdagen! Gelukkig Nieuwjaar! een jaar Het is mooi weer. Het is slecht weer. De zon schijnt. Het is koud. Het onweert. Het is zacht weer. Het sneeuwt. Gelukkig Kerstfeest! de wekker de kerstmaaltijd de zonnebril
23 De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5.
136
cent trente-six
24
25
1 2 3 4
Sinterklaas. Een werkwoord. Er staat On voor. B De groteren geven elkaar cadeaus, die vol zitten met soms vieze verrassingen. 5 a Nederlanders (New Amsterdam). b Van Sinterklaas. 6 a B b A c B 7 a Met Sinterklaas wordt er snoep uitgedeeld. b Men eet dan kruidkoek (peperkoek, pepernoten) en chocolade. c De jongens gooien meel naar de meisjes als de school uitgaat. d Het is een extra gelegenheid om feest te vieren.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
vieren vergezeld door lief een ezel de reden uitdelen het snoepje de kruidkoek de chocola een gelegenheid feestvieren
clé aire proeftoets étapes 3 en 4
1
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
2
1 2 3 4 5 6
Ze vindt Kerstmis een mooi feest en ze is drie dagen na Kerst jarig. Op de Canarische Eilanden. Vakantie in de zon midden in de winter … als een droom! Maandag. Mooi en warm. Om op haar nieuwe vriendin Lianne te wachten. Een half uur. Of zij haar vriendin niet heeft gezien. Ze heeft blauwe ogen, blond haar en ze draagt een gele rok. Ze zijn met een busexcursie meegegaan vanochtend. Lianne heeft daar niets over gezegd tegen Christelle. Omdat ze niet de hele dag in de bus wilde zitten en omdat ze liever met Christelle naar het strand gaat!
(we) vieren, (men) viert verpest, bederft smeert getrouwd vouw ... samen lijkt op
2 hv
Puntentelling Oef.1: Vraag 1: 2 punten; vraag 2: 1 punt; vraag 3: 2 punten; vraag 4 t/m 7: elk 1 punt; vraag 8 t/m 12: elk 2 punten. Totaal oef. 1: 19 punten. Oef. 2: Elk goed antwoord: 1 punt. Totaal oef. 2: 6 punten. Oef. 3: Vermenigvuldig je cijfer met 2. Totaal oef. 3: 20 punten. Berekening van je cijfer: 44-45 punten: 10 40-43 punten: 9 36-39 punten: 8 32-35 punten: 7 28-31 punten: 6 24-27 punten: 5 enz.
3 Voorbeeld: Rotterdam, le 2 novembre 20.. Chère Christelle, Je suis une copine de Lianne. Je m’appelle Léa et j’ai quinze ans. Je suis petite. J’ai les yeux marron et les cheveux blonds. Je porte un pull blanc, un jean bleu et des baskets blanches maintenant. J’aime Noël, parce que c’est une belle fête. Il y a beaucoup de cadeaux. J’aime la musique moderne et la danse. Pendant les vacances, j’ai été en Angleterre. J’ai visité Londres et j’ai été chez ma tante et mon oncle. Tu réponds bientôt? Amitiés, Léa
cent trente-sept
137
clé étape 5
1
1 Dieren. 2 Omdat we van ze houden. 3 C
2
1 2 3 4
Een kat. Een hond. Twee. B
3
1 2 3 4 5 6 7
Lisa heeft een kat gevonden. Gisteravond. In de tuin. Naar de dierenbescherming. Omdat de kat misschien van iemand is. Ja, als niemand hem komt halen. a grijs b wit c wit d blauw Marion komt dan niet meer langs met haar hond Misti. Ze is met haar hond Misti naar het park gegaan en toen zag hij een kat. Misti is er achteraan gegaan en wilde niet meer terugkomen. Hij vindt haar hond stout (gemeen). Een is bruin, met witte pootjes. De ander is wit met rode ogen. Hij vindt ze rustig. Ze zijn dood. Cédric denkt dat dat komt omdat de viskom te klein was. Ze zijn eruit gesprongen. a Il n’aime pas les chats, ton chien? b Je préfère les cochons d’Inde de mon petit frère. c Et toi , Cédric, tu as un animal à la maison?
8 9
10 11 12 13
14
4
138
2 hv
1 2 3 4 5 6 7 8
J’ai trouvé un chien. Nous avons gardé le chien. Marion a cherché son chien. Lisa a regardé dans le jardin. Tu as attendu une heure? Vous avez entendu le bruit? J’ai eu un poisson rouge. Ils ont pris un cochon d’Inde.
cent trente-huit
5
A 1 De werkwoorden die je in het Nederlands ook met zijn vervoegt. 2 a J’ai été Ik ben geweest b J’ai oublié Ik ben vergeten c J’ai commencé Ik ben begonnen 3 -e 4 -s B 1 Elle est allée à la SPA. 2 Tu es descendue, Louise? 3 Non, je suis montée. 4 Nous sommes rentrés. 5 Vous êtes arrivées à sept heures, Lisa et Marion? 6 Lisa et Marion sont entrées. C 1 es 2 avons 3 avez 4 a 5 ont 6 sont 7 a 8 est
7
1 2 3 4 5 6 7 8
8
A 1 2 3 B 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Ze heeft de trein gehaald. Ze is gevallen. Ze heeft twee kinderen opgevoed. Ze heeft verboden (om) te praten. Ze heeft haar trui uitgedaan. Ze is op 3 juni overleden. Ze is weer naar beneden gegaan (uitgestapt). Ze heeft de leraar onderbroken.
mannelijk vrouwelijk meervoud mon chien mes chiens son poisson rouge ses poissons rouges sa patte ses pattes ton père ma mère tes parents son frère
clé étape 5
9
11
B 1 2 3 4 5 6 7 8
1 2 3 4 5 6
Lisa veut garder le chat. Je veux avoir un animal. Nous voulons rentrer. Tu veux aller au parc? Vous voulez voir mon chien? Cédric et Magali veulent acheter un chien. Misti a voulu manger. Nous avons voulu rentrer.
voulu, mort, bocal méchant, revenir réclamer, garder tellement, patte tout, si, oreilles hier, gris, jardin
Het woord is: mignon Dit betekent: schattig
12 Voorbeeld: Hier matin, je suis allée à la SPA de Franconville avec ma mère et ma soeur pour acheter un petit chat noir avec des oreilles blanches et des pattes blanches.
L’employé(e): Toi: L’employé(e): Toi:
Toi: L’employé(e): Toi: L’employé(e): Toi: L’employé(e): Toi: L’employé(e): Toi: L’employé(e): Toi:
L’employé(e): Toi: L’employé(e): Toi: L’employé(e): Toi: L’employé(e): Toi: L’employé(e): Toi: Gesprek 2: Toi: L’employé(e): Toi: L’employé(e): Toi: L’employé(e): Toi:
Bonjour, madame / monsieur. J’ai perdu mon chat. C’était quand? Aujourd’hui, à neuf heures, dans la rue. Il s’appelle comment? Tarzan. Il est comment? Il est noir, mais ses yeux sont rouges.
Bonjour, madame / monsieur. J’ai perdu ma chienne. C’était quand? Hier soir, dans le jardin. Elle s’appelle comment? Gina. Elle est comment? Elle est marron, mais ses pattes sont noires. Elle est grande? Non, elle est petite. Je vais voir. Merci.
17
A a + 6, b + 1, c + 5, d + 3, e + 9, f + 7, g + 8, h + 2, i + 4. B 1 Konijn gered. 2 Een klein Australisch konijn. 3 Hij ziet dat zijn konijn in het zwembad valt. 4 Hij vist hem uit het water en geeft hem mond-op-mondbeademing. 5 Hij heeft vaak gekeken naar een televisieserie over de kustwacht, waarin mensen worden gered door mond-opmondbeademing.
18
A 1 2 3 4 5 6 B 1 2 3 4 5 6 7
Gesprek 1: Bonjour, madame / monsieur. J’ai perdu mon chien. C’était quand? Hier matin, sur le parking. Il s’appelle comment? Toutou. Il est comment? Il est blanc, mais ses oreilles sont marron. Il est grand? Non, il est petit. Je vais voir. Merci.
Il est grand? Oui, il est grand. Je vais voir. Merci.
Gesprek 3:
13 Toi:
2 hv
A B A B B B Ontvoering. In Engeland. De hamster van een basisschool. ‘s Nachts. Ze wilden Harry ontvoeren. De hamster wilde niet mee en beet. Ze hebben wél een eis voor losgeld laten liggen.
cent trente-neuf
139
clé étape 5
19
21
2 hv
Een meneer vindt een pinguïn op straat. Hij gaat naar het politiebureau met het dier. ‘Ik heb een pinguïn gevonden. Wat kan ik ermee doen?’, vraagt hij. ‘U kunt hem meenemen naar de dierentuin’, zegt de commissaris. Een week later ontmoet de commissaris dezelfde meneer met de pinguïn. ‘Bent u niet naar de dierentuin gegaan met hem?’, vraagt de commissaris. ‘Jawel!’ zegt de meneer. ‘Het was een heel goed idee. Hij heeft de dierentuin erg leuk gevonden en vandaag gaan we naar de bioscoop.’
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Ik ben naar de dierenbescherming gegaan. Ik heb een klein katje gevonden. Hij is schattig, hij is helemaal zwart. Zijn pootjes zijn wit. Zijn ogen zijn blauw. Gisteren zijn we naar het park gegaan. De hond heeft een grote / dikke kat gezien. Lisa is begonnen met zoeken. Ze is haar hond vergeten. Lisa en Marion zijn naar huis gegaan. Ik heb ook naar huis willen gaan. We willen een kat kopen.
25
1 2 3 4 5 6 7 8
26
1 Een hond in de stad? Patricia en Sylvaine zijn studenten. Ze wonen in Nantes, een grote stad in het westen van Frankrijk. Ze wonen in een klein appartement in het centrum van de stad. Patricia zou graag een hond willen ... 2 Van l’appartement. 3 Een poedel of een kleine terriër. 4 a Hij kan niet rennen. b Je moet hem altijd aan de lijn houden. 5 Omdat er in de wijk hondentoiletten zijn. 6 Sylvaine Patricia katten schattig allergisch goudvissen vervelend, saai hamsters rat
B B A B A B B A
28 Voorbeeld:
22
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
het konijn vallen gelukkig ademhalen zo vreemd breken ontvoeren (achter)laten het politiebureau de commissaris de grap, de mop
24 De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5.
Utrecht, le 3 décembre 20 . . Chère Anne, Ça va? Je ne suis pas heureuse, parce que je voudrais avoir un chien. Mais ma mère trouve qu’un chien n’est pas une bonne idée ... Elle dit que l’appartement est trop petit. Elle dit aussi qu’un chien ne peut pas être heureux en ville. Il ne peut pas courir. Il faut toujours le tenir en laisse. Mais je trouve qu’elle n’a pas raison. Je peux sortir le chien, parce qu’il y a des canisites partout. Je peux aussi aller au parc avec le chien et là il peut courir. Au parc, il peut aussi jouer avec les autres chiens. Qui a raison, moi ou ma mère? Amitiés, Marylène
140
cent quarante
clé étape 5
29
1 2 3 4 5 6 7 8
2 hv
Ik wil graag een klein hondje. Ben je gek? Hij kan niet rennen. Het is schattig, katten! Ik ben allergisch voor katten. Er zijn overal hondentoiletten. Goudvissen, dat is saai. Wie heeft er gelijk, ik of mijn moeder?
cent quarante et un
141
clé étape 6
2
1 B 2 A 3 C
3
A De juiste antwoorden zijn 4 en 8. B Voorbeeld: Marion wil in de smaak vallen bij Cédric, dus trekt ze kleren aan, waarvan ze denkt dat hij die mooi vindt. Ze ziet er dan heel sportief uit. Cédric wil bij Marion in de smaak vallen, dus trekt hij kleren aan, waarvan hij denkt dat zij die mooi vindt. Hij ziet er dan heel netjes uit. Marion en Cédric blijken ongemerkt elkaar in kledingstijl te hebben geïmiteerd!
4
A 1 De onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) 2 -ons De uitgangen van de imparfait zijn: -ais, ais, -ait, -ions, -iez, -aient. B 1 parlait 2 écoutaient 3 oubliais 4 habitions 5 attendais 6 entendiez 7 perdait 8 répondaient C 1 faisais 2 prenait 3 avais 4 étions 5 pouvaient 6 voyais 7 lisiez 8 disait 9 voulaient 10 alliez
5
142
2 hv
A 1 2 3 4 5 6
Cette casquette-ci ou cette casquette-là. Ce blouson-ci ou ce blouson-là. Ces jeans-ci ou ces jeans-là. Ces chemises-ci ou ces chemises-là. Ce pantalon-ci ou ce pantalon-là. Ces chaussures-ci ou ces chaussures-là.
cent quarante-deux
6
1 C 2 A 3 plus = meer le plus = het meest 4 a la plus b les plus 5 a Cette chemise est plus moche que ce tee-shirt. b Ce blouson est plus joli que ce pull. c Ces baskets sont plus belles que ces chaussures. d Ce pantalon est le plus long. e Cette veste est la plus courte. f Ces casquettes sont les plus jolies.
7
1 Taalregel 11. 2 In het Frans komt het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord. Uitzonderingen: grand, petit, beau, joli, jeune, vieux, gros, bon, nouveau. Deze uitzonderingen komen voor het zelfstandig naamwoord. 3 b la fille la plus marrante c la veste la plus longue d les plus grand sacs e les plus beaux jeans f les plus vieilles chaussures g la chemise la plus moche h le pull le plus magnifique i la plus petite casquette
9
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
il y avait Tout le monde Avant rayé plus joli Tu crois sortir avec plutôt le blouson la casquette branché correct elle te plaît en cuir
clé étape 6
10
B 1 2 3 4 5 6 7 8
B 1 2 3 4 5 6
Aujourd’hui, je sors avec Miriam. Miriam sort avec Alain. Tu es sorti(e) hier soir? Vous sortez ce soir? Non, nous ne sortons pas. Ils sortaient toujours ensemble. Nous ne sortions jamais. Maintenant, tu sors souvent.
A 1 a Meisjes die raad willen over jongens. b Met problemen over hun vriendje of over hoe ze contact kunnen maken met een leuke jongen. 2 B 3 B B 1 Annabelle 2 Nadine 3 Sophie 4 Emilie C 1 Alexandra 2 Voorbeeld: Je weet vast wel van welke muziek hij houdt. Je kunt dus gerust een cd voor hem kopen. Zorg er wel voor dat hij hem mag ruilen!
19
1 a + 6, b + 13, c + 15, d + 1, e + 12, f + 5, g + 2, h + 4, i + 9, j + 11, k + 7, l + 10, m + 14, n + 8, o + 3 2 Ze is erg ongelukkig, want in de kerstvakantie heeft ze tijdens de wintersport een jongen ontmoet, van wie ze houdt. Sinds ze weer thuis is, lukt niets, want ze mist hem zo. 3 Uit het oog, uit het hart.
20
1 We waren echt vreselijk verliefd op elkaar! 2 Bovendien woonde ze in hetzelfde flatgebouw als ik. 3 Haar vader ging in een andere stad werken. 4 Nu woont ze 500 kilometer van mij vandaan. 5 Mijn ouders hebben gezegd dat het te duur is. 6 Gelukkig is er internet.
Gesprek 1:
B: A: B:
Qu’est-ce que je mets? Ce pull rouge ou cette chemise blanche? Le pull est plus cool que la chemise. Et ce blouson? Ce blouson-là? Oh ... non, il n’est pas branché!
Gesprek 2: A: B: A: B:
Qu’est-ce que je mets? Ces chaussures en cuir ou ces baskets noires? Les chaussures sont plus correctes que les baskets. Et ce pantalon? Ce pantalon-là? Oui, il est aussi correct.
Gesprek 3: A: B: A: B:
15
Qu’est-ce que je mets? Cette jupe jaune ou ce jean rouge? La jupe est plus cool que le jean. Et cette casquette? Cette casquette-là? Oh ... non, elle est moche!
A Was het mei, november, Hier of daar? Was het een maandag? Ik herinner me alleen maar een enorm grote muur, Maar we waren samen.
ik herinner me alleen maar een muur de reis nodig hebben bij elkaar brengen
16 11 A:
2 hv
Kom bij me terug Van je zo verre reizen. Alles verrijkt mijn leven. Als de tijd ons bij elkaar brengt, Samen, dan is alles leuker.
cent quarante-trois
143
clé étape 6
2 hv
21
24
Voorbeeld: Amsterdam, le 13 décembre 20.. Cher Matthieu, Ça va? Moi, ça va. Je suis amoureux! Elle s’appelle Laura. Je voudrais sortir avec elle! Laura est petite. Elle a 14 ans. Elle a les yeux marron. Elle a les cheveux longs et châtains. Elle est le genre sport. Elle fait du basket et elle fait du cheval. Elle est très jolie et très cool!
1 Deze bloes is lelijker dan dat T-shirt. 2 Dit jack is leuker dan die trui. 3 Deze sportschoenen zijn mooier dan die schoenen. 4 Dat is de gaafste spijkerbroek! 5 Dat is de leukste rok! 6 Ga je uit met Damien? 7 Ik zou wel met Samia willen uitgaan. 8 Ik was verliefd op Isabelle. 9 Er was een discoavondje. 10 Iedereen ging naar het feest. 11 Mijn ouders praatten altijd Engels. 12 Ik wachtte vaak op mijn kleine broertje. 13 We voetbalden vaak. 14 Hoe oud was je?
23
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
144
slechts de reis nodig hebben een uitzending, een programma toch de grens verschrikkelijk duur de e-mail denken het geluk de herfst volgend jaar de oplossing uit het oog, uit het hart de berg(en) huilen de hele tijd ongelukkig bovendien voorstellen betreuren, spijt hebben bijna een flatgebouw
cent quarante-quatre
a, c en d a en c a, b en c a, b, c, d en e
25 De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5.
26
A a + 8, b + 4, c + 12, d + 16, e + 2, f + 17, g + 11, h + 15, i + 5, j + 9, k + 14, l + 1, m + 3, n + 10, o + 6, p + 19, q + 13, r + 7, s + 18. B 1 Kwaliteit, comfort, maar ook de uitstraling is belangrijk. 2 Accessoires voor de wintersport. 3 Auto’s hadden toen nog geen voorruit. 4 Een autobril voor hemzelf en voor zijn hond. 5 Daarna wilden alle automobilisten een bril van CEBE. 6 Dat zijn de meest moderne modellen sneeuwbrillen, maar de vorm is afgeleid van de eerste bril die door Baron Benz werd gedragen. 7 Atletiek, basketbal (inleiding), beachvolleybal, inline skaten en triatlon. 8 In meer dan zestig landen kun je accessoires van CEBE kopen.
27
1 2 3 4 5 6 7 8 9
Amitiés, Loïc
22
1 2 3 4
belangrijk beschermen wintersport de handschoen de helm het horloge oprichten de auto 1 vandaag 2 tegenwoordig 10 de inline skate 11 meer dan 12 het land
clé aire proeftoets étapes 5 en 6
1
2 hv
A a + 4, b + 6, c + 1, d + 10, e + 2, f + 8, g + 5, h + 12, i + 7, j + 11, k + 9, l + 3. B 1 Voor reclame over ingeblikte groente. 2 De leeuw is de koning der dieren. 3 Ze zijn leuk. 4 Ze doen de was. 5 De stem van zijn baasje. 6 Honden worden het meest gebruikt in reclames.
Puntentelling Oef. 1A: Voor elk goed antwoord een halve punt. Oef. 1B: Vraag 1 t/m 4: elk 1 punt; vraag 5 en 6: elk 2 punten. Totaal oef. 1: 14 punten. Oef. 2: Vraag 1a: 1 punt; vraag 1b: 4 punten; vraag 2 a en b: elk 1 punt; vraag 3 a, b en c: elk 1 punt. Totaal oef. 2: 10 punten. Berekening van je cijfer: 24 punten: 10 22-23 punten: 9 20-21 punten: 8 18-19 punten: 7 16-17 punten: 6 14-15 punten: 5 enz.
cent quarante-cinq
145
clé étape 7
1
1 En als we eens naar de bioscoop gingen? 2 a Avonturenfilm b 1 3 a 2 b Deze film heeft veel succes gehad in heel Europa.
2
De juiste zinnen zijn 1, 3, 4 en 6.
3
4
5
146
2 hv
1 In de kantine op school. 2 De anderen zijn het ermee eens. 3 Omdat er in Franconville geen voorstelling is op donderdagmiddag. 4 Op het Gare du Nord in Parijs. 5 Een programmaboekje met o.a. alle filmvoorstellingen in Parijs, een soort filmlijst. 6 a science-fictionfilms b politiefilms c komedies d “liefdesfilms” 7 Hij kijkt bij de filmlijst waar de tijden niet bij staan. 8 Hij moet bij de bioscooplijst kijken. 9 Van 15.10 uur tot 16.45 uur. 10 Kwart over twee.
3 Je neemt de vorm van nous in de présent, je haalt er de uitgang -ons vanaf en je zet er de uitgangen van de imparfait voor in de plaats. Deze uitgangen zijn: (je): -ais, (tu): -ais, (il, elle, on): -ait, (nous): -ions, (vous): -iez, (ils, elles): -aient. 4 Om het voltooid deelwoord te maken, haal je -r van de infinitief af. Voor het voltooid deelwoord moet je nog wel een hulpwerkwoord (avoir of être) gebruiken. B 1 finis 2 finissez 3 choisissent 4 choisissait 5 choisissaient 6 rougissais 7 a rougi 8 a (mal) fini 9 avez choisi
6
1 2 3 4 5 6 7 8
7
B 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
9
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
1 Ja, want ze zijn jonger dan 18 jaar. 2 Het kost 12 euro per persoon. 3 50
A 1 -ir 2 a Voor het enkelvoud haal je -r van de infinitief af en je zet er de volgende uitgangen voor in de plaats: (je): s, (tu): s, (il, elle, on): t. b Voor het meervoud haal je ook -r van de infinitief af, maar moet je eerst twee ss-en schrijven, voordat je de uitgangen erachter kunt zetten. De uitgangen zijn: (nous): -ons, (vous): -ez, (ils, elles): -ent.
cent quarante-six
bâtir vendre grogner blanchir rendre verdir coller bavarder
bouwen verkopen mopperen wit maken teruggeven groen worden plakken kletsen
Je dois travailler. Lisa et Marion doivent attendre. Tu ne dois pas regarder. Nous devons prendre le train. Omar doit écouter. Vous devez rentrer. Mon père devait toujours travailler. Je devais souvent faire la vaisselle. Nous avons dû changer. Vous avez dû attendre? cinéma séance est pourquoi pour propose amour comédie passe arrondissement à quelle heure la queue places
clé étape 7
10
12
A 1 2 3 4 5 6 B a b c d e f
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Il est trois heures. Il est midi. Il est six heures et demie. Il est huit heures et demie. Il est minuit. Il est midi et demi. Il est trois heures et quart. Il est une heure et quart. Il est onze heures vingt. Il est cinq heures vingt-cinq. Il est neuf heures moins cinq. Il est onze heures moins vingt.
huit heures moins le quart huit heures cinq huit heures et quart dix heures et quart dix heures et demie midi et demi quatre heures moins dix quatre heures dix cinq heures et demie neuf heures moins cinq
13 Gesprek 1: Le client:
La dame du guichet: Le client: La dame du guichet: Le client: La dame du guichet: Le client: La dame du guichet:
Bonjour, madame, je voudrais trois places pour Le Pacte des Loups, s’il vous plaît. Pour quelle séance? La séance de neuf heures et demie. Tarif réduit ou normal? Tarif normal, s’il vous plaît. Voilà, ça fait 45 euros. Voilà, madame. Merci, au revoir.
2 hv
Gesprek 3: Le client:
La dame du guichet: Le client: La dame du guichet: Le client: La dame du guichet: Le client: La dame du guichet:
Bonjour, madame, je voudrais quatre places pour Le jour le plus long, s’il vous plaît. Pour quelle séance? La séance de huit heures cinq. Tarif réduit ou normal? Tarif réduit, s’il vous plaît. Voilà, ça fait 48 euros. Voilà, madame. Merci, au revoir.
16 Voorbeeld e-mail: Chère Danielle, Ça va? Je voudrais aller au cinéma samedi soir. Tu viens avec moi? J’adore les films policiers. Et toi, tu aimes aussi les films policiers? Je propose d’aller voir Gangsters. Il passe à Pathé Wepler, au dix-huitième arrondissement. La séance commence à huit heures moins le quart. Le film finit à dix heures. Tu (me) réponds aujourd’hui s’il te plaît? Amitiés, Marianne
17
1 Het festival van Cannes is het grootste filmfestival van Europa. 2 B 3 Het festival vindt elk jaar plaats in (de maand) mei.
Gesprek 2: Le client:
La dame du guichet: Le client: La dame du guichet: Le client: La dame du guichet: Le client: La dame du guichet:
Bonjour, madame, je voudrais deux places pour Gangsters, s’il vous plaît. Pour quelle séance? La séance de deux heures et quart. Tarif réduit ou normal? Tarif normal, s’il vous plaît. Voilà, ça fait 30 euros. Voilà, madame. Merci, au revoir.
cent quarante-sept
147
clé étape 7
18
20
2 hv
A a + 5, b + 13, c + 16, d + 2, e + 8, f + 4, g + 1, h + 21, i + 23, j + 7, k + 15, l + 18, m+ 6, n + 3, o + 10, p + 24, q +14, r +22, s + 9, t + 17, u + 11, v + 12, w + 19, x + 20. B 1 Hij ging op het strandterras zitten. 2 In het midden, zodat alle voorbijgangers hem konden zien. 3 Hij wilde een hamburger met friet en geen Franse maaltijd. 4 Een kelner is naar de Mc Donald’s gegaan. 5 Er stonden zo veel mensen om haar heen, dat ze geen millimeter meer vooruit kwam. 6 Een flink gespierde kruier heeft haar opgetild en naar binnen gedragen. 7 Net voor de vertoning van de film Basic Instinct. 8 Ze wilde de fotografen misleiden. 9 Haar parfum hing twee weken later nog in haar kamer.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Gisteravond heb ik een mooie film gezien. Gangsters is een spannende film. En als wij eens naar de bioscoop gingen. Ik zou graag een sciencefictionfilm willen zien. Omar houdt van politiefilms. Cédric kiest een komedie. Wij kiezen een liefdesfilm. Heb je een film gekozen? De voorstelling begint om kwart voor drie. En hij eindigt om half 5. Voor jongeren onder de 18 is er een korting. Ik wil graag twee kaartjes voor Gangsters, normaal tarief.
22
1 De infinitief van werkwoorden herkennen en opzoeken in het woordenboek. 2 Van de werkwoordsvorm eerst de infinitief bepalen. 3 De betekenis van onbekende woorden raden. 4 Op die manier kun je met behulp van de tekst de betekenis van onbekende woorden raden.
23 De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5.
24
1 2 3 4 5 6
Dat is niets voor mij. Na de film (Gangsters). Hij haat geweld. De film is te spectaculair en te romantisch. Het is een (absurde) komedie. Hoewel ... in het algemeen hou ik niet van dit soort films. 7 De treinreis en de film waren duur.
26 Gesprek 1: Toi: Paul: Toi: Paul: Toi: Paul: Toi:
Samedi soir, j’ai vu Le Pacte des loups. Ah oui? Et tu as aimé le film? Oui, il n’était pas mal. Tu connais le film? Oui, mais c’est pas mon truc. Pourquoi? Je n’aime pas les films violents. Je déteste la violence. Ah bon.
Gesprek 2:
21
148
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
gaan zitten zo zoveel (rond)om / om … heen de arm de herinnering dineren, het avondeten gebruiken laatste bedriegen, misleiden onvergetelijk welkom de ruimte aardig zeker
cent quarante-huit
Toi: Paul: Toi: Paul: Toi: Paul: Toi:
Dimanche soir, j’ai vu Amélie Poulain. Ah oui? Et tu as aimé le film? Oui, il était romantique. Tu connais le film? Oui, mais c’est pas mon truc. Pourquoi? Je n’aime pas les comédies. C’est trop absurde. Ah bon.
clé étape 7
2 hv
Gesprek 3: Toi: Paul: Toi: Paul: Toi: Paul:
Vendredi après-midi, j’ai vu About a boy. Ah oui? Et tu as aimé le film? Oui, il était marrant. Tu connais le film? Oui, mais c’est pas mon truc. Pourquoi? Je n’aime pas les films anglais. Je déteste Hugh Grant. Ah bon.
Toi:
28
1 2 3 4 5 6
Politiefilms, dat is niets voor mij. Ik heb een hekel aan geweld. Titanic dat is te romantisch. Ik hou meer van komedies. Ik was, bijvoorbeeld, dol op Amélie Poulain. In het algemeen hou ik niet van dit soort films. 7 Dat interesseert mij niet. 8 Ik heb geen zakgeld meer.
cent quarante-neuf
149
clé étape 8
1
2 hv
1 B 2 a + 4, b + 3, c + 5, d + 8, e + 10, f + 7, g + 2, h + 9, i + 1, j + 6. 3 Onder elkaar noemen de vrachtwagenchauffeurs de rijkspolitiemannen ‘de papas 22’. 4 a à gauche b à droite c tout droit d continuer e jusqu’à f loin g monter h descendre i au bout de j la direction
2
A 1 2 3 4 B 1 2 C 1 2 3
3
1 2 3 4 5 6 7
5
B 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
6
A 1 Persoonlijke voornaamwoorden met klemtoon. 2 a Na een voorzetsel. b Als er geen werkwoord bij staat. c Na C’est 3 a Na een voorzetsel (avec) gebruik je lui. b Als ‘hij’ het onderwerp is van de zin. 4 a lui b Lui c lui d il e lui f lui 5 a Mon père part avec moi. b Mes soeurs partent avec nous. c Nous sommes partis avec eux. d Tu es parti(e) avec lui? e Non, je suis parti(e) avec elle.
8
1 2 3 4 5 6 7 8
Cédric B C Zestig kilometer. Welke kant is het op voor Epernay? A B A B
Meneer Brunel moet naar Epernay (gaan). Cédric gaat met hem mee. Ze verlaten de snelweg bij de afrit Dormans. Na Dormans is er een omleiding. Omdat er werk aan de weg is. Het staat (is) niet altijd goed aangegeven. Daarna gaat u naar boven tot aan het stoplicht. 8 Daar gaat u opnieuw rechtsaf. 9 Hier, bij de kruising, gaat u rechtsaf. 10 U gaat rechtdoor tot aan de tweede rotonde.
part pars pars partent partez partons est partie sont partis partaient partions
quitter, carrefour sortie, accès, enfin travaux, descendre autoroute, routier monter, loin, camion péage, partir, route sud, renseignement panneau, direction
Het woord is: feu rouge. Dit betekent: stoplicht.
4
150
A 1 2 3 4 5 6 7 8
Il traverse toute l’Europe. Il traverse toute la France. Il connaît toutes les autoroutes. Il connaît tous les camions. Nous donnons tous les renseignements. Toute la famille est en route. Cédric voit tout sur l’autoroute. Il voit tous les accès et toutes les sorties.
cent cinquante
clé étape 8
10
13
Voorbeeld: Gesprek 1:
Voorbeeld:
A:
Caulnes, le 12 juillet 20..
B:
A: B:
Monsieur / Madame, s’il vous plaît, Mireloup, c’est par où? Mireloup? Vous allez tout droit, jusqu’au deuxième rond-point. Là, vous allez tout droit. Puis, c’est la première route à gauche. Le premier village est Mireloup. Merci, monsieur / madame. De rien, monsieur / madame. Bonne route!
Gesprek 2: A: B:
A: B:
Monsieur / Madame, s’il vous plaît, la mer, c’est par où? La mer? Vous allez tout droit jusqu’au rondpoint. Là, vous allez à gauche. Puis, au feu rouge, vous prenez à droite, jusqu’au rondpoint. Là, vous allez tout droit. Au bout de 50 mètres, il y a la mer. Merci, monsieur / madame. De rien, monsieur / madame. Bonne route!
Chère Valérie, Pour venir en Bretagne vous prenez l’autoroute Paris Le Mans - Rennes. A Rennes, vous prenez la direction pour Saint-Brieuc. Vous allez tout droit jusqu’à la sortie Caulnes. Vous prenez cette sortie. Vous allez à gauche. Vous continuez tout droit jusqu’au deuxième rond-point. Là, vous allez à droite. La route monte. Au feu rouge, vous allez à droite. Vous continuez tout droit jusqu’à l’église. Devant l’église, vous allez à gauche. Au bout de 500 mètres, vous voyez le camping. Au revoir au camping! Amitiés,
14
1 a, d en e 2 Voorbeeld: Keuze: A71 - Montluçon-péage: Het is sneller en minder vermoeiend rijden. Keuze: N230 - Montluçon: Je betaalt geen tol en je ziet meer onderweg.
15
A a + 3, b + 8, c + 7, d + 2, e + 6, f + 4, g + 1, h + 9, i + 5. B 1 Op wintersport met haar vader. 2 Omar gaat naar Lyon voor een zwemwedstrijd. 3 Hij heeft geen zin om thuis te blijven. 4 Of hij met hem mee mag naar Montpellier. 5 Dinsdag. Woensdagavond. 6 En als die vriend (nou eens) een vriendin is? 7 Marion.
Gesprek 3: A: B:
A: B:
Monsieur / Madame, s’il vous plaît, le camping, c’est par où? Le camping? Vous allez tout droit jusqu’au rond-point. Là, vous allez à gauche. Puis, au feu rouge, vous prenez à droite, jusqu’au rondpoint. Là, vous allez à gauche. Au bout de 500 mètres, il y a le camping. Merci, monsieur / madame. De rien, monsieur / madame. Bonne route!
2 hv
cent cinquante et un
151
clé étape 8
16
2 hv
1 Meneer Brunel, Cédric en Marion. 2 Ze rijden op de A6 richting Lyon-Marseille. 3 Een radio voor kleine afstanden (afkorting van: Citizens’ band). Een ‘bakkie’. 4 Een andere vrachtwagenchauffeur via de radio. 5 Iemand die zend- en ontvangstapparatuur heeft en met andere zenders praat. 6 a l’autoroute de snelweg b les gendarmes de politie c le péage de tol d une jeune fille een meisje 7 Voorbeeld: Omdat vrachtwagenchauffeurs zo met elkaar kunnen praten en elkaar kunnen waarschuwen voor files en dergelijke.
19
21 17
18
152
A a + 6, b + 16, c + 15, d + 12, e + 3, f + 2, g + 11, h + 14, i + 1, j + 4, k + 5, l + 13, m + 9, n + 8, o + 10, p + 7. B 1 Montpellier-West. 2 Op het parkeerterrein van het bedrijf FRATOM. 3 La place de l’oeuf, (= het plein van het ei), omdat het de vorm van een ei heeft. 4 Fonteinen en terrasjes. 5 In een restaurant in het winkelcentrum ‘Polygone’. 6 Ze gaan wandelen in de straatjes van de oude stad. 7 Omdat hij morgen weer moet rijden en niet in slaap wil vallen achter het stuur. 8 A
A a + 13, b + 9, c + 7, d + 12, e + 2, f + 10, g + 19, h + 5, i + 14, j + 6, k + 8, l + 1, m + 17, n + 21, o + 16, p + 20, q +18, r + 15, s + 11, t + 4, u + 3. B 1 Ze gaan door de tol van snelweg A9 richting Orange. 2 Hij hoort dat er een opstopping is tussen Valence en Lyon ten gevolge van een ongeluk. Het verkeer moet van de snelweg af en wordt via de ‘route nationale’ omgeleid. 3 Een kopje koffie zetten. 4 Een vrachtwagen dwars over de weg, ambulances en politie. Het zag er niet ‘al te ernstig’ uit. 5 Het ongeluk zal waarschijnlijk over ongeveer een uur alweer alweer opgeruimd zijn. Meneer Brunel kan dus op de snelweg blijven rijden.
cent cinquante-deux
22
A 1 2 3 4 5 6 7 8 B 1
B A B A B B A A En inderdaad, als ze langs Saint Rambert d’Albon komen, is er geen file meer. 2 Hij wil daar gaan eten. 3 Nee, ze gaan naar buiten. 4 Ils vont dehors.
1 Alstublieft, meneer, de snelweg, waar is dat heen? 2 Bij de eerste kruising gaat u rechtsaf. 3 Bij de tweede rotonde gaat u linksaf. 4 Daarna gaat u rechtdoor tot aan het stoplicht. 5 Na vijf kilometer is de oprit naar de snelweg. 6 Dank u, meneer! Niets te danken, meneer. Goede reis! 7 Bij de tol vraagt meneer Brunel een inlichting. 8 Meneer Brunel doorkruist heel Europa. 9 Cédric gaat vaak met hem mee. 10 Vandaag vertrekken ze naar Montpellier.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
blijven de bestuurder de auto het gesprek honger hebben 1 de plaats 2 het plein de vorm oud de kant slapen aanzetten het nieuws het weerbericht de verkeersinformatie een ongeluk een file duren lang inderdaad stilzetten, stoppen een rustplaats moeilijk naar buiten gelukkig
clé étape 8
2 hv
24 De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5.
25
1 a b c d e 2 a b c d e
bord 3 bord 2 bord 4 bord 1 le danger la sécurité la vitesse limité(e) télépéage
cent cinquante-trois
153
clé aire proeftoets étapes 7 en 8
1
1 2 3 4 5
6 7
8 9 10
La vache (= de koe). Gekke koeienziekte, BSE. B C In de Doubs (een departement in het oosten van Frankrijk) tussen Besançon en Montbéliard. Gisteren (= hier). De koe liep rustig op de snelweg over een afstand van minstens vijf kilometer onder de ogen van de automobilisten. Een file van zes kilometer. B Daar zit het woord vache in, wat koe betekent. De koe die hartstikke vervelend was.
Puntentelling Oef. 1: Vraag 1 t/m 6: elk 1 punt; vraag 7: 3 punten; vraag 8 en 9: elk 1 punt; vraag 10: 3 punten. Totaal oef. 1: 14 punten. Oef. 2: Voor elke goede zin 1 punt. Totaal oef. 2: 10 punten. Berekening van je cijfer: 24 punten: 10 22-23 punten: 9 20-21 punten: 8 18-19 punten: 7 16-17 punten: 6 14-15 punten: 5 enz.
154
cent cinquante-quatre
2 hv
clé étape 9
1
1
2
1 2 3 4
B C A B
1
Ze begrijpt niets van de folder over Planète Futuroscope. Wat begrijp je niet? Hij probeert zijn huiswerk voor wiskunde te maken. Ze wil twee dagen blijven. Maar ik begrijp niet of we twee kamers voor twee personen moeten nemen of dat we een kamer voor vier personen kunnen nemen. Ik denk dat een vierpersoonskamer heel goed mogelijk is. Goed, ik ga bellen om te reserveren.
3
Het op één na grootste attractiepark van Frankrijk. 2 De ouders van Cédric met hun kinderen, omdat vader en moeder 20 jaar getrouwd zijn. 3 a Als een grote zwarte diamant. b A c Een lasershow.
2 3 4 5
6 7
4
1 A 1 Wederkerende werkwoorden. 2 je - me tu - te nous - nous vous - vous 3 Voor de persoonsvorm. 4 Etre 5 a Een e. b Een s. c Omdat dit alleen gebeurt als het hulpwerkwoord être is. B 1 a me lave b se concentre c vous énervez d nous levons e te couches f s’écrient 2 a se sont lavés b s’est énervée c vous êtes promené d tu t’es levé(e) e se sont couchées f s’est ecriée
2 hv
5
A 1 se réveiller 2 Bij réveiller. 3 Bij het werkwoord van de ingang staat geen se. 4 Ja, het betekent wakker worden. 5 Ik word altijd om zeven uur wakker. B 1 se changer zich omkleden 2 se demander zich afvragen 3 se développer zich ontwikkelen 4 s’ennuyer zich vervelen 5 se dépêcher zich haasten
6
B 1 2 3 4 5 6 7 8
7
1 2 3 4 5 6 7
8
1 2 3 4 5
9
A 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
crois doit a dû avons cru croient croit devaient croyais
A B A A B B B
Nathalie tot uw dienst. Voor welke datum is het, mevrouw? Twee volwassenen en twee jongeren. We gaan u een rekening van 350 euro sturen. U betaalt 30% vooruit ten minste 30 dagen voor uw aankomst. 6 Ik wens u een prettig verblijf in ons park.
notre arrivée nos billets d’entrée votre maison vos amis / vos copains votre adresse vos élèves leur hôtel leurs dépliants nos devoirs vos vacances
cent cinquante-cinq
155
clé étape 9
11
1 2 3 4 5 6 7
2 hv
adulte payer possible envoyer lever / laver essayer réserver
Het woord is: appeler. Dit betekent: opbellen.
Employé(e):
Toi: Employé(e): Toi: Employé(e):
Donc, une chambre pour deux personnes avec un lit de deux personnes. Oui, j’ai la chambre cinquante-six. C’est à quel nom? De Jong. Oh là là, vous voulez épeler, s’il vous plaît? D-E-J-O-N-G. Merci, madame / monsieur. Voici la clé.
Gesprek 3:
12
B 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
vingt et un trente-quatre soixante-sept quatre-vingt-six quinze dix-huit quarante-quatre soixante et onze quatre-vingt-dix-huit soixante-douze
13
Employé(e): Toi: Employé(e):
Toi: Employé(e): Toi: Employé(e):
Bonjour, madame / monsieur. Bonjour, madame / monsieur. Je voudrais une chambre pour deux nuits. Pour combien de personnes? Pour trois jeunes. Donc, une chambre pour trois personnes avec trois lits d’une personne. Oui, j’ai la chambre cent vingt et un. C’est à quel nom? Harmsen. Oh là là, vous voulez épeler, s’il vous plaît? H-A-R-M-S-E-N. Merci, madame / monsieur. Voici la clé.
Gesprek 2: Employé(e): Toi:
Employé(e): Toi:
Employé(e): Toi: Employé(e):
Toi: Employé(e):
Voorbeeld: Gesprek 1: Employé(e): Toi:
Employé(e): Toi:
Bonjour, madame / monsieur. Bonjour, madame/ monsieur. Je voudrais une chambre pour une semaine. Pour combien de personnes? Pour deux personnes.
Toi: Employé(e):
Bonjour, madame / monsieur. Bonjour, madame / monsieur. Je voudrais une chambre pour trois nuits. Pour combien de personnes? Pour deux adultes et deux enfants. Donc, une chambre pour quatre personnes avec un lit de deux personnes et deux lits d’une personne. Oui, j’ai la chambre deux cent soixante-seize. C’est à quel nom? Jansen. Oh là là, vous voulez épeler, s’il vous plaît? J-A-N-S-E-N. Merci, madame / monsieur. Voici la clé.
17 Voorbeeld: Planète Futuroscope Parc du Futuroscope B.P. 3030 86130 JAUNAY-CLAN France Leiden, le 14 février 20.. Madame, Monsieur, Je voudrais réserver pour deux personnes, un adulte et un jeune de 14 ans, la formule ‘Deux jours de visite, une nuit à l’hôtel’. C’est pour le 10 et 11 août. J’ai choisi l’Hôtel du Parc Junior. Je voudrais donc une chambre avec douche et toilettes et deux lits d’une personne. Salutations sincères, (naam) (adres) Pays-Bas / Hollande
156
cent cinquante-six
clé étape 9
18
19
A 1 Planète Futuroscope is een Europees park van de film. Het is een soort bioscoop van de toekomst. Je kunt er alle nieuwe filmtechnieken bekijken. Het is een beeldenspektakel. B 1 L’Imax 3D. 2 L’Omnimax. 3 Le Solido. 4 Le Pavillon de la Vienne. 5 Les Cinémas Dynamiques. 6 Le Tapis Magique. 7 Le Spectacle Laser. 8 Le Kinémax. 9 Destination Cosmos. C a + 6, b + 14, c + 9, d + 2, e + 4, f + 12, g + 13, h + 16, i + 15, j + 7, k + 1, l + 8, m + 10, n + 3, o + 11, p + 5.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Taalregel 34 Taalregel 48 Taalregel 49 Taalregel 24 Taalregel 26
wederkerende werkwoorden croire devoir het bezittelijk voornaamwoord telwoorden
De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5.
23
Ik wil graag een kamer voor een nacht. Voor hoeveel personen? Voor twee volwassenen en twee kinderen. Ik wil graag een tweepersoonskamer met twee eenpersoonsbedden. Wilt u het alstublieft spellen? Ik wil graag toegangskaartjes reserveren. Op welke naam is het? Denkt u dat het mogelijk is? Ik heb gedacht dat het waar was. Ik dacht dat mijn vader had gereserveerd. Ik ga altijd om negen uur naar bed. Gisteravond ben ik om twaalf uur naar bed gegaan.
een beeld, een plaatje de toekomst laten zien verschillend een scherm reusachtig groot echt een indruk schijnen lijken op vliegen bewegen de toeschouwer de spiegel het nieuwtje vervoeren
a b c d e
22
24 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
20
21
2 hv
1 2 3 4
Ja. B Je moest overal in de rij staan. Aan zijn ouders.
1 Avec ses parents, son frère et sa soeur. 2 Il y a quelques années. 3 Il y a une nouvelle attraction qui s’appelle ‘Destination Cosmos’. 4 C’est un film. On entre sous une coupole et on est transporté dans l’espace. 5 Il a vu Mars de très près, Orion et des tas d’autres étoiles. 6 A la fin on est aspiré dans un trou noir. 7 La NASA. 8 Si Julien a l’occasion, il doit aller voir cette attraction. 9 Il fallait faire la queue partout. 10 Les queues sont encore plus longues à Disneyland.
26 Voorbeeld: Haarlem, le 16 février 20.. Chère Aude, Ça va, toi? Moi, je vais bien. Hier, j’ai été à Planète Futuroscope. Tu as déjà visité le Futuroscope? Il y a quelques années, j’ai vu Planète Futuroscope. Mais aujourd’hui, c’est encore mieux, parce qu’il y a une nouvelle attraction. Elle s’appelle ‘Destination Cosmos’. On avait vraiment l’impression d’être dans l’espace. On voit Mars et les étoiles. Si tu as l’occasion, va voir cette attraction! Heureusement, il ne fallait pas faire la queue. C’était le matin. A bientôt! Salut à ton frère! Valérie
cent cinquante-sept
157
clé étape 9
27
158
2 hv
1 Hoe gaat het met jou? Met mij gaat het goed. 2 Ik ben naar Futuroscope geweest. 3 Heb jij Futuroscope enkele jaren geleden bezocht? 4 Tegenwoordig is het nog beter. 5 Er is een nieuwe attractie. 6 Ik had echt de indruk in de ruimte te zijn. 7 Ik heb Mars van heel dichtbij gezien. 8 Als je de gelegenheid hebt, moet je die attractie gaan zien! 9 Je moest overal in de rij staan. 10 Groeten aan je ouders!
cent cinquante-huit
clé étape 10
1
1
2
3 4 5
2 3
5
1 Il fera beau. 2 Il fera chaud. 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Il fera du vent. (Il pleuvra.) Il y aura de la pluie. Il fera mauvais. Il fera du soleil. Il fera froid. Il fera de l’orage. Il fera doux. Il neigera. Il gèlera.
Het zal mooi weer zijn. Het zal warm (weer) zijn. Het zal waaien. Het zal regenen. Er zal regen zijn. Het zal slecht weer zijn. De zon zal schijnen. Het zal koud zijn. Het zal onweren. Het zal zacht weer zijn. Het zal sneeuwen. (Het zal vriezen.)
De juiste zinnen zijn: 1, 3, 5, 7 en 8.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
4
a wielrennen b parapenten c bungee jumpen a A b A c A d A In de bergen kun je parapenten. Je moet (minimaal) 16 jaar oud zijn. a (faire du) saut à l’élastique. b B Rally wielrennen van Bordeaux naar Parijs (in 3 dagen).
2 hv
Ik hoop dat het mooi weer zal zijn! De rally begint de 21e, vrijdag. Met een bestelbusje. Dan kunnen ze nog wat oefenen donderdag. als alles goed gaat We zullen het traject in minder dan 60 uur moeten doen. Twee dagen En als het regent? Wel ... we zullen wel zien. Een beetje regen, dat is niet erg. Bij de Tour de France is daar de finish. Dát wil ik zien! Maar ik zal doodmoe zijn!
A 1 2 3 4 5
B 1 2 3 4 5 6 7 8
De infinitief, het hele werkwoord. ai, as, a, ons, ez, ont avoir De -e aan het eind van de infinitief valt weg. a ik zal zijn être b jij zult hebben avoir c hij zal doen / maken faire d wij zullen kunnen pouvoir e jullie zullen / u zult zien voir f zij zullen gaan aller g zij zal willen vouloir h ik zal moeten devoir Je partirai la semaine prochaine. Tu choisiras un bon hôtel? David couchera en route. Demain nous regarderons ce film. Vous attendrez David? Ils répondront demain. L’arrivée sera samedi. Nous irons à Bordeaux mercredi.
6
B 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
8
1 2 3 4 5 6 7
sont venus venait viens viennent viendront sont venues venaient je viendrai suis venu(e) viendrons
ouest mauvais pluie départ froid mille grave
Het woord is: espérer Dit betekent: hopen
cent cinquante-neuf
159
clé étape 10
2 hv
10
15
A 1 kennen elkaar 2 elkaar praten 3 elkaar ... zeggen 4 elkaar 5 elkaar lijken B a + 5, b + 9, c + 4, d + 8, e + 1, f + 10, g + 2, h + 6, i + 3, j + 7
16
1
17
1 2 3 4 5
Voorbeeld: Gesprek 1: A: B: A: B:
Tu veux venir avec moi au cinéma samedi? Samedi? Mais il fera beau samedi! Ce n’est pas vrai. A la télé on dit qu’il fera froid. Mais non! Il fera du soleil tout l’après-midi!
Gesprek 2: A: B: A:
Tu veux venir avec moi à la plage dimanche? Dimanche? Mais il fera du vent dimanche! Ce n’est pas vrai. Dans le journal on dit qu’il fera chaud. Mais non! Il fera mauvais toute la journée!
B:
a Een rally voor wielrenners van Bordeaux naar Parijs. b 622 km. c In juni van de 21e tot de 24e. d In Rambouillet, ten zuidwesten van Parijs. 2 Een dorpje waar de fietsrally langskomt. 3 De Bordeaux-Parijs: je bent nooit alleen.
Gesprek 3: A: B: A:
Tu veux venir avec moi faire du vélo mercredi? Mercredi? Mais il neigera mercredi! Ce n’est pas vrai. A la radio on dit qu’il fera doux. Mais non! Il gèlera toute la journée!
B:
13 Voorbeeld:
Met Lionel, Alexandra en Cora. De inschrijvingen. De vader van Cora. Denken jullie echt dat ik het zal kunnen? Natuurlijk! En bovendien, wij zullen er zijn om je te helpen! 6 Half vijf ’s ochtends. 7 De etappes, de nummers van de wegen en de controleposten. 8 Als je de trofee wilt hebben, moet je langs alle controles zijn geweest.
Haarlem, le 12 mars 20.. Cher Nathan, Tu demandes si je veux venir la semaine prochaine? J’ai lu dans le journal qu’il fera beau, qu’il fera du soleil et qu’il fera chaud. Je préfère donc passer cette semaine à la plage. Mais je viendrai bientôt chez toi. Alors, nous pourrons faire beaucoup de choses ensemble. Nous ferons du foot. Nous regarderons aussi la télé. Et nous irons chez nos copains. Je téléphonerai pour dire quand je viendrai. Amitiés, Jack
14
160
De juiste zin: 2.
cent soixante
18
De juiste zinnen: 1, 4, 5, 6, 7, 8 en 10.
19
A a + 8, b + 11, c + 13, d + 1, e + 3, f + 7, g + 6, h + 10, i + 5, j + 2, k + 4, l + 12, m + 9. B 1 De etappe van vandaag zal langer zijn en, met wegen die omhoog- en weer omlaaggaan, ook moeilijker. 2 Mooie huizen en ruïnes van een kasteel. 3 Hij heeft hoofdpijn, is duizelig en heeft koorts. 4 Ze zijn moe, hebben steeds dorst en het is warm. 5 Om 10 uur ’s avonds.
clé étape 10
20
21
1 Alexandra rijdt in volle vaart de helling af, ze slipt, valt en glijdt een sloot in. 2 Hij belt de eerstehulppost met z’n mobiele telefoon. 3 Ze moet mee naar het ziekenhuis om röntgenfoto’s van haar been te (laten) maken. 4 Nee, een paar jonge Duitsers nemen David mee. Je fietst nooit ‘alleen’. 5 Zijn ouders, Cédric en Marion. 6 a B b A c B
24 De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5.
25
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
Ik hoop dat het mooi weer zal zijn. Het zal onweren. Het zal mooi en zacht weer zijn. Het zal sneeuwen en vriezen. Het zal slecht weer zijn en het zal regenen. Wanneer zal dat zijn? Ik zal volgende week vertrekken. Wij zullen zondag aankomen. Er zullen veel mensen zijn. Je zult wel zien! Cédric en Marion zullen naar Rambouillet gaan. 12 Ik zal ook komen.
A 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 B 1
2
22
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
elk aantrekken hele dapper met elkaar praten scheiden de hoop de beste pijn hebben de rug jammer dan stoppen bewonderen het hoofd de koorts weer vertrekken moe drinken trots ontvangen
2 hv
3 4 5 6 7 8
26
1 2 3 4 5 6 7
een vogel vanaf slechts, pas het zeil de sprong klaar draaien bang zijn want, omdat de raad, het advies de vlucht vrij de hoogte de snelheid de duur uitleggen licht daarom de lucht de droom De minimumleeftijd om alleen (zonder instructeur) te parapenten is 16 jaar en Thierry was pas 12 jaar. Bij een parapenteschool vlakbij Grenoble in de Alpen. Hij leerde het zeil opblazen, opstijgen en landen. Een tweepersoonsparapente. Je bent toch echt heel hoog en de auto’s beneden zijn zo klein als mieren. De instructeur praat steeds tegen hem over de radio en geeft hem adviezen. Hij is lichter, hij weegt minder dan een volwassene. In de winter springen en dan met ski’s landen in de sneeuw.
een vogel vanaf vrij de hoogte de snelheid de duur klaar
8 9 10 11 12 13 14
draaien want, omdat uitleggen licht daarom de lucht de droom
cent soixante et un
161
clé aire proeftoets étapes 9 en 10
1
A 1 A 2 A 3 B 4 B 5 A 6 B 7 A 8 B 9 B B a + 5, b + 11, c + 10, d + 2, e + 8, f + 9, g + 1, h + 4, i + 7, j + 6, k + 12, l + 3.
Puntentelling Oef. 1A: Voor elk goed antwoord 1 punt. Oef. 1B: Voor elk goed woord een halve punt. Totaal oef. 1: 15 punten. Oef. 2: Er zijn 5 antwoorden. Voor elk goed antwoord 3 punten. Trek voor iedere letter, ieder accent of ieder cijfer dat je fout hebt, een halve punt eraf. Totaal oef. 2: 15 punten. Berekening van je cijfer: 29-30 punten: 10 27-28 punten: 9 25-26 punten: 8 23-24 punten: 7 21-22 punten: 6 19-20 punten: 5 enz.
162
cent soixante-deux
2 hv
clé étape 11
1
1
2 3 4 5
2
B 1 2 3 4
Een Nederlandse klas komt op bezoek bij een Franse school. De Franse klas bezoekt de Nederlandse school. Ze maken een tochtje met een rondvaartboot op de Seine. Een wassenbeeldenmuseum. C Zo komen de leerlingen in contact met een andere taal en cultuur.
A 1 2 3 4 5 6 7 B 1
2 3 4
5 6
7
A C C B A B C Leerlingen van een Nederlandse partnerschool komen een week in Franconville doorbrengen. Elk jaar komen leerlingen van deze school een week in Franconville doorbrengen. Ze deelt papieren uit met het programma en de namenlijst. a De Nederlandse leerlingen in te delen bij Franse gastgezinnen. b Nienke, omdat ze allergisch voor katten is. Jonathan, omdat hij geen varkensvlees eet. c Ze heeft Nienke niet bij Lisa, maar bij Marion geplaatst. En Jonathan bij Omar thuis. Ze zijn in het Frans geschreven en er zit een foto bij. a Correspondante. b Correspondentievriendin. c Nienke a Tu as vu Nienke? b Heb je Nienke gezien?
5 6 7 8 9 10 11 12
4 5
6
A 1 2 3 4 5 6 7 8 9
B C B C A C B C B
Zondagavond. Hij stapt als eerste uit de bus. Ze vindt de Nederlanders groot. Ze hoopt dat ze het goed zal kunnen vinden met Ellen. Welkom in Franconville. Heb je een goede reis gehad? Wil je langzamer praten, alsjeblieft? Ze heeft er niets van begrepen. Een dagje in Parijs doorbrengen. Een tochtje met een rondvaartboot maken en naar het musée Grévin. Het is mooi weer. Omar kan heel goed met Nienke opschieten, de correspondentievriendin van Marion.
De juiste zinnen zijn 1, 3, 5 en 7.
1 Plotseling zoekt Nienke overal. 2 Misschien heeft iemand hem gevonden. 3 Ah, nee, het spijt me. We hebben niets gevonden. 4 Zijn jullie er zeker van dat jullie hem hier zijn verloren, die walkman? 5 Dat gebeurt hier soms, weet u. 6 Kan uw vriendin niet praten? 7 Jawel, maar ze is Nederlands. 8 En denken jullie (denkt u) dat iemand die walkman gestolen heeft? 9 U geeft dit aan de verzekering. 10 Dat is alles wat ik voor u kan doen.
A 1 2 3 B 1 2
3
2 hv
3 4 5 6 7 8
le, la, l’ of les. Altijd vóór de persoonsvorm. Vóór het hulpwerkwoord. Madame Brunel la cherche. Mevrouw Brunel zoekt haar. Tu l’invites? Nodig jij hem uit? Marion et Cédric l’achètent. Marion en Cédric kopen hem. Vous ne les voyez pas? Zien jullie hen niet? Lisa l’a vu. Lisa heeft hem gezien. Je l’ai aidé. Ik heb hem geholpen. Vous ne l’avez pas trouvé? Heeft u hem niet gevonden? Nienke l’a dit. Nienke heeft hem gezegd.
cent soixante-trois
163
clé étape 11
7
8
1 2 3 4 5 6 7
2 hv
Voilà Nienke. Tu la vois? Voilà le train. Tu le prends? Voilà ta mère. Tu l’aides? Voilà tes amis. Tu les écoutes? C’est un bon film. Tu l’as vu? Non, je vais le regarder ce soir. Voilà Marion. Tu l’attends?
B 1 2 3 4 5 6 7 8
vas sais sommes allés savions irez allait sont allées ont su
Gesprek 2: Le touriste: Bonjour, monsieur. J’ai perdu mon porte-monnaie. L’agent: Vous l’avez perdu où? Le touriste: Au parc. Je suis sûr que c’est un vol! L’agent: Alors, votre nom et prénom, s’il vous plaît? Le touriste: Willemsen, Cees. L’agent: Vous voulez épeler? Le touriste: W-i-l-l-e-m-s-e-n. Et mon prénom, c’est C-e-e-s. L’agent: Bon. Vous écrivez ici votre adresse. Et là, la date. Le touriste: C’est quelle date aujourd’hui? L’agent: C’est le quinze juillet. Gesprek 3:
10
1 2 3 4 5 6 7 8
mettre, vol, endroit prénom, voyage, amie prudent, sûr, assuré échange, boire, sait voler, arriver, lieu heure, tampon, enfin aider, musée, savoir assurance, disparu
Het woord is: déposition. Dit betekent: verklaring.
12
1 La quoi? / Qu’est-ce que ça veut dire? 2 Vous voulez parler plus lentement, s’il vous plaît? 3 Vous voulez répéter? 4 Ça s’appelle comment? 5 Ça s’appelle comment?
Le touriste: Bonjour, monsieur. J’ai perdu mon ordinateur portable. L’agent: Vous l’avez perdu où? Le touriste: Au café. Je suis sûr que c’est un vol! L’agent: Alors, votre nom et prénom, s’il vous plaît? Le touriste: Koets, Fred. L’agent: Vous voulez épeler? Le touriste: K-o-e-t-s. Et mon prénom, c’est F-r-e-d. L’agent: Bon. Vous écrivez ici votre adresse. Et là, la date. Le touriste: C’est quelle date aujourd’hui? L’agent: C’est le vingt et un juin.
16 Voorbeeld: Arnhem, le 26 mai 20.. Chers amis,
13 Gesprek 1: Le touriste: Bonjour, monsieur. J’ai perdu mon portable. L’agent: Vous l’avez perdu où? Le touriste: Au musée. Je suis sûr que c’est un vol! L’agent: Alors, votre nom et prénom, s’il vous plaît? Le touriste: Van Heemst, Adriaan. L’agent: Vous voulez épeler? Le touriste: V-a-n H-e-e-m-s-t. Et mon prénom, c’est A-d-r-i-a-a-n. L’agent: Bon. Vous écrivez ici votre adresse. Et là, la date. Le touriste: C’est quelle date aujourd’hui? L’agent: C’est le premier septembre.
164
cent soixante-quatre
Je suis bien rentré. Le voyage était marrant. Nous avons regardé des films vidéo dans le bus. Merci beaucoup pour mon séjour chez vous! Vous étiez très sympathiques. J’ai eu un bon séjour! Quand je suis rentré, j’ai vu que je n’avais plus mon walkman. Je l’ai peut-être laissé chez vous. Vous l’avez trouvé? Mais peut-être, je l’ai oublié au collège. Aurélien veut regarder au collège pour moi? Merci beaucoup et au revoir! Amitiés, Marcel
clé étape 11
18
1 2 3 4 5 6 7 8
Ik ben mijn walkman kwijt. Waar heb je hem verloren? Hebben jullie hem niet gevonden? Nee, we hebben hem niet gezien. Misschien dat iemand hem heeft gevonden. Het is misschien een diefstal. Dat gebeurt hier soms, weet u. Mijn vriendin is niet Frans, daarom help ik haar. 9 Waar is Marion? Zien jullie (Ziet u) haar? 10 Waar zijn Omar en Cédric? Ik wacht op hen!
23
1 2 3 4
5 6 7 8
19
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
uitdelen want het varkensvlees hij heeft geschreven plakken bovenaan / boven aan de correspondentievriend(in) uitroepen het goed kunnen vinden Heb je een goede reis gehad? glimlachen begrijpen het tochtje een sfeer bijzonder een man
21 De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5.
2 hv
Jasper is blij in Parijs te zijn. Daar zijn maar een paar lijnen. Van Les Halles naar de Rue Montmartre. Richting Porte de Clignancourt tot aan Strasbourg-Saint-Denis. Daar overstappen in de richting Pont de Sèvres tot metrostation Rue Montmartre. Een snelle metro die tot in de voorsteden komt. Met dikkere lijnen. Van de Rue Montmartre naar het Gare du Nord en vervolgens naar Franconville. Richting Mairie de Montreuil met lijn 9. Overstappen in Strasbourg-Saint-Denis en dan richting Porte de Clignancourt tot het Gare du Nord.
26 Voorbeeld: Cher Christian, Mercredi tu viendras à Paris. Tu arriveras à la Gare de Lyon. Pour venir chez moi, tu devras prendre le métro. Tu prends la ligne 1, direction Pont de Neuilly, jusqu’à Concorde. Là, tu changes et tu prends la direction Mairie d’Issy. C’est la ligne 12. Tu descends à la station Vaugirard. Si tu sors de la station de métro, tu prends la première rue à gauche et puis la deuxième à droite. J’habite numéro 19, au quatrième étage. Si tu veux, on pourra aller visiter le Louvre?! Amitiés, Mireille
22
1 2 3 4 5 6
A C D B C A
27
1 Ik ben blij in Parijs te zijn. 2 Ik interesseer me vooral voor de metro. 3 In Parijs is het ingewikkelder dan in Amsterdam. 4 Wat moet je het doen om naar het Gare de Lyon te gaan? 5 We nemen eerst de richting Porte de la Chapelle. 6 We stappen over op het station Concorde. 7 Daar nemen we de richting Château de Vincennes tot aan het Gare de Lyon. 8 De RER ie een metro die sneller en verder gaat.
cent soixante-cinq
165
clé étape 12
2 hv
1
1 Het Nederlands. 2 a A b B 3 a Franse b Nederlandse
2
1 Ze vond het gaaf! 2 De foto van Omar en Michael Jackson, in het musée Grévin. 3 B 4 A 5 Haar (terug)schrijven.
3
1 2 3 4 5 6 7
In zijn kamer. Een kaartje en foto’s van Nienke. A A Helemaal niet slecht. B B
6
A 1 le Hollandais, le hollandais De inwoner van een land wordt met een hoofdletter geschreven, de taal van een land met een kleine letter. 2 a français, hollandais b allemand, italien, français c anglais d anglais, français B 1 Hollandais, (le) hollandais 2 Allemand, (l’)allemand 3 Anglaise, (l’)anglais 4 Italienne, (l’)italien 5 Français, (le) français 6 Espagnol, (l’)espagnol 7 Marocain, (l’)arabe 8 Américaine, (l’)anglais
7
1 J’ai un ami au Japon. Il est Japonais. 2 Andrea habite en Suisse. Elle parle (le) français. 3 Máxima parle (l’)espagnol, (l’)anglais et (le) hollandais. 4 J’ai été au Canada. Là-bas, on parle (l’)anglais et (le) français. 5 Mon père habite au Maroc, mais il n’est pas Marocain. 6 Je vais aux Etats-Unis. Je devrai parler (l’)anglais.
8
B 1 2 3 4 5 6 7 8
4 Beste Omar, Hoe gaat het? Ik denk vaak aan jou. Onze reis naar Frankrijk was gaaf! Ik stuur mijn foto’s. Ik hoop dat je ze leuk vindt. Ik vind de foto van jou met Michael Jackson, in het Musée Grévin, erg leuk. En jij, jouw foto’s, stuur je die op? Ik hoop dat je naar Utrecht zult kunnen komen deze zomer. Schrijf me snel! Een dikke zoen, Nienke.
5
166
1 Hij bekijkt ze. 2 Nee, het is een Nederlands meisje. Ze was in Franconville tijdens de uitwisseling. 3 Dat ze in Nederland Nederlands spreken. 4 a aux Pays-Bas b en Hollande 5 Dus de volgende vakantie ga jij daar doorbrengen? 6 Als ze een zus heeft, kunnen we er samen heen gaan. 7 Dat hij Omar met rust moet laten en er vandoor moet gaan.
cent soixante-six
10
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
envoies envoyons envoient a envoyé ont envoyé envoyaient enverrez enverrai
Arrête! a l’air revoir pense à te moques de comprendre tranquille permis une lettre Londres existe reçu
clé étape 12
11
14
Gesprek 1:
Voorbeeld:
Ahmed: Toi: Ahmed: Toi: Ahmed: Toi:
Maastricht, le 2 juin 20..
Fais voir! Qui est-ce? C’est Mario. Il est Italien. Il habite en France? Non, il habite en Allemagne. Il parle français? Il parle italien, mais il comprend bien l’espagnol. Et il parle aussi allemand.
Gesprek 2: Ahmed: Toi: Ahmed: Toi: Ahmed: Toi:
Fais voir! Qui est-ce? C’est Godelieve. Elle est Belge. Elle habite en France? Non, elle habite aux Etats-Unis. Elle parle français? Elle parle anglais, mais elle comprend bien le hollandais. Et elle parle aussi français.
Gesprek 3: Ahmed: Toi: Ahmed: Toi: Ahmed: Toi:
Cher Mario, Comment ça va? Pendant les vacances, j’ai été au Maroc. C’était super! Il faisait chaud et la plage était magnifique. Il y avait une fille. J’étais amoureux d’elle. Elle avait les cheveux noirs et les yeux marron. Elle est Marocaine, mais elle parle bien le français. Pendant les vacances prochaines, elle viendra aux Pays-Bas. Amitiés, Lucien
16
B a + 14, b + 4, c + 5, d + 9, e + 8, f + 12, g + 10, h + 2, i + 1, j + 13, k + 3, l + 6, m + 11, n + 7. C Lucien: positief, omdat hij op skivakantie met Nederlandse jongeren gelachen heeft. Hij vindt ze alleen een beetje groot. Monique: positief, hoewel ze de normale tijd voor het avondeten wel erg vroeg vindt bij Nederlanders. Toen ze eens bij Nederlanders ging eten, was het eten al op. Daniel: positief. Zijn moeder is Nederlandse en hij kent het land dus goed. Hij vindt de Nederlanders meer ontspannen en de meisjes hebben mooiere kleren aan. Evelyne: negatief, want de Nederlandse toeristen zijn onbeleefd, zeggen geen gedag, maken veel herrie en ze vindt dat ze zich niet aanpassen.
17
1 2 3 4 5 6 7
Fais voir! Qui est-ce? C’est Tim. Il est Japonais. Il habite en France? Non, il habite en Suisse. Il parle français? Il parle japonais, mais il comprend bien l’italien. Et il parle aussi allemand.
Gesprek 4: Ahmed: Toi: Ahmed: Toi: Ahmed: Toi:
2 hv
Fais voir! Qui est-ce? C’est Fatmah. Elle est Marocaine. Elle habite en France? Non, elle habite aux Pays-Bas. Elle parle français? Elle parle arabe, mais elle comprend bien l’anglais. Et elle parle aussi hollandais.
Begrijp je Frans? Ja, omdat ik Française ben. Ik woon in Frankrijk. En jij? Ik woon in Nederland. Ik ben Nederlands en ik spreek Nederlands. In Duitsland spreekt men Duits. In Zwitserland spreekt men Frans, Duits en Italiaans. 8 In Marokko spreekt men Arabisch.
cent soixante-sept
167
clé étape 12
18
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
2 hv
de neef de grootouders ergens anders lachen in elk geval vorig jaar zich kleden toeristisch beleefd niet ... en ook niet onmogelijk kortom zich aanpassen plaatselijk
23
1 Zes bladzijden. 2 De vader wil ‘Dag’ leren zeggen in het Nederlands. 3 Ze dacht dat ze haar eerste Franse woord geleerd had. 4 Als een ding klein is, zeg je het één keer en als het groot is, zeg je het twee keer.
24
1 2 3 4 5
20
6
De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5. 7 8
21
22
168
A 1 2 3 4 5 6 7 8 9 B 1 2
B A A B A B A B B Toen hij negen jaar oud was. Om Duits te leren, omdat hij daar de hele dag Duits zou horen. 3 Een taalbad. 4 Een bad nemen in zee.
1 Zijn vader denkt dat zijn zoon een Duits jongetje van zijn leeftijd zal tegenkomen, dat ze samen zullen spelen en dat hij spelenderwijs Duitse woorden zal leren. 2 Nee, ‘je n’avais pas envie’. 3 Ze gaan met elkaar voetballen. 4 Een bal. 5 Niclausse. 6 Tarzan. 7 Jean-Charles. 8 Een volledig bedachte taal. 9 Om de nieuw verzonnen woorden in een schrift te schrijven. 10 Dat hij Nederlandse woorden in zijn schrift gaat schrijven.
cent soixante-huit
9
25
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Ze wil mayonaise maken. ‘Vroug’. Ze krijgt een fles wijn. Hij zegt dat ze het woord ‘vroug’ niet goed heeft uitgesproken. Hij wist niet hoe hij dit nou goed kon vragen aan de moeder van Niclausse. Niclausse zegt het woord ‘vroug’ in zijn eigen taal (’anègue’) tegen zijn moeder en die gaf hem een ei. Zijn adres. Dat de jongen Nicolas O’Sullivan heet en uit Ierland komt. Ja, want ‘anègue’ is ‘an egg’ in het Engels.
zonder moeite slagen het bad belangrijk een vreemde taal stom een boom betekenen natuurlijk het blad, het blaadje, de bladzijde grappig uitleggen groeten dezelfde
clé aire proeftoets étapes 11 en 12
1
1 2 3 4 5 6
7
Joshua is dertien jaar oud en komt uit Australië. Op de Australische ambassade. Zijn moeder werkt daar. Naar een internationale school. Daar zijn de lessen in het Engels, maar Joshua leert ook Frans. Frankrijk is een oud land met veel kastelen en monumenten. Australië is moderner maar wel minder vervuild dan Frankrijk. In juli en augustus sluiten ze de kades van de Seine in Parijs af, leggen er zand op en zetten er palmbomen neer. Er zijn ook veel speeltoestellen voor kinderen en Joshua vindt het echt geweldig!
2 Voorbeeld: Deventer, le 14 juin 20..
2 hv
Puntentelling Oef. 1: Vraag 1: 2 punten; vraag 2 t/m 4: elk 1 punt; vraag 5: 4 punten (Trek voor elke fout één punt eraf); vraag 6: 2 punten; vraag 7: 4 punten (Trek voor elk ontbrekend of fout gegeven één punt eraf). Totaal oef. 1: 15 punten. Oef. 2: Totaal 10 punten. Berekening van je cijfer: 25 punten: 10 23-24 punten: 9 21-22 punten: 8 19-20 punten: 7 17-18 punten: 6 15-16 punten: 5 enz.
Cher Joshua, Comment ça va? J’ai lu un article sur toi. Moi, je m’appelle Jolanda, j’habite aux Pays-Bas et je suis Hollandaise. Cet été, j’ai été à Paris. J’ai vu Paris-Plage. J’aime bien Paris. J’ai vu les bateaux-mouches et la Tour Montparnasse. En avril, je viendrai aussi à Paris avec ma classe, parce que nous avons un échange avec une école à Paris. Tu sais quelque chose d’intéressant pour nous à Paris? On aime le sport et la musique. On n’aime pas les musées. Merci d’avance de me répondre. Amitiés, Jolanda Verhagen Mon adresse: Jolanda Verhagen Hatertseweg 14 6534 JT Nijmegen. Hollande
cent soixante-neuf
169
clé étape 13
1
1 Een eiland van de Franse Antillen. 2 B 3 a Een vulkaan. b Een vulkaanuitbarsting heeft veel mensen gedood. 4 Op Martinique is het vaak mooi weer.
2
A De juiste woorden zijn: 1, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 11, 12, 13, 15, 17 en 18. B 1 Heel klein, toute petite. 2 Warm weer, maar veel regen. 3 C 4 Haar oom, de broer van haar vader. 5 Ze gaat naar het strand, ze zwemt, ze zont, ze gaat vissen.
3
4
5
170
2 hv
1 Cédric is een beetje bedroefd, maar Marion heeft veel zin om te vertrekken! 2 De zee en de bergen (vulkanen). 3 Met de boot. 4 Naar het strand gaan, zwemmen, zonnen, lezen, vissen. 5 Krabben. 6 Nee. 7 Een soort vissen. 8 Creools. 9 mop, grap.
A 1 2 3 4 B 1 2 3 4 5 6 7 8
1 2 3 4 5 6 7 8
en Vóór de persoonsvorm. y Vóór de persoonsvorm. Omar y va le samedi. Elle en prend beaucoup. Il y est. Il y passe ses vacances. Il en écoute souvent. J’y suis. Nous y sommes allés. Ils en ont acheté.
Oui, j’y vais. Oui, j’en ai beaucoup. Oui, elle en parle. Oui, il en est triste. Oui, elle y a des cousines. Oui, elle en a pêché. Non, elle n’en a pas pêché. Non, je n’y suis pas allé.
cent soixante-dix
6
B 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
7
A 1 bleu 2 jaune 3 vert 4 rouge 5 blanc 6 noir 7 marron, châtain (haar) 8 gris B a + 4, b + 1, c + 2, d + 6, e + 9, f + 5, g + 8, h + 10, i + 7, j + 3, k + 16, l + 14, m + 11, n + 13, o + 12, p + 15.
10
A 1 2 3 4 5 6 7 8 B 1 2 3 4 5 6
vont sont allés prendrai avez lu es allée irez prends avons pris lisez lirai
île superbes un volcan la saison gens son grand-père, sa tante, cousins, cousines nager, se bronzer à la pêche C’est un truc carré. C’est un truc lourd. C’est en bois. C’est en tissu. C’est en plastique. C’est un truc mince.
11 Voorbeeld: D’habitude, quand je suis en Martinique, je vais à la plage avec mes cousines, mais des fois je vais aussi à la pêche avec mes cousins sur leur joli bateau.
clé étape 13
12
5 Het verbouwen van suikerriet, bananen en ananas, rum, olie en toerisme. 6 En precies zoals de Nederlanders graag hun vakantie doorbrengen op (het eiland) Curaçao, dromen heel wat Fransen van een tropisch verblijf op Martinique of Guadeloupe. 7 Het verbouwen van suikerriet. 8 Ze haalden slaven uit Afrika. 9 In 1848 werd de slavernij afgeschaft. 10 Ze zijn gedeeltelijk afhankelijk van de hulp van Frankrijk. Er zijn veel arme mensen en er is veel werkloosheid.
Gesprek 1: Leerling 1: Leerling 2: Leerling 1: Leerling 2: Leerling 1: Leerling 2: Leerling 1:
C’est un truc en bois et carré. C’est grand? Non, c’est petit. C’est pour jouer. C’est quelle couleur? C’est blanc et noir. C’est un dé? Oui, c’est un dé.
Gesprek 2: Leerling 1: Leerling 2: Leerling 1: Leerling 2: Leerling 1: Leerling 2: Leerling 1:
C’est un truc en tissu. C’est grand? Non, c’est petit. C’est pour se laver. C’est quelle couleur? C’est jaune. C’est un gant de toilette? Oui, c’est un gant de toilette.
16
6 7 8 9 10
Het vertrek is binnenkort. Marion is er blij om. Ken je veel mensen daarginds? Ja, ik ken er veel. Ken je Guadeloupe? Ben je er al eens heen gegaan? Ja mijn oom woont er. Het is een rood ding en van hout. Het is een vierkant ding en van stof. Het is een lang en dun ding. Het is om te tekenen.
17
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17
deel uitmaken van het deel onafhankelijk de wet dezelfde het recht studeren belangrijkste evenals nogal wat, tamelijk veel dromen bezetten ontwikkelen afhangen van gedeeltelijk de hulp de werkloosheid
18
1 2 3 4 5 6
Gesprek 3: Leerling 1: Leerling 2: Leerling 1: Leerling 2: Leerling 1: Leerling 2: Leerling 1:
15
A 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 B 1 2 3
C’est un truc en plastique et long. C’est grand? Non, c’est petit. C’est pour dessiner. C’est quelle couleur? C’est bleu. C’est une règle? Oui, c’est une règle.
onafhankelijk dezelfde studeren de oorsprong belangrijkste het verbouwen precies zoals dromen ontwikkelen afhangen gedeeltelijk de hulp Départements d’Outre-Mer Territoires d’Outre-Mer Een DOM is onafhankelijker dan een TOM. 4 a Hij is ook de president van de DOM. b De wetten zijn dezelfde als in Frankrijk. c Frans is de officiële taal. d De inwoners van de DOM-TOM hebben dezelfde rechten als de Fransen in Frankrijk.
2 hv
1 2 3 4 5
oef. 2. oef. 7, 8, 10, 12, 13 en 14. oef. 4 en 5. oef. 15. oef. 7, 9, 15 en 17.
19 De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5.
cent soixante et onze
171
clé étape 13
2 hv
20 De juiste zinnen zijn: 2, 4, 5 en 7.
21
A 1 2 3 4 5 6 7 8 B 1
Moi, je vais très bien. Je vais à la plage tous les jours. A la fin de l’après-midi. C’est un genre de glace. J’en mange tous les jours. On y va peut-être la semaine prochaine. Car il y a souvent de grosses tempêtes. J’espère que tu vas m’écrire bientôt. IJamswortelen, zoete aardappelen, bananen en ananas. 2 Een soort ijsje van bevroren siroop in een zakje. 3 Een soort feestje. 4 Tot ziens, lieverd!
24 Voorbeeld: Curaçao, le 21 juin 20.. Cher Bas, Comment ça va? Moi, je vais très bien! Je suis dans l’île de Curaçao depuis une semaine. Je m’amuse beaucoup ici. Je vais à la plage tous les jours. Je nage et parfois je vais à la pêche. Il fait très beau, il fait du soleil tous les jours et il ne pleut jamais. J’espère que tu vas m’écrire bientôt. Je t’embrasse, Alain
25
1 2 3 4 5 6 7 8 9
172
Met mij gaat het heel goed. Ik ben hier sinds een week. Ik amuseer me goed. Ik ga elke dag naar het strand. Aan het eind van de middag zijn er vaak onweersbuien. Een floup is een soort ijsje. Ik eet er elke dag van. Ik ga bijna elke avond dansen. Ik hoop dat je me spoedig zult schrijven.
cent soixante-douze
clé étape 14
1
2 Voornamelijk voor de kust: rotsen afgewisseld met stranden. Ook komen veel mensen kijken naar de menhirs en de hunebedden en de middeleeuwse kerken. 3 a Degemer mat. b 4 a B b C 5 a C b A c B
2
3
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
1 2 3 4
l’arrivée devoir changer la gare le voyage savoir voir ne ... plus toujours vouloir pouvoir croire peut-être téléphoner, appeler dire inviter laisser tellement, comme ça ou le mois
A B C B
2 hv
4
1 Hij heeft over moeten stappen. 2 Zijn oma is naar het station gekomen om hem af te halen. 3 Het is een beetje krap. 4 Ik zie hem niet meer. 5 Hij heeft zijn boot verkocht. 6 Het is een vierpersoons, tweedehands catamaran. 7 Zijn brommertje. 8 Tochtjes maken, naar het strand gaan of naar Dinard. 9 Dat het deze week mooi weer zal zijn, daarna weet ze het niet. 10 Dan moeten we ervan profiteren!
5
A 1 a Je ne le vois plus. b Il t’emmènera en mer. c Il l’a acheté d’occasion. d Papy t’a laissé sa mobylette. 2 Ja, bij hem, haar en hen is het belangrijk, omdat daar verschil is tussen het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp. 3 Vóór de persoonsvorm. B 1 Je ne le vois pas. 2 Tu lui dis bonjour? 3 Papy la donne à Cédric. 4 Nous leur avons donné un beau cadeau. 5 Vous l’invitez pour la fête? 6 Oui, nous l’avons invité. 7 Je lui ai souhaité bon voyage. 8 Tu les reverras la semaine prochaine?
6
1 2 3 4 5 6 7 8
7
B 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Je t’écoute. Où est le livre? Tu l’as trouvé? Je vous réponds. Son bateau? Il l’a vendu. Tu m’entends? Tu nous invites aussi? Nous vous attendons. / On vous attend. Où est le pain? Vous l’avez mangé?
Cédric doit changer. Sa grand-mère est venue à la gare. Grand-père a eu un bateau. Grand-père voudra rester dans la baie. Tu viendras demain, Julien? Je ne sais pas. Cédric et Julien ont été à Dinard. Il a fait beau. Les garçons ont vu le cata(maran). Ils feront des balades.
cent soixante-treize
173
clé étape 14
9
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
2 hv
6 Ze gaan naar het ‘lycée Diwan’, de bovenbouwschool, in Carhaix. 7 Zeg ons (eens) een paar woorden in het Bretons. 8 a noz vad b bihan c tad d kenavo
la voiture beaucoup traverser Le TGV la ville le repas emmener serré vieux laisser
15
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Heb je een goede reis gehad? Luister je naar me? Mijn boot? Ik heb hem verkocht. Hij zal je meenemen, als je wilt. Ik wacht op jullie. Heb je hem het boek gegeven? Ja, ik heb het gegeven. En je vrienden, nodig je hen uit? Het weerbericht is goed, weet je! Dan moeten we ervan profiteren!
16
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
het standbeeld de rots de zeeman varen gewoon het woord de kleuterschool schrijven de helft het vak trouwens tweetalig gemakkelijk de moeilijkheid welterusten!
13 Voorbeeld: Dinan, le 16 août 20.. Chère Marion, Je suis en Bretagne chez mon grand-père et ma grand-mère. Il fait beau, il fait du soleil et il ne pleut pas. Je t’envoie une photo. C’est le catamaran de mon grand-père. Sur le cata, tu vois mon grand-père, Julien et moi. Grand-père nous emmène souvent en mer. C’est formidable! Merci pour ta lettre. C’est bien ici, mais je voudrais être en Martinique, avec toi. Tu vas m’écrire bientôt? J’attends ta lettre. Je t’embrasse! Cédric
14
174
A a + 5, b + 9, c + 4, d + 3, e + 12, f + 14, g + 6, h + 1, i + 13, j + 15, k + 10, l + 16, m + 11, n + 8, o + 7, p + 2. B 1 Wat onderscheidt een ‘Diwanschool’ van een gewone middelbare school? 2 Een ‘Diwanschool’ is een school waar Bretons wordt gesproken. Je leert het ook lezen en schrijven en krijgt de helft van de lessen in het Bretons. 3 Dat haar vriendin, die uit Guadeloupe komt, ook Bretons heeft leren praten. 4 Dan leer je gemakkelijker andere talen. 5 Het is een kleine school, die heel anders is dan andere scholen. Ze zijn allemaal vrienden van elkaar en de leraren doen heel veel voor hen.
cent soixante-quatorze
18 De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5.
clé étape 14
19
A 1 Voorbeeld: Het is een ridder uit de Middeleeuwen. Hij komt voor in het boek Verschroeide Aarde van Thea Beckman. B 1 Hij was heel erg lelijk. 2 Zijn moeder wilde niet voor hem zorgen en zijn broers en zussen wilden niet met hem spelen. 3 Hij had een legertje van dorpskinderen opgebouwd en wilde oorlogje spelen. Zijn vader hield niet van die oorlogsspelletjes. 4 In Rennes was een groot toernooi met beroemde ridders, maar Bertrand was nog te jong om mee te mogen doen. Een mysterieuze ridder won alle wedstrijden. Toen hij zijn gezicht liet zien, bleek het de zeventienjarige Bertrand te zijn! Hij was de held van de dag. 5 Tijdens de Honderdjarige Oorlog verjoeg hij de Engelsen uit Rennes. 6 Heer Charles de Blois slaat hem tot ridder. 7 Ze gingen door met stelen en vermoordden de boeren. 8 De zoon van de Engelse koning. 9 Tijdens de oorlog in Spanje tussen Castilië en Aragon kwamen Engeland en Frankrijk weer tegenover elkaar te staan. 10 Alle meisjes van Frankrijk gingen wol spinnen en dit verkopen om de losprijs van honderdduizend florijnen te betalen. 11 Het hoofd van alle Franse legers. 12 Tijdens het beleg van een stad in het zuiden overleed Bertrand en al zijn soldaten huilden. De gouverneur van de belegerde stad kwam toen alsnog naar hem toe om hem de sleutels van de stad te brengen. Nu had hij toch gewonnen.
2 hv
20
1 kan oversteken groter eenvoudige als of nodig 2 De trampoline. 3 Keukens, eethoek en slaapruimtes. 4 Achter in de reuze-catamaran. 5 Hij zendt de beelden van zijn tochten, zijn races, aan de media. 6 Snelheidrecords breken. 7 B 8 a Je moet met tien man zijn om hem te hijsen. b Dit duurt meerdere minuten. c Het grote zeil is 350 m2. 9 Het record van de reis om de wereld gebroken en hiermee de Jules Verne-trofee gewonnen. 10 Hij heeft er minder dan 65 dagen over gedaan.
21
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
de ridder lelijk een leger de oorlog de veldslag doden de gevangene de knie natuurlijk het gaat om verdienen behalen, winnen
cent soixante-quinze
175
clé proeftoets Kennis étape 1 (oef. 19)
1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
un cours Et puis tous les jours comme prévu en vacances les Pyrénées passionnant souvent nul copine la fin à bientôt
2 1 2 3 4 5 6 7 8
zeilen Ik heb zin de zomervakantie fietst ontdekken stappen in zon zwemmen
3 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
vas prends fais ai faites prenons êtes a peut peuvent
4 1 2 3 4 5 6
Qu’est-ce que tu fais comme sport? Je fais du tennis. Sandra et Christelle font du jogging. Tu fais du foot? Vous faites de l’escalade? Non, nous faisons du cheval.
5 1 2 3 4 5 6 7
Quel âge as-tu? J’ai quatorze ans. Ma mère a quarante ans. Et mon frère a dix-huit ans. Nous sommes en vacances. Nous faisons du camping. Pour aller à la plage, ils peuvent prendre le bus. 8 Bea fait du basket.
176
cent soixante-seize
6 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
2 hv
le petit déjeuner l’accueil aujourd’hui Cet après-midi Ce soir C’est pourquoi venir tôt après sinon
7 1 Tu ne viens pas? Si! Vers six heures. 2 Je voudrais m’inscrire pour l’excursion de demain. 3 Patrick est ton moniteur? / Ton moniteur, c’est Patrick? 4 Je note ton nom. 5 Bonne journée demain!
clé proeftoets Kennis étape 2 (oef. 22)
1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Aujourd’hui pendant la mer passer retrouver tout l’été parce que la capitale visiter à l’étranger nager faire de la planche à voile
2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
het nichtje een brief In het begin gevaarlijk stommiteiten bang zijn niet ... meer vertrekken past op kinderen of
3 1 2 3 4 5
J’ai été au Portugal. J’ai nagé souvent. Nous avons visité Lisbonne. Vous avez pris le train? Oui, mais nous n’avons pas mangé dans le train. Mon frère a acheté une télé. Il a regardé un film. Tu as donné ton walkman à ton frère? Oui, il a eu mon walkman. Tu as parlé anglais?
6 7 8 9 10 4 1 2 3 4 5 6
de l’Italie des Pays-Bas des Etats-Unis de l’Allemagne de l’Angleterre de la Belgique
5 1 2 3 4 5 6
Je vais en Espagne. Tu vas en Angleterre? Lisa va au Canada. Nous allons aux Etats-Unis. Vous allez aux Pays-Bas / en Hollande? Mon père et ma mère vont en Allemagne.
2 hv
6 1 2 3 4 5 6
Tu as été où? J’ai fait du camping. Ma soeur a fait de l’escalade. Je n’ai pas visité Rome. Nous avons vu Florence. Mon frère et ma soeur ont été à la maison. 7 Ils n’ont pas travaillé. 8 Ils ont regardé la télé.
7 1 2 3 4 5 6
ten minste een tweede huis wintersport de bergen per jaar het meer
cent soixante-dix-sept
177
clé proeftoets Kennis étape 3 (oef. 26)
178
6 1 2 3 4 5 6 7 8
1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
épeler autre les chaussures sac à dos Les cheveux les yeux déjà le lac court bureau d’accueil
2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
enkele een uitstapje de toegangskaartjes de achtbaan een dorp Later wacht hoort Ze lacht. blij
3 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
a vu dites dis pouvons vois a dit voient disent peux as pu
4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
des chaussures bleues une nouvelle jupe une grande fille des baskets blanches des pulls courts un joli pull des tee-shirts jaunes un vieux jean un beau sac à dos des cheveux blonds
5 1 2 3 4 5 6
Magali est petite. Elle a les yeux bleus. Elle a les cheveux courts. Elle porte un tee-shirt blanc. Et elle porte des baskets blanches. Vous pouvez épeler?
cent soixante-dix-huit
blauwe schoenen een nieuwe rok een groot meisje witte sportschoenen korte truien een leuke trui gele T-shirts een oude spijkerbroek een mooie rugzak blonde haren
koningin Iedereen verdienen het land bijna snijden onmogelijk herinnering
2 hv
clé proeftoets Kennis étape 4 (oef. 23)
1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Ça sert sous la chaise le journal Il pleut horrible ne ... jamais toujours vert Ce soir un sorcier derrière
2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Wat voor weer is het Het is slecht weer. Het is koud is het zacht weer. sfeer wenskaarten Kerstmis Nieuwjaar het mooi weer is gauw, spoedig Gefeliciteerd met je verjaardag! een zonnebril
3 1 2 3 4 5 6 7 8
attendez avons attendu répondent perds ai perdu descends as rendu attend
4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
ce pull cette chaise ces masques cet agenda ce truc cette jupe ces chaussures cette fête ce journal cette église
5 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Aujourd’hui, c’est le 12 novembre. Quel temps fait-il? Il fait du vent. Mais à Paris il fait chaud. J’aime bien Halloween. C’est une fête de sorcières. Marion n’est pas là? Elle attend plus loin. Ton argent est sur cette table. Ton stylo est sur ce bureau.
6 1 2 3 4 5 6
vieren een ezel reden een gelegenheid kruidkoek snoepjes
2 hv
deze / die trui deze / die stoel deze /die maskers deze / die agenda dit / dat ding deze / die rok deze / die schoenen dit / dat feest deze / die krant deze / die kerk
cent soixante-dix-neuf
179
clé proeftoets Kennis étape 5 (oef. 24)
180
1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
un chat mignon le jardin garder quelqu’un méchant à la maison un cochon d’Inde tranquille des animaux un poisson rouge Personne ne
2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
een geluid helemaal zo een konijn gevallen Gelukkig grapjes, moppen Jawel ontvoerd gebroken
3 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
est allée sont montés sont descendues ont entendu a regardé a vu ai eu avons été êtes arrivée ai oublié
4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
mon père ta mère son frère sa soeur mes chiens ses oreilles ses chats tes amis mes parents son poisson rouge
cent quatre-vingts
2 hv
5 1 2 3 4 5 6 7 8
Je veux avoir un chien. Julien veut acheter un chat. Nous voulons monter. Tu veux arriver à huit heures? Vous voulez voir ma maison? Cédric et Omar veulent aller à Paris. J’ai voulu manger. Nous avons voulu commencer.
6 1 2 3 4 5 6 7 8
J’ai trouvé un petit chien. Ses pattes sont noires. Ses oreilles sont blanches. Hier, nous sommes allés au parc. Mon chien a vu un chat. Mes copains sont rentrés. J’ai commencé à chercher. J’ai été au parc pendant une heure.
7 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
L’étudiant l’ouest heureux courir caniches facile tenir … en laisse un canisite gratuit ennuyeux
8 1 2 3 4 5
Qui a raison, mon frère ou moi? Les poissons rouges, c’est ennuyeux. Tu es folle, Louise? Je suis allergique aux chats. Il y a des rats partout!
clé proeftoets Kennis étape 6 (oef. 25)
1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
il y avait Tout le monde ou plutôt tu as besoin d’ Tu crois comme ça je mets rayé branché amoureux de une casquette
2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
van leer hart uitzending, programma slechts Toch denk herfst bijna ongelukkig een flatgebouw bergen Bovendien
3 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
parlait habitions répondais entendais faisait était aviez pouvions voulaient prenait attendais allions
2 hv
5 1 2 3 4 5
Tu sors ce soir? Non, je ne sors jamais. Mes frères sortaient toujours ensemble. Miriam est sortie hier soir? Oui, Miriam et Louise sont sorties ensemble. 6 Valérie sort avec Kevin.
6 a + 7, b + 4, c + 1, d + 6, e + 3, f + 8, g + 2, h + 5. 7 1 2 3 4 5 6 7 8
belangrijk wintersport handschoenen beschermen mijn horloge auto’s een land helm
4 1 Cette veste-ci est plus jolie que cette veste-là. 2 Ce blouson-ci est plus grand que ce blouson-là. 3 Cette jupe-ci est plus longue que cette jupe-là. 4 Ces chaussures-ci sont plus belles que ces chaussures-là. 5 Ce pantalon est le plus long. 6 Ces casquettes sont les plus cools. 7 Le pull le plus moche. 8 La plus petite casquette. 9 La fille la plus sympa. 10 Je veux un plus grand sac.
cent quatre-vingt-un
181
clé proeftoets Kennis étape 7 (oef. 23)
1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
proposes Un film policier la séance passe C’est pourquoi à quelle heure faire la queue un tarif réduit moins de par arrondissement places
2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
zoveel om ... heen / (rond)om herinnering onvergetelijke Toen dineerde Zo armen aardig bedriegen, misleiden
3 1 2 3 4 5 6
finis finissez choisissent choisissaient avons choisi as rougi
4 1 2 3 4 5 6
Tu dois travailler! Je dois prendre le train. Lisa et Marion doivent écouter. Vous ne devez pas regarder. Omar devait toujours attendre. Mes soeurs devaient souvent faire la vaisselle. 7 Tu as dû changer? 8 Oui, mais j’ai dû attendre.
5 1 2 3 4 5 6 7 8
182
Il est trois heures. Il est six heures et demie. Il est midi. Il est onze heures cinq. Il est huit heures et quart. II est huit heures et demie. Il est deux heures moins vingt. Il est dix heures moins le quart.
cent quatre-vingt-deux
2 hv
6 1 2 3 4 5 6 7
Hier soir, j’ai vu un beau film. C’était un film d’amour. C’était un film passionnant. Omar aime les films policiers. Cédric choisit une comédie. Tu as choisi un film? La séance commence à quatre heures moins le quart. 8 Et elle finit à cinq heures et demie.
7 1 2 3 4 5 6 7
pas trop l’histoire par exemple En général violent criminel intéresse
8 1 2 3 4 5
Les films policiers, c’est pas mon truc. Je déteste la violence. Je préfère les comédies. J’adore ce genre de films. Je n’ai plus d’argent de poche.
clé proeftoets Kennis étape 8 (oef. 24)
1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
en route routier traverse le sud quitter des travaux une déviation un panneau un carrefour un renseignement rond-point De rien
2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
eindelijk auto’s heeft honger zet stil lang zet ... aan het nieuws een file inderdaad een rustplaats slapen moeilijk
3 1 2 3 4 5 6
toutes les routes tout le camion toute la famille tous les renseignements toutes les sorties Monsieur Brunel voit tout.
4 1 2 3 4 5 6 7 8
pars partent partons êtes partis est partie sont partis partait partaient
5 1 2 3 4 5 6 7 8
moi Lui nous toi elle eux vous lui
2 hv
6 1 Monsieur, s’il vous plaît, l’autoroute, c’est par où? 2 Au premier carrefour, vous prenez (allez) à gauche. 3 Au rond-point, vous prenez (allez) à droite. 4 Puis, vous continuez jusqu’au feu rouge. 5 Au bout de cinq kilomètres, il y a l’accès à l’autoroute. 6 ‘Merci, monsieur!’ ‘De rien!’ 7 Monsieur Brunel demande un renseignement. 8 Aujourd’hui, il part à Lyon.
cent quatre-vingt-trois
183
clé proeftoets Kennis étape 9 (oef. 22)
1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
essayer devoirs appeler combien un adulte tout à fait envoyer payer arrivée employée un enfant agréable
2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
postcode beelden / plaatjes laten zien een reusachtig groot scherm de indruk echt lijkt op de spiegel bewegen nieuwtjes
3 1 a b c d e 2 a b c d e
184
s’énerve te concentres nous promenons vous couchez me lève t’es lavé se sont levées s’est écriée nous sommes énervé(e)s vous vous êtes promené(e)(s)
4 1 2 3 4 5 6 7 8
croit doit croient doivent ai dû ai cru croyais devions
5 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
ta maison notre hôtel vos billets d’entrée mes amis / mes copains leurs enfants votre adresse sa copine nos dépliants ses vacances vos devoirs
cent quatre-vingt-quatre
6 1 2 3 4 5 6 7 8
2 hv
quatorze seize vingt-six trente et un cinquante-quatre soixante-douze quatre-vingt-un quatre-vingt-quinze
7 1 Je voudrais une chambre pour deux nuits. 2 Une chambre à deux personnes avec deux lits d’une personne. 3 Vous voulez épeler, s’il vous plaît? 4 Je voudrais réserver des billets d’entrée. 5 Vous croyez que c’est possible? 6 Je me couche toujours à neuf heures. 8 1 2 3 4 5 6 7 8
années choses mieux attraction une coupole de près les étoiles Heureusement
9 1 Ça va, toi? Moi, je vais bien. 2 J’ai été au Futuroscope. 3 Dans la coupole, j’avais vraiment l’impression d’être dans l’espace. 4 Si tu as l’occasion, va voir cette attraction! 5 Salut à tes parents!
clé proeftoets Kennis étape 10 (oef. 24)
1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
en train camionnette le départ coucher pluie grave beaucoup de monde mille un Allemand l’ouest crevé exactement
2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
praten met elkaar dapper beste de hoop moe de koorts hoofdpijn drinken stopt Jammer dan
3 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
partirai répondras choisirons regarderont écouterez sera pourrons iront feras aurai
4 1 2 3 4 5 6
est venu viens viendront viennent sont venues viendrai
5 1 2 3 4 5 6 7 8
J’espère qu’il fera beau. Il fera mauvais. Il pleuvra. / Il y aura de la pluie. Il fera froid. Il neigera Il y aura de l’orage. Il fera doux. Il fera du soleil.
6 1 2 3 4 5 6 7 8
2 hv
een vogel vanaf klaar want, omdat Daarom uitleggen vrij droom
cent quatre-vingt-cinq
185
clé proeftoets Kennis étape 11 (oef. 21)
1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
un échange boire un pot Tout à coup un vol arrive commissariat l’assurance le voyage prénom le lieu aider prudent
2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
een stempel De volgende keer varkensvlees We kunnen het goed met elkaar vinden uitdelen plakken welkom glimlachen want, omdat begrijpen een tochtje sfeer
3 1 Tu l’invites? Nodig je haar uit? 2 Nous la cherchons. Wij zoeken haar. 3 Vous les écoutez? Luisteren jullie naar hen? 4 Cédric le prend. Cédric neemt hem. 5 Lisa et Marion le Lisa en Marion regardent. bekijken hem. 6 Je l’ai acheté. Ik heb hem gekocht. 7 Tu l’as attendu? Heb je op hem gewacht? 8 Vous l’avez vu? Heeft u / Hebben jullie hem gezien? 4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
186
vont vais sais savez allions savais est allée a su saurez irons
cent quatre-vingt-six
5 1 2 3 4 5 6 7 8 6 1 2 3 4 5 6
2 hv
J’ai perdu mon walkman. Tu l’as perdu où? Vous ne l’avez pas vu? Non, nous ne l’avons pas trouvé / on ne l’a pas trouvé. Qu’est-ce que ça veut dire? Ça s’appelle comment? Vous voulez parler lentement, s’il vous plaît? Vous voulez répéter? quelques compliqué par exemple vite descendre expliquer
7 1 Jasper est content d’être à Paris. 2 Il s’intéresse surtout au métro. 3 On prend d’abord la direction Pont de Sèvres. 4 On change à la station Châtelet-LesHalles. 5 On va jusqu’à la Gare de Lyon. 6 Ce n’est pas difficile.
clé proeftoets Kennis étape 12 (oef. 20)
1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
penser à Ecris-moi une lettre Je t’embrasse! revoir hollandais existe permis prochain se moquer d’ laisser comprendre
2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Ik ken de neef zich kleden lachen In elk geval Vorig jaar zich aanpassen beleefd Kortom niet ... en ook niet ergens anders onmogelijk
6 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
2 hv
zonder moeite vreemde talen belangrijk slagen Natuurlijk betekent boom heb gegroet grappig uitleggen
3 1 Je suis Français, mais j’habite aux PaysBas, en Hollande. 2 Andrea habite en Allemagne. Elle parle allemand. 3 J’ai un ami en Espagne. Il parle espagnol et anglais. 4 Gina est Italienne. Elle parle italien. 5 Joël habite à Londres. Il est Japonais. 6 Mon père habite au Canada. Il parle français. 4 1 2 3 4 5 6 7
envoies enverrez ai envoyé envoyons envoyaient enverra ont envoyé
5 1 2 3 4 5
Tu comprends le français? Oui, parce que je suis Français. J’habite aux Pays-Bas, en Hollande. Je suis Hollandaise et je parle hollandais. En Suisse on parle (le) français, (l’)allemand et (l’)italien. 6 Au Maroc on parle (l’)arabe.
cent quatre-vingt-sept
187
clé proeftoets Kennis étape 13 (oef. 19)
188
1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
une île la montagne En fait presque D’habitude un bateau aller à la pêche un poisson par exemple certainement la saison la côte
2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
maakt deel uit van onafhankelijk studeren dezelfde rechten Precies zoals droom heel wat heeft ontwikkeld hangt af werkloosheid
3 1 2 3 4 5 6 7 8
Lisa y va ce soir. Marion y passe ses vacances. Elle en parle souvent. Elle en a beaucoup. Elle y va tous les jours. Elle y rencontre ses copines. Nous y sommes allés. J’en ai acheté.
4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
vont sont allées iront prends avons pris prendra prenaient lisez avez lu lisais
5 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
C’est un truc en bois. C’est un truc rouge. C’est un truc carré. C’est un truc long et mince C’est pour dessiner. Tu connais la Guadeloupe? Oui, mon cousin y habite. Oui, j’y suis déjà allé. Tu connais beaucoup de gens là-bas? Oui, j’en connais beaucoup.
cent quatre-vingt-huit
6 1 2 3 4 5 6 7 8 7 1 2 3 4
2 hv
depuis tôt Car une glace un sachet le dîner Certains une tempête
Moi, je vais très bien. Je m’amuse beaucoup. Je vais à la plage tous les jours. A la fin de l’après-midi, je prends un floup. 5 Je vais danser presque tous les soirs. 6 J’espère que tu vas m’écrire bientôt.
clé proeftoets Kennis étape 14 (oef. 18)
1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
chercher depuis que à la retraite toujours vendre neuf traverser emmener d’occasion balades prêt tout de suite
2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Voorlopig een standbeeld rotsen zeeman heeft gevaren de kleuterschool schrijven gemakkelijk Trouwens Welterusten!
3 1 2 3 4 5 6
Vous les entendez? Je lui donne ce livre. Nous leur avons donné ce cd. Tu l’attends? Vous les invitez pour la fête? Moi, je l’ai invité.
4 1 2 3 4 5 6
Où est le livre? Tu l’as trouvé? Je te réponds. Je vous attends. Tu nous invites aussi? Vous me voyez? Je te donne mon livre.
5 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
est venu a pu ont été ont vu faisait sais devrai veux viendras crois
6 1 2 3 4 5 6
Tu as fait bon voyage? Tu m’écoutes? Mon bateau? Je l’ai vendu! Le livre? Je l’ai donné à Cédric. La météo est bonne, tu sais! Alors, il faut en profiter!
7 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
ridder lelijk (de) oorlog veldslagen heeft gedood gevangene natuurlijk het gaat om hebben behaald hebben verdiend
cent quatre-vingt-neuf
2 hv
189