CKV judgement day De leerling oordeelt! Is er een andere didactische aanpak nodig voor het ervaringsgerichte vak CKV (Culturele Kunstzinnige Vorming)? Dit is een interessante vraag voor CKV-docenten waarop een kant-en-klaar antwoord niet voor het grijpen ligt. Een verandering van didactische aanpak kan nodig zijn in verband met de door ons veronderstelde verschillen in houding tussen havisten en vwo’ers. Wij hebben aan den lijve ondervonden hoe moeilijk het kan zijn om de grote diversiteit aan leerlingen te interesseren en enthousiasmeren voor dit verplichte schoolvak. In dit artikel presenteren wij onze bevindingen op het gebied van de houding van leerlingen ten opzichte van CKV. Tenslotte dragen wij suggesties voor de lespraktijk aan om de interesses van leerlingen optimaal aan te spreken. Om in kaart te brengen hoe de houding van leerlingen zich verhoudt tot het vak CKV hebben wij ruim 350 leerlingen geënquêteerd op drie scholen verspreid over Nederland (Apeldoorn, Tilburg en Zwolle). Vervolgens zijn hieruit willekeurig 150 geschikte enquêtes geselecteerd; in totaal 90 van de havo en 60 van het vwo.1 De enquête was onderverdeeld in vier categorieën: motivatie, culturele achtergrond, persoonlijke interesse en leerstijl. Deze onderdelen fungeren in ons onderzoek als sleutelwoorden en zullen in dit artikel de revue passeren. Laurien Vogelaar, afgestudeerd aan de Universiteit Utrecht, heeft al eerder onderzoek verricht naar hoe jongeren CKV ervaren (De kunst- & cultuurbeleving van CKV-jongeren, 2005). Zij heeft vastgesteld dat de meeste leerlingen het vak niet erg positief beoordelen. Hun eerste associatie met kunst en cultuur is voornamelijk ‘saai’. Iedere CKV-docent herkent wel een soortgelijke reactie als: “CKV, wat heb je daar nou aan?” of “Het interesseert me niet”. Naar aanleiding van de rapportage van Laurien Vogelaar kwam bij ons de vraag op hoe de door ons veronderstelde verschillen in houding tussen havisten en vwo’ers meespelen in de mening over het vak, iets
dat in haar rapport onbelicht is gebleven. Onze veronderstelling was dat de houding van vwo’ers ten opzichte van CKV positiever zou zijn dan de houding van de havisten. Maar blijkt dit ook uit onze onderzoeksresultaten? Het antwoord op deze vraag luidt: ‘nee’. Havisten blijken er nagenoeg eenzelfde houding op na te houden als vwo’ers ten opzichte van kunst en cultuur. Uit de gegeven antwoorden bij ‘waardering voor het vak’, als onderdeel van motivatie, blijken havisten CKV namelijk positiever te beoordelen dan vwo’ers. Wanneer de leerlingen de keuze hebben uit de vier mogelijkheden ‘heel leuk’, ‘leuk’, ‘niet leuk’ en ‘helemaal niet leuk’, blijkt dat bijna 60 procent van de havoleerlingen het vak als ‘leuk’ of ‘heel leuk’ bestempelt. Daar tegenover staat dat alsnog ruim 40 procent van de havisten het vak negatief beoordeelt. Bij de ondervraagde vwo’ers is het tegenovergestelde resultaat te zien. Slechts 45 procent zegt het vak ‘leuk’ te vinden. Hieruit blijkt dat vwo’ers het vak over het algemeen als ‘niet leuk’ of ‘helemaal niet leuk’ ervaren (55 procent). Een onverwacht resultaat gezien het vaak gehoorde vooroordeel: ‘hoe hoger het opleidingsniveau, hoe groter de interesse in kunst en cultuur’. Als verklaring voor de hogere waardering van havoleerlingen voor het vak, kan al snel gedacht worden aan de praktische invulling van CKV waarvan vaak verondersteld wordt dat het beter aansluit bij de praktisch ingestelde havist. De meer theoretisch onderlegde vwo’er heeft
1
We willen de lezer erop wijzen dat ons onderzoek een beperkte onderzoeksgroep beslaat. Om algemeen geldende uitspraken te kunnen doen is wellicht een grotere onderzoeksgroep noodzakelijk. 1
misschien om diezelfde reden iets minder waardering voor dit ervaringsgerichte vak. Valt deze veronderstelling te staven met de leerstijlcategorieën van Kolb? Hierbij zou een praktisch ingestelde leerling als ‘doener’ of ‘beslisser’ uit de bus moeten komen. Deze typen leerlingen zijn volgens Kolb gericht op het experimenteren en het actief en praktisch bezig zijn. Logisch en gevoelsmatig denken en reflectief waarnemen zijn kenmerken van ‘dromers’ en ‘denkers’; leerstijlen die wellicht meer bij vwo’ers passen. Uit de onderzoeksresultaten blijkt echter dat het overgrote deel (ruim 80 procent) van zowel de havisten als vwo’ers als ‘dromer’ betiteld kan worden. Hiermee wordt de bovenstaande veronderstelling in twijfel getrokken. Havisten blijken dus niet per definitie als ‘doener’ of ‘beslisser’ te kunnen worden bestempeld ondanks hun veronderstelde praktische aanleg. Wellicht is het verrichte onderzoek naar het verband tussen houding en leerstijlen te beknopt om hier algemene uitspraken over te doen. Of is hier iets anders aan de hand? Aangezien bovengenoemd resultaat op zijn minst vreemd te noemen is, ontstaat er twijfel
over de betrouwbaarheid van deze leerstijlentest van Kolb. Wellicht is dit te verklaren door de bewerkte verkorte versie voor voortgezet onderwijs die voor dit onderzoek gebruikt is (Akkerman, 2003). In onder andere het artikel op de website van Vereniging van schooldecanen en leerlingbegeleiders wordt kritiek geuit op dit instrument. Ook na ons onderzoek is gebleken dat de verkorte leerstijlentest van Akkerman, gebaseerd op Kolb, ongeschikt is voor het in kaart brengen van leerstijlen van leerlingen op het voortgezet onderwijs. Naast de eerder besproken ‘waardering voor het vak’ kan het ‘streefcijfer’ gezien worden als tweede onderdeel van het sleutelbegrip motivatie. Het vak CKV wordt uiteindelijk afgesloten met een ‘voldoende’ of ‘goed’. Uit het onderzoek blijkt dat bijna 60 procent van zowel de havisten als vwo’ers slechts streeft naar een ‘voldoende’. Hoewel wij verondersteld hadden dat vwo’ers inzetten op een zo hoog mogelijke beoordeling, blijkt dit niet het geval te zijn. Blijkbaar is het merendeel van de leerlingen niet dermate gemotiveerd om te streven naar een ‘goed’. Dit zou eventueel te maken kunnen hebben met het beoordelingssysteem dat gebruikt
Top 14 persoonlijke interesse 4H
%
Top 14 persoonlijke interesse 4V
%
1. popconcert / festival
72
1. popconcert / festival
78
2. cabaret
62
2. cabaret
72
3. musical
51
3. musical
58
4. fotografie
41
4. fotografie
47
5. film(geschiedenis)
37
4. film(geschiedenis)
47
6. toneel
28
6. toneel
32
7. moderne dans
22
7. moderne dans
28
8. architectuur
17
8. architectuur
25
9. schilderkunst
13
9. schilderkunst
23
10. beeldhouwkunst
5,6
10. wereldliteratuur
15
11. wereldliteratuur
4,4
11. beeldhouwkunst
13
12. klassiek ballet
3,3
12. klassiek ballet
8,3
13. klassiek concert
2,2
13. klassiek concert
1,7
14. opera
1,1
14. opera
0
Figuur 1 2
wordt voor het vak. Cijfers maken wellicht meer indruk op leerlingen dan een ‘voldoende’ of ‘goed’ beoordeling.
achtergrond op deze gebieden minimaal blijft. Wanneer de interesse voor de drie klassieke disciplines gezamenlijk worden bekeken zijn er procentueel gezien wel meer vwo’ers dan havisten geïnteresseerd in de klassieke vormen van kunst (zie figuur 1). Dit geldt overigens voor het merendeel van de interessegebieden, met uitzondering van klassiek concert en opera. Opvallend is bovendien dat vwo’ers überhaupt breder geïnteresseerd zijn dan havisten. Uit de enquêteresultaten blijkt dat vwo’ers bij persoonlijke interesse gemiddeld meer culturele gebieden hebben aankruisen dan havisten (havo 3,60 hokjes en vwo 4,47 hokjes van de veertien). Ook bij de praktische kant van persoonlijke interesse zien we soortgelijke resultaten. Vwo’ers beoefenen gemiddeld net iets meer verschillende praktische activiteiten dan havisten. Vwo-leerlingen kruisen van de negen hokjes er gemiddeld 1,97 aan tegenover 1,77 aangekruiste hokjes bij de havisten. Daarnaast zijn alle praktische activiteiten vrijwel gelijk gerangschikt bij zowel havo als vwo (zie figuur 3). Beide niveaus zetten het bespelen van een muziekinstrument op nummer één en het beoefenen van stand-up comedy op een laatste plaats. Opvallend is wel dat procentueel gezien meer vwo’ers dan havisten een instrument bespelen, een verschil van ongeveer 13 procent. Op een populaire tweede plek wordt dansen geplaatst.
Persoonlijke interesse Wanneer we kijken naar een onderzoekscategorie als persoonlijke interesse nemen alle interessegebieden na rangschikking vrijwel dezelfde positie in bij beide niveaus (figuur 1). Zo blijkt bijvoorbeeld dat zowel havisten als vwo’ers het popconcert of festival met stip op nummer één zetten. Ruim 70 procent van beide opleidingsniveaus zet deze culturele activiteit bovenaan in het interesselijstje. Wellicht is dit te verklaren door de laagdrempeligheid en het populaire karakter van deze discipline. Zoals te verwachten valt eindigen de klassiek georiënteerde interessegebieden (klassiek ballet, klassiek concert en opera) het laagst. De culturele achtergrond, de culturele bagage die leerlingen met zich meedragen vóórdat ze in aanraking zijn gekomen met het vak CKV, zou invloed gehad kunnen hebben op de ontwikkelde persoonlijke interesse van de leerling. De klassieke kunstvormen eindigen namelijk bij culturele achtergrond, net als bij de persoonlijke interesse, bij zowel havo als vwo onderaan (zie figuur 2). Wellicht zijn deze kunstvormen minder aantrekkelijk voor ouders, familie, basisschool of voor de onderbouw om met kinderen te ondernemen, waardoor culturele Top 12 culturele achtergrond 4H 1. bioscoopbezoek 2. museumbezoek 3. popconcert / festival 4. toneelvoorstelling 5. musical 6. cabaret 7. moderne dansvoorstelling 8. architectuur 9. wereldliteratuur 10. klassiek ballet 11. klassiek concert 12. opera
% 95,6 80 75,6 71,1 65,6 45,6 41,1 36,7 12,2 8,9 7,8 4,4
Top 12 culturele achtergrond 4V 1. bioscoopbezoek 2. museumbezoek 3. toneelvoorstelling 4. popconcert / festival 5. musical 6. cabaret 7. architectuur 8. moderne dansvoorstelling 9. wereldliteratuur 10. klassiek ballet 11. klassiek concert 12. opera
Figuur 2 3
% 100 93,3 85 75 73,3 51,7 36,7 33,3 26,7 13,3 8,3 5
Culturele achtergrond Minder opvallend, en ook een tikkeltje voorspelbaar, is het grote aantal leerlingen dat wel eens een voet in de bioscoopzaal heeft gezet voordat het vak CKV op school gevolgd werd. Maar liefst alle geënquêteerde vwo’ers en bijna 96 procent van de havisten zegt een film in de bioscoop te hebben gekeken. Het merendeel van deze leerlingen geeft aan dit op eigen initiatief te hebben ondernomen. Ook popconcerten en festivals worden door leerlingen voornamelijk alleen of met vrienden bezocht. Een bezoek aan een museum daarentegen is een activiteit waarvan ruim 80 procent van de havisten en vwo’ers zegt dit vooral met ouders of familie te hebben ondernomen. Dat jongeren weinig op eigen houtje een museum binnenlopen is wellicht te verklaren doordat zij zich er niet thuis voelen: “In bijvoorbeeld zo’n hele kale ruimte en overal hangen van die hele rare schilderijen en dan sta je daar in zo’n hele grote ruimte. Dan voel ik me niet zo op mijn gemak. Je moet er stil zijn en mag er heel veel dingen niet.” Dankzij het bezoek met ouders staat het museumbezoek toch op een goede tweede plaats in de top twaalf. Ook musicals en toneelvoorstellingen hebben de ondervraagde leerlingen vooral samen met familie bezocht. Mogelijkerwijs valt dit te verklaren door de relatief hoge kosten die het bezoek aan het theater met zich mee brengt. Vaak zijn het de ouders die voor de prijzige kaartjes opdraaien omdat veel leerlingen weinig te besteden hebben en misschien ook hun geld liever uitgeven aan iets anders dan aan zo’n dure culturele Top 9 praktische activiteiten 4H 1. muziekinstrument bespelen 2. dansen 3. fotograferen 4. zingen 5. schilderen / beeldhouwen 6. verhalen / gedichten schrijven 7. toneelspelen / acteren 8. filmen / regisseren 9. stand-up comedy
% 35,6 33,3 26,7 22,2 21,1 18,9 16,7 2,2 0
activiteit. Net als bij persoonlijke interesse blijkt ook bij culturele achtergrond het verschil tussen havo- en vwo-leerlingen miniem te zijn. De rangschikking van de culturele achtergrond, gerelateerd aan de culturele gebieden, is zowel voor de havo als voor het vwo zo goed als gelijk. Verschillen in rangschikking zijn waarneembaar op het gebied van toneel en architectuur. De vwo’ers hebben op deze culturele gebieden net iets meer culturele bagage dan de havisten. Tot dusver wijzen de onderzoeksresultaten uit dat er weinig verschillen in houding te ontdekken zijn tussen havo- en vwo-leerlingen op het gebied van CKV. Al eerder kwam de waardering voor het vak aan bod, waarbij nog de grootste verschillen aan het licht zijn gekomen: de havist geeft het vak een positievere beoordeling dan de vwo’er. Maar zijn er verder geen enkele verschillen in houding aan te wijzen die naar voren komen bij het vak CKV? Verschillen tussen jongen en meisjes Bij het bestuderen van de onderzoeksresultaten kwam er wel degelijk een ander interessant verschil aan het licht. Hiervoor is een andere kijk op de resultaten noodzakelijk. Wanneer de opleidingsniveaus buiten beschouwing worden gelaten, valt een verschil in houding waar te nemen tussen jongens en meisjes. Maar liefst 60 procent van de meisjes beoordeelt het vak als ‘leuk’ of ‘heel leuk’, tegenover 38 procent van de jongens. Hieruit valt op te maken dat meer meisjes Top 9 praktische activiteiten 4V 1. muziekinstrument bespelen 2. dansen 3. schilderen / beeldhouwen 4. fotograferen 4. zingen 4. verhalen / gedichten schrijven 7. toneelspelen / acteren 8. filmen / regisseren 9. stand-up comedy
Figuur 3 4
% 48,3 40 20 18,3 18,3 18,3 16,7 15 1,7
dan jongens CKV een leuk vak vinden. Wellicht staat dit in verband met het feit dat bij nagenoeg alle kunstdisciplines meer meisjes dan jongens geïnteresseerd zijn. Disciplines waar overduidelijk meer meisjes in geïnteresseerd zijn, zijn fotografie, toneel, musical en moderne dans. Hier zijn verschillen in interesse aan te wijzen tussen jongens en meisjes van maar liefst 45 procent! Eveneens opvallend is dat bij iedere discipline er wel meisjes geïnteresseerd zijn, terwijl de jongens bij drie van de veertien kunstdisciplines aangeven 0,0 procent interesse te hebben. Het betreft hier de meest klassieke disciplines: klassiek concert, klassiek ballet en opera. Ook bij de meisjes eindigen deze disciplines onderaan de lijst van interessante culturele gebieden. De koploper van deze lijst in het geval van de
Cabaret bevindt zich niet in de top drie van de meisjes. Slechts 54 procent van de meisjes is hierin geïnteresseerd ten opzichte van 78 procent van de jongens, waardoor cabaret in de rangorde van de meisjes op een vierde plek komt. Procentueel gezien blijkt cabaret mateloos populair te zijn onder de heren. Suggesties lespraktijk Wat betekenen deze onderzoeksresultaten voor de lespraktijk? In dit onderzoek is naar voren gekomen dat er relatief weinig verschillen in houding tussen havisten en vwo’ers ten opzichte van CKV zijn. Het meest opvallende verschil betreft het verschil in houding tussen jongens en meisjes. Uit de resultaten blijkt dat de persoonlijke interesses van jongens en meisjes aanzienlijk verschillen. Naar
jongens is cabaret, gevolgd door popconcert/festival en film (zie figuur 4). De top drie van de meisjes ziet er anders uit. Daar voert het popconcert/festival de boventoon, op de voet gevolgd door musical en op een derde plaats fotografie. De enige overeenkomst in de top drie van de jongens en de meisjes is het popconcert/festival.
Figuur 4 Top 3 culturele gebieden: JONGENS (wit) - MEISJES (rood)
aanleiding van dit verschil ontstond bij ons direct het idee om aparte jongens- en meisjesklassen te formeren. Dit lijkt misschien een vreemd idee, maar door aparte klassen te creëren kan beter worden 5
ingespeeld op specifieke interessegebieden van zowel jongens als meisjes. Zo zou je als docent van een jongensklas bijvoorbeeld relatief meer aandacht kunnen besteden aan de populaire interesses van jongens, zoals cabaret, popconcerten en festivals en film. Voor de invulling van de les kan gedacht worden aan bijvoorbeeld het laten analyseren van een cabaretvoorstelling met daarbij een praktische twist. Door leerlingen bijvoorbeeld zelf een sketch te laten uitvoeren ervaren ze hoe ingewikkeld deze vorm van kunst eigenlijk is. Wanneer de interessegebieden als leidraad worden genomen voor de lespraktijk zou hierdoor de motivatie van leerlingen kunnen worden verhoogd. Uiteraard stellen wij niet voor om de minst populaire interessegebieden te mijden aangezien CKV een vak is waarbij kennis dient te worden gemaakt met alle kunstdisciplines. We pleiten er echter wel voor om zo goed mogelijk bij de belevingswereld van de leerlingen aan te sluiten. Deze aanpak heeft uiteraard naast voordelen ook een belangrijk nadeel. In gemengde klassen komt het geregeld voor dat de geïnteresseerde leerlingen de wat minder geïnteresseerde leerlingen als het ware meetrekken door hun enthousiaste houding. Hierdoor kan eveneens de motivatie verhoogd worden; daar zijn niet per definitie gescheiden klassen voor nodig. Daartegenover staat wel dat wanneer leerlingen in ongemengde klassen zouden zitten, waar het merendeel al gemotiveerd is door het aanspreken van hun persoonlijke interesse, het meetrekken niet nodig zou hoeven te zijn. Omdat gebleken is dat er weinig verschillen in houding zijn tussen havisten en vwo’ers, kwam bij ons de gedachte op om een gezamenlijke didactiek in te voeren. De minieme verschillen kwamen duidelijk naar voren in de rangschikking van de persoonlijke interesses (zie figuur 1). Qua interessegebieden zagen wij geen bezwaar om havisten en vwo’ers gezamenlijk les te geven. Het zou zelfs goed mogelijk kunnen zijn dat de lichtelijk meer geïnteresseerde houding van de vwo’er aanstekelijk werkt op de houding van de havist. Een bezwaar zou echter kunnen liggen in het niveauverschil tussen beiden waardoor het
lastig kan zijn om de klas op één niveau te benaderen. CKV is echter ontworpen als ervaringsvak, waarbij het niveauverschil minder duidelijk aanwezig is dan bij andere vakken. Wanneer de ervaring door de docent centraal gesteld wordt, en de aandacht meer op meningsvorming en reflectie gericht wordt dan op het verwerven van pure kennis, denken wij dat hierbij alle leerlingen op een gelijk niveau te benaderen zijn. Een mogelijk tweede bezwaar betreft de verschillen in studielast voor havo en vwo. Op dit moment zit daar maar liefst 80 uur verschil in (120 uur havo en 200 uur vwo per jaar). Met ingang van het schooljaar 2008-2009 zal de studielast van het vwo worden teruggebracht tot 160 uur. Bij de havo blijft de bestaande studielast gehandhaafd. Op nagenoeg alle vier de domeinen (culturele activiteiten, kennis van kunst en cultuur, praktische activiteiten en reflectie in het kunstdossier) en de ongeprogrammeerde ruimte is de studielast voor het vwo hoger. De gezamenlijke didactiek die wij voorstellen zou hierdoor moeilijker te introduceren zijn. Het is de vraag hoe, bij toepassing van een gezamenlijke didactiek, het vwo de hogere studielast moet behalen. Ook voor deze suggestie voor de lespraktijk zijn er dus zowel voor- en nadelen te benoemen. Als derde interessante suggestie voor de onderwijspraktijk dragen wij een idee aan dat, net zoals bij het voorstel voor aparte jongens- en meisjesklassen, te maken heeft met de persoonlijke interesses van leerlingen. Op veel middelbare scholen wordt een standaard programma aangeboden waarin alle kunstdisciplines vertegenwoordigd zijn. Hierbij geniet de leerling weinig keuzevrijheid, waardoor er een ongemotiveerde houding kan ontstaan door het gebrek aan persoonlijke interesse. Om de motivatie van leerlingen te verhogen, zou in de lessen meer aangesloten kunnen worden op hun interesses. Wij stellen voor om leerlingen te laten intekenen op modules die gerelateerd zijn aan de verschillende kunstdisciplines. De docenten kunnen daarbij worden ingezet als experts waarbij alle culturele gebieden gedekt dienen te worden. Om te voorkomen dat leerlingen alleen kiezen voor de meest populaire 6
kunstdisciplines, raden wij aan om bijvoorbeeld één blok volledig te wijden aan de minst populaire disciplines (zie figuur 1). Dit om ervoor te zorgen dat leerlingen een veelzijdige ervaring met kunst en cultuur opdoen. Deze suggestie voor de onderwijspraktijk vergt echter wel veel organisatorisch inzicht. Wij beseffen ons dat het een investering is, maar eenmaal opgezet zullen zowel leerlingen als docenten er veel profijt van hebben. Leerlingen vinden meer aansluiting bij hun persoonlijke interesses en docenten hoeven minder van alle markten thuis te zijn en kunnen zich focussen op ‘hun’ expertgebieden. Een kanttekening bij deze werkwijze is dat de samenstelling van de klassen ieder blok verandert. Voor de docent kan het daarom lastig zijn om inzicht te krijgen in individuele leerlingen en in de groepsdynamiek. Tot slot een suggestie die betrekking heeft op een aspect van CKV waar wij als docenten vaak mee geconfronteerd worden: het beoordelingssysteem. Op veel scholen wordt gewerkt met een ‘onvoldoende’, ‘voldoende’ of ‘goed’ waardering in plaats van een cijfermatige beoordeling. Volgens ons werkt dit beoordelingssysteem niet heel motiverend voor leerlingen. Uit ons onderzoek is gebleken dat het merendeel van de leerlingen (ruim 58 procent bij zowel havo als vwo) slechts streeft naar een ‘voldoende’.
Wellicht dat een cijfermatige beoordeling, zoals ook bij andere schoolvakken gehanteerd wordt, de motivatie verhoogt om te streven naar een zo hoog mogelijke beoordeling. Cijfers maken een duidelijker onderscheid in prestaties; een zeven en een negen vallen vaak onder de noemer ‘goed’, terwijl daar kwalitatief gezien toch een groot verschil in zit. Daarnaast kunnen cijfers bijdragen aan het opvijzelen van het negatieve imago van het vak. Wij hebben ervaren dat veel leerlingen het vak niet serieus nemen; cijfers kunnen hier misschien verandering in brengen. Daar tegenover staat echter wel dat persoonlijke ontwikkeling en smaakbepaling, centrale begrippen bij CKV, moeilijk in cijfers uit te drukken zijn. Uit dit onderzoek is gebleken dat de houding van havisten en vwo’ers op het gebied van CKV weinig verschilt. Er blijken wel degelijk mogelijkheden te zijn voor een andere didactische aanpak. Verschillende uitgangspunten stonden hierbij centraal. Onze genoemde didactische aanpakmogelijkheden zijn slechts suggesties die in overweging kunnen worden genomen. Aan elke suggestie kleven voor- en nadelen. Om één van de suggesties daadwerkelijk in praktijk te brengen is wellicht nog een grootschaliger onderzoek nodig om de positieve en negatieve effecten op langere termijn te bepalen. Door Annelies Rijkhoff, Dorothy van Rijt en Iris Meindertsma
7
Literatuur: Cultuurnetwerk Nederland, Momentopname 2001 CKV1-volgproject, Utrecht 2002. Cultuurnetwerk Nederland, Zicht op... vier jaar CKV1, Utrecht 2003. Deelstra, N.M., Identiteitsontwikkeling: een kwestie van smaak? Een verkennende studie naar de bijdrage van CKV1 aan de identiteitsontwikkeling van leerlingen, Universiteit Utrecht 2007. Geldermans, A., Jongeren geven hun mening over CKV, Bulletin Cultuur & School nummer 39, 2005. Lanschot Hubrecht, V., van, en Rass, A., Competentie gericht leren in kunst en cultuur, SLO 2004, http://www.slo.nl/themas/00025/map12/00001/CKV_comp_leren_def.pdf/ Vanhommerig, Joyce, Gebrek aan deskundige docenten vormt struikelblok, Bulletin Cultuur & School 18 juni 2001. Vereniging van schooldecanen en leerlingbegeleiders: http://www.leerlingbegeleiding.nl/documentatie/leren/leerstijlentest.php http://www.leerlingbegeleiding.nl/pdf/leerstijlentest_kolb_akkerman2.pdf Vogel, L, Veugelers, W, Culturele en kunstzinnige vorming als vak in havo en vwo; ervaringen van docenten en leerlingen met CKV1, de Pedagogische Dimensie, Instituut voor de Lerarenopleiding Amsterdam, 2000. Vogelaar, L., De kunst- & cultuurbeleving van CKV-jongeren, afstudeeronderzoek Universiteit Utrecht in opdracht van CJP, maart 2005. Reader vakdidactiek Kunstgeschiedenis Ivlos 2007-2008.
8