Civis Mundi Inleiding
Eerder schreef ik in dit magazine dat het lastig is en blijft veranderingen aan te brengen in de publieke omroep. [1] Daar is alle reden toe. Het bestel is vermolmd, verstard en gewoon niet meer van deze tijd. Veranderingen zijn er wel, maar die gaan uiterst traag. Stap(je) voor stap(je) vindt er een verschuiving plaats naar meer centraal bestuur. Daar doen we dan tientallen jaren over. Het omroepbestel in Nederland is ontsproten aan het particulier initiatief. Met gepaste trots werd vroeger gesproken over ons unieke omroepbestel dat zo pluriform was. Die trots wordt niet meer door iedereen gedeeld. Commerciële omroep deed zijn intrede, internet, concurrerende infrastructuren, intelligente telefoons en social media, om maar eens wat te noemen. De hele wereld ligt aan onze voeten. Een eindeloze informatiestroom waar men een eindeloos pluriform aanbod vindt. Toch houden we vast aan een verzuilde structuur, omdat nu eenmaal de politiek gedeeltelijk nog op dezelfde wijze is georganiseerd.
Niet-vrijblijvende samenwerking
Het Zendtijdbesluit van 1930 legde de basis voor een sterke positie van de omroepverenigingen. De oprichting van de Nederlandse Radio Unie (NRU) in 1947 bracht daarin geen verandering. De NRU was een samenwerkingsverband van de omroepverenigingen dat uitvoerende ondersteuning leverde voor de radiouitzendingen van de omroepen. In 1959 volgde de Nederlandse Televisie Stichting (NTS). Met de inwerkingtreding van de Omroepwet in 1969 zijn deze instellingen opgegaan in de Nederlandse Omroep Stichting (NOS). Hoewel het hier ging om samenwerkingsorganen, eerst op bestuurlijk en later ook op programmatisch gebied, bleek dit het begin te zijn van de afnemende macht van de omroepverenigingen. De NOS had twee taken. Als samenwerkingsorgaan moest deze stichting belangen behartigen, programma's coördineren en studio's in stand
pagina 1 van 6 - www.civismundi.nl
houden. Daarnaast was zij ook zendgemachtigde. In die rol voerde de NOS een constante strijd met de omroepverenigingen over de vraag wat nieuws was ? een taak van de NOS - en wat duiding van het nieuws was ? een taak voor de omroepverenigingen. De NOS werd met de inwerkingtreding van de Mediawet in 1988 gesplitst in het Nederlands Omroepproductie Bedrijf NV (NOB) en de Nederlandse Omroepprogramma Stichting (NOS). Daarmee werden de technische faciliteiten losgemaakt van het verzorgen van programma's. De nieuwe NOS was uiteindelijk ook geen lang leven beschoren. Bij een wijziging van de Mediawet in 1995 werd zij gesplitst in de Nederlandse Programma Stichting (NPS) en de Nederlandse Omroep Stichting (NOS). Deze splitsing had tot gevolg dat de NOS programma's ging maken die bij uitstek publiek waren (zoals nieuws, sport en parlementaire verslaggeving) en de NPS programma's die aanvullend waren op het bestaande aanbod en die niet door anderen gemaakt konden worden (op het gebied van minderheden, educatie en cultuur). Naast het verzorgen van bovengenoemde programma's bleef de NOS het samenwerkings- en coördinatieorgaan van de landelijke omroep. Deze bestuurlijke activiteiten bleven bij de NOS totdat de NOS in 2010 uitsluitend zendgemachtigde werd en de bestuurlijke taken werden overgeheveld naar de Stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO). Met deze splitsing kwam de NOS in dezelfde positie als de andere publieke omroepen en kreeg zij een vergelijkbare relatie tot de NPO, meer in het bijzonder de raad van bestuur van deze instelling. De taken van de NPO hadden o.m. betrekking op de coördinatie en ordening op en tussen de aanbodkanalen van het media-aanbod van de landelijke publieke mediadienst (zoals de publieke omroep in het digitale tijdperk wordt genoemd), het behartigen van zaken die van gemeenschappelijk belang zijn voor deze mediadienst en last but not least de bekostiging van de landelijke publieke mediainstellingen, op basis van de door de regering beschikbaar gestelde middelen. Uiteindelijk bleken de omroepverenigingen met de oprichting van de NRU een paard van Troje binnengehaald te hebben. De ?gezamenlijkheid? ? het woord zegt het al ? zou een belang dienen dat het individueel belang van iedere zelfstandige omroep zou overstijgen. Dat is uitgemond in een ratjetoe van bestuurlijke en programmatische organisaties die ieder de rol van de omroepverenigingen hebben ingeperkt. Daarbij is de oprichting van de NPO het meest ingrijpend, zij het dat de wetgever in eerste instantie de voorzitters van de omroepverenigingen plaats liet
pagina 2 van 6 - www.civismundi.nl
nemen in de raad van toezicht van de NPO. Het zou staatssecretaris Medy van der Laan zijn die aan deze anomalie een einde maakte: de omroepvoorzitters in de Raad van Toezicht werden vervangen door onafhankelijke vertegenwoordigers uit de samenleving.
3. Programmacoördinatie
Dat de omroepverenigingen niet langer leidend waren met betrekking tot samenwerking was voor hen nog enigszins te overzien. Gevoeliger lag dat met steeds verder gaande programmacoördinatie. Aan het eind van de vorige eeuw werd de Mediawet zodanig gewijzigd dat de invloed van de omroepverenigingen werd teruggedrongen en dat versterkte de positie van de NOS die toen nog het samenwerkingsorgaan was. De raad van bestuur van de NOS kreeg bevoegdheden op het gebied van de coördinatie op en tussen de televisie- en radionetten. De raad van bestuur van de NOS benoemde netcoördinatoren die moesten zorgen voor samenwerking tussen de omroepen en coördinatie van de uit te zenden programma's op een bepaald net. Naast de netcoördinatoren werden zenderredacties en netbesturen ingesteld, waarin de omroepverenigingen toch weer een woordje mee mochten spreken. Niettemin vormde deze veranderingen de inleiding tot een behoorlijke ingreep, namelijk de introductie van het zogenoemde programmeermodel voor televisie, waarbij de zenders een herkenbaar profiel kregen op basis van de programma's. De omroepvoorzitters waren voorstander van een thuisnettenmodel waar het profiel bepaald door de aanwezigheid van verschillende omroepen. Zolang zij lid waren van de raad van toezicht van de NPO konden zij dit model handhaven. Zo kon het gebeuren dat KRO, NCRV en EO op Nederland 1 uitzonden, TROS, AVRO en BNN op Nederland 2 en VPRO, VARA en NPS op Nederland 3. De in die tijd nieuwe omroepen MAX en DNO (De Nieuwe Omroep) gingen op respectievelijk Nederland 1 en 3 uitzenden. De omroepverenigingen zouden het liefst de dominante rol van de raad van bestuur van de publieke omroep als overkoepelend orgaan terugbrengen. Zo wilden ze zelf zendercoördinatoren benoemen om daardoor meer zeggenschap te krijgen over de programma's, de programmering en de profilering van de zender.
pagina 3 van 6 - www.civismundi.nl
Zoals gezegd maakte Medy van der Laan aan deze situatie een einde. Daardoor kon aan het begin van seizoen 2006-2007 het nieuwe programmeermodel voor de Nederlandse publieke televisiezenders Nederland 1, 2 en 3 worden ingevoerd (de radio was al eerder geprofileerd). Toch heeft deze ontwikkeling ook schaduwkanten. De publieke omroep verwacht om welke reden dan ook veel heil van het beconcurreren van de commerciële omroepen door het aanscherpen van netprofielen, waarbij de raad van bestuur een voorkeur heeft voor programmatische ordening, waarbij ook het beoogde percentage marktaandeel een rol speelt. Op dit punt wordt het de publieke omroep misschien ook iets te makkelijk gemaakt door de wetgever. In de Mediawet is alleen voorzien dat programmakanalen een herkenbaar profiel hebben, maar niet welk profiel. Men zou zich ook kunnen voorstellen dat in de wet de nadrukkelijk de profielen van zenders worden omschreven voor bijvoorbeeld nieuws en achtergronden en voor kunst en cultuur. Budgetten en programmaversterking
Vroeger kregen de omroepverenigingen een garantiebudget: een vast bedrag per vereniging, afhankelijk van de status die weer gekoppeld was aan het ledental. Dit waren bedragen naast de middelen die ter beschikking werden gesteld aan NOS en NPS (later NTR) en verschillende kleine zendgemachtigden. In de loop van de jaren is het gegarandeerd percentage dat de omroepverenigingen kregen teruggebracht tot 50% van het totale programmabudget. Daarnaast konden zij sinds 1998 aanspraak maken op bedragen uit het zogenoemde programmaversterkingsbudget. Het geld daaruit gaat niet rechtstreeks naar de omroepen, maar wordt door de raad van bestuur aan hen toegewezen, als zij bijdragen weten te leveren aan de programmering, m.n. aan de profielen van de radio- en televisiezenders. Het idee hierachter is dat het aanbod van de omroepverenigingen niet vanzelf leidt tot een pluriform programma-aanbod dat voldoende biedt voor verschillende doelgroepen met verschillende interesses. Volgens de regering waren overleg en samenwerking niet langer toereikend om dit te bereiken. Tot 2005 functioneerde het programmaversterkingsbudget als een soort fonds: omroepen dienden programmavoorstellen in die al of niet gehonoreerd werden. Daarna werd het programmaversterkingsbudget ingezet als een integraal onderdeel
pagina 4 van 6 - www.civismundi.nl
van programmeringsbeleid. Sindsdien verdeelt de raad van bestuur het dit budget samen met het garantiebudget via een werkwijze die 'geld op schema' wordt genoemd. Er wordt een genreschema opgesteld met daarin per tijdstip het soort programma, de beoogde doelgroep, en het budget en het gewenste marktaandeel. De omroepen tekenen in op het genreschema met programmavoorstellen. Deze nieuwe werkwijze hield in dat sturing op 100% (in plaats van 50%) van het programmabudget plaats vindt met de beschikbaarheid van 'vrij' geld dat ten goede komt aan programma's die een bijdrage leveren aan een gebalanceerd aanbod en publieksbereik. In de praktijk gebruikt de NPO de middelen uit het programmaversterkingsbudget niet voor de zojuist omschreven doelen, maar om de marktaandelen omhoog te brengen. Dat kan door extra afleveringen te bestellen bij omroepen van succesvol amusement of het reserveren van bedragen om concurrentie te kunnen bieden aan de commerciële omroepen op momenten dat verwacht wordt dat zij substantiële marktaandelen halen. Externe producenten Staatssecretaris Sander Dekker (OCW) maakte op maandag 13 oktober 2014 in een brief aan de Tweede Kamer zijn visie op de toekomst van het publieke mediabestel bekend. Daarin staat onder meer dat aan ieder publiek programma altijd een educatief, informerend of cultureel doel ten grondslag moet liggen. Amusement kan daarbij een middel zijn, maar nooit een doel op zichzelf. Volgens Dekker moet "de publieke omroep de komende jaren stevig worden verbouwd om relevant te blijven." Zo wil de staatssecretaris dat de overlap met de commerciële omroep wordt beperkt en de publieke omroep de wettelijke taak krijgt om programma's te maken die informeren, bijdragen aan educatie of raken aan onze culturele identiteit. Dat is een aanscherping van de huidige taak van de publieke omroep. Dat is een stap in de goede richting, maar onvoldoende om de strijd om marktaandelen een halt toe te roepen. Een verdergaande stap in de plannen van de staatssecretaris is de mogelijkheid dat de raad van bestuur van de NPO vanaf 2016 de mogelijkheid krijgt om zelf programmavoorstellen te beoordelen en te bestellen. Dit geldt bijvoorbeeld op gebieden waar de publieke omroep het nu moeilijk heeft en ideeën van buiten het aanbod kunnen versterken, zoals bij het bereiken van jongeren. Hiermee wordt het mediabestel geopend voor andere partijen dan de omroepverengingen. Deze openheid zou creativiteit en innovatie moeten bevorderen. In de huidige situatie is
pagina 5 van 6 - www.civismundi.nl
de programmering nog voor een groot deel afhankelijk van de keuzes van de omroepen. Externe producenten kunnen nu nog alleen via de omroeporganisaties bijdragen aan de programmering en dat laat creativiteit onbenut. De voorstellen van de staatssecretaris kunnen leiden tot een vermindering van de aanspraken van de omroepverenigingen op het programmaversterkingsbudget. Maar op z'n Hollands is ook weer besloten dat de omroepen ? verenigingen of NTR ? een rol krijgen als coproducent. Slotakkoord Zoals ik heb proberen te laten zien wordt de verzuilde omroep al lang met kleine stappen afgebouwd. Had de samenwerking in de jaren veertig, vijftig en zestig nog onbedoeld het effect dat de positie van de omroepverenigingen werd aangetast, in de jaren daarna is er weloverwogen steeds iets meer af gegaan van bevoegdheden en middelen. Dit proces zal uiteindelijk moeten leiden tot een niet-verzuilde zuivere publieke omroep die zich vooral bekommert om de uitvoering van kerntaken, zoals het brengen van nieuws en achtergronden en van kunst en cultuur. Toch laat de geschiedenis zien dat dat een lange weg is. Dan rijst de vraag of de laatste noodzakelijke veranderingen niet te laat komen. De vele ontwikkelingen op informatiegebied die ons ongetwijfeld nog te wachten staan, laten zich niet sturen. Wil de publieke omroep nog toekomst hebben, dan zullen ingrijpende wijzigingen noodzakelijk zijn. Die zullen bovendien snel moeten plaatsvinden, in ieder geval sneller dan de afgelopen decennia. Koos Kalkman Mr Koos Kalkman is directeur MultiMediaRaad B.V. en lid van de Wekgroep Andere Publieke Omroep
[1] Pluriformiteit en publieke omroep, 7 februari 2011
pagina 6 van 6 - www.civismundi.nl