CIRCULAIRE. M. M. i / e ondergeteekcnde, Secretaresse der Vereeniging te Amsterdam, Tot ondersteuning van Hulpbehoevenden, onder bescherming van II. M. de Koningin, neemt de Yrijheid Uwc vriendelijke belangstelling en milde inteekening aan te vragen op een boekje, getiteld:
„ Grelegenlieids- e n a n d e r e
Gredicliten,"
a ƒ 3 , 5 0 , ten voordeele der Vereeniging voornoemd, die thans haar 3 ö - j a r i g bestaan mag beleven, en steeds een aantal behoeftige huisgezinnen vs^erkzaamheden en hulpc heeft verleend. Toen deze Vereeniging (in 1855) 15 jaren had bestaan, heeft de ondergeteekende ook door de uitgave van een boekje, getiteld: „ S O U V E N I R , " getracht het goede doel daarvan te sterken, en, dank zij Gfode en de milde hnlpe toen ondervonden, dat die poging ecnen gewenschten uitslag mogt erlangen. Ook later, en bijzonder bij het 25-jarig bestaan der Vereeniging, heeft zij, door boeken en geschriften, zoowel deze als andere hefdadige werkzaamheden getracht in de bclangsteUing van stad- en landgenootcn levendig te houden, en mogt zij door milde beantwoordingen vele armen, zoo hier als elders, hulpc bieden. Mogt zulks ook thans zoo zijn op deze vriendelijke vraag om door voorafgaande Inteeheningen verzekerd te zijn, zoo tot dekking van de noodige onkosten, als ook van een gewenscht overschot, en daardoor de armen eene kleine feestviering en bij voortduring hiilpe te kunnen verstrekken.
2
Dat die liulpe hoogst noodig is, en ten zeerste door de armen wordt gewaardeerd^ daarvan kan de ondergeteekende de opregtste verzekering geven, als ook treffende tafereelen van mededeelen; doch zij vertrouwt dat zulks niet noodig is, om den bekenden en ook door haar ten behoeve van anderen zoo dikwerf ondervonden iceldadigheidszin van geachte staden landgenooten op to wekken, tot eene inteekening op een boekje a / 2 . 5 0 , ten behoeve van het genoemde liefdadige doel. Daar echter ook, wegens de godsdienstige en liefdadige strekking van dat boekje, men daaraan zeer gaarne eene ruime verspreiding zoude gegeven zien, zoo zullen ook inschrijvingen voor een kleiner bedrag, ja ook aanvragen om present-exemiolaren welkom zijn, en voor zoo verre de voorraad mogt strekken, met genoegen aan worden beantwoord. Tot eene proeve van uitvoering diene het navolgende dichtstukje. Mogt de inhoud daarvan tot hulpvaardigheid opAvekken, ook door de verzekering, dat zulks is geschetst naar het leven ^ en geenszins alleen aan de verbeelding ontleend. Doch genoeg, zoo niet te lang, uwe aandacht bezig gehouden. Mogt nu uwe gewenschte beantwoording mij spoedig goAvorden en in staat stellen het boekje ter perse te leggen, om bij het gereed zijn weldra over uwe bijdrage te beschikken, en alzoo (naar ik vertrouw) zoowel aan uwen als mijnen hartewensch, namelijk lijdenden en armen te helpen^ gevolg te kunnen geven! Met hartelijke aanbeveling, AMSTERDAM,
September 1875.
UEd. Dw. Dienaresse A. A.
BEEGENDAHL,
Singel over de Bergstraat, Gr 119.
ZIGTBARE ELLENDE.
(Eene bede voor arme huisvaders en huismoeders)
Lezer! 'k bid u, treed thans even Met mij gindsclic woning in, Zie dien vader en die moeder Midden in hun groot gezin! Zonder kloppen treên wij binnen, Daar de deur geen slot bevat; Ook geen dief daar iets komt zoeken Noch kan vinden een'gen schat!) 't Zijn slechts steenen waar w'op treden, 's Zomers vochtig, 's winters koud; En wij zien daar in den schoorsteen Vuur noch vonk, voor jong noch oud! Slechts twee stoelen zijn nog staande, (Deze biedt de vrouw ons aan), d' Andre wagglen op hun pooten, Half door ouderdom vergaan.
4
't Zonlicht schijnt wel door de vensters, Maar ook regenvlaag en wind Dringen door gebroken ruiten, ' In 't gezigt van vrouw en kind. o, Wij zien met droevige oogen, En bewogen ziel hen aan: 't Zijn geen kleedren meer, 't zijn lompen Die zij om hun leden slaan. En die oogen! hoe gezonken! En hoe mager 't bleek gelaat! Ach! 't gebrek spreekt uit elks blikken: 's Morgens vroeg en 's avonds laat. Zulks nog 't meest uit d' oudren oogen; 't Vader- en het moederhart. Krimpt van jammer en ellende, Bij der kindren leed en smart. Zij toch minnen hen zoo teeder, ('t Is dan ook hun één'ge schat), J a , zij voelen 't hoeveel liefde 't Ouderlijke hart bevat! Maar ook daardoor des te scherper, d' Armoe en haar snijdend zwaard. Ja! zij kozen 't voor zich zehen: Bleev' nu slechts hun kroost gespaard! Maar die keus wordt niet gegeven. Zij en ook hun kindren meê. Moeten bittre armoe lijden, Hoe ook klagend: „ach en wee!"
5 J a , den vader kan men 't aanzien, Dat verdriet hem straalt uit 't oog, Ook wijl hij geen werk kan krijgen, Hoe en waar hij 't zoeken moog'. Immers door een ligchaams lijden, (Hoe hij 't te verbergen tracht,) Kan men het terstond toch merken Dat zijn arm heeft weinig laacht. En veel kracht toch is onmisbaar, "Waar met ijzer en met staal Hij moet daaglijksch werk verrigten, En dat met zijn borst en kwaal! Meer dan eens toch, was aireede Doodkrank hij te huis gebragt; Wijl hem 't bloed uit borst en longen "Was gestroomd, gansch onverwacht. Ja, 't was duidlijk, dat de teering Op hem had haar hand gelegd. En werd hem ook reeds zeer dikwijls 't Werk op de fabriek ontzegd. En daarmede ook verdiensten, Ach! van waar nu 't daaglijksch brood Voor zijn vrouw en 't achttal kindren. Zoo geen hulp de liefde bood? Ook zijn vrouw gevoelt hoogst smartlijk Dat haar man zoo zieklijk is; En 't niet lange meer zal duren Of zij treurt bij zijn gemis.
6 Dan nog erger leed haar drukken Zal, als droeve weduwvrouw; Zonder hem, dien zij zoo lief heeft, Met de opregtste huwlijkstrouw. En dan al die kleine Idndren! Waarvan 't oudste ook is zóó zwak, Als of haar des vaders borstkwaal In de jonge leden stak. En dan het nog ongeboren Wichtje onder 't moederhart! O! wel brengt men 't in een wereld Vol van armoe, leed en smart. Zie daar, lezer! een'ge trekken Uit zoo menig arm gezia; Denk niet: „dat is overdreven!" 'k Sta u voor de waarheid in. 'k Heb ze zóó en erger ook wel Zelfs gezien, gekend, bezocht, En waar 'k zelf niet konde helpen, Ook bij andren hulp gezocht. Maar zóó mei is daar steeds noodig! Ouders! die geen armoe kent. Maar die zelv', en ook uw kindren Steeds aan weelde zijt gewend. Denkt eens na, hoe groot en talrijk, Uw en hun behoeften zijn; Hoeveel gij daarvoor wel uitgeeft; (Moog' 't nog lang uw hart verblijn'!)
7 Maar wilt daarbij ook gedenken Aan der armen grooten nood, Aan die vaders en die moeders Met hun kindren, zonder brood, Die des morgens bij 't ontwalcen Vreezen voor een bangen dag, Daar men all' der kindren nooden Met naar wensch vervullen mag! Zulk een reeds zóó ver in armoe Diep vervallen huisgezin. Daaruit ganschlijk op te heffen, Daaraan is haast geen begin. Maar toch kan men 't veel verzachten Door te bieden hulp en troost. Ach! met tceinig zijn gelukkig D' armen en hun talrijk kroost. Groeft dan daartoe iets van 't uwe. Met een liefderijke hand. En 't zal u ten zegen strekken. Ook in 't Ilcmelsch Yadcrland.
8
BLADVULLING. TROOST VOOE A H M E K Werken, bidden en gelooven, Dat geeft levensmoed en kracht, Doet de hoop in 't harte leven, Zelfs in 'slijdens bangsten nacht!
R A A D AAN DE
RIJKEN. JAKOBUS I vs.
27.
Zuivre en onbevlekte godsdienst, Die aan God behaaglijk is. Troost de weduwen en weezen In hun nood en droefenis; Spijst die hongert, kleedt de schaamlen, Doet herleven kracht en moed, En maakt ook veel eigen zonden Door de LIEFDE weder goed! 1 P E T I U 4 VS. 8.
LH 3 7 ^-i