Nf 3
20 Juni 1939.
lEM BELGISCH VAKVERBOND
Bijvoegsel aan da Belgische Vakbeweging van 20 Juni 1939. CÖNFÊDÉRATION ©ÉNÉRALF : DU TPAVAIL DE BELSIQUE
CHT
Twee kwesties betreffende de berekening der inkomsten van de verzekerde werkloozen E reglementeering van het regime der vrijwillige werkloosheidsverzekering is een der meest ingewikkelde van onze sociale wetgeving. De reden daarvan is grootendeels toe te schrijven aan de verscheidenheid der toestanden die dagelijks in de administratie der verzekering voorkomen. Dit is ook het gievolg van de onvermijdelijke strekking om, tegenover den stijgenden vloed der .uitgaven voor de werkloosheid, de aan de werkloozen toegekende voordeelen zooveel mogelijk in te krimpen. De geest der spaarzaamheid « het koste wat het wil » is soms in tegenspraak met de toepassing van rechtsprincipes, waarvan men onze sociale wetgeving nochtans moet trachten te doordringen! Bijzonder ingewikkeld is de reglementeering betreffende de schatting der inkomsten van den werklooze of van de leden zijner familie, schatting die dient voor de «berekening van zijn -recht op de uitkeeringen wanneer hij uitgetrokken is. Het vraagstuk der schatting van de inkomsten waarover hij beschikt stelt zich dus voor ieder arbeider die in den loop van het jaar meer dan zestig dagen werkloos is geweest. Wij nemen ons voor, twee kwesties van dit vraagstuk te onderzoeken, kwesties die, onzes inziens, geen bevredigende oplossing hebben bekomen in de bestaande regeling : 1 . Onderstand verleend door de Kommissies van Openbaren Onderstand of door private weldadigheidsinstellingen.
Herinneren wij eerst aan de bestaande bepalingen :
a) Onderstand verleend door de Kommissies van Openbaren Onderstand of door private weldadigheidsinstellingen : 1° De onderstand door een Kommissie verleend aan een verzekerden werklooze of aan een persoon van zijn gezin komt in rekening voor de schatting van zijn inkomsten; 2° De onderstand zonder onderscheid verleend aan al de werkloozen of aan zékere kategorieën van werkloozen moet afgetrokken worden van het bedrag der vergoeding of der uitkeering. Anderzijds heeft het Bestuurskomiteit van den Nationalen Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Werkloosheid gemeend; dat, wanneer bij uitzondering onderstand wortjt verleend aan de behoeftige bevolking als een (geheel (voorbeeld : kolenuitdeeling in den loop van de groote koude van verleden winter), zonder dat een onderscheid wordt gemaakt tusschen de ja of neen tegen werkloosheid verzekerde arbeidskrachten, de waarde van dezen onderstand niet moest in rekening komen bij de berekening der inkomsten van den werklooze. Zoo niet, zou men met de eene hand terugnemen wat men met de andere gegeven heeft! b) Onderstand verleend doof private weldadigheidsinstellingen : Met dezen onderstand wordt geen rekening gehouden in zoover de steunverschaffende instellingen niet worden gesubsidieerd door de openbare machten. Kritiek : Het onderscheid gemaakt tusschen
18
ARBEID EN RECHT
den onderstand uitgereikt door een Kommissie van Openbaren Onderstand of door een privaat werk is niet te rechtvaardigen. Indien de werklooze een onderstand bekomt van de Zusters der Armen is hij niet verplicht daarvan mededeeling te doen, en komt de waarde er van niet in aanmerking voor de vaststelling van zijn gebeurlijken staat van behoeftigheid. Wordt de onderstand daarentegen verleend door de Kommissie van Openbaren Onderstand, dan wordt de tegenovergestelde regel toegepast I De daarvoor aangevoerde reden, te weten dat het in dit laatste geval- gaat om een uitreiking van openbare gelden, zooals die welke dienen om de werkloosheidsvergoedingen en -uitkeeringen te betalen, is niet afdoende. In beide gevallen geldt het wel openbare financiën, maar zij beantwoorden aan theoretisch verschillende begrippen. De werklooze heeft recht op x frank uit hoofde van zijn werkloosheid, maar hij heeft recht om toegelaten te worden x + y frank te ontvangen uit hoofde van zijn staat van behoeftigheid, die, eilaas! zeer dikwijls het gevolg is van zijn werkloosheid. De eenige grens waarmede diende rekening gehouden voor de toepassing der werkloosheidsreglementeering is de zoogenaamde regel der twee derden of der drie vierden van het loon. Het is bovendien niet zonder gevaar door deze ongerijmde reglementeering een ware aanmoediging te scheppen voor de private weldadigheidswerken, te dikwijls in stand gehouden door den vasten wil van het patronaat of de klerikalen om den arbeider afzijdig te houden van een onafhankelijke arbeidersorganisatie. Moet er een onderscheid blijven bestaan tusschen de htilp, nominaal verleend aan een gegeven behoeftigen verzekerden werklooze, en die verleend aan kategorieën van werkloozen, bij voorbeeld deze die kinderen ten laste hebben? Het Bestuurskomiteit van den N.D.A.W. heeft onlangs de kwestie opnieuw onderzocht en heeft besloten dat de onderstand van individueelen aard verleend door de Kommissie van Openbaren Onderstand aan een behoeftigen werklooze niet voor de inkomsten moest in aanmerking komen. Dat is een goed besluit, maar wij zouden verder willen gaan. Wat die hulp der Kommissies van Openbaren Onderstand aangaat (individueele hulp of hulp kollektief verleend aan de werkloozen), in geen geval zou daarmede rekening mogen gehouden worden bij de vaststelling der inkomsten van den werklooze. In andere woorden, zij dienden vrijgesteld te worden. De Kommissies van Openbaren Onderstand moeten, inderdaad, alleen kunnen oordeelen over de gepastheid om onderstand aan de werkloozen uit te keeren. Haar hulpaktie, en meer nog haar aktie tot bestrijding der ellende (haar uitdrukkelijk opgedragen door het artikel 66 der wet van
10 Maart 1935, men vergeet het al te dikwijls) mag niet prijsgegeven worden door de toepassing van een andere wetgeving. Volgend voorbeeld zal beter het standpunt doen begrijpen waarop wij meenen ons te moeten, plaatsen : Onderstand verleenen aan werklooze huisvaders is wellicht de latere plaatsing vermijden, gedurende een lange periode en uitsluitelijk ten laste van de Kommissie, van hun bloedarmoedige kinderen. Maar indien, als tegenmaatregel van den onderstand verleend door de Kommissie, de werkloosheidsvergoedingen en -uitkeeringen met evenveel verminderd wor-! den, dan wordt de voorbehoedende aktie van de Kómmissie verlamd. De behoeftigheid is de eeni-*. ge maatstaf waarmede de Kommissie rekening moet houden om onderstand uit te keeren. Het is, ongelukkig, mogelijk dat een werklooze of zekere 'kategorieën van werkloozen behoeftig zijn, ondanks de uitkeering van de werkloosheidsvergoedingen. Dat is natuurlijk het geval, gezien er soms zelfs behoeftigheid bestaat in huisgezinnen waarvan sommige leden arbeiden. Als konklusie stellen wij voor, de volgende principes ter zake aan te nemen : Elke onderstand, welke de oorsprong er ook van zij, moet door den werklooze aangemeld worden. Deze onderstand zal geenszins in aanmerking komen voor de vaststelling van de inkomsten der werkloozen. Men zal er evenwel rekening mede houden voor die gebeurlijke toepassing van het artikel 24 van het koninklijk besluit van 31Mei 1933. (Grens van de twee derden en de drie vierden). 2. Verlofsbezoldiging.
Heden wordt de verlofsbezoldiging gelijkgesteld met hét loon; bijgevolg wordt de bepaliiig van artikel 50, 7°, van het koninklijk besluit van 31 Mei 1933 (vrijstelling van 25 %) er op toegepast. Dé gelijkstelling van de verlofsbezoldiging met het loon schijnt ons juist toe. Moeten nochtans dezelfde regels in zake vrijstelling toegepast worden? De vrijstelling van 25 % van het loon verdiend door den werklooze of door de leden van zijn gezin, heeft voor doel deze of dezen niet den moed te ontnemen werk te aanvaarden. Het door de vrijstelling beoogde doel blijft, zonder uitwerking in zake verlorsbezoldiging, gezien deze een recht is, voortgesproten uit een vorige werklevering. Daaruit zou men dus kunnen afleiden, dat de verlofsbezoldiging niet moet vrijgesteld worden. Mét deze zou dus volledig rekening gehouden worden voor de vaststelling van den staat van behoeftigheid van den werklooze. Wij meenen, evenwel, een tegenovergestelder
ARBEID EN ftEÊHT
19
« Ü I
stelling te moeten verdedigen, te weten de volledige vrijstelling van de verlofsbezoldiging. Deze zou gelijkgesteld worden met een pensioen, uitkeering of onderstand toegekend krachtens het artikel SQbis, 't.t.z. een aanvullend inkomen waarvan de betrokkene het uitsluitelijk genot heeft, uit hoofde —- in het onderhavige geval — van vroegere arbeidsprestaties. Evenals een invaliditeitsuitkeering dient als vergoeding .van de vermindering der arbeidskracht van den betrokkene, moet de verlofsbezoldiging hem praktisch het recht openen op een jaarlijksche rust. Wij verzinnen, bij voorbeeld, de volgende onderstelling : Vader, volledig werklooze; moeder, huishoudster; zoon, aan het werk. Het loon van den zoon is, tot een beloop van de drie
vierden, begrepen in het bedrag der inkomsten van het gezin. De igrens wordt overschreden en de uitkeeringéh aan den vader worden verminderd. De verlofweek is daar; indien de verlófsbezoldiging eveneens tot een beloop van de drie vierden wordt berekend, dan is de toestand dezelfde en het bedrag der werkloosheidsuitkeering van den vader blijft verminderd. De verlofsbezoldiging van den zoon, die theoretisch door dezen laatste zou moeten kunnen benuttigd worden om van het hem verschuldigde verlof te genieten, wordt door de behoeften van het werkloozengezin opgeslorpt. Indien, daarentegen, de verlofsbezoldiging volledig vrijgesteld werd, dan zou de vader van de volle uitkeeringen kunnen genieten gedurende de verlofweefo • G.
Sociale wetgeving (Lijst afgesloten op het nummer van het Staatsblad van 4 Juni 1939.) Arbeidsregeling. ARBEIDSDUUR Ondernemingen waar men zich vooral bezighoudt met het voortbrengen van koude en het vervaardigen van kunstijs, — Wet van 14 Juni 1921, tot invoering van den 8-urendag en de 48-urenweek. Art. 5 : Bedrijven waarin de normale grenzen niet toepasselijk ihüjken. — K. B,. van 15-IV-39 (Staatsblad van 23-IV-39). JAARLIJKSCH BETAALD VERLOF Steenbakkerijen der Kempen. — Bepaling, voor het jaar 1939, van de speciale toepassingsmodaliteiten der wet van 8-VII-36, gewijzigd bij deze van 20-VIII-38. — K. B. van 12-IV-39 (Staatsblad van 15-IV-39). Heerenkleedingbedrijf der provincie Antwerpen. — Idem. — K. B. van 12-IV-39 (Staatsblad van 16-IV-39). Papier, en kartonnijverheid, — Idem. — K. B. van 15-W-39 (Staatsblad van 36-IV-39). Heerenkleedingbedrijf in de provinciën Brabant en Luik. — Idem. — K. B. van 15-IV-39 (Staatsblad van3-V-39). Scheepsherstetlingsbedrijf der haven van Antwerpen. — K. B. van 16-V-39 tot oprichting van een partikuliere bas voor betaalde verlofdagen (Staatsblad van 19-20-V-39). Chemische nijverheid voor kruit en springstoffen. — Idem. — Idem. Tabaks- en sigarennijverheid. — Idem. — Idem. Rijtuigmakerij. — Idem. — Idem. Kistenmakerij en kuiperij. — Idem. — Idem. Fabrikage en konfektie van dames- en kinderhoeden en aanverwante artikels. — Idem. — Idem. Mandenmakerij. —. Idem: — Idem. Houten-sche^sbauwbedrijf der kuststreek^ — Idem. — Idem.
Steenbakkerijnijverheid van het Waasland. — Bepaling van de speciale toepassingsmodaliteiten der wet van 8-VII-36, gewijzigd bij deze van 20-VIII-38. — K.B. van 16-V-39 (Staatsblad van 19-20-V-39). Spiegelnijverheid. —- K. B. van 16-V-n39 tot (beperking, voor iiet dienstjaar 1938-39, van de speciale toepassingsmodaliteiten der wet van 8-VII-36, gewijzigd bij deze van 20-VIII-38 (Staatsblad van 19-2Ö-V-30). Houthandel. — Speciale toepassingsmodaliteiten der wet van 8-VII-36. — K. B. van 3-VI-39 (Staatsblad van 4-VI-39). Schoennijverheid. —• Idem. —• Idem. Steenbalèkerijnijverheid van de Scheldevallei. — Idem. — Idem. Nijverheidspolitie. Fabrieken waar gekruld nek- en staartkaar wordt verwerkt. — K. B. van l-IV-39 tot intrekking van het K. B. van 20-V-21 betreffende de ontsmetting van nek- en staarthaar in de fabrieken waar gekruld nek- en staarthaar wordt vervaardigd (Staatsblad van 15-IV-39). Als gevaarlijk, ongezind en hinderlijk geklasseerde instellingen : Het schilderen met verfspuit of pneumatisch schilderen. —• M. iB. van 2-V-39 tot vaststelling van het ibij art. 7 van het K. B. van 14-1V-30 voorgeschreven register, en tot intrekking van liet M. B. van 17-VII-30 (Staatsblad van 13-V-39). — K. iB. houdende uitbreiding tot sommige door partikulieren geëxploiteerde ingedeelde inrichtingen, 'van de speciale vergunningsregeling voorzien door de door den Staat in bedrijf genomen inrichtingen ibij art. 22 en 23 van ihet K. B, van 10-VIH-33, betreffende de politie der als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk ingedeelde inrichtingen. — K. B. van 19-V-39 (Staatsblad van l-VI-39).
20
ARBEID EN RECHT IHMM
Sociale verzekeringen, ARBEIDSONGEVALLEN Lijst der gemeenschappelijke Jèassen van verzekering tegen arbeidsongevallen en der maatschappijen van verzekering tegen vaste premiën, door de Regeering gemachtigd tot de aansprakelijkheidsverzekering (Staatsblad van 27-IV-39). BEROEPSZIEKTEN Wijziging van het K. B. van 29-XI-38 tot vaststelling der bijdragen voor het dienstjaar 1938, te betalen door de bedrijfshoofden onderworpen aan de wet van 24-VII-37 betreffende schadeloosstelling in zake beroepsziekten. — K. B. van 154V-39 (Staatsblad van 4-V-39).
Wet van 10^VI-37 tot uitbreiding van de kindertoeslagen tot de werkgevers en de niet-loontrekkenden. — Benoeming van de leden van b&t iBeheerskomité van den hulpdienst voor aansluiting en inning der bijdragen (Staatsblad van 24-V-39). Kindertoeslag. — Voorloopige erkenning van onderlinge secties voor kindertoeslag (Staatsblad van 27-V-39). MUTUALITEITEN MutuaJiteitsvereenigingen. — Wettelijke erkenning.— K. B. van 29-IV-39 (Staatsblad van 13-V-39). Erkende müiualiteitsinstèüingen. — Nieuwe statutaire (bepalingen van Ü87 instellingen : Goedkeuring. — K. B. van 29-IV-39 (Staatsblad van 18-V-39). Nationale Paritaire Medische-Mutualiteitskommissie. — Opdraehtvernieuwing van de leden* — K. B, van l-IV-39 (Staatsblad van 22-IV-39).
WERKLOOSHEID EN PLAATSING Tegemoetkoming, in 1938, aan de centra voor vrijwüligen arbeid voor jonge werMoozen. — K. B. van 1S-IV-39 (Staatsblad van 23-IV-39). — M. B. van 15-1V-39, gegeven in uitvoering van bet K. B. van 45-IV-39 (Staatsblad van 23-IV-39). Hotelbedrijf. — Wijziging van de reglementeering in zake werkloosheid : Controle over een vergoeding van de arbeiders in het hotelbedrijf. — K. B. van 15-IV-39 (Staatsblad van 5-V-39). Hotelbedrijf. — Controle der arbeiders in het hotelbedrijf : Wijzigingen aan art. 4 van het iM. B. van 29-VIII-34. — M. B. van 15-IV-39 (Staatsblad van S-V-39). Mutaties. — Toepassing van de bepalingen van art. Slbis van het K. B. van 31-V-33 houdende wijziging van het regime van de onvrijwillige werkloosheid. — M. iB. van 24-1V-39 (Staatsblad van 5-V-39). Uitvoering van art. 27 van het K. B. van 25-V-36, houdende inrichting van de openbare en kostelooze arbeidsbemiddeling : Intrekking van aanneming eener Arbeidsbeurs. — M. B. van 16-V-39 (Staatsblad van 13-V-39). OUDERDOMSVERZEKERING Uitvoering der wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdigen dood. — Algemeene Spaar- en Lijfrentekas: Tarieven; K. B. van 26-IV-32; Wijzigingen. — K. B. van 18-IV-39 (Staatsblad van 12-V^39). Uitvoering der wei d.d. 18-VI-gO, betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdigen dood der bedienden. — Nationale Kas voor Bediendenpensioenen : Tarieven; M. B. van 15-IX-31 ; Wijzigingen. -^ M. B. van l-V-39 (Staatsblad van 12-V-39). GEZINSTOESLAGEN Goedkeuring van wijzigingen gebracht aan statuten van compensatiekassen. — K. B. van 13-W-39 (Staatsblad van 5-V-39). Kindertoeslag voor niet-loontrekkenden. — Model van vragenlijst. Toepassing van art. 307 van het K. B. van 22-XII-39 (Staatsblad van 21-V-39).
Paritaire Kommissies. NATIONALE KOMMISSIES Drinkwaternijverheid. — N. K. Samenstelling. Wijziging. — M. B. van 31-ITI-39 (Staatsblad van 15-IV-39). Haarsnijderij. — N. K. Samenstelling. Wijziging.— M. B. van 4-IV-39 (Staatsblad van 22-IV-39). Gediplomeerd personeel en arbeiders werkzaam bij de Gezondheidsdiensten. — N. K. Oprichting. Samenstelling. — M. B. van 14-1V-39 (Staatsblad van 4-V-39). j Papieren zakkenfabrikage. — N. K. Samenstelling. Wijziging. — M. B. van 18-IV-39 (Staatsblad van 4-V-39). Groothandel in voedingswaren en in drogerijen. — N. K. Samenstelling. Wijziging. — M. B. van 28-IV-39 (Staatsblad van 8^9-V-39). Glanspapier- en speelkaartennijverheid. — N. K. Samenstelling. Wijziging. — M. B. van 9-10-V-39 (Staatsblad van 21-V-39). Tabaks- en sigarennijverheid. — Idem. — Idem. Holglasnijverheid. — Idem. — Idem. GEWESTELIKE KOMMISSIES Tuinbouw. — Oprichting van een subkommissie voor den tuinbouw in den schoot van de Gewestelijke Paritaire Kommissie voor den landbouw van Westvlaanderen (M. B. van 15-IV-39 (Staatsblad van 22-IV-<39). Mechanische pannen- en steenfabrikage en andere keramische produkten in het zuidelijk gedeelte van . de provincie West-Vlaanderen en het Doorniksche. — G. K. Samenstelling. Wijziging. — M. B. van 4-IV-39 (Staatsblad van 22-IV-<39). Bbrstelnijverheid in West-Vlaanderen. — G. K. Samenstelling. Wijziging. — M. B. van 4-IV-39 (Staatsblad van 22-IV-39). Dolomietontginning der omstreken van Merlemont. — G. K. Samenstelling. Wijziging. — M. B. van 5-IV-39 (Staatsblad van 22-IV-39). Bloemisterijbedrijf in Oost-Vlaanderen. — G. K. Samenstelling. Wijziging. — M. B. van 15-IV-39 (Staatsblad van 26-4-319). Haven van Oostende. — G. K. Samenstelling. Wijziging. — M. B. van 14-1 V-39 (Staatsblad van 27-IV-39).
»'K\
ARBEID EN RICHT Groeven van blauwe steen en van te houwen kalksteen der provinciën Luik en Namen. — G. K. Samenstelling. Wijziging. — M. B. van 25-IV-39 (Staatsblad van 4-V-39). , Emailleernijverheid van Gosselies en omstreken. —
21
G. K. Samenstelling, Wüijziging. — M. B. van 28-IV-39 (Staatsblad van 1 l-V-39), Steenbakkerij van dë Scheldevallei. — G. K. Samenstelling. Wijziging. — M. B. van 10-V-39 (Staatsblad van 21-V-39).
Rechtspraak ARBEIDSONGEVALLEN Correctioneele Rechtbank ?ai Vervier* 7 Juli 1938. Caisse Commune de 1'Industrie- Miniere et autres t/ Mawet en Belboom. Arbeidsongeval. — Vervoer der arbeiders van een kolenmijn. — Ongeval tijdens het vervoer. — Wet op de arbeidsongevallen toepasselijk. — Reohts» vordering der getroffenen tegen den vervoerder niet ontvankelijk. Be kolenmijn die het vervoer harer arbeiders per autocar inricht, de vervoermiddelen verschaft, den reisweg en de vertrekuren vaststelt, behoudt het gezag en het toezicht zelfs indien de vervoerder verplicht een verzekeringspolis heeft gesloten otro zijn verantwoordelijkheid te dekken, op bevel van de kolenmijn, die aldus haar verantwoordelijkheid heeft willen dekken. Deze laatste clausule is onwettig en nietig (1). Dienvolgens is onontvankelijk het stellen als burgerlijke parüj van de arbeiders tegen den vervoerder, aangestelde van de kolenmijn waar zijzelf te werk gesteld zijn (2). (1) De rechtspraak is in dien zin, dat het vervoer van liet personeel, ingericht door den patroon, een verlenging is van de uitvoering van het arbeids- of bediendenkontrakt. (Zie Ber. Luik, 27 April 1931.) Eveneens wordt in !het gemeen recht aangenomen, dat het kosteloos vervoer van den werkman of den bediende, door middel van een spoorwegbiljet (dienstbiljet), de verantwoordeliijkheid van den werkgever inedesleept in geval van ongeval overkomen in den loop van dit vervoer. (Burg. R. Brussel, 8 Maart 1930. P. P. 1930. 275 en nota, en over beroep., Ber. Brussel, 29 Januari 1931. Pas. 1932. II. 64 en de nota; contra -Burg. Brussel, 7 Nov. 1900. Pas.,r 1901. III. 129; Lalou, De la responsabilité civile, nr 189; Beringuier, Les accidents de la circulation, n 496; tekst en nota; Capitant, Cours de doctorat, Cahiers du droit, bl. 224.) Wanneer het bedrijfshoofd het vervoer der arbeiders op « den weg naar het werk » inricht, wordt de vérzekering geregeld door de wet van 24 December 1903 en niet door een verzekering tot dekking van verantwoordelijkheid onderschreven door den vervoerder. Deze toestand kan voor het bedrijjfshoofd — de kolenmijn — een zeer kieschen toestand scheppen. Want de verzekeraar-wet zou (volgens het geval) kunnen beweren, dat het vervoerrlsiko niet in zijn polis begrepen is, indien er geen bijzondere overeenkomst bestaat, noch de betaling van een bijgevoegde premie voor dit bijkomend risiko, dat er in werkelijkheid voor het vervoer een « niet verzekerd risiko » is. (2) Het is zeker dat het stellen als burgerlijke partij tegen den vervoerder onontvankelijk is indien men deze beschouwt als een aangestelde van het bedrijfshoofd.
Aangezien de eenvoudigste voorzichtigheid den beklaagde Mawet oplegde te vertragen en desnoods te stoppen zoodra hij vaststelde dat een andere gebruiker van den weg,, die een manoeuvre deed, moeilijkheden ondervond om deze te verrichten; Aangezien Mawet, door met groote snelheid door te riijden achter den vrachtwagen van Belboom, die een abnormale positie innam, een des te zwaardere fout heeft begaan doordat de baan zeer nauw was; dat de baan in slechten staat was, en dat Belboom een voertuig geleidde dat een te igroot aantal reizigers vervoerde voor den omvang van zijn autocar; Aangezien Belboom zijn manoeuvre aanlegde om den weg van Févoul in te slaan, terwijl de autobus van Mawet zich op een voldoenden afstand bevond om bet manoeuvre zonder bezwaar toe te daten ; Aangezien (het voertuig van «Belboom onbeweeglijk bij den ingang van den weg bleef staan omdat het linker voorwiel tegen den boord van den weg botste; Aangezien in deze positie, het achterste gedeelte van den vrachtwagen van Belboom op den karreweg stond, maar nochtans minder plaats innam dan wanneer de wagen op den weg had stilgestaan; Aangezien deze uiteenzetting aantoont dat Belboom slechts een fout zou (hebben begaan indien het bewezen was dat zijn voertuig een achterwaartsche beweging had gemaakt alvorens de autocar van Mawet op zijn hoogte kwam ; Aangezien er nopens dit punt, bij het onderzoek der zaak, tegensprekelijke verklaringen werden gedaan, zoodat er moet besloten worden, dat er twijfel •bestaat; Aangezien deze twijfel móet ten goede komen aan den verdachte; 'w Aangezien de beschuldiging van onvrij willigen doodslag en die van kwetsuren .toegebracht uit onvoorzichtigheid slechts een enkel feit uitmaken, dat slechts aanleiding geeft tot de toepassing van een enkele straf : de zwaarste; Aangezien de beschuldigde Mawet nooit werd veroordeeld, noch voor een misdrijf, noch ivoor een overtreding, en dat hij voor verbetering vatbaar schijnt; Aangezien de volgens bet artikel 1 der wet van 27 December 1928 toepasselijke boete met 60 deciemen moet verhoogd worden ; Gezien de artikels 418, 419, 420, 65, 40 van het Strafwetboek; 1 van de wet van 27 December 1928: 9 van de wet van 31 Mei 1888, en 194 van het Wetboek van Strafvordering waarvan de aanduiding ter zitting werd gegeven; Om deze redenen : De Rechtbank spreekt den betichte Belboom vri»j zonder kosten; veroordeelt den betichte Mawet... Beslissend over de andere aanstellingen als burgerlijke partij :
22
ARBEID
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • i H a H a M H a a B H a M i
Aangezien de Caisse Commune de VIndustrie Miniere, die de vergoedingen aan de slachtoffers van het ongeval betaald heeft, behalve aan de rechthebbenden van Garnier, zich aanstelt als burgerlijke partij tegen de twee betichten en de terugbetaling eischt van de door haar uitbetaalde sommen krachtens de wet van 1903 op de arbeidsongevallen in haar hoedanigheid van verzekeraarster van den patroon der slachtoffers; Aangezien zich ook aanstellen als burgerlijke partij tegen de twee betichten, de volgende arbeiders die reeds forfaitair vergoed werden door bovenvermelde Caisse Commune ; 1) Henri Collin; 2) Guillaume Lehance; 3) Antoine Petit; 4) Guillaume Crahay; 5) Antoine-Guillaume Petit; 6) Joseph Deliègé; 7) Niedzialowski; Aangezien deze acht aanstellingen als burgerlijke partij tegen Beliboom, maar deze ongegrond zijn daar Belboom vrijgesproken i s ; Aangezien zekere burgerlijke partijen vragen dat de Brasseries Piedbceuf, patroon van Belboom, burgerlijk verantwoordelijk zou verklaard worden voor dezen laatste; Aangezien deze konklusies niet ontvankelijk kunnen verklaard worden, daar de Brasseries Piedbceuf niet in de zaak betrokken zijn ; Aangezien deze acht aanstellingen als burgerlijke partij, ontvankelijk tegen Mawet, slechts ontvankelijk zijn krachtens het beginsel verkondigd in het artikel 19 der wet op de arbeidsongevallen, in zoover Mawet een derde zij ten opzichte van de burgerlijke partijen ; Dat er dus moet opgezocht worden of Mawet ja of neen een aangestelde is van denzelfden patroon als de burgerlijke partijen 2 tot 8 ; Aangezien de Société anonyme des Charbonnages d'Argenteau, te Trembleur, sinds 1929 op haar kosten haar werklieden van Herve naar de kolenmijn en terug doet vervoeren door den betichte Mawet; Aangezien Mawet zich verbindt deze werklieden te vervoeren voor een bedrag van 55 frank per reis, volgens een uurtabel opgemaakt door de kolenmijn; Aangezien aldus wordt bewezen dat het de kolenniiijn is die den vervoerdienst per autocar van 'haar werklieden inricht, die de vervoermiddelen levert, die den reisweg vaststelt, alsmede de vertrekuren ; Dat daaruit voortspruit, dat de werklieden die in den autocar plaats nemen zich gedurende den duur der reis onder het gezag en het toezicht van den patroon bevinden door tusschenkomst van den bestuurder, die zelf onder het gezag staat van den patroon, wiens bevelen hij uitvoert en uit wiens naam hij toezicht uitoefent op de werklieden (Ber. Luik, 27 April 1931. Jur., Luik, 1931, bl. 146) ; Aangezien het kontrakt dat een aangestelde aan zijn lastgever bindt vanwege den aangestelde een verband van ondergeschiktheid vereischt en aan den patroon het recht toekent aan de aangestelden onderrichtingen of .bevelen te geven en toezicht uit te oefenen op de uitvoering van het mandaat dat hij hun heeft toevertrouwd; ' Aangezien dat ter zake wel de toestand is van Mawet tegenover de Charbonnages d'Argenteau; Aangezien tevergeefs zou kunnen beweerd worden, dat de kolenmijn, die aan Mawet de verplichting hééft opgelegd een verzekering te sluiten om -haar verantwoordelijkheid te dekken, door dit feit haar eigen verantwoordelijkheid heeft willen ontlasten; Aangezien inderdaad onwettig is en zonder uitwerking de clausule van een kontrakt van werkverhuring
RECHT mmmmmÊmmmmmm mmmmmm, mmm mmi
^
'
*
^^
dat den patroon ontslaat van de verantwoordelijkheid voor ongevallen toegeschreven aan de fout van zijn werklieden (Beltjens, B. W., art. 1384, n r 125) ; Om deze redenen : , De Rechtbank verklaart ontvankelijk maar ongegrond de acht aanstellingen als burgerlijke partij van de acht betrokkenen tegen Belboom; verklaart niet ontvankelijk de konklusies tegen de Brasseries Piedbceuf, die niet in de zaak betrokken zijn; verklaart onontvankelijk de acht aanstellingen als burgerlijke partij tegen Mawet, aangestelde der Charbonnages d Argenteau; legt de kosten der (burgerlijke partijen ten laste van ieder deze; het overige zonder .belang. .-
x
ARBEIDSKONTRAKTEN Werkrechtersraad van Beroep der Provinciën Antwerpen en Limburg (*) (Kamer voor Werklieden) 1 Februari 1037. A. V. tl G. Famlllevergoedlngen. — Kind wonende bij oom. — Verlating van familie door de ouders. — Niet bewezen. — Oom zonder reoht. Een oom die zijn nicht bij zich heeft genomen heeft geen recht op familievergoeding uit dezen hoofde, tenzij bewezen wordt dat het kind verlaten werd door zijn ouders en dat het werkelijk geheel ten laste is van den oom. Aangezien het bestreden vonnis aan beroepene gezinsvergoeding toegekend heeft ten aanzien van zekere W. D.; Aangezien D. W. dochter is van J.-G. W., vroeger gewoond hebbende te Willebroek en thans verblijvende in Nederland, te Goes; dat zitj inwoont bij beroepene, die is de echtgenoot van de schoonzuster van vader W.; Aangezien de wet op de familievergoedingen alleen recht verleent ten aanzien van die kinderen, welke de beroepene te zijnen laste heeft; Aangezien deze omstandigheid ter zake niet bewezen is, dat bij zijn vertrek naar Holland W. zijne dochter in België achterliet en haar toevertrouwde aan ihaar oom en tante; dat deze omstandigheid alle gedachte van werkelijke kinderverlating uitsluit; dat denkelijk D. bij haar oom en tante wel zal aangezien worden als deel uitmakende van dezer gezin, maar dat daaruit nog niet moet afgeleid worden, dat dit meisje een verlaten kind is door degenen, die den wettelijken plicht voor zijn onderhoud moeten dragen ; dat bovendien het niet ontkend is geworden, dat D. W. nog geregeld in betrekking komt met haren vader en dat het niet eens beweerd is geworden, dat deze in haar onderhoud niet zou kunnen voorzien en feitelijk zelfs niet voorziet; Aangezien in elk geval uit het voorgaande volgt, dat partij G. zich niet in de wettelijke voorwaarde bevindt om wegens het meisje D. W. gezinstoetógé op te vorderen; Om deze redenen : De Werkrechtersraad van Beroep voor de iprovin(*) Vonnis ontleend aan het .tijdschrift Rechtspraak omtrent Werk- en Dienstverhuring, van Mr L,"Th; Léger.
ARBEID
SN RECHT
-
23
mmÊÊÊmÊmtÊtÊÊÊÊÊÊÊmÊammmmimÊtmÊtmmÊÊÊmmmmmmmmmÊÊÊmmmmmmÊÊmÊmmÊmmmÊÊÊÊmmÊmmmmÊmmmÊÊÊmmmÊamam^
ciën Antwerpen en Limburg, Kamer vóór Werklieden, alle verdere en tegenstrijdige /besluiten verwerpende, verklaart 'het beroep ontvankelijk en gegrond; doét het vonnis a quo teniet en, doende wat de eerste Raad hadde moeten doen, wijst de oorspronkelijke vraag van G. af, en stelt de onkosten der beide aanleggen ten laste van deze partij. x
Werkrechtersraad van Brussel (Derde Kamer voor "Werklieden) 22 Juni 1038. Werkplaatsreglement. — Beding dat aan den werk gever toelaat de arbeidsovereenkomst te sohor sen wegens gebrek aan werk. — Volstrekte nietigheid. — Onderstelling van art. 28 der wet op de arbeidsovereenkomst niet toepasselijk. De feitelijke schorsing van de arbeidsovereenkomst ontslaat de partijen van haar wederzijdsche verplichtingen, en deze worden dus verplichtingen zonder oorzaak, welke volstrekt nietig zijn. Een kontraktueel beding van schorsing is dus volstrekt nietig. Inderdaad, de volstrekt nietige verplichtingen mogen het voorwerp niet zijn van een beding dat ze kan bekrachtigen, daar dergelijk beding strijdig is met de openbare orde. De juridische onderstellingen mogen alleen door den wetgever en niet door den rechter of door de partijen ingesteld worden. Zij zijn noodzakelijkerwijze van eng recht, 't.t.z. dat zij niet mogen uitgebreid worden tot gevallen welke de wet, die ze instelt, niet voorziet. De onderstelling der schorsing van de arbeidsovereenkomst is alleen toepasselijk in de veronderstelling eener overmacht die de uitvoering der overeenkomst tijdelijk schorst. Alleen een onvoorziene gebeurtenis, waardoor de uitvoering der verplichting van den schuldenaar onmogelijk werd, maakt het geval van overmacht van artikel 1138 van het Burgerlijk Wetboek uit. .Er is geen overmacht wanneer deze uitvoering alleen moeilijker is. De gevallen van gebrek aan werk kunnen in het algemeen vooruitgezien worden en hebben in het algemeen niet voor uitwerking het werk onmogelijk te maken. Zij beantwoorden niet aan de verklaring van het begrip overmacht. Aangezien de eisch gericht is op de ibetaling eener som van 648 frank voor vergoeding voor kontraktbreuk zonder opzeg; op de aflevering van het wettelijk getuigschrift of tot de .betaling eener som van 100 frank als schadevergoeding ; Aangezien de eischer staande houdt, dat zijn opzeg om lieden van werkgebrek op 12 April 1938 een kontraktbreuk uitmaakt, wat hem recht geeft op de vergoeding die hij eischt; dat de verweerster niet kan wedervoeren dat zij volgens de bewoordingen van het artikel 4 van 'haar werkhuisreglement niet verplicht was een opzeg te geven in geval van tijdelijke werkloosheid voor een oorzaak onafhankelijk van haar wil, van haar beleid, en o. <m. in geval van ongeval en werkgebrek, om reden dat het ter zake niet om een tijdelijke werkloosheid gaat; Aangezien de verweerster staande houdt, dat zij den eischer niet afgedankt heeft, dat de voor hem geschapen toestand, na zijn inwerkloosheidsstelling, volgens bedoeld artikel 4 van. haar werkhuïsreglement, de volgende was :
Dat zijn kontrakt slechts tijdelijk geschorst was; dat het bewijs daarvan berust in het feit, dat zij; hem ziijn werkjgetuigschrift niet heeft afgeleverd en er zich toe heeft bepaald hem een werkloosheidsgetuigschrdft af te leveren; Aangezien het er alleen om te doen is na te gaan of deze schorsing in overeenstemming is met de alge-* meene rechtsbeginselen in zake konventioneele verplichtingen en de wet op de arbeidsovereenkomst; Aangezien deze vraag ontkennend moet beantwoord worden; Aangezien de door de verweerster aangevoerde schorsing van de arbeidsovereenkomst op 12 April, den volgenden juridischen toestand zou hebben medegesleept : eenerzijds, de theoretische handhaving van het tusschen partijen bestaande rechtsverband ; anderzijds, wederzijdsche opheffing van de verplichting er zich naar te gedragen, 't.t.z. vanwege den eischer, die van den hem opgelegden arbeid uit te voeren, en vanwege de verweerster, die van aan den eischer werk te verschaffen en hem zijn loon te betalen; Aangezien, wanneer men zich plaatst op het terrein der algemeene principes van het recht in zake konventioneele verplichtingen, men moet aannemen dat bedoeld rechtsverband juridisch niet zou bestaan hebben; Aangezien, inderdaad, van 12 April af, de wederzijdsche verplichtingen van partijen verplichtingen zonder rechtsgrond zijn, die van den eischer om te arbeiden, niet meer gerechtigd zijnde door die van de verweerster om hem zijn loon te betalen, en deze het niet meer zijnde door die van den eischer om zijn arbeid te leveren; Aangezien deze verplichtingen zonder rechtsgrond volgens de bewoordingen van het artikel 1131 van het Burgerlijk Wetboek nietig zijn en deze nietigheid van openbare orde is {Cassation beige, 11 November 1870, Pas. 1871, L., 12°) ; Aangezien er uit voortspruit, dat dergelijke verplichtingen niet het voorwerp mogen uitmaken van een (bekrachtigende overeenkomst die de uitvoering voor een bepaalden tijd zou schorsen, dat de nietig zijnde verplichtingen inderdaad niet het voorwerp van een bekrachtiging kunnen uitmaken; Aangezien eeh overeenkomst met dergelijk voorwerp strijdig is met de openbare orde en dienvolgens volkomen nietig (art. 6 van heè Burgerlijk Wetboek) ; Aangezien de juridische nietigheid van het betwiste kontrakt, in overeenstemming met de principes van het artikel 1131 van het Burgerlijk Wetboek, aangenomen is, er dient besloten te worden, — indien men zich aansloot bij de thesis van de verweerster, — dat de partijen door de door haar overeengekomen juridische onderstelling der schorsing van het kontrakt, het bestaan van hetzelve konden handhaven; Aangezien dit begrip strijdig is met het principe dat de juridische onderstellingen slechts mogen gedaan worden door den wetgever en niet door den rechter noch door de partijen, omdat zij heimelijke middelen zijn om de uitwerking te verzachten van een volstrekten regel waarvan de toepassing in zekere gevallen strijdig zou zijn met de rechtvaardigheid of met het algemeen belang {Pand. belges, V°, Fictions); Aangezien de wet op de arbeidsovereenkomst, middelpunt ter zake, slechts één enkele juridische onderstelling behelst wier uitwerking zou kunnen zijn de .uitvoering van het kontrakt te schorsen, namelijk die waarvan sprake in haar artikel 28, luidend als volgt :
24
ARBEID EN RECHT
« De door overmacht ontstane gebeurtenissen brengen niet de verbreking van de verbintenis mede, wanneer ze slechts tijdelijk de naleving- van de overeenkomst schorsen » ; Aangezien, om reden van het ifeit zelf dat zij de werkelijkheid der dingen wijzigen en zij het werk van den wetgever zijn, de juridische onderstellingen van eng recht zijn en niet bij analogie kunnen uitgebreid worden (Pandectes beiges, V°, Fiction n r 4 en LauFent, Tomé IV, n r 253, Fuzier-Herman, Répertoire du Droit frangais, V°, Fiction nr 17). De onderstellingen mogen niet uitgebreid worden van een zaak tot een ander, van een persoon tot een ander, van een geval tot een ander. Fiction non extenditur de re ad rem, de persona ad personam, de casu ad casum ; Aangezien het kader der fiktie (of onderstelling) van het artikel 28 der wet van 10 Maart dus uitsluitend is; Aangezien er dus dient onderzocht te worden of het werkgebrek voorzien door het werkhuisreglement van de verweerster in de kategorie valt van bewuste door overmacht ontstane (gebeurtenissen; Aangezien deze kwestie ontkennend moet opgelost worden; Aangezien, inderdaad, in principe slechts het geval van overmacht voorzien door het artikel 1138 van het Burgerlijk Wetboek, middelpunt ter zake, uitmaakt, de onverwachte gebeurtenis die de uitvoering der verbintenis van den schuldenaar volstrekt onmogelijk maakt; dat er geen overmacht bestaat wanneer deze uitvoering slechts bezwarender i s ; Aangezien de gevallen van werkgebrek beoogd door het werkhuisreglement van de verweerster in het algemeen te voorzien zijn en in het algemeen niet als uitwerking hebben den arbeid onmogelijk te maken; dat zij niet beantwoorden aan de hierboven gegeven bepaling van de door overmacht ontstane gebeurtenis; Aangezien, gezien de nietigheid der bepaling van het werkhuisreglement der verweerster, volgens dewelke deze den eischer werkloos kan stellen in geval van werkgebrek, er moet aangenomen worden dat deze werkloosstelling in werkelijkheid een verbreking uitmaakte van het tusschen partijen bestaande kontrakt, die de verweerster verplichtte den eischer den opzeg te geven, voorzien bij artikel 4 van haar werkhuisreglement ; Aangezien de verweerster zich niet naar deze verplichting heeft gedragen, er moet besloten worden dat de eischer recht heeft op de door hem geëischte vergoeding voor kontraktbreuk; Aangezien het bedrag van deze vergoeding in overeenstemming met .het artikel 5 van het werkhuisreglement der verweerster moet vastgesteld worden op de helft van het veertiendaagsch loon van den eischer, hetzig op 314 frank; Om deze redenen : De Raad, derde Kamer voor Werklieden, tegensprekeMfk beslissend wat aangaat hjèt eerste punt van den eisen, verklaart het gegrond; veroordeelt bijgevolg de verweerster tot het betalen, aan den eischer, van de som van 314 frank als vergoeding voor kontraktbreuk zonder opzeg;. wat aangaat het tweede punt, verklaart het gegrond; veroordeelt hij gevolg de verweerster tot het afleveren aan den eischer van het wettelijk artoeidsgetuigschrift.
BEDIENDENKONTRAKTEN Werkrechtersraad van Beroep van Brugge (*) (Kamer voor Bedienden) 12 November 1937. G. t/ H. I. O lenst kontra kt. — Overbrenging dar bu realen naar een andere stad* — Verbreking* II. Dienst kon tra kt. — Vergoeding wegens opzeg.— Kwijting voor saldo van loon. — Zonder gevolg. J. Een patroon die, ten gevolge van de overbrenging van zijn bureelen, zijn bediende wil verplichten zijn arbeid voort te zetten in een andere stad, wijzigt de essentieele voorwaarden van het kontrakt en verbreekt dus dit kontrakt. Hij mag dit slechts doen mits eerbiediging van de minimum opzegtermijnen. II. Een kwijting voor saldo van loon waarop geen vermelding voorkomt betreffende de vergoeding wegens opzeg, laat het recht van den bediende mei betrekking tot deze vergoeding in zijn geheel bestaan. Overwegende dat beroepene aangenomen geweest is door beroeper om zijn toijhuis van leper te besturen, mits het maandelijksehe loon van 500 frank; Dat na verloop van viijf maand, beroejper plots bedoeld toijhuis gesloten heeft en, zonder vooropzeg, de bediening van beroepene stopgezet heeft; Dat dl vraag ten doel heeft betaling te bekomen van de door de wet bepaalde vergoeding alsook het in regel stellen van de pensioenkaart; Overwegende dat beroeper staande houdt niet gehouden te zijn tot opzeggingsvergoeding, daar : 1) hij zou aangeboden hebben beroepene in zijn bureelen te Kortrijk in dienst te behouden; 2) . tijdens betaling van het verschuldigd loon, .beroepene zou kwijtsehrift voor slot onderteekend hebben; 1° Overwegende inderdaad dat iberoeper, in zijn schrijven welke het einde van hare toediening aan beroepene toeteekent, deze laatste uitnoodigt, zich in zijn bureel te Kortrijk te begeven, wat züj overigens gedaan heeft en waar vereffening van het verdiende loon geschied is, doph dat er niet het minste bewijs ingeleverd wordt dat hij zoti aangeboden hebben toeroepene aan gelijkwaardige voorwaarden te Kortrijk in dienst te toehouden; Dat overigens zulks een totale wijziging aan het kwestige dienstkontrakt zou daargesteld hebben; 2° Overwegende dat het verleenen van kwijtschrift voor het bedrag van 't verschuldigd loon, zonder uitdrukkelijk te verzoeken aan de wettelijke vergoeding, de rechten van den werknemer op deze vergoeding niet kan schaden; Om deze redenen : De Werkrechtersraad van Beroep van Brugge, Kamer voor Bedienden, recht doende tegensprekelijk, verklaart het beroep ontvankelijk, doch niet gegrond en, overnemende de beweegredenen van den eersten rechter, bekrachtigt het vonnis a quo, verzendt toer roeper van zijn toeroep, met veroordeeling tot de kosten van beide aanleggen. (*) Vonnis ontleend aan het trjdschrilt Rechtspraak omtrent Werk- en Dienstverhuring, van Mr L.-Th, Léger.
38185 Sam. druk. Lucifer. 8, Kapellemarkt, Brussel (Best.: Serafijn Vanden Bosch, 44, J.-B.Meunierstr., Eisene)