oorspronkelijk verschenen in: Elisabeth Leijnse en Michiel van Kempen (red.), Tussenfiguren; schrijvers tussen de culturen. Amsterdam: Het Spinhuis, 1998. pp. 193-210 Aart G. Broek CHRIS J.H. ENGELS EN DE GRENZEN VAN HET CURAÇAOSE SAMENLEVEN
[...] Van al dit componeren, repareren en concipiëren blijft niets anders over dan de ijle rook, de allerijlste rook de haast onzichtbare rook van Abel's offer in de namiddag als de leden van het kleinvee weer worden opgesloten in de kraal. Misschien verneem je uit de verre verte nog de woorden van de Prediker. Chris J.H. Engels
Cola Debrot (1958)
Tot de `Personen die zich voor de Antilliaanse gemeenschap verdienstelijk hebben gemaakt' behoort Christiaan Joseph Hendrikus Engels. De Posterijen Nederlandse Antillen denken er in ieder geval zo over: in 1996 wijdden zij een postzegel in een jaarlijkse serie `lokale persoonlijkheden' aan Chris Engels. In de folder die de serie begeleidt, worden Engels' verdiensten opgesomd, terwijl op de zegel een vijftal symbolen Engels' vakmanschap verbeeldt: dat van arts, schrijver, schermer, schilder en musicus. Hieraan hadden nog symbolen toegevoegd kunnen worden die verwijzen naar zijn bemoeienis met de geschiedenis van de nieuwe wereld, de Indiaanse wortels van het Papiamentu, de architectuur, de archeologie en het museumwezen. Deze veelzijdigheid, in combinatie met zijn dikwijls als excentriek ervaren optreden, maakt hem op voorhand al tot een dankbaar onderzoeksobject. Chris Engels werd op 19 november 1907 in Rotterdam geboren. Na zijn studie medicijnen in Leiden vertrok hij in 1936 naar Curaçao, waar hij zich in 1938 definitief vestigde en op 20 december 1980 door een ongeluk overleed. Wie zich in Engels' lange leven op Curaçao verdiept, stuit op een overvloed aan gegevens. Lokale kranten berichtten voortdurend van Engels' bezigheden, en bezoekers uit de Lage Landen aan Engels' stadshuis `Stroomzigt' legden hun ervaringen vast in uiteenlopende Nederlandse periodieken als Schakels (1962), Katholieke Illustratie (1965), Televizier (1966), 1
Arts en Auto (1967) en Spreekuur Thuis (1969). Engels zelf liet in zijn vele ingezonden brieven nimmer de kans voorbijgaan om melding te maken van ondernomen of te ondernemen projecten; met name in zijn briefwisseling met de journalist en romancier Johan van de Walle blijft schijnbaar niets onvermeld van zijn vele activiteiten.1 Hierbij voegen zich nog de talrijke besprekingen van zijn publicaties en van zijn lijfblad De Stoep (1940-1951).2 Ze mogen niet altijd even lovend zijn geweest, iedere bespreking draagt bij tot het beeld van Engels als een uiterst actieve, creatieve en productieve man. De lokale kranten maakten daarenboven altijd wel meer of minder uitgebreid melding van de tientallen tentoonstellingen die het Curaçaos Museum sinds haar oprichting organiseerde en van de concerten die het Curaçaos Philharmonisch Orkest uitvoerde. Van het museum was Engels mede-oprichter, bestuursvoorzitter, directeur en conservator, van het orkest, gedirigeerd door zijn schoonvader shon Dodo Boskaljon, was hij jarenlang pianist.
de Stoep, serie 1, nr. 1, 1940
Met deze overvloed aan materiaal wil ik, voor een diepgravender beeld van Engels als tussenfiguur - als man die zich bewoog tussen verschillende culturen -, enkele meer gerichte vragen gesteld worden. Vragen die mogelijk op iedere tussenfiguur van toepassing zijn, die zich vanuit het moederland in een voormalige kolonie vestigde. 1
. Jo van de Walle slaagde er ondanks inspanningen aanvankelijk niet in deze correspondentie in haar geheel gepubliceerd te krijgen. Hij gebruikte vervolgens zijn eigen aandeel in de briefwisseling als basis voor zijn boek Beneden de wind (dat in 1974 bij Querido uitkwam), terwijl hij daarvoor ook gebruik kon maken van gegevens uit Engels' brieven. Die verschenen enkele jaren later alsnog in de lokale krant Amigoe di Curaçao (19 oktober 1976 t/m 1 april 1977). Na de succesvolle ontvangst van deze brieven deed Engels nog een mislukte poging de reeks uit te breiden met nieuwe, nooit verstuurde brieven. Verder verschenen Engels' brieven aan Van de Walle door particulier initiatief in een lokale boekuitgave in 1977. Eerst in 1990 lukte het de hele maar aanzienlijk geredigeerde briefwisseling uit te geven met steun van verschillende fondsen bij de Nederlandse uitgeverij Aldus. De oplage raakte uitverkocht; onbekend is of dit te danken is aan overwegend Nederlandse of Antilliaanse lezers. De oorspronkelijke briefwisseling bevindt zich in het Algemeen Rijksarchief in 's-Gravenhage (ARA II, archief J. van de Walle, nr. 2.21.205.70) en kan vrij worden ingezien. 2 . Een belangrijk deel van de lokale besprekingen van en reacties op nummers van De Stoep is verwerkt in Broek & Snetselaar 1993-1996.
2
Ten eerste. Het ontbrak Chris Engels aan een `verleden' in de kolonie, maar niet in het moederland. Dàt verleden nam hij mee en behoeft nadere bestudering wil men enigszins vat krijgen op Engels' handelen en denken in zijn Curaçaose jaren. Voor Chris Engels zou ik mij ten tweede ook de vraag willen stellen in hoeverre tijdens zijn leven, zijn activiteiten en denkbeelden weerklank vonden in de Curaçaose samenleving, èn in de samenleving die hij had achtergelaten. Met andere woorden, in hoeverre hij feitelijk functioneerde als tussenfiguur in de betekenis van bruggenbouwer tussen twee samenlevingen of bepaalde groepen uit die samenlevingen. Ten derde moet de vraag worden gesteld hoe en voor wie Engels' werk en gedachtegoed nog van belang zijn gebleken na zijn dood, op Curaçao en in Nederland. Omdat de verdiensten van Engels in ieder inleidend artikel over hem worden opgesomd en ook in het vriendenboek Luc Tournier 70 kunnen worden nageslagen, wordt hier vooral ingegaan op de grenzen die de Curaçaose samenleving hem stelde. Dit werpt enig licht op de mate waarin Engels' handelen en denken door deze samenleving als verdienstelijke bijdragen werden beschouwd. I Over Engels' verleden is maar weinig materiaal direct voorhanden, en dat is op zich intrigerend. Engels toonde zich niet erg scheutig met gegevens over zijn eerste dertig levensjaren in Nederland. Vanaf zijn komst naar Curaçao blijken met name de jaren dat hij studeerde in Leiden geen expliciet referentiepunt te zijn geweest, terwijl hij zich toen toch volop geroerd had, zowel in een studentenbeweging als in literaire kringen. In ieder geval kan geconstateerd worden dat, ondanks dit stilzwijgen dat een breuk suggereert met zijn Nederlandse verleden, Engels op Curaçao geen volledig nieuwe weg insloeg. Zijn literaire werkzaamheden zijn een vervolg op datgene waaraan hij al werkte in Nederland. Dit wil niet zeggen dat deze voor Curaçao evenzeer bekend terrein waren. Integendeel, op het eiland domineerde een Papiamentstalige traditie van tendensromans (Broek 1990), waar Engels met zijn Nederlandstalige werk hoogstwaarschijnlijk onbedoeld - flink tegenin ging. Het eerste gedicht dat hij op Curaçao publiceerde in De Stoep (serie I, nr. 1, p. 4), `Het jacht passeert', is ook het gedicht waarmee hij in 1932 in Nederland debuteerde in het tijdschrift De Dijk. Hij gebruikte voor zijn literaire publicaties hetzelfde pseudoniem, Luc. Tournier (de familienaam van zijn moeder), dat hij al in Nederland gebruikte - in 1933 in De Dijk voor het eerst. In 1948 vulde Engels zijn poëziebundel Doffe Orewoed, op voorspraak van Cola Debrot uitgegeven door Meulenhoff in Amsterdam, voor een deel met gedichten uit de eerder in Nederland verschenen kleine bundel Verzen en penitentie (1936), waarvan hij voor zijn definitieve vertrek naar Curaçao de resterende oplage had opgekocht (Hoetink 1981b: 139; Oversteegen 1995: 203). Engels heeft van zijn vroege literaire werk dus minder afstand gedaan dan hij deed voorkomen. Integendeel, hij trekt bewust de lijn terug naar dat verleden, waarin hij op eigenzinnige wijze aanleunt tegen het Vlaams-georiënteerde expressionisme (Oversteegen 1995: 203). Daarbinnen wist zijn werk echter geen bijzondere aandacht op zich te vestigen.3 Ook de vormgeving - zowel de stijl van de omslag als die van de lay-out - van de Nederlandse literaire tijdschriften uit de jaren twintig en dertig neemt Engels mee. 3
. Veel reacties lijkt het werk van Engels niet te hebben opgeroepen. Godfried Bomans kende Engels' poëzie wel en liet zich er niet erg lovend over uit (Bomans 1935).
3
Die dient als directe inspiratiebron voor de vormgeving van De Stoep. Dat blijkt een verfrissende bijdrage aan de geschiedenis van het drukken en uitgeven van een literair tijdschrift op het eiland, die rechtstreeks gevoed werd door eerdere ontwikkelingen in het moederland. De eerste jaargang van De Stoep, van september 1940 tot en met maart 1943, vult Engels, onder meer met behulp van Jan Greshoff, met bijdragen van Nederlandse auteurs in de diaspora. Engels neemt ook de Groot-Nederlandse gedachte met zich mee naar Curaçao, waar hij in 1943 in Neerlandia - het tijdschrift van het Algemeen Nederlands Verbond, dat tijdens de oorlog op Curaçao werd uitgegeven - een `Nederlanderschap' verdedigt, `gezien als volksnationaliteit en niet als staatsnationaliteit [dat] reikt over de rijksgrenzen' (Engels 1943a: 7). Op zijn betrokkenheid in zijn studentenjaren bij de rooms-katholieke studentenbeweging `Heemvaart' heeft hij zich op Curaçao al helemaal niet publiekelijk laten voorstaan, terwijl zijn eerste publicaties toch de verdediging van het gedachtegoed van de Heemvaart-groep betroffen. 4 Deze kleine maar fanatieke groep katholieke jonge mannen en vrouwen, overwegend `uit milieus zonder intellectuele traditie (middenstanders, ambtenaren)' propageerde `een nieuwe levenshouding tegenover de slapheid van het studentenleven en de decadente geest der eeuw' (Van Raaij 1989: 13, 17). Engels stelde het in zijn brochure Heemvaart zo: `Heemtrekkers willen godsdienst en leven (weer) als eenheid beseffen en beleven.' (Engels 1930: 9) In feite stonden de Heemvaarders - of Heemtrekkers in Engels' woorden - een radicaal herstel van de oude orde voor met een duidelijk geestelijk geïnspireerde leidraad, echter niet die van de bedillerige geestelijkheid. Er werd ruimte opgeëist voor intellectueel en spiritueel goed ontwikkelde leken, die op hun beurt de kniebuigingen van het katholicisme voor het liberaal-kapitalisme en de opkomende parlementaire democratie trachtten te weerstaan. De katholieke jongeren radicaliseerden en hun bewegingen kregen een steeds politieker karakter, ook die van de Heemvaart. Engels was betrokken bij de oprichting van het Verbond van Katholieke Jongeren (Engels & Van de Walle 1990: 224). Voordat de radicalisering zich naar politiek rechts voortzette, moet Engels zich hebben teruggetrokken. Hij onthoudt het tijdschrift van de Heemvaarders De Dijk zijn gedichten en brengt halverwege 1933 nieuw werk onder bij Het Venster. Met dit literaire tijdschrift bevond Engels zich in veel neutraler water, daar het zich opstelde tegen de voortwoekerende verzuiling. Wanneer Engels zich enkele jaren later op Curaçao vestigt, lijkt hij enkele elementen van zijn Heemvaart-tijd nog te koesteren. Hij mag als missie-arts naar Curaçao zijn gehaald, met het onwrikbare hiërarchische denken en handelen van de rooms-katholieke missie kon hij niet uit de voeten. Hij onttrok zich aan haar directe invloed en vestigde zich als zelfstandig arts. De missie zal het hem niet in dank hebben afgenomen, maar een revolutionaire daad is het zeker niet geweest. Engels' handelwijze voegde zich bij die van vele anderen, die vrij snel in het midden van deze eeuw de afbraak van de macht van de rooms-katholieke missie in de Curaçaose samenleving bewerkstelligden. Maar belangrijker is het aanvankelijke streven van de Heemvaarders gebleven, al heeft het voor Engels in de loop van de jaren dertig een meer geseculariseerde in4
. Betrekkelijk uitgebreid onderzoek naar de Heemvaart-beweging werd verricht door Ben van Raaij, die zijn bevindingen verwerkte in een doctoraalscriptie (1987) en een lange bijdrage aan het Jaarboek van het Katholiek Documentatie Centrum (1989). Van zijn inzichten is dankbaar gebruik gemaakt.
4
houd gekregen. De Heemvaarders ageerden fel tegen de toekomstige elite die dreigde te degraderen tot `slappelingen, wezens zonder energie, zonder geestelijke werkkracht, die zelf in den geestelijken en zedenlijken strijd ten ondergaan, dus zeker niet ons zinkende volk kunnen redden' (Jac. Jacobs geciteerd in Van Raaij 1989: 28). Die kritiek als zodanig heeft Engels niet overboord gegooid, waardoor Hoetink met recht Engels de volgende karakterisering kon meegeven: `Chris was in de oude betekenis aristocraat. De Kwaliteit van denken en gevoel was zijn consequente maatstaf. De macht van getal of botte rijkdom ontkende hij niet, maar was voor hem nooit toetssteen. Bij die geestelijke aristocratie paste het, méér dan sommigen wilden geloven, dat hij ook de kwaliteiten scherp doorzag van wat anderen als onaanzienlijk terzijde schoven.' (Hoetink 1981a; zie ook Hoetink 1981b: 139) Ook al meent Van Dale dat dit een oneigenlijke betekenis van het woord aristocraat is, Engels was de mening toegedaan dat hij behoorde `tot de hoogste klasse van beschaving', dan wel hiernaar diende te streven. De voorbeelden van `de hoogste klasse van beschaving' lagen niet op voorhand opgeslagen op Curaçao maar waren verspreid over de westerse wereld en - zo bleek voor Engels na langduriger verblijf op Curaçao - in het verleden van de nieuwe wereld. Ze konden naar Curaçao verscheept worden. Maar daar zat zeker niet iedereen op Curaçao op te wachten. Gegeven de sociaal-culturele en politieke ontwikkelingen van de afgelopen decennia werd dat in steeds mindere mate gedaan. II Het staat buiten kijf dat het gedachtegoed en de activiteiten van Engels uiterst stimulerend werkten op onder meer een aantal lokale en buitenlandse kunstenaars, wetenschappers en journalisten, hoewel zeker niet altijd zoals Engels aanvankelijk voor ogen moet hebben gestaan. Engels bemoeide zich vol overgave met de Curaçaose samenleving, die hem relatief veel vrijheid gaf maar hem niet zonder meer zijn gang liet gaan. Er werden wel degelijk pogingen ondernomen om regulerend op te treden.
Tip Marugg
Charles Corsen
(foto Enid Hollander ©) Ongetwijfeld hebben Oda Blinder (pseudoniem van Yolanda Corsen), Charles Corsen en Tip Marugg hun literaire kwaliteiten mede door Engels kunnen ontwikkelen, heeft May Henriquez haar gaven voor het beeldhouwen mede door Engels ontdekt en heeft 5
Lucila Boskaljon, alias mevrouw Engels, de schilderkunst mede door haar man omarmd. Enige voorzichtigheid is echter wel op zijn plaats waar het andere Antilliaanse schrijvers en kunstenaars betreft. Voor de genoemden gold Engels' optreden tot op zekere hoogte als een voorbeeld tot navolging volgens eigen inzichten en mogelijkheden. Voor anderen werkte hij juist als voorbeeld van hoe het zeker niet moest. Het tijdschrift De Stoep en Engels' eigen poëtische werk dat daarin verscheen, diende veelvuldig als kop van jut. Pierre Lauffer en René de Rooy publiceerden wel in het tijdschrift, maar scherpten in de confrontatie met Engels juist hun zwaarden ter verdediging van een andere literaire ontwikkeling, een in het Papiamentu en niet in het Nederlands (Broek 1995). De Stoep legde het fundament voor de lokale literatuurkritiek die er vóór 1940 feitelijk niet was, maar de poëzie van Engels heeft het regelmatig zwaar te verduren gekregen bij de recensenten. De kranten en het personeelsblad van de raffinaderij, De Passaat, namen ook spot- en hekeldichten op die Engels' poëtische werk ronduit belachelijk maakten. Engels kon overigens ook wel met verve verdedigd worden, zoals door Tip Marugg (1950) in een ingezonden brief. In elk geval bracht hij de literaire discussie op gang en hield die in de jaren veertig gaande. Hierna werd het literaire debat op de Antillen echter steeds meer door anderen, waaronder Cola Debrot, overgenomen. Kortom, Engels hield met het verschijnen van De Stoep het literaire vuur brandende, maar zijn eigen poëzie diende dikwijls als brandhout, zeker niet uitsluitend voor de Papiamentstalige auteurs.
René de Rooy
Pierre A. Lauffer
Engels waagde zich zelf ook op het terrein van de Antilliaanse literatuurkritiek. Een van de vroegste serieuze besprekingen van een Papiamentstalig literair werk, Pierre Lauffers dichtbundel Patria (1944), is van Engels' hand. Al in 1942 verscheen zijn korte artikel `Inleiding tot de literatuur van Curaçao' in De Stoep. Uit de pen van Cola Debrot zouden echter vanaf de jaren vijftig uitgebreidere overzichtsartikelen vloeien, die toonaangevend werden voor het bestuderen van die literatuur tot in de jaren tachtig. Ook buiten de literatuur kreeg het brede streven van Engels niet steeds de erkenning die hij ervoor verlangde (en, terugblikkend, meestentijds ook wel verdiende). Het ideaal van een eigen lokaal museum met internationale allures werd door de inspanningen van Engels gerealiseerd, maar Engels' Curaçaosch Museum was ingebed 6
in een veelomvattende visie op de culturele ontwikkeling van het eiland. Die visie strookte niet met die van de bron voor potentiële fondsen: Nederland. Engels had grootse plannen voor Curaçao. Het eiland zou kunnen dienen als knooppunt tussen verschillende werelden en als toegangspoort (voor Nederland) tot de culturele en artistieke rijkdom van het Caraïbische gebied en de Latijns-Amerikaanse wereld. Nederland dacht in termen van samenwerking en uitwisseling met de Antillen, en liet het Caraïbische en Latijns-Amerikaanse achterland voor wat het was. In een later stadium koesterde Engels ook plannen voor de uitbouw van Curaçao als wetenschappelijk onderzoekcentrum en als centrum voor internationale sportontmoetingen. Maar zijn gedachtegoed legde het af tegen dat van Cola Debrot, sinds 1948 terug op het eiland. Deze verdedigde het principe van samenwerking met Nederland - die de opbouw van de lokale cultuur moest ondersteunen - en van culturele uitwisseling met het moederland.
Cola Debrot In een gedetailleerde uiteenzetting van het spanningsveld tussen Engels en Debrot concludeert Oversteegen met recht, dat Engels na 1950 `niet langer de hoofdstroom van de Curaçaose culturele ontwikkeling [bepaalt]. Vanuit onze positie, achterom kijkend dus, heeft Debrot gelijk gekregen op het moment dat Engels en hij tegen elkaar opliepen. Zijn ideeën zijn vruchtbaar gebleken, en vrijwel alle nieuwe instellingen die de hedendaagse Antilliaanse cultuur haar gezicht geven, zijn op de leest van zijn ideeën geschoeid' (Oversteegen 1995: 222). In Nederland haalde Sticusa, in de persoon van haar directeur M.D. Thijs, opgelucht adem toen duidelijk was geworden dat de poging van Engels om voorzitter van het Cultureel Centrum Curaçao te worden was mislukt. Hij schreef in een brief: `Voorshands vind ik het persoonlijk geruststellend dat hij, of één van zijn stromannen, de leiding niet heeft kunnen krijgen, want met alle waardering voor de goede kwaliteiten van Chris Engels lijkt hij mij toch een beetje te wild om de zaken van het C.C.C. als geheel te kunnen leiden.'5 5
. De brief van M.D. Thijs aan J.W. Bennebroek Gravenhorst, 18 juni 1956, wordt bewaard in het archief van het Cultureel Centrum Curaçao. Het C.C.C. was tot de opheffing van Sticusa per 1 januari 1989 de eilandelijke zusterorganisatie van Sticusa, waarlangs het merendeel van
7
Engels mag een grote concurrent hebben gekregen met het verschijnen van het Cultureel Centrum en er een problematische relatie met Debrot aan overgehouden hebben, zijn activiteiten voor het museum zette hij voort. Hij zorgde voor de komst van kunstenaars en hun werk. Op het eiland kon het publiek (in de praktijk vooral de bovenlaag) kennisnemen van moderne ontwikkelingen in de kunst, terwijl het Museum langzaam maar zeker door aankopen een collectie samenstelde van buiten het eiland vermaarde kunstenaars, zonder de eigen eilandelijke erfenis te vergeten. Gebrekkige financiële administratie van het Curaçaosch Museum onder Engels' directeurschap deed de Eilandelijke overheid begin jaren zestig aan de bel trekken: de jaarlijkse Eilandelijke subsidie werd voor korte tijd ingetrokken. Enkele vooraanstaande burgers verlieten in de loop der jaren het bestuur van het Curaçaosch Museum, na vergeefse pogingen de collectie van het museum te inventariseren of inspraak te verkrijgen in het gevoerde maar niet geëxpliciteerde beleid. Het autoritaire optreden van Engels mocht ideeën omzetten in tastbare resultaten, het stootte medewerking van anderen af en lijkt de opkomst van kleine musea te hebben bevorderd. Ook op medisch terrein verbleekte onvermijdelijk de ster van Engels langzaam maar zeker. De groeiende concurrentie van jonge artsen en specialisten, die beter op de hoogte waren van de nieuwste ontwikkelingen, deed Engels in de loop van de jaren vijftig en zestig steeds meer patiënten verliezen. Daarenboven was niet iedereen even gecharmeerd van een arts die zijn spreekuur kon onderbreken voor een recital op de piano, hoezeer hij ook altijd had klaargestaan voor zijn patiënten. III Een derde vraag die ik wil stellen over een tussenfiguur als Engels is of zijn geschriften, gedachtegoed en handelen op enige manier konden of kunnen beklijven. Met uitzondering van het tijdschrift De Stoep heeft het literaire werk van Engels in de Antilliaanse literatuur geen gecanoniseerde positie verworven. Het is slechts in beperkte mate een referentiepunt in onderwijs, literatuuronderzoek en de literatuurpraktijk.6 In Nederland heeft zijn werk - dat voor De Stoep inbegrepen - het heiligdom van de canon natuurlijk ook niet kunnen binnendringen. Hiertoe zijn wel enkele pogingen ondernomen, maar het idee dat Engels' werk belangrijk zou zijn, vindt geen brede ondersteuning. Invloedrijke `vrienden' bezorgden hem geen prominente plaats in de Nederlandse literatuur: `in zijn vierdelig werk over de Nederlandse literatuur vergat hij [Gerard Knuvelder, een van de mede-oprichters van het Katholiek Jongeren Verbond] Curaçao zelfs maar te memoreren. Ook Greshoff spreekt in zijn herinneringen met geen woord over zijn jarenlange samenspel met Curaçao', bekloeg Engels zich tegenover Jo van de Walle (Engels & Van de Walle 1990: 224). Deze gang van zaken lijkt typerend voor de andere kunstuitingen van Engels. Zeker, Engels exposeerde onder meer in Amsterdam, Caracas, Sâo Paulo en de Dominicaanse Republiek, wat enkele eervolle vermeldingen met zich meebracht. Van zijn schilderijen bezit het Stedelijk Museum enkele stukken, door Engels zelf geschonken, maar ze komen het depot niet meer uit. Een tentoonstelling in het Stedelijk van zijn werk vond wel een plaats in de geschiedschrijving van het museum (Jansen van Galen de lokale culturele activiteiten liepen die door Sticusa werden gesteund. 6 In praktisch ieder overzicht van de Antilliaanse literatuur wordt Engels/Tournier wel degelijk genoemd. Feitelijk heeft echter alleen Wim Rutgers enig gedetailleerder onderzoek verricht naar het poëtische werk van Engels.
8
& Schreurs 1995: 135-140). Over de kwaliteit wordt echter niet gerept. De titel die de tentoonstelling meekreeg, `Marx en Engels in het Stedelijk', zorgde voor die plaats in de annalen, met dien verstande dat met Marx bedoeld was Roberto Burle Marx, terwijl met Engels Chris en Lucila Engels bedoeld werden. Voor Engels' muzikale prestaties, in het bijzonder diens eigenzinnige composities, geldt praktisch hetzelfde. Een voorlopige inventarisatie van zijn muziekstukken werd inmiddels wel gemaakt, maar zijn werk is niet voorhanden in druk of anderszins, en geen compositie wist zich tot nu toe een blijvende plek te veroveren in de programma's van pianisten. Daarenboven ontbreekt Engels merkwaardig genoeg in het meest uitgebreide werk over de Antilliaanse muziekgeschiedenis, dat van Palm (1979). Het Museum heeft zich ongetwijfeld genesteld in de Curaçaose samenleving, maar heeft van een half dozijn andere musea concurrentie gekregen - ook op de Eilandelijke begroting die de musea steunt. Een plaatselijke galerie ging ook de concurrentie aan door ieder jaar enkele tentoonstellingen te organiseren. De collectie van het museum die door toedoen van Chris Engels ontstond, blijkt, zoals reeds gesteld, langzaam maar zeker een last te zijn geworden. Engels ontwikkelde in de loop van de jaren zestig een grote belangstelling voor de geschiedenis van de vroegste post-Columbiaanse periode. Die manifesteerde zich op verschillende wijzen. Hij verwerkte zijn kennis in enige essays en verhalen, ten dele in eigen beheer uitgegeven. De verhalenbundel De papegaaien sterven kreeg een uitstekende pers, maar eindigde toch in de uitverkoop. Een heruitgave van dit of ander werk werd door de uitgever, Meulenhoff, niet overwogen. Onderdeel van zijn belangstelling voor de confrontatie tussen de Indiaanse culturen en de Europese veroveraars vormde de etymologie van Papiamentse woorden van Indiaanse oorsprong. Stapels vellen met aantekeningen zijn bewaard gebleven in het particulier archief van de erven Engels. Ze werden echter niet gebruikt bij het schrijven van de studie Stemmen uit het verleden, een verklarende woordenlijst van Indiaanse woorden in het Papiamentu (Buurt & Joubert, ter perse).7 Een van Engels' belangrijkste stellingen was dat de Indianen van de Benedenwindse eilanden wel degelijk een opmerkelijke lichaamslengte hadden, waardoor Vespucci's benaming `Eilanden der reuzen' eerder letterlijk dan als beeldspraak gelezen zou moeten worden. Die overtuiging zette hem aan tot het organiseren van archeologisch onderzoek op Aruba. Het skelet dat daarbij werd blootgelegd, was niet meer intact. Het werd door een Nederlandse expert onderzocht. Diens voorzichtig geformuleerde bevindingen lijken Engels gelijk te geven, maar deze hebben, op een enkele uitzondering na (Tacoma 1980, onderstreept door Hoetink 1980), geen ondersteuning gevonden van professionele archeologen die sindsdien op de Benedenwinden uitgebreid aan het werk zijn geweest. Hij probeerde tevergeefs zijn bevindingen, die waren neergelegd in de eigen uitgave Opgravingen te Malmok op Aruba, de kwestie Gigan (1970) onder te brengen in een vaktijdschrift. In het meest recente werk over archeologisch onderzoek op Aruba (Versteeg & Ruiz 1995) wordt Engels nog slechts genoemd als een amateur die `important work' verrichtte. De architectonische belangstelling van Engels heeft het gerestaureerde stadshuis Stroomzigt opgeleverd, een pracht van een woning maar ook uiterst kostbaar om te onderhouden. De familie heeft mede vanwege de hoge eisen die door Monumen7
. Dit is mogelijk mede toe te schrijven aan het gegeven dat de papieren nalatenschap van Engels zich in het particulier archief van de erven Engels bevindt en daardoor moeilijk toegankelijk is.
9
tenzorg worden gesteld alles in het werk gesteld om Stroomzigt niet op de lijst van beschermde gebouwen te krijgen. Dit is tot nu toe gelukt. Gegeven de huidige kosten en de hoge eisen van monumentenzorg is de gedachte aan een white elephant misschien zelfs wel op z'n plaats. De eigenzinnige opvattingen van Engels over restauratie hebben mogelijk uiterst gunstig uitgepakt voor dat gebouw, maar zijn niet overgenomen door de instelling die het restaureren van de lokale erfenis domineert: de stichting Monumentenzorg, die mede onder de hoede van het Cultureel Centrum Curaçao ontstond. Zo bezien zijn Engels' uiteenlopende activiteiten onderdeel van de geschiedenis geworden. Chris Engels werkte op professionele wijze aan zijn imago van een succesvolle `duizendpoot'. Hij moet mijns inziens echter toch bovenal worden gezien als een bron van initiatieven, die hij maar ten dele kon uitvoeren op het hoge niveau dat hem als `aristocraat van de geest' voor ogen stond. Van zijn ideeën wist hij lang niet altijd een grote groep te overtuigen. Een aantal kunstenaars overtuigde hij wel. Zij zetten zich mede door hem aan het schrijven, beeldhouwen en schilderen, maar zij hebben hem in populariteit en kwaliteit dikwijls overtroffen. De Curaçaose samenleving gaf hem de ruimte ideeën te spuien, deze werden soms bejubeld en opgepakt door hemzelf of anderen, maar het nodige is ook genegeerd of zonder meer afgewezen - zeker op de wat langere duur. Engels werd ook tegengewerkt en zelfs op de vingers getikt: tot hier en niet verder. Dit klinkt somberder dan het feitelijk is en ontkent zeker niet de veronderstelde verdiensten van Engels. Hij kwam door zijn eigen handelen in de regulerend optredende Curaçaose samenleving ook niet `tussen wal en schip' terecht. Hij bevond zich niet als een Jean Rhys ergens tussen Nederland en Curaçao in de wijde Sargasso Zee. In die zin was hij geen tussenfiguur, geen man voor wie gekoesterde identificatiepunten zo met elkaar in strijd waren dat een `gespletenheid' haar neerslag gevonden heeft in zijn (literaire) werk. Engels streek neer in de Curaçaose samenleving, trachtte zich er te nestelen en identificeerde zich er in toenemende mate mee. Die samenleving reageerde echter met de acceptatie- en afstotingsverschijnselen van een lichaam dat een nieuw orgaan krijgt ingeplant. Met grotendeels aan Nederland en andere westerse landen onttrokken bouwstoffen voedde hij die samenleving zoals die samenleving `gewend' is gevoed te worden: door een onophoudelijke reeks impulsen van buiten het eiland.8 De eilandelijke samenleving kauwt en herkauwt en slikt of spuugt uit wat zij niet belieft. Dit artikel is gebaseerd op resultaten van een `inventarisatie-onderzoek naar de nalatenschap van C.J.H. Engels', een initiatief van prof. dr J.J. Oversteegen, prof. dr H. Hoetink en mr J. Saleh, gefinancierd door het KABNA (culturele ontwikkelingssamenwerking), uitgevoerd in samenwerking met de erven Engels, meer in het bijzonder met drs Verele Ghering-Engels, en financieel-administratief begeleid door de Fundashon Pierre Lauffer. Behalve naar deze mensen en instellingen gaat mijn dank uit naar enkele informanten, waaronder drs E.H.J. Boerstra, mevr. M. Henriquez-Alvarez Correa, 8
. Engels vormde ongetwijfeld een bijzonder concentratiepunt van impulsen. Als zodanig kent hij weinig of geen `tussenfiguren' als concurrent, al lijkt de Nederlandse Landsonderwijzer G.G. van Paddenburg een Engels avant la lettre te zijn geweest (zie de bijdrage van Leonoor Kuijk in deze bundel).
10
drs C.P. de Haseth, dr J. Haviser, dr W.J.C. van Leeuwen, S.A. Marugg, B.J. de Roo, mevr. drs M. Snetselaar en J. van de Walle. [De resultaten van voornoemd onderzoek zijn tevens verwerkt in de publicatie: Aart G. Broek, Chris J.H. Engels: Proeve van een dossier. Willemstad, Curaçao: Bibliotheek van de Universiteit van de Nederlandse Antillen/Fundashon Pierre Lauffer, 1998] bibliografie Bergmans, W.A.G.M. Ervaringen van een huisarts. Schakels NA 42, 1962: 1-5. ----. 1965. Chris Engels, dokter en duivelskunstenaar. Katholieke Illustratie. 8 maart: 36-39. ----. 1969. Tropendokter Chris Engels uit Curaçao pioniert op eenzame hoogte. Spreekuur Thuis, jrg. 11, nr. 3, januari: 132-135. Bomans, Godfried. 1935. Zeer geachte heer Dirk Verèl. Het Venster, jrg. 3, nr. 8/9 oktober/november: 25. Broek, Aart G. 1990. The rise of a Caribbean island's literature: the case of Curaçao and its writing in Papiamentu. Amsterdam. Diss. Vrije Universiteit. ----. 1995. De last van het verleden. Kruispunt, jrg. 36, nr. 161, juni/september: 225-243. Broek, Aart G. & Marion G.A. Snetselaar. 1993-1996. Antilliaans onthaal: een index op periodieken: Amigoe di Curaçao, Beurs- en Nieuwsberichten en La Prensa, jrg. 8 (1993), nr. 1: 39-44; jrg. 8 (1993), nr. 2: 44-48; jrg. 8 (1993), nr. 3: 39-46; jrg. 9 (1994), nr. 2: 43-47; jrg. 10 (1996), nr. 1: 41-47. Buurt, Gerard van & Sidney Joubert. Stemmen uit het verleden. (ter perse) Debrot, Nicolaas (Cola). 1958. Sagesse. Tirade, jrg. 2, nr. 16, april: 133. (Eveneens, onder de titel `Bebop brief' en met wijzigingen, in: Cola Debrot. Tussen de grijze lijnen. Amsterdam: G.A. van Oorschot, [1970]: 54-56; eveneens in: Tirade, jrg. 19, nr. 207, september 1975: 416-418; opnieuw in: Cola Debrot. Verzameld werk 2: Gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 1985: 89-91. Dol, Theo. 1996. Curaçaos Museum overweegt deel collectie te verkopen. Amigoe-Ñapa, 18 mei. Engels, [Chris J.H.] Kris. 1930. Heemvaart. Met een `Voorwoord' van André Peters. [Scheveningen?]: [s.n.]. ----. s.a. Liturgie en feesten. De 3de bries: een bundel opstellen over Heemvaart en de 10e zomerbijeenkomst. Den Haag [of Scheveningen?]: [s.n.]: 95-98. ----. 1943a. Openbare brief aan `Neerlandia'. Neerlandia (Curaçao), jrg. 3, nr. 4: 6-9. ----. 1943b. Vesalius en Jan Joest van Calcar. Neerlandia (Curaçao), jrg. 3, nr. 10: 8-10. ----. 1948a. Memorandum in verband met de komst van directeur Meuleman. Amigoe di Curaçao, 7 juni. ----. 1948b. Memorandum in verband met het bezoek van C. Meuleman, directeur van de Stichting tot Culturele Samenwerking [Sticusa]. Beurs- en Nieuwsberichten, 11 juni. ----. 1948c. Het Curaçaos patroon: schets van Curaçao's beschavingsgeschiedenis. [Curaçao]: [Stichting Het Curaçaosch Museum]. ----. 1975. Damas van de eilanden. Curaçao: [de Curaçaosche Courant]. ----. 1976-1977. Brieven aan een koerantier. Amigoe di Curaçao, 19 oktober 1976 t/m 1 april 1977. ----. 1977. Brieven aan een koerantier. B. Jos de Roo, red. Willemstad (Curaçao): [drukkerij De Curaçaosche Courant N.V.]. ----. 1981. Het Sint Elisabeth Hospitaal te Curaçao in West-Indië 1855-1972. Amsterdam: Meulenhoff. Engels, Chris & Jo van de Walle. 1990. Klein Venetië: Curaçao in vroeger dagen. 's-Hertogenbosch: Aldus. Engels, Chris m.m.v. A.J. van Bork-Feltkamp. 1970. Opgravingen te Malmok op Aruba, de kwestie Gigan. Curaçao: Het Curaçaosch Museum. Hoetink, Harry. 1980. Nota sobre Vespucci y las Islas de los Gigantes. Historiografía y bibliografía Americanistas, vol. 24: 223-225. ----. 1981a. Bij de dood van Chris Engels. Beurs- en Nieuwsberichten, 2 januari. ----. 1981b. Christiaan Joseph Hendrikus Engels (Luc Tournier). Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1980/1981. Leiden: Maatschappij der Nederlandse Letterkunde: 137143. Jansen van Galen, John & Huib Schreurs. 1995. Het huis van nu, waar de toekomst is: een kleine historie
11
van het Stedelijk Museum Amsterdam, 1895 - 1995. Naarden: V+K Publishing. Marugg, Tip. 1950. Vlammend protest. De Morgenster, 21 juli. Oversteegen, J.J. 1994. Gemunt op wederkeer: het leven van Cola Debrot vanaf 1948. Amsterdam: Meulenhoff. ----. 1995. Twee soorten cultuurbevorderingen: Chris Engels en Cola Debrot. Kruispunt, jrg. 36, nr. 161, juni/september: 199-224. Palm, Edgar. 1979. Muziek en musici van de Nederlandse Antillen. Curaçao. Raaij, Ben J.M. van. 1987. Blauwe jaren, zwarte jaren; de katholieke studentenbeweging Heemvaart, 1920-1935. Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen. Doctoraalscriptie Economische en Sociale Geschiedenis. ----. 1989. Geloof als kritiek: de katholieke studentenbeweging Heemvaart, 1920-1935. Jaarboek van het Katholiek Documentatie Centrum 1989. A.F. Manning et.al., red. Nijmegen: KDC: 11-41. Rutgers, Wim. 1979. Cola Debrot en Luc Tournier: grondleggers van de Nederlandstalige literatuur op de Nederlandse Antillen. Ons Erfdeel, jrg. 22, nr. 1, januari/februari. 1979): 47-55. ----. s.a. Associatieve symmetrie: een paradox. Kristòf, jrg. 4, nr. 4: 153-159. Schouten, J. 1967. Stroomzigt. Een heerlijk doktershuis te Willemstad op Curaçao. Arts en Auto, jrg. 33, nr. 8, 22 april: 554-557. Smit, Eva. 1966. Kunst en insluipers. Televizier, 12 maart: 66-69. Tacoma, J. 1980. A Prae-Columbian skeleton from Bonaire. Nieuwe West-Indische Gids, jrg. 54, nr. 3/4: 229-259. Tournier, Luc. 1936. Verzen en penitentie. Asten: Het Venster. ----. 1943. Inleiding tot de literatuur van Curaçao. De Stoep, serie 1, nr. 7: 3-6. ----. 1944. Patria. De Stoep, serie 2, nr. 4: 46. ----. 1948. Doffe orewoed. Amsterdam: Meulenhoff. (Herdrukt in 1980.) ----. 1977a. Geen droom, maar eeuwige verte: gedichten 1948-1977. Amsterdam: Meulenhoff. ----. 1977b. De papegaaien sterven. Amsterdam: Meulenhoff. Tournier, Luc et.al. 1977. Luc Tournier 70. Amsterdam: Meulenhoff. Versteeg, Aad H. & Arminda C. Ruiz. 1995. Reconstructing Brasilwood island: the archaeology and landscape of Indian Aruba. Aruba: Archaeological Museum. Walle, J. van de. 1974. Beneden de wind: herinneringen aan Curaçao. Amsterdam: Querido.
12