Cees Oudshoorn
Verdienen met een ondernemende samenleving
Grenzeloos groeien
Verdienen met een ondernemende samenleving
Grenzeloos groeien Deze notitie verschijnt op het moment van de wisseling van het voorzitterschap van VNONCW. Zowel Bernard Wientjes als Hans de Boer hebben een bijzondere belangstelling voor het verdienvermogen van Nederland. Dit thema is in Nederland op veel plaatsen in discussie. Het houdt ook mij al een heel professioneel leven bezig. Met plezier heb ik daarom eens een keer op persoonlijke titel mijn bijdrage geleverd. Cees Oudshoorn
2
inhoud Lijst met figuren en afbeeldingen........................................................................................................................... 5 Voorwoord.............................................................................................................................................................. 6 Inleiding en samenvatting....................................................................................................................................... 8 1
Uitgangssituatie.............................................................................................................................................. 16
2
Global change................................................................................................................................................. 22
3
Ondernemerschap........................................................................................................................................... 28
4
Groeibrengers.................................................................................................................................................. 38
5
Verdienen....................................................................................................................................................... 42
6
Groeiprojecten................................................................................................................................................ 54
7
Stabiliteit......................................................................................................................................................... 56
8
Slot................................................................................................................................................................. 60
Bijlagen.................................................................................................................................................................. 62
3
4
Lijst met figuren en afbeeldingen Figuur 1: Cumulatieve beleidsmatige lastenontwikkeling en pensioenlasten bedrijven vanaf 2002.........................18 Figuur 2: Verdeling typen contracten.......................................................................................................................19 Figuur 3: Aantal internet-ondernemingen per 1 miljoen inwoners...........................................................................24 Figuur 4: Verdeling bruto vermogen huishoudens over decielgroepen naar inkomen..............................................26 Figuur 5: Aandelen toegevoegde waarde en fulltime banen in twee sectoren........................................................ 31 Figuur 6: Aantal werkzame hoger opgeleiden naar sector....................................................................................... 31 Figuur 7: Toegevoegde waarde van export.............................................................................................................. 31 Figuur 8: Toegevoegde waarde in bruto basisprijzen............................................................................................... 32 Figuur 9: Productie en binnenlands geproduceerde uitvoer..................................................................................... 33 Figuur 10: Uitgaande buitenlandse investeringen..................................................................................................... 33 Figuur 11: Aandeel omzet uit innovatie, industrie.....................................................................................................34 Figuur 12: Vier typen onderzoek...............................................................................................................................45 Figuur 13: Exposure sectoren aan internationale concurrentie..................................................................................63 Figuur 14: Dienstenuitvoer naar type product...........................................................................................................63 Figuur 15: Waar gaat ons talent heen?..................................................................................................................... 64 Figuur 16: Werkgelegenheid in arbeidsjaren als percentage van de bevolking........................................................ 64
5
Voorwoord door: Wiebe Draijer, voorzitter SER
6
Nederland is een van de meest welvarende plekken op aarde. En onze kinderen behoren, zo vertellen onderzoekers ons, tot de gelukkigste in de wereld. Dat willen wij graag zo houden. Maar die welvaart is geen gegeven, maar moet steeds weer verdiend worden. De financieel-economische crisis van de afgelopen jaren heeft ons weer eens met de neus op dat feit gedrukt. Ons nationaal inkomen is nog steeds lager dan in 2008; de werkloosheid en de staatschuld liggen daarentegen veel hoger dan zes jaar geleden. Dat verlies werken we niet vanzelf weg. De groeivooruitzichten blijven voorlopig mager: 1 tot 1,5% per jaar. Dat is te weinig om de werkloosheid duidelijk te gaan terugdringen en om de draagkracht voor financiering van collectieve voorzieningen veilig te stellen. Meer groei is nodig en gewenst. Niet als doel op zich, maar als middel om maatschappelijke welvaart te realiseren. Dan gaat het niet om het forceren van een tijdelijke groeispurt, maar om het versterken van het structurele groei- en verdienvermogen van de Nederlandse economie en samenleving. Hoe kunnen wij een structureel groeipad bevorderen dat past bij onze ambities, verwachtingen en mogelijkheden? Dat is ook de vraag die centraal staat in deze brochure over het verdienvermogen van ons land. Met deze brochure levert Cees Oudshoorn een belangwekkende en inspirerende bijdrage aan het gesprek over een groeiagenda. Een bijdrage die – heel herkenbaar vanuit het perspectief van ondernemend Nederland – het belang van dynamiek en ondernemerschap als motor voor de welvaart onderstreept. Tegelijkertijd benadrukt Oudshoorn ook de behoefte aan economische en maatschappelijke stabiliteit op macro-niveau, ook als voorwaarde om tot meer dynamiek op meso- en micro-niveau te komen. Cees Oudshoorn zet ons aan tot nadenken over ons fundamentele verdienvermogen, wat er de laatste jaren is verschoven, welke uitdagingen er op ons afkomen als globale trends, en wat deze betekenen voor onze agenda voor de toekomst. Hij is op zoek naar logica en onderbouwing, niet alleen opinie en debat. Een goede dialoog kan pas plaatsvinden als er een basis wordt gelegd waarin een knelpunt onderbouwd wordt uiteengezet. Zodat keuzes transparant zijn, en afwegingen besproken kunnen worden. In die zin is dit ook een waardevol document. Het poogt die basis te zijn van een discussie over groei, de noodzaak, de omvang van de uitdaging, en de keuzes en afwegingen die daar, hierbij vanuit het perspectief van werkgevers, maar met het belang van Nederland als geheel in het achterhoofd, bij gemaakt kunnen worden.
Aan de overlegeconomie, aan het voeren van overleg ontlenen wij kracht. Dat ziet men in het buitenland heel goed. Eerder dit jaar was ik in Zweden, op uitnodiging van de familie Wallenberg, om te spreken met voorzitters van werkgevers- en werknemersorganisaties over de vraag hoe dat land in een versnelling te brengen. Ons beeld van Zweden is dat het de zaakjes goed op orde heeft. Maar naar hun eigen inzicht ontbreekt er iets: een overlegmodel. Zo’n overlegmodel moet natuurlijk wel kunnen leveren. Het Energieakkoord van september vorig jaar is een mooi product. Het Sociaal Akkoord ook. In de afgelopen twee jaar bewees de overleg economie opnieuw zijn waarde bij het aanpakken van complexe vraagstukken. Er zijn juist nu echter nog de nodige onderwerpen waarbij overleg een cruciale rol kan spelen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan arbeidsmarkt, pensioenen, circulaire economie gezondheidszorg. Niet in de minste plaats natuurlijk, groei. Een gezamenlijke groeiagenda, gebaseerd op overleg en draagvlak, als basis voor richting en ruimte aan een maatschappij. Rest mij in deze introductie iets te zeggen over Cees Oudshoorn. In zekere zin is dit ook een uniek document, want hier spreekt Cees Oudshoorn, de econoom, de Nederlander, de analyticus, de professional. Hier spreekt daarmee niet per definitie VNO-NCW en MKBNederland als geheel. Dat biedt inzicht en ruimte voor een eigen geluid. Het is natuurlijk gebruikelijk dat VNO-NCW en MKB-Nederland tot een gezamenlijk standpunt komen gedeeld en gesteund met en door alle achterbannen. Cees zal zeker met het belang van werkgevers indachtig geschreven hebben, maar toch. Vergelijk deze publicatie in dat opzicht met het artikel dat de hoogste ambtenaar van het Ministerie van Economische Zaken eens per jaar schrijft in het ESB magazine. Persoonlijk vind ik dit ook mooi omdat het zo scherp de waarde van het perspectief en de bijdrage van Cees Oudshoorn zelf in beeld brengt, een zeer waardevolle kracht binnen VNO-NCW/MKB-Nederland. Het komt niet vaak voor dat de professional achter deze belangrijke pijler in de overlegeconomie zelf in beeld komt. De overlegeconomie biedt fenomenale waarde van gedragen veranderingen op complexe vraagstukken. Versterken van ons groeivermogen is zo’n vraagstuk. Overleg is echter bovenal gedreven mensenwerk. Wiebe Draijer
7
Inleiding en samenvatting
8
De vraag hoe het staat met het Nederlandse verdienvermogen, voor welke uitdagingen we staan en wat de verdienstrategie voor de komende jaren en de langere termijn moet zijn, houdt velen bezig: de overheid, nationale en internationale adviesorganen, consultants. En terecht, want er is reden tot zorg. De groeivooruitzichten na vijf jaar crisis zijn mager, op korte en langere termijn. Er is veel verdienvermogen verloren gegaan terwijl onomkeerbare economische, technologische, ecologische – en maatschappelijke ontwikkelingen juist een groot beroep op het verdienvermogen doen. Tegelijkertijd leeft een gemeenschappelijk gevoel dat Nederland in staat is opnieuw bakens te verzetten. Velen zijn ons voor gegaan, die niet alleen veranderingsgezind waren, maar ook veranderingsbereid zijn gebleken. Van het bedrijfsleven mag worden verwacht dat het een visie heeft op het verdienvermogen van Nederland en – in woord en daad – aan versterking daarvan wil bijdragen. Of, hoeveel, waar en waarmee ‘we ons geld verdienen’ wordt uiteindelijk door het ondernemerschap bepaald. Ondernemers en ondernemingen opereren echter binnen daarvoor gecreëerde mogelijkheden en randvoorwaarden, waarover zij maar ten dele beslissen. Hun beoordeling daarvan is wel beslissend voor het eindresultaat, voor het welvaartsniveau en de werkgelegenheid. Juist hun visie op het verdienvermogen – van ondernemers dus – is essentieel. Deze notitie beoogt aan de totstandkoming daarvan bij te dragen.
Groei als doel en middel Vergelijken we de Nederlandse economie anno 2014 met die van 2008 dan valt op dat de krimp van de economie sinds 2008 nog altijd niet is ingelopen. Wel zijn er 800.000 uitkeringsgerechtigden bijgekomen en zijn de collectieve lasten en de staatsschuld veel hoger. Nederland heeft in de afgelopen vijf jaar van crisis ‘een jasje uitgedaan’. Pas in 2016 of 2017 mag worden verwacht dat de groeischade is weggewerkt. De groei voor de kortere en langere termijn zal niet veel meer bedragen dan gemiddeld 1 tot maximaal 1,5 procent per jaar. Mijn vertrekpunt is dat Nederland zich daar niet bij kan neerleggen. Er is meer groei nodig, niet alleen om vaak genoemde redenen als de instandhouding van essentiële publieke voorzieningen of het opvangen van
de gevolgen van vergrijzing. En niet uitsluitend als doel op zichzelf. De enorme economische veranderingsprocessen uit hoofde van disruptieve (IT-)technologie, verdergaande globalisering, mondiale verschuivingen en de voedsel-, grondstoffen-, energie- en klimaatproblematiek zullen een zeer groot beroep doen op het aanpassingsvermogen van Nederland. De Nederlandse economie moet hoogwaardig kennisintensief, hoogproductief, uitzonderlijk dynamisch en schokbestendig zijn. Daarmee wordt een hogere groei gerealiseerd, maar die hogere groei is net zo hard een middel om te kunnen veranderen. Groei is kip en ei tegelijk.
Verdienen als Leitmotiv; nodig is een dynamische, ondernemende grondhouding Voor een beter groeiperspectief is een gemeenschappelijke focus nodig, als Leitmotiv voor ons doen en handelen. Die focus ligt besloten in het woord VERDIENEN. Dat veronderstelt dynamiek en ondernemerschap als grondhouding, op alle niveaus, op macroniveau, op het mesoniveau van sectoren en regio’s en op het microniveau van burger en bedrijf. Hoe staat het daarmee? Is niet een hoofdprobleem van Nederland, dat een dynamische en ondernemende grondhouding onvoldoende tot zijn recht komt? Is een samenleving waar ‘zekerheid’ en ‘risicomijding’ de intrinsieke motivatie lijkt te zijn nog wel in staat tot verdienen? Haalt de veelheid aan op zekerheid en op herverdeling gerichte regulering en collectieve arrangementen (van publieke en private herkomst) niet de spirit uit de economie? Is er daardoor een te grote afhankelijkheid van de overheid en werkgevers voor de verschaffing van voorzieningen en beheersing van (bestaans)risico’s? Hoofdstelling van deze bijdrage is dat het Nederlandse model van collectieve risicodeling en -beheersing een te grote wissel trekt op het individuele aanpassingsvermogen en de bewegingsruimte van burgers en ondernemingen. Het model is zeker niet ‘fit for the future’. Het schiet tekort in de ontwikkeling en benutting van talent, haalt de dynamiek uit de economie en veronderstelt onvermogen tot het nemen van eigen initiatief terwijl zeer velen daartoe wel in staat zijn en de ruimte daarvoor claimen. Bij onvoldoende benutting van veel potentiële verdiencapaciteit blijven groeikansen liggen. Zo wordt teveel ingeleverd op welvaart respectievelijk het perspectief daarop van met name jongere generaties. 9
Naar een groter individueel aanpassingsvermogen Een systeemaanpassing naar verdienen appelleert aan een veel groter individueel aanpassingsvermogen van burgers en bedrijven. De aanpassing van de collectieve verzorgingsstaat naar een verdienende samenleving vraagt ambitie en het nemen van eigen verantwoordelijkheid, maar óók de mogelijkheid van opbouw van voldoende eigen vermogen en verdiencapaciteit voor de broodnodige veerkracht. Collectieve publieke en private arrangementen, hoge lasten en regulering staan dat nu teveel in de weg. Welke vernieuwingen in instituties zijn nodig om de Nederlandse economie de ‘responsiviteit’ te bezorgen die de WRR noodzakelijk acht? Is het verwonderlijk dat gevraagde transities in de Nederlandse politieke en maatschappelijke context vaak complex zijn en traag verlopen, vanwege de vereenzelviging met (posities in) bestaande instituties? Maar kunnen we daarop nog wel wachten? De economie en de samenleving niet. Men wacht noodzakelijke aanpassingen (gelukkig) niet af en zet wel stappen vooruit. Men vernieuwt om de bestaande ordening heen of verlaat deze. Dat geldt voor ondernemingen, maar ook op individueel niveau. De opkomst van de ‘zelfstandig professional’ (met vertrouwen in het vakmanschap als eigen vermogen)1 is een goede illustratie van veranderingsbereidheid. Het is de beste institutionele vernieuwing die Nederland sinds lange tijd is overkomen. Nederland moet voorkomen dat talent verloren gaat. Wanneer de excellenten na hun studie Nederland verlaten en Nederland er niet in slaagt voldoende buitenlands talent aan te trekken en te binden, gaat zeer veel verdiencapaciteit verloren.
Internationaal verdienen Laat één ding buiten discussie staan: om te kunnen verdienen in een land met een kleine binnenlandse economie moet als vanouds de blik naar buiten. Voor élke economische activiteit moet de vraag worden gesteld wat de verdienkansen zijn voor Nederland. Oftewel: verdienen voor Nederland (in toenemende mate) buiten Nederland. Het aantal sectoren dat niet bloot staat aan internationale concurrentie wordt door ICT en globalisering met de dag kleiner. Ook voor traditionele bin-
1 Zelfstandig professional geeft een betere duiding van de economische functie van de betrokken professionals dan de (fiscaal)juridische aanduiding ‘zelfstandige zonder personeel’. In algemeenheid geldt overigens dat de sterke juridisering van economische samenwerkingsrelaties vernieuwing daarvan bemoeilijkt.
10
nenlandse sectoren zullen de kansen op groei buiten de landsgrenzen toenemen. Daarbij ook dit: Nederland investeert in de upgrading en scholingsgraad van de beroepsbevolking, de economie vraagt daarom. Die investeringen renderen matig op een afgeschermde kleine Nederlandse thuismarkt, in het bijzonder in de publieke sector. Dat weten wij al sinds mensenheugenis. Nederland behoort niet voor niets tot de meest geglobaliseerde landen van de wereld. Niettemin is in de volle breedte van de economie nog ‘een wereld te winnen’. Met grenzeloze groei. Met de wereld als afzetgebied mogen het niet anderen zijn die de welvaart of de structurele groei van ons land bepalen. Het eigen optreden en het vermogen tot een voortdurende innovatieve en snelle aanpassing aan nieuwe ontwikkelingen bepalen de welvaart en groei2.
Opzet In deze notitie beoordelen wij eerst op hoofdlijnen de Nederlandse uitgangspositie. Hoe staat het met het verdienvermogen na een periode van vijf jaar crisis (hoofdstuk 1)? Vervolgens komen de grote veranderingsprocessen aan de orde: in de wereldeconomie, bij de technologie, bij Grand Challenges ten aanzien van klimaat, energie-, grondstoffen-, water- en voedselvoorziening, en in de samenleving (hoofdstuk 2). Daarna onderzoeken wij – een spade dieper – de Nederlandse welvaartsmotor: wat is er nodig om onze verdienmogelijkheden te verzilveren (hoofdstuk 3)? In de paragrafen 4 tot en met 7 wordt een voorstel ontwikkeld voor een nieuwe verdienstrategie inclusief de daarbij behorende beleidsaanpak.
Ondernemerschap als welvaartsmotor Ondernemers vormen de welvaartsmotor van Nederland. Alleen met dynamisch en ambitieus ondernemerschap kunnen we hogere groei bereiken. Het ondernemerschap in Nederland is veelzijdig met veel groeikansen De welvaartsbepalende sectoren, die internationaal concurreren en met innovatie aan de technology frontier actief zijn, opereren in een netwerk van kleine, middelgrote en grote ondernemingen, profiteren zo optimaal van specialisatie en kunnen flexibel zijn. Hun kracht ligt in innovatieve producten (componenten) en eraan verbonden diensten, vaak in niches. Onze hoogproductieve ondernemingen in de topsectoren exporteren,
2 Zie het verhaal over Argentinië in The Economist van 15 februari 2014: ‘What other countries can learn from a century of decline’.
maar vullen dat meer en meer aan met investeringen in het buitenland. Groeikansen liggen in meer innoveren om grenzen te verleggen en telkens nieuwe producten via de opgebouwde internationale afzetkanalen te verkopen over de hele wereld. Innoveren en internationaliseren dus, met grote mogelijkheden bij de internationale Grand Challenges. De nu nog binnenlandse sectoren, waaronder semipublieke en ‘afgeschermde sectoren’ opereren niet aan de technology frontiers en maken veel gebruik van flexibele arbeid. Voor ondernemers in deze sectoren liggen de groeikansen door bredere toepassing van bestaande technologie en door meer internationalisatie. Schaalvergroting en verdergaande specialisatie leiden tot productiviteitsverbetering. Bemoedigend is de nieuwe kraamkamer van het ondernemerschap, de opkomst van de zelfstandig professional. Met snellere doorgroei van ondernemingen van klein naar midden en groot is echter nog veel winst te boeken. Groeikansen blijven onbenut door verzwakt verdienvermogen De crisis heeft blootgelegd dat onze instituties en systemen inherente zwaktes vertoonden. Met procyclische beleidsreacties is bovendien het herstel vertraagd. De binnenlandse economie komt niet uit het slop. De combinatie van dalende huizenprijzen en vermogensverliezen met lastenverzwaringen van overheid en pensioensector hebben tot jarenlange krimpende consumptie geleid. De collectivisering via verplichte sociale verzekeringen en pensioenen, arbeidsmarktinstituties en afgedwongen eenvormigheid van aanbod in de semipublieke sectoren verstikt het eigen initiatief en ambitie. De besparingen van bedrijven en burgers zoeken beleggingsrendement buiten Nederland. De financiering van de economie is zwak en kan al op korte termijn een serieuze belemmering vormen voor groei. Regelgeving en toezicht bemoeien zich gedetailleerd met de bedrijfsvoering en maken van ondernemen steeds meer een bureaucratie. Door de focus op terugdringing van het overheidstekort is ingeleverd op investeringen in de fysieke- en kennisinfrastructuur. Nog altijd blijft teveel kennis op de plank liggen en laat de aansluiting van wetenschap op innovatie te wensen over. Kenniswerkers in Nederland werken voor het overgrote deel niet voor verdienen op internationale markten. Investeringen in onderwijs krijgen zo een te laag rendement. Er is teveel onvoldoende renderend en zelfs veel onderbenut talent op de arbeidsmarkt. Onvoldoende uitdagend onderwijs gericht op talentontwikkeling en ondernemerschap en participatiebelemmerende instituties dragen daaraan bij. Het inves-
teringsklimaat voor de energie-intensieve industrie is dramatisch verslechterd door hoge energieprijzen en gebrek aan coördinatie in het Europese energiebeleid. Kortom: het verdienvermogen van Nederland is ernstig verzwakt. Grote veranderingsprocessen vragen juist om versterking van het verdienvermogen De internationale economische integratie zal verder toenemen: grotere markten met meer afzetmogelijkheden, maar ook wereldwijde kennisintensieve productie in mondiale productieketens. De golf aan technologische ontwikkelingen zet bestaande businessmodellen onder druk. ICT biedt enorme kansen voor innovatie door ondernemers, juist ook in de binnenlandse sectoren. Klimaat, energie, beschikbaarheid van grondstoffen, water- en voedselvoorziening zijn de grote uitdaging bij een groei van de wereldbevolking van 7 miljard nu naar 9 miljard mensen in 2050. Al deze veranderingsprocessen zijn vooral geweldige uitdagingen en groeikansen voor Nederlandse ondernemers. Dat vraagt in essentie van de Nederlandse economie maar twee dingen: aanpassings- en vernieuwingsvermogen, versterking van het verdienvermogen dus. Ze maken het nog urgenter om de zwaktes in ons verdienvermogen aan te pakken. Instituties en systemen van het verleden worden anders belemmeringen voor toekomstige groei.
Verdienstrategie We hebben onze toekomst en welvaart dus in eigen hand. Met dynamisch ondernemerschap in alle haarvaten van de samenleving en op alle niveaus kunnen we duurzame groei verdienen. Dat vergt een gezamenlijke aanpak, aanpassing van onze instituties om ons verdienvermogen te versterken. Verdienkansen benutten door dynamisch ondernemerschap Met internationaliseren kunnen steeds meer ondernemers hun markt vergroten en groeien. Ook in de nu nog ‘semi-publieke sectoren’. Met die grenzeloze groeimogelijkheden moeten we meer kunnen verdienen dan de huidige 30 procent van ons bbp: een ambitie van 40 procent moet op termijn haalbaar zijn. Open markten zijn daarvoor een vereiste. Dat bereiken we door handels- en investeringsbarrières te slechten met verdragen. Markten openen is ook handwerk, dat veel meer aandacht behoeft; de economische diplomatie, de ronde tafels tijdens missies en staatsbezoeken, de publieke en private handelsbevordering. De Europese markt is nog lang niet onze thuismarkt. Vooral het vrij verkeer van diensten en personen kent teveel grenzen. Hier blijven groeikansen onbenut en zegeviert nationaal protectionisme nog te veel. De kosten
11
van ‘non-Europe’ zijn aanzienlijk, zeker voor landen als Nederland met een kleine thuismarkt. Daar is nog veel te verdienen. Het gemiddelde kleine Nederlandse mkb moet veel harder doorgroeien, naar een Europees niveau van mkb. Onze internationale positie als ‘Gateway to Europe’ is iets om trots op te zijn. Het fiscale stelsel en de excellente financiële, juridische en internationale dienstverlening zijn voortgekomen uit het internationaal ondernemerschap waarmee Nederland groot is geworden. Versterking is nodig waar anderen ons stelsel maar al te graag kopiëren. Zo moeten dividendstromen bevrijd blijven van dubbele belasting en de tarieven van de belastingen op winst en arbeidsinkomen internationaal competitiever. Sleutels voor het benutten van de groeikansen voor ondernemingen in de topsectoren zijn innovatie en kenniscirculatie. De wetenschappelijke onderzoekswereld opereert nog veel te geïsoleerd en kan en moet beter verbonden zijn met het innoverende bedrijfsleven. De afname van bèta-technologisch onderzoek, dat essentieel is voor ons verdienvermogen, moet gekeerd worden. Dat vraagt ook publieke en private investeringen in wetenschappelijk toegepast onderzoek en innovatie: van nu 2 naar 2,5 á 3 procent bbp. Investeren om te groeien vraagt financieringskapitaal: voor het Nederlandse bedrijfsleven, voor langjarige investeringen in infrastructuur, in de energievoorziening, in huizen, schoolgebouwen en zorginstellingen. Nederland staat voor de opgave het financieringsaanbod voor investeringen te vernieuwen en te verbreden. Een belangrijke stap is gezet met de Nationale Investeringsinstelling (NII), die (institutioneel) vermogen uit binnen- en buitenland zal gaan verbinden aan investeringen door marktpartijen. En met de Nationale Hypotheekinstelling die voor stabiele hypotheekfinanciering kan zorgen, indien uitgebreid naar ook niet-NHG hypotheken. De Ondernemerskredietdesk zal (moeten) uitgroeien tot een financiële ANWB, die de financieringsmogelijkheden voor de ondernemer ontvouwt. De sterk achtergebleven investeringen in infrastructuur van de afgelopen jaren moeten ingehaald worden met een uitdagend investeringsplan met een stabiele private financiering. Er zal moeten worden geïnvesteerd in een aantrekkelijk leef- en cultureel klimaat met veel meer private huurwoningen in de grote steden om internationaal talent te binden. Het toerisme kan zo ook een impuls krijgen. Duurzaamheid als groeikans en kernwaarde. Duurzame groei – in de zin van sustainable in financieel, econo12
misch, ecologisch en sociaal opzicht – is uitgangspunt van deze groeistrategie. Het is een kernwaarde en tegelijk een groeikans. Juist ondernemingen kunnen door innovatieve oplossingen wereldwijd toe te passen een belangrijk deel van de oplossing vormen van de global challenges. Het klimaat- en energiebeleid moet het wel mogelijk maken om die groeikansen in en vanuit Nederland te benutten. Nu leidt voor de energie-intensieve industrie in Europa het gebrek aan internationale coördinatie tot grote concurrentienadelen. Dure Europese energie zorgt ervoor dat nieuwe investeringen, met hoge kapitaalintensiteit, niet meer hier plaatsvinden. Het is zaak op Europees niveau over te stappen op uitsluitend een CO2-doelstelling en geen subdoelstellingen voor energie-efficiency en hernieuwbare energie. Overheid, bedrijfsleven en milieubeweging zullen – in het verlengde van de goede samenwerking bij het Energieakkoord – op korte termijn oplossingsrichtingen moeten formuleren voor de te hoge energieprijzen. Verdienkansen verzilveren door beter verdienvermogen Het verzwakte verdienvermogen vraagt een transitie van een collectieve verzorgende staat naar een verdienende ondernemende samenleving. Lagere collectieve lasten zijn nodig om bedrijven en burgers hogere bestedings- en investeringsruimte te geven. De hoge (marginale) lastendruk ontmoedigt ambitie, investeringen in human capital en dus ondernemerschap. Een concrete doelstelling voor terugdringing van de uitgavenquote naar 40 á 45 procent bbp en de lastendruk naar 35 procent van het bbp is noodzakelijk. Een nieuwe loon- en inkomstenbelasting moet leiden tot substantieel lagere tarieven en wig. Maar alleen met een flinke netto lastenverlichting is een belastingherziening zinvol. Lastenverschuivingen leveren niets op. Verlaging naar een basistarief van 35 á 40 procent3 en boven 100.000 euro een toptarief van 45 procent is haalbaar en vergelijkbaar met omringende landen. Met de moderne technologie zijn de ‘Heerediensten’ van werkgevers als onbezoldigde belasting- en premieinner voor de Staat niet meer van deze tijd. Aan de intransparantie van de hoge lasten kan dan een einde komen.
3 Resp. 35 procent exclusief en 40 procent inclusief zorgpremie ZVW (zie paragraaf 5).
Investeren in eigen verdiencapaciteit door talentontwikkeling. Ons onderwijssysteem zal op alle niveaus veel uitdagender onderwijs aan moeten gaan bieden. Excellentie, talentmanagement en maatwerkdiploma’s zijn nodig om het talent van leerlingen en studenten maximaal te ontwikkelen. Het beroepsonderwijs en vakmanschap verdienen een beter imago. Mensen zullen zelf moeten blijven investeren in hun eigen verdiencapaciteit. Dat is essentieel voor inkomens- en werkzekerheid. Meer aandacht voor informatica en ondernemerschap in het onderwijs equipeert de professional op een carrière. De emanciperende functie van het onderwijs kan zo plaatsmaken voor de economische functie ervan. Het economisch belang van het opleiden van meer bèta-technici is evident.
niet bij een basisverzekering tegen ziektekosten. Sectorcao’s zijn knellende kaders geworden met weinig individuele aanpassingsruimte voor bedrijven, maar ook voor werkenden. Een moderniseringsslag naar veel meer decentrale ruimte is hier wenselijk.
Dynamiseren van collectieve besparingen. Pensioenvermogen is verplicht, collectief en niet vrij opneembaar. Via de eigen woning en verplichte pensioenregelingen bouwen mensen twee keer vastzittend vermogen op. Dat vermogen onttrekken we aan investeringsmogelijkheden in onze eigen verdiencapaciteit. Individualisering van opbouw in collectieve pensioenen maakt investeren in een eigen huis, scholing of een eigen bedrijf mogelijk. Dat vergt aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen.
Dynamiseren door re-inventing government. Koester de essentiële voorwaarden voor ondernemerschap: lage corruptie, onafhankelijke rechtspraak en ordentelijk zakelijk verkeer. Maar verander de risicocultuur naar high trust, high penalties. Dat werkt lastenverlichtend en ook hier biedt ICT alle mogelijkheden. Risicofobie verlamt de economie. Het streven naar zekerheid in elk facet van het bestaan kannibaliseert opportunities voor groei.
Dynamiseren van de sociale instituties. Met de doorbraak van de zelfstandig professionals komt er een ondernemender cultuur in Nederland. Ons sociale stelsel is nog geënt op de vaste arbeidsrelatie met inkomensbescherming via de werkgever. Voor ondernemers wordt werkgeverschap zo een te zware last, wat pregnant zichtbaar is in de ook internationaal bijzonder lange periode van loondoorbetaling bij ziekte van de werknemer. Het stelsel ontmoedigt beweging en investering in eigen verdiencapaciteit en zet ondernemers en werkenden vast. Een basis sociaalzekerheidsstelsel ‘waarin de werkende en niet de werknemer centraal staat’4 is een fundamentele vernieuwing die het verdienvermogen van werkenden en ondernemers kan versterken. Zo kan de huidige werknemersverzekering voor dekking van het volledige arbeidsongeschiktheidsrisico (IVA) worden omgezet naar een voorziening voor alle werkenden, inclusief zelfstandig professionals. De flexibilisering van de aanvullende pensioenen maakt deze voor zelfstandig professionals toegankelijk. Ook de huidige werkgeverspremie voor ziektekosten past
4 Zie in deze zin ook M.R.P.M.Camps, Sturen op de toekomst, Economische Statistische Berichten, 10 januari 2014.
Inclusieve participatie past goed in de gedachte om 100.000 mensen die niet het minimumloon kunnen verdienen aan de slag te helpen. Maar waarom de faciliteiten van de Participatiewet beperken tot mensen met een arbeidshandicap? De individuele behoefte aan persoonlijke dienstverlening biedt goede perspectieven voor veel meer groepen die nu nog niet participeren en maakt tegelijkertijd ruimte vrij voor nu onderbenut talent om meer dan parttime te werken.
Groei op gang brengen met groeiprojecten Wachten op de juiste condities ligt niet in de aard van ondernemers en ondernemersorganisaties. Ondernemers pakken aan. Vaak in nieuwe samenwerkingsverbanden. Voorbeelden van groeiprojecten die allemaal het praatstadium voorbij zijn: het topsectorenbeleid, het smart industry project, de green deals voor green growth, de ICT-doorbraakprojecten, het Techniekpact, Shopping 2020, en nieuwe en vernieuwde regionale groeiprojecten. De woningmarkt is essentieel voor herstel: op korte termijn kunnen we de binnenlandse economie in beweging brengen met een tijdelijke tax credit op de koop van een nieuwbouwhuis. Ook kan worden gedacht aan het verlagen van schulden op ‘onder water’ staande woningen door middelen af te tappen van de eigen pensioenopbouw.
Stabiele basis om vanuit te ondernemen De dynamiek van het ondernemen en werken vergt een stabiele basis om de ‘macro-risico’s’ te beheersen, die voor ondernemingen en werkenden niet goed beïnvloedbaar zijn: monetair-financiële, geopolitieke ontwikkelingen en veiligheidsvraagstukken als de bestrijding van internationaal terrorisme en cybercriminaliteit. De stabiliteit van de eurozone voor economieën blijft kwetsbaar. Om de zone duurzaam bij elkaar te kunnen houden, zal de afdwingbaarheid van aanpassingen moeten toenemen. Uiteindelijk kan een muntunie al13
leen succesvol bestaan wanneer over essentialia van het economische beleid op het federale niveau kan worden besloten. Op kortere termijn kan dit vorm krijgen met de optie van de zogenaamde ‘hervormingscontracten’ in aanvulling op strikte restricties aan schuldenopbouw. Voor de stabiliteit is ook een toename van grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit van groot belang. Dat kan worden bevorderd door Engels als tweede te leren taal in de EU verplicht te stellen. Sociale stabiliteit bereikten we in Nederland eeuwenlang door te ‘polderen’. Dat zal zo blijven, maar wel in nieuwe vormen. In een ondernemende samenleving zal wat ooit het maatschappelijk middenveld werd genoemd, zich moeten vernieuwen. Die veranderingsprocessen zijn al zichtbaar. Traditionele werkgeversorganisaties zijn ondernemingsorganisaties geworden met een veel grotere variëteit aan samenwerkende partners. Het vizier is gericht op het leveren van toegevoegde waarde door het verbeteren van condities voor het ondernemen op de productmarkten. Ook de vakbeweging probeert zich her uit te vinden. En de overheid presenteert zich tegenwoordig als netwerkpartner. Tenslotte: juist in een ondernemende samenleving met grote betrokkenheid en inzet voor het welvaren van een sterk Nederland hoeft niet te worden getwijfeld aan verlies aan sociale stabiliteit. Bij de voorbereiding van dit document is weer eens ervaren dat die grote betrokkenheid er is bij de ondernemers van Nederland, van kleine tot zeer grote ondernemingen. Dat is meer dan bemoedigend. Het biedt perspectief om in Nederland met vereende krachten het pad naar hogere groei terug te vinden.
14
15
1. Uitgangssituatie Een verzwakt verdienvermogen na vijf jaar crisis
16
De Nederlandse economie is na ruim vijf jaar macroeconomische stilstand absoluut niet in slaap. Niet op ondernemingsniveau, niet op het niveau van het overheidsbestuur. Onder moeilijke omstandigheden is in ondernemingen doorgewerkt aan behoud en versterking van concurrentiekracht. De overheid heeft met het nieuwe bedrijfsleven- en topsectorenbeleid erkend dat uitsluitend ondernemingen economische groei brengen5. De vijf jaar stilstand heeft het Nederlandse verdienvermogen niettemin verzwakt. Vele arrangementen van publieke, semipublieke en private makelij bleken slechts te kunnen functioneren bij groei. Bij eb zijn op onderdelen wrakken zichtbaar geworden. Een korte opsomming van de meest saillante ontwikkelingen geeft het volgende beeld:
De binnenlandse economie liep vast Met dalende huizenprijzen bleek de woningmarkt niet om te kunnen gaan. De vermogensverliezen hebben de effecten op de consumptie van procyclische lastenverzwaringen van overheid en pensioensector versterkt. Dit heeft de binnenlandse economie ernstig geschaad. Met te hoge schulden ten opzichte van de waarde van de woning staat niet alleen het consumeren op de rem. Ook de verhuis- en arbeidsmobiliteit worden erdoor geschaad. De aanpassing van de instituties op de woningmarkt is in gang gezet en heeft rust gebracht. Herstel gaat echter zeer traag. Een overreactie in de vorm van gedetailleerde regelgeving rond hypotheekverstrekking en -aflossing, het belasten en beperken van de actieradius van woningcorporaties en de nog bestaande molensteen van grondposities bij gemeenten zijn belemmeringen voor snel herstel. De detailhandel is in een tijd van krimpende consumptie ook in
5 Op politiek niveau en het niveau van de vakdepartementen is dat besef er overigens maar ten dele. Het bedrijfslevenbeleid wordt soms eerder gedoogd dan gesteund. Dit terwijl het beleid als doel heeft om met uitstekende initiatieven kennis, kunde en verdienen beter dan ooit te verbinden en om de onmetelijk vele kansen in de wereldeconomie te grijpen. Dat zijn langetermijninvesteringen in onze gezamenlijke toekomst.
transitie vanwege de sterke opkomst van e-commerce. De nieuwe digitale afzetkanalen bieden onmiskenbaar veel perspectief, ook voor buitenlandse expansie. Het herstructureringsproces ontbeert echter goede regie op gemeentelijk en provinciaal niveau, wat bijdraagt aan kapitaalvernietiging (het onroerend goed in steeds meer verlaten winkelcentra neemt zienderogen in waarde af). Dat belemmert de mogelijkheden voor een doorstart van deze ondernemers naar nieuwe activiteiten.
De collectieve sector is een veel te groot beslag gaan leggen op de economie De collectieve uitgaven bleken uit te gaan van groei die er niet kwam, met als gevolg veel te hoge collectieve lasten. De onzichtbaarheid van vele collectieve lasten maken de lasten een sluipmoordenaar voor het verdienvermogen. Sinds de laatste belastingherziening in 2001 zijn de wettelijke collectieve lasten verhoogd met in totaal 20 miljard6. In aanvulling hierop zijn de collectief verplichte (aanvullende) pensioenpremies toegenomen met circa 15 miljard euro in de periode 2001-2013 (van 11 naar 16 procent van het brutoloon). In totaliteit (wettelijke collectieve lasten en pensioenpremies) is sinds 2001 de lastentoename maar liefst 35 miljard (bijna 6 procent van het bbp). Is het verwonderlijk dat de welvaartsmotor is stil gevallen?
6 De belastingherziening in 2001 bracht nog verlichting, maar voor het uitbreken van de financiële crisis in 2008 waren de gunstige effecten hiervan door continue lastenverzwaringen in de jaren daarna al weggenomen. Daarna zijn de lasten geëxplodeerd. Bron: CPB, De beleidsmatige lastenontwikkeling 1998-2013, maart 2014.
17
Ons pensioenstelsel heeft zijn glans verloren Pensioenfondsen bleken grote collectieve tankers met onvoldoende aanpassingsvermogen. We hebben er jaren over gedaan om te bereiken dat er geen ‘automatische’, procyclische premiestijgingen meer hoeven plaats te vinden. Nederland heeft in tegenstelling tot de rest van de wereld te lang vastgehouden aan de fictie van zekere, aan het loon gerelateerde, pensioenuitkeringen (Defined Benefit). De transitie naar een houdbaar stelsel op collectieve leest, zoals overeengekomen tussen sociale partners in Pensioenakkoorden van 2010 en 2011, is nog steeds niet afgerond. Wel is het taboe op verhoging van de pensioenleeftijd doorbroken en wordt deze (na het bereiken van de 67 jaar) automatisch aangepast aan de ontwikkeling van de levensverwachting. De pensioenpremies kunnen nu als gevolg van fiscale ingrepen in het zogenoemde Witteveenkader naar een houdbaarder niveau. Vanzelfsprekend is deze premieverlaging in de door sociale partners bestuurde pensioenfondsen echter niet. Fundamente-
ler is de vraag of, en op welke wijze, kapitaalopbouw voor pensioen kan worden verbonden met kapitaalopbouw in het privédomein van wonen, ondernemen, scholing en voor zorgfinanciering. Dat biedt kansen op productinnovaties, waarmee de uitvoerders van de pensioenfondsen (met veel kenniswerkers!) ook grensoverschrijdend actief kunnen worden en meer toegevoegde waarde kunnen gaan leveren (zie hoofdstuk 5). Aanpassing van pensioenwetgeving verloopt echter zeer traag. Het vernieuwingsvermogen van de Nederlandse pensioensector mag ook naar een hoger niveau.
Bestel rond cao en vast contract biedt onvoldoende flexibiliteit Op de arbeidsmarkt is gebleken dat het vigerende arbeids- en sociale zekerheidsbestel rondom de cao en het ‘vaste contract’ steeds minder in staat is de vereiste flexibiliteit te bieden aan ondernemingen. Andere vormen van economische samenwerking (scheiding
Figuur 1: Cumulatieve beleidsmatige lastenontwikkeling en pensioenlasten vanaf 2002 (in miljarden euro’s) 40
35
30
25
20
15
10
5
0 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Bron: CPB Achtergronddocument. De beleidsmatige lastenontwikkeling 1998-2013 18
2010
2011
2012
2013
1%
4%
4%
3% 1%
1%
6% 2% 6%
1%
2%
3%
13%
12%
13%
80%
Vast contract Vast contract Tijdelijk contract
74% 74%
Tijdelijk contract Uitzendcontract
Vast contract
Uitzendcontract Detacheringscontract
Tijdelijk contract
ZZP'er/freelance
Uitzend/detacheringscontract
Oproep-‐/min-‐maxcontract
Overig flexibel contract
Payrollcontract
Detacheringscontract ZZP'er/freelance
Oproep-‐/min-‐maxcontract Payrollcontract
Figuur 2: Verdeling typen contracten Bron: TNO (2014), De toekomst van Flex, een onderzoek naar flexstrategieën van Nederlandse bedrijven
ondernemen en werkgeven, zelfstandige professionals, tijdelijke contractvormen) zijn in opkomst om daar wel aan tegemoet te komen. De flexibele schil in de Nederlandse economie omvat anno 2013 25 procent van de werkzame beroepsbevolking tegen bijna 20 procent in 2007, met een perspectief op verdere toename. Ook in binnenlandse sectoren, die de afgelopen jaren onder afzet- of budgettaire druk hebben gestaan, is de flexibele schil toegenomen7. Een andere oplossing, zoals in de industrie zichtbaar, is uitbesteding van werk aan gespecialiseerde ondernemingen (contracting). Het aantal zelfstandige professionals is in de afgelopen vijf jaar met bijna 15 procent toegenomen tot 780.000 personen (bij een afname van de totale werkgelegenheid (inclusief overheid en zorg met een kleine 3 procent). Voor de crisis had zich al een toename van zelfstandige
7 Zie rapport TNO in opdracht van ABU, mei 2014. Voor driekwart bestaat volgens dit onderzoek naar gebruik van flexibele arbeid in sectoren de flexibele schil uit werknemers met een tijdelijk en nulurencontract. Voor 25 procent betreft het uitzendwerk, detachering, zelfstandige professionals en payrollen. Dit laatste aandeel is het kleinst in de industrie, handel en financiële dienstverlening en het grootst bij bouw en horeca.
professionals met gemiddeld bijna 5 procent per jaar voorgedaan (gemiddeld 20 tot 25.000 personen per jaar in de periode 1996-2008). Bestaande vaste contractrelaties en de sectorale collectieve inkadering daarvan (de cao) gaan steeds meer knellen. In diverse sectoren wordt de noodzaak onderkend van modernisering, deregulering en – bij sectorcao’s – het bieden van veel meer maatwerk op ondernemingsniveau. Maar de werkelijke aanpassingen laten nog op zich wachten. De wijziging van het ontslagrecht zal bij een goede landing in de praktijk een stap vooruit zijn. Dat is het geval indien de matiging van de ontslagvergoeding niet gepaard gaat met nieuwe juridisering en wanneer de wijziging in benaming – transitievergoeding – meer dan semantisch is. De toekomstige arbeidsmarkt moet het immers hebben van veel meer arbeidsmobiliteit dan de huidige. Transities van werk naar werk, in welk samenwerkingsverband met opdrachtgevers of werkgevers dan ook, zullen de norm worden in plaats van de baan voor het leven. Investeringen in transitie en moderne vormen van dienstverlening om transities te faciliteren, zullen daarbij van grotere betekenis worden.
19
Ook in Nederland heeft zich een stille uitdunning van de functies in het midden van de arbeidsmarkt voorgedaan. Het aandeel hoger betaalde banen is sterk toegenomen. In mindere mate geldt dit voor de lager betaalde banen8. Per saldo is op macro niveau sprake van een upgrading, met op meso- en microniveau echter tekorten aan bètaopgeleiden. Niettemin is het aantal inactieven jonger dan 65 jaar met een uitkering door de toegenomen werkloosheid opgelopen naar 1,8 miljoen (uitkeringsjaren). Daarbij komen ongeveer 3 miljoen AOW-ers. De totale omvang aan uitkeringsgerechtigden komt dit jaar op 4,8 miljoen, dat is 20 procent hoger dan in 2008. Tegenover 100 werkenden staan nu 76 niet-werkenden met een uitkering. In 2008 waren dit er nog 62 á 63. De toegenomen uitkeringslasten worden gedragen door de werkenden. De sterk opgelopen werkloosheid is zorgelijk, zeker naarmate de langdurigheid ervan (langer dan 1 jaar) toeneemt. Hiervan is sprake voor zowel werklozen in de leeftijdsklasse 25 tot 45 jaar als voor oudere werklozen9. Tijdelijke werkloosheid wordt zo blijvende werkloosheid.
Nederland heeft een uitzonderlijk hoog nationaal spaaroverschot en een laag niveau van bedrijfsinvesteringen Dit hoge nationaal spaaroverschot (10 procent van het bbp) is de resultante van hoge collectieve besparingen voor het aanvullend pensioen, hoge bedrijfsbesparingen (onder meer winsten op buitenlandse deelnemingen), relatief lage investeringen door het bedrijfsleven in de nationale economie (al jaren rond de 10 procent bbp) en tekorten bij de overheid. Pensioen- en bedrijfsbesparingen worden in hoge mate geïnvesteerd en belegd in het buitenland. De pensioenfondsen beleggen 85 procent van de 1.000 miljard aan belegd vermogen in het buitenland, waarvan ruim 30 procent in ondernemingen. Zo gaan de collectieve pensioenbesparingen op zoek naar rendement het land uit en is het
8 Zie American Economic Review, Explaining Job Polarization: Routine-biased Technological Change and Offshoring, 2014, waarin 16 West-Europese landen zijn onderzocht. Tegenover een verlies in werkgelegenheidsaandeel in de periode 19932010 van 8%-punt van banen ‘in het midden’ is volgens dit onderzoek het aandeel lager betaalde banen in Nederland met 2%-punt toegenomen en het aandeel hoger betaalde banen met 6%-punt. Dit brengt de aandelen laag-, gemiddeld- en hoogbetaald in 2010 op resp. 19%, 30% en 51%. 9 Zie CBS (2013). Bij jongeren tot 25 jaar is 25% van werklozen langer dan een jaar zonder werk. Bij 25- tot 45-jarigen zat in 2013 bijna 40% van de werklozen meer dan 1 jaar zonder werk, bij de 45- tot 65-jarigen gaat het om 65%. Totaal 300.000 mensen.
20
onvoldoende aangesloten op investeringsmogelijkheden in het eigen land. De buitenlandse investeringen van Nederlandse ondernemingen zijn van 328 miljard (2000) naar 760 miljard (2013) meer dan verdubbeld sinds 2000.
De financiële sector is in een hevige crisis gekomen en de financiering van het mkb in problemen Problemen rond de financiële sector en financiering spelen niet alleen hier. Maar specifiek Nederlands zijn wel de vergrote balansen van banken door de hypotheekschuldenberg en de hoge afhankelijkheid van banken van kapitaalmarktfinanciering (voor zogenoemde funding gap). Evenals in andere Europese landen is daarnaast het Nederlandse bedrijfsleven (in het bijzonder het mkb) sterk afhankelijk van bankfinanciering. Door hogere buffereisen, hogere risico’s en doorschietende detailregulering is het vermogen van de banken tot kredietverlening en financiering van bedrijfsinvesteringen sterk gelimiteerd. Volgens DNB is de kredietvraag van bedrijven bij een hogere economische groei dan 1,2 procent per jaar onder de huidige condities niet financierbaar door de Nederlandse banken. Daarmee is sprake van een ernstige groeiblokkade. Mogelijk kan na de zogenoemde Asset Quality Review later dit jaar meer zicht ontstaan voor beleggers op de financiële soliditeit van de banken. Dat kan ruimte bieden voor de banken om met aanwas van extern risicodragend kapitaal de kapitaalpositie te verstevigen en de mogelijkheden voor kredietverlening te verruimen. Duidelijk is ook dat het Nederlandse bedrijfsleven te afhankelijk is gebleken van het kanaal van bankfinanciering. De totstandkoming van alternatieve kanalen van voldoende omvang al op korte termijn moet een topprioriteit zijn. Er ligt ook een opdracht de transparantie voor de ondernemer van de inmiddels vele initiatieven te verbeteren. De Nederlandse Investeringsinstelling moet de toegang van institutionele beleggers naar de financiering van het mkb ontsluiten. Met de Nederlandse Hypotheekinstelling moet financiering van hypotheken, voorshands die met NHG-garantie, worden verbonden aan de pensioenbeleggingen. Structureel moeten ondernemingen het aandeel van risicodragende financiering vergroten. In een economie met veel meer dynamiek dan we gewend zijn, is dit noodzakelijk voor financiering van groei en het beter kunnen opvangen van tegenvallers in slechte tijden. De markt voor risicokapitaal is in Nederland echter relatief onderontwikkeld. Hierdoor worden kansen gemist.
Nederland blijkt uitzonderlijk kwetsbaar met lange balansen Nederlandse huishoudens hebben veel schulden (850 miljard), maar gelukkig nog meer bezittingen. Per saldo is er netto vermogen (circa 2.500 miljard van ge-
zinnen) maar het is kwetsbaar gebleken. Dit vermogen is in vijf jaar tijd ongeveer tien procent gedaald door vermogensschokken, terwijl de schulden wel blijven oplopen. Vermogensverlies blijkt een flinke negatieve impact te hebben op de consumptie.
Elke crisis leidt tot regel- en toezichtdrift Dat is in de financiële sector het geval, maar ook in de chemie, bij de voedselverwerkende industrie, de privacy, de zorgsector, de cao-handhaving en de bestrijding van de zogenaamde schijnconstructies op de arbeidsmarkt. Daarbij wordt voortdurend de fout gemaakt om ‘complexiteit te bestrijden met complexiteit’. Dit verlamt ondernemingen, zorgt voor hoge toetredingsdrempels voor kleinere ondernemingen en uiteindelijk tot frustratie omdat de overheid het marktgedrag nooit kan bijbenen. Voor de crisis was de weg ingeslagen naar regulering op basis van targeted rules, high trust, high penalties, horizontaal toezicht en van middel- naar doelregulering. Nu wordt teruggevallen op oude reflexen van detailregulering met middelvoorschriften en daarop gebaseerd toezicht met steeds grotere aantallen (werknemers bij) toezichthouders.
Eurocrisis afgewend maar overheidsinvesteringen in de knel Verder – geen exclusief Nederlandse zaak, maar wel zeer wezenlijk – zijn we langs de rand van de afgrond gegaan in de eurozone. Daarmee dreigde een belangrijk stabiel fundament voor het ondernemen weg te vallen. Voorlopig is dat afgewend, maar het kan verkeren. De nadruk op (een snelle terugkeer naar) structureel gezonde overheidsfinanciën in lidstaten, mede op straffe van vertrouwensverlies op financiële markten, werkt disciplinerend. Het voorkomt uitbundig, niet-effectief, budgettair beleid in tijden van crisis. Het politieke onvermogen om betrouwbaar onderscheid te maken tussen investerings- en consumptieve uitgaven maakt echter ook dat overheden onderinvesteren in het opbouwen van de earning capacity van de economie. In de EMU-tekortnormering worden alle uitgaven immers over één kam geschoren. Investeringen in infrastructuur – fysieke- en kennisinfrastructuur – worden zelfs vaak achtergesteld omdat de politieke pijn van het snijden op het moment van snijden niet wordt gevoeld10. In 2011 is in het kader van het bezuinigingsbeleid het Fonds Economische Structuurversterking opgeheven.
De filosofie om het ondergrondse (gas)vermogen om te zetten in bovengronds vermogen is daarmee verlaten. Het doel was gasbaten in te zetten voor investeringsprojecten van nationaal belang die de economische structuur versterken, vooral de (kennis-)infrastructuur. Nu vloeien gasbaten weer naar de reguliere uitgaven van de overheid. Hierdoor zijn veel investeringen in de economie in de knel gekomen. Zichtbaar is dat geworden in het innovatiebeleid.
Investeringsklimaat energie-intensieve industrie onder druk door relatief hoge energieprijzen De recente ontwikkeling van exploitatie op grote schaal van schaliegas en schalieolie maakt de energieprijs in Europa veel minder concurrerend ten opzichte van de Verenigde Staten. Dit verslechtert de positie van het energie-intensieve bedrijfsleven, in het bijzonder die van de chemie waar gas en olie ook als grondstof wordt gebruikt. Nieuwe kapitaalintensieve investeringen in Nederland blijven uit en verdwijnen naar andere delen van de wereld. Nederland kan zo het comparatieve voordeel van het hebben van eigen gas niet meer benutten. Dit is een typisch voorbeeld van een creeping crisis. Op enig moment zullen de uitgebleven investeringen leiden tot achtergebleven economische clusters, zoals in het Rotterdamse havengebied. Conclusie is dat de crisis vele zwaktes heeft blootgelegd en op onderdelen heeft geleid tot verkeerde beleidsreacties. De binnenlandse economie komt niet uit het slop. De collectivisering is doorgeslagen. De besparingen zoeken beleggingsrendement buiten Nederland. De financiering van de economie is zwak en zonder modernisering al op korte termijn een serieuze belemmering voor groei. De op risicomijding gebaseerde regelgeving en toezicht maken van ondernemen steeds meer een bureaucratie. Tenslotte lag de politieke focus in de afgelopen jaren vooral op terugdringing van het overheidstekort. Dat is nu in hoge mate op orde, zeker wanneer door de conjunctuursluier heen naar het structurele overheidssaldo wordt gekeken. Er is ingeleverd op investeringen in de fysieke- en kennisinfrastructuur. Het investeringsklimaat voor de energieintensieve industrie is dramatisch verslechterd. Onze overall conclusie kan niet anders dan de volgende zijn: het verdienvermogen van Nederland is ernstig verzwakt.
10 Schrale troost is dat in de nieuwe Europese methode van berekening van het bbp worden de uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling nu wel gezien worden als investeringen.
21
2. Global change De grote veranderingsprocessen gaan door
22
De onomkeerbare veranderingsprocessen die leven, werken en ondernemen in de afgelopen decennia al vergaand veranderden, zijn nog lang niet beëindigd. Sterker, het zal volgens velen in de komende twintig jaar vermoedelijk veel harder gaan dan in de afgelopen vijftig jaar. We volstaan hier met een kort overzicht:
Globalisering De OECD-landen vormden in de 20ste eeuw de grootste economieën. De EU-27, de Verenigde Staten en Japan waren in 1992 nog goed voor 59 procent van de wereldeconomie, in 2012 was dat 44 procent. De BRICS zijn uitgegroeid tot gezamenlijk een kwart van de wereldeconomie en met de Next Eleven11 zullen ze zich in de 21e eeuw ontwikkelen van voorheen lagelonenlanden tot de grootste mondiale economieën. De internationale economische integratie zal de komende decennia dus verder toenemen: grotere markten met meer afzetmogelijkheden, maar ook wereldwijde kennisintensieve productie in mondiale productieketens. In 2050 zullen de economieën van India en China even groot zijn als die van alle OECD-landen samen. De EU is nu nog net aan de grootste economie, maar het aandeel in de wereldeconomie is in twintig jaar al flink teruggelopen (van 26 naar 19 procent). De economie van de Verenigde Staten is inmiddels ongeveer even groot. De EU kent 7 procent van de wereldbevolking, maar ook 50 procent van de mondiale sociale uitgaven. Een combinatie die onmogelijk vol te houden is.
Disruptieve ICT De ontwikkeling van ICT blijft baanbrekend en naar huidige maatstaven ‘disruptive’. We leven al wat langer met computers en internet (de werkzame bevolking jonger dan 40 jaar al hun gehele werkzame leven), maar toch staan we nog maar aan het begin van de veranderingen. Alsof de stoommachine nog maar net zijn intrede heeft gedaan. De vierde golf van disruption
11 Bangladesh, Egypte, Indonesië, Iran, Mexico, Nigeria, Pakistan, de Filippijnen, Turkije, Zuid-Korea en Vietnam.
die nu aanstaande is – na onder meer internet en mobiele telefonie – leidt tot nieuwe industriële productie (smart industries)12, the internet of things (in de toekomst staan ruim 50 miljard machines en apparaten met elkaar in verbinding) en een welhaast ongelimiteerde beschikbaarheid van informatie. Die informatie kan door steeds meer rekenkracht van computers (elke twee jaar verdubbeling van de capaciteit13) steeds beter beheerst worden (big data), met enorme gevolgen voor de productiviteit en effectiviteit van ondernemingen in het bedienen van de consumentenvraag. Deze ontwikkelingen volgen elkaar steeds sneller op en vergen veel minder tijd om zich te manifesteren. Samen met nieuwe productietechnologieën en nieuwe materialen maakt ICT verdere individualisering mogelijk: van mass customization wordt het micro customization. In sommige gevallen kan de consument door deze ontwikkelingen producent worden van zijn eigen producten en diensten (prosumenten). In de fabriek zullen deze nieuwe productietechnologieën en de verdere integratie van ICT het hele proces van ontwerpen, fabriceren en distribueren radicaal veranderen. Machines onderling, producten en productiemiddelen raken meer en meer verbonden door middel van sensoren en door toepassing van het zogenaamde internet of things. Belangrijk is ook dat hierdoor veel informatie en data worden verzameld die weer benut kunnen worden, bijvoorbeeld voor het verbeteren van productiemethoden en voor nieuwe verdienmodellen. Op de consumentenmarkt is dit zichtbaar in bijvoorbeeld auto’s of de slimme thermostaat. In de fabriek gaat dit onder meer om robots, lopende banden en transportmiddelen. Deze golf aan technologische ontwikkelingen zal ook zorgen voor allerlei
12 FME, VNO-NCW, TNO en Ministerie van Economische Zaken (2014), Smart Industry, Dutch industry fit for the future. 13 Deze ‘wet van Moore’ wordt overigens in belangrijke mate bepaald door het Nederlandse bedrijf ASML. Hoewel experts al jaren het einde van deze wet aankondigen lijkt dit voorlopig nog niet het geval te zijn.
23
‘Smart industries, internet of things. We staan nog maar aan het begin van veranderingen’
Figuur 3: Aantal internet-ondernemingen per 1 miljoen inwoners Bron: The Economist (2014), Technoglobe, 20 Januari
24
veranderingen in business modellen. De concurrent van morgen, ook in van oorsprong zeer traditionele industrieën, zou wel eens uit een heel onverwachte hoek kunnen komen. Dan kan het gaan om grote ICT-bedrijven die andere markten kunnen betreden (energie, automobielindustrie, etc.) maar ook om de welhaast oneindige hoeveelheid ICT start-ups die kunnen optreden als een game changer van een complete industrie. Omdat alle bouwstenen voor een ICT gebaseerd bedrijf (codes, data, servercapaciteit, software) in feite tegen marginale kosten beschikbaar zijn, is dit een kans om regie over relatief onbekende sectoren te nemen. Vaak fungeren dat soort bedrijven als platform, ze bieden een service om vraag en aanbod te matchen en profiteren mee van elke transactie die wordt gesloten of van inkomsten van advertenties. Nederlandse voorbeelden hiervan zijn in het B2C en C2C domein Booking.com (reizen), thuisbezorgd (eten), snappcar (auto’s) en peerby (delen van spullen). Andere wereldberoemde voorbeelden zijn Google (kennis), iTunes (muziek), Tobao (gebruiksvoorwerpen en diensten) en Uber (taxi’s). Nederland doet het op het terrein van dit soort internet/ICT gebaseerd start-ups niet slecht maar er is zeker nog ruimte voor verbetering (zie figuur 3).
ICT kan dus worden beschouwd als doorbraaktechnologie die leven, werken, sociale en culturele verhoudingen fundamenteel verandert en de basis is voor een nieuwe lange golf aan economische groei. De vraag is hoeveel daarvan we nu gezien hebben en wat er nog aan komt. En wat te denken van gelijktijdige ontwikkelingen in de genomics, nanotechnologie en andere baanbrekende ontwikkelingen? Maar veranderingen kunnen we aan. Een vorige generatie heeft de komst van de auto, het vliegtuig en elektriciteit in één generatie meegemaakt. Het gaat echter razendsnel met potentieel enorme gevolgen voor bestaande werkgelegenheid. Volgens Oxford University zullen binnen 20 jaar 47 procent van de huidige banen verdwijnen. Disruptive, to say the least! En kijk naar het onderschrift van The Economist die over dit onderzoek rapporteerde: ‘What today’s technology will do to tomorrow’s jobs’. Niet de technologie van morgen, maar die van vandaag klaart de klus!
De Grand Challenges Klimaat, energie, beschikbaarheid van grondstoffen, water- en voedselvoorziening vormen de grote uitdagingen bij een groei van de wereldbevolking van 7 miljard nu naar 9 miljard mensen in 2050. De grote maatschappelijke en economische uitdagingen van de wereld hebben één ding gemeen: ze noodzaken ons in de confrontatie met de aardse fysieke omgeving om ‘meer te doen met minder’. Wij moeten straks voorzien in de behoefte van negen miljard mensen, terwijl energie, ruimte, water en mineralen nog schaarser worden. De efficiëntie in het gebruik van grondstoffen zal dramatisch omhoog moeten, er zullen met innovaties alternatieven moeten worden gevonden en recycling, upcycling en de circulaire economie moeten, waar mogelijk, worden toegepast. Voor het Nederlandse bedrijfsleven biedt dit kansen. Denk aan de chemie, die werkt aan het bewerken van plantaardige grondstoffen, zodat deze beschikbaar komen voor tal van toepassingen waarvoor nu nog fossiele grondstoffen nodig zijn. Of de agrifood sector, die tot de meest productieve ter wereld behoort en als geen ander de kunst beheerst om meer te doen met minder. Denk ook aan de clean tech technologische industrie, die met vele innovaties het gebruik van decentrale niet-fossiele energie mogelijk maakt, met als ultieme oplossing zonne-energie. Vaak vragen deze maatschappelijke uitdagingen om samenhangende oplossingen, die samenwerking tussen de verschillende sectoren noodzakelijk maakt. Juist die samenwerking is een sterk punt van de Nederlandse sectoren en heeft met het topsectorenbeleid een extra impuls gekregen.
Maatschappelijke ontwikkelingen: vergrijzing en individualisering Vergrijzing. De bevolking zal in Nederland (verder) ver-
grijzen. In de EU zal de beschikbare beroepsbevolking zelfs krimpen met bijna 28 miljoen mensen oftewel met 12 procent (tussen 2020 en 2060 ten opzichte van 2010). Bij een blijvend lage grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit zal daarnaast arbeidsmigratie binnen de EU de tekorten aan arbeidsvraag in de productievere delen van de EU niet kunnen oplossen. Arbeidsmigratie van buiten de EU, gericht op de specifieke tekorten, zal ten dele soelaas bieden. Maar voor het bereiken van een hogere economische groei zal een hogere groei van de productiviteit nodig zijn. Dat vereist dynamisch ondernemerschap gericht op permanente waarde creatie door nog vaker en sneller dan nu de mix aan productiefactoren aan te passen voor nieuwe ‘ventures’. Individualisering uit zich kwantitatief in verkleining van de huishoudens en (dus) vergroting van het aantal huishoudens. Individualisering is ook een belangrijke stuwende kracht (geweest) voor mensen om zelfstandig en vrij leven, loopbaan en ambities vorm te geven (emancipatie). Het streven naar individuele autonomie en individuele vrijheid heeft geleid tot ontzuiling. De afbouw van traditionele verbanden ging gepaard met (de opbouw van) een hoog niveau van gemeenschapsvoorzieningen, de collectieve verzorgingsstaat. Nu zet deze trend van individualisering ook de fundamenten van de verzorgingsstaat onder druk, samen met economische globalisering en internationalisering. Ook de sterk toegenomen communicatiemiddelen geven het individu nog meer mogelijkheden voor keuzevrijheid, zelfontplooiing en nieuwe netwerken. Collectieve arrangementen kunnen zich onvoldoende snel aanpassen aan veranderende omstandigheden, maar bieden ook onvoldoende mogelijkheden voor mensen om zelf hun kansen te pakken, talenten te benutten en eigen keuzes te maken. Bestaande, vanzelfsprekende, traditionele organisaties komen daarmee verder onder druk, maar ook collectieve instituties als de vaste arbeidsrelatie, de cao en de collectief verplichte pensioenen.
25
60%
50%
Schulden, overig 40%
Hypotheekschuld eigen woning Ondernemingsvermogen Roerende zaken enz.
30%
Onroerend goed, overig Eigen woning 20% Aandelen, overig Aandelen aanmerkelijk belang 10%
Obligaties Bank- en spaartegoeden Netto vermogen
0% 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
netto vermogen excl. aandelen aanmerkelijk belang
netto vermogen excl. eigen woning en hypotheek -10%
netto vermogen excl. aandelen aanmerkelijk bealng en eigen woning en hypotheek
-20%
Figuur 4: Verdeling bruto vermogen huishoudens over decielgroepen naar inkomen Bron: CBS. Samenstelling vermogen; particuliere huishoudens naar kenmerken, eigen bewerking VNO-NCW/MKBNederland -30%
Geen ongelijkheidsprobleem, maar een groeiprobleem Aan de grote veranderingsprocessen zou volgens de Franse Econoom Piketty ook moeten worden toegevoegd de toegenomen ongelijkheid tussen vermogenden en niet-vermogenden. Toegenomen ongelijkheid binnen landen gaat gepaard met meer gelijkheid tussen landen. Globalisering doet zijn werk. Internationale kapitaalmobiliteit maakt hoge groei en inkomenstoename in de nog niet ontwikkelde en opkomende markten mogelijk. In geïndustrialiseerde landen is het rendement op het wereldwijd belegde vermogen dan hoger dan de economische groei. Ook in Nederland is dat het geval. Het bijzondere van Nederland is echter het volkskapitalisme met het pensioenvermogen, zodat iedereen meedeelt in de vermogensrendementen. De WRR meent echter dat de Nederlandse vermogensverdeling on-Nederlands scheef zou zijn, zoals in de Verenigde Staten. 10 procent van de meest vermogende huishoudens zou 725 miljard bezitten, 61 procent van het totale netto vermogen van 1.200 miljard van de Nederlanders. 60 procent van de huishoudens zou samen helemaal geen vermogen hebben. Nederland zou dat combineren met een hele lage belastingdruk op vermogen. Kijk je goed naar de cijfers, dan vallen drie zaken op. Allereerst maakt het nogal wat uit hoe de WRR de vermogensverdeling heeft gefabriceerd. Bij de ‘rijken’ van de WRR zitten ouderen met overwaarde op hun huis die helemaal geen hoog inkomen hoeven te hebben. Bij een vergelijking van vermogens
26
over inkomensgroepen, blijkt dat de 10 procent hoogste inkomens iets meer dan 30 procent van de netto vermogens bezit. De vermogensverdeling blijkt dan al ineens een stuk gelijkmatiger te zijn, net zoals de inkomensverdeling. In de tweede plaats neemt de WRR in hun groep ‘rijken’ het bezit van vermogen in familiebedrijven mee. Ook dat bezit vergroot de ongelijkheid en lijkt door de WRR als negatief te worden beschouwd. Hier zij opgemerkt dat familiebedrijven zorgen voor de helft van de Nederlandse werkgelegenheid. Niet goed valt in te zien waarom accumulatie van bedrijfsvermogen door ondernemerschap een slechte zaak zou zijn. Het tegenovergestelde is het geval, ook voor de kansen op werkgelegenheid van zeer vele Nederlanders. Corrigeren we de vermogensverdeling voor het vermogen van familiebedrijven, dan hebben de hoogste 10 procent inkomens nog maar ruim 20 procent van het vermogen. De derde bijzondere factor is de grootste omissie. Men laat het collectieve pensioenvermogen volledig buiten beschouwing! Alsof we die 1.200 miljard niet gezamenlijk bezitten. Neem je het wel mee dan wordt het beeld nog gelijkmatiger. De ondernemers in de top 10 procent van de inkomensverdeling delen immers niet in dat pensioenvermogen. Het nivelleert de vermogensverdeling nog verder. Nederland heeft geen ongelijkheidsprobleem. Wel een groeiprobleem.
‘Veranderingen vragen in essentie maar om twee dingen: aanpassingsen vernieuwingsvermogen’
Conclusie: al deze veranderingsprocessen zijn vooral geweldige uitdagingen Deze veranderingen vragen in essentie van de Nederlandse economie maar twee dingen: aanpassings- en vernieuwingsvermogen. Naarmate we daar sterker in zijn, zal onze welvaart hoger zijn. Daarmee zijn we er echter niet. Aanpassing en vernieuwing in de 21ste eeuw vereist andere instituties dan in de tweede helft van de vorige eeuw. Sterker, het ‘framework’ van het verleden wordt in toenemende mate belemmerend voor toekomstige groei. Dat geldt voor collectivisering en regulering in het publieke domein, maar net zo goed voor die in het private domein. Het geldt voor de inrichting van ons financieringslandschap. Het is van toepassing voor de wijze waarop we de ‘lerende economie’ hebben vormgegeven14. Er zijn ook vragen te stellen bij de effectiviteit van de bestuurlijke indeling van Nederland, juist in deze tijd, waarin regionale economische clustervorming en stedelijke aantrekkingskracht van belang zijn. En, om het vraagstuk nog groter te maken, zijn er de hiervoor genoemde mondiale vraagstukken die het moeten stellen met een global governance gap. Een effectieve aanpak blijft daardoor uit, met (potentieel) grote gevolgen voor de internationale welvaartsontwikkeling. Voor de energie-intensieve industrie in
Europa leidt het gebrek aan internationale coördinatie nu al tot grote concurrentienadelen. Dure Europese energie zorgt ervoor dat nieuwe investeringen, met een van nature hoge kapitaalintensiteit, niet meer hier plaatsvinden. Dat is voor Nederland een aderlating. Waar mogelijk zullen onze instituties op macro- (landelijk), meso- (sector en regio) en micro-niveau moeten worden aangepast aan de moderne tijd. Bij gebrek aan effectieve internationale kaders voor grensoverschrijdende en mondiale uitdagingen moeten innovatieve wegen worden gevonden om geen verdienvermogen weg te zien spoelen, maar juist beter voor die uitdagingen aan te wenden. Daar kan het internationale ondernemerschap een belangrijke rol bij spelen. In de hoofdstukken 4 tot en met 7 worden oplossingsrichtingen geschetst. Daarvoor is het goed eerst nog een beter kijkje te nemen in de Nederlandse welvaartsmotor, oftewel in het ondernemerschap. De hoofdvraag is of wij de mogelijkheden om de motor beter te laten draaien wel voldoende benutten.
14 Zie WRR (2014), ‘Naar een lerende economie. Investeren in het verdienvermogen van Nederland’.
27
3. ondernemerschap De Nederlandse welvaartsmotor
28
Back to the basics: waar komt de welvaart vandaan? Welvaartsverschillen tussen landen worden vooral bepaald door productiviteitsverschillen in sectoren die blootstaan aan internationale concurrentie. Naarmate een groter deel van de economie actief is aan de technologyfrontiers, innovatief en inventief, in de cockpit opererend van de waardecreatie, de regie voerend van toepassing van nieuwe technologie, en kansen grijpend op de wereldgroeimarkten (qua product of dienst en regio), des te hoger zal de welvaart van een land zijn15. Andersom, naarmate minder actief in dit type activiteiten, des te lager de welvaart, niet alleen vanwege de directe gevolgen, maar ook vanwege het verlies aan spill-overs van de hoogproductieve naar lager productieve sectoren. Niet voor niets is ook de binnenlandse dienstverlening in dit soort landen veelal weinig efficiënt, relatief goedkoop en kwalitatief pover. Groei komt voort uit steeds verdergaande specialisatie en benutting van comparatieve voordelen. Naarmate de afzetmarkt omvangrijker, des te meer mogelijkheden daartoe. Landen met een kleine thuismarkt zijn daarom gebaat bij open internationale markten. Inmiddels heeft het proces van globalisering en de steeds verfijndere concentratie op comparatieve voordelen tot ‘componentenproductie’ in internationale ketens geleid. Daardoor zijn de onderlinge afhankelijkheden van de economieën van landen groter dan ooit. Dat heeft als keerzijde dat het niezen van de één ook tot verkoudheid van de ander leidt. De fragmentatie van productie in kleine delen van ketens kent overigens grenzen. De coördinatielast kan te groot worden, het organiserend vermogen te klein. Des te beter in organisatie en regie, met behulp van ICT als enabling technology, des te beter is het vestigingsklimaat voor de delen van de waardeketen met de hoogste toegevoegde waarde (kop-staart bedrijven, het meeste wordt verdiend aan de voorkant (design, R&D) en aan de achterkant (marketing, sales en after sales ser-
15 Naar het bekende theorema van de Nobelprijswinnaars Economie Balassa en Samuelson. Waarom verdient een kapper, taxichauffeur, arts, notaris, etc. in Nederland veel meer dan in een collega met dezelfde productiviteit als in Thailand? Vanwege de trekkracht op de arbeidsmarkt van de hoogproductieve ‘tradable’ (internationaal concurrerende) sectoren.
Welvaart kent als motor doortastend ondernemerschap. Dat is het ondernemerschap dat vooral bewegingsruimte vraagt, op de eigen kracht vertrouwt en het beste gedijt in een ondernemende samenleving. Wanneer ondernemingen maar beperkt investeren in de eigen economie is dat een ongunstig teken. Onder-
vices) van de supply chain. Met arbeidsintensieve, laag technologische productie van goederen wordt relatief weinig geld verdiend. De wereldwijde concurrentie op loonkosten op dit onderdeel heeft de toegevoegde waarde ervan verminderd16. Groei komt van dynamisch ondernemerschap, oftewel van ambitieus ondernemerschap dat met optimale inzet van mensen, middelen, kennis, voortdurend vernieuwen (creatieve destructie) en zoeken en vinden van (nieuwe) afzetmarkten waarde en groei daarvan creëert. Groei moet duurzaam zijn. Duurzaamheid impliceert dat niet houdbare ontwikkelingen worden voorkomen. Groei gebaseerd op monetaire expansie en overmatige kredietverlening is niet houdbaar gebleken. Het heeft veel mensen en middelen weggehouden van wel blijvend houdbare activiteiten. Groei gebaseerd op beschadiging van het milieu of van de ontwikkeling van het human capital van mensen (vooral van jongeren) keert zich op den duur ook tegen zichzelf. Alleen het bedrijfsleven is in de praktijk in staat ecologische duurzaamheid en groei met haar innovatievermogen aan elkaar te verbinden. Vanzelfsprekend moeten daar goede voorwaarden voor zijn, waarbij overheden een voorname rol spelen. Bij mondiale duurzaamheidsvraagstukken ontbreekt het in ontwikkelende landen veelal aan adequaat overheidsoptreden (governance gap). Westerse ondernemingen kunnen in de betreffende landen bijdragen aan verbeteringen, mits zij daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Het vereist een level playing field op de internationale markten, zodat innovaties hun weg weten te vinden, juist ook in die delen van de wereld waar ze gelet op de problematiek het hardst nodig zijn.
16 Stan Shih, oprichter van Acer, bedacht hiervoor in de vroege jaren 90 het concept van de Smiling Curve. Deze curve toont de toegevoegde waarde van de verschillende onderdelen van industriële ketens. Het verdienmodel blijkt fundamenteel aan het veranderen. Het meeste wordt verdiend aan de voor- en achterkant van de keten.
nemerschap moeten we koesteren om trekkracht in de economie te ontwikkelen. Dit geldt voor bestaand ondernemerschap, nieuw ondernemerschap in al zijn vormen (zelfstandig professionals, start-ups) en buitenlandse ondernemingen die zich in Nederland (willen) vestigen. 29
Wat zijn kenmerken en prestaties van het Nederlandse ondernemerschap? Ondernemerschap Ondernemerschap bloeit in Nederland en kent een grote diversiteit: de gevestigde grote, kleine en middelgrote ondernemingen, familieondernemingen, maar ook nieuwe start-ups, zelfstandig professionals, en buitenlandse bedrijven die in Nederland komen ondernemen. In algemene zin is de animo voor ondernemerschap sterk toegenomen. Onze bedrijvendemografie ziet er als volgt uit: er zijn in Nederland ruim 360.000 ondernemingen met personeel. Van de (360.000) ondernemingen met personeel heeft ruim 80 procent niet meer dan 10 werknemers; 20 procent heeft meer dan 10 werknemers. Ondernemers zonder personeel plus de ondernemingen met maximaal 10 werknemers verzorgen 20 procent van de productie van het bedrijfsleven. De ondernemingen met meer dan 10 werknemers verzorgen 80 procent van de productie. De helft van deze 80 procent komt van de paar duizend bedrijven met meer dan 250 werknemers17. Enkele duizenden ondernemingen zijn volgens de AWT te kwalificeren als ‘groeibriljanten’18. Op zo’n 360.000 ondernemingen met personeel is dat gering. Er zijn circa 930.000 ondernemers zonder personeel19. De doorbraak van de zelfstandig professional markeert een cultuurbreuk. De zelfstandig professional laat het vaste arbeidscontract bewust aan zich voorbij gaan en daarmee het entreebiljet tot collectieve sociale en financiële voorzieningen (hypotheek). De keuze voor het ondernemerschap gaat gepaard met (eigen) risico dragen en bevrijding van afhankelijkheid. Veel ondernemingen huren inmiddels zelfstandig professionals in20. Zelf werken zij nogal eens in netwerken om de eigen professionaliteit te matchen met die van anderen. ICT heeft de transactiekosten van deze nieuwe vormen van samenwerking substantieel verlaagd21.
17 De bedrijven met meer dan 250 werknemers maken nog geen procent uit van het totale aantal bedrijven met personeel. 18 AWT, Briljante bedrijven, maart 2014. 19 Hiervan zijn er 780.000 Zelfstandige Professionals en 150.000 DGA met een BV zonder personeel. 20 COEN enquête (2012). Bij de helft van de bedrijven met meer dan vijf werkzame personen worden zelfstandig professionals ingehuurd. 21 Nobelprijswinnaar Economie Coase verklaarde in The nature of the firm (1937) het bestaan van ondernemingen (met personeel) uit de hoge transactiekosten van samenwerking zonder langdurige wederzijdse commitment. Veranderingen in transactiekosten als gevolg van technologische ontwikkelingen veranderen samenwerkingsrelaties en daarmee de aard van ondernemingen. Dat is een niet te negeren economische wetmatigheid.
30
Zelfstandig professionals hebben een bijzondere toegevoegde waarde, zij vormen de kraamkamer van het nieuwe ondernemerschap in onze samenleving. Breed specialisatiepatroon Het Nederlandse bedrijfsleven kent een breed specialisatiepatroon, oftewel er is veel diversiteit. Die veelzijdigheid is gunstig. Het maakt Nederland minder kwetsbaar voor internationale economische schokken, zoals ook de OECD aangeeft. Nederland kent ook veel werkgelegenheid in (huidige) binnenlandse activiteiten met veel hoog opgeleiden. Deze dragen minder bij aan de welvaart dan mogelijk zou zijn. Kijk bijvoorbeeld naar de verschillen in productiviteit in de industrie en de overheids- en zorgsector. De sector overheid en zorg kent echter het hoogst aantal werkzame hoger opgeleiden. Een sterke internationale oriëntatie Een belangrijk deel van het Nederlandse ondernemerschap heeft een sterke internationale oriëntatie. Niet alleen vanwege de geglobaliseerde industrie, maar omdat industriële productie in Nederland van oudsher samenging met een sterke oriëntatie op handel. De Nederlandse economie heeft zich mede daardoor ontwikkeld tot toegangspoort voor Europa en functioneert als doorstroomland van goederen, kapitaal en mensen (hubfunctie Schiphol). Aan de daaraan verbonden dienstverlening wordt veel verdiend. Een nieuwe loot aan de stam is de ICT hubfunctie (datacenters). De sterke internationale oriëntatie heeft geleid tot goede condities voor internationale ondernemingen om vanuit Nederland te opereren. De fiscale positie (inclusief het verdragennetwerk) ondervindt wel in toenemende mate internationale kritiek. Nederland wordt soms ten onrechte in de hoek van belastingparadijzen gezet. Het is zaak dit verkeerde beeld voortdurend recht te zetten. Het gunstige fiscale vestigingsklimaat is overigens gemakkelijk kopieerbaar; voor de hoogwaardige financiële, juridische en zakelijke dienstverlening geldt dat in mindere mate. Decennia lang opgebouwde comparatieve voordelen laten zich, mits onderhouden en voortdurend vernieuwd, minder snel evenaren. Toegevoegde waarde De Nederlandse productie van goederen en diensten heeft een waarde van 1.200 miljard, de toegevoegde waarde is ruwweg de helft hiervan22. Evenals in andere
22 Internationaal zit Nederland daarmee op het gemiddelde van de OECD. De Verenigde Staten kent echter een hogere toegevoegde waarde per euro productie dan andere landen.
Overheid en zorg
Industrie 27,0 26,0 25,0 24,0 23,0 22,0 21,0 20,0
13,0 12,5 12,0 11,5 11,0 10,5 10,0 Aandeel toegevoegde waarde
Aandeel toegevoegde waarde
Aandeel fulltime banen
Figuur 5: Aandelen toegevoegde waarde en fulltime banen in twee sectoren (in %) Bron: CBS, Nationale Rekeningen
Aandeel fulltime banen
Figuur 6: Aantal werkzame hoger opgeleiden naar sector Bron: CBS
1.400.000 1.200.000 1.000.000
800.000 600.000 400.000 200.000 0
Toegevoegde waarde van export 35
30 25
30,7
29,7
21,1
19,2
20
18
16
15 10
5
1
11
10,7
9,7
7,6
31,5
28,8
2
2,5
2009 Wederuitvoer
2011 Dienstenuitvoer Totaal
1,8
Figuur 7: Toegevoegde waarde van export (% bbp) Bron: CBS
0
1990 2000 Goederenuitvoer - binnenlands geproduceerd
Westerse landen is het aandeel van de landbouw en de industrie in de toegevoegde waarde afgenomen. Inclusief de energiesector zijn deze sectoren nu nog verantwoordelijk voor circa 20 procent van de toegevoegde waarde. De commerciële dienstensector (financiële en zakelijke diensten) genereert 25 procent van de toegevoegde waarde, net zoveel als de overheid en de zorgsector samen. Handel en transport zijn goed voor 16,5 procent, de bouw voor 5 procent, IT- en communi-
catiediensten voor 4 procent en de cultuur, recreatie en horeca voor circa 3,5 procent. In de afgelopen decennia is het werkgelegenheidsaandeel van de dienstensectoren sterk toegenomen en van industrie, landbouw en bouw sterk afgenomen. Daarbij moet wel worden bedacht dat aan de industrie verbonden dienstverlening in hoge mate is uitbesteed. Tegenover één directe baan in de industrie staat één baan in de dienstverlening. Veel van de diensten zijn 31
2% 2%
Landbouw, bosbouw, visserij
4%
Delfstoffenwinning Industrie
13%
23%
Energiebedrijven 2% 1%
Waterbedrijven en afvalbeheer Bouwnijverheid
5%
Handel, vervoer en horeca Informatie en communicatie
11%
Financiele dienstverlening 18% 6%
9%
Exploitatie van en handel in onroerend goed Zakelijke dienstverlening Overheid en zorg
4%
Figuur 8: Toegevoegde waarde in bruto basisprijzen in % totaal (2012) Bron: CBS, Nationale Rekeningen een integraal onderdeel van de industriële keten, maar inmiddels verzorgd door gespecialiseerde bedrijven. De industrie zorgt direct en indirect voor ongeveer 2 miljoen banen in Nederland23. In de negen topsectoren concentreert zich de private R&D De topsectoren brengen 27 procent van de toegevoegde waarde voort, benutten 21 procent van de werkgelegenheid waarvan 32 procent te kwalificeren is als kenniswerkers (HBO+). Dat is opvallend genoeg naar verhouding minder dan in de gehele economie (35 procent is daarvan kenniswerker). De kenniswerkers van Nederland bevinden zich voor het overgrote deel (80 procent) buiten de topsectoren! Ongeveer één derde van de toegevoegde waarde wordt verdiend met export Dat is echter al twintig jaar zo, terwijl de internationale afzetmogelijkheden veel groter zijn geworden. Binnen de goederen- en dienstenafzet hebben wel verschuivingen plaatsgevonden. De toegevoegde waarde van export van binnenlandse geproduceerde goederen is sinds 1990 afgenomen (van 21 naar 18 procent bbp), die van de wederuitvoer sterk toegenomen (van 1,0
23 Zie Buijnk e.a. Publiek-private samenwerking als basis voor het moderne industriebeleid, VNO-NCW, 2013.
32
naar 2,5 procent bbp) evenals die van de toegevoegde waarde van de export van diensten (van 7,6 naar 11 procent bbp). In onderstaande figuur wordt bevestigd dat het vooral de sectoren industrie, handel en logistiek en landbouw zijn die een hoog percentage van de totale productie exporteren. Bij de dienstenexport zijn vervoersdiensten en export van kennis en merken (resulterend in royalties en licentie-opbrengsten) nu grote onderdelen24. Nederlandse industriële bedrijven maken niet zozeer eindproducten gericht op de consument. Het is dus niet waarschijnlijk dat we de nieuwe iPad in Nederland geproduceerd zien. Wel zal een dergelijke vinding hoogstwaarschijnlijk bol staan van de Nederlandse technologische snufjes. We zijn dan ook in belangrijke mate een business-to-business industrieland. Vanzelfsprekend zijn hierop uitzonderingen zoals de agrifood sector. Buitenlandse investeringen vullen export aan Naarmate ondernemingen in schaal toenemen, wordt export steeds meer aangevuld door buitenlandse investeringen, waaronder overnames.
24 De bijlage voorziet in een decompositie van onze dienstenexport.
Figuur 9: Productie en binnenlands geproduceerde uitvoer (in miljarden euro’s) Bron: CBS (2012). Nationale Rekeningen
350 300 250
200 150 100 50 0
Figuur 10: Uitgaande buitenlandse investeringen (in miljarden) Bron: DNB
500 450 400 350 300 250 200 150 100 50
0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Industrie
Dit is vaak ook noodzakelijk voor toegang tot andere (niet- Europese) handelsblokken. Wanneer dit mede in beschouwing wordt genomen, relativeert dit de al twintig jaar gelijk gebleven verdiensten uit export. Ook is – rekening houdend met buitenlandse investeringen (en het opereren in mondiale productieketens) – de internationale actieradius van Nederlandse bedrijven veel meer global (geworden) dan louter Europees. Niet alleen in de industrie, maar ook in sommige onderdelen van de dienstensectoren (financiële sector, uitzendsector) en retail. Zoals gezegd, zijn de buitenlandse investeringen vanuit Nederland sinds 2000 meer dan verdubbeld (in waarde). Jaarlijks vloeit circa 7 procent van het bbp aan onder meer dividenden terug naar Nederland. Deze worden echter in belangrijke mate geherinvesteerd in het buitenland. Met investeringen in de hoofdkantoorfunctie, R&D en innovatie en de neerslag daarvan in intellec-
Diensten
tueel eigendom (merken en patenten) en kennisintensieve productie wordt in Nederland substantiële toegevoegde waarde gecreëerd. Groei van investeringen van buitenlandse ondernemingen in Nederland De investeringen van buitenlandse ondernemingen in Nederland zijn sinds 2000 ook substantieel toegenomen, met zo’n 75 procent: van 260 miljard in 2000 tot 450 miljard in 2013. Buitenlandse bedrijven zijn daarmee goed voor 12 procent van de Nederlandse werkgelegenheid. De betekenis van Nederland als vestigingsplaats voor Europese hoofdkantoren van buitenlandse ondernemingen kan niet worden onderschat. Het geeft ook aan dat Nederland wel degelijk een aantrekkelijk investeringsland is. Daartegenover staat dat Nederland achterblijft met het aantrekken van buitenlands talent. Maar 33
30 25 20 2004 15
2006 2008
10
2010
5 0 Finland
Duitsland
EU-27
Frankrijk Oostenrijk
België
Nederland Verenigd Koninkrijk
Figuur 11: Aandeel omzet uit innovatie, industrie (in %) Bron: Eurostat.
2,4 procent van de kenniswerkers in Nederland komt uit het buitenland. In de OECD ligt het gemiddelde op 4,2 procent. Kwart van de Nederlandse werkgelegenheid bepaalt de welvaart Volgens de Boston Consultancy Group (BCG) is 25 procent van de Nederlandse werkgelegenheid actief in welvaartsbepalende, internationaal concurrerende sectoren25. Dit komt ruwweg overeen met het gedeelte van de economie dat op of boven de internationale technology frontiers opereert. En dat komt grosso modo weer overeen met het aandeel van de huidige topsectoren in de economie. Voor groei van bedrijven die aan de technology frontiers opereren, is innovatie essentieel. Het omzetaandeel uit (technologische) innovaties in de Nederlandse industrie is internationaal vergeleken
25 BCG berekent dit op basis van werkgelegenheid in tradable functies. Wordt een eenvoudiger maatstaf genomen, namelijk de directe en indirecte aan export gelieerde werkgelegenheid, dan gaat het om circa 2,2 miljoen banen (32 procent van de Nederlandse werkgelegenheid). Daarvan zijn 0,8 miljoen banen indirecte werkgelegenheid bij toeleveranciers en dienstverleners.
34
echter voor verbetering vatbaar. Het ligt op ruim 12 procent tegen 20-25 procent in landen als Duitsland en Finland (waar ook meer wordt besteed aan private R&D). Ook voor de diensten ligt het aandeel met 9,2 procent Europees gezien onder het gemiddelde. Volgens twee onderzoekers van Harvard en het MIT heeft Nederland een relatief minder ‘complex’ exportpakket, gebaseerd op een hoog niveau van productieve kennis, dat door maar een beperkt aantal andere landen concurrerend kan worden aangeboden. Daarentegen wijst hun studie uit dat Nederland op zich wel beschikt over veel kennis voor het maken van die complexere producten26; op de zogenoemde ‘Opportunity Value Index’ scoort Nederland voor een hoog ontwikkelde economie zelfs opvallend hoog. Er is daarmee een enorme groeipotentie, maar de benutting daarvan kan beter27.
26 Met het aantal patenten per hoofd van de bevolking behoort Nederland tot de wereldtop. 27 Zie R. Hausmann en C.A. Hidalgo, 2013, How Will The Netherlands Earn Its Income 20 years from now?, WRR Webpublicatie 74.
Productiviteitsniveaus verschillen: nog winst te behalen Buiten de internationaal concurrerende sectoren heeft een groot deel van de Nederlandse economie een productiviteitsniveau onder de internationale technologyfrontier. Dat biedt veel ruimte voor catch up productiviteitstoename op basis van toepassing van bestaande technologie. Overigens zij aangetekend dat het niveau van de arbeidsproductiviteit (per uur) voor de gehele economie naar internationale maatstaven nog steeds hoog is. Dat geeft aan dat het opereren op de technologyfrontiers in een breed scala aan activiteiten ook in andere landen (nog) niet is gelukt.
Waar liggen groeikansen? Als we het bovenstaande samenvatten zien we enerzijds het beeld van de internationaal concurrerende sectoren: R&D-intensief, opererend aan de technology frontiers, hoogproductief, in toenemende mate kop-staart bedrijven (en derhalve de specialisatie en flexibiliteit benuttend van toeleveranciers) en –naarmate groter – meer internationale expansie door buitenlandse investeringen in plaats van exporten. Het groeipotentieel zit hier in innovatie: met de tot stand gebrachte internationale afzetkanalen kunnen nieuwe innovaties zeer snel een zeer groot afzetgebied bereiken. Het heeft een geweldige pay-off. Het doel moet hier zijn meer bedrijvigheid en omzet uit innovatieve producten (componenten) en eraan verbonden diensten, in niches. Verdergaand gericht internationaliseren hoort hierbij. Anderzijds het beeld van nu binnenlandse sectoren, zoals semipublieke en ‘afgeschermde sectoren’. Deze sectoren opererend niet aan de technology frontiers, en maken veel gebruik van externe flexibiliteit. Er is ruimte voor productiviteitsverbetering door bredere toepassing van bestaande technologie en groeipotentieel door meer internationalisatie (dat vanwege de grotere schaal ook weer een voorwaarde is voor verdergaande specialisatie en productiviteitsverbetering). Voor het laatste moeten interne marktbelemmeringen voor retail en diensten met voorrang worden weggenomen. Van de vier vrijheden is het vrij verkeer van goederen en kapitaal redelijk ontwikkeld, maar het vrij verkeer van diensten en personen kent teveel grenzen. Hierdoor blijven groeikansen onbenut en zegeviert nationaal protectionisme veel te veel. Markten in de EU moeten dieper (voor het ondernemerschap in afgeschermde publieke sectoren van ‘algemeen belang’) en breder (door betere toegang op de interne markt voor huidige
marktsectoren bij diensten en retail). De kosten van non-Europe worden geschat op 800 miljard euro28. Meer in algemene zin is van belang te constateren dat van de overgrote meerderheid van de kenniswerkers van Nederland de verdiencapaciteit niet wordt ingezet voor verdienen op de internationale markten. Naarmate het echte talent vervolgens ervoor kiest zich daarvoor zelf in te zetten door buiten Nederland te gaan werken, gaat veel verdienvermogen verloren. De Nederlandse thuismarkt is klein Het schaalnadeel is voor Nederlandse ondernemingen een concurrentienadeel ten opzichte van ondernemingen uit grotere landen. Verschil in grootte van thuismarkten is mogelijk een verklaring voor verschillen in schaal van bedrijven, maar in de echte wereld van markten en concurrentie is het niet relevant. Om zich staande te houden zijn Nederlandse ondernemingen gehouden het thuismarktnadeel snel achter zich te laten en internationaal te gaan ondernemen. Regionaal binnen Nederland dragen de ondernemingen in vijf van de twaalf provincies (Zuid- en NoordHolland, Noord-Brabant, Utrecht en Gelderland) 75 procent van de economische groei29. Regio’s waarin een hoog percentage van de inwoners in stedelijke centra wonen, kennen een hogere groei. Nederland blijkt echter afwijkend van elders in de wereld de agglomeratievoordelen van stedelijke centra minder te benutten. In de vijf grootste steden is de productiviteitsgroei lager dan in vergelijkbare steden binnen de OECD. Het is daarom van belang dat regio’s in Nederland niet in splendid isolation opereren, maar vanwege de beperkte geografische afstand elkaar juist versterken door samen te werken. In feite is Nederland te beschouwen als één grote stedelijke regio. Open innovatieve netwerken tussen bedrijven, leveranciers, klanten en kennistalent in elkaars nabijheid blijken groei bevorderend. Nabijheid blijkt toch van betekenis. In Nederland wordt hier nu op ingespeeld met slimme samenwerkingsverbanden, zoals Brainport in Zuidoost-Nederland en Foodvalley Wageningen. Maar er liggen hier meer mogelijkheden. Door koppeling van kennis, kapitaal en arbeid en veel meer samenwerking tussen de regio’s kan versnippering worden voorkomen en in Nederland nog meer ingezet worden op agglomeratievoordelen.
28 Zie European Parliamentary Research Service, Mapping the costs of Non-Europe, maart 2014. 29 Zie OECD(2014), Territorial Review The Netherlands.
35
Benutten we onze mogelijkheden voldoende? Het antwoord is dat er veel kansen liggen • In de internationale exposed sectoren is het zaak de technology frontiers te verleggen, de internationale markten goed te bewerken voor nieuwe innovatieve producten en te zorgen voor voldoende en kwalitatief goed human capital. Nederland is daarom begonnen met het topsectorenbeleid; dat doorzetten zal tot resultaat leiden. Er is winst te behalen met een veel grotere omzet uit innovaties.
• Een groot deel van de werkgelegenheid vindt plaats
in sectoren die onder de mondiale technology frontiers opereren, in beperkte mate exporteren en internationaal actief zijn. Het merendeel van de Nederlandse kenniswerkers is in deze sectoren actief·! Over de export van diensten wordt altijd gezegd dat taalen culturele barrières, protectionisme en interne marktregulering kansen onbenut laten. Daar tegenover staat dat onderdelen van Nederlandse dienstensectoren en retail wel degelijk in staat zijn geweest tot internationale expansie (verzekeraars, banken, uitzendsector, food- en non-food winkelformules, etc.). Het kan dus wel! In vele sectoren kan de internationaliseringsgraad zeer veel hoger. Ook voor de nu semipublieke sectoren (zorg, hoger onderwijs) kan dat. Nederland kan het eigen toptalent dan ook veel meer behouden in plaats van een exporteur van talent worden.
• Regionale economische samenwerking is van de grond
gekomen, maar de OECD constateert het opmerkelijke gegeven dat juist in één van de dichtstbevolktste landen van de wereld de voordelen van nabijheid (agglomeratievoordelen door kennis-spillovers) niet optimaal worden benut. We leven soms teveel langs elkaar heen, ieder in de eigen kolom of sector. Verzuiling zit in zekere zin nog in ons bloed, terwijl de Nederlandse aard (pragmatisch, oplossingsgericht, non-hiërarchisch) juist goed past bij de netwerk economie. Cross-sectorale verbindingen, meer interactie tussen wetenschap en innovatie, tussen kennissectoren en bedrijfsleven, kunnen wel meer groeiperspectief bieden, zoals Brainport en het Wageningse cluster laten zien.
‘We draaien absoluut niet op volle kracht’ • Het arbeidsaanbod is niet volledig beschikbaar en wordt
onderbenut (veel inactieven, wereldkampioen deeltijdwerk, teveel mensen langdurig vast in het ‘vaste contract’ op de verkeerde plek, teveel mismatches) De werkgelegenheidsgraad ligt volgens de OECD in Nederland op 57 procent, ruim onder dat van Duitsland (65 procent) of topper Canada (70 procent)30. Indien Nederland het gemiddelde van het Duitse of Canadese niveau van inschakeling van het arbeidsaanbod zou hebben, zou de Nederlandse werkgelegenheid (in arbeidsjaren) 1 miljoen hoger zijn Overigens ligt bij zowel mannen als vrouwen de werkgelegenheidsgraad in internationaal perspectief aan de lage kant. Behalve aan het hoge aantal parttimers, ligt dit aan het relatief lage aantal gewerkte uren per week van fulltimers.
• De besparingen in Nederland worden in hoge mate geëxporteerd!
Conclusie is dat we absoluut niet op volle kracht draaien. De onbenutte en onvoldoende renderend ingezette talenten en middelen in de nationale economie zijn talrijk. Het lukt dus onvoldoende om potenties én competenties om te zetten in daadkracht en daarmee in economische en sociale vooruitgang.
• Er zijn te weinig ondernemingen die doorgroeien
van klein naar midden en groot. Ook valt op dat op het gebied van innovatie er maar weinig nieuwe bedrijven in slagen om een belangrijke rol te spelen in de dynamiek van R&D-intensieve sectoren. Dit probleem speelt in heel Europa. Dat terwijl deze ‘Yolies’ (young leading innovators) in bijvoorbeeld de VS een stuwende motor zijn achter innovatie en groei.
36
30 Zie figuur 16 in de bijlage; de werkgelegenheidsgraad registreert de werkgelegenheid in full-time equivalents ten opzichte van de bevolking tussen 15 en 65 jaar.
37
4. groeibrengers Wat hebben ze nodig? Een nieuwe groeistrategie
38
Recapitulerend leverde deze analyse het volgende op: het verdienvermogen is verzwakt (hoofdstuk 1), de uitdagingen en kansen zijn immens (hoofdstuk 2) en we benutten onze mogelijkheden onvolledig (hoofdstuk 3).
met de rug naar de wereld, naar nieuwe technologie en nieuwe verhoudingen op markten te staan. Waar gaat het in een nutshell om? Om vergroting van verdienkansen, van verdienvermogen en om duurzaamheid (korte baan-oplossingen leveren geen oplossing):
De vraag is nu hoe een groeistrategie eruit ziet waarmee de zwaktes worden weggewerkt en kansen van de veranderingsprocessen kunnen worden gegrepen door onze mogelijkheden veel beter te gaan benutten. Op basis van onze analyse en gesprekken met ondernemers is een groeistrategie nodig bestaande uit drie sporen.
• Verdienkansen zijn er met internationaliseren, innoveren
Verdienen met een ondernemende samenleving: drie sporen 1. V erdienen met dynamisch ondernemen als sleutel tot
duurzame groei: hier gaat het om het scheppen van de voorwaarden voor hogere groei door een focus op vergroting van verdienkansen, versterking van het verdienvermogen en gemeenschappelijke kernwaarden (duurzaamheid); dit schept de condities voor een hogere productiviteitsgroei en betere benutting van mensen en middelen;
2. V erdienen vereist actie. In de tweede plaats moet ver-
snelling plaatsvinden met ‘groeiprojecten’ om niet te wachten op de initiatieven die ‘vanzelf’ uit verbeterde condities voortkomen. Met de stroom mee moet hands on worden gebouwd aan een nieuwe economie door de inzet van organiserend vermogen op macro-niveau, meso-niveau van sectoren en regio’s en micro-niveau van ondernemingen en ondernemenden.
3. V erdienen met een stabiele ondergrond: er zijn stabie-
lere kaders nodig, op monetair-financieel terrein, op sociaal en bestuurlijk gebied om de focus van ondernemers en werkenden op het verdienen te kunnen houden.
Spoor 1: Verdienen met dynamisch ondernemen: de condities (hoofdstuk 5) De nieuwe groeistrategie is in essentie een transitie van verzorgen naar verdienen. Het is een keuze voor aanvallen als de beste verdediging. Een keuze om niet
en investeren. De diversiteit aan ondernemerschap – zoals in hoofdstuk 3 beschreven – zal nieuwe groeikansen kunnen en gaan benutten door verdergaand te internationaliseren, innoveren en investeren.
• Verdienen met duurzaamheid als groeikans en kern-
waarde. Houdbaarheid duurt het langst. Innovatie door ondernemingen verbindt duurzaamheid en groei (met goede exportkansen). Het internationale bedrijfsleven kan helpen tegen de global governance gap en zij aan zij met de overheid en andere partners werken aan duurzaamheid, zoals bij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemenen en het Energieakkoord.
• Verzilveren verdienkansen door versterking van verdien-
vermogen door meer ruimte te bieden voor individueel aanpassingsvermogen en opbouw van eigen verdiencapaciteit. Daarvoor is nodig om te dynamiseren en te decollectiviseren.
Spoor 2: Versnelling met groeiprojecten ‘topsectoren and beyond’ (hoofdstuk 6) Samenwerking in en tussen sectoren, op regioniveau (in ‘valleys’), tussen bedrijfsleven en kennissectoren laat zien dat regie op niveau essentieel is om kansen sneller te identificeren en beter te benutten. Verbetering van het verdienvermogen van Nederland vraagt om deze vormen van samenwerking, waardoor clusters van bedrijvigheid zich beter verankeren op Nederlandse bodem. In ‘valleys’ blijkt het (bewust of onbewust) uitwisselen van kennis (en de onderlinge competitie) tot snellere vernieuwing en meer groei te leiden. Het vraagt ook om een cross-sectorale benadering om verrassende inzichten en vernieuwingen te realiseren. Op elk niveau – macro, meso en micro – moet door ‘te doen’ in plaats van (vooral) ‘te praten’ de nieuwe groeistrategie tastbaar in beweging worden gezet. Daarbij kan goed worden voortgebouwd op bestaande initiatieven. 39
Op korte termijn kan dit al tot nieuw elan leiden na de vele jaren van stilstand. Daarbij zijn onder andere voor de investeringsbelemmeringen in de zwaar getroffen bouwsector op korte termijn oplossingen nodig.
Spoor 3: Vertrouwensbasis van macro-, sociale- en bestuurlijke stabiliteit (hoofdstuk 7) De dynamiek van het ondernemen en werken vergt een stabiele basis. Bij macro-stabiliteit gaat het om beheersing van macro-economische risico’s en -onevenwichtigheden. De wetenschap van het kunnen terugvallen op een voor iedereen beschikbare basis aan sociale zekerheid is onderdeel van de sociale stabiliteit. Meer bestuurlijke stabiliteit is geboden om in het private domein bakens te kunnen verzetten en niet bij voortduring geconfronteerd te worden met schuivende politieke panelen, van welke bestuurslaag dan ook.
40
41
5. verdienen De condities voor dynamisch ondernemerschap
42
Verdienkansen met internationaliseren, innoveren en investeren Internationaliseren Ondernemingen in alle sectoren of deelactiviteiten in onze economie zullen zich meer en meer de vraag stellen: kunnen we ook buiten Nederland verdienen met de producten en diensten die wij maken, en hoe gaan we dat doen? Onder invloed van ICT en globalisering zullen markten die nu het predicaat ‘binnenlands’ dragen, dat in steeds mindere mate zijn. Dat biedt ook meer kansen voor het ondernemerschap in semipublieke sectoren zoals de zorg, het hoger onderwijs, de woningverhuur en de pensioensector. De dienstverlening van deze sectoren hoeft niet op te houden bij Nederlands ingezetenen. In het hoger onderwijs gebeurt dat al niet, wat voor de aanwas van buitenlands talent voor de Nederlandse economie van betekenis is. Ook de andere semipublieke sectoren moeten niet worden opgesloten in het publieke nationale domein. Marktkansen zijn er wanneer men zich concentreert op het leveren van excellente kwaliteit van dienstverlening. Dat geldt voor elke onderneming. Als we meer en meer over de grens ondernemen zetten we ons economische, fysieke en sociale kapitaal optimaal renderend in: voor ondernemen met grotere afzetkansen. Zo zullen meer mensen internationaal actief zijn, met voor de jongere generaties geweldige kansen. We moeten wel naar een gemiddeld hogere productiviteit. Anders valt het niet waar te maken. Hierbij past als doelstelling om niet 30 procent van het bbp te verdienen in het buitenland zoals in de afgelopen 20 jaar, maar dat in het komende decennium uit te bouwen richting 40 procent. Naast verbreding van huidige export naar andere gebieden in de wereld, vereist dit internationale expansie van sectoren met nu nog een klein aandeel in de export. Hoe kan internationalisering worden bevorderd? Geen protectionisme maar meer ruimte voor de markt • H andels- en investeringsbarrières slechten. Nederland is een wereldspeler en heeft de samenwerking in de Europese Unie nodig om niet alleen binnen de EU, maar ook daarbuiten handels- en investeringsbarriè-
res te slechten. Het beste kan dat door multinationale akkoorden in de WTO, maar vooruitlopend daarop is het goed dat de EU heeft ingezet op bilaterale akkoorden met respectievelijk de VS in de TTIP, met de ASEAN-landen, Canada, Japan en de Mercosur. Nederland heeft er alle belang bij daar bovenproportioneel aan bij te dragen. Europese investeringen in externe markten moeten beschermd kunnen blijven door effectieve investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s).
• Ontwikkelingssamenwerking moet economische samenwerking worden. Voor noodhulp moet in EU- of VNverband worden samengewerkt. Het exportinstrumentarium, waaronder exportkredietfinanciering en -verzekering moet voor toegang tot opkomende en ontwikkelingsmarkten concurrerend zijn. De financiering van afzet en investeringen op deze markten verdient aandacht vanwege de geringere rol die banken hier zijn gaan spelen.
• Slagvaardiger economische diplomatie en de publieke en
private handelsbevordering. De DTIB moet hiervoor de lijnen uitzetten evenals voor het regisseren van de uitgaande en inkomende handelsmissies. Het succesvolle Ronde Tafel concept moet met kracht worden voortgezet. Er is behoefte aan een minister van Buitenlandse Economische Zaken die exclusief verantwoordelijk is voor de internationale marktbewerking. Deze zou kunnen worden bijgestaan door een Raad van Advies, bestaande uit oud-CEO’s van internationale ondernemingen. In het bijzonder voor de toegang tot opkomende markten kan zo’n publiek-private samenwerking welkom zijn.
• De verdienkansen op de wereldmarkten zijn groter
voor Europese ondernemingen wanneer niet de nationale markten maar de Europese Unie onze thuismarkt is. Een omvangrijkere thuismarkt maakt concentratie en specialisatie op comparatieve voordelen in de regio’s van de Europese Unie beter mogelijk. Dat maakt het voor Europa mogelijk een rol van betekenis te blijven spelen in de wereldeconomie. Protectionisme is nog altijd de vijand van groei. Voor de nieuwe Europese Commissie moet haar oorspronkelijke taak – bevorderen van vrijhandel in 43
de EU – weer de topprioriteit worden. Onderdelen daarvan zijn: een nieuwe poging (na Bolkestein) om de dienstensectoren in de EU open te breken, bevordering van grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit (verplicht stellen van Engels als tweede taal voor elke startkwalificatie op de arbeidsmarkt), heroverweging cabotage in transport, totstandkoming van een digitale eenheidsmarkt, een Energie Unie en een single EU Sky. Het Europese kader voor diensten van algemeen belang moet worden herzien, om het ondernemerschap dat nu in semipublieke sectoren gevangen zit, te bevrijden. Gateway to Europe: trade and logistics en hoofdkantoren Het belang van onze mainports is groot. Dat geldt voor zowel de hoofdkantoorfunctie als voor de handel- en overslagfunctie van Nederland. Nederland weet zich daarom tot nu toe veelal op de short lists van ondernemingen die zich in Europa willen vestigen. Dit is echter niet vanzelfsprekend. We moeten continu blijven verbeteren om op deze short lists te blijven staan. We staan bekend als de ‘Gateway to Europe’. Schiphol ligt in de achtertuin van de Zuidas en heeft meer directe verbindingen naar zowel de America’s als het verre Oosten dan waar dan ook ter wereld. Rotterdam is de vierde haven in de wereld en het grootste haven- en industriecomplex van Europa met een goederenoverslag van meer dan 440 miljoen ton in 2013. De mainports moeten de internationale ontwikkeling kunnen volgen en vraag uit de markt kunnen blijven verwerken. Noodzakelijke uitbreidingen van de capaciteit moeten kunnen plaatsvinden. We moeten voortbouwen op het comparatieve voordeel van de sterke internationale oriëntatie. Het fiscale stelsel en de excellente financiële, juridische en internationale dienstverlening zijn voortgekomen uit het internationaal ondernemerschap in handel en industrie waarmee Nederland groot is geworden. Daardoor is Nederland ook aantrekkelijk voor buitenlandse investeringen31. Voor behoud van positie is een aantal zaken essentieel. Allereerst vereist het sterke netwerk aan investerings- en belastingverdragen voortdurend onderhoud. Dividendstromen van en naar Nederland moeten zoveel mogelijk bevrijd blijven van dubbele
31 Ook een reeks aan andere factoren zijn hiervoor van belang zoals het leefklimaat en de ontvankelijkheid van Nederlandse consumenten voor nieuwe goederen en diensten. Nederland is daarmee ook een proeftuin voor buitenlandse bedrijven.
44
belasting als gevolg van bronheffingen. In de tweede plaats zijn tarieven van de belastingen op winst nodig die internationaal competitief zijn32. De kosten voor aandeelhouders- en concerndiensten (hoofdkantoorkosten) en investeringskosten moeten ten laste van de winst kunnen worden gebracht. Tenslotte is blijvend investeren in een ondernemingsgerichte Belastingdienst geboden. Zo kan Nederland als favoriete hoofdkantoorlocatie de internationale concurrentie het hoofd bieden. Aantrekkelijk leef- en cultureel klimaat Nederland heeft zichzelf het afgelopen jaar ook op een andere wijze internationaal geprofileerd met Den Haag als internationale juridische hoofdstad. De heropening van het Rijksmuseum in Amsterdam trekt veel toeristen. Meer bekendheid geven aan onze unieke metropool is belangrijk. Het aantal potentiële buitenlandse toeristen uit bijvoorbeeld China, India en Brazilië neemt toe. Ons goede culturele leef- en woonklimaat is ook van belang voor de locatiekeuze van een Europees hoofdkantoor. Nederland moet internationaal bekend staan als metropool van wereldformaat met een ongekende hoeveelheid mogelijkheden die nergens ter wereld zo snel en goed bereikbaar zijn.
‘We moeten voortbouwen op onze sterke internationale oriëntatie’
32 Het voorstel van de OECD om het vpb-tarief voor lagere en hogere winsten (20 respectievelijk 25 procent) gelijk te trekken verdient navolging. Niet door het lage tarief te verhogen, maar door het hoge tarief te verlagen.
Figuur 12: Vier typen onderzoek Bron: Deze figuur is gebaseerd op: Donald E. Stokes, Pasteur’s Quadrant – Basic Science and Technological Innovation, Brookings Institution Press, 1997
Innoveren Sleutel voor het benutten van de groeikansen voor ondernemingen in de sectoren die aan de technology frontiers opereren is innoveren. Het doel moet hier zijn meer bedrijvigheid en omzet uit innovatieve producten (componenten) en eraan verbonden diensten, in niches. Verdergaand gericht internationaliseren hoort hierbij. Zoals de WRR heeft aangegeven is kenniscirculatie de sleutelfactor voor versterking van het innovatievermogen. Kennis en ondernemen: innoveren voorbij de bestaande technology frontiers De verbinding van de wetenschappelijke onderzoekswereld met het innoverende bedrijfsleven in het Topsectorenbeleid moet worden versterkt. Voor grotere kennisintensieve ondernemingen is het nog wel mogelijk de internationale kennismarkt af te struinen op zoek naar relevante nieuwe kennis. Middelgrote en kleinere bedrijven hebben daar minder mogelijkheden voor, uitzonderingen daargelaten. Ook tussen sectoren in het bedrijfsleven kan cross-sectorale innovatieve samenwerking worden verbeterd.
gierigheid gedreven’ onderzoek (‘Bohr’-onderzoek) en toepassinggeïnspireerd onderzoek (‘Pasteur’onderzoek). Zie onderstaande figuur33. Op dit moment liggen de incentives op publicatie en citaties. Interactie tussen wetenschappers en partijen in de samenleving is buiten het eigen gespecialiseerde domein niet gebruikelijk, uitzonderingen daargelaten. Deze mismatch wordt versterkt door de wijze waarop invulling in het systeem wordt gegeven aan excellentie. In het bijzonder vraagt hier het bètatechnisch onderzoek aandacht. Dit onderzoek en de ingenieurswetenschappen zijn in de Nederlandse onderzoeksportfolio behoorlijk ondervertegenwoordigd. Cijfers over 2011-2013 laten zien dat het aandeel van de EU-output in publicaties in ingenieurswetenschappen opvallend laag is vergeleken met sociale wetenschappen, waarin Nederland zelfs in absolute aantallen publicaties Duitsland overtreft. Voor zowel wetenschappelijk, toegepast onderzoek als innovatie moeten veel meer middelen worden vrijgemaakt. Nederland investeert veel te weinig. De afge-
• Om in alle domeinen, in wetenschap en bedrijfsle-
ven, buiten de eigen bestaande kaders kenniscirculatie te bevorderen, is het verstandig om binnen het topsectorenbeleid de focus mede op de Grand Challenges te leggen. Op basis hiervan zijn in samenhang met de kennisagenda’s van universiteiten en toegepaste kennisinstellingen gemeenschappelijke agenda’s op te stellen.
• De prikkels in het wetenschapssysteem moeten worden aangepast, fundamenteel wetenschappelijk onderzoek kan onderscheiden worden in ‘nieuws-
33 Dit kwadrant is gebaseerd op het werk van Stokes. Eén as beschrijft de aanpak: fundamenteel versus pragmatisch (pragmatisch houdt in dat reeds bekende inzichten worden aangewend of verder ontwikkeld, fundamenteel dat echt wordt gestreefd naar nieuwe inzichten). De tweede as geeft aan waar de vraagstelling uit voortkomt: uit nieuwsgierigheid of een gewenste toepassing. De twee assen leiden tot vier typen aan onderzoek.
45
lopen jaren zijn de private investeringen weliswaar toegenomen, maar de publieke investeringen juist afgenomen. De totale R&D intensiteit ligt op ongeveer 2,1 procent van het bbp (waarvan 1,2 procent privaat en 0.89 procent bbp publiek). Publieke en private R&D moeten samen (50/50) de komende jaren worden opgevoerd van nu 2 naar 2,5 á 3,0 procent bbp waarbij een impuls aan de publieke kant moet fungeren als een hefboom naar de private investeringen. Daarbij moet het innoverende mkb sterk worden betrokken. Innoveren met bestaande technologie • D oorbraakprojecten met ICT zijn gaande om op vele terreinen de benutting van ICT te bevorderen. Dit is een publiek-private samenwerking met betrokkenheid van ICT-deskundig ondernemerschap. Via de smart industry agenda kunnen dit soort projecten worden uitgebreid naar de meer industriële sectoren van de economie. • E en grote opgave ligt bij de transformatie van de detailhandel. De toekomst ligt hier bij ‘clicks & bricks’: een concept met benutting van het dubbele kanaal van digitaal en fysiek winkelen. De digitalisering biedt ongekende groeimogelijkheden, ook buiten Nederland. Het transitieproces is volop gaande, belemmeringen moeten worden weggenomen. Tegelijkertijd is een ordelijke sanering van delen van de fysieke detailhandel nodig; de ruimtelijke ordeningsbeslissingen op gemeentelijk niveau zijn bepalend voor de waardeontwikkeling van het onroerend goed van vele ondernemers in de nu fysieke detailhandel. • I nnoveren moet ook bij de overheid en daaraan gelieerde sectoren. Naarmate efficiënter en effectiever komen er meer handen en hersens vrij voor de groeimachine van Nederland: het ondernemen in private sectoren.
Investeren Meer financieringsruimte voor investeringen Er is financieringskapitaal nodig voor groei. Voor het Nederlandse bedrijfsleven dat in de crisis heeft ingeteerd op de eigen vermogenspositie en (te zeer) is aangewezen op een beperkt aantal banken; voor langjarige investeringen in infrastructuur, in de energievoorziening, in huizen, schoolgebouwen en zorginstellingen. Nederland staat voor de opgave het financieringsarsenaal voor investeringen van private en publieke partijen te vernieuwen. Onder meer moet nu in een betere transmissie worden voorzien van institutioneel kapitaal van pensioenfondsen en verze-
keraars naar investeringen door marktpartijen34. De onlangs gelanceerde Nationale Investeringsinstelling (NII) moet hiervoor gaan zorgen. Daarnaast is het volgende noodzakelijk: Voor ondernemingen is op korte en langere termijn meer risicodragende financiering nodig. Structureel, omdat de toekomstige marktdynamiek met disruptive ICT-ontwikkelingen veel groter zal zijn dan in het verleden. Meer risicodragende financiering van ondernemingen is zowel voor snelle groei als voor snel verslechterende marktomstandigheden een belangrijke asset. Het NII kan een belangrijke rol spelen door institutioneel kapitaal beschikbaar te maken voor achtergestelde leningen voor het mkb-bedrijfsleven. Standard Business Reporting (SBR) zal leiden tot een betere financierbaarheid via banken en maakt credit rating mogelijk wat met name voor beleggers in deze bedrijven relevant is. Transparantie in de veelheid van het aanbod De aanpassingen van het Nederlandse financieringsstelsel vinden nu plaats, as we speak. Er zijn vele kleinere en grotere initiatieven om in de financieringsbehoefte van ondernemingen te voorzien. Er is particulier vermogen op zoek naar hogere rendementen. Met een veelheid aan initiatieven is overzicht en transparantie wel gewenst. Er moet een digitale desk komen dat hierin gaat voorzien. Daarmee kan een virtuele supermarkt aan financieringsmogelijkheden voor de (aspirant-)ondernemer worden ontvouwd. De Ondernemerskredietdesk, die door ondernemingsorganisaties en banken met betrokkenheid van het ministerie van EZ tot stand is gebracht, zal (moeten) uitgroeien tot een dergelijke site. Dat krijgt de functie van een financiële ANWB. Langetermijn financiering door langetermijn beleggers Langjarige financiering – van hypotheken, infrastructuur, schoolgebouwen, zorggebouwen – kan worden verlegd van banken naar institutionele beleggers. Dat past bij de langere termijnbeleggingen van institutionele beleggers. Ook hiervoor moet het NII gaan zorgen. Het is belangrijk dat de Nederlandse institutionele beleggers hiervoor het initiatief hebben genomen. De Nationale Hypotheekinstelling (NHI) is voor banken een verzekering voor onzekere tijden op de financiële markten (funding problematiek bij crisis op geldmark-
34 Verzekeraars beleggen naar verhouding wel veel meer dan pensioenfondsen in Nederland maar in hoge mate in staatsobligaties, passend bij hun pensioenverplichtingen.
46
ten). Het is aan te bevelen om de rol van het NHI te verbreden naar ook de hypotheken die niet onder NHG-garantie staan. Einde aan detailregelzucht (en Hollandse koppen) voor de financiële sector De financiële sector moet worden bevrijd van detail regelzucht, door slimmer en efficiënter toezicht te organiseren. Bij een volledig Europese Bankenunie past geen aanvullende Nederlandse regelgeving. Detailregelgeving door de toezichthouder leidt tot schijnzekerheid, disproportionele hoge kosten en schaadt publieke belangen, waaronder de financiering van het mkb. Financiële stabiliteit van de financiële sector is nodig zodat burgers en bedrijven hun middelen veilig kunnen stallen en geld kunnen aantrekken wanneer ze dat nodig hebben. Voor de financiering van het internationaal ondernemen zijn banken met een internationaal netwerk van groot belang. Investeren in infrastructuur In de afgelopen drie jaar is 6,5 miljard bezuinigd op het Infrastructuurfonds en 0,7 miljard op het Deltafonds. Daaraan zitten aanzienlijke economische risico’s. Achterblijvende investeringen in infrastructuur schaden de Nederlandse concurrentiepositie en economische groei. Uit de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse Mobiliteit blijkt dat zelfs bij lage economische groei de wegcapaciteit op vele trajecten binnen niet al te lange tijd niet meer aan de norm voldoet. Ook op het spoor dreigen ernstige capaciteitsproblemen als investeringen achterwege blijven of uitgesteld worden (Lange Termijn Spooragenda). Voor de waterveiligheid geldt hetzelfde. Bezuinigen op infrastructuur is politiek verleidelijk in tijden van financiële krapte, maar schaadt de (duurzame) groeiperspectieven van de Nederlandse economie. Ook de OECD heeft daar recent nog op gewezen. In vele grootstedelijke gebieden functioneert een uitstekend metronet (Londen, Parijs). In het grootstedelijke gebied Nederland doen we er nog steeds meerdere uren over om 200 kilometer verder te komen. Om ons land concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden is een hoogwaardige, betrouwbare en veilige mobiliteits- en transportinfrastructuur essentieel. Nederland moet met een uitdagend investeringsplan komen voor de infrastructuur van zowel weg, spoor als water, op basis van nieuwe goed onderbouwde risicoanalyses. De mogelijkheden voor publiek-private financiering zijn hiervoor beter te benutten. De NII kan een belangrijke rol vervullen door nieuwe modellen te ontwikkelen die passen in de beleggingsportfolio van institutionele beleggers. Wanneer dit goed van de grond komt, kan een stabiele financiering van investeringen in infrastructuur tot stand komen.
Verdienen met duurzaamheid als groeikans en kernwaarde uurzaamheid op ondernemingsniveau D Duurzaamheid is een kernwaarde voor het ondernemen: houdbaarheid duurt het langst. Duurzame welvaart impliceert dat niet-houdbare ontwikkelingen worden voorkomen. Welvaart is niet duurzaam wanneer ondernemen leidt tot onherstelbare schade aan het milieu, de biodiversiteit of aan mensen door bijvoorbeeld kinderarbeid. De grote ecologische duurzaamheidsvraagstukken spelen zich vooral op mondiaal niveau af. Op het politieke niveau moet Nederland daarvoor via de Europese Unie zijn invloed uitoefenen. In het volgende hoofdstuk gaan we op het Europese beleid in. Hier staan we stil bij duurzaamheid als kernwaarde voor het Nederlandse ondernemerschap. Wat houdt dat in? Daarvoor nog even terug naar de ‘governance gap’ op mondiaal niveau. Dit leidt er veelal toe dat resultaten pas worden geboekt wanneer het water aan de lippen staat; in crisissituaties. Welvarende landen komen niet in beweging uit angst voor verlies aan welvaart. Armere landen willen hun mogelijkheden tot welvaart niet verspelen. Essentieel is dat bevordering van duurzaamheid door beide groepen wordt ervaren als een ‘zero sum game’. Niets is echter minder waar. Met innovatieve technologie kan materiële welvaartvergroting en verbetering van de kwaliteit van natuur en milieu heel goed samengaan. Wanneer dat ergens is aangetoond, dan is dat wel in Noordwest-Europa en in het bijzonder in Nederland! Als zeer dichtbevolkt land, levend in een deltagebied, is het Nederland goed gelukt economie en milieu met elkaar te verbinden. Al heel snel is geleerd dat innovatief ondernemerschap de verbindende schakel is. Ook op het wereldtoneel kan het Nederlandse ondernemerschap zich hiermee profileren. Hierbij zij gewezen op het initiatief van een aantal grote bedrijven om als Dutch Sustainable Growth Coalition een steentje bij te dragen aan de oplossing van verschillende Grand Challenges. Daarnaast is er het recent (herhaald) uitgesproken commitment van het Nederlandse bedrijfsleven aan het SER-initiatief Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Met duurzaamheid als kernwaarde zijn er verdienkansen te over voor de Nederlandse economie. Het is dan wel zaak om op de eigen thuismarkt het innovatiepotentieel te vergroten. Het Energieakkoord voor duurzame groei heeft hiertoe op het gebied van energie en klimaat voor langere tijd het pad uitgezet. Daar moeten we aan vasthouden. Wel moet veel meer werk worden gemaakt van de internationale vermarketing van de energie-efficiënte oplossingen die wij in onze Delta re47
aliseren (energieleverende kassen en huizen, recycling, circulaire en biobased economy, etc. ). Daarnaast zijn er de Green Deals (groene innovatieprojecten waarvoor de overheid specifieke belemmeringen wegneemt) die een permanente stroom aan nieuwe innovaties op moeten opleveren. Dat moet worden voortgezet, met meer aandacht voor opschaling. Tenslotte is er het initiatief van het ministerie van EZ voor selectie van een aantal icoonprojecten met innovatieve oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen. Klimaat en energiebeleid De voorwaarden voor duurzaam verdienen moeten wel worden gecreëerd. Beheersing van de klimaatvraagstukken vraagt een mondiale aanpak, die maar mondjesmaat van de grond is gekomen. Er zijn nieuwe doorbraken nodig, zoals mondiale akkoorden op tenminste het niveau van internationale exposed sectoren. Nodig is de totstandkoming van een mondiale CO2-markt met een betekenisvolle CO2-prijs als driver voor duurzame innovatie, verbetering van energie-efficiency en lagere uitstoot van broeikasgassen. Het in het kader van het Nederlandse Energieakkoord uitgewerkte Dynamische Allocatiemodel35 voor emissiehandel moet niet alleen op Europees, maar ook op mondiaal niveau worden geadopteerd. Kenmerk hiervan is een allocatie van emissierechten op basis van efficiëntie benchmarks. Toegepast op mondiale schaal levert dit een level playing field op voor de meest efficiënte bedrijven en incentives voor bedrijven die onder dat niveau zitten om te investeren in energie- en CO2-efficiency. Op Europees niveau is de afgelopen jaren leergeld betaald voor een op het niveau van lidstaten vormgegeven energiebeleid. Met afzonderlijke doelstellingen voor CO2-reductie, energie-efficiëntie en hernieuwbare energie zijn geen echte stappen gezet naar een houdbare energievoorziening. In het bijzonder de Duitse overmatige subsidiëring van wind- en zonneenergie is hiervoor illustratief. Dat heeft in combinatie met het huidige systeem van Europese emissiehandel geen gevolgen gehad voor de CO2-uitstoot van de EU, maar wel nadelige consequenties voor de leveringszekerheid van energie, omdat de conventionele elektriciteitssector – met name de gascentrales – door dit beleid rode cijfers is gaan schrijven. De Amerikaanse schaliegasontwikkeling heeft daarbij de prijs van gas in de VS doen kelderen en het beroep op kolen voor de Amerikaanse energievoorziening sterk doen teruglo-
35 Zie Ecofys, Dynamic Allocation for the EU Emissions Trading System, April 2014.
48
pen. De elektriciteitsproductie in Noordwest-Europa stevent daardoor steeds meer af op de combinatie van hernieuwbare energie en kolen. Het is zaak op Europees niveau over te stappen op uitsluitend een CO2-doelstelling en geen subdoelstellingen – ook niet op lidstaatniveau – meer te hanteren voor energie-efficiency en hernieuwbare energie. De elektriciteitsprijzen voor de energie-intensieve sector kunnen nog internationaal concurrerend zijn, ervan uitgaande dat nu tevens echt stappen worden gezet naar een totaal geïntegreerde Europese elektriciteitsmarkt. Daarbij moet worden ingezet op de beschikbaarheid van de volledige energiemix (zon, wind, water, bio, nucleair en fossiel, inclusief schaliegas) ook om de Europese afhankelijkheid van energie-import te verkleinen. Maar ook op het stimuleren van innovaties om de duurzame opties betaalbaar te krijgen. Voor het behoud van een Europese concurrerende energievoorziening voor verwarming, verhitting bij industriële processen en als grondstof (gas en olie in de chemie) is meer nodig. De prijsverschillen in gas met de VS (factor drie tot vijf lager in de VS) zijn zo groot dat nieuwe investeringen in belangrijke energie-intensieve industrieën niet meer in de EU zullen plaatsvinden. Daar waar bij het ontwerp van het CO2-emissiehandelssysteem er oog is voor ‘carbon leakage’ door verplaatsing van de industrie naar andere delen van de wereld, komt het vreemd voor dat de onder onze ogen plaatsvindende verplaatsing geen onderwerp is van het beleidsdebat. Voor gas als brandstof voor verhitting en verwarming bestaan op korte termijn geen alternatieven, zoals bij de elektriciteitsproductie. Totstandkoming van een wereldgasmarkt kan in de verre toekomst het vereiste level playing field terugbrengen. Maar in de long run zijn we allemaal dood, in elk geval geldt dat voor de Europese energie-intensieve industrie. In de chemieclusters in Nederland wordt nu al volop ingezet op een zeer efficiënt warmtegebruik, maar dat biedt geen afdoende oplossing voor het verslechterde investeringsklimaat. Daarnaast is vergroening door gebruik van hernieuwbare en duurzame grondstoffen (biomassa in plaats van fossiel) en grootschalig hergebruik van materialen een toekomstperspectief. Het vergt echter tenminste tien jaar om deze transitie op basis van de voorstellen van de Topsector Chemie te maken. Bedrijven moeten daar dan wel in willen investeren. Daarvoor is nodig dat een serieuze oplossing voor de concurrentieproblematiek in de transitieperiode wordt gevonden. Dit is niet alleen een Nederlands vraagstuk. Het vergt complexe afwegingen in het kader van het Europese gemeenschappelijke energie- en industriebeleid. Overheid, bedrijfsleven en milieubeweging zullen – in het verlengde van de goede
samenwerking bij het Energieakkoord – op korte termijn tot een verkenning van de mogelijke oplossingsrichtingen moeten komen.
V ersterking verdienvermogen door dynamiseren en decollectiviseren Dynamisering en decollectivisering ten behoeve van een groter individueel aanpassingsvermogen liggen in elkaars verlengde. Hoge collectieve lasten en collectief verplichte arrangementen die leiden tot beperkingen van individuele bewegingsruimte reduceren het aanpassingsvermogen. Dynamisering is niet hetzelfde als flexibiliteit. Het gaat ook om ruimte om proactief te kunnen investeren in de persoonlijke en ondernemingsspecifieke verdiencapaciteit. Vernieuwingsvermogen, veerkracht en responsiviteit moeten op het micro-niveau van werkenden en ondernemingen worden vergroot. Daarvoor moeten de voorwaarden worden gecreëerd en bestaande instituties geremodelleerd. Nederland vraagt nu heel hoge collectieve lasten van de burgers van het land en biedt onvoldoende ruimte te investeren in verdienvermogen. Een leven lang leren is daardoor een tamelijke holle frase. Door lasten- en vermogensruimte te bieden kan wel proactief worden gebouwd aan de eigen verdiencapaciteit. Voor adaptatie aan veranderende omstandigheden is men dan minder afhankelijk van collectieve voorzieningen van de overheid. Het is zo vaak gezegd dat collectieve publieke arrangementen eigen verantwoordelijkheid en initiatief niet kunnen vervangen. Maar daar consequenties aan verbinden, door het niveau van belastingen en premieheffing terug te brengen, is al meer dan een decennium niet gedaan. Betrekkelijk nieuw is het doordenken van de vermogensopbouw voor het pensioen in relatie tot de vermogensopbouw in de eigen woning en de mogelijke financiering van zorgkosten op de oude dag. De collectieve vormgeving van het tweede pijler pensioenstelsel staat een individuele alternatieve benutting van het opgebouwde pensioenvermogen in de weg. Ook hier is de vraag aan de orde of decollectivisering en dynamisering niet kunnen bijdragen aan een groter aanpassings- en verdienvermogen. Dynamisering is ook aan de orde op de arbeidsmarkt voor het realiseren van inclusieve participatie. De cao zal moeten worden gemoderniseerd, de diversiteit aan contractrelaties worden verwelkomd, maar voorzien van een daarbij passende voor een ieder gelijk toegankelijk basisstelsel van sociale zekerheid. Zoals eerder gezegd zal zich op de arbeidsmarkt een verdere uitdunning van het ‘midden’ voltrekken. Voor een deel zal verschuiving van werkgelegenheid naar lokale en persoonlijke dienstverlening plaatsvinden, indien de
kosten hiervan worden verlaagd. Het mes snijdt dan aan twee kanten. Meer persoonlijke dienstverlening creëert ook ruimte voor een hogere participatie van de partners met deeltijdbanen. Huidig talent met een hoge verdiencapaciteit dat nu in deeltijd participeert, kan zo veel beter worden benut. Het geheel overziende zal er een nieuw evenwicht moeten worden gevonden tussen collectief en individueel aanpassingsvermogen ten gunste van het laatste. Wat zijn meer concreet de oplossingsrichtingen? Lagere lastendruk Voor werkenden is de marginale druk van betekenis. Wat houdt men over van een verhoging van het bruto inkomen? Vanaf een inkomen van 20.000 euro schommelt de marginale druk in Nederland tussen de 50 en 55 procent. Dit hoge marginale tarief komt voort uit hoge wettelijke tarieven in combinatie met inkomensafhankelijke regelingen, zoals heffingskortingen en toeslagen. Van iedere extra euro brutoloon blijft dus vanaf 20.000 euro minder dan de helft over als netto besteedbaar inkomen. Vanuit de werkgever bezien, is het beeld nog schever. De wig tussen de extra loonkosten en het extra netto besteedbaar inkomen (de marginale wig) bedraagt vanaf 20.000 euro maar liefst 65 procent. Dat betekent dat een werkgever tussen 3.000 aan loonkosten per jaar extra kwijt is om een werknemer netto 1.000 euro extra per jaar te geven. Het ontwerp van een nieuw loon- en inkomstenbelasting moet leiden tot substantieel lagere (marginale) tarieven en daarmee een lagere (marginale) wig. Hierbij moeten de volgende aspecten worden betrokken. In de eerste plaats moet er winst worden geboekt met een substantiële balansverkorting. Het enorme rondpompen van belastingmiddelen via toeslagen en een woud aan heffingskortingen vraagt om een opschoning. In de tweede plaats moet de financiering van de zorg op een andere leest worden geschoeid. De huidige specifieke belasting voor werknemers (die hun werkgevers betalen) staat haaks op een gelijke fiscale behandeling van zorgverzekerden36. Een uniforme behandeling van de inkomensafhankelijke zorgpremie door deze – zoals de AOW-premie – te behandelen als volksverzekering ligt in de rede. In de derde plaats is netto lastenverlichting nodig. Bij het slechts verschui-
36 Zelfstandigen en gepensioneerden betalen de inkomensafhankelijke heffing wel zelf, zij het tegen een gereduceerd tarief.
49
ven van belastingen ontstaat geen bestedingsruimte. Alleen bij een substantiële netto lastenverlichting is een belastingherziening zinvol. Verlaging naar een basistarief van 40 procent (inclusief zorgpremie)37 en boven 100.000 euro een toptarief van 45 procent is haalbaar. Daarmee krijgt Nederland een tariefstructuur die dichter komt te liggen bij wat in omringende landen gebruikelijk is (in het VK en in Duitsland ligt het basistarief op 40 procent en grijpt het toptarief van 45 procent aan bij respectievelijk 180.000 euro en 250.000 euro). Dit vergt in totaal 10 á 15 miljard euro aan maatregelen in de sfeer van grondslagverbreding (aftrekposten tegen basistarief), sanering van heffingskortingen en toeslagen (in totaal gaat hier 45 miljard in om) én netto lastenverlichting. Met de moderne technologie zijn de ‘Heerediensten’ van werkgevers als onbezoldigde belastinginner voor de Staat niet meer van deze tijd. Afschaffing hiervan komt de transparantie van de belastingheffing ten goede. De nu verborgen premieheffing via de werkgever vindt dan rechtstreeks plaats bij de werknemer. Transparantie zal leiden tot een beter bewustzijn over en beheersing van de collectieve lasten. De collectieve uitgaven leggen nu een beslag van meer dan 50 procent op ons totale inkomen. Terugdringing van de uitgavenquote naar 40 á 45 procent bbp, grosso modo in lijn met het gemiddelde in de OECD, en de lastendruk naar 35 procent van het bbp, lijkt een goede doelstelling38. Een verlaging van de uitgavendruk39 geeft meer ruimte voor het maken van eigen keuzes en het dragen van eigen verantwoordelijkheid, passend bij een ondernemender samenleving. Lagere lasten geven daar de bestedingsruimte voor en werken door verlaging van de marginale wig gunstig uit op investeren in de eigen verdiencapaciteit en intensiever werken. Het brengt de spirit terug in de economie.
37 Exclusief de inkomensafhankelijke zorgpremie is sprake van een eerste schijftarief van 35 procent, substantieel lager dan de huidige 42 procent voor middeninkomens. Het onderbrengen van de huidige werkgeverspremie ZVW naar een volledig door burgers zelf gedragen premie zal gepaard gaan met een compensatie door werkgevers (vaste overhevelingsvergoeding) voor het vervallen van de werkgeverspremie. 38 De collectieve lastendruk valt lager uit omdat de uitgaven ook gefinancierd worden met gasbaten, retributies, boetes en andere niet-belastingontvangsten. De ervaren lastendruk ligt overigens hoger, omdat daar onder meer bovenop komen de collectief verplichte pensioenpremies ter grootte van ruim 6 procent van het bbp. 39 De uitgaven aan zorg, sociale zekerheid en onderwijs bedragen in 2014 ruim 190 miljard op een totaal aan netto collectieve uitgaven van 270 miljard.
50
Dynamiseren door te blijven bouwen aan de eigen verdiencapaciteit Investeren in human capital – voorafgaand en tijdens de werkzame jaren – is de sleutel voor inkomens- en werkzekerheid. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de burger zelf. De loopbaan is persoonlijk eigendom. Dat laat onverlet dat hiervoor betere voorwaarden kunnen worden gecreëerd. Het onderwijs moet meer individueel maatwerk voor talentontwikkeling leveren, de mogelijkheden van inzet van pensioenvermogen voor opbouw van de eigen verdiencapaciteit moeten worden vergroot en het private rendement van investeringen moet groter worden door verlaging van de belastingen. Welke eisen moeten worden gesteld aan het onderwijsaanbod?
• In de afgelopen twintig jaar zagen we op de arbeids-
markt een schaarbeweging. De technologische ontwikkeling maakt routinewerk in het midden overbodig maar het onderwijs heeft gezorgd voor een upgrading van de beroepsbevolking. De opgave is dit in de komende decennia te herhalen. Het aandeel hoger opgeleiden in de beroepsbevolking moet verder omhoog met meer aandacht voor bèta en technologie. Nu worden 4 van de 10 jongeren tot 34 jaar opgeleid voor HBO of hoger. Het doel moet 5 op de 10 zijn in 2020.
• Meer top, minder gemiddeld. Meer excellente trajecten
in het onderwijs zijn de bron van echt vernieuwingstalent. De modernisering van het onderwijs moet nu daadwerkelijk ter hand genomen worden. Daarbij gaat het niet alleen over de bijzondere lesroosters met lange vakanties. Op de lagere en middelbare niveaus kan talentmanagement – zoals in het bedrijfsleven al lang gebeurt – verder doorontwikkeld worden. Het voorstel van Rosenmöller40 voor een maatwerkdiploma in het voortgezet onderwijs kan een doorbraak zijn. Daarbij wordt het accent gelegd op de talenten van leerlingen in plaats van op hun zwaktes. Concentratie op waar mensen goed in zijn, brengt het beste in ons menselijk kapitaal naar boven. Dat begint bij het primair onderwijs (en zelfs de voorschoolse educatie) dat nu te weinig aandacht krijgt.
• Ook op het MBO-niveau moet een verdere upgrading plaatsvinden door meer opgeleiden af te leve-
40 Zie interview in Trouw, 28 mei 2014.
ren op het hoogste niveau van MBO-4 met een goede aansluiting op het hoger onderwijs via de nieuwe beroepsroutes. Het beroepsonderwijs moet voldoende attractief worden door de focus te verleggen naar vakmanschap. Met de zogenaamde Vakcolleges komt er een beter imago van het (v)mbo. De Centra voor Innovatief Vakmanschap, de vakscholen en de nieuwe vakmansroutes bieden mogelijkheden voor het opleiden van excellente vakmensen.
• In het hoger onderwijs moet concurrentie stimule-
ren tot profilering op sterktes, hogere kwaliteit, een betere verbinding met afnemers en veel snellere ontwikkeling van nieuwe vormen van kennisoverdracht (e-learning). Selectie en differentiatie van school- en collegegelden draagt daar aan bij. Het huidige prijsplafond stelt een plafond aan de kwaliteit van een hoger onderwijsinstelling. Dat staat haaks op de doelstelling van goed onderwijs om het maximale uit talent te halen. Er is een veel intensievere interactie nodig tussen docenten en studenten zoals op de goede Amerikaanse universiteiten en de Nederlandse University Colleges.
• De arbeidsmarkt vergt onderwijs dat voldoende
flexibel en marktgericht aangeboden kan worden. Met aandacht voor ‘leren leren’ en vaardigheden om snel aan te passen en te vernieuwen. De huidige leerling of student is immers in het midden van zijn of haar loopbaan in 2050(!). Meer aandacht voor ondernemerschap in het onderwijs past bij de transitie naar een ondernemender cultuur. Ondernemers en oud-ondernemers moeten hierbij betrokken worden.
• Regelgeving rond vestigingsplaats, macrodoelma-
tigheid en andere eisen aan de bekostiging maakt instellingen beperkt wendbaar. Voor continue kwaliteitsverbetering kan meer aandacht komen, wanneer net zoals dat elders in de economie het geval is, nieuwe spelers (‘uitdagers’) kansen krijgen. Het is echter praktisch onmogelijk toe te treden tot het overheidsgesubsidieerde onderwijsbestel. Vergroting van de professionele autonomie en daarmee het aanpassingsvermogen van instellingen zal hand in hand moeten gaan met een evolutie naar een opener bestel.
(disruptive) rol spelen. Met het Techniekpact is een goede beweging in gang gezet gedragen door overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen om de kwaliteit en kwantiteit van het bèta-technisch onderwijs en afgestudeerden te verhogen. Dynamiseren van collectieve besparingen De vermogensopbouw in het tweede pijler pensioenstelsel is niet beschikbaar voor andere doeleinden in de actieve levensfase. Het is ook geen individueel pensioenvermogen. De verplichte risicodeling maakt dat zowel het beleggingsrisico als het langlevenrisico collectief wordt gedeeld. Het delen van risico heeft in de pensioenperiode evidente voordelen, maar in de actieve periode is de vermogensopbouw niet beschikbaar voor alternatieve vormen van vermogensopbouw. Zo is aanwending voor de aankoop van een woning niet mogelijk, ook is investeren in de eigen verdiencapaciteit of in ondernemerschap niet mogelijk. Ook voor overbrugging van perioden tussen banen kan geen beroep op het opgebouwde vermogen worden gedaan. In tijden waarin de dynamiek op de arbeidsmarkt minder groot was, was alternatieve aanwending van pensioenvermogen geen issue. Activering ervan in de actieve periode voor andere investeringen was niet nodig omdat de noodzaak daarvoor niet bestond. Nu bestaat die wel, maar is het stelsel er niet op ingericht. We combineren nu bovendien sinds kort de bijzondere situatie van verplichte collectieve vermogensopbouw voor pensioen met het verplicht afbouwen van hypotheekschuld. Daarmee bouwen velen voor de oude dag twee keer ‘vastzittend’ vermogen op, bij het pensioenfonds en in de woning. Wat is nodig? • I ndividualisering van de kapitaalopbouw in de collectieve pensioenen in de actieve periode is een voorwaarde voor aanwending voor alternatieve vormen van vermogensopbouw (eigen huis, scholing, ondernemen). Consequentie is dat deling van het langlevenrisico dan beperkt wordt tot de pensioenperiode41. De fiscale behandeling van pensioen voor inkomens tot 100.000 euro zal aanpassing behoeven om alternatieve aanwending van pensioenopbouw (waar nog een belastingclaim op rust) mogelijk te maken.
• Bèta onderwijs. Het economisch belang van het
opleiden van meer bèta-technici is evident. Technologische ontwikkeling is een belangrijke bron van welvaartsgroei. Bèta’s en technici vervullen een sleutelrol bij het ontwikkelen en toepassen van innovatie. Nederland scoort laag op het opleiden van bèta-technici. Technologie gaat echter in steeds meer sectoren van onze economie een steeds belangrijker
41 Er bestaat nog wel de mogelijkheid het beleggingsrisico tussen jong en oud te delen, met evenwichtige verdeelregels van rendement. Daarmee kan ook worden voorkomen dat bij conversie van opgebouwd kapitaal in een pensioenannuïteit rente-afhankelijkheid tot grote verschillen in pensioen leidt.
51
• Voor de korte termijn moet worden gedacht aan de mogelijkheid van een tijdelijke inleg van pensioenpremies om hypotheekschulden te verlagen voor jonge mensen die hogere schulden hebben dan de waarde van hun woning. Daarbij moeten de in het collectieve pensioensysteem bestaande overdrachten van jong naar oud worden verrekend, om stijging van de doorsneepremie te voorkomen.
• Het in het eigen huis opgebouwde vermogen moet
ook kunnen worden geactiveerd, ten minste in de pensioenperiode. Verkoop van de woning is natuurlijk altijd mogelijk, maar het zou goed zijn wanneer de pensioen- en financiële sector investeert in productinnovaties zoals de ‘omgekeerde hypotheek’ en ‘sale-lease-back’ mogelijkheden, waarbij onnodig belemmerende hypotheekregels van de overheid of toezichthouders weggenomen moeten worden.
Dynamiseren arbeidsmarkt: naar een nieuw sociaal gebouw en inclusieve participatie Het combineren van ondernemen en werkgeven komt steeds meer op gespannen voet te staan. Ondernemingen zoeken op de arbeidsmarkt naar oplossingen: scheiden van ondernemen en werkgeven via driehoeksrelaties, meer tijdelijke contracten, opdrachtgeverschap in plaats van een arbeidsrelatie. De lasten verbonden aan vaste arbeid (cao, sociale zekerheid en pensioen) en de beperkte mobiliteit van vaste arbeid, vooral bij oudere werknemers, vragen om een grondige herbezinning van de bestaande ordening. De sociale verzorgingsstaat is gebouwd op de klassieke arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemers met als spil het vaste arbeidscontract. Dit contract is ook de toegangspoort tot financiële voorzieningen, zoals hypotheken. Bestaansrisico’s zijn afgedekt via wettelijke verzekeringen (WW, WIA, ZVW), verplicht gestelde regelingen (pensioen), en rechtstreekse verplichtingen (loondoorbetaling bij ziekte) op rekening van (grotendeels) de werkgever. Dit maakt de onderneming de verschaffer van sociale zekerheid. Dat is een last van het werkgeven, die steeds moeilijker te dragen valt en (vanzelfsprekend) invloed heeft op de hoogte van de netto inkomens en de loonkosten. De alternatieve arbeidsrelaties voor het vaste arbeidscontract zijn niet meer weg te denken. Bijzonder zijn de zelfstandig professionals, die symbool staan voor de transitie die op de arbeidsmarkt gaande is. Met de doorbraak van de zelfstandig professionals komt er een ondernemender cultuur in Nederland. Juist daarvan is ons verdienvermogen afhankelijk. Dit moet dus worden gekoesterd. Pogingen om de zelfstandig professional weer te dwingen in het keurslijf van de afhankelijke werknemer staan hier haaks op en slaan de plank mis. De gemeenschappelijke opgave ligt ergens anders, namelijk het tot stand brengen van inclusieve 52
participatie met evenwichtige sociale basiscondities voor iedereen:
• Een basisstelsel voor alle werkenden. Op langere termijn
past de afzonderlijke behandeling in de sociale zekerheid van verschillende categorieën werkenden niet meer. Zoals Camps (2014) heeft aangegeven moet worden nagedacht over een stelsel waarin niet de werknemer maar de werkende centraal staat42. Dat impliceert een fundamentele hervorming van de huidige sociale zekerheid tot een basisstelsel met voorzieningen op een lager niveau dan nu voor werknemers, met keuzevrijheid en ruimte voor het treffen van individuele aanvullende voorzieningen. Eerste stappen op weg hier naartoe kunnen worden gezet bij voorzieningen voor arbeidsongeschiktheid, pensioen en ziektekosten. Zo kan de huidige werknemersverzekering voor dekking van het volledige arbeidsongeschiktheidsrisico (IVA) worden omgezet naar een voorziening voor alle werkenden, inclusief zelfstandig professionals. Voor het sparen voor aanvullend pensioen voorziet de hiervoor gesuggereerde dynamisering van individuele vermogensopbouw in de actieve fase aanknopingspunten voor een gelijke(re) behandeling. Zelfstandig professionals kunnen hier net zo goed als werknemers aan deelnemen. In de sfeer van de ziektekosten past de huidige werkgeverspremie, waarmee 50 procent van de zorglasten voor werknemers wordt betaald, niet bij een voor iedere burger uniforme basisverzekering tegen ziektekosten. Zoals aangegeven kan afschaffing hiervan goed worden meegenomen in een belastingherziening. Met deze concrete voorstellen voor nieuwe regelingen voor arbeidsongeschiktheid, pensioen en ziektekosten kan de basis worden gelegd voor een nieuw sociaal zekerheidstelsel dat op termijn niet meer discrimineert tussen werknemers en zelfstandige professionals. Daarbij past dat mensen meer inkomen (door lagere belastingen en premies) en meer investeringsmogelijkheden (via de pensioenen) krijgen om zelf de loopbaan vorm te geven. Voor de lange duur van loondoorbetaling bij ziekte van werknemers moeten op korte termijn oplossingen worden gevonden. Dit is vooral voor kleinere ondernemingen een groeibelemmering.
• Modernisering van de cao past bij een gelijkere behan-
deling van werkenden ongeacht hun contractuele status om meer ruimte te bieden voor maatwerk in
42 Zie M.R.P.M. Camps, Sturen op de toekomst, Economische Statistische Berichten, 10 januari 2014.
arbeidsvoorwaarden op ondernemingsniveau. De sectorcao’s veronderstellen nu te veel homogeniteit onder ondernemingen en bieden te weinig individuele aanpassingsruimte. Een transitie lijkt noodzakelijk naar sectorcao’s die een kader bieden van de meest essentiële arbeidsvoorwaarden waarvan op ondernemingsniveau opwaarts en neerwaarts kan worden afgeweken. Het is aan ondernemingen daarvan gebruik te maken of op transactiekosten te besparen door het cao-kader te blijven volgen.
• Inclusieve participatie veronderstelt dat er voor een ie-
der participatiekansen zijn. Hierbij past het 100.000 banenplan voor mensen met beperkingen die niet het minimumloon kunnen verdienen. Er zijn ook mensen die daar net zo goed niet toe in staat zijn, maar geen geestelijke of lichamelijke beperking hebben. Niet goed valt in te zien waarom deze mensen niet van de faciliteiten van de Participatiewet gebruik zouden mogen maken. De mogelijkheden om tegen lagere loonkosten dan die behorend bij het minimumloon werkzaam te zijn, moet ook aan hen toekomen. Daarmee kunnen zij voorzien in de behoefte aan mensen voor met name de persoonlijke dienstverlening en krijgen ook deze uitkeringsgerechtigden met een bijstandsuitkering de mogelijkheid weer werkervaring op te doen43.
• De grotere dynamiek op de arbeidsmarkt vereist ook
een betere infrastructuur voor het realiseren van transities van werk naar werk, al dan niet met tussenpozen van werkloosheid, de overgang van werknemer naar zelfstandig professional en vice versa. Zoals op zovele markten is transparantie, het zicht houden en krijgen op mogelijkheden, en passende dienstverlening hierbij van groot belang. Hiervoor kan worden voortgebouwd op de modernisering van het ontslagrecht. De daarbij geïntroduceerde transitievergoeding heeft deze naam niet zonder reden. Het moet werkenden daadwerkelijk in staat stellen transities beter mogelijk te maken. Daarbij is er ook de optie om transitiefinanciering via brede transitiefondsen te laten lopen, van waaruit maatgerichte dienstverlening voor individuele werkenden kan worden ingekocht. Er lijkt hoe dan ook een rol voor
43 Een alternatief interessant idee om werkgelegenheid in de persoonlijke dienstverlening te stimuleren is het fiscaal aftrekbaar maken van de kosten hiervan, bijvoorbeeld wanneer het gaat om dienstverlening in en rond het huis en het gezin. Opdrachtgevers krijgen daardoor meer tijd voor de uitoefening van hun beroep (daar waar hun comparatieve voordelen liggen, die dan beter worden benut).
dienstverlening om werkenden wegwijs te maken op de nieuwe arbeidsmarkt. Zoals er behoefte is aan een financiële ANWB voor de kredietverlening aan het mkb, is er op de arbeidsmarkt behoefte aan een sociale ANWB.
• Voor een dynamischer arbeidsmarkt is idem een
verdergaande hervorming van de woningmarkt geboden. Het ontbreekt in Nederland aan een aantrekkelijk huursegment voor bovenmodale inkomens door de bijzondere tweedeling op de woningmarkt tussen sociale woningbouw en de koopmarkt. Decollectivisering van het stelsel van sociale woningbouw en definitieve verschuiving van object- naar subjectsubsidiëring met een normale prijsvorming, kan de woningsector liberaliseren. Woningverhuurbedrijven kunnen dan worden bevrijd van het predicaat ‘corporatie’ en moeten alle delen van de huurmarkt kunnen betreden in onderlinge concurrentie en concurrentie met andere partijen. Voor de arbeidsmarktdynamiek zal een veel beter functionerende huurmarkt van meerwaarde zijn. Ook hier ondersteunt decollectivisering de gevraagde dynamiek.
Dynamiseren door re-inventing government: van micronaar macro-risicobeheersing Veel overheidsbeleid komt voort uit verzorgingsdenken. De samenleving is er lang vanuit gegaan dat de overheid alle micro-risico’s in ons bestaan kon afdekken. Daarmee zetten we ons vast. Het ‘verzorgen’ moet terug naar een basisniveau; de overheid kan niet op alles worden aangesproken. De overheid moet er vooral zijn voor de beheersing van grote, onomkeerbare maatschappelijke (macro-) risico’s. Saillant is dat de overheid voor de microrisico’s van het bestaan nu alomvattende bescherming moet bieden, maar op macro-niveau soms grote risico’s mag nemen. De overheid participeert in de pensioenbeleggingen voor 60 procent van het bbp (de belastingclaim op het pensioenvermogen) en heeft een staatsschuld van 75 procent van het bbp. De belastingclaim relativeert de schuld, maar is de (impliciete) staatsdeelneming in de pensioenbeleggingen bewust beleid (geweest)?
Blijven investeren in een High Trust samenleving Onafhankelijke rechtspraak, uitbanning van corruptie, ordentelijk zakelijk verkeer zijn essentiële voorwaarden voor ondernemerschap. Regelgeving en toezicht moeten weer gebaseerd op het spoor van targeted rules – gericht op doelen, niet op middelen –, high trust, high penalties. Ook hier kan inzet van ICT geweldig helpen met bijvoorbeeld het digitale ondernemingsdossier, maar ook horizontaal systeemtoezicht. De waanzinnige terugslag naar detailregulering en toezicht verstikt het ondernemerschap en zet de economie op slot. Dit pad moet worden verlaten. 53
6. groeiprojecten Verdienen vereist actie
54
Wereldwijd zijn stedelijke clusters en kennisregio’s de groeimotoren. Agglomeratievoordelen worden daar benut. De economie globaliseert aan de ene kant, maar het opereren op die steeds grotere markt blijkt het effectiefst vanuit concentraties van ondernemerschap en kennis. Nederland is eigenlijk één grote stedelijke regio (respectievelijk moet dat worden door betere fysieke verbindingen). In de haarvaten zitten regionale, sectorale en cross-sectorale concentraties van ondernemerschap die de kans moeten krijgen om verder uit te groeien. Samenwerken gaat niet vanzelf. Het vergt organiserend vermogen. We kunnen hier verder met vele goede initiatieven, die allemaal het praatstadium voorbij zijn: het topsectorenbeleid, het smart industry project, de green deals voor green growth, de ICT-doorbraakprojecten, het Techniekpact, nieuwe en vernieuwde regionale groeiprojecten, etc. Zo wordt ook duidelijk dat er door het bedrijfsleven met overheid en andere partners wordt gewerkt aan meer groei. Waaraan kan nog meer worden gedacht?
• Beter dan nu kan dan duidelijk worden gemaakt
hoe Nederland in staat is om op de omgevingsveranderingen (zie hoofdstuk 2) in te spelen. Hiervoor is potentieel heel veel in huis en in beweging. De Nederlandse economie is veelzijdig, opereert in topsectoren op mondiaal topniveau, heeft een cultuur van competitie maar ook van pre-competitief samenwerken en is sterk gepositioneerd voor de Grand Challenges. Zie de business plannen van de topsectoren, die verder moeten worden uitgerold; zie de vele voorstellen voor de circulaire en biobased economie. Het is zaak dit beter te etaleren, voor de eigen bevolking voor het broodnodige groeiperspectief, maar natuurlijk ook naar buiten.
• Nederland heeft een excellente financiële, zakelijke,
juridische en logistieke dienstverlening. Dat is essentieel voor ondernemingen die vanuit Nederland de wereld willen veroveren. We zijn bij uitstek toegerust om in een verder globaliserende wereld internationale productieketens en transport- en handelsstromen te regisseren en te organiseren. De samenwerking van de Nederlandse financiële sector in Holland Financial Centre is weliswaar beëindigd maar Nederland moet zich als toegangspoort tot de
EU voor goederen, diensten en financiering op de internationale kaart blijven zetten.
• De ICT-revolutie in de retail biedt enorme kansen
voor deze sector om ook de grens over te gaan, zoals Shopping 2020 laat zien. Dit samenwerkingsproject van 16 branches heeft veel perspectief en moet in de etalage worden gezet. Tegelijkertijd is een Task Force nodig in samenwerking met het ministerie van EZ en de lagere overheden om de transitie van de detailhandel waar nodig soepel te laten verlopen.
• De bouw en bouwgerelateerde sectoren maken een
enorme slag naar efficiënter produceren en bouwen en een omslag naar een vraaggericht aanbod. Voorbeeld is Sustainable & Smart Building. Voor de korte termijn is een impuls nodig voor de sterk bij de (latente vraag) achtergebleven nieuwbouw. Nu de huizenprijzen niet verder dalen maar vele geïnteresseerden in een nieuwbouwhuis met restschulden te maken hebben, kan een tijdelijke tax credit op de koop van een nieuwbouwhuis de lock in op de woningmarkt doorbreken. Men neemt het verlies op de oude woning in ruil voor de tijdelijke tax credit bij de koop van een nieuwbouwhuis. Dat kan de onderbesteding doorbreken. Het ligt in de rede als voorwaarde voor de tax credit duurzaamheidseisen aan de nieuwbouwwoning te stellen. Dit is een stimulans voor sustainable building en een investering in het internationale verdienvermogen van de bouwsector.
• Ondernemen met zorg: door samenwerking met meerdere sectoren (in de zogenoemde Doe-tank) wordt de transitie naar langer zelfstandig wonen van ouderen met oplossingen vanuit het bedrijfsleven versneld, onder meer via ICT-mogelijkheden.
• Op regionaal niveau zijn de samenwerkingsverban-
den in Brainport, Rotterdam44, Wageningen, NoordNederland, etc. groeiprojecten voor Nederland. Deze kunnen aan slagkracht winnen door het versterken van onderlinge samenwerking waar dat nuttig is.
44 Dit betreft het plan van de Wereldexpo 2025: duurzaam leven in een duurzame delta.
55
7. Stabiliteit Fundamentals voor ondernemen
56
Betere governance gaat over de ‘fundamentals’ voor het ondernemen, zoals de beheersing van ‘macro-risico’s’ die voor ondernemingen en werkenden niet goed beïnvloedbaar zijn: monetair-financiële en geopolitieke ontwikkelingen, en bijvoorbeeld veiligheidsvraagstukken als de bestrijding van internationaal terrorisme en cybercriminaliteit. Sociale en bestuurlijke stabiliteit zijn evenzeer een houvast in woelige tijden. De ervaring in de afgelopen jaren heeft geleerd dat de sociale en bestuurlijke instituties ook zelf stevig in de wind stonden. Hierna wordt de macro-economische stabiliteit in de Eurozone en de sociale stabiliteit besproken.
Macro-stabiliteit in de eurozone De stabiliteit van de eurozone voor economieën met grote verschillen in aanpassings- en verdienvermogen zonder veel grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit blijft kwetsbaar. Vooralsnog is zelfs na de ernstigste financiële en economische crisis na de jaren ‘30 het Europroject in de benen gehouden. De recent afgedwongen hervormingen van de verzorgingsstaten zullen leiden tot meer convergentie en bieden groeipotentieel45. De Europese Bankenunie kan voorkomen dat lidstaten door toedoen van banken in het eigen land in no time in de gevarenzone komen. Toch is met dit alles de stabiliteit van de Eurozone allerminst een gegeven. Niet alleen kunnen de lidstaten economisch divergeren met gevolgen voor het vertrouwen in de overheidsfinanciën, ook de demografische opgave verschilt enorm tussen landen (sparen voor de oude dag is een tamelijk uniek Nederlands verschijnsel). Om de zone duurzaam bij elkaar te kunnen houden, zal de afdwingbaarheid van aanpassingen door de EU moeten toenemen. Blijft dat uit dan loopt de eurozone de kans
45 De OECD verwacht dat Europese landen 5 tot 20 procent extra groei in de komende 10 jaar zullen krijgen als gevolg van de onder druk van de crisis gerealiseerde structurele hervormingen van de arbeids- en productmarkten.
met enige regelmaat in een crisissituatie terecht te komen. Er is nu een kader van ‘peer pressure’ op basis van sets met aanbevelingen met een procedure om macro-onevenwichtigheden te ontdekken. Het echte probleem is dat serieuze sancties voor het schenden van de Euro-clubregels niet bestaan. Het ontslaan van een land als lid van de Eurozone heeft een te hoge prijs. Soevereiniteitsoverdracht is inmiddels een open zenuw is geworden. Toch is dat de enige weg voorwaarts. Uiteindelijk kan een muntunie alleen succesvol bestaan wanneer over essentialia van het economische beleid in de deelstaten op het federale niveau kan worden besloten (zie de VS, zie Duitsland voor de komst van de euro, zie de reactie van het VK op de Schotse wens tot onafhankelijkheid46). Op kortere termijn kan dit vorm krijgen met de optie van de zogenaamde ‘hervormingscontracten’ in aanvulling op strikte restricties aan schuldenopbouw op deelstaatniveau (tenminste permanent sluitende lopende dienst). Bij de eurozone moet in vergelijking met andere valutagebieden worden bedacht dat verschillen in taal en cultuur leiden tot een geringe grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit. Dit impliceert dat asymmetrische schokken met uiteenlopende gevolgen voor lidstaten uitermate veel vergen van het aanpassingsvermogen van de individuele lidstaten zelf. Méér dan wordt gevraagd van deelstaten in de VS, waar hogere werkloosheid in de ene deelstaat door arbeidsmobiliteit wordt geëxporteerd naar banen in een andere deelstaat. Voor de stabiliteit van de eurozone is een toename van grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit daarom van groot belang. Dat kan onder meer worden bevorderd door bijvoorbeeld het Engels in elke lidstaat van de Eurozone als tweede te leren taal in het secundaire onderwijs verplicht te stellen. Verhoging van arbeidsmo-
46 De minister van Financiën George Osborne verklaarde dat een onafhankelijk Schotland maar een eigen munt moet invoeren.
57
biliteit moet vanwege de welvaartsverschillen binnen de Eurozone wel goed worden begeleid. Zorgvuldig beleid is op zijn plaats om de sociale spanningsboog op individueel lidstaatniveau niet te overstretchen.
Sociale stabiliteit Samenwerking tussen bedrijfsleven en andere representatieve ngo’s is goed voor het noodzakelijke draagvlak voor daadkracht. Nederland is daar altijd sterk in geweest. Oude collectiviteiten en instituties staan echter onder druk, moeten zich vernieuwen of worden vervangen door nieuwe samenwerkingsverbanden. Deze veranderingen in de sociale samenhang zijn van bovenaf niet te sturen. Dit proces vindt ‘decentraal’ – bottum up – plaats. In een ondernemende samenleving zal wat ooit het maatschappelijk middenveld werd genoemd, zich moeten vernieuwen, in overeenstemming met de dynamiek op het microniveau. Of anders gezegd, de dynamiek van de economische onderbouw bepaalt de noodzakelijke vernieuwing van organisatievorming in de bovenbouw. Juist door tijdige vernieuwing kan blijvend toegevoegde waarde worden geleverd en wordt de sociale stabiliteit gediend. Wanneer ondernemerschap als attitude in alle haarvaten van de samenleving doordringt, dan hoeft niet te worden getwijfeld aan de slaagkansen van deze modernisering. De veranderingsprocessen zijn ook zichtbaar. Traditionele werkgeversorganisaties bestaan niet meer. Het zijn ondernemingsorganisaties met in toenemende mate het vizier op het leveren van toegevoegde waarde door het verbeteren van condities voor het ondernemen op de productmarkten. De vakbeweging probeert zich her uit te vinden. Samenwerkingsverbanden op regionaal niveau slaan bruggen met netwerkvorming in kennisclusters. De overheid presenteert zich tegenwoordig als netwerkpartner. De conclusie laat zich raden: juist in een ondernemende samenleving hoeft niet te worden getwijfeld aan verlies aan sociale stabiliteit. Wanneer we blijven vastzitten in oude instituties, die vernieuwing in de weg staan, kan daar wel voor worden gevreesd.
58
59
8. Slot Kiezen voor grenzeloos groeien
60
De Nederlandse economie staat op een kruispunt. Na jaren van economische achteruitgang en verlies aan verdienvermogen, zijn de uitdagingen immens. Maar de kansen ook, in een wereld die steeds opener en verbonden wordt, met ICT als de grote game changer. Om daarin mee te kunnen, moeten meer dan ooit de bakens worden verzet. Kiezen voor internationale openheid, voor voortdurend vernieuwen, voor duurzaamheid als kernwaarde, voor modernisering van de universele verzorgingsstaat naar een dynamische ondernemende samenleving, die in staat is het internationale talent te binden, participatiekansen voor iedereen te bieden en sociale stabiliteit weet te behouden. Kunnen we dat gezamenlijk aan? Daar hoeft geen twijfel over te bestaan. De gemeenschapszin, de onderlinge verbondenheid en betrokkenheid bij Nederland zijn ondanks alle veranderingen die grenzen doen vervagen, nog altijd bijzonder groot.
61
Bijlagen
62
Aandeel export in totale productie 60
50 40 30
20 10 0
Figuur 13: Exposure sectoren aan internationale concurrentie (gemeten naar uitvoergraad) Bron: CBS, Nationale Rekeningen
0%
Totaal vervoersdiensten
Totaal reisverkeer
23% Totaal communicatiediensten
30%
Totaal bouwdiensten
Verzekeringsdiensten
11%
Financiële diensten
Totaal computer- en informatiediensten
4%
Totaal royalty's en licentierechten
2%
23%
5%
1%
Totaal overige zakelijke diensten
1% Totaal persoonlijke, culturele en rec...
Figuur 14: Dienstenuitvoer naar type product (2013) Bron: CBS 63
100% 90% 80%
189 503
237
70% 412
60%
30%
369 536
0%
64
47
29
72 229 159
143
20
34
213 97
177
29
164 37
100
17
18
18
5
5
89
126
67
173 139
108
263 317 25
27
57
88
middel
66
85 32
20
23
laag
10
hoog
Figuur 15: Waar gaat ons talent heen? (Als percentage van de sector en duizenden personen) Bron: CBS
Figuur 16: Werkgelegenheid in arbeidsjaren als percentage van de bevolking Bron: OESO
64
17
94 608
20% 10%
66
85
163 122
343
50% 40%
171
Cees Oudshoorn is directeur Beleid van de ondernemingsorganisaties VNONCW en MKB-Nederland. Eerder was hij directeur Economische Zaken bij VNONCW en daarvoor directeur Algemene Economische Politiek bij het Ministerie van Economische Zaken. Cees Oudshoorn is afgestudeerd in de algemene economie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.