Werkdocument 1984-185 Cb/Cdw van
Ripsdiensl vwr da Uwlmoer~0ld.R. Smedinghuia,L e W a d
W. Boxsern
september.1984'
De kosten van energie in Nederland per 1 januari 1984
.
INHOUD
,
.
,
.
1.
INLEIDING
2
2.
ENERGIE, ENERGIEBRONNEN EN KOSTEN
3
RESULTATEN VAN ONDERZOEK Algerneen Produktiekosten van fossiele brandstoffen Produktiekosten voor elektricitiet Produktiekosten voor warmte Produktiekosten voor energie uit warrntekrachtkoppeling Eindverbruikersprijzen van energie Toekornstige ontwikkelingen 4.
SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
13
INFORMATIEBRONNEN
14
BIJLAGEN 1. Energie-eenheden 2. Aanbod en vraag van energiebronnen en energiesoorten
[.:
7663
; 8%.
I
.s
I
:4/hh
:n zijn als regel eerste versies van te schrijven rapporten :schreven tekst) en daardoor uitsluitend bested voor intern de verantwoordelijkheid voor de tekst berust bij de auteur. - "
1. INLEIDING
In discussies over energieverbruik en energiebronnen wordt vaak de vraag gesteld: wat zijn de produktiekosten van energie in Nederland? Deze vraag is eenvoudiger gesteld, dan beantwoord: zij roept zelfs nieuwe vragen op. Over welke energie hebben we her: de fosiele energiebronnen aardgas, steenkolen of de duurzame energiebronnen zoals windenergie en zonne-energie? Speelt de plek waar de energie gewonnen wordt een rol? Gaat het om de produktiekosten van energiebronnen in het land of het gebied van herkomst of gaat het eigenlijk om de prijs die de eindverbruiker voor zijn energie moet betalen? Om welke eindverbruiker gaat her dan: de kleinverbruikers (i.c. de gezinshuishoudens) of de grootverbruikers'zoals elektriciteitscentrales en basisindustrietb? In de volgende paragrafen blijkt dateen eenduidig antwoord op de eerst gestelde vraag-niet goed mogelijk is. Daarom is voor een aantal energiebronnen -aardgas, aardolie, steenkool en uranium- aangegeven met welke produktiekosten globaal moet worden gerekend afhankelijk van een aantal omstandigheden. Daarnaast wordt globaal aangegeven met welke eindverbruikersprijs moet worden gerekend voor de energievonnen elektriciteit en warmte afhsnkelijk van soort eindverbruiker en gebruikte'produktietechniek (m.n. bij elektriciteit). Ten slotte worden uit de vergelijking van de produktiekosten enkele conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.
2. ENERGIE, ENERGIESOORTEN EN KOSTEN
Wanneer over energie wordt gesproken moet er onderscheid worden gemaakt in primaire en secundaire energie. primaire energie komt in verschillende vormen op aarde voor: als fossiele energiebronnen in de vorm van brandstoffen zoals aardgas, aardolie, steenkool en uranium. als duurzame energiebronnen in de vorm van windenergie, zonne-energie, waterkracht, aardwarmte en biomassa. Bij de laatste vorm moet m.n. gedacht worden aan hout, stro, mest e.d.
. .
Primaire energie is meestal niet rechtstreek bruikbaar, een enkele uitzondering zoals aardgas en hout daargelaten, en moet worden bewerkt of omgezet in andere meer bruikbare energievormen. Dit wordt we1 de secundaire energie genoemd. Voorbeelden hiervan zijn aardolieprodukten zoals benzine, stookolie, dieselolie en huisbrandolie, maar ook elektriciteit en biogas. Deze omzetting vindt plaats omdat de secundaire energievormen vaak beter hanteerbaar zijn en gebruiksvoordelen bieden. De primaire en secundaire energievormen worden voor verschillende doeleinden gebruikt als grondstof door de industriesector als warmtebron door de huishoud-, diensten- en industriesector - voor verlichting door alle sectoren - voor beweging door de industrie-, landbouw- en transportsector. Het omzetten van de ene energievorm in de andere gaat met verliezen gepaard. Van de 2750 P J ~ )welke in 1983 in Nederland is verbruikt is slechts 55% nuttig besteed (figuur 1).
-
AANBOD
VERBRUIK 40%0 NUTTIG
13% 3
x
1
STEENKOOC]
32%
DIENSTEN 16%
3%
INDUSTRIE 43%
55%
NIET NUTTIG OVERIGE%0-]'
LANDBOUW 5%
TRANSPORT 13% Totaal 100% = 2750 PJ 1) 0.a. Uranium, wind, biomassa, e.d. Figuur 1. Energieverbruik in Nederland en verdeling van energiesoorten over verbruikssectoren PJ = 1015 Joules, voor nadere uitleg zie bijlage 1
In dit onderzoek heeft de aandacht zich gericht op de volgende energiebronnen: aardgas aardolie steenkool uranium aardwarmte biomassa (hout, mest) waterkracht windenergie zonne-energie Ten aanzien van de direct bruikbare energievormen heeft de aandacht zich m.n. gericht op de elektriciteitsproduktie, de warmteproduktie en de produktie van energie uit warmtekrachtkoppeling. Uit de figuren 1.1. t/m 1.8. in bijlage 2 kan worden afgeleid, welke plaats de verschillende primaire en secundaire energievormen innemen in de totale energievoorziening in Nederland. Basis voor deze figuren is het vereenvoudigd netwezkschema van het energiemodel SELPE van het Energie Studie centrum ten behoeve van de Maatschappelijke Discussie over het energiebeleid in Nederland (Boonekamp e.a., 1983). De vraag naar de (produktie)kosten van energie in Nederland is nu als volgt gelnterpreteerd: - Van de fossiele energiebronnen aardgas, aardolie, steenkool en uranium is bepaald wat de produktiekosten zijn. Onder de produktiekosten worden dan verstaan de kosten voor winning, het binnenlandse transport, het laden, he; zeetransport en het lossen. ~e winningskosten (kapitaal, rente, bediening en onderhood) zijn sterk afhankelijk van het land of gebied van herkomst en de wijze waarop winning plaatsvindt. - Van de bruikbare energievormen elektriciteit en warmte is bepaald wat de produktiekosten zijn. Deze zijn echter afhankelijk van de gehanteerde produktietechniek. - Ten slotte is bepaald wat de kosten zijn voor de eindverbruiker van energie i.c. de consument. Deze.kosten zijn afhankelijk van het soort eindverbruiker (industrie, huishoudens transport), de belastingen en milieuheffingen en de winsten die worden gemaakt door exploitatie maatschappijen en distributiebedrijven.
. .. ... . ..
3. RESULTATEN VAN ONDERZOEK
3.1. Algemeen Alle genoemde kosten zijn uitgedrukt in gldlGJ, gebaseerd op het prijspeil van 1 januari 1984. Een groot aantal koitencijfers is uitgedrukt in Amerikaanse'dollars. Voor de omrekening in guldens is een dollarkoers aangehouden van f 2,75 t.w. het gemiddelde voor 1983. . De kosten vermeld 'in tabel 3.1. zijn verkregen door zelf op allerlei plaatsen informatie in te winnen; de kosten in de,tabellen 3.2 tlm 3.5. ~~ zijn ontleend aan een studie van het Energie Studie ~ e n t r & ' ~(SMDE, 1983). Ten aanzien van de kapitaalkosten is in elk geval in de tabellen'3.2. en 3.3. gerekend met'een rekle rente van 5% en een afschrijvingstermijn van 20 tot 30 jaar voor respectievelijk technische installaties.en gebouwen. Met subsidies in de vorm van bij voorbeeld een WIR-premie, welke we1 kan oplopen tot 40% van de kapitaalsinvestering is geen rekening gehouden. Voor belastingen is gerekend met een BTW-tariefvan,l9%, een enkele uitzondering zoals tuindets die aardgas verbruiken daargelaten. Dan is het BTW-tarief 5%. 3.2. Produktiekosten van fossiele brandstoffen De produktiekosten van de fossiele brandstoffen zijn samengevat in tabel 3 .l. Tabel 3.1. Produktiekosten van fossiele brandstoffen in gld/GJ exclusief BTW en winsten. Prijspeil januari 1984 Herkomstl laden Energiebron Maatschappij winning binnenvisie lands transport aardgas I
/
eardolie steenkooldagbouw steenkoolmi jnbouw
uranium*
*
Groningen Noordzee Niddenoosten Noordzee USA (teerlanden USA Canada Australie USA Australie Zuidafrika Polen Frankrijk Westduitsland Engeland Belgie technocratische visie milieu visie
1,30 6,50
1,30 1,75 1,55 2,50 1,95 1,95 1,65
zeelossen transport
1
1,50 1,50
1,50 1,50 0,75 1,20 0,75 0,65 0,75
totaal
2,80 8.00 1,lO 7,15 10,OO
'
0,15 0,15 0,20 0,15 0,20 0,15 0,05
0,95 1.00 1,40 0,70 1,40 0,95 0,45
0,20 0,20 0,20 0,20 0,20 0,20 0,20
,
1 1
1
4,10 4,60 4,lO 4,75 4,50 3,90 3,lO 8,05 8,45 8,40 10,75
j
9,75 16.65
-
Aangegeven zijn de kosten van de gehele splijtstofcyclus, welke loopt van winning uranium erts via conversie en verrijking tot fabricage van splijtstofelementen. 5
Uit tabel 3.1. blijkt dat de produktiekosten voor de verschillende fossiele energiebronnen nogal uiteen lopen. Sons zit er we1 een factor 4-6 verschil tussen de minimale en maximale produktiekosten. Dit hangt nauw samen met het gebied van herkomst en de gebruikte exploitatietechnieken. De verschillen in transportkosten bij steenkool hangen bij voorbeeld nauw samen met het felt of de steenkool afkomstig is uit het westen of het oosten van de USA. Voor aardgas maakt het bij voorbeeld nogal een groot verachil of dit zo uit de gasbel in Slochteren kan worden gehaald of dat het gas afkomstig is uit moeilijk toegankelijke gebieden zoals de Noordzee of zelfs Noord SiberiS. Hetzelfde verhaal geldt in grote lijnen ook voor aardolie en steenkool. Bij steenkool bij voorbeeld speelt een rol de soort mijn (dagbouw of mijbouw) en arbeidskosten. Deze laatste zijn in Zuid Afrika en Polen lager dan bij voorbeeld in Belgie en Engeland. Een laatste factor ter verklaring van de kostenverschillen ligt in het feit dat niet van alle energiebronnen bekend is op welke manier met welke aannames de produktiekosten zijn berekend. Wat uranium betreft: een schatting van de produktiekosten is uitermate lastig. Uranium erts op zich heeft een zeer laag uranium gehalte en moet worden verrijkt en omgezet in splijtatofelementen. Deze kunnen dan als brandstof worden gebruikt in kern(energie)centrales. Aangegeven zijn de kosten voor de gehele splijstofcyclus. De informatie hierover is afkomstig van een studie van het KIVIfNIRIA welke is uitgevoerd in het kader van de Maatschappelijke Discussie over het Energiebeleid in Nederland. . In de tabel zijn twee bedragen genoemd. Het hoogste komt uit de milieu wereld, die bij de berekening van de gehele splijstofcyclus een veel hogere kapitaalsinvestering opvoert dan de technocraten. Eenduidigheid hierover bestaat er niet maar langjarige ervaringscijfers bestaan ook niet. Vandaar dat de beide uiterste schattingen zijn weergegeven. 3.3. Produktiekosten voor elektriciteit De produktie van elektriciteit kan op verschillende manieren plaatsvinden: Gecentraliseerd in grote elektriciteitscentrales met behulp van fossiele brandstoffen; Gedecentraliseerd in kleinere produktie-eenheden, veelal warmtekrachtinstallaties, windturbines of waterkrachtcentrales. De produktiekosten van elektriciteit zijn samengevat in tabel 3.2. De meeste gegevens zijn ontleend aan een studie die het ~ne;~ieStudie Centrum heeft uitgevoerd in het kader van de Maatschappelijke Discussie over het Energiebeleid in Nederland (Koenders, 1983).
. .
Tabel 3.2. Produktiekosten voor elektriciteit: gemiddelde a£-centrale prijs voor energiebron in gld/GJ. Prijspeil 1 januari 1984. ,.
Energiebronnen Fossiele brandstoffen aardgas steenkolen stookolie uranium (technocr. visie) uranium (sociocr. visie)
.
... .
Stromingsbronnen waterkracht windenergie 4 10 m 4 16 m 4 30 m
.
.'
,
.
,
kosten bedieningl kapitaal onderhoud brandstof') 4,45 6,40 5,55 13,05
1,95 3,60 1,95 3,05
. ,
26,65
---
4,45
totaal
30,55 17,50 31,65 9,75
36,95 27,50 39,15 25,85
16,65
47,75
I I
20,55 31,30 23,90 34,45
6,15 7.75 4,45 4,15
26,70 38,85 28,35 38,60
-
1) inclusief belasting en winsten Uit tabel 3.2. blijkt dat gedecentraliseerde elektriciteitsproduktie niet duurder behoeft te zijn dan gecentraliseerde elektriciteitsproduktie. Dit wordt bevestigd door een studie van de Vereniging Krachtwerktuigen getiteld Decentrale elektriciteitsopwekking welke eveneens is uitgevoerd in het kader van de Maatschappelijke Energiediscussie. Ten aanzien van de fossiele brandstoffen wordt nog gewezen op het grote verschil tussen de technocratische en sociocratische visie met betrekking tot het gebruik van kernenergie i.c. uranium. Volgens de sociocraten is kernenergie bijna tweemaal zo duur als volgens de technocraten. Overigens blijkt afgezien van deze controverse het maatschappelijk draagvlak voor het genbruik van kernenergie in Nederland niet erg groot. Uit de Maatschappelijke Discussie over het energiebeleid kan worden afgeleid dat ongeveer 63% van de Nederlandse bevolking gebruik van kernenergie voor de elektriciteitsproduktie afwijst. 3.4. Produktiekosten voor warmte De produktie van warmte kan net als de elektriciteitsproduktie gecentraliseerd plaatsvinden, maar ook gedecentraliseerd. Bij een gecentraliseerde warmteproduktie kan worden gedacht aan de warmtekrachtkoppeling (zie par. 3.5.), maar ook aan aardwarmteproduktie. Bij de decentrale warmteproduktie moet m.n. gedacht worden aan (individuele) ruimte verwarming in gezinshuishoudens en bedrijven. Een korte samenvatting van de kosten voor verschillende energiebronnen is te vinden in tabel 3.3.
Tabel 3.3. Produktiekosten voor warmte. Prijspeil 1 januari 1984 in ~I~IGJ rendement
energiebron aardgas biogas - 1500 mestvarkens - 3000 mestvarkens - 4500 mestvarkens aardwarmte houtverbranding - afvalhout - geteeld hout zonneboiler (minimaal) zonneboiler (maximaal)
kapitaal kosten besparing branda rdgas in onderhoud stof m 3 Ijaar 1,30
-
13,45
14,75
21,8 x lo3
17,60
3,50
- .
21,lO
43,6 x lo3
9,lO
1,95
65,4 x lo3
6,40
1,35
6 x lo6 1,14 x lo6
10,60
4,40
270
1,30 1,30 22,lO
0,15 0,15 5,50
3,45 8,30 1,lO
4,90 9,75 28,70
270
43,80
10,90
2,60
57,30
90%
,
I
totaai
70% 70%
-
11,05 7,75 15,OO
Bron: ESC 1983 Uit tabel 3.3. blijkt dat onder bepaalde condities biogas en hout een alternatief kan zijn voor aardgas. 3.5. Produktiekosten voor energie uit warmtekrachtkoppeling De industrie en elektriciteitscentrales hebben enorm veel energie nodig. De afvalwarmte die zij produceren kan vaak zeer goed worden aangewend. Fabrieken kunnen met hun afvalwarmte zelf elektriciteit opwekken en de elektrische centrales kunnen ook warmte gaan leveren (stadsverwarming). Dit wordt warmtekrachtkoppeling (WKK) genoemd. Ook groepen woningenn of grote gebouwen worden soms van een WKK-installatie voorzien. Bij een WKK-installatie kan in principe niet gesproken worden van de warmteprijs of de elektriciteitsprijs; slechts de kosten van het pakket warmte en elektriciteit zijn te bepalen. We1 is bij een bepaalde warmteprijs de bijbehorende elektriciteitsprijs te bepalen en omgekeerd. Bij dit onderzoek is gekozen voor het bepalen van de elektriciteitsprijs. Daartoe dienen dus warmteprijzen van referentiesystemen bepaald te worden. Van de vele WKK-installaties die mogelijk zijn, zijn de volgende representatieve installaties uitgezocht (Koender, 1983): - Poederkool/tegendrukturbine (2 alternatieven) - AFBCItegendrukturbine (1 alternatief) - gasturbinelafgassenketel (3 alternatieven).
De kosten voor warmte van de referentiesystemen en de kosten voor elektriciteit zijn samengevat in tabel 3.4. Tabel 3.4. Produktiekosten van elektriciteit uit WKK-installaties, in gld1G.J. De in de tabel vermelde produktiekosten voor warmte berusten op een berekening van die kosten voor een ketelinstallatie die dezelfde hoeveelheid stoom levert en dezelfde brandstof gebruikt. Prijspeil 1 januari 1984 bedrijfstijd in uren per jaar 4000 6000 WKK-installatie
stoomprod:
'
elektr.
warmte
elektr.
warmte
poederkolenl TD
80
29,20
16.70
23,lO
13,60
AFBCItegendr.
40
33,40
18,70
26,20
15,OO
garturbine1 afgarrenketel
40 80 160
32,OO 31,lO 30,30
14,70 14,50 14,20
28,30 27,70 27,20
14.10 13,90 13,80
Uit tabel 3.4 blijkt dat bij een toenemend aantal bedrijfsuren per jaar de produktiekosten dalen. Voor gasgestookte WKK-installatie (de gasturbine of af gasketels geldt dit sterker dan voor de kolen gestookte installatie zoals de poederkool/tegendrukturbines en AFBCItegendrukturbines
.
3.6. Eindverbruikersprijzen van energie
Uitgaande van de berekende produktiekosten voor fossiele brandstoffen, elektriciteit, warmte en warmtekrachtkoppelingen plus de transport- en distributiekosten Cn de winsten van exploitatie-maatschappijen, is het mogelijk te berekenen wat de eindverbruikersprijzen voor de consument zullen zijn. De berekeningen zijn beperkt tot elektriciteit en aardgas De gemiddelde produktiekosten voor elektriciteit zijn vastgesteld op f 36,lO per GJ (zie tabel 3.2.) (Koenders, 1983). Hiervan uitgaande is het mogelijk vast te stellen wat de eindverbruikersprijien zullen zijn voor de verschillende afnemerscategorien (tabel 3.5.).
Tabel 3.6. Eindverbruikersprijs voor elektriciteit in gld/GJ voor verschillen afnemerscategorign. Prijspeil januari 1984 Produktie- Winst expl. mij kosten
Afnemerscategorie
Transport Distributie Belas- Totale kosten kosten ting kosten
Kleinverbruikers .gezinnen .overige
36,lO 36,lO
1,40 1,40
6,50 6,50
Grootverbruikers .basisindustrie .overig
36,lO 36,lO
1,40 1,40
3,30 5,80
Vervoer
36,lO
1,40
15,lO
11,40 10,90
71,50 68,40
-
7,75 8,25
48,55 51,55
-
10,OO
62,60
16,lO 13,50
-
Uit tabel 3.6. blijkt duidelijk dat de aanzienlijk hogere eindverbruikersprijs voor de kleinverbruikers vooral wordt veroorzaakt door de distributiekosten. Voor aardgas zijn deze distributiekosten eigenlijk van ondergeschikt belang. Veel belangrijker zijn de winsten voor de exploitatie maatschappijen en de Staat. Deze hoge winsten komen onder andere tot stand door de koppeling van de aardgasprijs aan de prijs van huisbrandolie. Deze huisbrandolie is volgens de regering het naastliggende alternatief voor aardgas. Deze "politieke" koppeling is in het najaar van 1983 onderwerp geweest van heftige discussies, maar uiteindelijk heeft de minister van Economische Zaken beslist dat de koppeling gehandhaafd blijft. Tabel 3.6. Eindverbruikersprijs voor aardgas in gld/GJ voor verschillen afnernerscategorign. Prijspeil januari 1984 Afnemerscategorie
inningsosten
Transportkosten
Kleinverbruikers .gezinnen + overl tuinders
.
Grootverbruikers .industrieen centrales
.
Expbrt B.T.W.
tarief van 5% i.p.v.
I
Belasting Totaal. Distributie Winsten expl. mij en mtlieukosten en a e n
19%
3.7. Toekomstige ontwikkelingen Het ziet er naar uit, dat enkele produktietechnieken over enkele jaren aanzienlijk goedkoper zullen zijn. Het E.S.C. verwacht met name, dat
over + 5 jaar de produkttekosten van elektriciteit, verkregen via windturbiKes, en de produktiekosten van warmte, verkregen via zonneboilers, de helft zullen bedragen van de huidige produktiekosten. Toepassing van zonne-energietechnieken op zeer uitgebreide schaal is echter niet eerder dan in de 2lSte eeuw te verwachten (Koppen, 1984). Een voorbeeld van de te verwachten produktiekosten van zonne-energietechnieken is figuur 3.1., welke is ontleend aan het artikel van Koppen in her thema nieuwe zonne-energie van T.N.O. project 4 van april 1984. In deze figuur is aangegeven wat de huidige produktiekosten zijn in g l d / ~(-) ~ en wat de produktiekosten in de toekomst zullen zijn (----) voor de produktietechnieken warmte (PT) en elektriciteit (PV), a hankelijk van het te behalen rendement de investeringskosten in gld/m
5.
Figuur 3.1. Produktiekosten van zonne-energietechnieken in gld/GJ afhankelijk van rendement en investeringskosten nu (-) en in de volgende eeuw (----I
De inzet van deze en andere produktietechnieken hangt vooral af van de toekomstige ontwikkelingen van het energiebeleid, dat gevoerd gaat wor-' den. Het is mogelijk dat de resultaten van de Maatschappelijke Discussie over het Energiebeleid door de overheid zullen worden overgenomen en dat extra aandacht zal worden besteed aan het gebruik van duurzame energiebronnen in Nederland. Bet is dan tevens mogelijk de elektriciteitsproduktie te decentraliseren in veel kleinere produktie-eenheden, waarbij tegelijkertijd windenergie, zonne-energie, warmtelkrachtkoppelingen en waterkracht een veel grotere rol zullen spelen dan tot nu toe het geval is geweest. Concreet kan bij duurzame energiebronnen aan de volgende, deels reeds economisch haalbare, toepassingen worden gedacht: het gebruik van biogasinstallaties het telen van energiegewassen (hout, riet, algen) her beter benutten van afvalprodukten (0.a. stro) het gebruik van zonneboilers en zonnepanelen het gebruik van aardwarmte het gebruik van windturbines het introduceren van waterkracht het introduceren van waterstof als toekomstige energiebron.
.. ... .. .
Dat deze duurzame energiebronnen onder bepaalde omstandigheden zinvolle alternatieven kunnen zijn valt onder andere uit tabel 3.3. af te leiden. Hieruit blijkt dat met name houtverbranding in biogasinstallaties onder bepaalde voorwaarden een alternatief vormen voor aardgas. Tien jaar onderzoek heeft bovendien laten zien dat het gebruik van zonl neboilers en zonnepanelen ook onder Nederlandse omstandigheden zeker rendabel kan zijn. Denk maar aan zwembadverwarming en tapwaterverwarming (Brouwer, 1984). Aan de andere kant is het ook mogelijk dat het Nederlandse energiebeleid zich meer gaat richten op diversificatie van energiebronnen door kernenergie in versterkte mate te introduceren in plaats van de duurzame energiebronnen. Gedacht moet dan worden aan bij voorbeeld 3 kerncentrales met ieder een elektrisch vermogen van ca. 1000 kW. Over de kosten van dergelijke centrales lopen de meningen nogal uiteen zoals blijkt uit de tabellen 3.1. en 3.2. De verwachting is dat in het najaar van 1984 meer duidelijkheid komt over het te voeren energiebeleid.
4. SAKENVATTING, WNCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Na een korte introductie over energie, energievormen en kosten zijn in de tabellen 3.1. t/m 3.7. de resultaten weergeven van het onderzoek naar de kosten van energie in Nederland per 1 januari 1984. De tabellen zijn op hun beurt weer samengevat in figuur 4.1. Produktiekosten en eindverbruikersprijzen voor energie en energievormen. De produktiekosten van de fossiele brandstoffen lopen uiteen van ca. f 1 per GJ voor aardolie tot ca. f 15 per GJ voor uranium. De produktiekosten van de secundaire energievormen elektriciteit en warmte lopen uiteen van ca f 10 per GJ tot ca. 45 per GJ. De eindverbruikersprijs voor de aardgasverbruikers bedraagt ca. f 15 per GJ. De eindverbruikersprijs voor elektriciteit bedraag ca f 50 per GJ voor de grootverbruiker en ca f 70 per GJ voor de kleinverbruiker. Conclusies 1. Wanneer men de produktietechnieken van elektriciteit rangschikt naar hun kostpkijs, en de goedkoopste als eerste plaatst, kunnen er groepen worden onderscheiden: a. warmtekrachtkoppeling met poederkoolketel, kernenergie (Technocr. visie), warmtekrachtkoppeling met wervelbedverbranding, waterkracht, windturbine d 16 m, warmtekrachtkoppeling met gasturbine, steenkolencentrale; kostprijs 20-30 gld/GJ b. gascentrale, stookoliecentrale, windturbine 6 10 m, windturbine 4 30 m, kernenergie (sociocr. visie); kostprijs: 40-50 gld/GJ. Elektriciteitsbedrijven hanteren een gemiddelde kostpijs (excl. transport naar de eindverbruiker) van 36 gld/GJ. 2. Wanneer men de produktietechnieken van warmte rangschikt naar hun kostprijs, en de goedkoopste als eerste plaatst, kunnen 3 groepen worden onderscheiden: a.' houtverbranding, biogas (90.000 m 3tjaar); kostprijs 5-10 gld/GJ. b. biogas (60.000 m3/jaar),3warmte uit kolen, warmte uit gas, aardwarmte, biogas (30.000/m jaar); kostprijs 10-20 g1dlG.J. c. zonneboiler; kostprijs 30-60 gld/GJ. 3. Bij gasgestookte WKK-installaties varieert de kostprijs van elektri-. citeit weinig met de capaciteit van de installatie (de kostprijs daalt als de capaciteit toeneemt), bij kolengestookte WK-installaties varieert die kostprijs meer, en bij biogas-installaties is de kostprijs van de warmte sterk afhankelijk van de capaciteit van de installatie. Aanbevelingen 1. Gelet op de conclusies 1 en 3, en gelet op de verwachte prijsontwikkeling van windturbines wordt aanbevolen, de toepassing van warmtekrachtinstallaties en van windturbines in Flevoland te stimuleren. Voor de toepassing van warmtekracht-installaties wordt gedacht aan nieuwbouw meergezinswoningen, glastuinbouw, rioolwaterzuiveringsinstallaties, bejaardentehuizen, zwembaden, hotels en ziekenhuizen.
Voor de toepassing van windturbines is in Flevoland voldoende wind aanwezig 2. Gelet op de conclusies 2 en 3 , en gelet op de verwachte prijsontwikkeling van zonneboilers wordt aanbevolen de toepassing van houtverbranding, biogas-installaties, warmtekracht-installaties en van zonneboilers in Flevoland te stimuleren. Dat kan door het opzetten van demonstratieprojecten in Almere, Zeewolde, Lelystad, of in het landelijk gebied van Flevoland.
.
INFORMATIEBRONNEN
Algemeen Algemene Energie Raad Klein vademecum voor de energiel980 Uitg. Staatsdrukkeijr. '6-Gravenhage 1980 Bonekamp, P.G.M., Koenders, N.J. en Oostvoorn, F. van. De energievoorziening in de vier MDE-scenario gebaseerd op berekeningen met het energiemodel SELPE. Energie Studie Centrum 1983, rapport ESC-23 Centrum voor Energie Besp&ring Het CE-scenario Uitg. Centrum voor Energie besparing, Delft, januari 1983 Erik Lysen Eindloze energie Alternatieven voor de samenleving Uitg. Spectrum, Utrecht, 1980 Aulapocket 600 Shell-technologie, 211982 Exploitatiebeleid, techniek en kosten Uitg. Shell Nederland B.V., oktober 1982 Shell Efiergie in kort bestek Uitg. Shell Nederland B.V, Rotterdam 1983 Stuurgroep Maatschappelijke Discussie Energiebeleid Het Tussenrapport Uitg. SMDE, 's-Gravenhage, januari 1983 Stuurgroep Maatschappelijke Discussie Energiebeleid Kostprijs van enige energietechnieken, Studie verricht door Energie Studie Centrum (ESC) September 1983, Bijlage B.1. uitg. SMDE, 'S-Gravenhage, november 1983 Werkgroep Energie Discussie' INFO-pakket in het kader van de maatschappelijk discussie energie beleid Uitg. Centrum voor energiebesparing Delft, november 1982 Aardgas Algemene Energie Raad Advies over het aardgasbeleid GAS, nr. 8, augustuk 1983 Vincet Bakker en Feike Salverda De Jacht op ons aardgas Vrij Nederland, Amsterdam, 15 januari 1983 Vincent Bakker en Feike Salverda De prijs van ons aardgas Vrij Nederland, Amsterdam, 12 februari 1983
C.B.S. Statistiek van de gasvoorzieningen in Nederland 1979 Uitg. Centraal Bureau voor de statistiek, Voorburg 1980 C.B.S. Telefonische inlichting door de heer Beems, december 1983 G.G. Groenwegen De prijs van aardgas Gas, jrg. 103, nummer 9 oktober 1983 N.V. Nederlandse Gasunie Nederland en zijn aardgas Uitg. Gasunie, Groningen 1981 VEGIN, de heer Jansen Telefonische inlichtingen over aardgasprijzen augustus 1984 F.G.M. Wieleman De economische berekenis van het Nederlandse aardgas Economische statische berichten 22 september 1982 Aardwarmte E. Mot De levensvatbaarheid van aardwarmte in relatie tot andere energiebronnen Energiespectrum, mei 1982 E. Mot De betekenis van aardwarmte voor stadverwarming Gas, jrg. 103. nummer 10 oktober 1983 R.D. Schuilingen J .C. Varekamp Geothermische Energie Atoomenergie en haar toepassingen, jrg. 16, 1974
Werkgroep "Bedrijfsopzetten Biogasinstallaties" Biogas op veebedrijven. Toepassingsmogelijkheden en perspectieven IMAG, Wageningen, november 1982, publicatie nr. 176
H.R. Poelma ~ n e r ~ iwinning e uit mest Notitie IMAG, Wageningen, oktober 1981 Elektriciteit Directie Arnhemse instellingen van elektriciteitsbedrijven in Nederland Elektriciteit in Nederland 1982 Uitg. SEP, GKN, KEKMA, VEEN en VDGN, Arnhem 1983
KIVI/NIRIA 1982 Kostenvergelijking van elektriciteit uit kolen en kernenergiecentrales Vaste brandstoffen K. de Koning en H.B. Leeuwerke Het stoken van vaste brandstoffen Landbouw mechanische jrg. 34, nr. 12, december 1983 L. Olthof 1978 Energieverbruik en energieverlies bij verschillende aanvoerlijnen van steenkool naar West Europa R.H. Groningen, Studentenverslag nr. 14
..,
Ministerie van Economische Zaken Telefonische inlichtingen omtrent steenkolenprijzen, juni 1984
C. den Ouden Tweede generatie zonne-energiesystemen Klimaatsbeheersing 13 (7) 1984: 200-204 G. Brouwer Zonneboilers in Nederland 1973-1983 Klimaatsbeheersing 13 (7) 1984: 205-206 C.W.J. Koppen De toekomst van zonne-enrgie zal in de volgende eeuw beginnen T.N.O. project 12 (4) 1984: 149-153 T.C. Steemers Zonne-energie in woonhuizen, ook een europees programma T.N.O. project 12 (4) 1984: 169-161 G. Brouwer Goede mogelijkheden zonne-energie in land- en tuinbouw T.N.O. project 12 (4) 1984: 162-166
BIJLAGEN
De eenheid van energie in het officigle SI-stel'sel is de 'joule',' afgekort J. Een hoeveelheid energie per tijdseenheid heet vermogen vaak aangeduid met de letter P. De officisle dimensie is 'joule per seconde', afgekort J/s; de dimensie J/s wordt vaak aangeduid met de eenheid 'Watt', afgekort W. Hieruit volgt dat per definitie geldt 1 J 1 Ws.
-
Omdat de eenheid van energie erg klein is wordt vaak gebruik gemaakt van schaalfactoren, hetgeen leidt tot grootheden als: KJ PU GJ TJ PJ
(Kilojoule) (Megaloule) (Gigaloule) (Terajoule) (Petajoule)
: lo35 : 1065 : lo;$ : 10 J : 10155
In de praktijk wordt voor elektrische energie meestal een uitzondering gemaakt. Deze wordt dan uitgedrukt in de eenheid Wh (Wattuur), hetgeen ni ts anders betekent dan 3600 J. Zo geldt ook 1 kwh = 3600 KJ = 3,6 x 10%J = 3.6 W , enz. In sommige publicaties komt ook nog de eenheid "calorie" voor, 1 cal. = 4,2 J. ZO is dan 1 kcal. ' = 4,2 K J of omgekeerd 1 J = 0,24 cal. 2. Aanbod en vraag van energiebronnen en energiesoorten De figuren 1.1. t/m 1.8. zijn gebaseerd op het vereenvoudigd netwerkschema SELPE dat is ontwikkeld door het Energie Studie Centrum te Petten ten behoeve van de door rekening van de energiemodellen uit de Maatschappelijke Discussie over het Energiebeleid.