Euro Coated PMS 2007
TNO rapport
TNO blauw C 100 M 75 Y 2 K 17
CBRN in OVG
TNO geel C 0 M 0 Y 25 K 0
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
TNO | Knowledge for business TNO Defence, Security and safety
Auteurs
TNO oranje C 0 M 65 Y 95 K 0
Drs. N. Vink Ing. B.F.P. van het Veld Ir. C. Fiamingo
Foto voorpagina AVD, Koninklijke Landmacht
Uitgever TNO Defensie en Veiligheid Oude Waalsdorperweg 63 2509 JG Den Haag T 070 374 00 00 F 070 328 09 61 TNO.nl
Kleuren template 11/06/2007, TNO Den Haag
TNO-rapport
CBRN in OVG waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
Uitgever TNO Defensie en Veiligheid Oude Waalsdorperweg 63 Postbus 96864 2509 JG Den Haag Nederland T +31 70 374 00 00 F +31 70 328 09 61 Auteurs Drs. N. Vink Ing. B.F.P. van het Veld Ir. C. Fiamingo
Ontwerp en layout TNO, Den Haag Foto voorpagina AVD, Koninklijke Landmacht Drukkerij TNO, Reproductie Nederland
© 2010 Nederlandse Organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek TNO Alle rechten voorbehouden. Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van TNO.
Dankbetuiging Wij danken het Nederlandse Instituut voor Militaire Historie voor het voorzien van foto’s van verschillende aspecten van operaties in het verstedelijkt gebied. De foto’s zijn afgebeeld op de omslag en initiële pagina’s van hoofdstukken 1 t/m 4. PROGRAMMA
PROJECT
Programmabegeleider
Projectbegeleiders
Lkol P. Nieuwenhuis,
Lkol H.J.R. Oerlemans,
DS/DOBBP/OB
OTCO/OTCMan/GTS/OPLPEL OVG Maj G. Witteveen, OTCO/OTCGN/JKC NBC
Programmaleiders
Projectleider
Drs. R.G.W. Gouweleeuw,
Drs. N. Vink,
TNO Defensie en Veiligheid
TNO Defensie en Veiligheid
Dr. R.W. Busker, TNO Defensie en Veiligheid Programmatitels
Projecttitel
Operaties in Verstedelijkt
CBRN OVG
Gebied Passieve verdediging tegen NBC-wapens Programmanummers
Projectnummer
V706
032.16580
V502 Programmaplanning
Projectplanning
V706
Start
December 2008
Gereed
December 2009
Start
April 2007
Gereed
December 2010
V502 Start
Januari 2005
Gereed
December 2009 Projectteam Ir. C. Fiamingo Ir. L. Romijn Ing. B. F. P. van het Veld Drs. N. Vink
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
3 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
Samenvatting Het dreigingsbeeld van klassieke NBC verschuift naar CBRN, waarbij naast Classical Warfare Agents ook de dreiging van Toxic Industrial Materials (TIMs) naar de voorgrond treedt. Daarnaast vindt er ook een verschuiving plaats in de wijze van optreden van de tegenstander, hetgeen tot uiting komt in een zwaardere asymmetrische component. Tegelijkertijd vindt de inzet van de Nederlandse krijgsmacht binnen het gehele geweldsspectrum meer en meer plaats in verstedelijkt gebied (VG). Hiervoor zijn twee redenen: 1) In conflicten ligt de nadruk op het veroveren van de steun van de lokale bevolking. Het aantal mensen dat in een VG woont zal verder toenemen en hierdoor is het aannemelijk dat VG potentiële brandhaarden vormen voor onrust en conflicten. 2) De irregulier (asymmetrisch) optredende tegenstander is de belangrijkste dreiging. In verstedelijkt gebieden hebben deze tegenstanders toegang tot de lokale bevolking en zij kunnen gemakkelijk opgaan in de bevolking. In het VG kunnen zgn. CBRN-objecten (waar CBRN-middelen opgeslagen zijn) een dreiging vormen voor de eenheden en de lokale bevolking en daarmee ook de missie. De CBRN-objecten kunnen opzettelijk aangevallen worden of er kunnen ongelukken plaatsvinden, al dan niet als gevolg van gevechtshandelingen. Omdat CBRN-releases een gevaar vormen voor de eigen eenheden en de lokale bevolking, neemt het belang toe om inzicht te krijgen in deze specifieke CBRNdreiging voor het optreden in VG. In het huidige optreden in VG wordt de kleine eenheid geconfronteerd met snel veranderde situaties in het gehele geweldspectrum. Door korte reactietijden wordt de kleine eenheid gedwongen om tijdens operaties beslissingen te maken die effect kunnen hebben op de grotere missie. Dit heeft tot gevolg dat in de huidige en toekomstige missies de verantwoordelijkheid steeds meer ligt op een laag niveau (de zgn. junior leaders war) waardoor (een deel van) deze CBRN kennis op groepsen pelotonsniveau ingebed moet zijn. In deze publicatie wordt informatie verstrekt voor de militair in het veld op het gebied van CBRN in VG. Deze informatie ondersteunt de militair in het herkennen van mogelijke CBRN-dreigingen. Het bevat een overzicht van de meest voorkomende CBRN-objecten in het VG. Ook wordt een overzicht gegeven van de meest relevante internationale labels van CBRN-materialen. Daarnaast worden omgevingsindicatoren verstrekt die kunnen wijzen op het mogelijk vrijlaten van een CBRN-middel. Behalve dat deze informatie dient ter ondersteuning van de militair op groeps- en pelotonsniveau, is het door de commandant ook te gebruiken als een checklist. Aan de hand van de checklist kan de commandant specifieke informatie vragen aan de CBRN-specialist en daarmee concretiseert hij de CBRN-dreigingsanalyse.
4 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
Summary Urban areas will be the most dominant environment in which military forces have to operate. The reason for this is two-folded: 1) In many conflicts the centre of gravity will be gaining the support of the local population. The number of people living in an urban area will increase in the future and therefore, it is likely that urban areas will become focal points for unrest and conflicts. 2) The irregular (asymmetrical) opponent represents the key military threat. Within urban areas they can have access to the local population and can hide amongst them. The urban area can contain CBRN-materials (including Toxic Industrial Materials (TIMs)), stored in so-called CBRN-objects. These objects may pose a threat to the military forces and the local population and therefore influence the mission. The objects can be attacked or accidents may occur which can lead to a CBRNrelease. Proper decisions and/or measures have to be taken to minimise the risk of CBRN-release and, in case of such a release, mitigate the resulting effects. Recent conflicts in urban terrain have shown that the small unit level has been confronted with rapidly changing situations through all levels of force. Short reaction times have forced the small unit level to make decisions on the spot, which can have an impact on the larger mission. Intelligence plays a key role in adequate decision-making. This includes the importance of having knowledge of CBRN in an urban environment. Within the scope of the junior leaders war it is therefore essential that knowledge in the area of CBRN in urban operations (UO) is embedded at squad and platoon level. This booklet provides relevant information for the soldier in the area of CBRN with a special focus on UO. This information will support the soldier in the field in recognising possible CBRNsituations and the possible threat in UO. Therefore an overview is given of the most relevant CBRN-objects in an urban area. This booklet also provides environmental indications that may point to a possible CBRN-release and an overview of the most relevant international labels of CBRN-materials. In addition to assistance to the soldier, this information also serves as a checklist for the commander. This checklist can support the commander in asking specific information from a CBRN-specialist to determine the CBRN-threat analysis.
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
5 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
Afkortingen AEGL ADR ANFO B C CBRNe CLAS CWA e HSE IAEA IED JKC LNG LPG MOAB N NATO NBC NGO OGDCL OVG ppm PVC R RTG SME TATP TIM TNO TNT Tox UO VG
Acute Exposure Guideline Level Accord européen relatief au transport international de marchandises Dangereuses par Route Ammonium Nitrate/Fuel Oil Biologisch Chemisch Chemisch, Biologisch, Radiologisch, Nucleair en explosieven Commando Landstrijdkrachten Chemical Warfare Agent Explosieven Health, Safety and Environment International Atomic Energy Agency Improvised Explosive Device Joint Kennis Centrum Liquid Natural Gas Liquefied Petroleum Gas Massive Ordnance Air Blast Nucleair North Atlantic Treaty Organization Nucleair, Biologisch, Chemisch Non-Governmental Organisation Oil & Gas Development Company Limited Operaties in Verstedelijkt Gebied parts per million Polyvinyl Chloride Radiologisch Radio-isotoop Thermo-elektrische Generator Subject Matter Expert Tri Aceton Tri Peroxide Toxic Industrial Material Nederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek Trinitrotolueen Toxines Urban Operations Verstedelijkt Gebied
6 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
7 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
Inhoudsopgave
Dankbetuiging ................................................................................................................ 2 Samenvatting.................................................................................................................. 3 Summary ........................................................................................................................ 4 Afkortingen .................................................................................................................... 5 Inhoudsopgave ............................................................................................................... 7 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
Inleiding .......................................................................................................................... 9 Achtergrond ..................................................................................................................... 9 Probleemstelling ............................................................................................................ 10 Doelstelling en doelgroep .............................................................................................. 10 Resultaat ........................................................................................................................ 10 Leeswijzer...................................................................................................................... 10 Afbakening .................................................................................................................... 11
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8
Introductie CBRNe ...................................................................................................... 13 Inleiding......................................................................................................................... 13 Chemische strijdmiddelen (CWA)................................................................................. 14 Toxic Industrial Material (TIM).................................................................................... 14 Biologische middelen (B) .............................................................................................. 15 Toxines (Tox) ................................................................................................................ 15 Radiologische middelen (R) .......................................................................................... 16 Nucleaire middelen (N) ................................................................................................. 16 Explosieve middelen (e) ................................................................................................ 17
3 3.1 3.2 3.3 3.4
Specifieke factoren van CBRNe-middelen in verstedelijkt gebied .......................... 19 Inleiding......................................................................................................................... 19 Functiegebieden van verstedelijkt gebied ...................................................................... 19 Gedrag, verspreiding en schadepotentie van CBRNe-middelen in VG ......................... 20 Aanwijzingen voor de aanwezigheid van CBRNe-stoffen ............................................ 24
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8
Beschikbaarheid van CBRNe-middelen in verstedelijkt gebied .............................. 31 Inleiding......................................................................................................................... 31 Stadscentrum.................................................................................................................. 32 Industriegebied .............................................................................................................. 39 Woonwijk ...................................................................................................................... 49 Transportgebied ............................................................................................................. 50 Krottenwijken en vluchtelingenkampen ........................................................................ 53 Recreatiegebied.............................................................................................................. 54 Restcategorie functiegebieden ....................................................................................... 55
5
Referenties .................................................................................................................... 57
6
Ondertekening.............................................................................................................. 59
8 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
9 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
1
Inleiding
1.1
Achtergrond Het aantal mensen dat in een verstedelijkte omgeving woont, is in de afgelopen decennia enorm toegenomen en zal in de nabije toekomst verder stijgen. Gezien deze ontwikkeling is het aannemelijk dat de verstedelijkte omgevingen potentiële brandhaarden vormen voor onrust en conflicten. Daarnaast vindt er een verschuiving plaats in de wijze van optreden van de tegenstander, hetgeen tot uiting komt in een zwaardere asymmetrische component. De asymmetrische tegenstander zoekt vaak het verstedelijkt gebied (VG) op omdat de technologische overmacht van een moderne krijgsmacht daar het minst kan worden uitgebuit. De tegenstander bevindt zich dan in voor hem bekend terrein en kan daar eenvoudig in de lokale bevolking opgaan. Dit zal er toe leiden dat Operaties in Verstedelijkt Gebied (OVG) steeds vaker zullen voorkomen. Het verstedelijkt gebied is daarmee dè omgeving voor huidig en toekomstig optreden; een omgeving die gekenmerkt wordt door bevolking, bebouwing en diensten en processen die een dergelijk gebied leefbaar maken. Omdat Defensie streeft naar het kunnen optreden te allen tijde, onder alle omstandigheden en in alle gebieden [1] moet de Nederlandse krijgsmacht voorbereid zijn voor inzet in verstedelijkt gebied binnen het gehele geweldsspectrum. Dit maakt niet alleen eigen bescherming essentieel, maar ook de bescherming (dan wel het waarschuwen en adviseren) van de bevolking en essentiële gebouwen en infrastructuur tegen dreigingen is een belangrijke taak geworden. Tijdens het optreden in VG rust veel verantwoordelijkheid op de soldaat in het veld. Uit recente conflicten in VG blijkt dat het laagst uitvoerende niveau (groeps- en pelotonsniveau) wordt geconfronteerd met snel wisselende situaties in alle delen van het geweldsspectrum. Vanwege de korte reactietijden wordt het uitvoerende niveau gedwongen zelfstandig beslissingen te nemen. Dit principe staat bekend als de junior leaders war. Het is hierbij van groot belang om genoeg CBRN-kennis te hebben om de goede beslissingen te kunnen nemen. Een van de dreigingen waartegen de militaire eenheden zich dienen te beschermen, is de Chemische, Biologische, Radiologische en Nucleaire (CBRN) dreiging. Het dreigingsbeeld van klassiek NBC (Nucleair, Biologisch, Chemisch) is verschoven naar CBRN, waarbij naast “klassieke” Chemical Warfare Agents (CWA) juist de dreiging van Toxic Industrial Materials (TIMs) naar de voorgrond treedt. Naast de CBRN-strijdmiddelen kunnen CBRN-installaties die in een verstedelijkt gebied zijn gelegen een dreiging vormen door het mogelijk vrijkomen van TIMs. Ongelukken (waaronder humanitaire rampen), al dan niet als gevolg van gevechtshandelingen, kunnen plaatsvinden in/bij een zgn. CBRN-object waarin CBRN-materialen aanwezig kunnen zijn. Maar ook het met opzet aanvallen van een CBRN-installatie moet niet worden uitgesloten. Explosieve materialen (e) mogen bij het in kaart brengen van de CBRN dreiging niet achterwege blijven. In militair optreden vallen verreweg de meeste slachtoffers door handelingen met explosieve materialen. De term CBRNe wordt gebruikt om het volledige spectrum aan offensieve middelen weer te geven.
10 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
Omdat CBRNe-releases een gevaar vormen voor de eigen eenheden en de lokale bevolking (die zich er niet tot nauwelijks tegen kunnen beschermen), neemt het belang toe om inzicht te krijgen in deze specifieke CBRNe-dreiging voor het optreden in VG. 1.2
Probleemstelling In de huidige organisatie van het Nederlandse leger is specialistische CBRN-kennis bij de grondgebonden manoeuvre-eenheden ingebed op bataljonsniveau en hoger, en in mindere mate op compagniesniveau en lager. Daarnaast is er momenteel één NBC-verdedigingscompagnie (vanaf 2012 zijn er 2 NBC-verdedigingscompagnieën), waarin advies- en assistentieteams zijn opgenomen die aan een uitzendeenheid kunnen worden toegevoegd. Naast deze specialisten is de kennis van de lagere uitvoerende niveaus m.b.t. CBRN en specifiek binnen VG, zeer beperkt. Juist in het kader van de junior leaders war is het essentieel dat (een deel van) deze kennis op groeps- en pelotonsniveau is ingebed omdat zij de belangrijkste uitvoerende niveaus vormen en de hogere niveaus vooral randvoorwaardenscheppend zijn. Gegeven de verschuivingen in het dreigingsbeeld en het gebied waarbinnen wordt opgetreden, zou de daarvoor noodzakelijke kennisbasis moeten mee transformeren naar de uitvoerende niveaus.
1.3
Doelstelling en doelgroep De doelstelling van deze publicatie is de ontbrekende informatie t.a.v. CBRNe in VG te verstrekken die essentieel is voor de operationele eenheden. Dit draagt bij aan het uiteindelijke doel van defensie om de bewustwording van de operationele eenheden – zowel het lage als het hoge niveau – op het gebied van CBRNe ten tijde van optreden in VG, te vergroten. De doelgroep van deze publicatie behelst zowel de nieuwkomers als experts op het gebied van CBRNe en OVG. De eindgebruikers zijn de uitvoerende (groeps- en pelotonsniveau) en niet-CBRN gespecialiseerde grondgebonden manoeuvreeenheden. In deze publicatie worden deze eenheden de operationele eenheden genoemd. Door middel van de verstrekte informatie worden aan de operationele eenheden handvatten aangereikt om hun bewustwording op het gebied van CBRN in VG te vergroten.
1.4
Resultaat Deze publicatie geeft inzicht in de specifieke problematiek van CBRNe in VG door invulling te geven aan de beschikbaarheid en de specifieke factoren van CBRNemiddelen in het verstedelijkt gebied.
1.5
Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt een introductie gegeven van CBRNe. Dit wordt gevolgd door een beschrijving van de gedragingen van CBRNe-middelen in VG (hoofdstuk 3). Hierin wordt stilgestaan bij de wijze van verspreiding van stoffen die vrijkomen in een VG, zowel binnen gebouwen als er buiten. Het rapport wordt afgesloten door hoofdstuk 4 waarin een overzicht gegeven is van CBRNe-dreigingen die in een VG
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
11 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
bestaan. De basis voor deze opgenomen informatie is een literatuurstudie, input van Subject Matter Experts (SME’s) op het gebied van CBRNe en interviews met operationele eenheden. 1.6
Afbakening Locatie van CBRN middelen De CBRNe-dreiging kan worden onderverdeeld op basis van de rol die deze middelen in een incident spelen. Zo is er een verschil tussen: 1. aanslagen met (geïmproviseerde) CBRNe-wapens; 2. aanslagen met conventionele wapens op CBRNe-objecten; 3. ongevallen in/bij/met CBRNe-objecten. In deze publicatie wordt met de term CBRNe-dreiging een combinatie van 2) en 3) bedoeld: diè CBRNe-incidenten waarbij al dan niet opzettelijk CBRNe-stoffen uit een CBRNe-installatie vrijkomen. Dit kan door middel van een ongeluk gebeuren al dan niet als gevolg van gevechtshandelingen, of door een aanslag met conventionele wapens op een CBRNe-installatie. Feitelijk is dit een continue dreiging die tegenwoordig (zeker onder invloed van het internationaal terrorisme) zeer realistisch is. Effecten op de gezondheid door CBRNe-middelen In deze studie wordt rekening gehouden met CBRNe-stoffen die: 1. acuut levensbedreigend kunnen zijn, of acuut zware gezondheidsproblemen kunnen veroorzaken bij de militair en/of de aanwezige (delen van de) burgerbevolking; 2. die op lange termijn zware gezondheidsschade of dodelijk letsel kunnen veroorzaken (zoals kanker bij asbest). In deze rapportage wordt onderkend dat de lange termijn gezondheidseffecten van een kortdurende blootstelling aan CBRNe-stoffen nog grotendeels onbekend terrein zijn. Stoffen die in combinatie met een andere stof de eigenschappen van de hiervoor genoemde punten 1 en 2 krijgen (de zogenaamde binaire wapens) worden alleen genoemd wanneer één van de twee basisstoffen al de eigenschappen van de punten 1 of 2 heeft. Een uitzondering wordt gemaakt voor explosieven waarvan de afzonderlijke componenten in (zeer) grote hoeveelheden aanwezig kunnen zijn zoals dieselolie en ammoniumnitraat. Milieueffecten Verder zijn de stoffen die ‘slechts’ een bedreiging vormen voor het milieu of infrastructuur (bijvoorbeeld motorolie) in dit onderzoek niet meegenomen. Er wordt volstaan met het constateren dat krijgsmatig handelen gevolgen heeft voor het milieu, maar dat door het toepassen van de Nederlandse milieuwetgeving deze gevolgen zoveel mogelijk worden beperkt.
12 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
13 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
2
Introductie CBRNe
2.1
Inleiding Dit hoofdstuk geeft een introductie op CBRNe-middelen. Er wordt kort ingegaan op de C, B, R, N en e stoffen, en indien mogelijk zal de relatie met het voorkomen in VG worden gemaakt. CBRN staat voor Chemisch, Biologisch, Radiologisch en Nucleair. Dit is een “traditionele” indeling die vaak wordt gebruikt om wapens mee te categoriseren. Deze indeling is vrij grof en de eigenschappen van zowel de stoffen binnen een categorie als de benodigde/beschikbare hoeveelheden om een bepaald effect te bereiken, kunnen enorm verschillen. In deze publicatie is gekozen om CBRNe-middelen zodanig in te delen zoals in Figuur 1 wordt weergegeven. De CBRNe-indeling bestaat uit vier hoofdcategorieën en zeven subcategorieën.
CWA Tox B TIM
C
R
R C
N
Figuur 1
e De gedetailleerde CBRNe indeling.
De vier kwadranten zijn de hoofdcategorieën die elk één of meerdere subcategorieën bevatten: 1. De C categorie (linksboven) is opgedeeld in “klassieke” chemische strijdmiddelen (CWA) en de toxische industriechemicaliën (TIM). Chemische stoffen staan bekend om hun toxische werking op mensen. 2. De B categorie (rechtsboven) zijn ziekmakende, levende organismen die vaak de eigenschap hebben zich in de gastheer te vermenigvuldigen. Er is een overlap met de C categorie via de Toxines (Tox). De toxines zijn (groten)deels als een chemisch agens te beschouwen maar zijn veelal producten van levende biologische organismen. 3. De derde categorie (linksonder) is een samenvoeging van radiologisch (R) en nucleair (N) materiaal omdat beide een aantal gezamenlijke eigenschappen delen waaronder straling maar ook sterk verschillen ten opzichte van de overige categorieën in de uitwerking, met name de energie die erbij vrijkomt. 4. De vierde categorie (rechtsonder) bevat alle explosieve materialen (e). In de komende paragrafen zullen deze 7 subcategorieën kort worden behandeld en indien mogelijk zal de relatie met het voorkomen in VG worden gemaakt. Het volledig behandelen van alle categorieën valt buiten de scope van deze studie. Hiervoor moet men de betreffende basisliteratuur raadplegen.
14 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
2.2
Chemische strijdmiddelen (CWA) Chemische strijdmiddelen worden vaak aangeduid als Chemical Warfare Agent (CWA). CWA’s zijn meestal vloeistoffen, hoewel zij ook als gas voorkomen. CWA’s zijn zeer giftig. Zeer lage concentraties (in de ordegrootte 0.1 mg/m3 tot 10 mg/m3) kunnen acute gezondheidsproblemen veroorzaken. Dodelijke concentraties liggen gemiddeld een factor 10 hoger. CWA’s kunnen het lichaam binnendringen via voeding, de ademhaling of via de huid. Sommige CWA’s blokkeren de werking van een bepaald enzym in het zenuwstelsel en daarmee de algemene werking van spieren zoals de ademhaling. De eerste symptomen zoals het onwillekeurig samentrekken van spieren (spasmen) beginnen reeds enkele minuten na de blootstelling. Deze categorie CWA’s worden vaak aangeduid als “zenuwgassen”. Andere CWA’s werken in op de hemoglobine van het bloed waarmee het transport van zuurstof door het lichaam wordt geblokkeerd waardoor het slachtoffer na enkele minuten overlijdt. De zogenaamde blaartrekkers (zoals mosterdgas) reageren met levend weefsel (huid, ogen, longen) en veroorzaken daar blaarvorming. Wanneer het wordt ingeademd ontstaan blaren in de longen (embolie). De effecten van blootstelling aan mosterdgas worden meestal 6-8 uur na de blootstelling merkbaar. Chemische strijdmiddelen van hoge kwaliteit zullen niet zonder meer in verstedelijkt gebied aangetroffen worden en zeker niet in grote hoeveelheden. Er bestaat een kleine kans dat ze in een laboratorium worden aangetroffen waarin deze middelen bereid (kunnen) worden. Sommige chemische strijdmiddelen zijn echter gemakkelijker te bereiden dan andere. Zo is mosterdgas relatief simpel te bereiden voor een geschoold chemicus en van de meeste strijdmiddelen is de kans dat ergens mosterdgas wordt aangetroffen dan ook relatief groot. Ook wordt mosterdgas nog steeds aangetroffen in blindgangers uit de eerste wereldoorlog en het is niet ondenkbaar dat in gebieden waar deze destijds gebruikt zijn, de blindgangers opnieuw als wapen worden gebruikt.
2.3
Toxic Industrial Material (TIM) TIM is een afkorting van het Engelse Toxic Industrial Material. TIMs kennen een enorme verscheidenheid en bezitten een grote variëteit in chemische en fysische eigenschappen. TIMs werken vaak verstikkend omdat zij de ademhalingsorganen sterk irriteren, maar ook andere werkingen zoals het blokkeren van zuurstoftransport door het lichaam komen voor (dit laatste is een vergelijkbare werking als chemische strijdmiddelen). Bij irriterende TIMs (zoals chloor) beginnen de eerste symptomen (hoesten) reeds enkele seconden na de blootstelling. Andere TIMs kunnen weer een uitgestelde werking hebben. TIMs komen in grote hoeveelheden voor en het is in ontwikkelde landen eerder regel dan uitzondering dat ze in een verstedelijkt gebied voorkomen. Toxische industriechemicaliën worden in de meeste geïndustrialiseerde samenlevingen in grote hoeveelheden gebruikt en er bestaan opslagen van meer dan 1000 ton ammoniak (een toxisch gas) bij industriële installaties. Hoewel TIMs een factor 100 tot 1000 minder toxisch zijn dan CWA’s, worden ze vaak in (zeer) grote hoeveelheden geproduceerd, opgeslagen of vervoerd (tonnen tot duizenden tonnen) waardoor ze een vergelijkbare of bij zeer grote hoeveelheden
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
15 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
(> 100 ton) mogelijk een grotere dreiging kunnen vormen dan CWA’s. 2.4
Biologische middelen (B) Hoewel vaak anders wordt gedacht, zijn biologische strijdmiddelen (in de vorm van bacteriën en virussen) niet iets van de moderne tijd. Reeds in de middeleeuwen teisterden pandemieën als de pest of pokken de wereldbevolking. Ook het opzettelijk besmetten van mensen of drinkwater werd in de middeleeuwen al toegepast door kadavers (van dieren of mensen) over de stadsmuren heen te katapulteren. Kenmerk van bacteriën en virussen is dat ze zich, al dan niet zelfstandig, kunnen vermenigvuldigen in een mens. Vertegenwoordigers van de bacteriën zijn onder andere antrax, brucella en de pest. Een speciale orde binnen de bacteriën die in de literatuur vaak wordt genoemd vormen de rickettsiae. Tyfus en Q-koorts worden veroorzaakt door rickettsiae. Voorbeelden van virussen zijn de pokken en het Marburg virus. Over het algemeen verschijnen de eerste symptomen na een bacteriële besmetting (incubatietijd) een tot enkele dagen na de besmetting. Een uitzondering hierop is de longpest waar de eerste symptomen reeds na enkele uren beginnen. Van bovengenoemde rickettsiae is de incubatietijd 6 tot 20 dagen. Van de hier genoemde virussen (pokken en Marburg) beginnen de eerste symptomen pas na ongeveer een week. Vanwege het vermogen zich te vermenigvuldigen, is een extreem lage hoeveelheid van deze micro-organismen al dodelijk. Sommige bacteriën en virussen zoals de pest en de pokken zijn overdraagbaar van mens op mens en daarmee extra gevaarlijk. Biologische middelen die in een VG kunnen voorkomen variëren van zoönoses (door dieren overgedragen ziektes) zoals de Q-koorts tot restanten van pathogeen (ziekmakend) biologisch materiaal in ziekhuizen.
2.5
Toxines (Tox) Toxines zijn, in tegenstelling tot bacteriën en virussen, levenloze materialen en vermenigvuldigen zich niet. Ze worden wel vaak geproduceerd door levende organismen zoals bacteriën en planten. Toxines zijn extreem giftig. Botulisme toxine is een van de meest giftige stoffen die men kent en is meer dan 1 miljoen maal zo giftig als het zenuwgas VX (uitgedrukt in microgram per kilogram lichaamsgewicht). In theorie zou een theelepel van dit toxine voldoende zijn om de gehele bevolking van Nederland te doden. De werking van veel toxines is dat ze verlamming veroorzaken en daarmee de ademhaling stoppen. De eerste symptomen van besmetting met toxines beginnen meestal na enkele uren. Binnen de toxines bestaat een speciale categorie neurotoxines die onder andere door slangen, vissen en kikkers wordt geproduceerd. Deze toxines blijven in deze studie buiten beschouwing. Toxines worden ook medisch of cosmetisch toegepast. De meest bekende toepassing is Botox waarbij zeer kleine hoeveelheden botuline toxine worden geïnjecteerd om aangezichtsspieren selectief tijdelijk te verlammen en zo rimpelvorming te onderdrukken.
16 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
Sommige toxines zijn niet moeilijk te produceren, zeker wanneer een statelijke actor (de overheid van een land) de juiste faciliteiten ter beschikking stelt. Ook is het makkelijk te vervoeren en is de stof vaak kleur- geur- en smaakloos wanneer het is opgelost. Botulisme toxine kan in een VG in stedelijke natuur voorkomen zoals in stilstaand oppervlaktewater bij warm weer. 2.6
Radiologische middelen (R) Bij een R-wapen wordt het radioactieve materiaal “slechts” verspreid, zonder dat er een splijtings- of fusieproces plaatsvindt zoals bij nucleaire wapens. Een R-wapen zal de omgeving waarin het wordt geactiveerd besmetten met radioactief materiaal. Vrijwel ieder radiologisch materiaal kan worden gebruikt voor een radiologisch verspreidingswapen. Zowel splijtbaar (zoals plutonium en uranium) als nietsplijtbaar materiaal (zoals kobalt en strontium) is hiervoor geschikt, zolang de halfwaardetijd (de tijd waarbinnen de stof de helft van zijn radioactiviteit verliest) voldoende lang is om gedurende een bepaalde tijd gevaarlijk te blijven. Splijtbare materialen zijn - vanwege de mogelijkheid hier een kernwapen van te maken - aan strenge regels gebonden en alleen verkrijgbaar na strenge controles. Sommige statelijke actoren hebben de overeenkomst tegen het verspreiden van materiaal voor kernwapens echter niet ondertekend of weigeren de controle. Niet splijtbare materialen zijn daarentegen veel gemakkelijker verkrijgbaar omdat zij vaak in medische of andere commerciële apparatuur worden gebruikt. Radiologische wapens zullen in het algemeen geen acuut dodelijke stralingsdosis veroorzaken tenzij er radiologische deeltjes ingeademd of ingeslikt worden. Wel kunnen zij bepaalde gebieden of objecten (bijvoorbeeld infrastructurele knooppunten, kritieke infrastructuur) dusdanig besmetten zodat deze hun normale functie niet meer kunnen vervullen en daarmee een ontwrichtende werking op de maatschappij hebben. Radiologische materialen zijn vaak aanwezig in (verouderde) bestralingsapparatuur in ziekenhuizen.
2.7
Nucleaire middelen (N) N-wapens (kernwapens) worden onderverdeeld in hun werking: kernsplitsing of kernfusie. Splitsingswapens zijn van de eerste generatie nucleaire wapens (kracht vergelijkbaar met enkele tientallen tot honderden kilotonnen TNT (Trinitrotolueen)) maar zijn minder krachtig dan fusiewapens. Fusiewapens produceren in zeer korte tijd zeer grote hoeveelheden energie vergelijkbaar met megatonnen TNT. Splitsingswapens gaan uit van het principe dat wanneer zwaardere atomen (zoals uranium, plutonium) uit elkaar vallen daarbij energie vrijkomt. Een fusiewapen werkt volgens het principe van kernversmelting van waterstofisotopen zoals deuterium en tritium tot zwaardere elementen. Dit is een vergelijkbaar, maar niet hetzelfde proces dat de zon doet stralen: daarvoor wordt “gewone” waterstof gebruikt. Uitzonderlijke omstandigheden daargelaten kunnen dit soort strategische kernwapens niet geproduceerd worden door niet-statelijke actoren omdat kennis over de productie en de middelen voor deze productie niet vrij beschikbaar zijn. Bovendien is de uitwerking dusdanig catastrofaal dat hele steden hiermee vernietigd kunnen worden. Ze zullen daarom in de context van operaties in verstedelijkt gebied buiten beschouwing worden gelaten.
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
17 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
2.8
Explosieve middelen (e) Explosieve middelen zijn al honderden jaren in gebruik. De drukgolf van de explosie vernietigt alles binnen een bepaalde straal. Verder zijn er nog de fragmenten (zowel van het explosieve object zelf als rondvliegend puin) die nog op grote afstand dodelijk letsel kunnen veroorzaken. Explosieven kunnen ook gebruikt worden als initiator om een bepaalde reactie op gang te brengen (bijvoorbeeld bij binaire wapens) of om een C, B of R agens te verspreiden. Explosieven worden wereldwijd in grote hoeveelheden geproduceerd en zijn met name geconcentreerd in gebieden waarin militaire activiteit plaatsvindt of heeft gevonden (blindgangers). Een speciale categorie vormt de Improvised Explosive Device (IED), een middel dat in de huidige missie in Afghanistan vaak wordt ingezet door de tegenstander. Dit is een geïmproviseerd apparaat dat soms wordt geconstrueerd uit bestaande, beschikbare materialen zoals blindgangers of gestolen materiaal. In sommige (technologisch hoogstaande) samenlevingen kunnen dit soort wapens ook gemaakt worden omdat men de beschikking kan krijgen over chemicaliën waarna het explosief gesynthetiseerd kan worden. Een voorbeeld hiervan is TATP (Tri Aceton Tri Peroxide), een explosief dat gemaakt kan worden uit aceton en waterstofperoxide, twee middelen die in een VG vrij in de verkoop zijn. De effecten van een explosie zijn instantaan en kortdurend en laten meestal geen besmetting na tenzij zij gecombineerd worden met C, B of R middelen zoals hierboven beschreven. In de praktijk zijn (vrijwel) alle middelen die tijdens gevechtshandelingen worden gebruikt van explosieve of anderszins energetische aard. Verreweg de meeste slachtoffers vallen daarom ook door handelingen door en met explosieve materialen. Dat alleen al zou een reden zijn om veel aandacht aan explosieve stoffen te besteden. In deze publicatie worden de meest voorkomende vindplaatsen van explosieve stoffen behandeld.
18 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
19 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
3
Specifieke factoren van CBRNe-middelen in verstedelijkt gebied
3.1
Inleiding In dit hoofdstuk zal de specifieke problematiek van CBRNe-middelen in een verstedelijkt gebied (VG) nader worden uitgewerkt. Hiervoor is het nodig om het VG te definiëren, dit geschiedt in de volgende paragraaf. In paragraaf 3.3 wordt vervolgens uitgelegd wat nu specifieke gevaren zijn bij het voorkomen van CBRNe-middelen in een verstedelijkt gebied. Dit hoofdstuk wordt tenslotte afgesloten met een overzicht van aanwijzingen die kunnen duiden op de aanwezigheid van CBRNe-middelen in een verstedelijkte omgeving.
3.2
Functiegebieden van verstedelijkt gebied Voor de definitie van VG wordt dezelfde definitie gehanteerd als gebruikt in het TNO-rapport ‘An introduction to Urban Operations’[2]: Een verstedelijkt gebied is een terrein dat hoofdzakelijk gekarakteriseerd wordt door de mens gemaakte constructies en de aanwezigheid van burgers (niet strijdende personen). Verstedelijkte gebieden worden regelmatig ingedeeld naar hun inwoneraantal, variërend van dorpen met minder dan 3000 inwoners tot grote steden met inwoneraantallen tussen de 100.000 tot meer dan 10 miljoen (zie Tabel 1). Overigens bestaat in de literatuur een grote variëteit in dit soort indelingen. Tabel 1
Indeling verstedelijkt gebied naar inwoneraantal.
Categorie Dorp Kleine stad Stad Metropool Megapool
Inwoneraantal 3000 of minder 3000 tot 100.000 100.000 to 1 miljoen 1 tot 10 miljoen Meer dan 10 miljoen
Een groot VG heeft vaak een significante invloed buiten de stadsgrenzen, dit in tegenstellingen tot een kleine stad. In het algemeen worden grote VG ingedeeld naar hun functionaliteit, bijvoorbeeld woonwijken en industriegebieden. Kleine VG zijn meestal niet gesegmenteerd en bestaan uit een mix van wonen, winkels, lokale industrie en overheidsdiensten etc. In het TNO-rapport ‘An introduction to Urban Operations’ [2] wordt een op Hoyt gebaseerde en aangepaste indeling van VG gehanteerd die hier zal worden aangehouden. Het houdt in dat de functies van de gebieden nauw met elkaar samenhangen; hierbij kunnen de geografische gebieden overlappen. De functiegebieden van grote VG zijn: 1. Stadscentrum (waaronder woningen, kantoren, winkels en vervoer). 2. Industriegebied (waaronder productie, opslag en distributiefaciliteiten). 3. Woonwijk.
20 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
4. Transportgebied (waaronder havens, vliegvelden, stations, rangeerterreinen, wegen, etc.). 5. Krottenwijken en vluchtelingenkampen. 6. Recreatiegebied. Overigens zijn niet alle functiegebieden op alle steden toepasbaar. Zo worden krottenwijken en vluchtelingenkampen eerder aangetroffen nabij een megapolis in Azië dan in Noord-Amerika. In hoofdstuk 4 wordt op elk van deze functiegebieden dieper ingegaan. Per functiegebied zal zoveel mogelijk worden geprobeerd de volgende vragen te beantwoorden: 1. Waar kunnen CBRNe-stoffen aanwezig zijn; welke zijn dat en in welke hoeveelheden? 2. Hoe kan de CBRNe-stof een soldaat bereiken? Omdat de gedraging van een stof niet afhankelijk is van een functiegebied, wordt in de volgende paragraaf aangegeven hoe een CBRNe-stof zich in het verstedelijkt gebied (in of nabij een object) gedraagt. 3.3
Gedrag, verspreiding en schadepotentie van CBRNe-middelen in VG Deze paragraaf is met name gebaseerd op [3]. Het gedrag van een stof is sterk afhankelijk van zijn eigenschappen, en van de omgeving waarin deze zich verspreidt. • Vaste stoffen zullen zich in het algemeen over een klein gebied kunnen verspreiden tenzij de deeltjes dusdanig klein zijn dat deze met de wind mee gevoerd kunnen worden. Dit is het geval wanneer deeltjesgroottes beneden 1 micrometer komen. • Vloeistoffen zullen zich over een groter gebied kunnen verspreiden, echter onder normale omstandigheden is dit nog steeds beperkt (enkele honderden tot tienduizenden vierkante meters). Dit is rechtstreeks afhankelijk van de hoeveelheid en de viscositeit (stroperigheid) van de vloeistof. Vloeistoffen met een hoge dampspanning kunnen snel verdampen en de damp kan zich over een groot gebied verspreiden. Afhankelijk van verdere eigenschappen van de stof (brandbaar, giftig of beide) kan het een brand/explosie, of toxische concentraties benedenwinds veroorzaken. • Gassen en dampen worden meteen door de wind meegevoerd en verspreiden zich over het grootste gebied. Afhankelijk van hun eigenschappen kunnen zij brand/explosie of toxische concentraties benedenwinds veroorzaken. De afstand tot waar de effecten van een stof (nog) merkbaar zijn, hangt af van de eigenschappen en de omstandigheden. Het schatten van veiligheidsafstanden is daarom moeilijk omdat vele eigenschappen en omstandigheden hierbij een rol spelen en die elkaar deels versterken en deels tegenwerken. Dit zal moeten gebeuren door een deskundige met de juiste kennis en middelen. Zo kan een kleine hoeveelheid Sarin op een bepaalde afstand vergelijkbare effecten hebben als een veel grotere hoeveelheid chloor omdat Sarin (een zenuwgas) ongeveer 1000 maal giftiger is dan chloor.
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
21 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
Aan de andere kant zal een zelfde hoeveelheid VX (ook een zenuwgas) juist veel minder effect hebben vanwege de lagere dampspanning van VX. In vergelijking met open terrein gelden er voor het verstedelijkt gebied andere verspreidingsnormen en ander gedrag van CBRNe-stoffen. Dit komt onder ander door lokale temperatuurverschillen (de zogenaamde ‘warmte-eilanden’) en de aanwezigheid van gebouwen die de luchtstroom veranderen. Hierdoor bewegen de gassen zich niet gelijkmatig en zijn algemene dispersiemodellen niet van toepassing. Aan de andere kant kunnen in verstedelijkt gebied intacte gebouwen bescherming bieden tegen gassen en aerosolen die zich buiten verspreiden. Het is erg lastig om vuistregels te maken die de verspreiding en het gedrag van stoffen in verstedelijkt gebied voorspellen, aangezien er veel factoren zijn waar rekening mee moet worden gehouden. Het gaat hierbij niet alleen om windsnelheid en -richting en atmosferische stabiliteit, maar ook om de hoogtes van gebouwen, het stratenpatroon tussen hoge gebouwen (het zogenaamde ‘canyoning effect’, zie ook verderop in deze paragraaf), de vorm van gebouwen en overige factoren zoals de topografie van het terrein. Ook als het verspreidingsgebied relatief klein is, kunnen na het vrijkomen van CBRNe-middelen toch veel slachtoffers vallen. In sommige (delen van een) VG is sprake van een grote concentratie van mensen op een klein oppervlak. Hieronder is in algemene zin weergeven met welke factoren rekening gehouden kan worden bij het vrijkomen van CBRNe-agens in VG. Besloten ruimtes zoals binnen gebouwen Het gedrag van toxische gassen in besloten ruimtes (zoals in gebouwen) is fundamenteel anders dan buiten in de open lucht. In het algemeen zullen bij een zelfde hoeveelheid stof binnen een gebouw zeer snel veel hoge concentraties ontstaan dan buiten in de open lucht. Met andere woorden: een stof die in de open lucht tot weinig problemen zou leiden, kan binnen een gebouw dodelijk zijn. Explosies en reflecterende vlakken Bij explosies kunnen muren de drukgolf van de explosie reflecteren waardoor de gevolgen groter worden. Daarom zullen personen of goederen in de nabijheid van muren vaak meer schade oplopen dan elders. Verder kunnen gebouwen bij explosies zorgen voor rondvliegend glas en puin. Temperatuur Verdamping van (toxische) vloeistof verloopt veel sneller bij verhoogde temperatuur. Zeker wanneer een vloeistof uitstroomt op asfalt dat door de zon heet is geworden, kan een zogenaamde flash-off verdamping ontstaan. Dit is het bijna instantaan verdampen van de vloeistof waardoor snel grote gaswolken ontstaan die met de wind meedrijven. Invloed van het weer Bepaalde weersomstandigheden zorgen dat een gaswolk minder snel verdunt en daardoor tot op grotere afstand tot gevaarlijke concentraties kan leiden. In het algemeen geldt: hoe lager de windsnelheid, hoe gevaarlijker.
22 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
Ook de meteorologische stabiliteitsklasse en de aanwezigheid van een inversielaag heeft hierop invloed. Koude, heldere, vrijwel windstille winternachten zijn gevaarlijk voor wat betreft de verspreiding van toxische stoffen. Het leidt namelijk tot hogere concentraties. Aan de andere uiterste kant staan bewolkte herfst- en voorjaarsstormen. Dit zorgt voor snelle verdunning van een toxisch gas tot ongevaarlijke concentraties. Gebouwinvloed Bij de verspreiding van toxische gassen kunnen de gebouwen in een VG van grote invloed zijn op het verspreidingspatroon van een gas of damp. Hieronder worden een aantal effecten genoemd. Windrichting Door aanwezigheid van hoge gebouwen kan de windrichting tussen de gebouwen een andere richting hebben dan de dominante windrichting (zie Figuur 2). Hierdoor kan een agens, dat tussen hoge gebouwen is vrijgekomen, zich in een ander richting verplaatsen dan volgens de dominante windrichting. Ook langs de zijkanten van gebouwen kunnen wolken gas of aërosolen zich over korte afstanden in een andere richting verplaatsen.
Figuur 2
Windrichting bij de grond tussen gebouwen kan anders zijn dan de dominante windrichting.
Door brede gebouwen en ook aanwezigheid van smalle straten, zal een agens dat buiten is vrijgekomen minder snel verplaatsen en verspreiden dan in open terrein. De concentratie gas zal dan ook veel langer hoog blijven. Dit geldt vooral als de dominante windrichting haaks op de straten staat. Ophoping Ophoping door draaiwinden en zoggebied ontstaat bij hoge gebouwen die in een complexe structuur gebouwd zijn (zoals een “L” vorm of een carré). Dan ontstaan vaak “dode hoeken” waarin het gas zich kan ophopen. Vergelijk dit met plekken rondom gebouwen die u kent waar zich in de herfst vaak grote hoeveelheden herfstbladeren ophopen. Op deze plekken ontstaan deze draaiwinden die als het ware het gas “opsluiten”. Ook aan de benedenwindse zijde van gebouwen kunnen deze effecten ontstaan. Meestal spreekt men dan van een “zoggebied”. Dit zoggebied ontstaat ook bij rechte gebouwen wanneer de wind er loodrecht op staat. De windstroming “trekt” als het ware gas over het dak naar beneden.
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
23 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
Figuur 3
Ophoping van gas of aërosolen door vorm van gebouw en een zoggebied.
Street canyoning Canyoning is een effect dat vooral ontstaat in steden met hoge gebouwen en een rechthoekig stratenpatroon zoals dat in Noord-Amerika gebruikelijk is, maar ook andere straatpatronen vertonen dit effect. Het gas “perst” zich dan als het ware door het nauwe stratenpatroon. Hierbij ontstaan hogere concentraties dan verwacht. Belangrijk is hierbij te weten dat het stromingspatroon uitermate gevoelig is voor de overheersende windrichting en de locatie waar de stof vrijkomt. Wanneer de overheersende windrichting slechts een paar graden draait kan dat het stromingspatroon in de straten soms volledig omkeren en kan men, die eerst nog veilig dacht te zijn, wel worden blootgesteld.
Figuur 4
Computersimulatie van street canyoning.
Ondergrondse ruimtes Ondergrondse ruimtes zoals kelders en parkeergarages zijn gevaarlijk voor gassen die zwaarder zijn dan lucht. Gassen kunnen zwaarder dan lucht van zichzelf zijn (zoals propaan en chloor), of zwaarder dan lucht worden vanwege sterke afkoeling. Zware gassen zullen naar de lager gelegen delen van gebouwen “vloeien”. Daar aangekomen kunnen zij (omdat het een besloten, ondergrondse ruimte betreft) snel hoge concentraties veroorzaken. Vluchten uit dit soort ruimtes is moeilijk omdat men vaak maar één uitweg heeft. Veelal komt de stof daardoor ook naar binnen waardoor men deze als het ware tegemoet loopt.
24 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
Vloeistoffen zullen ook naar de lager gelegen ruimtes lopen. Wanneer het toxische vloeistoffen zijn zullen de dampen al snel zeer hoge concentraties veroorzaken. Bij een brand zal er zeer grote warmteontwikkeling plaatsvinden omdat de verbrandingswarmte moeilijk weg kan. De temperatuur bij dit soort branden kan zo hoog oplopen dat metaal kan smelten waardoor de constructie van de gebouwen kan bezwijken. 3.4
Aanwijzingen voor de aanwezigheid van CBRNe-stoffen In het algemeen kunnen er allerlei directe en indirecte aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen. Let wel: het zijn indicaties, het kan betekenen dat er een CBRNe-stof aanwezig is maar dat hoeft niet zo te zijn. Het is aan een expert met de juiste middelen om hier uitsluitsel over te geven. •
Dode vogels, muizen, ratten, vissen of dood vee Sommige diersoorten, zoals vogels, zijn vaak gevoeliger voor bepaalde toxische stoffen dan de mens en kunnen daardoor een indicatie geven van de aanwezigheid van toxische stoffen. Vee dat gras eet waarop giftige stoffen terecht zijn gekomen, zal ziek worden of dood gaan. In bepaalde gevallen kan ook de afwezigheid van dieren op plekken waar ze normaal aanwezig zijn – bijvoorbeeld afwezigheid van duiven(poep) bij een gebouw – een aanwijzing zijn dat er “iets” aan de hand is.
•
Verkleurde muren bij ramen en schoorstenen (anders dan roetzwart) De meeste schoorstenen zullen zwart uitslaan door het roet in de rook. Bij de productie van chemische stoffen kunnen echter een keur aan chemische reacties met de omgeving (zoals het cement in de muur) teweeg brengen waardoor aangetaste en/of verkleurde plekken ontstaan daar waar de dampen door de schoorsteen en ramen naar buiten stroomt.
•
Plaatselijk verkleurde of dode/verdorde vegetatie Vegetatie (bomen, struiken, gras) is gevoelig voor bepaalde chemische stoffen zoals zuren. Meestal leidt dit tot verkleuring/verdorring van de bladeren van bomen en planten. Vaak is deze verkleuring plaatselijk, bijvoorbeeld in de buurt van een productielocatie van CBRNe-middelen.
•
Verkleuring van de bodem Bepaalde CBRNe-stoffen geven een reactie met de stoffen die in de bodem aanwezig zijn en kunnen daardoor een verkleuring veroorzaken. Deze verkleuring is veelal plaatselijk, bijvoorbeeld rond een productielocatie van CBRNe-middelen. Ook lekkende vloeistoffen in een opslag kunnen deze verkleuringen veroorzaken. Verkleuring kan daarom ook een indicatie zijn dat er (in het verleden) een productie- of opslaglocatie aanwezig is (geweest).
•
Vreemd gekleurd water Olieachtige stoffen geven meestal een “regenboog”-achtige verkleuring op het water, zeker wanneer het onder bepaalde lichtomstandigheden bekeken wordt. Maar ook vele andere chemicaliën kunnen water, dat van zichzelf kleurloos is, andere kleuren geven.
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
25 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
Er is geen vuistregel te geven over welke kleuren “gevaarlijk” zijn en zelfs kleurloos water kan giftige stoffen bevatten omdat sommige stoffen het water zelf niet kleuren. •
Scherpe, irriterende geuren Bepaalde stoffen zoals chloor en ammoniak hebben een zeer kenmerkende geur en worden door de mens geroken lang voordat deze gevaarlijk worden. Ook bepaalde strijdmiddelen kunnen een kenmerkende geur hebben. Deze geur is echter vaak niet afkomstig van het strijdmiddel zelf, maar van chemische reacties (bijvoorbeeld bijproducten of ontledingsproducten) die tijdens de productie of opslag kunnen ontstaan. In oude handboeken staan nog wel eens geuren genoemd als “knoflook” (mosterdgas) of “beschimmeld hooi” (lewisiet). Het zou kunnen dat amateurchemici terugvallen op deze oude productiemethodes waardoor deze geuren vrij kunnen komen.
•
De aanwezigheid van objecten waarin CBRNe-stoffen zijn opgeslagen De aanwezigheid van objecten die in hoofdstuk 4 worden genoemd (koelinstallaties, ziekenhuizen, politieposten, zwembaden, vaten etc.) zijn uiteraard een aanwijzing voor de (mogelijke) aanwezigheid van CBRNestoffen. Soms kunnen deze ook geëtiketteerd zijn (zie hieronder). In het bijzonder kan de wijze van opslag duiden op het vrijkomen van CBRNestoffen. Het is daarom belangrijk om te letten op eventuele lekkende vaten en afgeronde zijkanten van containers die kunnen duiden op mogelijke opslag onder druk.
•
Tegenstander gebruikt beschermende middelen Een tegenstander die beschermende middelen gebruikt kan een aanwijzing zijn voor de productie of opslag van gevaarlijke stoffen. Dat hoeven niet perse CBRNe-stoffen te zijn, maar kunnen ook “gewone” industriechemicaliën zijn die minder toxisch zijn dan CBRNe-stoffen, maar waar de normale arbeidshygiënische maatregelen zijn genomen.
•
Onwel worden Wanneer onbeschermde mensen en dieren ziekteverschijnselen vertonen, is dit een sterke aanwijzing dat er gevaarlijke stoffen aanwezig zijn.
Bovenstaande aanwijzingen kunnen zintuiglijk worden waargenomen. Daarnaast speelt intelligence ook hier een belangrijke rol. Het is belangrijk om na te gaan of in het verleden krijgshandelingen hebben plaatsgevonden. In sommige gebieden zoals rond het Belgische Ieper is tijdens de eerste wereldoorlog gebruik gemaakt van strijdmiddelen. Blindgangers worden nog steeds gevonden en de opslag en verwerking van blindgangers met strijdmiddel is vaak geconcentreerd op één enkele plek. Zo’n opslag- en verwerkingsplaats kan mogelijk kwetsbaar zijn voor diefstal van C-middelen. Etikettering van gevaarlijke stoffen (algemeen) Gevaarlijke stoffen zijn in de westerse maatschappij over het algemeen goed geëtiketteerd. In situaties van uitzending en lokale spanningen kunnen deze etiketten de vijand echter ook snel leiden naar stoffen die mogelijk als wapen gebruikt kunnen worden. Opzettelijk foutief labelen kan ook een misleidende tactiek zijn (nepwapens).
26 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
Hieronder worden een aantal veel gebruikte internationale labels weergegeven:
Explosief
Bijtend
Figuur 5
Milieugevaarlijk
Ontvlambaar
Schadelijk
Biologisch gevaar
Giftig
Oxiderend
Verschillende labels van gevaarlijke stoffen.
Ook andere vormen en kleurstellingen van labels zijn mogelijk, bijvoorbeeld als een geelzwarte driehoek:
Figuur 6
Voorbeeld label van een explosieve stof.
Andere etiketteringvormen bij vervoer over de weg Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg is in Europa geregeld in het ADR (Accord européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route) en het stofidentificatienummer of VN nummer (UN nummer in het Engels). Het VN nummer is internationaal, het ADR nummer is Europees. In het voorbeeld hieronder (Figuur 7) staat een bord dat op alle vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig is. Het bestaat uit twee delen: • Het bovenste deel (33) geeft gevaarsidentificatienummer of ADR nummer weer. • Het onderste deel (1203) geeft het stofidentificatienummer of VN nummer weer.
Figuur 7
Gevaars- en stofidentificatienummer.
Het zou veel te ver voeren om een volledige beschrijving van de categorisering van industriële stoffen te geven. Hier wordt daarom volstaan met enkele voorbeelden.
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
27 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
Het bovenste gevaarsidentificatienummer (33), het ADR nummer, geeft het gevaar van de stof weer. Het eerste cijfer (3) geeft de categorie weer (in dit geval een brandbare vloeistof). Een verdubbeling (33) geeft aan dat de stof zeer brandbaar is. Hieronder staat aangegeven wat het eerste cijfer van het ADR nummer betekent. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Ontplofbare stoffen en voorwerpen. Gassen. Brandbare vloeistoffen. Brandbare vaste stoffen, voor zelfontbranding vatbare stoffen en stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen. Oxiderende stoffen en organische peroxiden. Giftige stoffen en infectueuze stoffen. Radioactieve stoffen. Corrosieve stoffen zoals zuren en basen. Diverse gevaarlijke stoffen en voorwerpen.
Het tweede (onderste) getal geeft het VN nummer weer. Enkele voorbeelden van VN nummers zijn: 1005 ammoniak, watervrij 1203 benzine 1978 propaan 2015 waterstofperoxide, meer dan 60 % oplossing in water (gestabiliseerd) 2031 salpeterzuur (met uitzondering van roodrokend salpeterzuur) 2073 ammoniak oplossing in water In het bovenste voorbeeld betreft het dus een zeer brandbare stof (33) die het VN nummer 1203 (benzine) heeft. Daarbij bestaan nog andere etiketteringsvormen. Hier onder worden een aantal voorbeelden gegeven.
Figuur 8
ADR 1: explosieve stof.
28 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
Figuur 9
ADR 3: brandgevaarlijke vloeistof.
Figuur 10
Foto van een treinwagon met verschillende borden die het gevaar weergeven. Het rode bord (links) geeft aan dat het een brandgevaarlijke vloeistof is (ADR 3). Het oranje bord (rechts) wijst op een zeer brandbare vloeistof (33) en dat het koolwaterstoffen met meer dan 10% benzeen zijn (3295). Alle borden en coderingen zijn in de bovengenoemde paragrafen beschreven.
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
29 / 60
30 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
31 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
4
Beschikbaarheid van CBRNe-middelen in verstedelijkt gebied
4.1
Inleiding In het vorige hoofdstuk zijn de algemene gedragingen en aanwijzingen van CBRNe-stoffen in een verstedelijkt gebied beschreven. In dit hoofdstuk zal besproken worden welke CBRNe-middelen men in welk deel van een verstedelijkt gebied kan vinden. In paragraaf 3.2 is al aangegeven hoe een verstedelijkt gebied verdeeld is in een aantal functiegebieden. Per functiegebied wordt bekeken welke CBRNe-objecten daarin kunnen voorkomen. Een ‘object’ heeft hier een ruime betekenis. Het kan een gebouw zijn, maar ook een installatie of een pijpleiding. Per object wordt dan weer bekeken welke CBRNe-stoffen daarin kunnen voorkomen. De ‘perfecte’ taxonomische indeling ziet er uit zoals in Figuur 11 weergegeven. Gebied
Verstedelijkt Gebied
Functiegebied
Object
Stof
Figuur 11
Industriegebied
Tankopslag
Aardolie
Koeling
Propaan
Transportgebied
Rangeerstation
Ammoniak
Containeropslag
Freonen
Stukgoed
De ‘ideale’ taxonomische indeling.
Deze indeling is echter in de praktijk niet haalbaar. Het is onvermijdelijk dat bij deze opdeling enige overlap tussen objecten zal ontstaan. Zo bevat het functiegebied stadscentrum vergelijkbare objecten als een woonwijk en vertoont een industriegebied grote overlap met een transportgebied. Hierdoor kunnen objecten zowel bij het ene als het andere functiegebied horen. In dit hoofdstuk worden de objecten onder het meest waarschijnlijke functiegebied ondergebracht. Ook zullen identieke CBRNe-stoffen kunnen voorkomen in verschillende objecten. Dit wordt veroorzaakt doordat de functiegebiedsindeling in paragraaf 3.2 is gemaakt vanuit militair-operationeel oogpunt en niet noodzakelijkerwijs vanuit geografisch of CBRNe oogpunt.
32 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
In Figuur 12 is de werkelijke situatie weergegeven. Gebied
Verstedelijkt Gebied
Functiegebied
Object
Stof
Figuur 12
Industriegebied
Tankopslag
Aardolie
Koeling
Propaan
Transportgebied
Rangeerstations
Ammoniak
Containeropslag
Freonen
Stukgoed
Een praktische situatie met overlap tussen functiegebieden, objecten en stoffen. Ammoniak komt bijvoorbeeld voor in tankopslag, koeling en rangeerstations die op hun beurt weer kunnen voorkomen in industriegebieden en transportgebieden.
De in dit hoofdstuk omschreven situaties zijn in principe niet gebonden aan enig land. Daardoor zullen er objecten beschreven staan die in het ene land wel en in het andere land niet kunnen voorkomen. Het is echter onwaarschijnlijk dat alle hieronder omschreven objecten gelijktijdig voorkomen tijdens een missie in willekeurige regio. Voor zover mogelijk is getracht verschil te maken tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld wanneer er een duidelijk verschil is tussen beide situaties. In dit hoofdstuk is in een aantal paragrafen tevens oriënterende schadeberekeningen uitgevoerd voor het vrijkomen van toxische industriële stoffen. Hiervoor is gebruik gemaakt van het TNO computerprogramma EFFECTS [4] en het Gele Boek [5]. Bij de totstandkoming van dit hoofdstuk is (buiten bovenstaande literatuur) de volgende literatuur geraadpleegd: [6], [7], [8], [9], [10], [11], [12], [13], [14] en [15]. 4.2
Stadscentrum
4.2.1
Inleiding De impliciete aanname voor een verstedelijkt gebied (VG) is dat iedere stad wel een stadscentrum heeft. Het stadscentrum is het sociale en economische hart van een VG met een combinatie van functies zoals wonen, werken, winkels en (openbaar) vervoer.
De stadscentra kunnen vele verschillende fysieke karakteristieken hebben.
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
33 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
Zo bestaan er historische centra die gekenmerkt worden door de compactheid; huizen en gebouwen liggen dicht op elkaar wat resulteert tot nauwe straten. Het moderne stadscentrum wordt juist getypeerd door de ruimtelijkheid; aanwezigheid van parken, brede straten en lage gebouwen. Dit in tegenstelling tot het high tech stadscentrum waarbij alle dimensies van een gebied enorm worden benut; de hoge gebouwen staan dicht op elkaar en wegen bevinden zich boven, onder en op het maaiveld. In een stadscentrum kunnen vele chemicaliën aanwezig zijn, zij het meestal in kleine hoeveelheden. Welke aanwezig zijn en in welke hoeveelheid is afhankelijk van de locatie, grootte en type van de economische structuur van de stad. Hieronder worden die CBRNe-objecten en -stoffen genoemd die vaak in een stadscentrum bevinden. 4.2.2
Winkels en faciliteiten voor de opslag van bederfelijke waren Kleinschalige koelinstallaties van winkels kunnen tot enkele tientallen (winkels) tot honderden kilo’s (groothandels) van het koelmiddel ammoniak bevatten. Deze installaties kunnen zich buiten de winkel, of deels binnen de winkel bevinden. Ammoniak (een C-middel) wordt meestal onder hoge druk tot een vloeistof samengeperst en wanneer een tank lekt, stroomt de ammoniak vaak binnen enkele seconden tot minuten uit de tank waarbij het onmiddellijk verdampt. Ammoniak is een toxisch gas en bereikt een soldaat via verspreiding in de lucht waarna het wordt ingeademd. In verstedelijkte gebieden bestaat de kans dat door complexe stromingspatronen rondom gebouwen ammoniakgas zich ophoopt. Hoe en waar dit zal gebeuren is niet op voorhand te voorspellen en sterk afhankelijk van de geometrie en locatie van de gebouwen, als wel de weersomstandigheden. Hoewel ammoniak niet extreem toxisch is kan het in besloten ruimten snel leiden tot hoge concentraties die het opereren binnen een gebouw onmogelijk maken tenzij adequate bescherming aanwezig is. Ammoniak is een gas met een zeer kenmerkende geur en werkt prikkelend op de slijmvliezen. Situatie met betrekking tot ontwikkelingslanden De situatie voor wat betreft koelinstallaties verschilt in principe weinig tussen de ontwikkelingslanden of de westerse wereld. Vermoedelijk zullen in ontwikkelingslanden (veel) minder koelinstallaties in gebruik zijn. Voor zover nog aanwezig in het tijdperk van digitale fotografie kunnen in ouderwetse fotolaboratoria op broom gebaseerde chemicaliën aanwezig zijn die als basis kunnen dienen voor de productie van andere C-middelen.
4.2.3
Kleine opslagen Kleine opslagen (zoals tuincentra) bevatten vaak een keur aan herbiciden (onkruidbestrijdingsmiddelen) en pesticiden (ongediertebestrijding). Afhankelijk van de lokale wetgeving kunnen deze C-middelen in hoeveelheden van enkele tientallen tot honderden kilo’s aanwezig zijn. De werking van sommige pesticiden is gebaseerd op dezelfde werking als die van zenuwgassen (acetylcholine-esterase remmers) hoewel de werkzame stof in zeer lage hoeveelheid aanwezig is, voldoende om bijvoorbeeld kleine zoogdieren zoals ratten en muizen te doden. Mensen zullen eerder tijdelijk geïncapaciteerd raken, tenzij zij een grote hoeveelheid binnen krijgen. Dit soort stoffen zijn daarom alleen maar geschikt om een aanval mee uit te voeren wanneer zij in de voedselketen worden gebracht.
34 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
Situatie met betrekking tot ontwikkelingslanden Deze situatie verschilt sterk tussen de ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden. In de ontwikkelde landen is meestal een strikte wetgeving van kracht die de hoeveelheid opslag en de hoeveelheid werkzame stof in pesticiden reguleert. In ontwikkelingslanden is het denkbaar dat men situaties aantreft waarin grote hoeveelheden pesticiden in een loods zijn opgeslagen (bijvoorbeeld voor grootschalige inzet tegen sprinkhanenplagen). Hierin kunnen stoffen aanwezig zijn die in de westerse wereld verboden of strikt gereglementeerd zijn zoals methylbromide of parathion (vgl. de recente incidenten met zeecontainers die in China vergast zijn met methylbromide vanwege de ongediertebestrijding en vervolgens in Nederland terecht komen waar dit middel verboden is). 4.2.4
Zwembaden Zwembaden bevatten vaak chloorbleekloog of chloorgas (C-middelen). Afhankelijk van het gebruik kan de hoeveelheid opgeslagen chloor bijna 10.000 kg zijn. Het chloor wordt gebruikt om bacteriën in zwemwater te doden. Chloor kan op twee manieren opgeslagen worden: 1. Als een tot vloeistof samengeperst gas 2. Als een chloorhoudende chemische verbinding zoals chloorbleekloog Chloor is een zeer toxisch gas met een AEGL-3 (Acute Exposure Guideline Level 3, zie bijlage D) van 50 ppm (parts per million)en is ongeveer 50 maal meer toxisch dan ammoniak. Net als ammoniak is chloor een onder druk opgeslagen gas en zal bij doorboren van een tank zeer snel uitstromen en verdampen. Chloor is bovendien een zwaar gas (zwaarder dan lucht) dat zich snel zal ophopen in laaggelegen ruimtes zoals kelders. Kleine hoeveelheden chloor zullen zich in het vrije veld snel verdunnen tot ongevaarlijke concentraties. Grote hoeveelheden chloorgas (10 ton) kunnen onder ongunstige meteorologische omstandigheden nog tot op enkele kilometers afstand kortdurend dodelijke concentraties veroorzaken. Binnen besloten omgevingen zoals in gebouwen kunnen ook met kleine hoeveelheden chloorgas al dodelijke concentraties bereikt worden. Chloorbleekloog is een relatief stabiele chemische verbinding die niet zonder meer chloorgas vormt tenzij het gemengd wordt met een zuur zoals zwavelzuur (zie: garages). Chloor is een gas met een zeer kenmerkende geur en werkt zeer prikkelend op de slijmvliezen.
4.2.5
Drinkwatervoorziening Hoewel niet zozeer als CBRNe-object kan een drinkwatervoorziening wel als transportmiddel voor chemische en/of biologische middelen worden misbruikt. Bekend is het geval dat in Zimbabwe waar door de economische crisis de drinkwaterinfrastructuur werd verwaarloosd en de verspreiding van cholera via het drinkwater plotseling sterk toenam [16]. Hoewel tijdens militaire operaties de drinkwatervoorziening een hoge prioriteit heeft, kan dit vermogen onder bepaalde omstandigheden verloren gaan waardoor militairen alsnog met vervuild drinkwater in aanraking komen.
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
35 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
4.2.6
Vijvers, plassen, vennen e.d. Het is bekend dat met name stilstaand oppervlaktewater (vijvers, plassen, vennen e.d.) bij hoge temperatuur bronnen kunnen zijn van botulisme en blauwalg. Botulisme werd al eerder in de inleiding besproken. Blauwalg is niet zoals veel mensen denken een blauwgroene algensoort maar een cyanobacterie. Militairen die om wat voor reden dan ook met dit oppervlaktewater in aanraking komen (bijvoorbeeld bij doorwaden of uitvoeren van genie werkzaamheden), kunnen ziekteverschijnselen ontwikkelen en daardoor (tijdelijk) geïncapaciteerd raken.
4.2.7
Garages Garages hebben (oude) accu’s waarin zwavelzuur zit (ongeveer 2 liter per accu). Zwavelzuur is een sterk zuur dat bij blootstelling van de huid brandwonden veroorzaakt. Zwavelzuur is een vloeistof en kan maar beperkt verspreid worden door het te versproeien. Ook kan zwavelzuur, wanneer het met chloorbleekloog (bijvoorbeeld uit een zwembad) wordt gemengd, het giftige chloorgas vormen. Het lood in de accu’s is weliswaar toxisch, maar moeilijk als wapen te gebruiken. Situatie met betrekking tot ontwikkelingslanden De situatie zal niet veel verschillen tussen ontwikkelingslanden en de westerse wereld (alle auto’s hebben immers accu’s). In ontwikkelingslanden zal de voorraad accu’s waarschijnlijk gemakkelijker toegankelijk zijn vanwege minder strikte regelgeving. Ook kan er in ontwikkelingslanden nog veel gebruik worden gemaakt van asbest (zie volgende hoofdstuk), bijvoorbeeld in remvoeringen.
4.2.8
(Oude) huizen/gebouwen: Asbest Asbest is tot in de jaren '80 van de 20e eeuw veel gebruikt in gebouwen en woningen, vanwege de eigenschappen: sterk, slijtvast, isolerend en bovendien goedkoop. Asbest is o.a. te vinden in: • asbestcement: onder meer gebruikt in golfplaten, rioolbuizen, schoorsteenpijpen, dakleien, als warmhoudplaatjes op een gaspit enzovoorts. In deze toepassing zijn de vezels stevig gebonden en komen ze niet vrij zolang het materiaal in goede staat is (d.w.z., als het niet beschadigd is); • asbestisolatie: werd gebruikt als brandwerende laag. Bij het verwijderen van de laag komen veel vezels vrij; • vloerbedekking: onder vinylvloeren werd vroeger soms een asbestviltlaag aangebracht. Asbest veroorzaakt geen acute gezondheidsproblemen maar kan op langere termijn kanker veroorzaken. De meeste ziekten openbaren zich pas tientallen jaren nadat de blootstelling aan asbest heeft plaatsgevonden en zijn niet of nauwelijks te genezen. Asbest is in de jaren ’70 tot ’90 het meest in Europa toegepast. De laatste 10 jaar wordt het vooral nog in Europa, Azië en het Midden-Oosten toegepast. De hoeveelheden zijn echter de helft van wat in de jaren ’80 werd verwerkt. Blootstelling aan asbest heeft alleen maar effect wanneer de vijand duidelijk maakt dat blootstelling heeft plaatsgevonden. Het effect is op korte termijn hoofdzakelijk psychologisch. Op lange termijn kan er mogelijk kanker ontstaan. De wetenschappelijke literatuur geeft echter geen uitsluitsel over de kans op de ontwikkeling van kanker na (een éénmalige) blootstelling aan asbest.
36 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
Wel is meer bekend over mensen die jarenlang aan asbest hebben blootgestaan echter deze situatie is niet vergelijkbaar met militairen die bij een aanval mogelijk éénmalig kortdurend worden blootgesteld. Een gasmasker met aerosolfilter biedt echter goede (> 99 %) bescherming tegen het inademen van asbestvezels. Het herkennen van asbest en welke asbestsoort gevaarlijk is, is geen sinecure en moet door een specialist gebeuren. In een inzetgebied kan het nog verder bemoeilijkt worden om asbest te herkennen vanwege stof en roet.
Figuur 13
4.2.9
Wereldwijd gebruik van asbest sinds 1920.
Politieposten, kazernes en schietverenigingen Politieposten kunnen behalve wapens, ook kleine of middelgrote hoeveelheden stoffen als pepperspray en traangas opslaan. Hoewel deze stoffen als niet lethaal bekend staan kunnen zij in besloten omgevingen (bijvoorbeeld binnen een gebouw) tot dusdanig hoge concentraties leiden dat mensen geïncapaciteerd raken, zelfs wanneer zij beschermende middelen zoals een gasmasker dragen. Schietverenigingen en kazernes hebben vaak wapens en munitie in opslag en het zal niet de eerste keer zijn wanneer bij deze locaties wordt ingebroken om wapens en munitie te bemachtigen. De pyrotechnische materialen uit deze munitie (kruit, slaghoedjes) kunnen mogelijk als basis voor een Improvised Explosive Device (IED) dienen. Situatie m.b.t. ontwikkelingslanden In de meeste ontwikkelde landen is het gebruik van niet-letale incapacitantia zoals traangas gereglementeerd. Er kunnen in ontwikkelingslanden schadelijker stoffen zoals braakgas aanwezig zijn.
4.2.10
Ziekenhuizen en apotheken Radionucleïden In ziekenhuizen kunnen stoffen die radioactieve straling genereren worden gevonden, (radionucleïden) bijvoorbeeld in apparatuur voor bestraling van kankerpatiënten. In deze apparaten worden radio-isotopen als Kobalt-60 toegepast.
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
37 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
Dit zijn stoffen die mogelijk voor de productie van een zgn. vuile bom gebruikt kunnen worden. De halfwaardetijd van Kobalt-60 is ongeveer 5 jaar en van Strontium-90 (een andere radionucleïde) ongeveer 25 jaar. Dat betekent dat een gebied dat verontreinigd wordt met deze stoffen, tientallen of zelfs honderden jaren besmet blijft. Zolang deze stoffen in de apparatuur en in hun speciale verpakking blijven zitten is er geen direct gevaar voor militairen die met dit soort apparatuur in contact komen. Situatie met betrekking tot ontwikkelingslanden voor radionucleïden In de westerse wereld is het gebruik van radionucleïden bij de wet geregeld. Het illegaal verkrijgen van hoogactief materiaal (Cesium, Strontium, Kobalt) is in de westerse wereld lastig uitvoerbaar. Een apart probleem vormen de radionucleïden die vergeten, verloren of per ongeluk zijn afgedankt. Deze zullen in een apart hoofdstuk worden behandeld omdat deze niet afhangen van een functiegebied. Chemicaliën Ziekenhuizen en apotheken bevatten een groot aantal (bio)chemische stoffen, in het algemeen bedoelt voor genezingsdoeleinden. Zoals met alle geneesmiddelen zal overmatig gebruik tot problemen leiden. Het grootste deel van de geneesmiddelen wordt geslikt. In theorie zou met geneesmiddelen een dodelijke cocktail kunnen worden samengesteld, echter de hoeveelheden en lage concentraties aan werkzame stof maken het ongeschikt als wapen. De anesthetica en de spierverslappers vormen een aparte categorie. Deze middelen kunnen in kleine hoeveelheden al dodelijk zijn maar moeten daarvoor vaak direct in de bloedbaan geïnjecteerd worden waardoor de toepassing als wapen beperkt is. Biologische materialen Het kweken van biologische materialen voor diagnose is een standaard procedure voor een ziekenhuis. Hiertussen bevinden zich vele ziekteverwekkende (pathogene) organismen. Het biologisch materiaal is afkomstig van zieke patiënten. Het kweken van biologische materialen vereist kennis, kunde en de juiste apparatuur. Denk daarbij niet alleen aan broedstoven waarin biologisch materiaal gekweekt wordt, maar ook aan vriezers waarin ziekteverwekkend biologisch materiaal kan zijn opgeslagen. Er zijn in de literatuur gevallen bekend waarbij medewerkers de faciliteiten van het ziekenhuis misbruikten voor het kweken van ziekteverwekkende organismen. In dit kader moet ook gedacht worden aan het (besmettings)gevaar dat ziekenhuisafval kan vormen (injectienaalden, weefselresten etc.). 4.2.11
Scholen, universiteiten en laboratoria Scholen en universiteiten hebben vaak laboratoria waarin een grote verscheidenheid aan chemische, radiologische en niet of licht pathogene stoffen zijn opgeslagen. In het algemeen zullen in scholen kleinere hoeveelheden en minder gevaarlijke stoffen aanwezig zijn dan in universiteiten en laboratoria. Pathogene en zeer toxische stoffen kunnen in principe alleen voorkomen in die laboratoria die gecertificeerd zijn om met deze stoffen te werken. Deze laboratoria zullen als zodanig zijn geïdentificeerd door middel van duidelijk herkenbare borden zoals het bekende “biohazard” pictogram (zie “biologisch gevaar” in Figuur 5). In het algemeen zullen universiteiten en gespecialiseerde laboratoria gevaarlijker materiaal hebben dan scholen.
38 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
4.2.12
Stadsparken en stedelijke natuur Stadsparken en stedelijke natuur kunnen planten bevatten die (sterk) toxische eigenschappen hebben, bijvoorbeeld giftige ricinezaden. Hier worden twee voorbeelden behandeld. De wonderboom (Ricinus communis) is een snelgroeiende tropische boom. De vrucht van de boom wordt wonderboon genoemd. De wonderboom is inheems in Oost-Afrika en het nabije Oosten gebieden maar heeft zich inmiddels wereldwijd in alle tropisch zones verspreid. Hij staat vaak op braakliggend terrein en in de buurt van spoorwegen. Ook wordt hij vaak decoratief toegepast in stadsparken. Wonderbonen zijn erg giftig. De dodelijke dosis (LD50, de dosis waarop 50% sterfte optreedt) voor ricine ligt op ongeveer 3 mg/kg lichaamsgewicht. Voor kinderen kan de consumptie van vijf à zes zaden al dodelijk zijn, de dodelijke dosis voor volwassenen is 15 à 20 bonen. Een aanval met ricine kan plaatsvinden door ricine in de voedselketen te brengen. De wereldwijde productie van wonderbonen ligt op ongeveer 1 miljoen ton per jaar. De belangrijkste producenten bevinden zich in India, China, Brazilië en de voormalige Sovjet-Unie.
Figuur 14
Blad, knop, bloem en zaadpeul van de wonderboom (roodachtige variant).
Een andere soort die wel eens in verband wordt gebracht met giftigheid is de taxusboom. De giftigheid van dit gif (taxine) is echter 300x minder als de wonderboom (ongeveer 1000 mg/kg lichaamsgewicht) en vormt daardoor veel minder een bedreiging. Een volwassen man zou reeds een half glas taxine moeten drinken om hieraan te overlijden. Grootschalige inzet van taxine valt daarom niet te verwachten. 4.2.13
Grachten en bouwplaatsen In gebieden waar oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden (denk aan de eerste of tweede wereldoorlog) kunnen in grachten nog blindgangers aanwezig zijn. Ook op bouwplaatsen waar lange tijd niet gegraven is, worden met enige regelmaat nog blindgangers gevonden. Of en in welke mate dit voorkomt is sterk afhankelijk van het tijdperk waarin de oorlogshandelingen plaatsvonden, welk land het betreft, de economie van het land etc. De kans dat dit materiaal wordt gebruikt is echter gering omdat er geavanceerde apparatuur nodig is om het actief op te sporen (o.a. metaaldetectors), en de blindgangers vaak op grote diepte liggen waardoor er zwaar materieel nodig is om ze op te graven.
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
39 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
In sommige landen bestaan opslagplaatsen van chemische wapens uit de eerste wereldoorlog en kunnen een risico vormen voor kwaadwillenden. 4.3
Industriegebied
4.3.1
Inleiding Typisch voor een industrieel gebied zijn de – ten opzichte van een stadscentrum – enorme hoeveelheden stoffen die zijn opgeslagen, alsmede de toe- en afvoerlijnen om grondstoffen aan te voeren en producten of halffabricaten af te voeren. Ook is er een grote variatie aan stoffen en omstandigheden waaronder deze verwerkt worden. Dat maakt het uitermate lastig te bepalen welke gedeeltes van een industrieel gebied als “gevaarlijk” moeten worden beschouwd. Het kan zelfs zo zijn dat dezelfde stof X onder de ene klimatologische omstandigheid (bijvoorbeeld: hoge temperatuur in een land rond de evenaar) gevaarlijk is maar onder andere omstandigheden (bijvoorbeeld een land op het Zuidelijk halfrond in de winter) dit niet is. In de meeste ontwikkelde landen hebben burgerdiensten zoals de brandweer en de lokale HSE functionaris (Health, Safety and Environment) een goed inzicht in wat waar is opgeslagen en het loont zich van deze kennis gebruik te maken. Er is een essentieel verschil tussen oude (van vóór de tweede wereldoorlog) en nieuwe industriegebieden. Oude industriegebieden liggen veelal aan spoorwegen, kanalen of rivieren. De gebouwen zijn meestal bakstenen gebouwen zonder stalen frame. Er is veelal weinig tot geen parkeergelegenheid en vaak grenzen woonwijken direct aan het industriegebied omdat in die tijd mensen weinig vervoersmogelijkheden hadden. Typisch voor oude industriegebieden is dat zij vaak grote opslagen hebben. Dit is een overblijfsel uit vroegere tijden toen aanvoer van grondstoffen niet altijd gegarandeerd was, net als de afname van half- of eindproducten. Nieuwe industriegebieden (na de tweede wereldoorlog) zijn gebouwd rondom transportfaciliteiten zoals vrachtvervoer of pijpleidingen. Zij liggen vaak rondom de buitenwijken en worden gekarakteriseerd door lage gebouwen, productie-units die enkele verdiepingen hoog kunnen zijn en een moderne verkeersinfrastructuur. In derde wereld landen kan deze situatie drastisch verschillen. Veelal is niet, of niet goed bekend welke stoffen een bedrijf gebruikt. Gebrekkige wetgeving of geen mogelijkheid de aanwezige wetgeving af te dwingen dragen daar verder op negatieve wijze aan bij. Het is niet ondenkbaar dat in derde wereldlanden stoffen aanwezig zijn die in de westerse wereld niet (meer) gebruikt mogen worden. Bepaalde soorten industrieën (zoals raffinaderijen en ethyleenfabrieken) kenmerken zich door een zeer compacte bouw waarin de apparatuur en leidingen zeer dicht op elkaar staan. Dit maakt niet alleen het manoeuvreren met militaire voertuigen lastig, maar ook heeft het een versterkend effect op gasexplosies (het zogenaamde “opsluit effect”). Verder kunnen door deze compacte bouw domino-effecten optreden, dat wil zeggen dat een brand bijvoorbeeld klein begint maar al snel escaleert naar nabijgelegen installaties.
40 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
Omdat er op een industrieel terrein overal gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en omdat een industrieel gebied een grote (economische) invloed heeft op het VG, is het voor kwaadwillenden een aantrekkelijk doelwit om de lokale economie te destabiliseren en de samenleving te ontwrichten. In het geval van een aanslag op zeer grote opslagen van toxische industriechemicaliën (> 10.000 m3) kunnen onder bepaalde omstandigheden effecten worden bereikt die vergelijkbaar zijn als een grote aanval met een chemisch strijdmiddel. Met een aanslag op een opslag worden meerdere doelen tegelijk bereikt: • Dodelijke gevolgen in de directe omgeving. • Vernietiging van de opslagfaciliteit en daarmee verstoring van het functiegebied. • Vervolgschade op economisch gebied door deze verstoring. Industriegebied en transportgebied overlappen elkaar voor een groot deel qua functie. Zie daarom ook paragraaf 4.5 Transportgebied. 4.3.2
Tankopslagen In industriegebieden liggen vele chemicaliën opgeslagen, vaak in grote hoeveelheden. Grote opslagen zijn meestal stationaire tanks. De grootte varieert afhankelijk van het soort opslag. De grootste opslagen zijn de atmosferische (drukloze) opslagen van vloeistoffen. Dit type opslagen staat meestal bij raffinaderijen of bij havens. De grootte kan oplopen tot tienduizenden kubieke meters. Dit type tank heeft vrijwel altijd de vorm van een rechtopstaande (platte) cilinder. Drukloze tanks worden gebruikt voor opslag van allerlei stoffen met een lage dampspanning en een hoog kookpunt zoals benzine en oplossingen in water. Ze kunnen behalve chemicaliën ook relatief onschuldige stoffen zoals ruwe olie of afvalwater bevatten. Een andere type tank lijkt zeer veel op drukloze tanks maar heeft een beweegbaar dak. Deze tanks worden gebruikt voor gasopslag onder vrijwel atmosferische druk onder normale temperatuur, dus niet (diep)gekoeld. De overdruk is vaak slechts 1-3 mbar. Vroeger werd dit soort tanks gebruikt als opslagmedium bij mijngasproductie of staalproductie (hoogovens). Nu zijn ze hier en daar nog in gebruik voor opslag van het uiterst giftige koolmonoxide. Koolmonoxide (in de volksmond ook wel ‘kolendamp’ genoemd) blokkeert het zuurstoftransport in het bloed. Dit type tank is extreem groot. Tanks groter dan 100.000 kubieke meter zijn geen uitzondering. Wanneer een gat van ongeveer 1 vierkante meter in dit soort tanks wordt geblazen leidt dit bij een tankoverdruk van 3 mbar tot een uitstroom van ongeveer 15 kg/s koolmonoxide. Dit kan tot op ongeveer 2 kilometer benedenwinds nog een kans (> 2%) op dodelijk letsel opleveren. Grote opslagen (> 10.000 m3) van chloor of ammoniak kunnen dodelijk letsel tot een benedenwindse afstand van 10 kilometer of meer veroorzaken.
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
41 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
Figuur 15
Drukloze opslag voor vloeibare aardolie. De hier getoonde tanks zijn met een hoogte van ongeveer 20 meter en een diameter van 70 meter, de grootste die er zijn.
Een ander type opslag zijn druktanks. Deze tanks zijn om constructieve redenen kleiner dan drukloze tanks. Vaak hebben zij de vorm van een bol of een liggende cilinder. De inhoud varieert van enkele honderden tot duizenden liters (liggende cilinders) tot meer dan 1000 kubieke meter (bolvormige tanks). Druktanks bevatten stoffen met een laag kookpunt (veelal onder de 0 graden) zoals ammoniak en propaan.
Figuur 16
Bolvormige druk opslagtanks.
Een tussencategorie vormen de gekoelde opslagen. Meestal zijn dit drukloze tanks of tanks die een lage overdruk hebben. Zij kunnen allerlei vormen hebben. Een speciale categorie vormen de mobiele opslagen. Onder mobiele opslagen vallen tankauto’s en spoorketelwagens. Zij kunnen drukloos zijn (zoals benzinetankauto’s) of druktanks zijn (LPG tankauto’s). De grootte is meestal 40 à 50 kubieke meter. Mobiele opslagen kunnen overal komen, zowel nabij de hoofdopslag als diep in de stedelijke omgeving.
42 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
Mobiele opslagen zoals tankauto’s of vrachtwagens geladen met gasflessen of explosieve stoffen zijn een geliefd wapen om een toxisch gas in de nabijheid van troepen te brengen. Dit is o.a. in Irak gebeurd met chloortankauto’s. Een aanslag met een chloortankauto waarbij 40 ton chloor vrijkomt, kan tot dodelijke concentraties aan chloor leiden tot enkele kilometers benedenwinds. 4.3.3
Raffinaderijen Raffinaderijen zijn vaak te herkennen aan hun karakteristieke hoge destillatietorens. Dit zijn “schoorsteen-achtige” constructies waarin de ruwe olie wordt geraffineerd tot o.a. benzine. Raffinaderijen en tankopslagen vormen daarom altijd één geheel. De tankopslagen dienen om zowel het ruwe product (bv. ruwe olie) als het geraffineerde product (benzine, diesel, LPG) in op te slaan. In het algemeen betreft het bij raffinaderijen brandbare producten (benzine, diesel, LPG) en mogelijk giftige chemicaliën die in het raffinage- of schoonmaakproces worden gebruikt.
Figuur 17
Een raffinaderij.
Brandbare stoffen zijn energiedragers en kunnen, wanneer zij in grote hoeveelheden beschikbaar zijn, tot explosief wapen worden omgevormd in combinatie met oxidatoren (zoals ammoniumnitraat, een kunstmest). Een andere, meer complexe toepassing is het vernevelen van de vloeistof en het daarna ontsteken (fuel-air explosion). Het is hetzelfde principe als toegepast in een MOAB (Massive Ordnance Air Blast). Het principe is technisch lastig uitvoerbaar maar niet onmogelijk. In de praktijk hebben wel ongelukken stofexplosies of explosies met vloeistofnevels plaatsgevonden. Dit soort explosies kan zeer krachtig zijn omdat een relatief grote massa brandbare stof verdeeld is in een grote hoeveelheid lucht. De MOAB is daarom ook zo krachtig om de simpele reden dat het 20x zo veel massa bevat: 9000 kg t.o.v. een “gewone” bom van 500 kg. 4.3.4
Waterbehandelingsinstallaties Industriële waterbehandelingsinstallaties bevatten vaak chloorbleekloog of chloor ter bestrijding van algengroei. Afhankelijk van het gebruik kan de hoeveelheid opgeslagen chloor meer dan 1000 kg zijn. Zie voor eigenschappen van chloor paragraaf 4.2.4. 1000 kg chloor dat instantaan vrijkomt, kan tot ongeveer 1 km afstand kans op dodelijk letsel (> 1%) of zware gezondheidsschade veroorzaken.
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
43 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
4.3.5
Industriële koelinstallaties Ammoniak vindt men in grote hoeveelheden in industriële koelinstallaties voor vlees-, aardappel- en zuivelproducten, in bierbrouwerijen, distributiecentra voor levensmiddelen, in fruit- en bloemveilingen en in de visserij en de visverwerkende industrie. De hoeveelheid ammoniak in installaties varieert sterk, vanaf ongeveer 2,5 kg tot ruim 10.000 kg. Ter illustratie: Nederland kent zeven installaties met een inhoud van meer dan 10.000 kg, één daarvan met een inhoud van 70.000 kg. Het is te verwachten dat dit soort grote installaties ook elders op de wereld kunnen worden aangetroffen.
Figuur 18
4.3.6
Een ammoniak koelinstallatie van een bierbrouwerij.
Verf- en pigmentfabrieken Verf bestaat grofweg uit 3 componenten: oplosmiddel, bindmiddel en pigment. De verf- en pigmentindustrie gebruikt daarom een keur aan chemicaliën. In de eerste plaats zijn dit de oplosmiddelen en bindmiddelen die vaak brandbaar zijn. De pigmentindustrie gebruikt vaak giftige en/of kankerverwekkende stoffen om verfpigmenten te produceren zoals azo-verbindingen. Bij een grote brand in dit soort industrie kunnen toxische verbrandingsproducten ontstaan die tot enkele kilometers acute gezondheidsproblemen of zelfs dodelijk letsel kunnen veroorzaken.
4.3.7
Opslagen van gewasbeschermingsmiddelen en pesticiden In industriële gebieden is het niet ongebruikelijk om (grote) opslagen van gewasbeschermingsmiddelen tegen te komen. Dit kunnen zowel pesticiden (ongediertebestrijding) als herbiciden (onkruidbestrijdingsmiddelen) zijn. De concentratie van de werkzame stof in dit soort middelen hoeft niet meteen dodelijk te zijn voor de mens.
44 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
Figuur 19
Een reglementaire pesticidenopslag.
Figuur 20
Een onreglementaire pesticidenopslag.
Bij een grote brand in dit soort opslagen kunnen echter wel toxische verbrandingsproducten ontstaan die acute gezondheidsproblemen of zelfs dodelijk letsel kunnen veroorzaken. 4.3.8
Bierbrouwerijen Bierbrouwerijen gebruiken grote koelinstallaties. Zie verder onder industriële koelinstallaties (paragraaf 4.3.5).
4.3.9
Kunstmestopslagen Kunstmest wordt in het algemeen in grote silo’s opgeslagen. De opslag kan in zakken zijn, maar ook in bulk (los). Voor zover kunstmestopslagen ammoniumnitraat bevatten, kan dit een grondstof zijn voor ANFO (Ammonium Nitrate/Fuel Oil). Kunstmest die voor de landbouw wordt gebruikt, is weliswaar minder geschikt voor de productie van ANFO.
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
45 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
Echter, bij grote beschikbaarheid is het mogelijk de ammoniumnitraat te ‘verrijken’ waarmee het geschikter wordt voor toepassing in IED’s.
Figuur 21
4.3.10
Bulk kunstmestopslag.
Gemeentelijke opslagen van afvalchemicaliën Opslagen voor afval van (huishoudelijk) chemisch afval zijn een typisch verschijnsel van de (westerse) wereld waarin een goede milieuwetgeving bestaat. Het doel is om te voorkomen dat huishoudelijke chemicaliën uiteindelijk in het milieu terecht komen. In het algemeen bevatten deze opslagen relatief onschuldige chemicaliën voor huishoudelijk gebruik. Kenmerkend van alle opslagen is dat hier een grote variatie aan chemicaliën op een relatief klein oppervlak toegankelijk is.
Figuur 22
Een gemeentelijke opslag van klein chemisch afval.
46 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
4.3.11
Kunststofindustrie De kunststofindustrie maakt hoofdzakelijk gebruik van relatief onschuldige aardoliederivaten als grondstof voor de kunststof. Het gevaar van de kunststofindustrie schuilt dan ook niet zo in de grondstof, maar in de additieven die gebruikt worden. Additieven zijn stoffen als brandvertragers (gebaseerd op het giftige broom), weekmakers waarvan sommige giftig zijn en stoffen als zwavel en chloor die worden gebruikt om resp. rubber te vulkaniseren en PVC (Polyvinyl Chloride) te produceren (de bekende grijze rioolbuizen). Atomen anders dan koolstof en waterstof (waaruit kunststoffen voor het allergrootste deel bestaan) worden ‘hetero atomen’ genoemd. Hetero atomen zijn bijvoorbeeld chloor, broom, fluor en stikstof. Bij een grote brand kunnen kunststoffen die hetero atomen bevatten (zoals PVC) toxische verbrandingsproducten vormen. De mate waarin deze schadelijk zijn hangt sterk af van de hoeveelheid en soort hetero atomen die in de kunststof aanwezig zijn.
4.3.12
Kernreactoren Een kernreactor bevat nucleair materiaal. In wezen is een kernreactor een zeer langzaam verlopende kernsplitsing, anders dan een kernbom waar het kernsplitsingsproces zeer snel verloopt. Het kernsplitsingsproces wordt gereguleerd op verschillende manieren en er zijn talloze beveiligingen ingebouwd om te voorkomen dat het proces in een kernreactor uit de hand loopt. Ook gelden zeer strenge veiligheids- en beveiligingsprocedures. Landen die bij de IAEA (International Atomic Energy Agency) zijn aangesloten hanteren vergelijkbare strenge veiligheids- en beveiligingsprocedures en staan onderlinge inspecties toe. Kerncentrales zijn vaak herkenbaar aan de typische bolvormige constructie van het reactorhuis, echter niet alle kerncentrales zien er zo uit.
Figuur 23
Een kerncentrale.
Toch gaat het ook mis zoals op 26 april 1986 in de kerncentrale in het Russische Tsjernobyl. Daar vond een zgn. meltdown (kernsmelting) plaats waarbij veel radioactief materiaal vrijkwam. Een gebied met een straal van tientallen kilometers rondom de centrale is voor vele generaties besmet gebied.
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
47 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
Een meltdown kan ook opzettelijk geïnduceerd worden waardoor een centrale als wapen kan worden gebruikt. De mogelijkheid daartoe hangt sterk af van de lokale omstandigheden. 4.3.13
Sloopbedrijven Bepaalde typen sloopbedrijven werken met explosieven. Daarom dient men rekening te houden dat deze bedrijven enige honderden kilo’s aan explosieven en vaak ook detonatoren opslaan voor eigen gebruik.
4.3.14
Gas/olie-offshore industrie Hoewel de gas/olie-offshore industrie strikt genomen niet tot VG behoort, wordt deze hier toch kort aangestipt omdat de gevaarlijke stoffen die nodig zijn op een offshore platform in het algemeen op land worden opgeslagen, vaak in (de buurt van) een havengebied. Het offshore platform zelf is daar te klein en te compact voor. Wel vindt er transport plaats van gas of olie via pijpleidingen welke van een boorplatform naar de vaste wal lopen. De aanwezigheid van offshore industrie leidt tot de aanwezigheid van meer chemicaliën dan voor een VG (havenstad) zonder offshore industrie.
4.3.15
Farmaceutische industrie De farmaceutische industrie heeft, zeker wanneer het medicijnen maakt via biochemische processen, fermentoren die mogelijk misbruikt kunnen worden voor de productie van pathogene (ziekmakende) bacteriën. Dat betekent dat militairen die verblijven in de buurt van dit soort instellingen een mogelijk verhoogd risico lopen wanneer de daar aanwezig apparatuur daadwerkelijk misbruikt wordt. Virussen (zoals het influenza virus) wordt vaak in (kippen)eieren gekweekt. Broedcentrales met grote hoeveelheden eieren, zeker wanneer deze allemaal een gaatje hebben (hierdoor wordt het virus middels een naald het ei ingebracht, zie Figuur 24) en onder geconditioneerde omstandigheden worden bewaard kunnen wijzen op het (op grote schaal) kweken van een virus.
Figuur 24
4.3.16
Voorstelling van een kippenei dat gebruikt wordt voor virusproductie.
Chemische groothandel en chemische industrie (algemeen) Industriële gebieden kunnen ook bedrijven herbergen die handelen in chemicaliën.
48 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
In principe is hier (vrijwel) alles te vinden wat een potentieel kwaadwillende nodig heeft. Het aanbod in de chemische groothandel is, hoewel groot, ook zeer divers. Men zal echter (uitzonderingen daargelaten) geen tientallen tonnen van stof X in een groothandel vinden. Wel zal men van honderden verschillende chemicaliën hoeveelheden van enkele kilogrammen tot meer dat dan 1000 kilogram tegen kunnen komen. In minder ontwikkelde landen is het niet ongebruikelijk dat men niet of nauwelijks weet welke stoffen er in een bedrijf aanwezig zijn. Stoffen zijn vaak opgeslagen op een wijze die in de westerse wereld niet zou zijn toegestaan. Ook is er veelal lekkage van de containers waarin onbekende stoffen aanwezig zijn. Omdat milieubeschermende maatregelen (zoals vloeistofdichte vloeren) vaak ontbreken ontstaat er op en in de grond een mengsel van allerlei onbekende chemicaliën. In tegenstelling tot de chemische groothandel zal bij een chemische industrie het aantal chemicaliën beperkt zijn maar wel in veel grotere hoeveelheden aanwezig. Zo zal het mogelijk zijn bij een chemische groothandel een drukhouder met ammoniak te bestellen die hoogstens enkele kilogrammen ammoniak bevat terwijl bij een kunstmestfabriek hoeveelheden tot meer dan 100.000 ton ammoniak kunnen zijn opgeslagen. 4.3.17
Doorstralingsbedrijven Het doorstralen van voedsel is een manier om voedsel langer houdbaar te maken. Hiervoor worden stralingsbronnen gebruikt als kobalt-60 en cesium-137. Het wordt vooral gebruikt voor de sterilisatie van specerijen en condimenten en kan daarom vooral verwacht worden in landen waar veel specerijen geproduceerd en verpakt worden. Het kobalt en cesium wat in de doorstraalapparatuur aanwezig is kan als basismateriaal gebruikt worden voor de productie van “vuile bommen”.
4.3.18
Abbattoirs en destructiebedrijven Dieren kunnen zoönoses (ziekten die van dier op mens overdraagbaar zijn) hebben. Een voorbeeld hiervan is de Q-koorts die via het vruchtwater van geiten op mensen wordt overgedragen. De hygiënische omstandigheden in abattoirs in de westerse wereld is erop gericht om verspreiding van ziektes langs deze weg te voorkomen. De hygiënische omstandigheden in derde wereld landen kunnen echter minder zijn waarmee ze een mogelijk besmettingsrisico vormen. Destructiebedrijven vernietigen kadavers van zieke dieren en vormen daarbij een verhoogd risico voor zover de te vernietigen kadavers zoönoses bevatten.
4.3.19
Transportinfrastructuur Ieder industrieel gebied heeft een transportinfrastructuur nodig om grondstoffen aan te voeren en halffabricaten en eindproducten af te voeren. Dit kan over de weg gaan, per spoor, over het water of ondergronds per pijpleiding. Afhankelijk van wat er vervoerd wordt kan dit een mogelijk gevaar opleveren voor de daar gelegerde eenheden. Deels wordt de transportinfrastructuur al behandeld in de diverse voorafgaande paragrafen. Deels wordt deze nog behandeld in het komende hoofdstuk: transportgebied. In de vorige paragrafen is reeds aandacht besteed aan tankauto’s en spoorketelwagons. In paragraaf 4.5.2 wordt nog aandacht besteed aan schepen. In deze paragraaf zal nog extra aandacht besteedt worden aan het transport van stoffen per pijpleiding.
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
49 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
Het transport van gevaarlijke stoffen per pijpleiding krijgt vaak weinig aandacht omdat niet altijd bekend is of ergens ondergrondse leidingen lopen (bovengrondse leidingen zijn uiteraard zichtbaar maar liggen vaak alleen op het industrieterrein) en als men al weet dat er een leiding loopt dan is nog de vraag wat er doorheen gaat en onder welke omstandigheden (druk, temperatuur etc.). In het verleden zijn diverse grote ongevallen gebeurd met pijpleidingen. Vaak betrof dit het per ongeluk breken van een leiding tijdens graaf- of boorwerkzaamheden. Wanneer een leiding een brandbaar gas vervoert kan dit eerst lange tijd uitstromen voordat het ontstoken wordt. Dan cumuleert zich vaak een grote massa van brandbaar materiaal die, wanneer het ontstoken wordt, een enorme explosie kan geven die alles in de buurt vernietigt (vgl. het grote gasexplosie in België op 30 juli 2004 waarbij 24 doden en 112 gewonden vielen). Wanneer de leiding toxische stoffen vervoert, kunnen ook grote hoeveelheden vrij komen die tot op grote afstand dodelijk letsel kunnen veroorzaken. Wanneer een leiding dicht in de buurt van een compound ligt, kan dit een mogelijk gevaar opleveren wanneer zo’n leiding opzettelijk wordt beschadigd. Dit kan o.a. met explosieven. Ondergrondse leidingen liggen begraven op dieptes variërend van 80 centimeter tot 2 meter en zijn daarmee in principe bereikbaar voor een kwaadwillende gewapend met een schop en enkele kilo’s explosieven. 4.4
Woonwijk
4.4.1
Inleiding Een woonwijk heeft primair een woonfunctie. Woonwijken liggen verdeeld rondom een stadscentrum, soms als aparte wijken, soms als ringvormige gebieden om het centrum heen. In dat geval wordt gesproken van voorsteden en vormen ze de buitengebieden van het verstedelijkt gebied. Dit type gebied bestaat meestal uit rijen huizen of vrijstaande woningen in een rechthoekig of cirkelvormig patroon. De straten zijn vaak in een roostervormig of licht gebogen patroon. Gebouwen zijn veelal van elkaar gescheiden door binnenplaatsen, tuinen, openbaar groen, en hekken. In sommige gebieden kan hoogbouw doorlopen tot aan de rand van de straat.
4.4.2
Woningen Vrijstaande huizen of boerderijen die niet op een gas- of verwarmingssysteem zijn aangesloten hebben vaak een LPG tank. Deze tanks bevatten vaak enige duizenden liters onder druk vloeibaar gemaakt LPG of propaangas en staan vaak op enige tientallen meters van het huis.
50 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
Figuur 25
4.4.3
Een LPG druktank (4000 liter) zoals deze vaak bij afgelegen woonhuizen staat.
Benzine en LPG tankstations LPG tanks voor tankstations zijn groter (20.000 liter) dan LPG tanks bij woonhuizen en liggen vaak ondergronds waarmee zij moeilijker bereikbaar zijn voor een kwaadwillende. Omdat LPG tanks regelmatig moeten worden bijgevuld door een LPG tankauto bestaat ook het risico dat een kwaadwillende de LPG tankauto kaapt. LPG heeft een onderste explosiegrens van 2 vol %. Met 4000 liter vloeibaar LPG (~2000 kg vloeistof ~ 1000 m3 gas) kan men ~ 50.000 m3 explosief gas maken. In theorie is dat voldoende om een heel flatgebouw mee op te blazen.
4.5
Transportgebied
4.5.1
Inleiding Een transportgebied is een locatie waar vracht- en passagiersstromen vandaan komen of eindigen. Typisch voor een transportgebied zijn ook de vele opslag- en overslaghandelingen. Transportgebieden kunnen bestaan uit havens, vliegvelden, treinstations en logistieke knooppunten voor vervoer over water, spoor en weg. De handelingen die er plaatsvinden en het soort objecten die voorkomen hebben tot op zekere hoogte een overlap met het industriegebied. Bedrijven vestigen zich vaak in de buurt van logistieke knooppunten waardoor in de toekomst een nieuw industriegebied kan ontstaan. Ook kunnen logistieke knooppunten ontstaan nabij industriegebieden. De hoofdfunctie van een haven is om vracht over te slaan (of tijdelijk op te slaan), schepen aan te meren, te repareren, van brandstof te voorzien, en als terminal voor reizigers. De meeste kuststeden zijn gebouwd rondom (natuurlijke) havens. De haven is van oudsher de reden van het bestaan van de stad, hoewel sommige havensteden nieuwe havenfaciliteiten op enige afstand van de havenstad hebben. Veelal ligt de haven dicht aan het meest dichtbevolkte deel van de stad. Havensteden zijn vaak stadscentra op zichzelf en herbergen vaak 20.000 inwoners of meer.
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
51 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
In sommige Aziatische havensteden wordt het water niet alleen gebruikt als transportas maar ook als plaats waar men woont (woonboten) en werkt (drijvende markten). In tegenstelling tot havens liggen vliegvelden verder weg van de bebouwde gebieden van het VG. Oudere vliegvelden liggen vaak dichter bij het stadscentrum terwijl nieuwe luchthavens zelfs (tientallen) kilometers weg kunnen liggen van de buitenwijken. Een luchthaven bestaat uit twee componenten: de taxi- en landingsbanen en de terminals. Het vliegveld is het fysieke deel van de luchthaven waar de start- en landingsbanen liggen, en grote hangars voor onderhoud. De terminal is gebouwd op het verplaatsen van mensen en goederen en is verbonden met het lokale vervoerssysteem zoals een treinstation en (snel)wegen. Een treinstation is een plaats waar treinen stoppen waardoor passagiers kunnen inen uitstappen op weg naar hun bestemming. Treinstations kennen een grote variatie in zowel grootte als bouw. Een speciaal type station is een rangeerterrein. Een rangeerterrein wordt gebruikt om wagens voor goederenvervoer tijdelijk te parkeren of om transport een andere samenstelling of bestemming te geven. Zo kan een transport van 50 wagons op een rangeerterrein gesplitst worden in twee transporten van 25 wagons met elk een andere bestemming of juist worden samengevoegd met een transport vanuit een andere oorsprong. Vanwege hun functie komen treinstations vaak voor in de centra van verstedelijkte gebieden. Vanuit historisch oogpunt bevinden rangeerterreinen zich ook in de buurt van stations hoewel er ook rangeerterreinen zijn die aan de rand van een stad liggen (Kijfhoek). De functiegebieden transportgebied en industriegebied overlappen elkaar voor een groot deel qua functie. Zie daarom ook hoofdstuk 4.3 Industriegebied. 4.5.2
Havens In havengebieden worden stoffen vooral op- en overgeslagen. Dit is in tegenstelling met industriële agglomeraties waar ook stoffen in productieprocessen gebruikt worden. De verscheidenheid aan chemicaliën is minder maar de opslagen zijn vaak veel groter. Dit heeft te maken dat in havengebieden vaak grote (strategische) voorraden zijn opgeslagen, soms bedoeld voor de handel met het achterland. In havengebieden kunnen toxische stoffen zijn opgeslagen, echter het merendeel bestaat uit brandbare (petrochemische) materialen. Een type opslag dat de komende decennia in de westerse wereld steeds meer zal voorkomen zijn opslagen voor LNG (Liquid Natural Gas, door diepkoeling vloeibaar gemaakt aardgas). LNG wordt geproduceerd in LNG fabrieken in landen als Algerije. Middels LNG carriers wordt het naar het importerende land vervoerd (bijvoorbeeld Nederland). Op de bestemming wordt het LNG opgeslagen in dubbelwandige opslagtanks van 100.000-180.000 m3. LNG carriers kunnen tot 100.000 kubieke meter of meer vloeibaar aardgas bevatten. Onderzoek naar de gevolgen van het grootschalig vrijkomen van LNG is nog volop gaande en op dit moment is het niet mogelijk een voorspelling te geven wat er zou gebeuren bij een aanslag op dit soort opslagen.
52 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
Figuur 26
Een havengebied met op de achtergrond opslagtanks voor o.a. aardolieproducten.
Figuur 27
Een LNG carrier met vier tanks van ongeveer 25.000m3 per stuk.
4.5.3
Tankschoonmaakbedrijven Waar tankschepen in een haven komen, zijn ook tankschoonmaakbedrijven. Tankschoonmaakbedrijven reinigen, zoals de naam reeds zegt, de tanks van schepen zodat ze daarna een nieuwe lading kunnen innemen. Bij het schoonmaken kunnen echter toxische stoffen in schepen zitten of tijdens het schoonmaakproces gevormd worden.
4.5.4
Treinstations Treinstations bevatten op zichzelf geen gevaarlijke stoffen. Wel kan het zo zijn dat treinen waarin behalve wagons met onschuldige stoffen ook wagons met gevaarlijke stoffen aanwezig zijn (het zogenaamde “bonte transport”) tijdelijk stilstaan op of nabij een station. Stations kenmerken zich door de grote hoeveelheid mensen die zich daar vooral tijdens de spitsuren bevinden waardoor het voor kwaadwillenden een interessant soft target is.
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
53 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
Hoewel een aanslag op een burgerdoel zoals station geen directe schade toebrengt aan de militair, kan het de missie in dat gebied wel danig verstoren wanneer het station valt onder verantwoordelijkheid van een eenheid tijdens een vredesmissie. 4.5.5
Rangeerstations Op rangeerstations kunnen vaak kortere of langere tijd spoorketelwagons gestationeerd zijn die giftige en brandbare stoffen bevatten. Welke stoffen dit zijn verschilt sterk per land en zelfs per rangeerstation en per dag. Stoffen als chloor, ammoniak en acroleïne kunnen aanwezig zijn in spoorketelwagons die een inhoud van 50.000 liter hebben. De scenario’s zijn vergelijkbaar als met tankauto’s, wat inhoudt dat dodelijke effecten kunnen optreden tot enkele kilometers benedenwinds wanneer de inhoud opzettelijk wordt geleegd.
4.5.6
Logistieke knooppunten In een logistiek knooppunt (zoals een containerhaven) komen verschillende transportstromen bijeen. Spoor, weg, soms water of een luchthaven kunnen een gecombineerd logistiek knooppunt vormen. Op logistieke knooppunten vindt vaak tijdelijke opslag plaats, meestel in de vorm van aanhangers of wagons waar de lading nog in zit om daarna in combinatie met een ander transport verder te vervoeren. Gevaarlijks stoffen worden ook vervoerd en kunnen daarom tijdelijk op een logistiek knooppunt aanwezig zijn.
Figuur 28
Een containerhaven.
Op logistieke knooppunten kan in principe iedere stof en elk apparaat aanwezig zijn zodat het een aantrekkelijk doelwit voor kwaadwillenden is. Men zal echter exact moeten weten waar wat wordt opgeslagen. Dit kan via corruptie of omkoping. 4.6
Krottenwijken en vluchtelingenkampen
4.6.1
Inleiding Het agentschap van de United Nations agency UN-HABITAT definieert een krottenwijk als ‘een dichtbevolkt stedelijk gebied gekarakteriseerd door inferieure behuizing en smerigheid’. In vele krottenwijken, vooral in arme landen, wonen mensen in nauwe stegen waar geen auto’s kunnen komen (zoals ambulances en vrachtwagens).
54 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
Het algemene gebrek aan diensten zoals een vuilnisophaaldienst veroorzaakt dat vuilnis zich in grote hoeveelheden ophoopt en veelal is er geen water en elektriciteit. Het gebrek aan infrastructuur wordt veroorzaakt door de provisorische opbouw van de nederzettingen en geen planning door de (eveneens arme) overheid. Krottenwijken bestaan veelal uit onregelmatige goedkope behuizing, gewoonlijk op grond van anderen en meestal aan de rand van een stad. De behuizingen zijn gebouwd van goedkope materialen zoals triplex, golfplaat, grote vellen plastic en ieder ander materiaal dat beschutting biedt. Krottenwijken vindt men meestal in ontwikkelingslanden of gedeeltelijk ontwikkelde landen met een ongelijke verdeling van welvaart. Een vluchtelingenkamp is de laatste mogelijkheid voor vluchtelingen om voedsel en onderdak te vinden. Dit soort kampen is bedoeld als een tijdelijke oplossing, ontworpen om mensen onderdak te bieden totdat zij weer veilig kunnen terugkeren. Langdurige oorlog of vervolging kunnen het voor vele vluchtelingen onmogelijk maken om terug te keren en daarom leven zij jarenlang in dit soort kampen. Vluchtelingen hebben gewoonlijk hun huis in grote haast moeten verlaten, vaak zonder enige persoonlijke bezittingen. Vluchtelingenkampen hebben een verhoogd risico op gezondheidsproblemen door de overbevolking, slechte voeding en onvoldoende sanitaire voorzieningen. In 2007 woonden ongeveer 14 miljoen mensen in tijdelijke kampen wereldwijd. Grote vluchtelingenkampen worden vaak opgezet door internationale organisaties en NGO’s (Non-Governmental Organisation). 4.6.2
Mogelijke aanwezigheid van CBRNe-middelen In principe zijn er geen CBRNe-middelen in vluchtelingenkampen aanwezig omdat verreweg de meeste vluchtelingen zonder of alleen maar met een aantal persoonlijke bezittingen zijn gevlucht. Er bestaat een klein risico dat een krottenwijk wordt gebruikt als (tussen)opslagplaats van CBRNe. Een ander risico is de (onopzettelijke) besmetting door een persoon met een besmettelijke ziekte. Ziektes als cholera, dysenterie of tyfus zij niet ongewoon in vluchtelingenkampen. Soms zijn mensen besmet zonder dat zij dit weten.
4.7
Recreatiegebied
4.7.1
Inleiding Stadions, parken en (school) sportvelden zijn belangrijk tijdens operaties in verstedelijkt gebied. Vanwege hun functie kunnen recreatiegebieden soms grote hoeveelheden mensen trekken. De grote hoeveelheid mensen is op zichzelf al belangrijk voor een operatie aangezien onrust of zelfs een oproer vanuit een menigte kan ontstaan, of de verzamelde mensen kunnen het slachtoffer worden van aanslagen door opstandelingen.
4.7.2
Zwembaden Deze zijn reeds besproken in paragraaf 4.2.4.
4.7.3
Kunstijsbanen en skihallen Ook voor kunstijsbanen kan ammoniak als koudemiddel worden gebruikt. Voor de rest wordt verwezen naar paragraaf 4.3.5.
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
55 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
4.8
Restcategorie functiegebieden Er zijn een aantal objecten dat niet onder een bepaald functiegebied kan worden geschaard. In deze paragraaf worden deze ‘rest’ objecten behandeld.
4.8.1
Gebieden met mijnbouw en mineralen In veel landen bestaat een actieve mijnbouwindustrie. Mijnbouw en VG lopen in bepaalde gevallen in elkaar over, soms omdat in de buurt van een VG mineralen werden gevonden, soms omdat VG ontstaat bij het mijnbouwgebied. Landen met veel mineralen, steenkool etc. gebruiken explosieven om grote stukken grond op te blazen om de grondstoffen eenvoudiger te kunnen delven. 98% van de explosieven die wereldwijd wordt gebruikt, wordt momenteel omgezet in de mijnbouwindustrie. Soms worden de explosieven opgeslagen op het mijnbouwterrein, soms wordt het uitbesteed aan externe bedrijven die weer hun eigen opslagen hebben. Het type explosief wat wordt gebruikt zijn de “dynamiet”-achtige explosieven en ANFO. ANFO is een mengsel van ammoniumnitraat en een brandstof zoals diesel. Dynamiet moet met een detonator tot ontploffing worden gebracht. Explosieven van het type ANFO zijn zogenaamde secundaire explosieven die slechts met een ander explosief (bv. dynamiet) tot ontploffing kunnen worden gebracht. Het gebruik van explosieven is in ontwikkelde landen aan strenge regels gebonden. In andere landen kunnen explosieven soms gemakkelijk verkrijgbaar zijn.
4.8.2
Goudwasserijen In gebieden waar mijnbouw, en dan speciaal goudwasserijen aanwezig is, is blauwzuur (HCN) aanwezig. Blauwzuur wordt in goudwasserijen gebruikt om het goud te extraheren (scheiden) van de rest. Blauwzuur is een zeer giftige stof die opgelost in vloeistof, maar ook als gas voorkomt. Dit soort goudwasserijen kunnen in de buurt van een (klein) VG liggen omdat de vondst van goud vaak veel mensen aantrekt waardoor nieuwe nederzettingen ontstaan.
4.8.3
Vuurwerkopslagen en vuurwerkproductie Met de vuurwerkramp van Enschede van 13 mei 2000 in ons hoofd (23 doden, bijna 1000 gewonden) is het duidelijk geworden dat vuurwerkopslagen kunnen massadetoneren met alle gevolgen van dien. Over de hele wereld (vooral in China) zijn productie- en opslagfaciliteiten voor vuurwerk aanwezig. Met bepaalde regelmaat gebeuren er ook ongevallen, meestal met doden en gewonden en grote materiële schade. Vuurwerkopslagen kunnen zelfs door kwaadwillenden gebruikt worden als wapen indien de opslag voldoende dicht bij een kwetsbare locatie ligt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een compound dicht bij een opslaglocatie ligt waarvan men zich niet bewust is dat er vuurwerk ligt opgeslagen of kan worden opgeslagen.
4.8.4
Bedrijven voor rocket propellants Bedrijven die stuwstoffen voor raketten maken, gebruiken hoog brandbare en/of explosieve stoffen. Het maken van stuwstoffen is een zeer gespecialiseerd werk en er zijn niet veel bedrijven op de wereld die stuwstoffen in grote hoeveelheden maken. Er zijn wel meer kleinere bedrijfjes die stuwstoffen voor hobbyraketten produceren. Stuwstoffen bestaan uit twee componenten: een brandstof (zoals suiker) en een zuurstofleverancier (bijvoorbeeld een nitraat of chloraat). De meeste stoffen bij dit soort bedrijven kunnen gebruikt worden in IEDs.
56 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
4.8.5
Afgedankte, verloren of gestolen radionucleïden Er zijn gevallen bekend waarin stralingsbronnen waren verloren, vergeten of op onjuiste wijze zijn afgedankt en daardoor op plekken terecht kwamen waar ze niet hoorden. De volgende voorbeelden komen uit de IAEA database. • Een gestolen RTG1 (radio-isotoop thermo-elektrische generator) uit een Russische vuurtoren werd 50 kilometer verderop terug gevonden in een busstation in Sint-Petersburg (Rusland, 1999). • Een stralingsbron wordt verloren tijdens radiografie en mee naar huis genomen door mensen die het niet herkennen als een stralingsbron (Marokko, 1984). • Een stralingsbron wordt verloren tijdens radiografie en gevonden door een nietsvermoedende arbeider die het in zijn zak stopt (Gilad, Iran, 1996). • Een stralingsbron wordt verkocht aan een handelaar in metaal vanwege het loden omhulsel (İkitelli, Turkije, 1999). • Een stralingsbron wordt meegenomen door een persoon die het vond (Egypte, 2000). • Stralingsbronnen gevonden in Karachi, Pakistan in de nabijheid van een olie en gasbedrijf OGDCL (Oil & Gas Development Company Limited). De twee containers lagen in de grond begraven en men vermoedt dat ze oorspronkelijk hoorden bij de Sovjet-Russische olie boorbedrijf dat de faciliteit bezat voor dat OGDCL het overnam eind jaren zestig. • In 1985 dankte een radiotherapeutisch instituut in Goiania (Brazilië) hun oude apparatuur met Cesium-137 af en verhuisden naar een nieuw gebouw met Kobalt-60 apparatuur. De oude apparatuur bleef achter in een deels gesloopt gebouw. Inbrekers wilden de apparatuur stelen en verkopen vanwege de metaalopbrengst. De handelaar opende een verzegelde Cesium 137 houder en toonde het aan familie en vrienden. Iedereen was onder de indruk van het poeder dat in het donker een blauwgroene gloed uitstraalde en sommige kinderen smeerden het op hun huid. Uiteindelijk leidde dit tot 4 doden, 20 gewonden, 250 besmettingen en ongeveer 112.000 personen die onderzocht moesten worden (Brazilië, 1987). De kans is klein dat zulke ongevallen plaatsvinden op het moment dat een VG een militair inzetgebied is. Toch moet men rekening houden dat deze middelen langs deze weg door deskundige kwaadwillenden opzettelijk in gebracht kunnen worden.
1
Een RTG is een elektrische generator die energie produceert uit radioactief verval. In dit apparaat wordt de warmte die vrijkomt bij het verval van een geschikt radioactief materiaal omgezet in elektriciteit door gebruik te maken van het Seebeck effect (een thermo-elektrisch effect waarbij een temperatuurverschil wordt omgezet in elektriciteit) in een serie van thermokoppels.
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012
57 / 60
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
5
Referenties [1] www.mindef.nl [2] TNO-DV 2008 A338, An introduction to Urban Operations, ISBN 978-905986-291-3, ’t Hart, M.H.E., Vink N., Buiel, E.F.T., September 2008 [3] AJP-3.8.1, CBRN defence on operations, Vol 1, Ractification Draft 1, NATO, 200x [4] EFFECTS versie 7.3 [5] Gele Boek, Methods for the calculation of physical effects, due to releases of hazardous materials, Commissie voor de Preventie van Rampen (CPR), 3e druk, 2e editie, 2005 [6] Centers for Disease Control and Prevention, www.cdc.gov [7] Agency for Toxic Substances and Disease Registry, www.atsdr.cdc.gov [8] The National Institute for Occupational Safety and Health (NIOSH), http://www.cdc.gov/niosh/ [9] RIVM afd. infectieziekten, http://www.rivm.nl/cib/infectieziekten-AZ/infectieziekten/ [10] Adviesraad Gevaarlijke Stoffen (AGS), www.adviesraadgevaarlijkestoffen.nl/ [11] Adviesraad Gevaarlijke Stoffen (AGS), Ammoniak als koudemiddel, Publicatie PGS13 [12] ATDSR Cobalt Fact Sheet (April 2004), www.atsdr.cdc.gov/tfacts33.pdf [13] Chemical Abstract Service (CAS), www.cas.org [14] Acute Exposure Guideline Levels (AEGLs), http://www.epa.gov/oppt/aegl/pubs/chemlist.htm [15] Interventiewaarden gevaarlijke stoffen 2007, http://www.postbus51.nl/nl/home/publicaties/rechtspraak-enveiligheid/rampen-en-epidemieen/interventiewaarden-gevaarlijke-stoffen2007.html [16] http://en.wikipedia.org/wiki/2008%E2%80%932009_Zimbabwean_cholera_ outbreak
58 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
59 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
6
Ondertekening Den Haag, februari 2010
TNO Defensie en Veiligheid
Drs. N. Vink Auteur
Ir. C. Fiamingo Auteur
Ing. B.F.P. van het Veld Auteur
60 / 60
TNO-rapport | TNO-DV 2010 A012 CBRN in OVG
Euro Coated PMS 2007
TNO rapport
TNO blauw C 100 M 75 Y 2 K 17
CBRN in OVG
TNO geel C 0 M 0 Y 25 K 0
waar de junior leader met zijn soldaten op moet letten
TNO | Knowledge for business TNO Defence, Security and safety
Auteurs
TNO oranje C 0 M 65 Y 95 K 0
Drs. N. Vink Ing. B.F.P. van het Veld Ir. C. Fiamingo
Foto voorpagina AVD, Koninklijke Landmacht
Uitgever TNO Defensie en Veiligheid Oude Waalsdorperweg 63 2509 JG Den Haag T 070 374 00 00 F 070 328 09 61 TNO.nl
Kleuren template 11/06/2007, TNO Den Haag