Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Onderzoek in de praktijk
In deze rubriek gaat het om verhalen over en/of reflecties op de ervaring met methodische, praktische, politieke, morele en wie weet esthetische problemen waar onderzoekers in de praktijk mee te maken krijgen. Redacteuren voor deze rubriek zijn Griet Verschelden,
[email protected], en AnneLoes van Staa,
[email protected].
Casuïstiek van sociaal werk op de dissectietafel Hilde Vlaeminck Dit artikel beschrijft enkele methodologische aspecten van praktijkonderzoek, specifiek gericht op casuïstiek in het sociaal werk. In de meeste sectoren van het welzijnswerk in Vlaanderen vinden regelmatig teamvergaderingen plaats, waarin casusbesprekingen een vaste plaats innemen. Dagelijks selecteren sociale werkers praktijkervaringen of ‘gevallen’ die ze via een mondelinge of schriftelijke tekst reconstrueren en voorleggen aan anderen. Dit doen ze al jarenlang. Het casusritueel intrigeerde een onderzoeksgroep Prick (Prakijkonderzoek interne casuïstiekkwaliteit) aan de Gentse Arteveldehogeschool om diverse redenen. De eerste reden hangt samen met het kwaliteitsdecreet dat in de tweede helft van de jaren negentig welzijnsorganisaties verplichtte om gebruiksvriendelijke procedures te ontwerpen die de continuïteit, de effectiviteit en de efficiëntie van de dienstverlening garanderen. Meerdere welzijnsvoorzieningen zochten partners die hen hierbij konden helpen. Hun vragen: hoe formuleren en bewaken we onze kernopdracht? Wat zijn de eindresultaten van hulpverlenende tussenkomsten? Hebben we een kijk op de tevredenheid van klanten én medewerkers? De hogeschool wenste te onderzoeken of en hoe traditionele casusbesprekingen een rol kunnen spelen in het kwaliteitsbeleid. De tweede reden voor het praktijkonderzoek heeft te maken met kennisontwikkeling in lerende organisaties. Individuele kennisvoorraden moeten circuleren zodat ze leiden tot gemeenschappelijke kennis. Via reflectie op het handelen creëren sociale werkers praktijkkennis. Casusonderzoek wil deze kennis opsporen. Bijkomend inzicht in deze ‘stille kennis’ kan een return zijn voor de opleiding van studenten. Dit artikel vertrekt vanuit de definitie van casuïstiek en casusbespreking. De keuze voor de casus als onderzoeksobject wordt verantwoord én geproblematiseerd. Om uiteenlopende redenen heeft casuïstiek een omstreden reputatie. Verder staat deze tekst stil bij het selectiecriterium van een casus, een essentiële methodologische keuze. Waarin verschilt een schriftelijke casus van een mondelinge? Taal en tekens confronteren de onderzoeker met pertinente vragen. Ook de casuscontext ‘spreekt’ met de onderzoeker. Het besluit vertelt wat we leerden uit de analyse en de methode.
Casuïstiek, casus, casusbespreking en casestudy Wat betekent casuïstiek? Het is de leer van de casus of het bijzondere geval. Wat maakt een geval bijzonder? Een geval kan exemplarisch zijn – het refereert aan analoge situ26
Onderzoek in de praktijk
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
aties – maar het kan ook exceptioneel zijn (Vlaeminck, 2005). Eenvoudig uitgedrukt is een casus een verhaal over een interactie tussen een cliënt en een sociaal werker (Napier & Fook, 2000). Het verhaal reconstrueert mondeling of schriftelijk een – in tijd en ruimte afgebakende – situatie van een hulpvrager en een handelend optreden van een (of meerdere) hulpverlener(s), aangevuld met reflecties. De eerste methodiek in het sociaal werk – social casework – werd ontwikkeld aan de casustafel van de pioniers. Kamphuis noteerde dat casusbesprekingen ook voor onderzoeksdoeleinden zouden moeten worden aangewend. Een casusbespreking is een specifieke vorm van casuïstiek. Een casusauteur presenteert een casus aan een casusforum (meestal collega’s) vanuit expliciete – doch vaak ook impliciete – uiteenlopende leerdoelen. Een casus heeft een narratief aspect, het vertelt over een handeling, niet over de handeling zelf. Het verhaal roept een zekere spanning op, zet personages in scène, laat andere in de schaduw staan. Toch is een casus niet zomaar gelijk te stellen aan een verhaal. ‘In a story the last page is the last word. A case has less clear boundaries’ (Napier & Fook, 2000). Een casus heeft een taalkundig en semiotisch aspect. Een ervaring wordt omgezet in een orale of geschreven tekst, een complex geheel van talige tekens. Semiotisch gesproken is de casusauteur dood, enkel de tekst ‘spreekt’, aldus Barthes. Een casus claimt ‘waarheid’ en verwijst naar een (niet dé) ‘werkelijkheid’. Een casus kent méér of minder waarheid toe aan casusdata. Een casus heeft een retorisch aspect. Vormelijke ingrepen beïnvloeden de lezer en zetten aan tot identificatie. De tekst installeert een ‘wij’ en een ‘zij’ of zet metaforen in als strategie. Een casus heeft een machtsaspect. Het is tegelijk een afgebakend, uniek verhaal én een transfererend verhaal dat via herkenbare levensthema’s wil bijdragen tot méér gemeenschap. Een casus heeft een lerend-didactisch aspect. Een middel om theorie en algemene regels te leren toepassen maar evenzeer een middel om kennis actief op te sporen of creatief te ontwikkelen. Via de casus kan ervaring omgezet worden in praktijkkennis (Van der Laan, 2006). Een casus als ‘casestudy’ in de onderzoeksmethodologische betekenis laat toe een uniek fenomeen diepgaand te bestuderen. Kennis over een afgebakende situatie leidt tot veralgemeende inzichten over analoge situaties. Een casestudy beoogt vooral het ‘hoe’ en het ‘waarom’ van fenomenen (Yin, 1984). Soms is de keuze voor een casestudy pragmatisch bepaald, omdat onderzoekers uitzonderlijk toegang krijgen tot data.
Selectie van een casus Bovenstaande poging tot definiëring toont aan dat casuïstiek een veelzijdig concept is. Wat beschouwt een onderzoeker als een casus en wat is een niet-casus? Een voorbeeld of illustratie is geen casus. Reflectie, contextualisering en persoonlijke betekenisgeving spelen een niet-onaanzienlijke rol. Het gaat om het recreëren van een context, een (wiens?) werkelijkheid. Geen neutrale reconstructie. De casusauteur bepaalt autonoom welke ervaring zal worden omgezet in een casus. Een succescasus? Een good practice? Een criticial incident case? Een casusauteur beslist bewust – en onbewust – wie of wat een actieve rol mag spelen in de reconstructie. De selectie vormt de achillespees van casuïstiek onderzoek. Welke casus presenteert men (liever niet) aan onderzoekers? KWALON 34 (2007, jaargang 12, nr. 1)
27
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Wie aan het werkveld toestemming vraagt voor casuïstiekobservatie, hoort een dubbel signaal. Enerzijds tonen teamcoördinatoren interesse, omdat ze geloven in de zeggingskracht van hun dagelijkse, vertrouwde beroepsactiviteiten. Casusonderzoek vergt in hun ogen geen extra inspanning. Medewerkers zélf daarentegen stellen zich afwachtend op. Omdat ze in het verleden zelden buitenstaanders toelieten aan hun casustafel weten ze niet wat ze kunnen verwachten. Anderzijds schat het werkveld de kwetsbaarheid van een casusbespreking goed in: als een kok die liever geen pottenkijkers in zijn keuken toelaat. Dit heeft met meerdere factoren te maken. Ten eerste speelt het “n=1”-principe. Men vreest dat de particuliere casus een (te) grote bewijslast draagt. Het zorgvuldig selecteren van een casuslocatie of een casusbespreking vergt daarom tijd en overleg. Vaak dringen opdrachtgevers aan om meerdere casusbesprekingen bij te wonen. Financieel echter is dit niet altijd haalbaar. Ten tweede bestaat er een zekere verlegenheid in het etaleren van – veelal chaotisch – lopende besprekingen. Getuige daarvan zijn de transcripten. Participanten kennen hun eigen subcultuur en gewoontes, decoderen de signalen en interventies van hun collega’s, maar vrezen dat dergelijke besprekingen voor een buitenstaander ontoegankelijk – lees: niet correct interpreteerbaar – zijn. Soms zullen respondenten de onderzoekers bij voorbaat attenderen op zwakke schakels. ‘We hebben hier een eigen vorm van humor.’ ‘We geven de dossiers een bijzondere – soms vreemde – naam.’ ‘Het zal niet te volgen zijn.’ ‘U zult er weinig mee kunnen aanvangen.’ Het uitgangsprincipe van het onderzoek luidt dat het casuscorpus onderzoeksobject is, niet de vertellers. Alhoewel dit telkens opnieuw benadrukt wordt, blijkt in de praktijk dat de vertelvrees van de respondenten niet meteen wegebt. Zowel respondenten als onderzoekers hebben een voorkeur voor de geschreven casus. Respondenten voelen zich veiliger, ze hoeven zich niet te laten observeren én kunnen de tekst – eventueel samen met collega’s – bewerken en aanpassen. De veldcasus dreigt dan een bureaucasus te worden. Onderzoekers prefereren de geschreven vorm vanuit tijdseconomische aspecten: geen verplaatsing, geen observatietijd, kortere transcripten. De onderzoeker wordt niet ‘besmet’ door de context. Schriftelijke casuïstiek brengt echter vaker een succesverhaal en maakt meer melding van een theoretisch referentiekader (Floersch, 2000). Orale casuïstiek klinkt dan weer krachtiger, gebruikt overtuigende beelden en hanteert een taal uit de persoonlijke leefwereld van de casusauteur. Verder heeft de gevoeligheid bij casusselecties ook te maken met deontologie en ethiek. Welke garanties geven onderzoekers om de casuspersonages, de casusauteur en het casusforum veilig te stellen? Elke casus lokt emotie uit bij luisteraars en lezers. Dit leidt tot spontane, intuïtieve, evaluerende uitspraken over de kwaliteit van de hulpverlening. De casusauteur kan zich bedreigd of bekritiseerd voelen. Alle casusdata moeten nauwkeurig geanonimiseerd worden. Onderzoekers maken waterdichte afspraken, mondeling en liefst ook schriftelijk. 28
Onderzoek in de praktijk
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Taal en tekens Ta a l e n t ekens in orale casuïstiek Om orale casuïstiek te bestuderen zitten de onderzoekers letterlijk ‘mee aan tafel’: spreken niet, maar kijken en luisteren. Een recorder helpt de tekst te registreren en te transcriberen. Soms kan een videorecorder nuttig zijn, al roept die meer spanning op. Onderzoekers richten hun aandacht op de tekens van de context waarin casuïstiek vorm krijgt. Het gaat enerzijds om een algemeen vertelklimaat. In welke taal, toon en ritme wordt er verteld over cliënten? Wanneer wordt spreektaal gehanteerd, wanneer algemeen Nederlands? Wie krijgt in verhalen de directe rede? Welke verkleinwoorden worden op welke vertelmomenten gebruikt? De observatie van de materiële context van mondelinge casuïstiek levert bijkomende data. De voorziene infrastructuur is niet altijd aangepast. Bijvoorbeeld: een enge vergaderruimte of het ontbreken van grafische hulpmiddelen. Er worden vaak hoge eisen gesteld aan het geheugen van de participanten. Dat het anders en creatiever kan, illustreerden twee teams die de gezinssituatie evoceerden door legofiguurtjes in een tableau vivant op de tafel te positioneren. Een ander contextaspect is het tempo waarin besprekingen zich opvolgen. Hoe lang duurt een totale bespreking? Wat is de gemiddelde tijd voor één casus? Hoe kort of breedvoerig en gedetailleerd wordt er verteld? Welke casus krijgt prime time? Het bewaken van rust en sereniteit vereist de nodige zorg. Binnenkomende telefoons, bewoners of cliënten die onverwacht komen aankloppen, beïnvloeden het casuïstiekklimaat. Verder valt het ‘suikergehalte’ op aan sommige casustafels. Koekjes en snoepjes die het vertellen stimuleren, die een sfeer van zoete huiselijkheid oproepen. Op andere plaatsen staan meer ascetische tafels – koffie en frisdrank (op één locatie tegen betaling) en uitsluitend tijdens de pauze. Ta a l e n t ekens in geschreven casuïstiek Geschreven casuïstiek dwingt de onderzoeker om uitsluitend met de tekst een dialoog aan te gaan. Er zijn geen of nauwelijks contextgegevens die data aanleveren. Semiotiek, of de wetenschap van de tekens, helpt de onderzoeker een casus grondig en zorgvuldig te lezen: close reading. Het generatief traject van Greimas (1991), grondlegger van de Parijse school voor semiotiek (Vlaeminck, 2005), helpt de onderzoeker de tekst te ontrafelen. Zin per zin, woord voor woord, ordent hij/zij data over ‘plaats’, ‘tijd’, ‘actoren’ (personages en objecten), ‘actanten’ (werkwoorden). Vooral de manier waarop deze data, op een soms manipulatieve wijze, in scène worden gebracht, veranderingen ondergaan en spanning creëren. Tegelijk spoort Greimas’ kapstok narratieve draden op. Hoe loopt de grote vertellijn: wie wil wat bereiken? Iets kwijtraken? Wie helpt of saboteert wie in dit traject? Welke subnarratieve programma’s helpen het grote verhaal tot stand brengen? Op een dieper analyseniveau kunnen algemene waarden en levensthema’s opduiken.
Een veelheid van onderzoeksdata Wie zich als onderzoeker de specifieke taal van de casuscontext eigen wil maken, doet er goed aan van tevoren relevante teamdocumenten op te vragen. Te denken valt aan: KWALON 34 (2007, jaargang 12, nr. 1)
29
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
de agenda en het verslag van een casusbespreking, een huishoudelijk reglement, een brochure, het kwaliteitshandboek (opdrachtverklaring, functieomschrijving teamleider, klachtenprocedure). Ze maken de onderzoeker vertrouwd met gebruikte vaktermen en huistaal of confronteren hem/haar met een hermetisch karakter. Tijdens de observatie zal de onderzoeker notities maken over de aard van de interventie, niet zozeer de letterlijke tussenkomsten. Interventies kunnen worden gerubriceerd vanuit het driewereldperspectief (Van der Laan, 1991): er zijn ‘feiten’, ‘subjectieve betekenissen’ en ‘normatieve elementen’. Interventies laten zich tevens ordenen op micro-, mesoen macroniveau. Microdata delen iets mee over de directe interactie tussen de cliënt en de hulpverlener-casusauteur. Mesodata leggen uit hoe het team casuïstiek regelt. Bijvoorbeeld: een vaste rubricering van feiten, expliciete en impliciete doelstelling van de casusbespreking, verwijzingen naar gearchiveerde casuskennis, huisregels over verslaggeving. Macrodata bevatten signalen over de organisatie (bijvoorbeeld het mandaat, de beschikbare middelen) en de ruimere welzijnssector (afstemmingsproblemen met verwijzers). Een derde manier van ordenen volgt de fasering van het casuïstiekproces. Inputdata verhelderen wat wel en wat niet tot het initiële verhaal wordt toegelaten. De throughputdata geven een kijk op de aard van de reflecties en wijzigingen van de verhaallijn door het casusforum. De outputdata leren ons hoe het verhaal (niet) eindigt. Deze verschillende ordeningsprincipes werden samengebracht in een ruimtelijk schema, het Prickprisma (Vlaeminck, 2005), een ruimtelijke figuur als ordeningsschema voor casusdata. Verder verdienen sleutelwoorden, herhalingen, metaforen en citaten een notitie. Meteen na de bespreking biedt de onderzoeker aan de respondenten een (niet van tevoren aangekondigde!) schriftelijke, individuele bevraging aan. Deze polst spontane leerimpressies via een open vraag, ‘wat blijft hangen na de casusbespreking?’. Later beschikt de onderzoeker over het teamverslag, een bijkomende kennisbron. Het transcript, (liefst) uitgetikt door de onderzoeker, zorgt voor een intens contact met het casuscorpus. Het transcriberen inspireert het ontwerpen van de boomstructuur. nud*ist en Kwalitan (woordtelling, frequenties) zijn gecombineerd voor de codering. De analyse confronteert diverse kennisbronnen met elkaar: • de notulen van de bespreking met de leerimpressies van de respondenten; • de teamnotulen met de output uit het transcript; • de normerende interventies met de opdrachtverklaring, enzovoort.
Tot slot Wie de casuïstiek van het sociaal werk op de dissectietafel legt, moet zich realiseren dat het onderzoeksobject listige charmes heeft. Een casus gaat over herkenbare, menselijke, problematische omstandigheden en de lotgevallen van zoekende hulpverleners. Tegelijk gaat een casusbespreking over het verhaal van een casusauteur in resonantie met een casusforum dat beïnvloed wordt door een casuscontext. Twee verhaallijnen die emoties en kwetsbaarheid appelleren bij elke betrokkene. Geen risicoloze onderneming voor een 30
Onderzoek in de praktijk
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
onderzoeker. Een onderbouwd referentiekader (Van der Laan, Greimas) is een noodzakelijke houvast én buffer tegen puur intuïtieve – evaluerende – reacties. Ervaring met de methode leert dat praktijkwerkers erg gevoelig zijn voor de manier waarop hun praktijkkennis wordt geëtaleerd. Een beschrijvend onderzoek moet nauwkeurig, zorgvuldig en respectvol gebeuren om recht te doen aan de complexiteit van het dubbele verhaal én aan de professie. Een onderzoeker verdient hiermee het recht om iets te mogen zeggen over het praktijkveld. Dit is niet evident.
Literatuur Floersch, J. (2000). Reading the case record: the oral and written narratives of social workers. Social Service review, 169-192. Greimas, A.J. (1991). De betekenis als verhaal. Amsterdam: John Benjamin. Napier, L. & J. Fook (red.) (2000). Breakthroughs in practice: theorising critical moments in social work. Londen: Whiting and Birch. Van der Laan, G. (1990). Legitimatieproblemen in het maatschappelijk werk. Utrecht: swp. Van der Laan, G. (2006). Maatschappelijk werk als ambacht: inbedding en belichaming. Utrecht: swp. Vlaeminck, H. (2005). Het gebruik van casuïstiek in het sociaal werk. Gent: Academia Press. Yin, R.K. (1984). Case study research: design and methods. Londen, New Delhi: Sage.
KWALON 34 (2007, jaargang 12, nr. 1)
31