Co ollec ctieeve Arbeid ds Ov vereeenk kom mst 20111 Partij van de d Arbeid & Neven ninstellingen
CAO-AKKOORD 2011 De Vereniging Partij van de Arbeid, namens de werkgever zoals opgenomen in artikel 1 lid 1 van de Collectieve Arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen en de Ondernemingsraad van de PvdA en neveninstellingen, verder te noemen partijen, bekrachtigen op 12 juli 2011 de volgende afspraken over de ontwikkeling van de arbeidsvoorwaarden voor de PvdA en neveninstellingen. • De looptijd van de CAO PvdA en neveninstellingen 2011 is in beginstel van 1 januari 2011 tot 1 januari 2012. • Partijen hebben overeenstemming bereikt over een structurele salarisverhoging van 0,50% per 1 januari 2011, bovenop de prijscompensatie. Deze bedraagt per 1 januari 2011 0,08% en per 1 juli 2011 1,90%. • Het budget voor opleiding en ontwikkeling van medewerkers is vastgesteld op 3% van de loonsom. • De toeslag zoals omschreven in artikel 8 lid 2 voor meerwerk op doordeweekse dagen voor 7:00 uur (ochtend) en 22:00 en op zaterdag bedraagt in de cao voortaan 125%, de toeslagen voor meerwerk op zondagen en overige vrije dagen blijft 150% • De bepalingen voor wachtgeld (artikel 20), vakantie (artikel 9) en zorgverlof (artikel 14) veranderen niet. De werkgever zal in de loop van 2011 met de OR opnieuw in overleg treden om de nadruk van de wachtgeldregeling meer te leggen op werk naar werk in plaats van inkomensgarantie. • De werkgever krijgt meer ruimte voor individuele afspraken over werktijden mits het met een gedegen plan komt om de hoeveelheid verlofuren in relatie tot de wekelijkse arbeidstijd.
Aldus overeengekomen en in tweevoud door partijen getekend te Amsterdam,
Definities
Pagina 2 van 93
Inhoudsopgave Artikel 1 - Definities ...................................................................................................................................................... 5 Artikel 2 - Indienstneming ........................................................................................................................................... 5 Artikel 3 - Arbeidsovereenkomst..................................................................................................................................6 Artikel 4 - Proeftijd .......................................................................................................................................................6 Artikel 5 - Nevenfuncties ..............................................................................................................................................6 Artikel 6 - Salaris ..........................................................................................................................................................6 Artikel 7 - Werktijden ................................................................................................................................................... 7 Artikel 8 - Overwerk ..................................................................................................................................................... 7 Artikel 9 - Vakantie ....................................................................................................................................................... 8 Artikel 10 - Vakantietoeslag .........................................................................................................................................9 Artikel 11 - Gratificatie ..................................................................................................................................................9 Artikel 12 - Flexibele Arbeidsvoorwaarden...................................................................................................................9 Artikel 13 - Buitengewoon verlof ................................................................................................................................ 10 Artikel 14 - Zorgverlof ................................................................................................................................................ 12 Artikel 15 - Ouderschapsverlof ................................................................................................................................... 12 Artikel 16 - Scholing en vorming ............................................................................................................................... 13 Artikel 17 - Aanspraken en verplichtingen bij ziekte en ongeval............................................................................... 13 Artikel 18 - Sociale voorzieningen............................................................................................................................. 14 Artikel 19 - Opzegtermijn........................................................................................................................................... 15 Artikel 20 - Wachtgeld ............................................................................................................................................... 15 Artikel 21 - Uitkering bij overlijden ............................................................................................................................ 16 Artikel 22 - De ondernemingsraad ............................................................................................................................ 17 Artikel 23 -Handhaving koopkracht ........................................................................................................................... 17 Artikel 24 - Arbitrage .................................................................................................................................................. 17 Artikel 25 - Duur, wijziging en opzegging van de overeenkomst ............................................................................. 18
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
Pagina 3 van 93
Bijlage 1 - Functie- en salarisindeling ........................................................................................................................ 19 Functierangorde per 1 januari 2011 (vervolg) ........................................................................................................... 23 Salarisschalen PvdA, EVS, AMS en JS per 1 januari 2011 ......................................................................................... 25 Salarisschalen WBS en CLB per 1 januari 2011 ......................................................................................................... 25 Bijlage 2 - Individuele Werktijdenregeling ................................................................................................................26 Bijlage 3 - Protocol Ziekteverzuim en Controlevoorschriften bij Arbeidsongeschiktheid ....................................... 27 Bijlage 4 - Pensioenreglement ................................................................................................................................... 31 Bijlage 5 - Overgangsregeling oudere werknemers ..................................................................................................62 Bijlage 6 - Faciliteiten ondernemingsraad ................................................................................................................ 63 Bijlage 7 - Regeling inzake tegemoetkoming in verhuiskosten ............................................................................... 64 Bijlage 8 - Regeling leningen ..................................................................................................................................... 65 Bijlage 9 - Declaratiereglement PvdA en Neveninstellingen ................................................................................... 66 Bijlage 10 - Spaarloonregeling PvdA en neveninstellingen ..................................................................................... 69 Bijlage 11 - Klachtenprocedure ongewenste omgangsvormen ................................................................................. 74 Bijlage 12 - Gedragscode Internet- en Emailgebruik PvdA & Neveninstellingen ..................................................... 76 Bijlage 13 - Kader Levensloopregeling PvdA & Neveninstellingen ........................................................................... 77 Bijlage 14 – Regeling Flexibele Arbeidsvoorwaarden PvdA & Neveninstellingen ....................................................84 Bijlage 15 – Regeling belastingvrije vergoeding (aanvulling reiskosten) woon-werkverkeer ...................................89 Bijlage 16 – Regeling belastingvrije vergoeding aanschaf fiets woon-werkverkeer.................................................. 91 Bijlage 17 – Regeling belastingvrije vergoeding met de fiets woon-werkverkeer samenhangende zaken .............. 93
Pagina 4 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
4
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR HET PERSONEEL IN DIENST VAN DE PARTIJ VAN DE ARBEID EN NEVENINSTELLINGEN Tussen de Partij van de Arbeid, Wiardi Beckman Stichting, Evert Vermeer Stichting, Alfred Mozer Stichting en Vereniging Jonge Socialisten in de PvdA, als partij ter ene zijde, nader te noemen: de werkgever en de FNV Bondgenoten, bedrijfsbond voor werknemers in de handel, banken, verzekeringen, verenigingen, administratieve kantoren en vrije beroepen, gevestigd te Woerden, als partij ter andere zijde, nader te noemen: FNV Bondgenoten, is de navolgende collectieve arbeidsovereenkomst aangegaan.
Artikel 1 - Definities In deze overeenkomst wordt verstaan onder: 1. werkgever : de Partij van de Arbeid, Wiardi Beckman Stichting, Evert Vermeer Stichting, Alfred Mozer Stichting en Vereniging Jonge Socialisten in de PvdA. Tegenover de medewerkers treedt de algemeen directeur namens de werkgever op 2. medewerker/werknemer : ieder lid van het personeel in dienst van de werkgever; 3. levenspartner : de echtgeno(o)t(e) van de werknemer of degene die als zodanig door de werknemer is aangewezen, mits deze zich kennelijk blijvend met de werknemer heeft gevestigd in één leef-/woon-situatie, welke vergelijkbaar is met die van gehuwden. Deze aanwijzing geschiedt door deponering van een verklaring bij de werkgever; 4. ondernemingsraad : het orgaan van overleg als bedoeld in artikel 19 van deze overeenkomst; 5. werkdag : iedere dag, die geen vrije dag is; 6. vrije dag : zaterdag, zondag, nieuwjaarsdag, tweede paasdag, hemelvaartsdag, tweede pinksterdag, beide kerstdagen, de dagen tussen kerst en nieuwjaarsdag, Koninginnedag, de eerste mei en de vijfde mei; 7. uurloon : het voor de werknemer geldende jaarsalaris op fulltime basis gedeeld door het getal 1820 (52 x 35 uur); 8. vakbond : de FNV Bondgenoten 9. fulltime : 35 uur per week.
Artikel 2 - Indienstneming 1.
De arbeidsovereenkomst met een werknemer wordt schriftelijk aangegaan. Zij wordt in tweevoud opgemaakt; beide exemplaren worden door de werkgever en de werknemer ondertekend. Onmiddellijk na het aangaan van de overeenkomst wordt door de werkgever één van deze exemplaren aan de werknemer verstrekt, alsmede een exemplaar van deze collectieve arbeidsovereenkomst met de daarbij behorende aanhangsels.
Pagina 5 van 93
2.
In de arbeidsovereenkomst wordt ten minste vermeld: – het tijdstip van indiensttreding; – indien de overeenkomst voor bepaalde tijd is gesloten, de duur van de overeenkomst; – de functie van de werknemer of de aard van zijn arbeid; – de gebruikelijke arbeidsduur per dag of per week; – het loon en de termijn van uitbetaling; – de aanspraak op vakantie of de wijze van berekening van de aanspraak.
Artikel 3 - Arbeidsovereenkomst 1. 2. 3.
Een arbeidsovereenkomst kan worden aangegaan voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd. Indien een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt aangegaan, gelden ten aanzien hiervan de regels zoals opgenomen in artikel 7:668a van het Burgerlijk Wetboek. Indien de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt aangegaan voor de duur van een project, dan zal de werkgever dit project duidelijk omschrijven en er tevens voor zorgen dat de duur van het project – voor zover mogelijk – bekend is.
Artikel 4 - Proeftijd De eerste twee maanden van het dienstverband gelden voor de werkgever en de werknemer als proeftijd. Bij een tijdelijk dienstverband dat korter dan twee jaar duurt, bedraagt de proeftijd één maand.
Artikel 5 - Nevenfuncties 1.
2.
3.
4. 5.
Het is de werknemer verboden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever voor derden of als zelfstandige werkzaamheden te verrichten, die door de werkgever strijdig met of als schadelijk voor de vervulling van diens functie kunnen worden beschouwd en/of die de werkgever op andere wijze schade kunnen berokkenen. De werknemer stelt de werkgever schriftelijk in kennis van het voornemen nevenfuncties voor derden of als zelfstandige te gaan vervullen, waarvan hij weet of redelijkerwijze moet begrijpen, dat deze strijdig met of schadelijk voor de vervulling van zijn functie kunnen worden beschouwd. De werkgever zal binnen 14 dagen na ontvangst van bedoelde kennisgeving de werknemer schriftelijk en gemotiveerd meedelen, of deze werkzaamheden al dan niet strijdig met of schadelijk voor de vervulling van zijn functie worden geacht. Voordat de werkgever zijn in lid 3 bedoelde oordeel vaststelt en aan de werknemer meedeelt, zal hij de betreffende werknemer raadplegen. Werknemer zal geen gelden of andere beloningen van derden aannemen in verband met zijn werkzaamheden voor werkgever
Artikel 6 - Salaris 1.
2. 3.
De indeling van de werknemers in functie en in salarisgroepen, de salarisschalen, de procedures volgens welke deze tot stand komen, alsmede aanvullende bepalingen de secundaire arbeidsvoorwaarden betreffende, zijn geregeld en opgenomen in bijlage 1, die deel uitmaakt van deze overeenkomst. Het salaris wordt berekend in twaalf gelijke delen en uitbetaald aan het einde van elke kalendermaand. De periodieke verhogingen gaan in op 1 januari van het jaar, waarin op grond van dienstjaren recht op een periodieke verhoging ontstaat. Bij een dienstverband voor bepaalde tijd gaat de periodieke verhoging in nadat één jaar is verstreken en elk jaar daaropvolgend.
Pagina 6 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
6
Artikel 7 - Werktijden Artikel 7.1 – Werktijdenregeling 1. De normale werktijden zijn gelegen op maandag tot en met vrijdag tussen 08.30 uur en 19.00 uur. 2. Afwijkende werktijden zijn in overleg tussen werkgever en werknemer mogelijk binnen het kader van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit.
Artikel 8 - Overwerk Artikel 8.1 – Rechten en plichten 1. Overwerk is werk dat in opdracht van de werkgever wordt verricht buiten de voor de werknemer geldende arbeidstijd en indien de normale wekelijkse arbeidsduur wordt overschreden. Er is geen sprake van overwerk als de betreffende werkzaamheden niet langer duren dan een half uur. Indien er wel sprake is van werkzaamheden die langer dan een half uur duren, dan wordt echter ook het eerste half uur als overwerk beschouwd. 2. De werkgever zal er naar streven het verrichten van overwerk zoveel mogelijk te beperken. Indien het bedrijfsbelang dit naar het oordeel van de werkgever eist, kan de werkgever de werknemer echter, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit, verplichten overwerk te verrichten. 3. Bij het opleggen van de verplichting tot het verrichten van overwerk zal rekening worden gehouden met eventuele zorgtaken van werknemers. 4. Werknemers van 50 jaar en ouder zullen bij het opleggen van de verplichting tot het verrichten van overwerk zoveel mogelijk worden ontzien. 5. Werknemers van 55 jaar en ouder kunnen niet tot overwerk worden verplicht. 6. De werkgever zal tweemaal per jaar aan de ondernemingsraad een overzicht geven van het aantal uren dat in het laatste half jaar in de onderneming is overgewerkt. Artikel 8.2 - Toeslag De werknemer die overwerk verricht ontvangt een toelage die bestaat uit een percentage van het voor de werknemer geldende uurloon. De hoogte van die toeslag is: Dag Maandag t/m vrijdag
Zaterdag Zondagen + overige vrije dagen (artikel 1 lid 6)
Tijd 00.00 – 07.00 uur 07.00 – 22.00 uur 22.00 – 24.00 uur 00.00 – 24.00 uur
Toeslag 25% 0% 25% 25%
00.00 –24.00 uur
50%
Artikel 8.3 - Reistijd 1. De reistijd op doordeweekse dagen, verminderd met de tijd die men normaal dagelijks onderweg is van huis naar het werk en vice versa, wordt als werktijd beschouwd; 2. De reistijd op zater-, zon- en feestdagen wordt als werktijd beschouwd.
Pagina 7 van 93
Artikel 8.4 - Compenseren in vrije tijd Tenzij bijzondere bedrijfsomstandigheden dit verhinderen, kan de werknemer de overwerkuren in plaats een vergoeding in geld een overeenkomstig aantal uren in vrije tijd opnemen. Deze vrije tijd dient voor het einde van het daaropvolgende kwartaal in overleg met de werkgever te zijn opgenomen. De overwerktoeslag als bedoeld in artikel 8.2 wordt dan noch in geld noch in omgerekende vrije tijd uitgekeerd.
Artikel 9 - Vakantie Artikel 9.1 - Rechten 1. Het vakantiejaar loopt van 1 januari tot en met 31 december. 2. De voltijdwerker heeft per vakantiejaar recht op 175 vakantieuren met behoud van salaris. 3. Vakantieuren worden opgenomen in het vakantiejaar waarin het recht daarop wordt verworven. 4. Voor de berekening van het aantal vakantieuren wordt een werknemer die voor of op de 15e van enige maand in dienst treedt c.q. uit dienst treedt, geacht op de eerste van die maand in dienst te zijn getreden c.q. uit dienst te zijn getreden. De werknemer die na de 15e van enige maand in dienst treedt c.q. uit dienst treedt, wordt geacht op de eerste van de navolgende maand in dienst te zijn getreden, c.q. uit dienst te zijn getreden. In afwijking hiervan zal, indien het dienstverband korter dan een maand heeft geduurd, de werknemer een zuiver proportioneel recht op vakantieuren krijgen. Artikel 9.2 – Opname vakantie 1. Van de in artikel 9.1 lid 2 genoemde vakantieuren zullen in de regel ten minste 70 uren aaneengesloten worden opgenomen. 2. De werknemer heeft het recht om van de in artikel 9.1 lid 2 genoemde vakantieuren ten minste 105 vakantieuren aaneengesloten op te nemen. 3. Overige uren worden in principe per dag(deel) opgenomen, maar kunnen eventueel ook per uur worden opgenomen. 4. Het tijdstip van de opname van vakantieuren zal door de werkgever in overleg met de werknemer worden vastgesteld. De werkgever zal het tijdstip van de opname van de vakantieuren vaststellen overeenkomstig de wensen van de werknemer, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. Artikel 9.3 – collectieve vakantiedagen 1. De werkgever kan van de vakantieuren ten hoogste twee dagen als collectieve vakantiedagen aanwijzen, welke worden verrekend met de vakantieuren van de werknemer. Artikel 9.4 – Vervallen vakantierechten 1. De vakantierechten, die niet zijn opgenomen voor het tijdstip liggend vijf jaren na de datum waarop deze zijn verworven, vervallen. 2. Op de door de werknemer gespaarde verlofrechten op basis van de levensloopregeling zijn de wettelijke verjaringstermijnen niet van toepassing. Artikel 9.5 – Vakantie bij arbeidsongeschiktheid 1. Met betrekking tot het verwerven en genieten van vakantierechten gedurende de onderbreking van de werkzaamheden zijn de artikelen 7: 635 en 7: 636/637 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing. 2. Indien de aanvankelijk vastgestelde vakantieuren tijdens de vakantie door ziekte niet konden worden genoten, zal de werknemer dit onverwijld op de voorgeschreven wijze aan de werkgever melden. Indien de werkgever loon doorbetaald in verband met ziekte, gelden de dagen van arbeidsongeschiktheid niet als vakantie. Werkgever zal in overleg met de werknemer nieuwe data vaststellen waarop alsnog vakantie kan worden opgenomen. Pagina 8 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
8
Artikel 9.6 – Beëindiging van het dienstverband 1. Bij einde dienstverband wordt in overleg verlof opgenomen. Een werknemer die bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog aanspraak heeft op vakantieuren, heeft recht op uitbetaling van deze openstaande uren. 2. Teveel genoten vakantieuren worden bij het einde van de arbeidsovereenkomst met het nog door de werkgever uit te betalen salaris verrekend.
Artikel 10 - Vakantietoeslag 1. 2. 3. 4.
De werknemer heeft recht op vakantietoeslag voor elke periode dat de werknemer recht heeft op salaris. De vakantietoeslag bedraagt per kalendermaand 8% van het voor de werknemer in die maand geldende salaris. Het jaar waarover de vakantietoeslag wordt berekend loopt van 1 mei tot en met 30 april. De vakantie-uitkering wordt jaarlijks in de maand mei betaald. Zo nodig vindt de uitbetaling, in afwijking van het bepaalde in het derde lid, ook plaats bij het einde van de arbeidsovereenkomst van de werknemer en wel over het tijdvak gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode waarover vakantietoeslag werd uitbetaald en de datum van ontslag.
Artikel 11 - Gratificatie 1.
2. 3. 4.
5.
Voor een aaneengesloten diensttijd van: - 12,5 jaar ontvangt de werknemer een halve maand salaris; - 25 jaar ontvangt de werknemer een hele maand salaris; - 40 jaar ontvangt de werknemer anderhalve maand salaris. Onder salaris wordt in dit verband verstaan het gemiddelde tussen het laagste en het hoogste bedrag uit de salarisgroepen behorende bij deze CAO. Onder diensttijd wordt verstaan de tijd doorgebracht in dienst van de laatste werkgever en diens rechtsvoorgangers. Voor de werknemer die parttime werkt, geldt dat voor deze een gratificatie ontvangt naar rato van de arbeidstijd. Indien een werknemer in de diensttijd zowel fulltime als parttime heeft gewerkt, wordt er bij het vaststellen van de hoogte van de gratificatie uitgegaan van de gemiddelde arbeidstijd in de laatste vijf jaren. Eventuele belasting bij een 25- en 40-jarig jubileum komt voor rekening van de werkgever. Belasting bij een 12,5-jarig jubileum komt voor 50% voor rekening van de werkgever.
Artikel 12 - Flexibele Arbeidsvoorwaarden Artikel 12.1 Randvoorwaarden 1. Uitruilen van bruto salaris en van vakantiegeld is beperkt tot maximaal 30% voor beide componenten afzonderlijk, op jaarbasis en zolang het overeengekomen loon niet onder het wettelijk minimumloon uitkomt; 2. De toepassing van het keuzemodel mag er niet toe leiden dat het voor de werknemer beschikbaar aantal vakantie-uren onder vier maal de voor de werknemer geldende arbeidsduur per week uitkomt; 3. De werknemer is zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van zijn keuze. Artikel 12.2 Definities 1. Onder bronnen worden de arbeidsvoorwaarden verstaan welke door de werknemer ingezet kunnen worden als ruilmiddel tegen andere arbeidsvoorwaarden, de doelen. 2. Het boekjaar is het kalenderjaar, waarop de keuze van de werknemer van bronnen respectievelijk doelen betrekking heeft.
Pagina 9 van 93
Artikel 12.3 Bronnen De werknemer kan kiezen uit de navolgende bronnen in tijd en geld: 1. salaris, inclusief vakantiegeld en vaste toelagen; 2. vakantie-uren, met een maximum van 35 per boekjaar (parttimers naar rato). Artikel 12.4 Doelen 1. De werknemer kan kiezen uit de navolgende doelen in tijd en geld: a. extra verlofuren, met een maximum van zeventig per boekjaar; b. aanschaf fiets, fietsverzekering en toebehoren ten behoeve van woon-werkverkeer; c. belastingvrije vergoeding voor scholingskosten; d. salaris; e. extra inkomen, al dan niet voor extra storting op een levenslooprekening; f. spaarloon; g. op een bedrag overeenkomend met 70 verlofuren per boekjaar; h. vakbondscontributie. Artikel 12.5 De waarde van bronnen en doelen 1. De waarde van bronnen en doelen in tijd wordt standaard in hele uren uitgedrukt. 2. De waarde van een verlofuur is vastgesteld op 1/1820 deel van het geldende bruto jaarsalaris (= maandsalaris * 12,96 ). In dit percentage is opgenomen 8% vakantie-toeslag. Artikel 12.6 De keuze 1. De werkgever stelt nadere regels (Regeling Flexibele Arbeidsvoorwaarden PvdA en Neveninstellingen, bijlage XV van de CAO) vast voor het moment en de wijze waarop werknemers voorafgaand aan het desbetreffende boekjaar jaarlijks hun keuze kenbaar kunnen maken; 2. De keuze van de werknemer kan uitsluitend betrekking hebben op één boekjaar, tenzij in het model de keuzemogelijkheid uitdrukkelijk tot meerdere boekjaren is aangegeven. Artikel 12.7 De beslissing 1. De beslissing op het ingediende verzoek wordt door de werkgever schriftelijk aan de werknemer meegedeeld. 2. In gevallen waarbij geld in geld wordt omgezet, honoreert de werkgever het verzoek van de werknemer. 3. Ten aanzien van een verzoek tot omzetting van tijd in geld of geld in tijd kan de werkgever, nadat hij daarover overleg heeft gehad met de werknemer, dit verzoek onder opgaaf van redenen niet honoreren. 4. Redenen om het verzoek niet te honoreren zijn in ieder geval aanwezig, indien de honorering van het verzoek leidt tot ernstige problemen: a. voor de bedrijfsvoering bij de herbezetting van vrijgekomen uren; b. op het gebied van de veiligheid; c. van roostertechnische aard; d. wegens het niet voorhanden zijn van voldoende werk; e. wegens het niet voorhanden zijn van voldoende financiering. Artikel 12.8 Slotbepaling Bij het beëindigen van het dienstverband van een werknemer in de loop van het boekjaar, gelden de aanspraken naar evenredigheid tot het aandeel in het volledig boekjaar. Zo nodig zullen nog niet genoten respectievelijk ten onrechte genoten arbeidsvoorwaarden worden verrekend.
Artikel 13 - Buitengewoon verlof Artikel 13.1 - Buitengewoon verlof Tenzij het bedrijfsbelang zich daartegen verzet, wordt aan de werknemer onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 4 van de Wet arbeid en zorg buitengewoon verlof met behoud van salaris verleend in de hierna genoemde gevallen.
Pagina 10 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen 10
Artikel 13.2 - Verlof bij overlijden De werknemer heeft recht op betaald verlof: 1. bij het overlijden van de partner of inwonende kinderen, stief- of pleegkinderen: vanaf de dag van overlijden tot en met de dag na de uitvaart; 2. bij het overlijden van één van de ouders, schoon-, stief- of pleegouders, kinderen, (half)broers, (half)zusters, stief- of pleegkinderen of inwonende grootouders (eigen of van de partner): gedurende de dag van het overlijden en de dag van de uitvaart; 3. bij het overlijden van grootouders (eigen of van de partner), zwagers, schoonzusters, aangehuwde kinderen en kleinkinderen van de werknemer: gedurende de dag van de uitvaart; 4. bij het overlijden van een werknemer werkzaam bij de werkgever, na toestemming van de werkgever en indien de werkzaamheden het toelaten: voor het bijwonen van de uitvaart. Artikel 13.3 - Verlof voor het regelen van een uitvaart Als een werknemer de uitvaart regelt van zijn overleden ouders, schoon-, stief- of pleegouders, kinderen, stief- of pleegkinderen, (half)broers, (half)zusters of inwonende grootouders (eigen of van de partner) heeft hij daarvoor recht op betaald verlof vanaf de dag van overlijden tot en met de dag na de uitvaart. Artikel 13.4 - Verlof bij bevalling De werknemer heeft recht op betaald verlof bij bevalling van de echtgenote, de geregistreerde partner of persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont: gedurende twee dagen, op te nemen binnen twee maanden na de bevalling. Artikel 13.5 - Verlof bij ziekenhuisopname en artsbezoek De werknemer heeft recht op betaald verlof: 1. bij opname in en ontslag van de partner of inwonende kinderen, stief- of pleegkinderen uit het ziekenhuis: gedurende de daarvoor benodigde tijd welke na overleg met de werknemer door de werkgever wordt vastgesteld; 2. voor noodzakelijk bezoek aan huisarts, tandarts, specialisten en therapeuten, als het niet mogelijk is dit op een ander tijdstip dan in werktijd te plannen: gedurende de daarvoor benodigde tijd , welke na overleg met de werknemer door de werkgever wordt vastgesteld. Artikel 13.6 - Verlof voor vakexamens De werknemer heeft recht op betaald verlof voor het afleggen van vakexamens ter verkrijging van een erkend diploma, mits het behalen van dit diploma mede in het belang van werkgever is. De werknemer krijgt betaald verlof gedurende de daarvoor in overleg met de werknemer door de werkgever vast te stellen benodigde tijd, met een minimum van één dag, Artikel 13.7 - Verlof bij huwelijk De werknemer heeft recht op betaald verlof: 1. bij ondertrouw van de werknemer: gedurende de dag van de ondertrouw; 2. bij het huwelijk van de werknemer: gedurende de dag van het huwelijk en de dag daarvoor of daarna (keuze werknemer); 3. bij het huwelijk van één van de ouders, schoon-, stief- of pleegouders, kinderen, stief- of pleegkinderen, voogd, (half)broers, (half)zusters, zwagers of schoonzusters van de werknemer: gedurende de dag van het huwelijk. Artikel 13.8 - Verlof bij verhuizing De werknemer heeft recht op betaald verlof: 1. bij verhuizing op verzoek van de werkgever: gedurende de daarvoor benodigde tijd welke na overleg met de werknemer door de werkgever wordt vastgesteld, met een maximum van twee dagen; 2. bij verhuizing niet op verzoek van de werkgever: eenmaal per drie jaar maximaal twee dagen binnen een maand na verhuizing.
Pagina 11 van 93
Artikel 13.8 - Verlof voor vergaderingen De werknemer heeft recht op betaald verlof: 1. als hij voor een door de CAO-partijen ingestelde commissie moet verschijnen: gedurende de daarvoor benodigde tijd, welke na overleg met de werknemer door de werkgever wordt vastgesteld; 2. voor het bijwonen van vergaderingen of zittingen van publiekrechtelijke colleges, waarin hij met toestemming van de werkgever zitting heeft: gedurende de daarvoor benodigde tijd, welke na overleg met de werknemer door de werkgever wordt vastgesteld; 3. ter uitoefening van het kiesrecht: gedurende de daarvoor benodigde tijd, welke na overleg met de werknemer door de werkgever wordt vastgesteld.
Artikel 14 - Zorgverlof Tenzij het bedrijfsbelang zich daartegen verzet wordt aan de werknemer onverminderd het bepaald in hoofdstuk 5 van de Wet arbeid en zorg aan de werknemer op diens verzoek maximaal 10 dagen (op basis van een fulltime-diensverband) per jaar betaald verlof verleend in de hierna genoemde gevallen: 1. bij ziekte van de echtgenoot, ouders of kinderen voor wie de werknemer de feitelijke verzorging heeft: gedurende een door de werkgever per geval te bepalen aantal dagen; 2. indien bijzondere omstandigheden daartoe naar oordeel van de werkgever aanleiding geven: gedurende een door de werkgever per geval te bepalen aantal dagen.
Artikel 15 - Ouderschapsverlof 1.
2.
3. 4.
5.
6.
7.
8.
Voor zover daarvan in deze collectieve arbeidsovereenkomst niet uitdrukkelijk wordt afgeweken, gelden met betrekking tot het ouderschapsverlof de bepalingen van de Wet arbeid en Zorg. Aan de werknemer die ten minste een half jaar in dienst is bij de werkgever wordt op diens verzoek onbetaald verlof verleend teneinde de verzorging van een tot zijn gezin behorend kind in de eerste acht jaren ter hand te nemen. In geval van een meerling of bij adoptie van meerdere kinderen tegelijk bestaat dit recht voor ieder van de kinderen. Het totale aantal uren verlof waarop de werknemer ten hoogste recht heeft, bedraagt dertien maal de arbeidsduur per week. Het verlof wordt per week opgenomen gedurende een aaneengesloten periode van ten hoogste zes maanden. Het aantal uren verlof per week bedraagt ten hoogste de helft van de arbeidsduur per week. In afwijking van het gestelde in het vorige lid kan de werknemer de werkgever verzoeken hem verlof te verlenen voor een langere periode dan zes maanden of om meer uren verlof per week dan de helft van de arbeidsduur per week. De werkgever stemt met dit verzoek in, tenzij gewichtige redenen zich hiertegen verzetten. Gedurende de gekozen verlofperiode wordt over het verlofdeel een bedrag ter hoogte van het wettelijke minimumloon doorbetaald, één en ander naar rato van de arbeidsduur van de werknemer. De werknemer meldt het voornemen om verlof op te nemen ten minste twee maanden voor het tijdstip van ingang van het verlof schriftelijk aan de werkgever onder opgave van de periode, het aantal uren verlof per week en de spreiding daarvan over de week. De tijdstippen van ingang en einde van het verlof kunnen afhankelijk worden gesteld van de datum van de bevalling, van het einde van het bevallingsverlof of van de aanvang van de verzorging. De verplicht in te houden (sociale) premies, die verschuldigd zijn over de periode van verlof zonder behoud van salaris zoals bedoeld in dit artikel, komen voor rekening van de werkgever.
Pagina 12 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen 12
Artikel 16 - Scholing en vorming 1.
2.
3.
De werknemer kan worden verplicht tot het volgen van een cursus en/of opleiding ten einde een grotere mate van bekwaamheid te verwerven dan wel in het licht van de ontwikkelingen op diens vakgebied voldoende vakbekwaamheid te behouden, indien dit in verband met de vervulling van diens functie en uit oogpunt van dienstbelang naar oordeel van de werkgever noodzakelijk is. De kosten van de cursus en/of opleiding bedoeld in het eerste lid, komen voor rekening van de werkgever. Voorzover het volgen van het onderwijs niet in werktijd kan plaatsvinden, wordt de daarvoor benodigde tijd met vrije tijd gecompenseerd. De benodigde tijd voor het volgen van het onderwijs wordt na overleg met de werknemer door de werkgever vastgesteld. De werknemer die op eigen initiatief, althans niet verplicht, deelneemt aan een cursus en/of opleiding, kan in aanmerking komen voor extra verlof met behoud van salaris en/of een vergoeding van studiekosten of cursusgelden.
Artikel 17 - Aanspraken en verplichtingen bij ziekte en ongeval 1.
2.
3. 4.
5.
6.
7.
De werknemer die wegens arbeidsongeschiktheid verhinderd is diens arbeid te verrichten, heeft gedurende het eerste ziektejaar, doch uiterlijk tot einde van het dienstverband, recht op doorbetaling van 100% van het laatstverdiende brutosalaris, vermeerderd met vakantietoeslag. Gedurende het tweede jaar van arbeidsongeschiktheid, doch uiterlijk tot einde van het dienstverband, bedraagt de loondoorbetaling 70% van het laatstverdiende brutosalaris, vermeerderd met vakantietoeslag. Voor de toepassing van dit artikel worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. De werknemer is verplicht ter vaststelling van de arbeidsongeschiktheid en het daaraan verbonden recht op doorbetaling van loon zoals genoemd in lid 1 en lid 2 van dit artikel, mee te werken aan geneeskundig onderzoek door een door werkgever aan te wijzen Arbo-arts en de aanwijzingen van deze Arbo-arts op te volgen. De werknemer die wegens arbeidsongeschiktheid verhinderd is diens arbeid te verrichten dient alle inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn om het recht op loondoorbetaling tijdens ziekte te kunnen vaststellen. Voorts is de werknemer verplicht de "controlevoorschriften bij arbeidsongeschiktheid" zoals opgenomen in bijlage 3, op te volgen en is de werknemer gehouden om tijdens ziekte passende arbeid te verrichten. Indien de werkgever door het UWV krachtens de Wet Verbetering Poortwachter verplicht wordt tot loondoorbetaling in (een deel van) het derde jaar van arbeidsongeschiktheid, doch uiterlijk tot einde van het dienstverband, ontvangt de werknemer gedurende deze periode 70% van het laatstverdiende brutosalaris, vermeerderd met vakantietoeslag, voor zover dit niet meer bedraagt dan het maximum dagloon. Na de wettelijk verplichte termijn tot loondoorbetaling heeft de werknemer die wegens arbeidsongeschiktheid verhinderd is arbeid te verrichten, aanspraak op 80% van het laatstverdiende brutosalaris, vermeerderd met vakantietoeslag, indien en voor zover de door werkgever afgesloten (uitgebreide) WGA-hiaatverzekering alsmede de WIAexcedentverzekering op hen van toepassing is en (een deel van) de teruggang in inkomen van de werknemer dekken. Indien de werknemer deelneemt aan de spaarloonregeling dan bedraagt de in dit lid genoemde aanspraak 80% van het laatstverdiende brutosalaris, inclusief vakantietoeslag, exclusief het in te houden bedrag voor spaarloon. Werknemers die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn ontvangen de in dit lid genoemde aanspraak naar rato van het arbeidsongeschiktheidspercentage die door de UWV is/wordt vastgesteld. Werkgever zal een verzekering afsluiten voor het geval de werknemer arbeidsongeschikt is maar niet in aanmerking komt voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen omdat diens arbeidsongeschiktheidspercentage onder de 35% ligt.
Pagina 13 van 93
8.
9.
10.
11.
12.
13.
Een werknemer die op het tijdstip van ingaan van de arbeidsongeschiktheid 60 jaar of ouder en langer dan 7 jaar in dienst is heeft, in tegenstelling tot het bepaalde in lid 6 van dit artikel, aanspraak op 100% van het voor hem/haar geldende salaris inclusief vakantietoeslag. Aan de werknemer die arbeidsongeschikt is, worden gedurende het eerste en het tweede ziektejaar de periodieke verhogingen toegekend waarop de werknemer volgens de geldende salarisregeling recht heeft, evenals de algemene salarisverhogingen. Na het tweede ziektejaar heeft de werknemer uitsluitend recht op de algemene salarisverhogingen. Tot het brutosalaris vermeerderd met vakantietoeslag, als bedoeld in dit artikel, worden eveneens geacht te behoren de uitkering voortvloeiend uit een (verplichte) wettelijke of door werkgever afgesloten verzekeringen, alsmede de uitkeringen zoals de werknemer deze bijvoorbeeld ingevolge de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Toeslagenwet ontvangt, alsmede met door de werknemer binnen of buiten zijn arbeidsovereenkomst inkomsten voor tijdens zijn arbeidsongeschiktheid verrichte werkzaamheden. Indien de werknemer niet voldoet aan de controlevoorschriften bij ziekte, niet de noodzakelijke inlichtingen verstrekt of de redelijke aanwijzingen van de Arbo-arts opvolgt, geen passende arbeid aanvaard of niet alle informatie verstrekt en volledige medewerking verleent indien er mogelijkheden zijn om de schade ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid te verhalen op een derde, is de werkgever bevoegd de in dit artikel genoemde aanspraken te staken. De werknemer heeft geen recht op de in dit artikel genoemde aanspraken; a) indien de arbeidsongeschiktheid opzettelijk, althans als gevolg van bewuste roekeloosheid, door de werknemer is veroorzaakt; b) voor de tijd dat door toedoen van de werknemer zijn genezing belemmerd of vertraagd wordt; c) indien de aanspraak van de werknemer op (wettelijke) uitkeringen door zijn toedoen geheel of gedeeltelijk worden geweigerd dan wel komt te vervallen; d) indien de werknemer zich niet houdt aan de verplichtingen zoals genoemd in lid 11 van dit artikel. Bedraagt de arbeidsongeschiktheid 65% of meer en is dientengevolge vrijstelling van het betalen van pensioenpremie verleend, dan wordt de werknemersbijdrage van de pensioenpremie niet in mindering gebracht op het salaris.
Artikel 18 - Sociale voorzieningen Artikel 18.1 - Voorbereiding op pensionering 1. De werkgever stelt de werknemer gedurende de laatste 3 jaar voor zijn/haar pensionering desgevraagd in de gelegenheid in totaal 15 dagen extra betaald verlof op te nemen voor het bijwonen van cursussen ter voorbereiding op de aanstaande pensionering. 2. De kosten van deelneming van betrokkene en zijn/haar levenspartner aan deze cursussen zijn voor rekening van de werkgever. Artikel 18.2 - Pensionering 1. De werknemers, die ten minste 25 jaar oud zijn, hebben tegenover de werkgever aanspraak op ouderdomspensioen, uitgesteld ouderdomspensioen of invaliditeitspensioen. Zij zijn verplicht aan de pensioenverzekering deel te nemen. Voor hun partners en/of minderjarige kinderen gelden, ook wanneer de werknemer de 25-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt, aanspraken op partneren/of wezenpensioen. 2. Ingeval een werknemer overgaat naar een dienstverband met meer overeengekomen arbeidsuren en hij/zij deelneemt aan de pensioenregeling, loopt zijn/haar oude pensioenverzekering door en worden de bijkomende uren bijverzekerd. 3. Ingeval een werknemer overgaat naar een minder-uren-dienstverband en hij/zij deelneemt aan de pensioenregeling, loopt zijn/haar oude pensioenverzekering door waarbij rekening wordt gehouden met het tijdstip van ingang van het minder-uren-dienstverband. Pagina 14 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen 14
4. Bij beëindiging van zijn/haar dienstverband vóór de pensioengerechtigde leeftijd heeft de werknemer de keus uit de volgende mogelijkheden: hij/zij kan de verzekering van zijn/haar pensioenrechten op eigen rekening voortzetten; hij/zij kan de Partij van de Arbeid verzoeken de verzekering aan een nieuwe werkgever over te dragen om deze laatste de verzekering voor diens rekening te laten voortzetten. aan hem/haar kan een premievrije polis worden uitgereikt, waarbij aan hem/haar zonder verdere premiebetaling recht wordt gegeven op een ouderdoms-, partner- en wezenpensioen op basis van de tot dan verkregen pensioenrechten. De pensioenaanspraken als hierboven bedoeld laten onverlet de uitkeringen krachtens de AOW en AWW en zijn omschreven in een tussen contracterende partijen vastgestelde pensioenregeling die als bijlage 4 aan deze CAO is toegevoegd. Artikel 18.3 - Vervroegde Uittreding De werknemers, die per 31 december 1995 ouder zijn dan 40 jaar en sinds 1 januari 1995 ononderbroken bij de Partij van de Arbeid en/of Opleidingsinstituut Partij van de Arbeid werkzaam zijn geweest, kunnen op 60-jarige leeftijd het dienstverband met de werkgever overeenkomstig de voorwaarden, neergelegd in de Overgangsregeling Oudere Werknemers Partij van de Arbeid, die als aan deze CAO is toegevoegd, vrijwillig beëindigen. Artikel 18.4 - Spaarloonregeling De werkgever stelt de werknemer in de gelegenheid deel te nemen aan de wettelijke spaarloonregeling zoals vastgelegd in de Wet Loonbelasting. Het reglement van de spaarloonregeling is als bijlage 10 aan de CAO toegevoegd.
Artikel 19 - Opzegtermijn 1.
2. 3.
Opzegging van een voor onbepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomst gebeurt schriftelijk en zodanig dat de arbeidsovereenkomst eindigt aan het einde van de kalendermaand.Bij het bereiken door de werknemer van de pensioengerechtigde leeftijd eindigt de dienstbetrekking zonder dat opzegging nodig is. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt, behoudens verlenging door de werkgever als genoemd in artikel 3 van deze collectieve arbeidsovereenkomst, zonder opzegging van rechtswege aan het einde der overeengekomen periode. De termijn van opzegging door de werknemer in acht te nemen, bedraagt een maand. De opzeggingstermijn die de werkgever in acht moet nemen is in eerste instantie afhankelijk van de duur van het dienstverband. In beginsel neemt de werkgever 1 maand als opzeggingstermijn in acht, terwijl er voor iedere 5 dienstjaren een verlenging van 1 maand komt met een maximum van vier maanden.
Artikel 20 - Wachtgeld 1. a. De werknemer, wiens dienstbetrekking door de werkgever wordt beëindigd om redenen die niet op zijn/haar persoon betrekking hebben, ontvangt van de werkgever een aanvulling op de uitkeringen krachtens de Werkloosheidswet, eventueel inclusief Toeslagenwet, alsmede op inkomsten uit anderen hoofde, voor zover deze niet ten tijde van de dienstbetrekking werden genoten, tot 100% van zijn/haar laatstgenoten salaris inclusief de vakantietoeslag, met dien verstande dat de aanvulling voor een medewerker met een salaris lager dan het maximumbedrag voor de premieberekening van de Werkloosheidswet nooit meer bedraagt dan 30% van zijn/haar laatstgenoten brutosalaris inclusief vakantietoeslag en exclusief het in te houden bedrag voor spaarloon, en voor medewerkers met een salaris hoger dan het maximumbedrag voor de premieberekening Pagina 15 van 93
2.
3. 4.
5.
6.
7.
8.
van de Werkloosheidswet nooit meer bedraagt dan het verschil tussen de wettelijke maximum WW-uitkering en 100% van zijn/haar laatstgenoten bruto-salaris inclusief vakantietoeslag en exclusief het in te houden bedrag voor spaarloon. Deze aanvulling wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald, voor het eerst aan het einde van de maand volgende op die waarin het dienstverband werd beëindigd. b. Met inachtneming van het bepaalde in lid a. van dit artikel wordt onder salaris verstaan het brutosalaris inclusief vakantietoeslag, dat de werknemer zou hebben genoten indien hij niet op wachtgeld zou zijn gesteld. Voor elk vol jaar dat de dienstbetrekking heeft geduurd wordt over een periode van twee maanden aanvulling toegekend. Indien op het tijdstip van beëindiging van het dienstverband de werknemer 60 jaar of ouder en langer dan 7 jaar in dienst is, wordt de aanvulling toegekend tot aan het tijdstip, waarop hij/zij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Een werknemer die, bij aanvang van de werkloosheid, buiten zijn schuld geen aanspraak kan maken op een uitkering krachtens de WW, ontvangt een aanvulling die wordt verhoogd met het bedrag dat hij/zij zou hebben ontvangen indien deze wetten wel van toepassing zouden zijn geweest. De hierboven bedoelde aanvulling wordt verhoogd met een percentage, dat gelijk is aan de algemene salarisverhogingen die aan de nog in dienst zijnde werknemers worden toegekend. Het voorgaande geldt alleen indien en voor zover de aanvulling niet op de uitkeringen uit de Werkloosheidswet, de Algemene Bijstandswet en/of Toeslagenwet in mindering wordt gebracht. Indien zulks van toepassing is, wordt het resterende aanvullingsbedrag in een keer uitgekeerd. De uitbetaling hiervan moet op een dusdanig tijdstip plaatsvinden waardoor dit bedrag niet alsnog op de uitkering in mindering wordt gebracht Uitkeringen ingevolge deze wetten die aan de werknemer door diens schuld of nalatigheid worden onthouden, worden beschouwd als uitkeringen die hij/zij heeft genoten. De werknemer is verplicht maandelijks aan de werkgever mededeling te doen van zijn/haar inkomen uit andere hoofde zoals bedoeld in lid 1. Zolang hij/zij deze verplichtingen niet nakomt, wordt de betaling van de aanvulling opgeschort. Het recht op aanvulling vervalt: a. zodra een termijn van vijf jaar na het einde van de dienstbetrekking is verstreken; b. zodra de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt; c. bij overlijden van de werknemer; d. bij weigering van de werknemer om een hem/haar aangeboden passende werkkring te aanvaarden; e. indien hij/zij zich niet als werkzoekende bij het Centrum voor Werk en Inkomen laat inschrijven. Zolang tijdens de wachtgeldperiode elders geen pensioenrechten worden opgebouwd, blijft de in artikel 18 bedoelde pensioenregeling, inclusief de omvang van de eigen premiebijdrage, gehandhaafd als ware betrokkene nog in dienst. Veranderingen in de pensioenvoorwaarden die optreden na de ontslagdatum, zijn niet van toepassing. Artikel 20, lid 1 tot en met 7, is niet van toepassing op werknemers met een tijdelijk dienstverband.
Artikel 21 - Uitkering bij overlijden 1.
2.
Bij overlijden van de werknemer wordt aan de weduwe/weduwnaar of levenspartner van wie de werknemer niet duurzaam gescheiden leefde, door de werkgever zo spoedig mogelijk een bedrag uitgekeerd gelijk aan 3/12 deel van het door de werknemer op de datum van diens overlijden geldende brutojaarsalaris, in welk bedrag niet is begrepen het salaris over de maand, waarin het overlijden plaats vond. Laat de overleden werknemer geen weduwe/weduwnaar of levenspartner zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel na, dan geschiedt de uitkering van het bedrag genoemd in het eerste lid van dit artikel ten behoeve van diens minderjarige wettige, natuurlijke, pleeg- of stiefkinderen.
Pagina 16 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen 16
3.
4.
Laat de overleden werknemer geen weduwe/weduwnaar, levenspartner of kinderen als bedoeld in het eerste en het tweede lid van dit artikel na, dan geschiedt de uitkering van het in het eerste lid van dit artikel genoemde bedrag ten behoeve van degene(n) voor wie werknemer als verzorger optrad, voor zover de werknemer bij diens leven de werkgever dienaangaande mededeling had gedaan. Indien ook dit geval zich niet voordoet, kan de uitkering van het in het eerste lid van dit artikel genoemde bedrag geschieden ten gunste van de door de werknemer tijdens diens leven aangewezen en door de werkgever als zodanig aanvaarde perso(o)n(en). Op het bedrag genoemd in het eerste lid wordt in mindering gebracht een uitkering op grond van de WIA of enige andere wettelijke regeling.
Artikel 22 - De ondernemingsraad 1.
Als orgaan van overleg tussen de werknemers en de werkgever kan een ondernemingsraad ingesteld. De ondernemingsraad is een orgaan van overleg en medebeslissing met betrekking tot het bedrijfsbeleid, na raadpleging van de werknemers. De ondernemingsraad is een orgaan van overleg en advies met betrekking tot het verenigingsbeleid, voor zover dit consequenties heeft voor het bedrijfsbeleid, eveneens na raadpleging van de werknemers. De samenstelling, taken, werkwijze en bevoegdheden zijn vastgelegd in het reglement van de ondernemingsraad en de Wet op de ondernemingsraden. De aanvullende bevoegdheden, de faciliteiten, de werkwijze van het overleg met het personeel en het overleg met de werkgever zijn in een bijlage 6 aan de CAO vastgelegd. Deze bijlage is onverbrekelijk met het reglement van de ondernemingsraad.
Artikel 23 -Handhaving koopkracht Aanpassingen van de salarisbedragen en eventuele nabetalingen (uitkeringen ineens) zullen geschieden op basis van de door het CBS berekende prijsindexcijfer. De reeks "afgeleide CPI voor alle huishoudens" is hierbij van toepassing. Deze aanpassingen zullen twee maal per jaar t.w. 1 januari en 1 juli worden doorgevoerd, waarbij het prijsindexcijfer van oktober en april als basis telt. Indien er zich enig half jaar een negatieve prijscompensatie voordoet, wordt deze niet direct in de salarisschalen doorgevoerd maar met eerstvolgende positieve prijscompensaties verrekend. Negatieve effecten van loonmaatregelen op de loonsom zullen in principe aan handhaving van werkgelegenheid en handhaving van arbeidsvoorwaarden van de partij en/of haar neveninstellingen ten goede komen. In hoeverre besparingen ten gevolge van loonmaatregelen ten goede kunnen en dienen te komen aan uitbreiding van werkgelegenheid c.q. arbeidsvoorwaarden, zal jaarlijks in het CAO-overleg besproken worden.
Artikel 24 - Arbitrage 1.
2.
In geval er verschil van mening ontstaat tussen partijen over de toepassing van de voorafgaande bepalingen of over de indeling van een werknemer in een bepaalde salarisgroep, wordt dit geschil onderworpen aan het oordeel van een arbitragecommissie. De arbitragecommissie bestaat uit één lid aan te wijzen door de werkgever, één lid aan te wijzen door de FNV Bondgenoten en één onpartijdig lid, in gemeenschappelijk overleg door de werkgever en de vakbond tezamen aan te wijzen, die als voorzitter fungeert. Een geschil tussen werkgever en werknemer, betrekking hebbende op de arbeidsverhouding, kan door werknemer aan het oordeel van de arbitragecommissie worden onderworpen.
Pagina 17 van 93
3.
De uitspraak van de arbitragecommissie is voor beide partijen bij het geschil bindend. Bij het aanhangig maken van het geschil stort de eisende partij een bedrag van € 25,00 op rekening van de Partij van de Arbeid als voorlopig bedrag in de kosten van de behandeling van het geschil. Het scheidsgerecht stelt de totale kosten van de behandeling van het geschil vast en bepaalt voor wiens rekening deze kosten komen.
Artikel 25 - Duur, wijziging en opzegging van de overeenkomst 1.
2.
3.
De overeenkomst wordt, met uitzondering van de artikelen waarin zulks anders is bepaald, geacht met ingang van 1 januari 2011 van kracht te zijn geworden en eindigt onverminderd het bepaalde in het derde lid voor wat de van deze CAO deel uitmakende salarisregeling betreft, zonder dat enige opzegging is vereist, op 31 december 2011. Indien geen der partijen uiterlijk drie maanden voor het tijdstip, waarop deze overeenkomst eindigt, aan de andere partij schriftelijk te kennen heeft gegeven dat zij de overeenkomst wenst te doen eindigen, zal de overeenkomst geacht worden voor een jaar stilzwijgend te zijn verlengd. Wanneer een der contracterende partijen op grond van een belangrijke tussentijdse ontwikkeling op sociaal-economisch terrein daartoe aanleiding aanwezig acht, zal overleg tussen de contracterende partijen plaatsvinden omtrent een tussentijdse wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst. Mocht dit overleg binnen redelijke termijnen niet tot overeenstemming leiden, dan is elk der contracterende partijen bevoegd de collectieve arbeidsovereenkomst met een opzeggingstermijn van een maand te beëindigen.
Pagina 18 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen 18
Bijlage 1 - Functie- en salarisindeling (Artikel 6, lid 1 van de CAO) Indeling van werknemers in dienst van de Partij van de Arbeid en neveninstellingen in functies en in salarisgroepen, de salarisschalen, alsmede aanvullende bepalingen de secundaire arbeidsvoorwaarden betreffende. ARTIKEL 1 - Functie-indeling 1. De functies van de werknemers in dienst van de Partij van de Arbeid zijn met toepassing van een door partijen overeengekomen systeem van functieclassificatie ingedeeld in groepen, zoals hierna is aangegeven. 2. De functiebeschrijving wordt door de werkgever na overleg met de betrokken werknemer(s) opgesteld. 3. De werkgever deelt de werknemer bij aanstelling schriftelijk mede in welke groep zijn/haar functie is ingedeeld en stelt hem/haar de functiebeschrijving ter hand. 4. Wijziging van de functiebeschrijving geschiedt slechts na overleg met de betrokken werknemer(s). De werkgever bevestigt binnen een maand na dit overleg schriftelijk eventuele wijzigingen en stelt binnen tweemaanden na dit overleg de gewijzigde functiebeschrijving ter hand van de werknemer. 5. Een verzoek tot wijziging van de functiebeschrijving van een betrokken werknemer wordt na overleg door de werkgever binnen twee maanden schriftelijk beantwoord. 6. In geval van wijziging van de functiebeschrijving in verband met een vacature dan wel in verband met een nieuw te creëren functie, dienen de functiebeschrijving en de schaalindeling voor aanvang van de sollicitatieprocedure gereed te zijn. 7. Als regel wordt op 1 april van elk jaar vastgesteld welke wijzigingen de inhoud van de functie heeft ondergaan. Eventuele wijzigingen worden na overleg met de betrokken werknemer(s) in de functie beschrijving verwerkt en er vindt een nieuwe classificatie van de functie plaats binnen de in lid 4 gestelde termijnen. 8. Artikel 1 lid 1 tot en met 7 zijn niet van toepassing voor werknemers in dienst van de neveninstellingen. De neveninstellingen hanteren een eigen inschalingsregeling. 9. Geschillen tussen de werkgever en de werknemer over de juistheid van de functiebeschrijving worden, met uitsluiting van de rechter, beslist door een scheidsgerecht, dat bestaat uit drie personen. Een wordt benoemd door de werkgever, een door partij ter andere zijde. Partijen wijzen tezamen een derde persoon aan, die als voorzitter optreedt. 10. Indien de werkgever meent te moeten afwijken van het gestelde in de bovenstaande leden van dit artikel, kan hij dit slechts doen in overleg met de ondernemingsraad en met opgave van redenen. ARTIKEL 2 - Indelingscommissie 1. Inschaling van gewijzigde of nieuwe functies geschiedt door een indelingscommissie. De indelingscommissie bestaat uit twee personen, t.w. de algemeen directeur en de personeelsfunctionaris. 2. De commissie komt bijeen indien: - een functie aan een duidelijke verandering onderhavig is geweest; - er sprake van een nieuwe functie is. 3. De commissie beoordeelt de eventuele wijzigingen in een functie in vergelijking met de oude functie-inhoud. De commissie waardeert nieuwe functies door vergelijking met huidige functies. 4. De commissie wordt bijgestaan door een externe adviseur. Deze adviseur moet met name bewaken, dat bij het vergelijken en beoordelen van niveauaspecten van functies systeemtechnisch valide redeneringen worden gebruikt. De uiteindelijke verantwoording ligt bij de algemeen directeur. Bijlage 1 - Functie- en salarisindeling
Pagina 19 van 93
5.
Artikel 2 lid 1 tot en met 4 is niet van toepassing op werknemers in dienst van de neveninstellingen.
ARTIKEL 3 – Salarisvaststelling Artikel 3.1 – Indeling in salarisschaal Het salaris van de werknemer wordt, met inachtneming van het hierna bepaalde, vastgesteld overeenkomstig de groep waarin diens functie is ingedeeld en volgens het voor hem/haar vastgestelde aantal dienstjaren. Artikel 3.2 – Toekenning van het aantal dienstjaren 1. Bij de indiensttreding van de werknemer ontvangt hij/zij het salaris dat bij de aanstelling geldt. 2. Indien het een zeer kundige werknemer betreft dan wel een werknemer die elders reeds ervaring heeft opgedaan, kunnen bij aanstelling fictieve dienstjaren worden toegekend. Artikel 3.3 - Minimum(jeugd)loonregeling PvdA en neveninstellingen Met ingang van de maand waarin de werknemer de 21-jarige leeftijd bereikt, heeft hij/zij recht op een salaris dat ten minste gelijk is aan het wettelijke minimumloon. Is de 21-jarige leeftijd nog niet bereikt, dan geldt de volgende tabel: - 16 jaar: 62,5% van het wettelijke minimumloon; - 17 jaar: 70 % van het wettelijke minimumloon; - 18 jaar: 77,5% van het wettelijke minimumloon; - 19 jaar: 85 % van het wettelijke minimumloon; - 20 jaar: 92,5% van het wettelijke minimumloon. Artikel 4 - Salarisvaststelling bij functiewijziging 1. Wordt een functie ingedeeld in een hogere groep dan voorheen, dan ontvangt de werknemer het naastbij zijnde hogere salaris van de nieuwe groep. Wordt (worden) daarbij een of meer groepen overgeslagen, dan wordt totaal een extra dienstjaar in de nieuwe groep toegekend. 2. De eerstvolgende periodieke verhoging vindt plaats op het moment, waarop de werknemer in de vorige groep zijn/haar periodieke verhoging zou ontvangen. 3. Wordt een functie ingedeeld in een lagere groep dan voorheen, dan wordt het salaris bepaald op het dichtstbijzijnde lagere salaris in de nieuwe groep. Het verschil in het feitelijke salaris en het salaris in overeenstemming met de nieuwe indeling, zal aan de werknemer worden toegekend als persoonlijke toeslag. De eventuele dienstjaren die de werknemer (op 31 december 2005) nog tegoed zou hebben in zijn oorspronkelijke salarisgroep, zullen in de persoonlijke toeslag worden doorberekend conform artikel 6, derde lid van de CAO. 4. De in dit artikel bedoelde wijzigingen in het salaris gaan in in de maand volgende op die, waarin de andere indeling van de functie heeft plaatsgevonden. Artikel 5 - Salarisvaststelling bij interne promotie 1. De werknemer die wordt geplaatst in een hogere functie die een groep hoger is ingedeeld dan de functie die hij/zij tevoren uitoefende, ontvangt het naastbij zijnde hogere salaris van de nieuwe groep. Wordt (worden) daarbij een of meer groepen overgeslagen, dan wordt in totaal een extra dienstjaar in de nieuwe groep toegekend. 2. De eerstvolgende periodieke verhoging vindt plaats op het moment waarop de werknemer in een vorige groep zijn/haar periodieke verhoging zou ontvangen. Artikel 6 - Tijdelijke waarneming 1. Werknemers die tijdelijk een functie waarnemen, welke hoger is ingedeeld dan hun eigen functie, blijven ingedeeld in de salarisgroep en de salarisschaal, die met hun eigen functie overeenkomen. 2. Indien de tijdelijke waarneming ten minste een betalingsperiode heeft geduurd, ontvangt de werknemer daarvoor een toeslag. De toeslag wordt bepaald op 50% van het verschil tussen Pagina 20 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen 20
3. 4.
5.
het salaris dat de werknemer verdiend zou hebben wanneer hij/zij in de functie ingedeeld zou zijn en het feitelijke salaris van de werknemer. Indien het gaat om een functie die lager is ingeschaald dan de functie die de vervanger normaal uitoefent, wordt geen toeslag betaald. Aan de werknemer die in een kalenderjaar eenzelfde hoger ingedeelde functie gedurende meer dan twee betalingsperioden heeft waargenomen, zal voor de duur van een voortgezette c.q. volgende waarneming van deze functie in dat jaar een toeslag worden gegeven van 100%. Een toeslag wordt niet toegekend aan de werknemer voor wie bij de indeling van zijn/haar functie met het eventueel waarnemen van een hogere functie reeds rekening is gehouden.
Artikel 7 – Bezwaarprocedure Artikel 7.1 – Bezwaargronden 1. Een werknemer kan beroep aantekenen tegen zijn persoonlijke salarisgroepindeling, indien hij van mening is dat de voor zijn functie opgestelde omschrijving niet of niet meer in overeenstemming is met de feitelijke inhoud van zijn functie; 2. De werknemer dient zijn bezwaar, met redenen omkleed, schriftelijk in bij zijn directe leidinggevende. Artikel 7.2 – Behandeling van bezwaar 1. De klager bespreekt zijn klacht met zijn leidinggevende. De leidinggevende bespreekt vervolgens binnen 14 dagen de klacht met de "bewaker" van het functiewaarderingssysteem in de organisatie, meestal het hoofd P&O (of diens vertegenwoordiger). 2. In dit gesprek worden de subleden 1 en 2 van artikel 7 beoordeeld en wordt een besluit genomen over de wijze van afwikkeling van de klacht. Deze kan onder andere bestaan uit het opnieuw bezien van de functie-inhoud en/of de functie-indeling of afwijzing van het bezwaar. Zo nodig wordt in deze fase het advies ingeroepen van de externe deskundige. 3. De uitslag wordt schriftelijk aan de klager medegedeeld. Artikel 7.3 - Beroepscommissie 1. Indien de klager het niet eens is met de uitslag kan hij zijn bezwaar voorleggen aan een interne beroepscommissie. 2. Deze beroepscommissie bestaat uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemerszijde. De werknemersleden van deze commissie worden benoemd (op persoonlijke titel) door de Ondernemingsraad. De werkgeversleden worden benoemd door de werkgever. De commissie benoemt zelf zijn voorzitter. Het beleidsmedewerker PZ (of diens vertegenwoordiger) is bij de vergaderingen aanwezig (zonder stemrecht, indien hij geen lid van de commissie is). Artikel 7.4 – Behandeling door beroepscommissie De interne beroepscommissie behandelt het bezwaar als volgt: beide partijen worden tegelijkertijd gehoord en in de gelegenheid gesteld om hun standpunt toe te lichten. De partijen zijn de klager of een delegatie namens de klagers en het betrokken management of een vertegenwoordiger hiervan; de commissie toetst het standpunt in relatie tot de eerdere indeling; zo nodig kan de commissie de externe adviseur oproepen voor eventuele toelichting of advies; de interne beroepscommissie doet in beginsel binnen 1 maand uitspraak in de vorm van een advies aan de directie, en doet daarvan mededeling aan de betrokken werknemer.
Bijlage 1 - Functie- en salarisindeling
Pagina 21 van 93
Artikel 7.5 De directie deelt de medewerkerwerknemer zijn definitieve functiegroepindeling mede, alsook of het advies van de interne beroepscommissie is gevolgd of niet. Indien het een unaniem advies van de commissie betreft, kan de werkgever daarvan slechts in bijzondere omstandigheden gemotiveerd afwijken. Wordt over het bezwaar in positieve zin voor de werknemer beslist en heeft dit (financiële) consequenties, dan zullen deze consequenties gelden met ingang van de datum waarop het bezwaar onder punt 1. ingediend is. Artikel 7.6 Indien de interne behandeling van het beroep niet heeft geleid tot de oplossing van het geschil, dan is de mogelijkheid aanwezig om, extern, beroep aan te tekenen. De werknemer moet hierbij als volgt handelen: hij dient zijn beroep, met redenen omkleed, in bij de "bewaker" van het functiewaarderingssysteem in de organisatie, het hoofd P&O (of diens vertegenwoordiger); indien de werknemer lid is van een vakvereniging maakt hij zijn beroep kenbaar bij de bestuurder van de betrokken vakvereniging; deze zorgt voor inschakeling van de eigen functiewaarderingsdeskundige. Artikel 7.7 De behandeling van het beroep vindt plaats door een adviseur van EVZ (licentiehouder ORBA-methode) en, (voor leden van vakverenigingen) door een functiewaarderingsdeskundige van de betrokken vakvereniging. De behandeling verloopt als volgt: de deskundigen horen gelijktijdig de partijen, die in de gelegenheid gesteld worden om de standpunt met betrekking tot de indeling, dan wel het beroep toe te lichten; de deskundigen vormen hun mening op basis van de betreffende functieomschrijving, de informatie uit de gevoerde gesprekken, de waarderingsgrondslagen van de ORBA-methode alsmede het aan de ORBA-methode verbonden normmateriaal; de deskundigen doen vervolgens een voor beide partijen bindende uitspraak (binnen 1 maand) in de vorm van een rapportage aan de directie. Het bedrijf, maar ook de vakvereniging, informeert vervolgens de betrokken werknemer(s) over de uitslag van het externe beroep. Prijscompensatie en minimumloon Per 1 januari 2011 bedroeg de prijscompensatie 0,08 %. Additioneel zijn werkgever en OR tot overeenstemming gekomen over een structurele loonsverhoging van 0,50%. De prijscompensatie per 1 juli 2011 bedraagt 1,90%. De salarisschalen van de Partij van de Arbeid en de neveninstellingen zijn met deze percentages verhoogd. Minimumloon per 1 januari 2011 bedraagt € 1.416,00,Minimum(jeugd)loonregeling PvdA en neveninstellingen -
16 jaar 17 jaar 18 jaar 19 jaar 20 jaar 21 jaar
Pagina 22 van 93
62,5 70 77,5 85 92,5 100
% % % % % %
€ 885,00 € 991,20 € 1.097,40 € 1.203,60 € 1.309,80 € 1.416,00
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen 22
Functierangorde per 1 januari 2011 (vervolg) versie Algemeen ALG-01 secretaresse ALG-02 bestuurssecretaris Politiek Strategische Ondersteuning PSO-01 hoofd PSO PSO-02 senior beleidsmedewerker / taakgroepcoördinator PSO-03 beleidsmedewerker onderzoek PSO-04 beleidsmedewerker beleidsondersteuning PSO-05 medewerker voorzitter internationaal secretaris senior communicatieadviseur / PSO-06 taakgroepcoördinator PSO-07 redacteur PSO-08 woordvoerder
1.01 2.01
06/2008 01/2009
1e versie 06/2008 03/2006
salarisgroep 7 9
1.01 1.01 1.01 1.01
06/2008 05/2008 06/2008 05/2008
11 10 9 9 9
1.01 1.01 1.01
06/2008 06/2008 12/2008
10 7 9
1.01 1.01 1.01 1.01 1.01
05/2008 06/2008 06/2008 06/2008 06/2008
11 9 8 9 7/8 8
Verenigingszaken VZ-01 hoofd verenigingszaken VZ-02 taakgroepcoördinator regioconsulenten VZ-03 regioconsulent VZ-04 consulent doelgroepen en netwerken VZ-05 medewerker ledenmanagement (A/B) VZ-06 beleidsmedewerker VZ-07 VZ-08 opleidingsfunctionaris (A/B) VZ-09 secretaris verenigingszaken VZ-10 secretaris permanente scoutingscommissie
1.02 2.01 1.01
06/2008 09/2009
7/8 8 8
Services SU-01 SU-02 SU-03 SU-04 SU-05 SU-06 SU-07 SU-08 SU-09 SU-10 SU-11 SU-12 SU-13 SU-14
1.01 1.02 1.01 1.01 1.01 1.01 1.01 1.01 1.01 1.01 1.01 1.01 1.01
08/2008 01/2009 06/2008 05/2008 06/2008 06/2008 06/2008 05/2008 06/2008 05/2008 06/2008 06/2008 06/2008
11 10 9 9 7 6 6 7 6 7 5 5 4 2
hoofd services / adjunct directeur controller-taakgroepcoördinator facilitair beleidsmedewerker- taakgroepcoördinator beleidsmedewerker PZ systeembeheerder / medewerker helpdesk senior-administrateur applicatiebeheerder / webmaster databasebeheerder medewerker salarisadministratie medewerker acitiviteiten en congresbureau medewerker financiële administratie medewerker huisvesting en facilitaire zaken medewerker ledenadministratie medewerker centrale
Bijlage 1 - Functie- en salarisindeling
05/2008
06/2008
Pagina 23 van 93
Functiegroep 2 SU-14
grens ORBA-pt medewerker centrale 60
4 SU-13
medewerker ledenadministratie 80
5 SU-11 SU-12
medewerker financiële administratie medewerker huisvesting en facilitaire zaken
6 SU-06 SU-07 SU-09
senior-administrateur applicatiebeheerder / webmaster medewerker salarisadministratie
7 ALG-01 PSO-07 SU-05 SU-08 SU-10
secretaresse redacteur systeembeheerder / medewerker helpdesk databasebeheerder medewerker acitiviteiten en congresbureau
100
120
140
8 VZ-03 VZ-06 VZ-09 VZ-10 VZ-05 VZ-08
regioconsulent beleidsmedewerker secretaris verenigingszaken secretaris permanente scoutingscommissie medewerker ledenmanagement opleidingsfunctionaris B
9 ALG-02 PSO-04 PSO-05 PSO-08 VZ-02 VZ-04 SU-03 SU-04
bestuurssecretaris beleidsmedewerker beleidsondersteuning medewerker voorzitter internationaal secretaris woordvoerder taakgroepcoördinator regioconsulenten consulent doelgroepen en netwerken facilitair beleidsmedewerker- taakgroepcoördinator beleidsmedewerker PZ
160
180
10 PSO-02 PSO-06 SU-02
senior beleidsmedewerker / taakgroepcoördinator senior communicatieadviseur / taakgroepcoördinator controller-taakgroepcoördinator
11 PSO-01 VZ-01 SU-01 AMS-01 EVS-01
hoofd PSO hoofd verenigingszaken hoofd services / adjunct directeur directeur AMS directeur EVS
200
225
12 ALG-03
algemeen directeur 250
Pagina 24 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen 24
Salarisschalen PvdA, EVS, AMS en JS per 1 januari 2011 Verhoging per 1 januari 2011: 0
Periodiek
0,58 % (0,08% cpi + 0,50%) 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Salarisgroep maandbedragen in € op basis van full-time dienstverband 1
1.678
1.716
1.754
1.792
1.831
1.869
1.907
2
1.836
1.880
1.924
1.968
2.012
2.056
2.100
3
1.959
2.010
2.060
2.111
2.162
2.213
2.264
2.315
4
2.142
2.201
2.259
2.318
2.377
2.436
2.495
2.553
5
2.276
2.343
2.411
2.479
2.546
2.614
2.681
2.749
2.817
6
2.489
2.566
2.644
2.722
2.800
2.877
2.955
3.033
3.111
7
2.726
2.815
2.904
2.994
3.083
3.173
3.262
3.352
3.441
8
2.884
2.986
3.089
3.192
3.295
3.398
3.501
3.604
3.707
3.810
9
3.171
3.290
3.409
3.527
3.646
3.765
3.884
4.002
4.121
4.240
10
3.532
3.671
3.809
3.948
4.087
4.225
4.364
4.502
4.641
4.780
11
3.829
3.993
4.158
4.322
4.486
4.650
4.814
4.978
5.142
5.306
5.470
12
4.384
4.581
4.777
4.974
5.171
5.368
5.565
5.762
5.959
6.156
6.353
6
7
8
9
10
Salarisschalen WBS en CLB per 1 januari 2011 Verhoging per 1 januari 2011: 0
Periodiek
0,58 % (0,08% cpi + 0,50%) 1
2
3
4
5
maandbedragen in € op basis van full-time dienstverband
Salarisgroep 7
1898
2001
2104
2206
2309
2412
2515
2617
8
2149
2292
2436
2579
2723
2866
3009
3153
3296
3440
9
2264
2414
2566
2717
2868
3019
3171
3322
3473
3626
10
2569
2728
2888
3046
3205
3365
3524
3683
3842
4002
11
3005
3147
3288
3430
3571
3713
3854
3996
4138
4280
12
3591
3733
3875
4017
4159
4301
4443
4586
4728
4870
13
4048
4189
4329
4470
4611
4751
4891
5032
5173
5313
14
4359
4511
4663
4814
4966
5119
5271
5422
5574
5726
5877
15
4770
4939
5107
5276
5444
5613
5782
5951
6119
6288
6457
Bijlage 1 - Functie- en salarisindeling
Pagina 25 van 93
Bijlage 2 - Individuele Werktijdenregeling 1. Kantooruren Als kantooruren worden beschouwd de uren die op maandag tot en met vrijdag liggen tussen 8.30 uur en 17.30 uur. 2. Aantal te werken uren Het aantal arbeidsuren per week bedraagt maximaal 35. Voor parttimers bedraagt het aantal arbeidsuren het aantal overeengekomen arbeidsuren. 3. Werktijden De werktijden worden met iedere werknemer individueel geregeld, met dien verstande dat er niet meer uren worden overeengekomen dan: - 1820 uur per jaar; - 35 uur per week; - 9 uur per dag. 4. Vrije uren samenvallend met vrije dagen Vrije uren, zoals opgenomen in de individuele werktijdenregeling van de werknemer, die samenvallen met de in artikel 1 lid 6 van de CAO genoemde vrije dagen, worden geacht te zijn genoten. Het verschuiven van deze vrije uren naar een werkdag is niet mogelijk. 5. Pauze Bij een werkdag van meer dan 5 uur moet minimaal een pauze van een half uur worden genomen. Deze pauze dient zodanig te worden genomen, dat geen langere werktijd ontstaat dan 4,5 uur aaneengesloten. Op basis van de Arbeidstijdenwet moeten bij werkdagen tussen de 8-10 uur de pauzes tezamen tenminste 45 minuten bedragen en moet er tenminste 1 pauze van een half uur worden genoten. 6. Bezoek aan artsen e.d. Voor medisch bezoek tijdens werktijd wordt door de werknemer met diens afdelingshoofd c.q. de algemeen directeur overleg gepleegd. 7. Werkzaamheden buiten de normale kantooruren Indien buiten de normale individueel overeengekomen uren werkzaamheden moeten worden verricht, kunnen werknemers bij het verrichten van die werkzaamheden afwijken van de tijden die zij normaal aanwezig behoren te zijn. In de middag daarvoor is het de betreffende werknemers toegestaan eerder te vertrekken dan de gebruikelijke eindtijd en op de ochtend daarna is het de werknemers toegestaan later te beginnen dan de gebruikelijke begintijd. Het afdelingshoofd of de algemeen directeur dient op de hoogte te zijn van de afwezigheid van de werknemers tussen de begintijd en eindtijd. Als begintijd wordt beschouwd het individueel met werknemers overeengekomen tijdstip waarop de werkzaamheden feitelijk aanvangen. Als eindtijd wordt beschouwd het individueel met werknemers overeengekomen tijdstip waarop de werkzaamheden feitelijk eindigen. 8. Uitzonderingen Het is mogelijk dat in verband met de werkzaamheden op bepaalde afdelingen permanent of tijdelijk van bovenstaande regels moet worden afgeweken. Deze afwijkingen zullen, eventueel per afdeling, in overleg met de algemeen directeur worden vastgesteld. Ook voor parttime medewerkers kan een afwijkende regeling gelden.
Pagina 26 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen 26
Bijlage 3 - Protocol Ziekteverzuim en Controlevoorschriften bij Arbeidsongeschiktheid 1. Inleiding De regelgeving met betrekking tot ziekteverzuim richt zich op het zorgdragen voor een spoedige reïntegratie in geval van arbeidsongeschiktheid en het terugdringen van het ziekteverzuim in het algemeen. De werknemer en werkgever worden geacht alles in het werk te stellen dat redelijkerwijs mogelijk is om in geval van arbeidsongeschiktheid herstel en volledige reïntegratie zo spoedig mogelijk te realiseren. Een intensieve verzuimbegeleiding en controle bewerkstelligen een snellere reïntegratie en afname van het gemiddelde ziekteverzuim. Het “protocol ziekteverzuim en controlevoorschriften bij arbeidsongeschiktheid” beschrijft op welke wijze de verantwoordelijkheid voor werkgever en werknemer is vervat. 2. Verzuimprotocol Eerste ziekdag De werknemer meldt zich op de eerste ziektedag voor 10.00 uur ziek bij diens leidinggevende of diens plaatsvervanger. Alleen indien de leidinggevende of diens plaatsvervanger niet aanwezig is, volstaat een ziekmelding bij de dienstdoende telefonist. In dat geval neemt de leidinggevende of diens plaatsvervanger dezelfde dag nog contact op met de werknemer. De werknemer zal gevraagd worden naar de klachten, oorzaken, verwachte duur afwezigheid. De leidinggevende geeft de ziekmelding terstond door aan de afdeling P&O, die op zijn beurt de ziekmelding doorgeeft aan de arbodienst. Na 1 week Na een week verzuim neemt de leidinggevende contact op met de werknemer. In overleg bekijken leidinggevende en werknemer of er: – mogelijkheden zijn (gedeeltelijk) het werk te hervatten op de eigen werplek of aangepast werk te verrichten – bepaalde acties ondernomen kunnen worden om reïntegratie te bespoedigen. De leidinggevende rapporteert de afdeling P&O over de gang van zaken en de te ondernemen acties. Bijvoorbeeld over het eventueel eerder dan in de derde week laten oproepen van de verzuimende werknemer door de bedrijfsarts, het verwijzen naar bedrijfsmaatschappelijke medewerker of externe hulpverleners of het maken van afspraken over de wijze van werkhervatting. De arbodienst stelt binnen vijf werkdagen vast of er mogelijk sprake is van een langdurig ziektegeval. Dit kan middels telefonisch contact of via een huisbezoek. De arbodienst rapporteert zijn bevindingen aan de werkgever. Na 3 weken De verzuimende werknemer ontvangt een uitnodiging voor het spreekuur cq. interventiebeoordeling van de bedrijfsarts. In dit spreekuur beoordeelt de bedrijfsarts de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer, maakt de bedrijfsarts afspraken met de werknemer over te nemen maatregelen en spreekt hij een prognose uit op welke termijn een mogelijke reïntegratie zijn beslag dient te krijgen. De bedrijfsarts rapporteert zijn bevindingen aan de werkgever. Na 6 weken Zes weken na de eerste ziektedag moet de Arbo-dienst beoordelen of er sprake is van een al dan niet dreigend ziekteverzuim. Zoja, dan geeft de Arbo-dienst een advies aan de werkgever over acties die nodig zijn voor herstel en spoedige werkhervatting en rust op de werkgever een verplichting een reintegratiedossier bij te houden. De verzuimende werknemer en de leidinggevende worden door de Arbodienst geïnformeerd over de probleemanalyse van de bedrijfsarts en de ingeschatte mogelijkheden voor een reïntegratie. Dat is mede de basis voor het plan van aanpak wat de leidinggevende met de werknemer binnen 8 weken verzuim opgesteld moet hebben. Daarbij wordt de werknemer uitdrukkelijk gewezen op de rol en de verantwoordelijkheid welke hij/zij heeft in het reïntegratietraject. Bij langdurig verzuim vindt om de zes weken overleg plaats tussen de leidinggevende en de werknemer, waarvan het opgestelde verslag Pagina 27 van 93 Collectieve Arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
wordt opgenomen in het reïntegratiedossier. Binnen het SMT stemt de leidinggevende dit af met o.a. de bedrijfsarts. Na 7 weken De leidinggevende en de werknemer stellen een plan van aanpak voor de reïntegratie op, waarin voorstellen staan die de terugkeer naar het eigen werk, of ander werk bij de werkgever of bij een andere werkgever bevorderen. Het Plan van Aanpak moet binnen 8 weken verzuim opgesteld zijn. In het plan van aanpak moet in ieder geval staan welke activiteiten werkgever en werknemer moeten verrichten en binnen welke termijn de doelstellingen naar verwachting worden bereikt, wie de reïntegratie gaat begeleiden en contact verzorgt tussen werkgever-werknemer-Arbo, wanneer de reïntegratieactiviteiten worden geëvalueerd en wanneer er contact dient te zijn tussen de werknemer en de arbodienst. Na 13 weken De Arbo-dienst meldt het ziektegeval aan de UWV. De werkgever / leidinggevende wordt door de UWV geïnformeerd over de gevolgen van arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Na 89 weken De Arbo-dienst stuurt het concept reïntegratieverslag naar de werknemer. De leidinggevende stelt zijn reïntegratiedossier ter beschikking aan de werknemer. Na 91 weken De werknemer dient, met medewerking van de leidinggevende, het reïntegratiedossier met een WIAaanvraag in bij de UWV. De werknemer en de werkgever kunnen samen om uitstel van de WIA-beoordeling vragen, indien de reïntegratie in gang is gezet of als duidelijk is dat de werknemer weer volledig het werk zal hervatten na het tweede ziektejaar. Herstel na ziekte
3.
De werknemer meldt op de terugkeerdatum de terugkeer bij de leidinggevende. De leidinggevende informeert de P&O-adviseur over de herstelmelding. De afdeling P&O geeft de herstelmelding door aan de Arbo-dienst. De leidinggevende heeft, in overleg met de P&O-adviseur, met de werknemer die langer dan twee weken arbeidsongeschikt is geweest een terugkomstgesprek.
Rechten en plichten
Artikel 3.1 - Algemene plichten 1. Van de werknemers wordt verwacht dat zij zich op de hoogte stellen van het ziekteverzuimprotocol en dat zij deze voorschriften opvolgen. 2. Van de werknemers wordt verwacht dat zij volledige medewerking verlenen aan de verdere procedure betreffende het ziekteverzuim. 3. Van de werknemers wordt verwacht dat zij alle gegevens verstrekken die nodig zijn om onder andere de gevolgen van de ziekmelding zo goed mogelijk op te vangen. 4. Van werknemers wordt verwacht die informatie bespreekbaar te maken welke functioneel kan zijn voor herstel. Artikel 3.2 - Controlevoorschriften 1. De werknemer is gehouden zich binnen redelijke termijn onder behandeling van diens huisarts te stellen en dient zich gedurende het gehele verloop van de ziekte onder behandeling van de behandelend geneeskundige te stellen en de voorschriften van deze arts op te volgen. 2. In verband met de mogelijkheid van een huisbezoek van de Arbodienst, is het van belang dat de arbeidsongeschikte werknemer de eerste vijf werkdagen van de arbeidsongeschiktheid alleen mogelijk het (verpleeg-)adres te verlaten na overleg met de Arbodienst en bij toestemming van de werkgever. Ook na vijf dagen is de werknemer verplicht controle door de Arbodienst mogelijk te maken. Daartoe dient hij op werkdagen van 10 tot 12 uur en van 13 tot 17 uur op zijn woon- of Pagina 28 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen 28
3.
4.
5.
6. 7. 8.
9. 10.
11.
verblijfplaats bereikbaar te zijn of er zorg voor te dragen dat de Arbodienst kan vernemen waar hij bereikbaar is. Indien de werknemer verhuist of na een tijdelijk verblijf elders weer thuis verblijft, meldt hij dit tevoren, doch uiterlijk binnen 24 uur, aan de werkgever of de Arbodienst. Indien de werknemer een "Eigen Verklaring" van de Arbodienst ontvangt, dient de werknemer deze verklaring ingevuld en per ommegaande aan de Arbodienst terug te sturen. Deze verplichting geldt ook als de werknemer zelf niet tot het invullen van de verklaring in staat is of in het ziekenhuis is opgenomen. De werknemer dient alsdan hulp te vragen van een derde bij het invullen van de verklaring. Aan een oproep om te verschijnen op het spreekuur van de Arbodienst, dient de werknemer gevolg te geven. Dit geldt ook indien de werknemer van plan is om zijn werk te hervatten op één of meerdere dagen na de dag waarop het betreffende spreekuur plaatsvindt. Indien de werknemer inmiddels de werkzaamheden heeft hervat, dan neemt de werknemer contact op met de Arbodienst en informeert de werknemer bij de Arbodienst of hij/zij alsnog op het spreekuur moet verschijnen. Als de werknemer een geldige reden heeft om niet op het in lid 4 bedoelde spreekuur te verschijnen (b.v. bedlegerigheid), dan behoort de werknemer dit terstond telefonisch aan de Arbodienst mee te delen onder opgaaf van de reden van verhindering. Vanzelfsprekend dient de werknemer dan, behalve voor bezoek aan de behandelend arts of in het geval van werkhervatting, de woning of de verblijfplaats elders tot het eerstvolgende bezoek van de Arbodienst niet te verlaten. Dit om de Arbodienst de gelegenheid te geven de werknemer thuis aan te treffen voor een huisbezoek. De werkgever en de Arbodienst kunnen op verzoek van de werknemer vrijstelling verlenen van de verplichting om thuis te zijn. Tijdens arbeidsongeschiktheid dient de werknemer voor een meerdaags verblijf c.q. vakantie in binnen- of buitenland vooraf toestemming te hebben van de werkgever en de Arbodienst. Zodra de werknemer daartoe in staat is, dient hij/zij het werk geheel of gedeeltelijk te hervatten. De werknemer meldt de werkhervatting bij de leidinggevende, waarna de werkgever de Arbodienst inlicht. Tijdens arbeidsongeschiktheid bestaat de mogelijkheid dat de werknemer vervangende werkzaamheden uitvoert. De werknemer die op de dag met ingang van de dag waarop de Arbodienst hem geschikt heeft geacht zijn eigen of vervangende werkzaamheden te hervatten, meent dat hij daartoe niet in staat is, deelt dit onverwijld mede aan de werkgever en verschijnt op het eerstvolgende spreekuur van de Arbo-dienst. De werknemer is gehouden mee te werken aan een medisch onderzoek door of in opdracht de Arbo-dienst, indien deze een dergelijk onderzoek noodzakelijk acht. De werknemer dient tijdens arbeidsongeschiktheid geen arbeid te verrichten behalve voor zover het werkzaamheden betreft welke voor het herstel van de gezondheid zijn voorgeschreven, dan wel waarvoor toestemming is ontvangen van de Arbo-dienst. Als de Arbo-dienst een overtreding van bovengenoemde controlevoorschriften constateert, wordt de werkgever hierover per ommegaande geïnformeerd.
Artikel 3.3 - Werkhervatting De uitspraak van de Arbo-dienst met betrekking tot werkhervatting is bindend voor werknemer en werkgever. Artikel 3.4 - Sancties 1. Conform artikel 7:629 BW heeft de werkgever ten minste het recht om de loondoorbetaling en aanvullingen te weigeren of op te schorten ten aanzien van een werknemer die: - de ziekte is veroorzaakt door opzet van de werknemer; - de werknemer over het gebrek in het kader van diens aanstellingskeuring valse informatie heeft verstrekt en daardoor de toetsing aan de voor de functie gestelde belastbaarheideisen niet juist kon worden uitgevoerd; - gedurende de tijd dat de genezing door toedoen van de werknemer wordt belemmerd of vertraagd; Bijlage 3 - Protocol Ziekteverzuim en Controlevoorschriften bij Arbeidsongeschiktheid
Pagina 29 van 93
-
-
gedurende de tijd dat de werknemer zonder deugdelijke grond niet meewerkt aan door de werkgever of een deskundige gegeven redelijke voorschriften of maatregelen om passende te verrichten; gedurende de tijd dat de werknemer zonder deugdelijke grond weigert passende arbeid te verrichten; gedurende de tijd dat de werknemer zonder deugdelijke grond niet meewerkt aan het opstellen, evalueren en het bijstellen van het plan van aanpak; zich niet houdt aan de voor hem geldende regels, voorschriften en aanwijzingen bij ziekte (controlevoorschriften).
Onder andere in het geval dat de werknemer weigert mee te werken aan reïntegratie, de voorschriften niet naleeft of als de werknemer zonder goede reden passende arbeid weigert, kan deze in het uiterste geval ontslagen worden. 2. Met inachtneming van hetgeen onder het medisch beroepsgeheim valt geeft de Arbo-dienst relevante informatie door aan de werkgever. Hieronder zijn begrepen de gegevens die ertoe hebben geleid dat beoordeling en begeleiding niet mogelijk zijn geweest door toedoen van de betrokken werknemer. 3. Geen recht op loondoorbetaling bestaat op de datum waarop de Arbo-dienst van mening is dat de zieke werknemer het werk volledig of gedeeltelijk kan hervatten terwijl de werknemer de werkzaamheden niet of niet volledig hervat. Artikel 3.5 - Rechten 1. De werknemer heeft recht op een zorgvuldige behandeling door de werkgever, de casemanager en de Arbo-dienst, inclusief het recht op een vertrouwelijke behandeling van alle persoonlijke gegevens 2. De werknemer heeft recht op aandacht, ondersteuning en werkaanpassingen die het herstel van de arbeidsongeschiktheid bevorderen; 3. De werknemer heeft recht op de mogelijkheid tegen beslissingen in beroep te gaan bij de Arbodienst cq. de UWV of in uiterste gevallen bij de burgerlijke rechter; 4. De werknemer heeft recht op consultatie van de Arbo-dienst (via het spreekuur), ook indien de werknemer niet arbeidsongeschikt is, maar hiervoor een andere goede reden heeft; 5. De werknemer heeft recht op inzage in het eigen dossier. 6. De werkgever informeert de werknemer tijdig over de procedure omtrent de verplichtingen en te volgen stappen in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter (WVP) en de Wet op de Uitbreiding Loondoorbetalingsplicht bij Ziekte (WULBZ). Artikel 3.6 - Recht van beroep 1. Wanneer een werknemer een beslissing van de Arbo-dienst niet begrijpt of het hiermee oneens is, dan moet de werknemer dit binnen vijf werkdagen schriftelijk aan de werkgever en de locatiemanager van de Arbo-dienst worden gemeld. Handhaaft de behandelend bedrijfsarts de beslissing, dan kan de werknemer een deskundigenoordeel aanvragen bij de UWV. De de Arbodienst geeft aan hoe en waar de UWV bereikt kan worden. 2. Wanneer de werknemer niet tevreden is over de wijze waarop door de Arbo-dienst is gehandeld, dan kan de werknemer een brief schrijven aan de locatiemanager van de Arbo-dienst. Een afschrift van deze brief dient aan de algemeen directeur van werkgever te worden gezonden. In de brief vermeldt de werknemer kort en bondig wat diens bezwaren zijn.
Pagina 30 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen 30
Bijlage 4 - Pensioenreglement
PENSIOENREGLEMENT Partij van de Arbeid
Ingangsdatum: 1 januari 2009
Pagina 31 van 93
Collectieve Arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
INHOUDSOPGAVE A.
Algemene bepalingen ................................................................................................................................. 34 Artikel A1. Artikel A2. Artikel A3.
B.
39 39 40 40
Ouderdomspensioen Partnerpensioen Tijdelijk partnerpensioen Wezenpensioen Uitkeringswijze
41 41 41 42 42
Keuzemogelijkheden .................................................................................................................................. 43 Artikel D1. Artikel D2. Artikel D3. Artikel D4. Artikel D5.
E.
Aanspraken Verzekeringen Wijze van financiering pensioenaanspraken Bijdrage aan de financiering
Pensioenen .................................................................................................................................................. 41 Artikel C1. Artikel C2. Artikel C3. Artikel C4. Artikel C5.
D.
34 36 36
Aanspraken, verzekeringen en financiering ............................................................................................ 39 Artikel B1. Artikel B2. Artikel B3. Artikel B4.
C.
Begripsomschrijvingen Deelnemerschap Informatieverstrekking door de verzekeraar
Te kiezen mogelijkheden Andere ingangsdatum ouderdomspensioen Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen op pensioendatum Variatie in de hoogte van de uitkering van het ouderdomspensioen Deeltijdpensioen
43 43 44 44 45
Overige bepalingen..................................................................................................................................... 46 Artikel E1. Artikel E2. Artikel E3. Artikel E4. Artikel E5. Artikel E6. Artikel E7. Artikel E8. Artikel E9. Artikel E10. Artikel E11. Artikel E12. Artikel E13. Artikel E14. Artikel E15.
Verwerven van pensioen tijdens (on)betaald verlof Echtscheiding respectievelijk beëindiging niet geregistreerde partnerrelatie Vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid Beëindiging deelnemerschap bij einde arbeidsovereenkomst Maximum van de pensioenen Voorwaardelijke toeslagen Waarde-overdracht Afkoop kleine pensioenen Verplichtingen van de deelnemer Voorbehoud werkgever Klachten en geschillen Overgangsbepalingen Onvoorziene gevallen Datum inwerkingtreding Slotbepaling
46 47 48 49 50 50 51 52 52 53 53 53 54 54
Bijlagen: Factoren Algemene voorwaarden van verzekering Collectieve pensioenverzekeringen Aanvullende voorwaarden Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
Pagina 32 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
32
Kennisgeving De verzekeraar kan persoonlijke informatie vragen wanneer een financieel product of een financiële dienst wordt aangevraagd of gewijzigd. De verzekeraar vraagt dan bijvoorbeeld om naam, adres en woonplaats. Dit zijn persoonsgegevens. De verzekeraar behoort tot de groep van bedrijven van SNS REAAL N.V. De verzekeraar heeft SNS REAAL N.V. aangesteld als verantwoordelijke voor het verwerken van persoonsgegevens van haar klanten. Uw gegevens worden voor de volgende doelen gebruikt: • om overeenkomsten te sluiten en uit te voeren; • om haar klantenbestand te behouden en te vergroten; • om de veiligheid en integriteit van de financiële sector in stand te houden; • om fraude te voorkomen en te bestrijden; • om statistieken te berekenen en deze te analyseren; • om te voldoen aan de wet. Het volledige privacy reglement van de verzekeraar is te lezen op www.reaal.nl. Ook andere bedrijven die behoren tot SNS REAAL N.V. kunnen persoonsgegevens voor deze doelen gebruiken. Daarnaast is op dit gebruik de “Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen” van toepassing. Deze Gedragscode is te lezen op: www.verbondvanverzekeraars.nl. Tot slot kan de verzekeraar in verband met een verantwoord acceptatie- en uitkeringsbeleid informatie inwinnen bij of verstrekken aan de Stichting CIS te Zeist. In dit kader kunnen deelnemers van Stichting CIS ook onderling gegevens uitwisselen. Doelstelling hiervan is risico’s te beheersen en fraude tegen te gaan. Het privacyreglement van de Stichting CIS is van toepassing. Zie www.stichtingcis.nl.
Bijlage 4 - Pensioenreglement
Pagina 33 van 93
A.
Algemene bepalingen
Artikel A1.
Begripsomschrijvingen
1.
Werkgever
: Partij van de Arbeid, gevestigd te Amsterdam.
2.
Werknemer
: degene die een arbeidsovereenkomst met de werkgever heeft, met uitzondering van een directeur-grootaandeelhouder in de zin van de Pensioenwet, stagiairs en vakantiewerkers.
3.
Verzekeraar N.V.,
: REAAL Levensverzekeringen, handelsnaam van SRLEV gevestigd te Alkmaar.
4.
Deelnemer
: de werknemer die op grond van de pensioenregeling pensioenaanspraken verwerft jegens de verzekeraar met in achtneming van de bepalingen van het pensioenreglement.
5.
Gewezen deelnemer deelneming
: de gewezen werknemer die bij beëindiging van de pensioenaanspraken heeft behouden jegens de verzekeraar met in achtneming van de bepalingen van het pensioenreglement.
6.
Pensioengerechtigde
: de persoon waarvoor op grond van de pensioenregeling het pensioen is ingegaan met in achtneming van de bepalingen van het pensioenreglement.
7.
Partner
: a. degene met wie de (gewezen) deelnemer bij het overlijden is gehuwd, mits het huwelijk is voltrokken vóór de pensioendatum. Met huwelijk wordt gelijkgesteld de registratie bij de burgerlijke stand van de door de ongehuwde (gewezen) deelnemer aangegane partnerrelatie; b. degene met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer bij het overlijden een niet geregistreerde partnerrelatie onderhoudt, mits die partnerrelatie reeds vóór de pensioendatum bestond. Als partner wordt niet beschouwd een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de (gewezen) deelnemer. Op enig moment kan er slechts sprake zijn van één partner.
8.
Niet geregistreerde partnerrelatie
: een niet geregistreerde partnerrelatie bestaat indien voldaan is aan één van onderstaande criteria: a. de ongehuwde (gewezen) deelnemer en de ongehuwde partner voeren een gezamenlijke huishouding en wonen ten minste zes maanden samen blijkens inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoongegevens; b. de ongehuwde (gewezen) deelnemer en de ongehuwde partner voeren een gezamenlijke huishouding en hebben een notarieel verleden akte laten opmaken, inhoudende enige vermogensrechtelijke aangelegenheden betreffende die gezamenlijke huishouding.
Pagina 34 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
34
9.
Kind
: a. het kind waarmee de (gewezen) deelnemer als ouder in familierechtelijke betrekking staat; b. het stief- of pleegkind, voor wie de (gewezen) deelnemer de zorg voor het onderhoud en de opvoeding draagt, alsof het een eigen kind is. Het kind dient bij overlijden van de deelnemer vóór de beëindiging van het deelnemerschap aan het criterium te voldoen.
10. Pensioendatum
: de datum waarop de (gewezen) deelnemer feitelijk met pensioen gaat.
11. Pensioenrichtdatum
: de eerste van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt.
12. Pensioengevend salaris
: 12 maal het vaste bruto maandsalaris vermeerderd met de vakantieuitkering, uitgaande van een voltijd dienstverband. Het bruto maandsalaris is inclusief het deel van het bruto maandsalarisdeel dat jaarlijks, in overleg met de werkgever, door de werknemer eventueel wordt uitgeruild voor extra reiskosten voor het openbaar vervoer, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid, onderdeel i, van de Wet LB, waarbij het verschil tussen het pensioengevend salaris vóór de uitruil en het pensioengevend salaris na de uitruil niet meer bedraagt dan 30% van het pensioengevend salaris vóór de uitruil, uitgaande van een voltijd dienstverband. Voor deelnemers met een deeltijd dienstverband wordt dit verschil bepaald op grond van het pensioengevend salaris, uitgaande van de deeltijdfactor.
13. Pensioenregeling
: de tussen werkgever en werknemer(s) getroffen regeling betreffende de pensioenaanspraken, die is vastgelegd in dit pensioenreglement.
14. Pensioenreglement
: het op basis van de pensioenregeling door de verzekeraar opgestelde reglement met betrekking tot de verhouding tussen de verzekeraar en deelnemer.
15. Franchise
: 10/7 van de AOW-uitkering op jaarbasis voor één gehuwde, inclusief vakantieuitkering, per 1 januari.
16. Pensioengrondslag
: het pensioengevend salaris verminderd met de franchise. De pensioengrondslag wordt vastgesteld bij de aanvang van het deelnemerschap en vervolgens gedurende het deelnemerschap telkens per 1 januari. Een tussentijdse verlaging van de pensioengrondslag -anders dan door wijziging van de franchise - wordt vanaf de wijzigingsdatum in aanmerking genomen. De pensioengrondslag wordt voor het laatst vastgesteld per 1 januari voorafgaande aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Bijlage 4 - Pensioenreglement
Pagina 35 van 93
17. Deeltijdfactor
: het aantal overeengekomen arbeidsuren per week gedeeld door het aantal arbeidsuren per week bij een voltijd dienstverband.
18. Deelnemersjaar
: elk jaar dat de deelnemer pensioen verwerft jegens de verzekeraar. Gedeelten van een jaar worden naar evenredigheid in aanmerking genomen, waarbij een jaar wordt gesteld op 12 maanden en een gedeelte van een maand als volle maand wordt gerekend.
19. Anw
: Algemene nabestaandenwet.
20. AOW
: Algemene Ouderdomswet.
21. PW
: Pensioenwet.
22. WAO
: Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering.
23. WIA
: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
24. Algemene voorwaarden
: Algemene voorwaarden van verzekering Collectieve pensioenverzekeringen.
25. Aanvullende voorwaarden
: Aanvullende voorwaarden Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid.
Artikel A2.
Deelnemerschap
1.
Het deelnemerschap vangt aan op de eerste van de maand waarin de werknemer bij de werkgever in dienst treedt én de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt, maar niet eerder dan op de ingangsdatum van het pensioenreglement.
2.
Het deelnemerschap eindigt bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de deelnemer of door overlijden van de deelnemer, echter uiterlijk op de pensioendatum.
Artikel A3.
Informatieverstrekking door de verzekeraar
1.
Binnen drie maanden na aanvang van het deelnemerschap ontvangt de deelnemer een startbrief. De startbrief bevat de meest relevante informatie over het pensioenreglement en de uitvoering daarvan. Hierin wordt ook gewezen op het recht om bij de verzekeraar het pensioenreglement op te vragen. De deelnemer ontvangt binnen drie maanden na wijziging van de pensioenregeling informatie over die wijziging.
2.
De deelnemer ontvangt bij aanvang van de verzekering en vervolgens jaarlijks van de verzekeraar een opgave van: - de verworven pensioenaanspraken; - de reglementair te bereiken pensioenaanspraken en - de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van de pensioenaanspraken ingevolge toeneming van de diensttijd in dat jaar ter bepaling van de hoogte van de lijfrentepremieaftrek vanwege een pensioentekort.
Pagina 36 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
36
3.
De pensioengerechtigde ontvangt bij ingang van het pensioen en vervolgens jaarlijks van de verzekeraar een opgave van: - het verkregen pensioenrecht en - de eventueel opgebouwde aanspraak op partnerpensioen, indien dat door uitruil ten laste van het ouderdomspensioen bij beëindiging van het deelnemerschap op grond van het bepaalde in onderdeel D en E voor de partner is medeverzekerd. - de eventueel opgebouwde aanspraak op wezenpensioen.
4.
De gewezen deelnemer ontvangt bij beëindiging van het deelnemerschap en vervolgens ten minste een keer in de vijf jaar van de verzekeraar een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken. Bij beëindiging van het deelnemerschap ontvangt de gewezen deelnemer tevens informatie die specifiek in het kader van de beëindiging van het deelnemerschap relevant is.
5.
De gewezen partner ontvangt bij beëindiging van het huwelijk respectievelijk de (niet) geregistreerde partnerrelatie en vervolgens ten minste een keer in de vijf jaar van de verzekeraar een opgave van de opgebouwde aanspraak op bijzonder partnerpensioen, indien voor de (gewezen) partner vóór beëindiging van het huwelijk respectievelijk de (niet) geregistreerde partnerrelatie partnerpensioen is medeverzekerd op grond van het bepaalde in onderdeel E in het artikel “Echtscheiding respectievelijk beëindiging partnerrelatie” of op grond van het bepaalde in onderdeel E in het artikel “Beëindiging deelnemerschap bij einde arbeidsovereenkomst”. Bij de beëindiging van het huwelijk respectievelijk de (niet) geregistreerde partnerrelatie ontvangt de gewezen partner tevens informatie die specifiek voor de gewezen partner specifiek van belang is. De gewezen partner ontvangt bij beëindiging van het huwelijk respectievelijk de geregistreerde partnerrelatie een bewijs van de eventuele verevening van het (tijdelijk) ouderdomspensioen.
6.
De verzekeraar verstrekt gelijktijdig met de in de leden 2 t/m 5 bedoelde opgaven informatie over het wel of niet verlenen van toeslagen, een en ander met inachtneming van het in onderdeel E onder “Voorwaardelijke toeslagen” bepaalde.
7.
Voor het verstrekken van de informatie als bedoeld in de leden 2 tot en met 6 kan de verzekeraar zich houden aan het hem laatst bekende adres van de (gewezen) deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner. Als dit adres niet juist blijkt te zijn, doet de verzekeraar navraag bij de gemeentelijke basisadministratie van zijn of haar laatst bekende woonplaats. Bij verzuim van de (gewezen) deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner om de verzekeraar over een adreswijziging te informeren kan de verzekeraar de kosten verbonden aan het achterhalen van het juiste adres bij deze afzonderlijk in rekening brengen.
8.
Op verzoek van de (gewezen) deelnemer en de (gewezen) partner verstrekt de verzekeraar informatie die specifiek voor hem relevant is, zoals: - een opgave van de hoogte van de opgebouwde pensioenaanspraken en - de consequenties van uitruil als bedoeld in onderdeel D of E.
9.
Op verzoek van de (gewezen) deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde verstrekt de verzekeraar: - het pensioenreglement; - de uitvoeringsovereenkomst en - het jaarverslag en de jaarrekening van de verzekeraar. De verzekeraar verstrekt aan vertegenwoordigers van de (gewezen) deelnemer(s), de (gewezen) partner(s) en de pensioengerechtigde(n) op verzoek van betrokkene niet persoonsgebonden informatie over de in dit lid genoemde documenten en onderwerpen.
Bijlage 4 - Pensioenreglement
Pagina 37 van 93
10. Het verstrekken van informatie als bedoeld in dit artikel geschiedt met in achtneming van het bij of krachtens de PW bepaalde. De informatie wordt schriftelijk verstrekt, tenzij de (gewezen) deelnemer, pensioengerechtigde of (gewezen) partner instemt met elektronische verstrekking en dit bij of krachtens het in de PW bepaalde is toegestaan. Als het bij de verzekeraar bekende adres voor de elektronische verstrekking onjuist blijkt te zijn, verstrekt de verzekeraar de informatie schriftelijk. 11. In bij of krachtens de PW toegelaten gevallen kan de verzekeraar kosten in rekening brengen voor op verzoek te verstrekken informatie.
Pagina 38 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
38
B.
Aanspraken, verzekeringen en financiering
Artikel B1.
Aanspraken
1.
De deelnemer heeft aanspraak op: - ouderdomspensioen voor zichzelf; - partnerpensioen bij overlijden van de deelnemer voor het einde van het deelnemerschap voor de partner; - tijdelijk partnerpensioen voor de partner; - wezenpensioen voor de kinderen; - vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid.
2.
De eventuele beperking van de risicodekkingen is omschreven in de bijlagen: - “Algemene voorwaarden van verzekering Collectieve pensioenverzekeringen”, waarbij Dekking B van toepassing is en - “Aanvullende voorwaarden Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid”. De hoogte van de pensioenen is omschreven in onderdeel C. Het maximum van de pensioenen is omschreven in onderdeel E.
3.
De pensioenaanspraken zijn vastgelegd in de pensioenovereenkomst tussen werkgever en werknemer(s), die het karakter heeft van een uitkeringsovereenkomst. Dit is een overeenkomst inzake vastgestelde pensioenuitkeringen.
Artikel B2.
Verzekeringen
1.
De ingevolge het pensioenreglement door de werkgever te sluiten verzekeringen worden ondergebracht bij de verzekeraar op de wijze en onder de voorwaarden zoals vermeld in de uitvoeringsovereenkomst(en) tussen de werkgever en de verzekeraar. De op de verzekeringen van toepassing zijnde Algemene voorwaarden en Aanvullende voorwaarden maken deel uit van het reglement en zijn als bijlage opgenomen.
2.
De dwingendrechtelijke bepalingen in of krachtens de PW zijn mede op de verzekeringen van toepassing.
3.
Door het sluiten van de verzekeringen en het betalen van de bijdrage van de werkgever en de (eventuele) bijdrage van de deelnemers aan de verzekeraar alsmede het verschaffen van de relevante gegevens aan de verzekeraar, voldoet de werkgever aan al zijn verplichtingen die voortvloeien uit dit pensioenreglement.
4.
De deelnemer heeft in het kader van de uitvoering van het pensioenreglement slechts aanspraken jegens de verzekeraar, voor zover de blijkens het pensioenreglement toegezegde pensioenen bij de verzekeraar zijn verzekerd. De voor de desbetreffende verzekeringen verschuldigde premies en koopsommen dienen tijdig te worden voldaan; een en ander met inachtneming van het ter zake bij of krachtens de PW bepaalde.
5.
Voor de gevolgen van een onjuiste of onvolledige opgave van gegevens door de deelnemer zijn noch de werkgever noch de verzekeraar aansprakelijk.
Bijlage 4 - Pensioenreglement
Pagina 39 van 93
Artikel B3. 1.
Wijze van financiering pensioenaanspraken
De over enig jaar op te bouwen pensioenaanspraken worden per de datum van toekenning van die aanspraken in dat jaar verzekerd tegen betaling van een stortingskoopsom. Het betreft de verzekeringsvorm: - ouderdomspensioen
2.
Het partnerpensioen wordt verzekerd tegen betaling van jaarlijkse risicokoopsommen.
3.
Het wezenpensioen wordt verzekerd tegen betaling van jaarlijkse risicopremies.
4.
Het tijdelijk partnerpensioen wordt verzekerd tegen betaling van jaarlijkse risicokoopsommen.
5.
Het recht op vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid wordt meeverzekerd door betaling van een procentuele opslag die begrepen is in de premies en koopsommen.
6.
De eventuele toeslagen worden gefinancierd op basis van incidentele koopsommen.
Artikel B4.
Bijdrage aan de financiering
1.
De eigen bijdrage van de deelnemer in de financiering van de pensioenaanspraken bedraagt per jaar 4,16% van de pensioengrondslag. Voor deelnemers met een deeltijddienstverband wordt de pensioengrondslag vermenigvuldigd met de laatstvastgestelde deeltijdfactor.
2.
De jaarlijkse bijdrage van de deelnemer in de kosten van de pensioenregeling wordt op diens pensioengevend salaris ingehouden in evenveel termijnen als waarin dit wordt uitbetaald. De deelnemer wordt geacht de werkgever tot inhouding te hebben gemachtigd.
Pagina 40 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
40
C.
Pensioenen
Artikel C1.
Ouderdomspensioen
1.
Het jaarlijks ouderdomspensioen bedraagt: - 2,25% van de pensioengrondslag bij aanvang van het deelnemerschap vermenigvuldigd met het aantal deelnemersjaren tot de pensioenrichtdatum, vermeerderd met - 2,25% van elke daarna vastgestelde verhoging van de pensioengrondslag vermenigvuldigd met het aantal deelnemersjaren gelegen na die verhoging tot de pensioenrichtdatum en verminderd met - 2,25% van elke daarna vastgestelde verlaging van de pensioengrondslag vermenigvuldigd met het aantal deelnemersjaren gelegen na die verlaging tot de pensioenrichtdatum.
2.
Voor deelnemers met een deeltijd dienstverband wordt ieder volbracht deelnemersjaar vermenigvuldigd met de in dat jaar geldende gemiddelde deeltijdfactor.
3.
Het ouderdomspensioen gaat in bij in leven zijn van de (gewezen) deelnemer op de pensioendatum voor zover de arbeidsovereenkomst op die datum is beëindigd en wordt uitgekeerd tot en met de maand, waarin de (gewezen) deelnemer overlijdt.
Artikel C2.
Partnerpensioen
1.
Het jaarlijks partnerpensioen bij overlijden van de deelnemer vóór de beëindiging van het deelnemerschap bedraagt 70% van het te bereiken jaarlijks ouderdomspensioen.
2.
Het te bereiken jaarlijks ouderdomspensioen is gelijk aan het op de datum van overlijden opgebouwde ouderdomspensioen vermeerderd met het ouderdomspensioen dat de deelnemer vanaf deze datum tot de pensioenrichtdatum nog had kunnen opbouwen. Voor het nog op te bouwen ouderdomspensioen zal voor de periode gelegen tussen het overlijden van de deelnemer en de pensioenrichtdatum worden uitgegaan van de laatst vastgestelde pensioengrondslag en de laatst vastgestelde deeltijdfactor.
3.
De eventuele beperkingen van de overlijdensrisicodekking zijn omschreven in de bijlage “Algemene voorwaarden van verzekering Collectieve pensioenverzekeringen”, waarbij Dekking B van toepassing is.
4.
Het partnerpensioen gaat in op de eerste van de maand waarin de deelnemer vóór de beëindiging van het deelnemerschap overlijdt. Het partnerpensioen wordt aan de partner uitgekeerd tot en met de maand waarin de partner overlijdt.
Artikel C3.
Tijdelijk partnerpensioen
1.
Het jaarlijks tijdelijk partnerpensioen bedraagt € 9.000,-.
2.
De eventuele beperkingen van de overlijdensrisicodekking zijn omschreven in de bijlage “Algemene voorwaarden van verzekering Collectieve pensioenverzekeringen”, waarbij Dekking B van toepassing is.
3.
Het tijdelijk partnerpensioen gaat in op de eerste van de maand waarin de deelnemer overlijdt vóór de beëindiging van het deelnemerschap. Het tijdelijk partnerpensioen wordt aan de partner uitgekeerd tot de 65-jarige leeftijd van de partner, maar uiterlijk tot en met de maand waarin de partner overlijdt vóór de 65jarige leeftijd.
Bijlage 4 - Pensioenreglement
Pagina 41 van 93
Artikel C4.
Wezenpensioen
1.
Het jaarlijks wezenpensioen bedraagt bij overlijden van de deelnemer per kind 14% van het te bereiken ouderdomspensioen.
2.
Het te bereiken jaarlijks ouderdomspensioen is gelijk aan het op de datum van overlijden opgebouwde ouderdomspensioen vermeerderd met het ouderdomspensioen dat de deelnemer vanaf deze datum tot de pensioenrichtdatum nog had kunnen opbouwen. Voor het nog op te bouwen ouderdomspensioen zal voor de periode gelegen tussen het overlijden van de deelnemer en de pensioenrichtdatum worden uitgegaan van de laatst vastgestelde pensioengrondslag en de laatst vastgestelde deeltijdfactor.
3.
De eventuele beperkingen van de overlijdensrisicodekking zijn omschreven in de bijlage “Algemene voorwaarden van verzekering Collectieve pensioenverzekeringen”, waarbij Dekking B van toepassing is.
4.
Het wezenpensioen wordt verdubbeld vanaf de eerste van de maand waarin het kind volle wees wordt. Hierbij wordt onder volle wees verstaan het kind waarvan de ouders zijn overleden, zijnde zowel de deelnemer als de partner van de deelnemer, dan wel de persoon, die (hoewel geen partner van de deelnemer) het kind als eigen kind (mede) heeft onderhouden en opgevoed.
5.
Aanspraakgerechtigde is het kind dat: 1. jonger is dan 18 jaar; 2. 18 jaar of ouder is maar nog geen 27 jaar, én studerend is in de zin van de Wet op de studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, dan wel gehandicapt is in de zin van de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten.
6.
Het wezenpensioen gaat in op de eerste van de maand waarin de deelnemer vóór de beëindiging van het deelnemerschap overlijdt en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin het kind niet meer voldoet aan het criterium aanspraakgerechtigde of overlijdt.
Artikel C5.
Uitkeringswijze
1.
De pensioenen worden door de verzekeraar uitgekeerd in maandelijkse termijnen achteraf in Nederlands wettig betaalmiddel onder inhouding van de wettelijk verschuldigde belasting en andere verplichte heffingen.
2.
De maanduitkering bedraagt 1/12 deel van het jaarlijks pensioen.
Pagina 42 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
42
D.
Keuzemogelijkheden
Artikel D1.
Te kiezen mogelijkheden
1.
De deelnemer is gerechtigd te kiezen voor: a. andere ingangsdatum ouderdomspensioen; b. uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen; c. variatie in de hoogte van de uitkering van het ouderdomspensioen; d. deeltijdpensioen.
2.
Bij de uitoefening van een combinatie van de in lid 1 vermelde rechten geldt een bepaalde volgorde zoals nader aangegeven in de bijlage “Factoren”.
Artikel D2.
Andere ingangsdatum ouderdomspensioen
1.
De ingangsdatum van het ouderdomspensioen kan op verzoek van de (gewezen) deelnemer worden vervroegd tot op zijn vroegst de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 60-jarige leeftijd heeft bereikt of op verzoek van de (gewezen) deelnemer worden uitgesteld tot uiterlijk de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 70-jarige leeftijd heeft bereikt.
2.
Ten aanzien van het op een eerdere datum dan de pensioenrichtdatum ingaan van het ouderdomspensioen geldt het navolgende: a. Tussen de datum waarop het verzoek tot vervroeging bij de verzekeraar wordt ingediend en de vervroegde pensioendatum dient een termijn te liggen van ten minste zes maanden. b. Het ouderdomspensioen gaat in indien de arbeidsovereenkomst met de werkgever is beëindigd. c. De hoogte van de pensioenen wordt als volgt vastgesteld: 1. wegens beëindiging van het dienstverband per de vervroegde pensioendatum worden de pensioenen vastgesteld conform het daaromtrent in het pensioenreglement bepaalde. 2. vervolgens wordt alleen het aldus bepaalde ouderdomspensioen met behulp van de in de bijlage “Factoren” vermelde vervroegingsfactor gekort voor ieder jaar dat de vervroegde pensioendatum gelegen is voor de pensioenrichtdatum. d. Indien partnerpensioen is medeverzekerd, is toestemming van de partner vereist.
3.
Ten aanzien van het op een latere datum dan de pensioenrichtdatum, ingaan van het ouderdomspensioen geldt het navolgende: a. Het verzoek tot uitstel dient door de (gewezen) deelnemer uiterlijk drie maanden voor de pensioenrichtdatum bij de verzekeraar te worden ingediend. b. Uitstel van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen is niet mogelijk indien en zolang de werkgever een loondoorbetalingsverplichting wegens ziekte heeft tegenover de deelnemer, dan wel de (gewezen) deelnemer tijdens dan wel aansluitend op het dienstverband met de werkgever aanspraak kan maken op een WIA/WAO- uitkering. c. Uitstel van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen is onverminderd het bepaalde onder b. mogelijk, indien de arbeidsovereenkomst met de werkgever nog niet is beëindigd. d. Uitstel van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen door de gewezen deelnemer is alleen mogelijk, indien en zolang deze elders in dienstverband werkzaam is en de gewezen deelnemer dat op verzoek van de verzekeraar aan de verzekeraar kan aantonen. e. Voor de bepaling van de hoogte van de pensioenen tellen voor de deelnemer de deelnemersjaren tot de latere pensioendatum mee. f. Met inachtneming van het bepaalde onder (g) en (h), wordt het, per de pensioendatum verzekerde levenslange ouderdomspensioen, met behulp van de in de bijlage “Factoren” vermelde uitstelfactor, verhoogd voor ieder jaar dat de latere pensioendatum is gelegen na de pensioenrichtdatum.
Bijlage 4 - Pensioenreglement
Pagina 43 van 93
g. Het jaarlijks levenslang ouderdomspensioen mag door het uitstellen van de ingangsdatum niet meer bedragen dan het hierna in onderdeel E voor dit pensioen aangegeven maximum. Indien de latere pensioendatum ligt na de 65-jarige leeftijd van de deelnemer gaat het ouderdomspensioen eventueel vóór de latere pensioendatum in zodra dat maximum op of na die leeftijd wordt bereikt. Bij de bepaling van dat maximum blijven eventueel verkregen extra pensioenaanspraken ingevolge de overdracht van de waarde van elders opgebouwde pensioenaanspraken buiten beschouwing. h. Het recht op vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid vervalt na de pensioenrichtdatum.
Artikel D3.
Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen op pensioendatum
1.
De verzekeraar biedt de (gewezen) deelnemer in het laatste jaar voor de pensioendatum de mogelijkheid om een deel van het ouderdomspensioen per de pensioendatum uit te ruilen in een hogere aanspraak op levenslang partnerpensioen.
2.
De uitruil geschiedt op de navolgende voorwaarden: a. De (gewezen) deelnemer dient het verzoek tot uitruil uiterlijk drie maanden voor de ingangsdatum van het ouderdomspensioen schriftelijk bij de verzekeraar in te dienen. b. De (gewezen) deelnemer heeft een partner. c. De partner van de (gewezen) deelnemer dient uitdrukkelijk schriftelijk in te stemmen met de uitruil. d. Na de uitruil bedraagt het jaarlijks partnerpensioen echter nooit meer dan 70% van het jaarlijks ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert en bedraagt het jaarlijks ouderdomspensioen nooit minder dan het bedrag dat elk jaar krachtens de PW per 1 januari wordt vastgesteld voor afkoop van kleine pensioenen. e. De keuze kan eenmalig per de pensioendatum worden gemaakt en is onherroepelijk. f. Het partnerpensioen ingevolge de uitruil op de pensioendatum wordt berekend met behulp van een in de bijlage “Factoren” vermelde ruilfactor. g. Na de uitruil is de aanspraak op het uitgeruilde deel van het ouderdomspensioen vervallen.
3.
Het door de omzetting verkregen partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de gewezen deelnemer overlijdt nadat aan alle in dit artikel vermelde voorwaarden voor uitruil is voldaan.
4.
Voor uitruil komt niet in aanmerking het deel van het ouderdomspensioen waarop voor een gewezen partner een recht op uitbetaling rust als bedoeld in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
Artikel D4.
Variatie in de hoogte van de uitkering van het ouderdomspensioen
1.
De (gewezen) deelnemer heeft het recht om te kiezen voor variatie in de hoogte van de uitkering van het ouderdomspensioen en wel in de verhouding 100:75.
2.
Voor de variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen gelden de navolgende voorwaarden: a. het verzoek om variatie dient uiterlijk drie maanden voor de ingangsdatum van het ouderdomspensioen schriftelijk bij de verzekeraar te worden ingediend; b. de keuze kan eenmalig per de pensioendatum worden gemaakt en is onherroepelijk; c. de keuze kan niet worden gemaakt zonder toestemming van de eventuele partner. De (gewezen) deelnemer overlegt hiertoe een schriftelijke verklaring, die door (gewezen) deelnemer en diens partner voor akkoord is ondertekend.
3.
De hoge uitkering gaat in op de pensioendatum en wordt naar keuze van de (gewezen) deelnemer gedurende vijf jaar, tien jaar of tot de 65-jarige leeftijd van de deelnemer uitgekeerd.
4.
Voor variatie in de hoogte van de uitkering van het ouderdomspensioen komt niet in aanmerking het deel van het ouderdomspensioen waarop voor een gewezen partner een recht op uitbetaling rust als bedoeld in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
Pagina 44 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
44
5.
De in lid 1 bedoelde variatie in de hoogte van de uitkering van het ouderdomspensioen wordt berekend met behulp van de in de bijlage “Factoren” vermelde factoren, welke afhankelijk zijn van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de pensioendatum en de lengte van de periode waarin de verhoogde uitkering wordt uitgekeerd.
Artikel D5.
Deeltijdpensioen
1.
Indien de deelnemer en de werkgever dit zijn overeengekomen, kan het ouderdomspensioen gedeeltelijk ingaan.
2.
De keuze voor het gedeeltelijk laten ingaan van het ouderdomspensioen is slechts mogelijk voor zover, met ingang van de pensioendatum, de arbeidsduur naar evenredigheid van het ingaande ouderdomspensioen wordt verlaagd. Het verzoek van de deelnemer dient vergezeld te gaan van een afschrift van de met het oog op het gedeeltelijk ingaan van het ouderdomspensioen gewijzigde arbeidsovereenkomst.
3.
Het gedeeltelijk ingaande jaarlijks ouderdomspensioen wordt berekend naar evenredigheid van het verminderde aantal arbeidsuren. Voor de resterende arbeidsduur wordt de pensioenopbouw voortgezet conform de bepalingen van het pensioenreglement.
4.
Uitgangspunt voor de omvang van het ingaande gedeelte van het ouderdomspensioen is het ouderdomspensioen dat zou kunnen worden uitgekeerd op het moment, dat het ouderdomspensioen gedeeltelijk ingaat. De deelnemer mag het ouderdomspensioen gedeeltelijk laten ingaan voor minimaal 20% van het op dat moment nog niet ingegane gedeelte van het ouderdomspensioen. Het ouderdomspensioen mag in maximaal drie gedeelten worden opgesplitst. Een eenmaal gekozen percentage kan nadien niet worden verlaagd.
5.
Elke periode waarin het ouderdomspensioen met een gelijke hoogte wordt genoten dient ten minste twaalf maanden te duren.
Bijlage 4 - Pensioenreglement
Pagina 45 van 93
E.
Overige bepalingen
Artikel E1.
Verwerven van pensioen tijdens (on)betaald verlof
1.
Gedurende de periode van: a. wettelijk ouderschapsverlof; b. sabbatsverlof krachtens een schriftelijke regeling van de werkgever gedurende maximaal 12 maanden; c. studieverlof voor cursussen, voor opleiding of studie voor een beroep, voor het op peil houden van vakkennis en voor cursussen, opleidingen of studie die door de werkgever wordt gefinancierd; wordt het verwerven van pensioenaanspraken ongewijzigd voortgezet voor zover er sprake is van betaald verlof.
2.
Indien er bij één van de in lid 1 beschreven verlofvormen sprake is van onbetaald verlof, kunnen de werkgever en de deelnemer voor de periode van het onbetaalde verlof met in acht neming van de bij de werkgever geldende arbeidsvoorwaarden het volgende overeenkomen: a. Het verwerven van pensioenaanspraken wordt ongewijzigd voortgezet, met eventueel een andere verdeling met betrekking tot het aandeel van de werkgever en de deelnemer in de financiering van de verzekering(en). Deze verdeling wordt separaat tussen de werkgever en deelnemer vastgelegd; b. Het verwerven van pensioenaanspraken wordt alleen voortgezet voor zover de deelnemer de financiering daarvan vrijwillig voor zijn rekening neemt. Bij voortzetting van de verwerving van pensioenaanspraken na het onbetaalde verlof telt deze verlofperiode voor het bepalen van het aantal deelnemersjaren mee. Voor deelnemers met een deeltijd dienstverband wordt ieder volbracht deelnemersjaar vermenigvuldigd met de in dat jaar geldende gemiddelde deeltijdfactor. De toekomstige deelnemersjaren worden vermenigvuldigd met de laatst vastgestelde deeltijdfactor. Voor zover de verwerving en financiering van pensioenaanspraken tijdens het onbetaalde verlof achterwege zijn gebleven, zullen deze bij voortzetting van de verwerving van pensioenaanspraken na het onbetaalde verlof niet alsnog met terugwerkende kracht plaatsvinden. De deelnemer kan voor de financiering van het verwerven van pensioenaanspraken tijdens een hiervoor bedoelde verlofvorm levenslooptegoed opnemen met in achtneming van de daarvoor geldende wettelijke regeling.
3.
In afwijking van het hiervoor bepaalde heeft het door de deelnemer tijdens het deelnemerschap opnemen van onbetaald verlof tot een maximum van 18 maanden geen invloed op de dekking uit hoofde van het (tijdelijk) partnerpensioen. Dit partnerpensioen komt - voor zover in de financiering daarvan niet wordt voorzien op grond van het bepaalde in lid 2 - volledig voor rekening van de werkgever, heeft geen waarde en komt bij beëindiging van het deelnemerschap gedurende het verlof te vervallen.
4.
Een bijdrage van de deelnemer in de kosten van de pensioenregeling op grond van het in dit artikel bepaalde wordt door de werkgever ingehouden op het salaris en/of door deze rechtstreeks voldaan aan de werkgever. De betaling aan de werkgever geschiedt op een zodanig tijdstip, dat de werkgever in staat is die kosten uiterlijk op de desbetreffende premievervaldagen van de verzekering aan de verzekeraar te voldoen.
Pagina 46 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
46
Artikel E2.
Echtscheiding respectievelijk beëindiging niet geregistreerde partnerrelatie
1.
Indien het huwelijk van de deelnemer eindigt door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, heeft de gewezen echtgeno(o)t(e) recht op dat deel van het partnerpensioen waarop recht zou bestaan indien het deelnemerschap op de datum van de echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed door beëindiging van het dienstverband door ontslag zou worden beëindigd.
2.
Indien het huwelijk van een gewezen deelnemer eindigt door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, heeft de gewezen echtgeno(o)t(e) recht op het bij beëindiging van het deelnemerschap meegegeven recht op partnerpensioen.
3.
Bij hertrouwen van de deelnemer wordt het partnerpensioen voor de echtgeno(o)t(e) van de deelnemer verminderd met het partnerpensioen dat aan een gewezen echtgeno(o)t(e) is toegekend.
4.
Bij huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding kan van het in de leden 1 en 2 bepaalde worden afgeweken. De afwijkende regeling is slechts geldig indien de verzekeraar zich schriftelijk bereid heeft verklaard het daaruit voortvloeiende risico te dekken.
5.
In geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed heeft de gewezen echtgeno(o)t(e) tevens jegens de verzekeraar recht op uitbetaling van 50% van het ouderdomspensioen dat tijdens het huwelijk is opgebouwd, mits: - de scheiding door de (gewezen) deelnemer of de gewezen echtgeno(o)t(e) binnen twee jaar na het tijdstip van scheiding bij de verzekeraar door middel van een wettelijk voorgeschreven formulier is gemeld en - het tijdstip van scheiding ligt na 30 april 1995. Onder het tijdstip van scheiding wordt hierbij verstaan de datum waarop de echtscheiding dan wel de scheiding van tafel en bed is ingeschreven in het register van de burgerlijke stand respectievelijk het huwelijksgoederenregister. De verdeling van het ouderdomspensioen geschiedt met inachtneming van het bij of krachtens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding bepaalde. De verzekeraar is op grond van die wet bevoegd om de kosten van verevening voor de helft aan ieder der partners in rekening te brengen dan wel in mindering te brengen op de aan hen uit te betalen bedragen.
6.
De uitbetaling gaat in op de pensioendatum, maar niet eerder dan een maand na de datum waarop de verzekeraar het meldingsformulier heeft ontvangen. Het recht op uitbetaling aan de gewezen echtgeno(o)t(e) eindigt aan het einde van de maand waarin de (gewezen) deelnemer of de gewezen echtgeno(o)t(e) overlijdt, dan wel door de verzekeraar de schriftelijke mededeling van beiden is ontvangen, dat zij met elkaar hertrouwd zijn of - in geval van scheiding van tafel en bed - zich hebben verzoend.
7.
Bij huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst kan met het oog op de scheiding verevening van het ouderdomspensioen uitdrukkelijk zijn uitgesloten, dan wel een binnen het wettelijke kader vallende afwijkende regeling zijn getroffen. Een afwijkende regeling waarbij een deel van het ouderdomspensioen en/of het aan de gewezen echtgeno(o)t(e) toekomende (deel van het) partnerpensioen worden omgezet in een eigen ouderdomspensioen van de gewezen echtgeno(o)t(e) is slechts geldig, indien de verzekeraar zich schriftelijk bereid heeft verklaard het daaruit voortvloeiende risico te dekken. Voor iedere afwijkende regeling geldt, dat de verzekeraar daaraan slechts is gebonden indien de verzekeraar binnen twee jaar na de scheiding een afschrift van die overeenkomst heeft ontvangen. Die gebondenheid geldt dan slechts voor de periode gelegen na de ontvangst van dat afschrift.
8.
Indien de geregistreerde partnerrelatie tussen de (gewezen) deelnemer en de partner anders dan door overlijden dan wel huwelijk met dezelfde partner wordt beëindigd, is het hiervoor in dit artikel in de leden 1 tot en met 7 bepaalde van overeenkomstige toepassing.
Bijlage 4 - Pensioenreglement
Pagina 47 van 93
9.
Indien de niet geregistreerde partnerrelatie tussen de ongehuwde (gewezen) deelnemer en de partner anders dan door overlijden, omzetting in een geregistreerde partnerrelatie, dan wel huwelijk wordt beëindigd, is het hiervoor in dit artikel in de leden 1 tot en met 4 bepaalde van overeenkomstige toepassing, mits de beëindiging van de niet geregistreerde partnerrelatie na deze beëindiging door één van beiden schriftelijk is gemeld aan de werkgever of de verzekeraar.
Artikel E3.
Vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid
1.
Indien en zolang de deelnemer arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA wordt vanaf het moment dat het uitvoeringsorgaan van de WIA een WIA-uitkering toekent, gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling verleend met betrekking tot de bedragen die op dat moment ten minste twee jaar zijn verzekerd.
2.
De mate van premievrijstelling is afhankelijk van de graad van arbeidsongeschiktheid volgens de WIA. Vrijstelling van premiebetaling wordt verleend volgens onderstaand schema: Bij een arbeidsongeschiktheid van: 65% of meer 45% - 65% 35% - 45% minder dan 35%
Bedraagt de jaarlijkse vrijstelling: 100% van de premie 50% van de premie 25% van de premie 0% van de premie
3.
Geen recht op premievrijstelling bestaat, indien de deelnemer binnen 104 weken na het van kracht worden van de verzekering een uitkering krachtens de WIA verkrijgt. Voor het bepalen van het tijdvak van 104 weken worden perioden van arbeidsongeschiktheid van de verzekerde in de zin van de WIA samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
4.
Geen recht op (uitbreiding van de) premievrijstelling bestaat indien de (toename van) de arbeidsongeschiktheid optreedt binnen 104 weken na beëindiging van het dienstverband. Zodra de gewezen deelnemer na beëindiging van het dienstverband volgens de verzekeringsvoorwaarden niet meer voor premievrijstelling in aanmerking komt, wordt de ingegane of uitgestelde vrijstelling van premiebetaling geheel beëindigd.
5.
Indien de deelnemer bij arbeidsongeschiktheid geen aanspraak heeft op een WIA-uikering, maar wel aanspraak heeft op een uitkering op grond van de WAO is het hiervoor in dit artikel bepaalde van overeenkomstige toepassing. De mate van premievrijstelling is echter afhankelijk van de graad van arbeidsongeschiktheid volgens de WAO. Vrijstelling van premiebetaling wordt verleend volgens onderstaand schema: Bij een arbeidsongeschiktheid van: 65% of meer 45% - 65% 25% - 45% minder dan 25%
6.
Bedraagt de jaarlijkse vrijstelling: 100% van de premie 50% van de premie 25% van de premie 0% van de premie.
De eventuele beperkingen van de arbeidsongeschiktheidsdekking zijn omschreven in de bijlagen: - “Algemene voorwaarden van verzekering Collectieve pensioenverzekeringen”, waarbij Dekking B van toepassing is en - “ Aanvullende voorwaarden Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid”
Pagina 48 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
48
Artikel E4. 1.
Beëindiging deelnemerschap bij einde arbeidsovereenkomst
Indien het deelnemerschap voor de pensioendatum door beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, heeft de gewezen deelnemer recht op een deel van de pensioenen, dat gelijk is aan het verschil tussen: a. de pensioenen, die opgebouwd kunnen worden bij ongewijzigd voortgezet deelnemerschap tot de pensioenrichtdatum, én b. de pensioenen, die verkregen zouden worden indien de deelnemer vanaf de datum van beëindiging van het deelnemerschap tot aan de pensioenrichtdatum in de pensioenregeling zou worden opgenomen. Het betreft de pensioenvorm: - ouderdomspensioen Bij deze berekening wordt uitgegaan van de franchise en de pensioengrondslag per 1 januari voorafgaande aan de datum van beëindiging van het deelnemerschap.
2.
Het (tijdelijk) partnerpensioen en wezenpensioen waarvoor jaarlijks uitsluitend een risicokoopsom of een risicopremie in rekening is gebracht, hebben geen waarde en komen bij beëindiging van het deelnemerschap door beëindiging van de arbeidsovereenkomst te vervallen.
3.
Indien nodig wordt door de werkgever een aanvullende koopsom gestort om de tot de beëindiging van het deelnemerschap gefinancierde pensioenen, te verhogen tot het in lid 1 bepaalde niveau.
4.
Indien het gefinancierde premievrije ouderdomspensioen hoger is dan het conform lid 1 bepaalde ouderdomspensioen, wordt het meerdere aan de werkgever gerestitueerd.
5.
De verzekeraar biedt de gewezen deelnemer bij beëindiging van het deelnemerschap de mogelijkheid om een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen voor een aanspraak op levenslang partnerpensioen. De uitruil geschiedt op de navolgende voorwaarden: a. De gewezen deelnemer dient het aanbod van de verzekeraar uiterlijk binnen drie maanden na ontvangst van het aanbod maar voor de pensioendatum te aanvaarden. b. De partner van de gewezen deelnemer dient uitdrukkelijk schriftelijk in te stemmen met de uitruil. c. Het partnerpensioen bedraagt na de uitruil echter nooit meer dan 70% van het ouderdomspensioen dat na de ruil resteert. d. Het partnerpensioen ingevolge de uitruil wordt berekend met behulp van een in de bijlage “Factoren” vermelde ruilfactor. e. Na de uitruil is de aanspraak op het uitgeruilde deel van het ouderdomspensioen vervallen. Het door de omzetting verkregen partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de gewezen deelnemer overlijdt nadat aan alle in dit lid vermelde voorwaarden voor uitruil is voldaan. De uitruil heeft geen betrekking op het deel van het ouderdomspensioen waarop voor een gewezen partner een recht op uitbetaling rust als bedoeld in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
6.
Indien voor de verzekering gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid, vindt het in de voorgaande leden bepaalde plaats indien en voor zover de vrijstelling van premiebetaling bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet geldt dan wel daarna vervalt.
Bijlage 4 - Pensioenreglement
Pagina 49 van 93
7.
Na beëindiging van het deelnemerschap behoudt de gewezen deelnemer, die direct aansluitend aan en wegens het einde van de arbeidsovereenkomst met de werkgever recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende de periode dat hij de uitkering ontvangt, aanspraak op (tijdelijk) partnerpensioen ten behoeve van de partner. De hoogte van dat (tijdelijk) partnerpensioen is gelijk aan het (tijdelijk) partnerpensioen dat direct voorafgaand aan de beëindiging van het deelnemerschap was verzekerd. Dit partnerpensioen heeft geen waarde. De aanspraak op dit (tijdelijk) partnerpensioen komt bij beëindiging van de uitkering op grond van de Werkloosheidswet anders dan door overlijden van de gewezen deelnemer te vervallen.
Artikel E5.
Maximum van de pensioenen
De door de werkgever toegezegde pensioenen mogen een bepaald maximum niet overschrijden. De maxima zijn hierna omschreven: a. Het ouderdomspensioen mag op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen nimmer hoger zijn dan 100% van: het laatst vastgestelde pensioengevend salaris minus 1/35 van de AOW-uitkering op jaarbasis voor een gehuwde inclusief vakantieuitkering voor elk deelnemersjaar tot de pensioenrichtdatum. b. Het partnerpensioen mag op de ingangsdatum van het partnerpensioen nimmer hoger zijn dan 70% van: het laatst vastgestelde pensioengevend salaris minus 70% van 1/35 van de AOW-uitkering op jaarbasis voor een gehuwde inclusief vakantieuitkering voor elk deelnemersjaar tot de pensioenrichtdatum. c. Het tijdelijk partnerpensioen bedraagt op de ingangsdatum van dat pensioen niet meer dan het gezamenlijke bedrag van 8/7 maal de Anw-uitkering op jaarbasis, inclusief vakantieuitkering en het verschil in verschuldigde premies voor de volksverzekeringen voor en na de 65-jarige leeftijd. d. Het wezenpensioen mag op de ingangsdatum van het wezenpensioen nimmer hoger zijn dan 14% van: het laatst vastgestelde pensioengevend salaris minus 14% van 1/35 van de AOW-uitkering op jaarbasis voor een gehuwde inclusief vakantieuitkering voor elk deelnemersjaar tot de pensioenrichtdatum. Voor volle wezen bedraagt het hiervoor genoemde percentage maximaal 28%. e. Uitsluitend voor de berekening van het desbetreffende maximum worden voor (gewezen) deelnemers met in het verleden een deeltijd dienstverband het onder a ,b en c bedoelde pensioengevend salaris en de onder a, b en c bedoelde AOW-uitkering vermenigvuldigd met de over de volbrachte deelnemersjaren geldende gemiddelde deeltijdfactor. f. De hiervoor vermelde maxima kunnen worden overschreden door: 1. verhogingen ingevolge indexatie na beëindiging van het dienstverband, 2. waarde-overdracht; 3. uitruil in ouderdomspensioen; en 4. variatie in de hoogte van het uit te keren ouderdomspensioen binnen de bandbreedte van 100:75.
Artikel E6.
Voorwaardelijke toeslagen
1.
Op de pensioenaanspraken van de (gewezen) deelnemers en de pensioenrechten van de pensioengerechtigden worden in beginsel jaarlijks toeslagen verleend. De verzekeraar besluit jaarlijks op basis van de Uitvoeringsovereenkomst en het geldende pensioenreglement in hoeverre pensioenaanspraken van de (gewezen) deelnemers en pensioenrechten van de pensioengerechtigden worden aangepast. De hoogte van de toeslagverlening is afhankelijk van de de winstdeling die de verzekeraar op basis van de Uitvoeringsovereenkomst beschikbaar stelt en/of de middelen die de werkgever hiervoor extra beschikbaar stelt.
2.
De in lid 1 bedoelde voorwaardelijke toeslagverlening geschiedt per 1 januari van enig jaar.
3.
Aan een verhoging met toeslagen in enig jaar kunnen geen rechten worden ontleend voor de toekomst.
Pagina 50 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
50
Artikel E7.
Waarde-overdracht
1.
In geval van een individuele beëindiging van de arbeidsovereenkomst is de verzekeraar verplicht op verzoek van de gewezen deelnemer om met in achtneming van het bepaalde in of krachtens de PW, de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken rechtstreeks over te dragen aan de volgens de PW toegelaten pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever of van de beroepspensioenregeling, ten einde het de gewezen deelnemer mogelijk te maken daar extra pensioenaanspraken te verwerven.
2.
Bij aanvang van het deelnemerschap in deze pensioenregeling kan waarde-overdracht plaatsvinden van elders opgebouwde pensioenrechten ten einde deze bij de verzekeraar aan te wenden voor extra pensioenaanspraken conform het pensioenreglement.
3.
De partner van de (gewezen) deelnemer dient in te stemmen met de overdracht van de waarde van de aanspraak op partnerpensioen.
4.
De plicht van de overdragende pensioenuitvoerder om de waarde rechtstreeks over te dragen en de plicht van de ontvangende pensioenuitvoerder om de waarde aan te wenden, ontstaat indien de (gewezen) deelnemer binnen zes maanden na aanvang van de verwerving van pensioenaanspraken in de door de ontvangende pensioenuitvoerder uitgevoerde pensioenregeling een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken aan de ontvangende pensioenuitvoerder en daarna het verzoek tot waardeoverdracht doet aan de ontvangende pensioenuitvoerder.
5.
De procedure voor waarde-overdracht en de berekeningsmethodiek geschieden op basis van het bepaalde in de PW en het "Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling”.
6.
In geval van overdracht van de verzekerde aanspraken naar een andere toegelaten pensioenuitvoerder vervallen alle pensioenaanspraken ter zake jegens de overdragende pensioenuitvoerder, ongeacht het bepaalde in dit artikel.
Artikel E8.
Afkoop kleine pensioenen
1.
De verzekeraar heeft het recht om op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van het deelnemerschap pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer af te kopen, indien op basis van de tot dat tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van dat ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioenrichtdatum minder zal bedragen dan een bedrag dat elk jaar krachtens de PW per 1 januari wordt vastgesteld. Indien de verzekeraar gebruik maakt van het hiervoor bedoelde recht op afkoop, informeert de verzekeraar de gewezen deelnemer hierover na afloop van de termijn van twee jaar en gaat over tot afkoop, indien de gewezen deelnemer hiermee instemt.
2.
Dit recht van de verzekeraar bestaat niet als de gewezen deelnemer de verzekeraar binnen die termijn van twee jaar heeft gemeld een procedure tot waardeoverdracht te hebben gestart.
3.
Indien de ingangdatum van het ouderdomspensioen ligt voor het verstrijken van de in het eerste lid vermelde termijn van twee jaar, heeft de verzekeraar het recht om bij de ingang van het ouderdomspensioen dat pensioen en eventueel het partnerpensioen af te kopen, indien de uitkering van het ouderdomspensioen op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen minder bedraagt dan het in lid 1 bedoelde bedrag. Indien de verzekeraar gebruik maakt van het hiervoor bedoelde recht op afkoop, informeert de verzekeraar de gepensioneerde na ingang van het pensioen en gaat over tot afkoop, indien de gewezen deelnemer hiermee instemt.
Bijlage 4 - Pensioenreglement
Pagina 51 van 93
4.
De verzekeraar heeft het recht om het recht op partnerpensioen af te kopen indien de uitkering van dat partnerpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder bedraagt dan het in lid 1 bedoelde bedrag. Indien de verzekeraar gebruik maakt van het hiervoor bedoelde recht op afkoop, informeert de verzekeraar de partner hierover en gaat over tot afkoop, indien de partner hiermee instemt.
5.
Een op grond van dit artikel uit te betalen afkoopwaarde wordt berekend met behulp van de in de bijlage “Factoren” vermelde afkoopfactor.
Artikel E9.
Verplichtingen van de deelnemer
Iedere deelnemer is verplicht medewerking te verlenen aan de juiste uitvoering van het pensioenreglement. Indien hieraan niet wordt voldaan is de verzekeraar bevoegd de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen en zijn betrokkenen hieraan gehouden. Met name is de deelnemer gehouden om aan de werkgever en de verzekeraar alle inlichtingen en gegevens te verstrekken die deze voor een goede uitvoering van het reglement en de uitbetaling van de pensioenen nodig oordeelt.
Artikel E10.
Voorbehoud werkgever
1.
De werkgever behoudt zich het recht voor om de bijdrage in de premiebetaling te verminderen of te beëindigen in geval van een ingrijpende wijziging van omstandigheden.
2.
De werkgever kan de pensioenovereenkomst zonder instemming van de deelnemers wijzigen als er sprake is van een zodanig zwaarwichtig belang van de werkgever dat het belang van de deelnemers dat door de wijziging zou worden geschaad daarvoor naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
3.
Van een ingrijpende wijziging van omstandigheden dan wel een zwaarwichtig belang van de werkgever is in elk geval sprake in de volgende gevallen: a. indien de bedrijfsresultaten dit noodzakelijk maken, dit dient de werkgever door een accountantsverklaring aannemelijk te maken; b. als nieuwe wettelijke pensioenvoorzieningen worden ingevoerd die geacht kunnen worden in de plaats van deze pensioenregeling te treden; c. indien er van overheidswege dwingende voorschriften voor de pensioenregeling van kracht worden die van invloed zijn op de inhoud van deze regeling; d. in geval van wijzigingen in de sociale verzekeringswetgeving die van invloed zijn op de pensioentoezegging; e. indien de bevoegde inspecteur der belastingen niet akkoord gaat met één of meer aspecten van deze pensioenregeling. Deze regeling zal dan geacht worden te zijn getroffen op basis van wel aanvaardbare normen, zulks met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van de regeling of een latere, fiscaal aanvaardbare datum.
4.
Wanneer de werkgever voornemens is tot uitoefening van bovenvermelde rechten over te gaan, deelt de werkgever dit onverwijld schriftelijk mee aan de verzekeraar alsmede aan degenen wier pensioen of aanspraken op pensioen daardoor wordt getroffen.
5.
Bij een herziening van deze pensioenregeling, op grond van het hiervoor in lid 3 onder a, b, c en d bepaalde, zal de werkgever de opgebouwde pensioenaanspraken in stand laten.
Pagina 52 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
52
Artikel E11. 1.
Klachten en geschillen
Klachtenprocedure verzekeraar Klachten die betrekking hebben op de totstandkoming en uitvoering van deze verzekering kunnen worden verzonden aan: REAAL Verzekeringen Ter attentie van de afdeling Klachtenservice, Antwoordnummer 125, 1800 VB Alkmaar, Faxnummer: 072 - 519 41 60 E-mail:
[email protected]
2.
Klachten- en geschillenprocedure KiFiD Wanneer het oordeel van de directie van de verzekeraar na het doorlopen van de klachtenprocedure van de verzekeraar voor een belanghebbende niet bevredigend is én belanghebbende een consument is in de zin van de reglementen van het KiFiD, kan de belanghebbende - binnen drie maanden na de datum waarop de directie van de verzekeraar een standpunt heeft ingenomen - zich wenden tot: Klachteninstituut Financiële Dienstverlening ("KiFiD") Postbus 93257 2509 AG Den Haag Telefoonnummer: 0900 - FKLACHT (0900 - 3552248) www.kifid.nl Voor meer informatie over de klachten- en geschillenprocedure en de daaraan verbonden kosten wordt verwezen naar (de website van) het KiFiD
3.
Bevoegde rechter Als belanghebbende geen gebruik wil maken van de in de vorige leden genoemde klachtenbehandelingsmogelijkheden, of wanneer de klachtenbehandeling of uitkomst daarvan voor belanghebbende niet bevredigend is, kan de belanghebbende het geschil inhoudelijk voorleggen aan de bevoegde rechter, tenzij er sprake is geweest van een bindend advies
Artikel E12.
Overgangsbepalingen
Voor de deelnemers per 1 januari 2009, die reeds per 31 december 2008 deelnemer waren aan de tot en met deze laatst vermelde datum geldende pensioenregeling van de werkgever, gelden de volgende overgangsbepalingen. De door de deelnemer tot en met 31 december 2008 tijdsevenredig opgebouwde pensioenaanspraken worden vanaf 1 januari 2009 behandeld als premievrije aanspraken. Voor deze premievrije aanspraken geldt een voorwaardelijke toeslag zoals bepaald is in artikel E6 van dit pensioenreglement.
Artikel E13.
Onvoorziene gevallen
In gevallen waarin dit pensioenreglement niet voorziet handelt de werkgever naar beste weten in de geest van het pensioenreglement en met in achtneming van de ter zake geldende wet- en regelgeving.
Bijlage 4 - Pensioenreglement
Pagina 53 van 93
Artikel E14.
Datum inwerkingtreding
Dit pensioenreglement wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 januari 2009.
Artikel E15.
Slotbepaling
De pensioenaanspraken en pensioenrechten ingevolge dit pensioenreglement kunnen met uitzondering van de gevallen voorzien bij of in de PW niet worden afgekocht, prijsgegeven, vervreemd, op enigerlei andere wijze dan vervreemding worden toegekend aan een ander dan de aanspraak- of pensioengerechtigde zelf, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden.
Aldus in tweevoud opgemaakt en ondertekend,
Partij van de Arbeid
Pagina 54 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
54
Bijlage Factoren behorende bij het pensioenreglement ten name van Partij van de Arbeid De in deze bijlage vermelde factoren zijn actuarieel en sekseneutraal bepaald. De factoren zijn vanaf 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013 gegarandeerd. Na deze periode kan de omvang van de factoren worden herzien.
Keuzemogelijkheden Andere ingangsdatum ouderdomspensioen Vervroegingsfactoren ouderdomspensioen Voor de bepaling van de aanspraak op ouderdomspensioen bij vervroeging van de pensioendatum, wordt de per de vervroegde pensioendatum bepaalde aanspraak op ouderdomspensioen vermenigvuldigd met de vervroegingsfactor. Deze vervroegingsfactor is afhankelijk van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de vervroegde pensioendatum en de pensioenrichtdatum en is af te leiden uit de onderstaande tabel “Vervroegingsfactoren ouderdomspensioen”. Indien de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de vervroegde pensioendatum op een tussenliggende leeftijd ligt, dan wordt lineair tussen de omliggende factoren geïnterpoleerd. Een eventuele aanspraak op partnerpensioen blijft ongewijzigd en wordt niet verlaagd met de vervroegingsfactor. Vervroegingsfactoren ouderdomspensioen leeftijd op de vervroegde vervroegingsfactor o.b.v. leeftijd pensioendatum pensioenrichtdatum 65 60 0,677 61 0,729 62 0,787 63 0,851 64 0,922 65 1,000 Uitstelfactoren ouderdomspensioen Voor de bepaling van de aanspraak op ouderdomspensioen bij uitstel van de pensioendatum, wordt de per de pensioenrichtdatum bepaalde aanspraak op ouderdomspensioen vermenigvuldigd met de uitstelfactor. Deze uitstelfactor is afhankelijk van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de uitgestelde pensioendatum en de pensioenrichtdatum en is af te leiden uit de onderstaande tabel “Uitstelfactoren ouderdomspensioen”. Indien de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de uitgestelde pensioendatum op een tussenliggende leeftijd ligt, dan wordt lineair tussen de omliggende factoren geïnterpoleerd. Een eventuele aanspraak op partnerpensioen blijft ongewijzigd en wordt niet verhoogd met de uitstelfactor. Uitstelfactoren ouderdomspensioen leeftijd op de uitgestelde uitstelfactor o.b.v. leeftijd pensioendatum pensioenrichtdatum 65 65 1,000 66 1,080 67 1,170 68 1,271 69 1,386 70 1,517
Bijlage 4 - Pensioenreglement
Pagina 55 van 93
UITRUIL VAN OUDERDOMSPENSIOEN IN PARTNERPENSIOEN OP PENSIOENDATUM Uitruilfactoren ouderdomspensioen op pensioendatum De per de pensioendatum bepaalde aanspraak op ouderdomspensioen wordt gedeeltelijk uitgeruild voor een aanspraak op partnerpensioen. Voor de bepaling van de door uitruil verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen wordt eerst het uit te ruilen ouderdomspensioen vermenigvuldigd met de uitruilfactor. Deze uitruilfactor is afhankelijk van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de pensioendatum en is af te leiden uit onderstaande tabel “Uitruilfactoren ouderdomspensioen op pensioendatum”. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de per de pensioendatum bepaalde aanspraak op ouderdomspensioen. Het deel van het ouderdomspensioen dat is uitgeruild komt te vervallen. Voor de bepaling van de door uitruil verkregen aanspraak op partnerpensioen wordt de door uitruil verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen vermenigvuldigd met 70%. Indien de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de pensioendatum op een tussenliggende leeftijd ligt, dan wordt lineair tussen de omliggende factoren geïnterpoleerd. Uitruilfactoren ouderdomspensioen op pensioendatum leeftijd op de uitruilfactor op pensioendatum pensioendatum 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70
18,00% 18,50% 19,25% 19,75% 20,50% 21,00% 21,75% 22,50% 23,50% 24,25% 25,00%
VARIATIE IN DE HOOGTE VAN DE UITKERING VAN HET OUDERDOMSPENSIOEN Variatiefactoren ouderdomspensioen De per de pensioendatum bepaalde aanspraak op ouderdomspensioen wordt gedurende de gekozen duur in de verhouding 100:75 uitgekeerd. Voor de bepaling van de tijdelijke hoge uitkering van het ouderdomspensioen wordt het ouderdomspensioen vermenigvuldigd met de variatiefactor. Deze variatiefactor is afhankelijk van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de pensioendatum van het tijdelijk ouderdomspensioen en de duur van de hoge uitkering en is af te leiden uit onderstaande tabel “Variatiefactoren voor variatie in de uitkering van ouderdomspensioen 100:75”. Deze hoge uitkering wordt gedurende de gekozen termijn uitgekeerd. Voor de bepaling van de lage uitkering van het ouderdomspensioen wordt de hiervoor bepaalde verhoogde uitkering vermenigvuldigd met 75%. Deze lage uitkering gaat in na het verstrijken van de uitkeringstermijn van de hoge uitkering. Een eventuele premievrije aanspraak op partnerpensioen blijft ongewijzigd en wordt niet vermenigvuldigd met de variatiefactor. Indien de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de pensioendatum op een tussenliggende leeftijd ligt, dan wordt lineair tussen de omliggende factoren geïnterpoleerd.
Pagina 56 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
56
Factoren bij variatie in de hoogte van de uitkering ouderdomspensioen 100:75 Duur hoge uitkering OP Pensioenleeftijd 5 jaar 10 jaar Tot 65 jarige leeftijd 60 1,208 1,125 1,208 61 1,206 1,121 1,227 62 1,203 1,117 1,248 63 1,199 1,113 1,272 64 1,196 1,108 1,300 65 1,191 1,103 66 1,187 1,098 67 1,183 1,093 68 1,179 1,088 69 1,174 1,083 70 1,169 1,078
Bijlage 4 - Pensioenreglement
Pagina 57 van 93
Combinaties van keuzemogelijkheden Het is mogelijk een aantal van de in onderdeel D van het pensioenreglement en in deze bijlage vermelde keuzemogelijkheden met elkaar te combineren. Hierna wordt aangegeven welke combinaties mogelijk zijn en wordt toelichting gegeven op de mogelijke combinaties. VERVROEGEN EN UITRUILEN
Vervroeging ouderdomspensioen én uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen Bij vervroeging van het ouderdomspensioen én uitruil van het ouderdomspensioen voor partnerpensioen wordt eerst per de vervroegde pensioendatum de aanspraak op ouderdomspensioen en partnerpensioen bepaald. Vervolgens wordt de door uitruil verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen en de door uitruil verkregen aanspraak op partnerpensioen bepaald. Voor de bepaling van de door uitruil verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen, wordt de per de vervroegde pensioendatum bepaalde aanspraak op ouderdomspensioen vermenigvuldigd met de uitruilfactor. Deze uitruilfactor is afhankelijk van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de vervroegde pensioendatum en is af te leiden uit de tabel “Uitruilfactoren ouderdomspensioen op pensioendatum” in deze bijlage. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de per de vervroegde pensioendatum bepaalde aanspraak op ouderdomspensioen. Het deel van het ouderdomspensioen dat is uitgeruild komt te vervallen. Voor de bepaling van de door uitruil verkregen aanspraak op partnerpensioen wordt de door uitruil verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen vermenigvuldigd met 70%. Ten slotte wordt de door uitruil verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen vermenigvuldigd met de vervroegingsfactor. Deze vervroegingsfactor is afhankelijk is van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de vervroegde pensioendatum en de pensioenrichtdatum en is af te leiden uit de tabel “Vervroegingsfactoren ouderdomspensioen” in deze bijlage. De premievrije aanspraak op partnerpensioen na uitruil blijft ongewijzigd en wordt niet verlaagd met de vervroegingsfactor. Bij de berekening van deze combinatie is tevens het bepaalde in onderdeel D van het pensioenreglement en het bepaalde in deze bijlage met betrekking tot het vervroegen van het ouderdomspensioen en het uitruilen van het ouderdomspensioen van toepassing. VERVROEGEN EN VARIATIE Vervroeging ouderdomspensioen én variatie in de hoogte van de uitkering van het ouderdomspensioen Bij vervroeging van het ouderdomspensioen én variatie in de hoogte van de uitkering van het ouderdomspensioen in de verhouding 100 : 75 wordt eerst per de vervroegde pensioendatum de aanspraak op ouderdomspensioen en partnerpensioen bepaald. Vervolgens wordt de per de vervroegde pensioendatum bepaalde aanspraak op ouderdomspensioen vermenigvuldigd met de vervroegingsfactor. Deze vervroegingsfactor is afhankelijk is van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de vervroegde pensioendatum en de pensioenrichtdatum en is af te leiden uit de tabel “Vervroegingsfactoren ouderdomspensioen” in deze bijlage. Een eventuele aanspraak op partnerpensioen blijft ongewijzigd en wordt niet verlaagd met de vervroegingsfactor. Ten slotte wordt de verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen vermenigvuldigd met de variatiefactor. Deze variatiefactor is afhankelijk van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de vervroegde pensioendatum en de duur van de hoge uitkering en is af te leiden uit de tabel “Variatiefactoren voor variatie in de uitkering van ouderdomspensioen 100:75” in deze bijlage.
Pagina 58 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
58
Een eventuele premievrije aanspraak op partnerpensioen blijft ongewijzigd en wordt niet vermenigvuldigd met de variatiefactor. Bij de berekening van deze combinatie is tevens het bepaalde in onderdeel D van het pensioenreglement en het bepaalde in deze bijlage met betrekking tot het vervroegen van het ouderdomspensioen en de variatie in de hoogte van de uitkering van het ouderdomspensioen van toepassing. VERVROEGEN EN UITRUIL EN VARIATIE Vervroeging ouderdomspensioen én uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen én variatie in de hoogte van de uitkering van het ouderdomspensioen Vervroeging ouderdomspensioen én uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen én variatie in de hoogte van de uitkering ouderdomspensioen Bij vervroeging van het ouderdomspensioen én uitruil van het ouderdomspensioen voor partnerpensioen én variatie in de hoogte van de uitkering van het ouderdomspensioen in de verhouding 100 : 75 wordt eerst per de vervroegde pensioendatum de aanspraak op ouderdomspensioen en partnerpensioen bepaald. Vervolgens wordt de door uitruil verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen en de door uitruil verkregen aanspraak op partnerpensioen bepaald. Voor de bepaling van de door uitruil verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen, wordt de per de vervroegde pensioendatum bepaalde aanspraak op ouderdomspensioen vermenigvuldigd met de uitruilfactor. Deze uitruilfactor is afhankelijk van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de vervroegde pensioendatum en is af te leiden uit de tabel “Uitruilfactoren ouderdomspensioen op pensioendatum” in deze bijlage. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de per de vervroegde pensioendatum bepaalde aanspraak op ouderdomspensioen. Het deel van het ouderdomspensioen dat is uitgeruild komt te vervallen. Voor de bepaling van de door uitruil verkregen aanspraak op partnerpensioen wordt de door uitruil verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen vermenigvuldigd met 70%. Vervolgens wordt de door uitruil verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen vermenigvuldigd met de vervroegingsfactor. Deze vervroegingsfactor is afhankelijk van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de vervroegde pensioendatum en de pensioenrichtdatum en is af te leiden uit de tabel “Vervroegingsfactoren ouderdomspensioen” in deze bijlage. De premievrije aanspraak op partnerpensioen na uitruil blijft ongewijzigd en wordt niet verlaagd met de vervroegingsfactor. Ten slotte wordt de door vervroeging verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen vermenigvuldigd met de variatiefactor. Deze variatiefactor is afhankelijk van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de vervroegde pensioendatum en de duur van de hoge uitkering en is af te leiden uit de tabel “Variatiefactoren voor variatie in de uitkering van ouderdomspensioen 100:75” in deze bijlage. Een eventuele premievrije aanspraak op partnerpensioen blijft ongewijzigd en wordt niet vermenigvuldigd met de variatiefactor. Bij de berekening van deze combinatie is tevens het bepaalde in onderdeel D van het pensioenreglement en het bepaalde in deze bijlage met betrekking tot het vervroegen van het ouderdomspensioen, het uitruilen van het partnerpensioen en de variatie in de hoogte van de uitkering van het ouderdomspensioen van toepassing.
Bijlage 4 - Pensioenreglement
Pagina 59 van 93
Beëindiging deelnemerschap bij einde arbeidsovereenkomst UITRUIL VAN OUDERDOMSPENSIOEN IN PARTNERPENSIOEN BIJ BEEINDIGING DEELNEMERSCHAP BIJ EINDE ARBEIDSOVEREENKOMST Uitruilfactoren ouderdomspensioen bij beëindiging deelnemerschap bij einde arbeidsovereenkomst De per de datum van beëindiging van het deelnemerschap bepaalde aanspraak op ouderdomspensioen wordt gedeeltelijk uitgeruild voor een aanspraak op partnerpensioen. Voor de bepaling van de door uitruil verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen wordt eerst het uit te ruilen ouderdomspensioen vermenigvuldigd met de uitruilfactor. Deze uitruilfactor is afhankelijk van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de datum van beëindiging van het deelnemerschap en is af te leiden uit onderstaande tabel “Uitruilfactoren ouderdomspensioen bij beëindiging deelnemerschap door beëindiging arbeidsovereenkomst”. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de per de datum van beëindiging van het deelnemerschap bepaalde aanspraak op ouderdomspensioen. Het deel van het ouderdomspensioen dat is uitgeruild komt te vervallen. Voor de bepaling van de door uitruil verkregen aanspraak op partnerpensioen wordt de door uitruil verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen vermenigvuldigd met 70%. Indien de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de pensioendatum op een tussenliggende leeftijd ligt, dan wordt lineair tussen de omliggende factoren geïnterpoleerd. Uitruilfactoren ouderdomspensioen bij beëindiging deelnemerschap bij einde arbeidsovereenkomst leeftijd op de uitruilfactor o.b.v. leeftijd leeftijd op de uitruilfactor o.b.v. leeftijd datum van uitruil pensioenrichtdatum 65 datum van uitruil pensioenrichtdatum 65 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40
Pagina 60 van 93
21,15% 21,15% 21,15% 21,15% 21,00% 21,00% 21,00% 21,00% 21,00% 21,00% 21,00% 21,00% 20,85% 20,85% 20,85% 20,85% 20,85% 20,85% 20,85% 20,85% 20,70% 20,70% 20,70% 20,70% 20,70% 20,70%
41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65
20,70% 20,70% 20,55% 20,55% 20,55% 20,55% 20,55% 20,55% 20,55% 20,55% 20,40% 20,40% 20,40% 20,40% 20,40% 20,40% 20,40% 20,40% 20,25% 20,25% 20,25% 20,25% 20,25% 20,25% 21,00%
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
60
Afkoop AFKOOP KLEINE PENSIOENEN Afkoopfactoren ouderdomspensioen De hoogte van de te ontvangen afkoopwaarde indien de verzekeraar gebruik maakt van het recht op afkoop van de aanspraak op ouderdomspensioen is afhankelijk van de leeftijd van de gewezen deelnemer op de afkoopdatum. De afkoopfactor voor het vaststellen van de hoogte van de te ontvangen afkoopwaarde is af te leiden uit onderstaande tabel. De hoogte van de te ontvangen afkoopwaarde kan worden vastgesteld door de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen te vermenigvuldigen met de in de tabel vermelde afkoopfactor. Indien de leeftijd van de gewezen deelnemer op de afkoopdatum op een tussenliggende leeftijd ligt, dan wordt lineair tussen de omliggende factoren geïnterpoleerd. Afkoopfactoren ouderdomspensioen leeftijd op de afkoopfactor o.b.v. leeftijd afkoopdatum pensioenrichtdatum 65 15 1,695 16 1,760 17 1,835 18 1,905 19 1,985 20 2,065 21 2,145 22 2,230 23 2,320 24 2,415 25 2,510 26 2,615 27 2,720 28 2,830 29 2,940 30 3,060 31 3,185 32 3,310 33 3,445 34 3,585 35 3,730 36 3,880 37 4,035 38 4,200 39 4,370 40 4,545
Bijlage 4 - Pensioenreglement
leeftijd op de afkoopdatum 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65
afkoopfactor o.b.v. leeftijd pensioenrichtdatum 65 4,730 4,920 5,120 5,330 5,550 5,775 6,015 6,260 6,520 6,790 7,075 7,370 7,685 8,010 8,350 8,710 9,085 9,480 9,900 10,345 10,810 11,310 11,835 12,400 13,000
Pagina 61 van 93
Bijlage 5 - Overgangsregeling oudere werknemers Deze regeling is in 2006 beëindigd. De definitieve uitwerking vindt plaats in 2013. De regeling is per 2011 uit de cao verwijderd, bestaande rechten worden gerespecteerd.
Pagina 62 van 93
Collectieve Arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
Bijlage 6 - Faciliteiten ondernemingsraad (Artikel 21 lid 2 van de CAO) 1.
Ter beschikking stellen van de publicatieborden, vergaderruimte en repro-afdeling t.b.v. de vakbondsleden in dienst van de Partij van de Arbeid en haar neveninstellingen.
2.
Mogelijkheid van de OR om in werktijd te vergaderen.
3.
De secretaris van de OR krijgt maximaal een halve werkdag per week om de werkzaamheden, die voortvloeien uit het secretarisschap, te verrichten.
4.
Leden van de OR worden in de gelegenheid gesteld 5 dagen per jaar scholing en vorming te ontvangen i.v.m. de vervulling van hun taak als lid van de OR. De uitwerking van dit punt is opgenomen in de met de FNV Bondgenoten overeengekomen regeling "Scholingbeleid". Het salaris van werkdagen zal worden doorbetaald. De werkgever zal tijdig geïnformeerd worden over het tijdstip van de scholing/vorming betreffende vakbondswerk.
5.
Leden van de OR nemen deel aan de CAO-onderhandelingen. Zij zullen ook bij alle andere vakbondsaangelegenheden worden betrokken.
Pagina 63 van 93
Bijlage 7 - Regeling inzake tegemoetkoming in verhuiskosten 1.
2.
3.
4. 5. 6.
7.
8.
Aan de medewerker die binnen een termijn van zes maanden na de aanvang van het dienstverband naar Amsterdam of een der omliggende gemeenten verhuist, kan een tegemoetkoming in de verhuiskosten worden toegekend, indien uit de aanstellingsbrief blijkt dat deze verhuizing door de werkgever verplicht wordt gesteld. De tegemoetkoming wordt slechts verleend, indien de belanghebbende schriftelijk heeft verklaard dat de ontvangen tegemoetkoming zal worden terugbetaald ingeval hij/zij op eigen verzoek of tengevolge van een hem/haar zelf te wijten omstandigheden wordt ontslagen, tenzij dit ontslag ingaat twee jaar of langer na de verhuizing. De tegemoetkoming bestaat uit: a. de kosten van vervoer van de inboedel naar de nieuwe woning; b. de huur van de nieuwe woning gedurende ten hoogste één maand ingeval van dubbele huishuur; c. een bedrag voor andere uit de verhuizing voortvloeiende kosten. Het in lid c. van artikel 3 genoemde bedrag wordt gesteld op ten hoogste 4,5% van het maximumsalaris in salarisgroep VIII, daarbij de vakantietoeslag inbegrepen. In overleg tussen de werkgever en medewerker kan besloten worden een voorschot op de uitbetaling van de in deze regeling genoemde bedragen te verlenen. De medewerker die schriftelijk heeft verklaard voornemens te zijn zich in Amsterdam of in één der omliggende gemeenten te vestigen, wordt een tegemoetkoming in de kosten van het dagelijks heen en weer reizen tussen de woonplaats en Amsterdam verleend. De tegemoetkoming is gelijk aan het bedrag der kosten voor het reizen tussen de woonplaats en Amsterdam per openbaar vervoermiddel van vervoer in de tweede klasse. De tegemoetkoming wordt verstrekt gedurende zes maanden of zoveel korter als de verhuizing eerder tot stand gekomen is. De tegemoetkoming wordt na zes maanden ingetrokken, tenzij de belanghebbende naar het oordeel van de werkgever alles gedaan heeft wat redelijkerwijs van hem/haar kan worden verwacht om ten spoedigste een passende woning in het in artikel 6 genoemde woongebied te verkrijgen, zonder daarin te slagen. In dat geval pleegt de werkgever met de ondernemingsraad en de belanghebbende overleg over eventuele verlenging. De werkgever op wie het in deze regeling gestelde van toepassing wordt verklaard door de werkgever, dient zich schriftelijk met een en ander bekend te verklaren.
Pagina 64 van 93
Collectieve Arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
Bijlage 8 - Regeling leningen 1. 2.
3. 4. 5.
Voor medewerkers van de Partij van de Arbeid, de Wiardi Beckman Stichting en de Evert Vermeer Stichting bestaat de mogelijkheid bij hun werkgever persoonlijke leningen te sluiten. Voorwaarde voor het aangaan van een lening is dat er een relatie moet bestaan tussen de uitoefening van de functie van de desbetreffende medewerker en de aanschaf waarvoor het geleende geld zal worden gebruikt. De aflossing dient binnen twee jaar plaats te vinden in maandelijkse termijnen die met de uitbetaling van het salaris zal worden verrekend. Ieder jaar in oktober zal het rentepercentage voor te lenen bedragen worden vastgesteld met dien verstande dat de rente van een reeds aangegane lening niet kan worden verhoogd. Bij beëindiging van het dienstverband vindt verrekening plaats van het nog niet afgeloste gedeelte van de lening met het nog door de werkgever uit te betalen salaris en vakantiegeld, tenzij bij de ontslagregeling anders wordt overeengekomen.
Bijlage 8 - Regeling leningen
Pagina 65 van 93
Bijlage 9 - Declaratiereglement PvdA en Neveninstellingen Onkosten worden alleen vergoed als: - door de declarant gebruik is gemaakt van het juiste formulier; - dit formulier door de declarant volledig is ingevuld en ondertekend, d.w.z. een duidelijke omschrijving gegeven wordt wanneer en met welk doel onkosten zijn gemaakt (onder vermelding van project/activiteit, bijvoorbeeld voor welke activiteit een treinkaart is gekocht) heeft bijgevoegd; - de budgethouder het formulier heeft getekend; - voor declaraties van budgethouders geldt dat deze ondertekend dienen te worden door de (algemeen) directeur; - voor declararaties van de (algemeen) directeur geldt dat deze ondertekend dienen te worden door de penningmeester - indien de budgethouder tekenbevoegdheid heeft gemandateerd, dan tekent de gemandateerde budgethouder. Voor de declaraties van de gemandateerde budgethouders tekent vanzelfsprekend de verantwoordelijk budgethouder. Hieronder staat vermeld welke onkosten worden vergoed en welke criteria daarbij gehanteerd worden:
1.
Reiskosten woon-werkverkeer 1. Alle werknemers die in dienst zijn van de PvdA en neveninstellingen ontvangen een tegemoetkoming in de reiskosten woon-werkverkeer. De tegemoetkoming bedraagt € 0,18 per gewerkte dag voor iedere kilometer van het woonadres van de werknemer naar de standplaats van de werkgever met een maximum van 50 km per dag. Het aantal kilometers wordt vastgesteld volgens de ANWB-routeplanner op basis van de kortste route van het adres van werknemer naar de werkgever met de postcodes als uitgangspunt. 2. Het aantal gewerkte dagen wordt vastgesteld voor een fulltimer op 206 dagen per jaar, parttimers naar rato. De tegemoetkoming wordt per maand via het salaris overgemaakt. 3. De tegemoetkoming blijft van toepassing in geval van kortstondige afwezigheid. Hiervan is sprake als een afwezigheid van maximaal zes aaneensluitende weken in redelijkheid is te verwachten. 4. Op het moment dat de afwezigheid voortduurt, vervalt de tegemoetkoming in de reiskosten per eerste van de maand die volgt op de eerste volle maand van afwezigheid. Daarna wordt de vaste reiskostenvergoeding hervat per de eerste van de maand die volgt op de maand waarin de werknemer de werkzaamheden heeft hervat.
2.
Dienstreis De reis welke in opdracht van de werkgever in het kader van de werkzaamheden in of tussen twee standplaatsen wordt gemaakt. Hierbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat het vertreken eindpunt van de reis de werklocatie van de werknemer is. Indien de werknemer de dienstreis aanvangt en/of eindigt bij de woning dan worden alleen die kosten vergoed die de werknemer meer heeft gemaakt dan de reguliere kosten voor woon-werkverkeer. Dienstreizen per openbaar vervoer Voor vervoer per trein is het uitgangspunt dat alleen de kosten voor het reizen in de tweede klasse worden vergoed. Indien een medewerker beschikt over een kortings- of voordeelurenkaart, dan wordt de medewerker, voor zover de reisvoorwaarden dit toelaten, ook geacht deze kaart voor de dienstreis te gebruiken. Het te declareren bedrag is nooit hoger dan de werkelijk gemaakte kosten. Voor vervoer per bus, tram en metro geldt dat het aantal benodigde strippen wordt vergoed.
Pagina 66 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
Dienstreizen met eigen motorvoertuig a. Voor dienstreizen met een eigen motorvoertuig geldt als uitgangspunt dat de vergoeding van de kosten wordt berekend op basis van het gebruik van openbaar vervoersmiddelen via de minst kostbare weg (tweede klasse), tenzij door de leidinggevende een machtiging tot gebruik van een motorvoertuig is verleend. b. In een geval van machtiging geldt dat de onkostenvergoeding het resultaat is van de kilometervergoeding maal de afgelegde afstand. De kilometervergoeding bedraagt € 0,28, gelijk aan fiscaal vrijgestelde tarief (voor 2011 is dit € 0,19) en een belaste vergoeding € 0,09. c. Indien de kosten van een dienstreis op basis van een machtiging worden vergoed, dan dienen eventuele parkeer-, veer- en tolkosten beschouwd te worden als zijnde onderdeel van de kilometervergoeding. Deze kunnen dus niet aanvullend op een vergoeding op basis van afgelegde kilometers worden gedeclareerd. d. Indien het voor een medewerker noodzakelijk is een dienstreis te maken met eigen motorvoertuig en deze werknemer reist normaal gesproken met andere middelen van woning naar het werk en terug, dan worden de afgelegde kilometers voor het woonwerkverkeer uitgesloten van de berekening van de hoogte van de onkostenvergoeding voor de dienstreis. e. Voor bepaling van de afgelegde afstanden dient de medewerker gebruik te maken van kilometerteller en/of dagteller van het voertuig. De opgegeven afstand kan door de financiële administratie worden vergeleken met de routeplanner van de ANWB. Indien afwijking tussen administratie en routeplanner bestaat, zal de vergoeding worden gebaseerd op de afstand zoals die wordt aangegeven door de routeplanner volgens de snelste route. f. Kosten van parkeerboetes en verkeersovertredingen worden niet vergoed. Dienstreizen per taxi Voor vervoer per taxi geldt dat hiervan gebruik gemaakt kan worden als taxivervoer de tijdsduur van de reis per openbaar vervoer in relatie tot de te bereizen afstand (als gevolg van een ongunstige bereikbaarheid van de bestemming door de openbaar vervoervoorzieningen) aanzienlijk bekort. Diner in verband met overwerk Indien na de dagelijkse werktijd ten minste twee uur overwerk dient te worden verricht en het niet mogelijk is de maaltijd op de gebruikelijke plaats en tijd te nuttigen, is de tegemoetkoming voor de gebruikte maaltijd gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten met een maximum van € 15,Verblijfskosten binnenland Indien het noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie een dienstreis te maken die een meerdaags karakter heeft (bijv. een congres of een cursus) en de locatie waar de activiteit plaatsvindt zich op meer dan 100 kilometer of meer dan 1,5 uur reizen met het openbaar vervoer van de woning bevindt, dan wel het tijdschema van de activiteit dusdanig is dat reizen van de woning naar de locatie, of andersom, redelijkerwijs niet wenselijk is, dan kunnen verblijfskosten ten behoeve van de overnachting gemaakt worden. De vergoeding vindt plaats op basis van werkelijke gemaakte kosten.
Bijlage 9 - Declaratiereglement PvdA en Neveninstellingen
Pagina 67 van 93
3.
Kosten van telefonie en internetaansluitingen - De kosten van een vaste telefoonverbinding (abonnement en gesprekskosten) bij de medewerker thuis worden niet vergoed. Een uitzondering kan worden gemaakt als er tussen werknemer en leidinggevende afspraken zijn gemaakt over thuiswerken. Alleen de gesprekskosten kunnen dan als onkosten worden aangemerkt. Er zal dan om de declaratie te kunnen staven een gespecificeerde rekening meegestuurd dienen te worden, waarbij wordt aangegeven welke nummers zijn gebeld ten behoeve van de uitoefening van de functie. De kosten voor het verkrijgen van een gespecificeerde rekening van de telecomaanbieder mogen eveneens als onkosten aangemerkt worden. - De kosten van een mobiele telefoon worden niet vergoed. Indien het voor de functie noodzakelijk is, kan gebruik worden gemaakt van een door de PvdA verstrekte mobiele telefoon. Indien een mobiele telefoon verstrekt wordt aan de medewerker, dan dient de medewerker een verklaring van bruikleen te ondertekenen. In deze verklaring van bruikleen verklaart de medewerker de telefoon voor minimaal 90% te gebruiken voor de dienstbetrekking - Kosten voor een internetverbinding vanuit huis worden niet vergoed, tenzij sprake is van een specifieke functie zoals webmaster of ICT-beheerder waarbij monitoren of beheren op afstand onderdeel is van het takenpakket.
4.
Kosten van abonnementen - Onkosten voor abonnementen op (vak-)tijdschriften worden niet vergoed. Indien een abonnement noodzakelijk wordt geacht voor het goed kunnen (blijven) uitoefenen van de functie, kan in overleg met de leidinggevende worden besloten dat het instituut of de afdeling een abonnement neemt. - Onkosten voor inschrijving bij vak- of beroepsvereniging worden niet vergoed. - Onkosten voor de thuiswerkplek voor computers (soft- en hardware), faxapparatuur en toebehoren, printcartridges en andere ICT-middelen worden niet vergoed. Voor de werkplek op het partijbureau verloopt de inkoop via de afdeling automatisering en de Centraal Algemene Dienst. - Onkosten voor agenda, agenda-inhoud, planners en (digitale) organizers worden niet vergoed. - Indien het aanzienlijke kosten betreft voor bijvoorbeeld een laptop of kantoorinrichting, dan mogen dergelijke onkosten niet gedeclareerd worden voordat toestemming is verleend door de leidinggevende. Tevens dienen schriftelijke afspraken gemaakt te worden over eigendom en restitutie bij uitdiensttreding. Deze afspraken worden in het personeelsdossier vastgelegd. Pas nadat deze afspraken schriftelijk zijn vastgelegd, mogen de onkosten worden gemaakt en zullen de gemaakte onkosten kunnen worden uitbetaald.
Pagina 68 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
Bijlage 10 - Spaarloonregeling PvdA en neveninstellingen ARTIKEL 1 - Definities In deze regeling wordt verstaan onder: Werkgever: de Partij van de Arbeid, Wiardi Beckman Stichting, Evert Vermeer Stichting, Alfred Mozer Stichting en Vereniging Jonge Socialisten in de PvdA. Tegenover de medewerkers treedt de algemeen directeur namens de werkgever op Werknemer: Een ieder die tot de werkgever in dienstbetrekking staat en daaruit loon ontvangt of geacht wordt te ontvangen en deelneemt aan deze spaarloonregeling. Spaarloon: Elk bedrag dat overeenkomstig de bepalingen van deze spaarregeling op het brutoloon wordt ingehouden. Spaarinstelling: de financiële instelling die conform de met de werkgever gesloten overeenkomst zal zorgdragen voor de uitvoering van deze regeling. Spaarloonrekening: Rekening die bij de Spaarinstelling op naam van de Werknemer wordt aangehouden en waarop het Spaarloon wordt gestort. Het tegoed op deze rekening is 48 maanden voor opname geblokkeerd. De Werknemer ontvangt rente over het tegoed die jaarlijks op de Vrije rekening wordt bijgeschreven. Mantelcontract: De rekening van de Werkgever waaronder de Spaarloonrekeningen van de Werknemers zijn geadministreerd. Vrije rekening: Een rekening ten name van de deelnemer, die geschikt is om de vrijkomende spaartegoeden en rentebedragen naar over te maken. ARTIKEL 2 - Doel De regeling heeft ten doel het sparen te stimuleren en daardoor de vorming van duurzaam bezit dan wel een aanvullende oudedagsvoorziening te bevorderen. ARTIKEL 3 - Deelname Deelname staat open voor iedere Werknemer die tot de Werkgever in dienstbetrekking staat. De Werkgever is verplicht de Werknemers te identificeren op basis van de Wet identificatie bij dienstverlening. Hiertoe dient de Werkgever een geldig origineel legitimatiebewijs van de Werknemer te hebben gezien en kopie hiervan te hebben bewaard. De Werkgever stelt de bedrijfsspaarregeling slechts beschikbaar aan Werknemers die dienovereenkomstig zijn geïdentificeerd. De Werkgever is verplicht de Spaarinstelling de volgende informatie te verschaffen van de Werknemer: de naam, het adres en woonplaats van de Werknemer. Daarnaast is de Werkgever verplicht op eerste verzoek de aard, het nummer en de datum en plaats van uitgifte van het document waarmee geïdentificeerd is te verschaffen alsmede een kopie van dit document. Toetreding als Werknemer kan geschieden door het inleveren van een ingevuld en ondertekend aanvraagformulier bij de Werkgever, waarmee de Werkgever wordt gemachtigd om een bedrag in te houden van het loon of salaris en de aldus ingehouden spaargelden overeenkomstig artikel 4 over te maken aan de verzekeraar dan wel Spaarinstelling. Het staat de Werkgever en Werknemer vrij te bepalen wanneer de deelname ingaat, de Werknemer moet wel op 1 januari van het betreffende jaar in dienst zijn van de Werkgever en tevens moet deze Werkgever de heffingskortingen toepassen voor deze Werknemer. Deelname aan de spaarregeling eindigt: – door opzegging door of namens de Werknemer, mits deze opzegging schriftelijk ter kennis van de Werkgever is gebracht; – door en bij het eindigen van de dienstbetrekking tussen de Werkgever en de Werknemer.
BIJLAGE 11 - Klachtenprocedure ongewenste omgangsvormen
ARTIKEL 4 - Spaarloon 4.1 Spaarloon is ieder bedrag dat overeenkomstig de bepalingen van deze spaarregeling op het brutoloon wordt ingehouden. 4.2 Bij arbeidsongeschiktheid wordt het, eventueel aangepaste, Spaarloon ingehouden op de uitkeringen krachtens de Ziektewet en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, voor zover deze geschieden via de Werkgever. 4.3 Het Spaarloon bedraagt maximaal EUR 613,- per jaar. Dit maximum kan door de overheid te allen tijden worden aangepast. 4.4 Een werknemer kan jaarlijks de keuze maken of hij in de Spaarloonrekening of Levensloopregeling wil deelnemen. Het is mogelijk om in een kalenderjaar uit beide regelingen op te nemen. De anticumulatie bepaling geldt niet per dienstbetrekking, maar per werknemer. De verantwoordelijkheid voor toepassing van deze bepaling ligt bij de inhoudingsplichtige. 4.5 Het Spaarloon wordt door de Werkgever rechtstreeks en zonder inhoudingen overgemaakt naar: de Spaarinstelling als storting op een Spaarloonrekening ten name van de Werknemer e.e.a. zoals omschreven in artikel 6; de Werknemer, indien op deugdelijke wijze is gebleken van premiebetaling voor een levensverzekering zoals omschreven in artikel 5; ARTIKEL 5 - Verzekering De in dit reglement bedoelde verzekeringen moeten voldoen aan de definitie die de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 daarvoor geeft. Met betrekking tot lijfrenteverzekering geldt dat: - deze voorziet in een lijfrente als bedoeld in artikel 3.124, onderdeel b en artikel 3.125, - eerste lid, onderdeel a, c en d van de Wet inkomstenbelasting 2001; - deze is aangegaan met een verzekeraar als bedoeld in artikel 3.126 van de Wet - inkomstenbelasting 2001; - deze onbezwaard deel uitmaakt van het vermogen van de Werknemer of dat van - zijn/haar partner; - deze alleen mag rusten op het leven van de Werknemer; - de termijnen van de lijfrente, behoudens in geval van overlijden, niet eerder in kunnen - gaan dan in het vijfde jaar nadat een betreffende premie voor het eerst is voldaan. Met betrekking tot kapitaalverzekering geldt dat: - deze is gesloten door de Werknemer of zijn partner en is aangegaan met een verzekeraar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993; - deze is gesloten op het leven van de Werknemer of dat van zijn partner, dan wel dat van zijn kinderen waarvoor de Werknemer of zijn partner, op 1 januari van het jaar waarin de premie is voldaan, recht had op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet dan wel de kinderen die op genoemde datum zelf recht hadden op studiefinanciering ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering; - deze onbezwaard deel uitmaakt van het vermogen van de Werknemer dan wel dat van zijn partner; - deze een looptijd heeft van ten minste 48 maanden; - deze ten minste voorziet in een kapitaal, uit te keren bij in leven zijn van de verzekerde. Onder partner wordt verstaan degene met wie de ongehuwde Werknemer gedurende zes maanden een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd in de zin van artikel 1.2, eerste lid van de Wet inkomstenbelasting 2001. ARTIKEL 6 - Spaarloonrekening 6.1 Het tegoed op de Spaarloonrekening mag uitsluitend bestaan uit Spaarloon. 6.2 De Werknemer kan over het tegoed beschikken met inachtneming van het in de artikelen 7 en 8 gestelde. 6.3 De Werkgever zal niet aansprakelijk kunnen worden gesteld voor eventuele consequenties, die uit het beheer van Spaarloon - door de Spaarinstelling gevoerd - zouden kunnen voortvloeien.
Pagina 70 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
6.4 6.5
6.6 6.7
Het is de Werknemer niet geoorloofd op zijn Spaarloonrekening uitstaande bedragen geheel of gedeeltelijk over te dragen, te verpanden, dan wel op enigerlei andere wijze te bezwaren. De Spaarinstelling vergoedt over het tegoed van de Spaarloonrekening rente. Deze rente is variabel en wordt door de Spaarinstelling vastgesteld. De rente wordt elk jaar in januari bijgeschreven op de vrije rekening van de Werknemer. Als een bedrag 48 maanden lang onafgebroken op de Spaarloonrekening heeft gestaan, wordt dit bedrag naar de vrije rekening van de Werknemer overgeboekt. Indien een bedrag van de Spaarloonrekening wordt opgenomen, gebeurt dit ten laste van het Spaarloon dat het laatst is bijgeschreven. Als dit niet toereikend is, dan het voorlaatste en zo vervolgens.
ARTIKEL 7 - Opname 7.1 Een Werknemer mag vrij beschikken: a. over een bedrag op de Spaarloonrekening nadat dit sedert de storting 48 maanden ononderbroken op de rekening heeft gestaan; b. over een bedrag, indien de dienstbetrekking wordt beëindigd en de spaartermijn van 48 maanden nog niet is verlopen, dat overeenkomt met het saldo dat de Werknemer heeft opgebouwd tijdens de maanden dat gespaard is. Het bedrag zal door de Spaarinstelling aan de Werkgever worden gestort die verplicht hierover de sociale premies en belastingen inhoudt. Het restant zal door de Werkgever naar de Werknemer worden overgeboekt. c. over een bedrag op de Spaarloonrekening indien de opgenomen gelden worden besteed ten behoeve van één of meer van de bestedingsdoeleinden genoemd in artikel 8. 7.2 Het bepaalde in lid 1 sub a en b van dit artikel is na overlijden van de Werknemer van overeenkomstige toepassing op de erfgenamen van de Werknemer. 7.3 In de gevallen waarin op grond van het in lid 1 sub b en c van dit artikel bepaalde over het Spaarloon wordt beschikt, dient ten genoegen van de Spaarinstelling bewijs te worden geleverd van de van belang zijnde feiten. 7.4 De Werknemer heeft, met inachtneming van de op dit punt bij de instelling gebruikelijke voorwaarden (zoals genoemd in het Reglement RenteRekening of Reglement E-Rekening), de vrije beschikking over de opgebouwde rente over zijn Spaarloon. 7.5 Spaarloon waarover door een Werknemer of zijn erfgenamen in strijd met de Spaarloonregeling wordt beschikt, waaronder begrepen beschikking als gevolg van verhaalsuitoefening door derden, faillissement dan wel wettelijke schuldsanering, wordt aangemerkt als loon, niet zijnde Spaarloon. Het betreffende bedrag wordt ten laste van de Spaarloonrekening teruggeboekt naar de Werkgever. 8. 8.1
Deblokkering De doeleinden bedoeld in artikel 7 lid 1 sub c zijn: a. Uitgaven ter verwerving van een eigen woning door de Werknemer of zijn partner in de zin van artikel 1.2 Wet inkomstenbelasting 2001; Als eigen woning wordt aangemerkt, een woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid van de wet Inkomstenbelasting 2001. b. Betalingen van premies, verschuldigd ingevolge een overeenkomst van levensverzekering, mits voldaan aan het bepaalde in artikel 5. c. Betalingen van vrijwillige eigen bijdrage ingevolge een pensioenregeling. Onder pensioenregeling wordt verstaan een regeling als bedoeld in artikel 18 van de Wet op de loonbelasting 1964. d. Opnamen ten behoeve van activiteiten die de Werknemer is gestart, uit welke de Werknemer vermoedelijk, als ondernemer in de zin van artikel 3.4. van de wet inkomstenbelasting 2001, winst uit onderneming als bedoeld in artikel 3.8 van de wet Inkomstenbelasting 2001, zal gaan genieten. De opnamen moeten worden gedaan binnen zes maanden nadat de Werknemer deze ondernemersactiviteiten is gestart De aanwezigheid van ondernemersactiviteiten moet blijken uit een voor bezwaar vatbare beschikking die door de belastinginspecteur kan worden afgegeven. e. Opnamen ter compensatie van loon dat niet is genoten door de Werknemer als gevolg van de opname van onbetaald verlof of gedeeltelijk onbetaald verlof, mits de dienstbetrekking als
BIJLAGE 11 - Klachtenprocedure ongewenste omgangsvormen
bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet op de loonbelasting 1964 ten tijde van het verlof, ongewijzigd blijft voortbestaan. Ten hoogste 50% van het bedrag waarmee het door de Werknemer genoten loon is verminderd als gevolg van de opname van onbetaald verlof of gedeeltelijk onbetaald verlof kan worden aangemerkt als compensatie voor onbetaald verlof of gedeeltelijk onbetaald verlof. Voor een beroep op deze bepaling is een werkgeversverklaring vereist. f. Opnamen ter besteding aan: 1. Het volgen van een opleiding of studie door de Werknemer, met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning, met uitzondering van de in artikel 8c lid 1 sub a van de gewijzigde Uitvoeringsregeling Werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen genoemde kosten. 2. Cursussen, congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke, gevolgd door de Werknemer ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Voor een beroep op deze bepaling is een werkgeversverklaring vereist. g. Het omzetten van het saldo op de Spaarloonrekening voor de aankoop van participaties in door Spaarinstelling toegelaten fondsen. De participaties zullen, in ieder geval gedurende de wettelijke blokkeringtermijn worden gehouden door Spaarinstelling h. Financiering van kosten van kinderopvang. Het te deblokkeren bedrag bedraagt maximaal eenzesde van de aan de werknemer of zijn partner in rekening gebrachte kosten voor kinderopvang als bedoeld in artikel 16c, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. 8.2 Voor het beschikbaar komen van spaargelden is overlegging van de nodige bewijsstukken vereist. 8.3 Indien deblokkering plaatsvindt ten behoeve van een spaarvorm die door Spaarinstelling wordt gevoerd, ligt de verantwoordelijkheid voor het aantonen van de geldigheid van de deblokkering bij de Spaarinstelling. ARTIKEL 9 - Gegevensverstrekking Door toetreding tot de spaarregeling of verzekering wordt de Werknemer geacht ermee in te stemmen dat aan de Werkgever vertrouwelijke gegevens over zijn Spaarloonrekening of verzekering worden verstrekt, voorzover deze nodig zijn ter vergelijking met de administratie, welke de Werkgever op grond van de wettelijke bepalingen voert, of die nodig zijn om na te gaan of aan de in artikel 5 en 6 gestelde voorwaarden is of wordt voldaan. De Werkgever is ten aanzien van deze gegevens ten opzichte van derden tot geheimhouding verplicht. ARTIKEL 10 - Administratie 10.1 De Werkgever administreert voor iedere Werknemer per kalenderjaar waarin deze aan de Spaarloonregeling heeft deelgenomen, welk bedrag aan Spaarloon naar de Spaarloonrekening is overgemaakt. 10.2 De Spaarinstelling zal voor elke Werknemer een Spaarloonrekening en een Vrije Rekening openen. ARTIKEL 11 - Inwerkingtreding 11.1 Deze spaarregeling treedt in werking op 1 januari 1995. 11.2 De regeling kan door de Werkgever te allen tijden worden gewijzigd of ingetrokken zonder opgaaf van redenen. De regeling dient altijd open te staan voor minimaal 75% van de werknemers. 11.3 De Spaarinstelling kan de regeling wijzigen nadat zij de Werkgever daarvan op de hoogte heeft gesteld. ARTIKEL 12 - Slotbepalingen 12.1 Het bepaalde in de vorige artikelen moet worden toegepast met inachtneming van hetgeen is geregeld in artikel 31a en artikel 32 van de Wet op de loonbelasting en artikel 6 van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen. 12.2 Ontstaat er enig geschil tussen Werkgever en de Werknemer met betrekking tot de toepassing van deze regeling, dan beslist de Werkgever binnen de grenzen van redelijkheid en met inachtneming van de wettelijke bepalingen die voor een regeling als de onderhavige gelden.
Pagina 72 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
12.3
12.4
12.5
De Spaarinstelling is bevoegd om Spaarloonrekeningen waarop gedurende een periode van een jaar geen saldo heeft gestaan op te heffen, zonder opgaaf van redenen. Tevens is de Spaarinstelling bevoegd om een Mantelcontract zonder gekoppelde Spaarloonrekeningen op te heffen. Het saldo op het Mantelcontract is bestemd voor de werknemers. De Werkgever kan niet over het saldo op het Mantelcontract beschikken. Evenmin kan de Werkgever het mantelcontract op enigerlei wijze bezwaren. Wijzigingen in de Spaarloonregeling door de overheid zijn ook van kracht voor de Spaarloonrekening bij Spaarinstelling
BIJLAGE 11 - Klachtenprocedure ongewenste omgangsvormen
Bijlage 11 - Klachtenprocedure ongewenste omgangsvormen De Partij van de Arbeid als werkgever is verantwoordelijk voor een goed werkklimaat in de organisatie. Daarom zal zij ongewenste omgangsvormen van werknemers niet tolereren. Vertrouwenspersoon. De directeur brengt dit, in overleg met de Ondernemingsraad, onder bij ArboNed. De vertrouwenspersoon van ArboNed heeft tot taak: eerste opvang van klachten, advies, begeleiding, onderzoek en zonodig bemiddeling tussen klager en beklaagde; de klager begeleiden naar de klachtencommissie, of andere instanties zoals de Stichting Handen Thuis, of de politie; met klager nagaan of er bewijzen of getuigen van het lastig vallen zijn, indien het komt tot het indienen van een officiële klacht; controleren van de afhandeling van een klacht door de klachtencommissie; het meewerken aan beleidsvorming door rapportage over soort en aantal klachten en het doen van aanbevelingen. Klagers. Een klacht kan worden ingediend door werknemers in dienst van de Partij en neveninstellingen, maar ook door uitzendkrachten, stagiairs (eventueel: leden en personeel van derden (bijv. gewesten). Klachten. Over alle ongewenste omgangsvormen die zich binnen de Partij en neveninstellingen voordoen en activiteiten die door haar georganiseerd worden kan worden geklaagd. Ongeacht of ze zijn gepleegd door werkgevers, werknemers, uitzendkrachten, stagiaires, leden of personeel van derden. Klachtencommissie. Er wordt een permanente klachtencommissie ingesteld die bestaat uit een vertegenwoordiger namens de Ondernemingsraad, een vertegenwoordiger van de werkgever en een, door gezamenlijk per geval aangewezen, voorzitter. De voorzitter heeft geen stemrecht. In de commissie heeft minimaal een vrouw zitting. De commissie kan zich laten ondersteunen door een jurist. De commissie werkt vertrouwelijk. PROCEDURE 1. Behandeling van een klacht door de vertrouwenspersoon. De klager bespreekt zijn klacht met de vertrouwenspersoon. Op grond van overleg beslist hij of en hoe hij met de zaak verder wil gaan: officiële klacht indienen bij de klachtencommissie, op een andere wijze hulp of begeleiding, of de zaak verder laten rusten. Ook de vertrouwenspersoon werkt vertrouwelijk. Als de klacht doorgaat naar de klachtencommissie, dan wordt deze schriftelijk vastgelegd en door zowel klager als vertrouwenspersoon ondertekend. Daarbij wordt nagegaan welke bewijzen en/of getuigen beschikbaar zijn.
BIJLAGE 11 - Klachtenprocedure ongewenste omgangsvormen
Pagina 74 van 93
2. Behandeling van de klacht door de voorzitter van de klachtencommissie. Als de klacht bij de klachtencommissie wordt ingediend, stelt de voorzitter van de klachtencommissie een onderzoek in. De voorzitter heeft afzonderlijk een gesprek met de klager in aanwezigheid van de vertrouwenspersoon en met de aangeklaagde. Ook in dit stadium heeft de klager nog de keuze om de klacht door te zetten of in te trekken. De voorzitter maakt van beide gesprekken een schriftelijk verslag. Beide betrokkenen lezen het verslag van de voorzitter en ondertekenen voor goedkeuring. Voorts draagt de voorzitter zorg voor het optekenen van getuigenverklaringen of het verzamelen van ander bewijsmateriaal om de gegrondheid van de klacht te kunnen laten beoordelen door de klachtencommissie. De voorzitter kan zich laten bijstaan door een juridisch adviseur. 3. Behandeling van de klacht door de klachtencommissie. Als na onderzoek van de voorzitter de klacht wordt doorgezet buigt de klachtencommissie zich over de zaak. De klachtencommissie baseert zich op schriftelijke stukken die de voorzitter levert. De commissie voert derhalve geen gesprekken met de betrokkenen. De stukken zijn vertrouwelijk en worden na bespreking bij de voorzitter ingeleverd. Op grond van hun bevindingen brengt de commissie advies uit aan de directeur en adviseert over het nemen van maatregelen. De vertrouwenspersoon wordt van het advies in kennis gesteld, evenals de klager en de aangeklaagde. De inhoud van het advies is uiteraard afhankelijk van de concrete situatie. Aandachtspunten bij het formuleren van het advies zijn: a) de geadviseerde maatregel mag niet het effect hebben dat het slachtoffer nog eens straft voor wat haar is overkomen; b) het advies dient goed onderbouwd te zijn (juridisch waterdicht); c) zorgvuldig wordt omgegaan met de privacy van klager en aangeklaagde. De commissie kan onder andere adviseren tot disciplinaire maatregelen, organisatorische maatregelen, of ontslag. 4. Besluitvorming door de directeur. Nadat de klachtencommissie advies heeft uitgebracht, neemt de directeur een besluit. Hij draagt zorg voor de uitvoering van het besluit en voor informatie aan: klager, aangeklaagde, vertrouwenspersoon en klachtencommissie. 5. Duur procedure. De procedure vanaf het indienen van de officiële klacht tot en met het nemen van een besluit door de directeur, zal niet langer duren dan 31 dagen. De vertrouwenspersoon kan gedurende de looptijd van het onderzoek tijdelijke maatregelen aan de werkgever voorstellen indien het welzijn van de klager dat noodzakelijk maakt (het betreft dan bijvoorbeeld het niet meer met aangeklaagde op een afdeling hoeven te werken). Dit alleen op verzoek van de klager.
BIJLAGE 11 - Klachtenprocedure ongewenste omgangsvormen
Bijlage 12 - Gedragscode Internet- en Emailgebruik PvdA & Neveninstellingen De huidige code ligt op 12 juli 2011 ter revisie voor aan de OR, met de intentie de code te actualiseren aan het gebruik van sociale media. Zodra werkgever en OR consensus hebben over een nieuwe, uitgebreide code, zal deze de huidige code vervangen. De huidige code zal via diverse kanalen (o.a. intranet) worden gepubliceerd.
BIJLAGE 12 - Gedragscode Internet- en Emailgebruik PvdA & Neveninstellingen
Pagina 76 van 93
Bijlage 13 - Kader Levensloopregeling PvdA & Neveninstellingen 1. Begripsbepalingen Kader levensloopregeling
: Regelt de arbeidsvoorwaardelijke / fiscale / inrichting van het (sparen voor) onbetaald(e) verlof en is daarmee maatgevend voor hetgeen in de levensloopspaarovereenkomst wordt vastgelegd. Uitvoeringsovereenkomst : De uitvoeringsovereenkomst levensloopregeling is een collectieve levensloopregeling overeenkomst tussen de werkgever en de financiële instelling. Deze overeenkomst regelt uitvoeringstechnische zaken, zoals het beheer van gelden, betalingen, uitkeringen, rekeningoverzichten e.d. Levensloopspaarovereenkomst : Aanvulling op de arbeidsovereenkomst waarin nadere afspraken over het levensloopsparen tussen werkgever en de werknemer zijn vastgelegd. Arbeidsovereenkomst : arbeidsovereenkomst tussen werkgever en zijn werknemers. Werkgever : de Partij van de Arbeid, Wiardi Beckman Stichting, Evert Vermeer Stichting, Alfred Mozer Stichting en Vereniging Jonge Socialisten in de PvdA. Tegenover de medewerkers treedt de algemeen directeur namens de werkgever op Werknemer : Degene die op basis van een arbeidsovereenkomst bij in dienst is bij werkgever Bron : Geld en/of de waarde van vrije dagen die door een werknemer ingezet kan worden om een periode van onbetaald verlof te financieren. Doel : Het soort onbetaalde verlof waarvoor een werknemer kiest en dat gefinancierd wordt uit de ingezette bronnen. Brutojaarsalaris : Het voor de werknemer geldende vaste jaarsalaris inclusief vakantietoeslag Spaarperiode : De periode waarin jaarlijks maximaal 12% van het brutosalaris wordt gespaard en wordt gereserveerd op een geblokkeerde rekening bij een financiële instelling voor de financiering van onbetaald verlof. Die rekening staat op naam van de werknemer. Verlofperiode : De periode, waarin onbetaald verlof wordt genoten en uitkeringen via de werkgever uit de gereserveerde gelden worden verkregen. Kalenderjaar : Het tijdvak van 1 januari tot en met 31 december van een jaar. Waarde aanspraak : De maximale opbouw van het spaartegoed in de levensloopregeling is gesteld op 210% van het brutojaarsalaris, gerelateerd aan het in het voorgaande kalenderjaar ontvangen bruto-jaarsalaris. Levenslooploon Het ingehouden deel van het brutosalaris, inclusief het daarover behaalde rendement, dat gestort wordt op een geblokkeerde rekening bij een financiële instelling. Uurloon : Het uurloonbedrag dat op de loonstrook staat. Financiële instelling : De uitvoering van de levensloopregeling heeft werkgever ondergebracht bij ………………. Deze instelling beheert en administreert per deelnemer afzonderlijk de opgebouwde tegoeden. De afspraken hierover zijn vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst levensloopsparen. Geblokkeerde rekening : Een rekening op naam van de werknemer waar het levenslooploon wordt geadministreerd. Het tegoed op de geblokkeerde rekening mag uitsluitend bestaan uit levenslooploon. Jaarlijkse inleg
Pagina 77 van 93
: Als een werknemer besluit deel te nemen aan de levensloopregeling, is de maximale inleg 12% van het brutosalaris. Een werknemer die op 31 december 2005 51 jaar of ouder is, maar nog geen 56 jaar, mag onbeperkt inleggen, rekening houdend met de maximale opbouw van het spaartegoed (210%).
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
2. Werkingssfeer De levensloopregeling staat per 1 januari 2006 open voor alle werknemers. Deelname aan de levensloopregeling en de spaarloonregeling tegelijkertijd is niet toegestaan. Jaarlijks moet de werknemer een keuze maken voor een van beide regelingen. 3. Recht op deelname 1. De werknemer heeft onder, bij en krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde voorwaarden, elk kalenderjaar recht deel te nemen aan de levensloopregeling. Deelname is op basis van vrijwilligheid. 2. De werknemer die aan de levensloopregeling wenst deel te nemen dient de levensloopovereenkomst volledig in te vullen, te ondertekenen en aan PvdA te overhandigen. 3. De medewerker moet 1 maand voorafgaande aan de start van een kalenderjaar een keuze maken tussen deelname aan de spaarloonregeling of deelname aan de levensloopregeling. Het is niet toegestaan aan beide regelingen tegelijkertijd deel te nemen. 4. Indien de werknemer levenslooptegoed heeft opgebouwd tijdens het dienstverband met de werkgever of een vorig of ander dienstverband, dan dient deze PvdA te voorzien van alle informatie die PvdA nodig heeft om op de juiste wijze de levensloopregeling te kunnen uitvoeren en de controle hierop te houden. In dit kader moet de werknemer bij indiensttreding dan wel jaarlijks per 1 januari van een kalenderjaar schriftelijk verklaren wat de omvang van het levenslooptegoed per de genoemde eerste januari is. 5. Indien de in dit artikel gevraagde verklaringen niet tijdig bij PvdA worden aangeleverd, dan is PvdA gerechtigd de deelname aan de levensloopregeling stop te zetten tot het moment waarop de benodigde verklaringen zijn verstrekt, of de deelname voor het betreffende kalenderjaar geheel te ontzeggen. 4. Inrichting levensloopregeling 4.1. Levensloopbronnen (in te zetten arbeidsvoorwaarden) 4.1.1. Tijdbronnen – Vakantiedagen: alle bovenwettelijke dagen > 20 (bij een fulltime dienstverband), peildatum 1 januari. – Vergoeding in tijd voor overwerk: maximaal de in de keuzeperiode ontvangen vergoeding. 4.1.2. Geldbronnen – Brutoloon: het deel van het vaste loon boven het wettelijk minimumloon. – Vakantietoeslag: 8% over het vaste loon minus het wettelijk minimumloon. – De eventuele eindejaarsuitkering: maximaal de in de keuzeperiode ontvangen uitkering. 4.2. Levensloopdoelen 4.2.1. Langdurig voltijdsverlof 4.2.1.1. Loopbaanonderbreking De duur van de loopbaanonderbreking is minimaal 3 maanden en maximaal 6 maanden. De loopbaanonderbreking kan, eventueel gecombineerd met andere vormen van betaald verlof, worden opgenomen. De maximale termijn is 6 maanden. Het gespaarde levenslooploon kan worden gebruikt voor de financiering van de loopbaanonderbreking. 4.2.1.2. Vroegpensioen De duur van het vroegpensioen is onderwerp van overleg tussen werkgever en werknemer. De duur kan liggen tussen de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de
Bijlage 13 - Kader Levensloopregeling PvdA & Neveninstellingen
Pagina 78 van 93
deelnemer de leeftijd van 62 jaar bereikt en de pensioendatum. Het gespaarde levenslooploon kan worden gebruikt voor de financiering van het vroegpensioen. 4.2.1.3. Zorgverlof (wettelijk) De werknemer heeft bij ziekte van een thuiswonend ziek kind, een zieke partner of een ouder recht op zorgverlof voor het verzorgen van het familielid. De duur van het zorgverlof is onderwerp van overleg tussen werkgever en werknemer. Gedurende maximaal 10 dagen per jaar heeft de werknemer recht op 70% van het salaris voor zover dit salaris niet meer is dan het maximum dagloon zoals bedoeld is in de Coördinatiewet Sociale verzekering, maar ten minste op het voor hem geldende wettelijk minimumloon. Vanaf 10 dagen is sprake van onbetaald zorgverlof. Het gespaarde levenslooploon kan worden gebruikt als aanvulling op de uitkering en/of als financiering van het onbetaalde zorgverlof. 4.2.2. Langdurig deeltijdverlof 4.2.2.1. Deeltijd vroegpensioen De omvang en de duur van het deeltijd vroegpensioen zijn onderwerp van overleg tussen werkgever en werknemer. Het uitgangspunt is een minimale aanwezigheid van 16 uur per week als uitgangspunt. De duur kan liggen tussen de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 55 jaar bereikt en de pensioendatum. Het gespaarde levenslooploon kan worden gebruikt voor de financiering van het deeltijd vroegpensioen. 4.2.2.2. Deeltijdverlof De duur van het onbetaalde deeltijdverlof is minimaal 3 maanden en maximaal 18 maanden. Het uitgangspunt is een minimale aanwezigheid van 16 uur per week. Het deeltijdverlof kan worden gefinancierd met het gespaarde levenslooploon. 4.2.2.3. Deeltijd zorgverlof (wettelijk) De werknemer heeft bij ziekte van een thuiswonend ziek kind, een zieke partner of een ouder recht op zorgverlof voor het verzorgen van het familielid. Gedurende maximaal twee maal de arbeidsduur per week heeft de werknemer recht op doorbetaling van 70% van het salaris. De werknemer kan met werkgever aansluitend deeltijd zorgverlof overeenkomen. De omvang en de duur van het deeltijd onbetaald zorgverlof zijn ook onderwerpen van overleg. Het gespaarde levenslooploon kan worden gebruikt als aanvulling op de uitkering en/of als financiering van het onbetaalde deeltijd zorgverlof. 4.2.2.4. Ouderschapsverlof (wettelijk) De werknemer die tenminste één jaar bij werkgever in dienst is, heeft voor de verzorging van een tot het gezin behorende kind in de leeftijd van 0 tot 8 jaar recht op (on)betaald verlof. Het aantal uren verlof waarop de werknemer maximaal recht heeft is dertien maal de arbeidsduur per week. Het verlof wordt per week opgenomen gedurende een aaneengesloten periode van maximaal zes maanden. De werknemer kan vragen om; verlof voor een langere periode dan zes maanden, of het verlof op te delen in maximaal drie perioden waarbij iedere periode ten minste een maand bedraagt. Werkgever kan dit verzoek afwijzen als een zwaarwegend bedrijfsbelang zich hiertegen verzet. Over de uren waarvoor betaald verlof is verleend, behoudt de werknemer het recht op het minimumloon. Het gespaarde levenslooploon kan worden gebruikt voor financiering van het resterende onbetaalde ouderschapsverlof Werknemers die op deze manier hun wettelijk recht op ouderschapsverlof gebruiken, kunnen een fiscaal voordeel krijgen via een heffingskorting. Die bedraagt de helft van het minimumloon per opgenomen verlofuur.
Pagina 79 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
5. Procedures 5.1. Aanmelding De werknemer kan eenmaal per jaar een maand voorafgaand aan de start van een kalenderjaar de in te zetten bronnen met een speciaal keuzeformulier kenbaar maken. In dat formulier vermeldt de werknemer voor het komende jaar uit welke bronnen hij gaat sparen. Ook geeft hij aan of een inhouding maandelijks of eenmalig moet plaatsvinden. De werknemer levert dit keuzeformulier in bij de werkgever op het geldende keuzemoment. De werkgever kan de keuze afwijzen op de volgende procedurele gronden: het keuzeformulier is te laat ingediend; niet alle bescheiden zijn ontvangen; de voorgestelde keuze is in strijd is met de bepalingen in de regeling of in strijd met wettelijke/fiscaaltechnische bepalingen. Als de werkgever een gemaakte keuze afwijst, moet hij dit schriftelijk doen onder opgave van de reden. Gaat de werkgever akkoord, dan kan een keuze in principe niet meer worden gewijzigd. Niettemin kunnen werkgever en werknemer samen besluiten om van deze afspraak af te wijken. Bij aanvang van de spaarperiode ondertekenen werkgever en werknemer een levensloopspaarovereenkomst. 5.2. Verlofafspraken De werknemer moet zijn voornemen om langdurig (deeltijd) verlof op te nemen tenminste 6 maanden van tevoren schriftelijk bij de direct leidinggevende kenbaar maken. Deze termijn is niet van toepassing als sprake is van zorgdoeleinden en als het moment van aanvang van het verlof niet in redelijkheid kon worden voorzien. De direct leidinggevende neemt binnen één maand na het verzoek een besluit over de aanvraag van de werknemer. De afdeling personeelszaken bevestigt het besluit van de leidinggevende. Als de direct leidinggevende van plan is de verlofaanvraag af te wijzen, vraagt de direct leidinggevende advies van de afdeling P&O. Bij een definitieve afwijzing zal de PvdA met de werknemer in overleg treden om een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te vinden. Uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het verzoek deelt de direct leidinggevende de beslissing schriftelijk en gemotiveerd aan de werknemer mee. Als de direct leidinggevende niet instemt met de aanvankelijke verlofaanvraag, wordt in onderling overleg naar een alternatief gezocht. Eenmaal overeengekomen verlof kan niet worden gewijzigd, tenzij de PvdA in vergelijking met het belang van de werknemer een dusdanig zwaarwegend belang heeft bij wijziging van het besluit. De PvdA zal in dat geval in overleg met de werknemer dienen te treden om met inachtneming van het belang van de werknemer tot andere afspraken te komen. De werkgever stelt geen eisen aan de invulling van het verlof op voorwaarde dat tijdens de verlofperiode geen arbeid wordt verricht voor een andere werkgever, behoudens de goedkeuring van werkgever. 5.3. Terugkeer in de functie De werknemer heeft na terugkeer van het langdurig verlof: Een functiegarantie: d.w.z. recht op zijn oorspronkelijke functie, tenzij hieromtrent andere afspraken over zijn gemaakt. De werknemer heeft ook recht op voortzetting van alle arbeidsvoorwaarden en op de afspraken terzake van de arbeidsduur zoals die golden bij aanvang van de verlofperiode. Werkgever maakt over deze zaken met de werknemer voorafgaand aan het verlof afspraken en zorgt voor de uitvoering hiervan.
Bijlage 13 - Kader Levensloopregeling PvdA & Neveninstellingen
Pagina 80 van 93
6. Gevolgen voor de arbeidsvoorwaarden van de werknemer Tijdens de verlofperiode gelden, in afwijking van de arbeidsvoorwaarden zoals deze zijn vastgelegd in de personeelsregelingen van werkgever, de navolgende arbeidsvoorwaardelijke afspraken: Jaarlijkse salarisverhoging Voltijdsverlof: Loopbaanonderbreking / zorgverlof De individueel toe te kennen salarisverhoging wordt onverkort toegepast indien de verlofperiode 3maanden of korter duurt en pro rato indien de verlofperiode langer dan 3 maanden duurt. Vroegpensioen: Er wordt geen salarisverhoging meer toegekend.
Deeltijdverlof Alle vormen van verlof De individueel toe te kennen salarisverhoging wordt berekend aan de hand van het percentage aanwezigheid
Pensioenregeling Voltijdsverlof: Loopbaanonderbreking/zorgverlof: De werknemer blijft deelnemer aan de bij werkgever geldende pensioenvoorziening Basis pensioenopbouw Salaris voor de verlofperiode Werkgever draagt op de gebruikelijke wijze bij in de kosten van de pensioenopbouw
Deeltijdverlof Deeltijd (zorg)verlof/deeltijd: vroegpensioen, ouderschapsverlof De werknemer blijft deelnemer aan de bij werkgever geldende pensioenvoorziening Basis pensioenopbouw Salaris voor de verlofperiode Werkgever draagt op de gebruikelijke wijze bij in de kosten van de pensioenopbouw
Vroegpensioen: De werknemer blijft deelnemer aan de bij werkgever geldende pensioenvoorziening Basis pensioenopbouw Salaris voor de verlofperiode Werkgever draagt niet bij
Overige afspraken Voltijdsverlof De aan de aanwezigheid gerelateerde (on)kostenvergoedingen, zoals tegemoetkoming woon-werkverkeer en (incidentele) toeslagen worden tijdens de verlofperiode stopgezet.
Deeltijdverlof De aan de aanwezigheid gerelateerde (on)kostenvergoedingen, zoals tegemoetkoming woon-werkverkeer en (incidentele) toeslagen worden vergoed over de dagen waarop wordt gewerkt
De opbouw van vakantiedagen en vakantietoeslag stopt
De opbouw van vakantiedagen en vakantietoeslag worden berekend over de dagen waarop wordt gewerkt
Er vindt geen vergoeding plaats van kosten in het kader van de kinderopvangregeling
Kosten voor kinderopvang op dagen / uren waarop wordt gewerkt, worden vergoed overeenkomstig de kinderopvangregeling
Pagina 81 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
7. Ziekte tijdens de verlofperiode Als de werknemer gedurende de verlofperiode ziek wordt, loopt het verlof gewoon door. Loopt de ziekte door tot na het einde van de verlofperiode dan ontstaat het recht op doorbetaling van loon op de eerste werkdag na de verlofperiode. De uitkering van het levenslooploon in de verlofperiode wordt door de ziekte niet onderbroken. De werknemer heeft als er sprake is van langdurige ziekte het recht de levensloopspaarovereenkomst tussentijds op te schorten. Dit recht ontstaat vanaf het moment waarop de werknemer, na zijn ziektemelding aan de werkgever, tenminste vier weken aaneengesloten ziek is geweest en naar verwachting van de bedrijfsarts de ziekte van langdurige aard zal zijn. Vanaf het moment dat de levensloopspaarovereenkomst wordt opgeschort, gelden de afgesproken reïntegratieafspraken. 8. Het levenslooploon Het levenslooploon stort werkgever op een geblokkeerde rekening bij een financiële instelling. Dit loon wordt door de financiële instelling beheerd en per deelnemer afzonderlijk geadministreerd. Werkgever kan het levenslooploon alleen storten op een geblokkeerde rekening bij de financiële instelling als de medewerker loon uit tegenwoordige arbeid geniet, respectievelijk daarvoor in de plaats tredende uitkeringen of aanvullingen op uitkeringen geniet die door of via de werkgever worden verstrekt. Als de uitkeringen en aanvullingen op de uitkeringen niet via werkgever worden verstrekt, worden de stortingen opgeschort tot het tijdstip waarop de medewerker zijn werkzaamheden weer voor werkgever gaat verrichten. De medewerker kan, na het hervatten van de werkzaamheden binnen het betrokken kalenderjaar, de werkgever verzoeken om de niet verrichte stortingen af te storten op de geblokkeerde rekening. Bij de beoordeling of en in hoeverre er nog ruimte is om te sparen moet het aanwezige levenslooploon worden gerelateerd aan het jaarloon van het afgelopen jaar. Dit jaarloon wordt vastgesteld door herleiding van het loon in het laatste tijdvak tot het jaarloon. Door het ondertekenen van de overeenkomst levensloopsparen verleent de medewerker volmacht aan werkgever om van het brutosalaris het levenslooploon te storten op de geblokkeerde rekening ten name van de medewerker. 9. Overboeking levenslooploon Voor het opnemen van het levenslooploon heeft de medewerker goedkeuring van de werkgever nodig. Die goedkeuring verleent werkgever door het afgeven en ondertekenen van een formulier ‘Aanvraag overboeking levenslooploon’. Dit formulier moet ook door de medewerker worden ondertekend en daarna bij de financiële instelling worden ingeleverd. Als werkgever akkoord gaat met opname van het levenslooploon boekt de financiële instelling het levenslooploon over naar werkgever. Onder inhouding van de verschuldigde belastingen stort werkgever het bedrag door op de betaalrekening van de medewerker. De goedkeuring wordt door werkgever uitsluitend verleend: – voor de betaling van loon tijdens een periode van verlof; – voor de uitbetaling van het levenslooploon bij beëindiging dienstbetrekking; – voor een storting bij inbreng van het levenslooploon bij een nieuwe werkgever; – voor een storting bij inbreng van het levenslooploon in een aanspraak als gevolg van een bestaande pensioenregeling. De uitkering van het levenslooploon mag inclusief regulier salaris (bijvoorbeeld bij deeltijdverlof) nooit uitgaan boven hetgeen verdiend werd bij aanvang van de verlofperiode. 10. Verbod tot vervreemding en zekerheidsstelling De medewerker mag zijn aanspraak ten opzichte van u als gevolg van deze regeling niet afkopen, vervreemden, prijsgeven of formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid maken. Zodra de medewerker hiermee in strijd handelt, eindigt de deelneming aan de levensloopregeling en wordt het opgebouwde levenslooptegoed onder inhouding van de gebruikelijke belastingen uitgekeerd aan de betrokken medewerker. Bijlage 13 - Kader Levensloopregeling PvdA & Neveninstellingen
Pagina 82 van 93
11. Beschikkingsmacht De werkgever kan nooit aanspraak maken op het tijdelijk onder zijn berusting zijnde levenslooploon om daarop een eventuele vordering op de medewerker wegens het niet nakomen van verplichtingen van de medewerker tegenover de werkgever te verhalen. Met de periodieke betaling aan de medewerker tijdens de verlofperiode van het levenslooploon is de werkgever jegens de medewerker hiervoor gevrijwaard. 12. Beëindiging van de levensloop spaarovereenkomst 12.1. Redenen van beëindiging De levensloop spaarovereenkomst start op de dag zoals genoemd in de overeenkomst en eindigt van rechtswege op de laatste dag dat de werknemer verlof heeft genoten, behoudens wat hierna is bepaald. De levensloopspaarovereenkomst eindigt: – op het tijdstip dat de arbeidsovereenkomst eindigt; – op het moment dat de werknemer twee jaar volledig arbeidsongeschikt is; – door schriftelijke opzegging door de werknemer vóór afloop van de eerstvolgende keuzeronde. 12.2. Uitbetaling tegoeden bij beëindiging van de levensloop spaarovereenkomst Indien de levensloop spaarovereenkomst wordt beëindigd kan het tot dan toe opgebouwde levenslooploon worden omgezet in een aanspraak ingevolge een pensioenregeling, mits deze na de omzetting nog blijft binnen de op grond van de wet geldende grenzen. Deze omzetting kan het gehele levenslooploon betreffen of een gedeelte daarvan; In geval van overlijden van de medewerker wordt de tegenwaarde van de aanspraak als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking van de medewerker ter beschikking van de erfgenamen van de medewerker worden gesteld. Bij aanvaarding van een nieuwe dienstbetrekking kan het tot dan toe opgebouwde levenslooploon: – Worden ingebracht in een levensloopregeling van de inhoudingsplichtige bij wie de medewerker in dienstbetrekking treedt – Worden uitbetaald onder inhouding van de verschuldigde belastingen Indien in strijd met de levensloopregeling geheel of gedeeltelijk over het levenslooploon wordt beschikt, wordt de gehele aanspraak ingevolge de levensloopregeling aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking van de medewerker. 13. Wijzigingsbeding Werkgever behoudt zich het recht voor de bepalingen van dit reglement eenzijdig te wijzigen of in te trekken. 14. Onduidelijkheden Indien er in dit reglement na toepassing onduidelijkheden blijven, beslist werkgever over de interpretatie ervan, rekening houden met alle omstandigheden van het betreffende geval.
Pagina 83 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
Bijlage 14 – Regeling Flexibele Arbeidsvoorwaarden PvdA & Neveninstellingen Gelet op en in aanvulling op artikel 12 van de CAO PvdA en Neveninstellingen stelt de werkgever de navolgende regeling vast. Paragraaf I Algemene bepalingen Artikel 1 Definities 1. bron 2. boekjaar 3. werkgever
4. CAO 5. Wet LB 6. Uitvoeringsbesluit LB 7. Uitvoeringsregeling LB 8. Deelnameformulier
: arbeidsvoorwaarden welke door de werknemer ingezet kunnen worden als ruilmiddel tegen andere arbeidsvoorwaarden, de doelen : het kalenderjaar, waarop de keuze van de werknemer van bronnen respectievelijk doelen betrekking heeft : de Partij van de Arbeid, Wiardi Beckman Stichting, Evert Vermeer Stichting, Alfred Mozer Stichting en Vereniging Jonge Socialisten in de PvdA : CAO PvdA en Neveninstellingen : Wet op de loonbelasting 1964 : Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 : Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 : Formulier Flexibele Arbeidsvoorwaarden PvdA en Neveninstellingen, waarmee de werknemer zijn aanvraag in het kader van het Flexibele Arbeidsvoorwaarden indient. Dit formulier is ondergebracht in het programma FLexBenefits, waarmee het door de werknemer on-line wordt ingevuld.
Artikel 2 Keuzemoment De werknemer kan éénmaal per maand, gedurende de tweede helft van de maand een ruilkeuze maken. De keuze van de werknemer heeft betrekking op uitsluitend het lopende boekjaar, tenzij in deze regeling uitdrukkelijk de keuzemogelijkheid tot meerdere boekjaren is aangegeven. Artikel 3 Deelnemers en deeltijders 1.
Medewerkers met een dienstverband korter dan drie maanden zijn van deelname aan Flexibele Arbeidsvoorwaarden uitgesloten. Uitzondering hierop is: - deelname aan de Levensloopregeling PvdA en Neveninstellingen of - deelname aan de Spaarloonregeling PvdA en Neveninstellingen; in het kader van het keuzemodel: de keuze voor dat doel staat open voor alle werknemers; 2. Deelname aan het keuzemodel is slechts mogelijk indien vakantie-uren zijn geregistreerd conform het door de werkgever gehanteerde en aangeboden verlofregistratiesysteem. Paragraaf II De Bronnen Artikel 4 Vakantie-uren 1.
Onder vakantie-uren worden verstaan, vakantie-uren die voor het betreffende boekjaar worden toegekend. De werknemer kan minimaal 1 vakantie-uur en maximaal 35 vakantie-uren (parttimers naar rato) per boekjaar inzetten. 2. De waarde van een verlofuur is vastgesteld op 1/1820 deel van het geldende bruto jaarsalaris (= maandsalaris * 12,96 ). In dit percentage is opgenomen 8% vakantie-uitkering. 3. Als grens voor het door een werknemer in te zetten maximaal aantal vakantie-uren geldt dat het wettelijke minimum voor het aantal vakantie-uren per jaar niet wordt aangetast. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:634 BW dient de werknemer vier maal de overeengekomen arbeidsduur per week over te houden voor vakantie. Dit is op voltijd basis bij gebruikmaking van de standaardwerkduur 140 uren, voor deeltijders te berekenen naar rato. 4. De ingezette vakantie-uren worden per 1 januari van het betreffende boekjaar van de aanspraak voor dat boekjaar afgeschreven. Bijlage 14 – Regeling Flexibele Arbeidsvoorwaarden PvdA & Neveninstellingen
Pagina 84 van 93
Artikel 5 Salaris en vakantie-uitkering 1.
Het inzetten van het salaris als bron mag er niet toe leiden dat het salaris onder het wettelijk minimumloon komt (Wet minimumloon). Het salaris wordt in het betreffende jaar maandelijks in 12 gelijke bedragen ingezet (afrondingsverschillen daargelaten). 2. Het inzetten van de vakantie-uitkering mag er niet toe leiden dat de vakantie-uitkering onder het wettelijk minimum van de vakantie-uitkering komt 3. De vakantie-uitkering kan éénmaal per boekjaar worden ingezet (mei). Paragraaf III De Doelen Artikel 6 Levensloopregeling 1.
De werknemer kan bronnen inzetten voor deelname aan de Levensloopregeling PvdA en Neveninstellingen. 2. Bij de inzet van de bron vakantie-uren mogen maximaal 35 vakantie-uren worden ingezet, voor deeltijders te berekenen naar rato. Indien 35 vakantie-uren voor de levensloopregeling worden ingezet, mogen geen vakantie-uren meer worden ingezet voor het doel extra inkomen als bedoeld in artikel 12. Voor zover minder dan 35 vakantie-uren voor de levensloopregeling worden ingezet, mogen de resterende vakantie-uren worden ingezet voor het doel extra inkomen. 3. Het doel bij het sparen voor de levensloopregeling is het treffen van een voorziening van geld uitsluitend ten behoeve van het opnemen van een periode van onbetaald verlof binnen de gestelde voorwaarden van de levensloopregeling en van artikel 19g, hoofdstuk IIC van de Wet LB. 4. Voor het deelnemen aan de levensloopregeling dient de werknemer gebruik te maken van het Deelnameformulier Levensloopregeling. Gelijktijdig dient de werknemer zijn eventuele deelname aan de Spaarloonregeling stop te zetten door indiening van het Formulier Stopzetting Deelname Spaarloonregeling. Bij mutaties dient de werknemer gebruik te maken van het Wijzigingsformulier Levensloopregeling. Artikel 7 Extra vakantie-uren 1.
Door het inzetten van de bronnen salaris of vakantietoeslag kunnen per boekjaar maximaal 70 vakantie-uren extra worden verkregen. 2. De extra vakantie-uren moeten in het betreffende boekjaar worden opgenomen.
Pagina 85 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
Artikel 8 Scholingskosten 1.
De werknemer kan bronnen inzetten voor een belastingvrije vergoeding van de kosten van een studie of opleiding, indien en voor zover die niet door de werkgever worden vergoed. 2. De studie of opleiding moet gericht zijn op een goede functievervulling nu en in de toekomst, of gericht zijn op de loopbaanontwikkeling van de werknemer. Indien niet aan de fiscale voorwaarden uit artikel 15a, lid 1, sub h van de Wet LB wordt voldaan en bij voortijdige beëindiging van de studie of opleiding zijn de fiscale gevolgen voor rekening van de werknemer. 3. Voor het verkrijgen van de belastingvrije vergoeding dient de werknemer de originele factuur of facturen van de scholingskosten toe te voegen als bijlage in bij het deelnameformulier. Een factuur mag voor het gebruik van deze regeling niet ouder zijn dan 1 jaar, teruggerekend vanaf het moment van indiening van het deelnameformulier. Elke factuur dient op naam van de werknemer te zijn gesteld en op elke factuur moet van de leverancier vermeld staan het BTW-nummer en het inschrijvingsnummer bij de Kamer van Koophandel.
Artikel 9 Vakbondscontributie 1.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 32 van de Uitvoeringregeling LB kan de werknemer bronnen inzetten voor een belastingvrije vergoeding van de door hem betaalde vakbondscontributie. Deze belastingvrije vergoeding heeft een pensioenverlagend effect als de fiscale pensioenruimte niet voldoende is. 2. Voor het verkrijgen van de belastingvrije vergoeding voor vakbondscontributie in het komende keuzejaar, dient de werknemer bij het Deelnameformulier een kopie van het meest recente afschrift van zijn bank- of girorekening te overleggen waaruit de betaling van de vakbondscontributie blijkt. Om de vergoeding voor vakbondscontributies in de komende jaren te continueren dient de werknemer voor 1 januari van het volgende boekjaar een actuele jaaropgave van de vakbond te overleggen aan de afdeling P&O. Artikel 10 Fiets woon-werkverkeer 1.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling LB kan de werknemer door het inzetten van de bronnen een fiets aanschaffen voor woon-werkverkeer. Hierbij geldt de Regeling belastingvrije vergoeding aanschaf fiets woon-werkverkeer PvdA en Neveninstellingen. 2. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling LB kan de werknemer door het inzetten van de bronnen met een fiets voor woon-werkverkeer samenhangende zaken aanschaffen. Hierbij geldt de Regeling belastingvrije vergoeding met de fiets woon-werkverkeer samenhangende zaken PvdA en Neveninstellingen. Artikel 11 Reiskosten woon-werkverkeer Overeenkomstig het bepaalde in artikel 15b, eerste lid, sub a en artikel 16a van de Wet LB kan de werknemer door het inzetten van de bronnen een (extra) belastingvrije vergoeding van reiskosten woonwerkverkeer ontvangen. Hierbij geldt de Regeling belastingvrije vergoeding (aanvulling) reiskosten woonwerkverkeer PvdA en Neveninstellingen. Artikel 12 Extra inkomen 1.
De werknemer kan maximaal 35 vakantie-uren per boekjaar inzetten voor extra inkomen. Indien 35 vakantie-uren voor extra inkomen worden ingezet, mogen geen vakantie-uren meer worden ingezet voor de Levensloopregeling PvdA en Neveninstellingen als bedoeld in artikel 7. Voor zover minder dan 35 vakantie-uren voor extra inkomen worden ingezet, mogen de resterende vakantieuren worden ingezet voor de levensloopregeling. 2. De waarde van een vakantie-uur is bepaald op 1/1820 deel van het bruto jaarsalaris (=maandsalaris * 12,96) op 1 januari van het betreffende boekjaar bij een volledige werktijd (het salaris per maand, zoals opgenomen in bijlage 1 van de CAO). 3. Uitbetaling van het extra inkomen vindt onder inhouding van loonheffing gelijkmatig plaats over alle nog volgende resterende maanden van het boekjaar volgend op de maand waarin de keuze is gemaakt. Bijlage 14 – Regeling Flexibele Arbeidsvoorwaarden PvdA & Neveninstellingen
Pagina 86 van 93
Artikel 13 Fiscale voorwaarden Indien niet aan de fiscale voorwaarden voor de in deze paragraaf genoemde doelen wordt voldaan zijn de fiscale gevolgen voor rekening van de werknemer. Paragraaf IV Overige bepalingen Artikel 14 Einde dienstverband 1.
Onverminderd het bepaalde in lid 2 geldt voor werknemers van wie het dienstverband eindigt in de loop van een boekjaar dat bij de inzet van bronnen en doelen naar evenredigheid rekening moet worden gehouden met de duur van het dienstverband. Zonodig zal (netto) verrekening plaatsvinden. 2. Indien het dienstverband van de werknemer om wat voor reden dan ook tussentijds wordt beëindigd, is de werknemer tot het bedrag van de nog niet ingehouden bedragen op het bruto (maand)loon in verband met de reeds ontvangen belastingvrije vergoeding in het kader van het Flexibele Arbeidsvoorwaarden een compensatie verschuldigd aan de werkgever. Voorzover mogelijk zal deze compensatie bij de laatste salarisbetaling in één termijn worden ingehouden op het netto salaris van de werknemer. Artikel 15 Ziekte en buitengewoon verlof 1.
Bij arbeidsongeschiktheid (ziekte) en gedeeltelijk buitengewoon verlof blijven afspraken over verlaging van het salaris in het kader van de Flexibele Arbeidsvoorwaarden in beginsel ongewijzigd. Indien de werknemer heeft gekozen voor het doel reiskosten zoals bedoeld in de Regeling belastingvrije vergoeding (aanvulling) reiskosten woon-werkverkeer PvdA en Neveninstellingen, wordt de reiskostenvergoeding in de lopende en de eerstvolgende kalendermaand nog uitbetaald. Ingeval van ziekte wordt de reiskostenvergoeding na herstel pas weer uitbetaald per de eerste van de maand volgende op de maand van herstel. Het Besluit van 7 december 2005, nr. CPP2005/2433M van de staatssecretaris van Financiën is van toepassing. 2. Bij volledig buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging wordt, ter beoordeling van de werkgever en na overleg met de werknemer, deelname aan het keuzemodel opgeschort dan wel vindt - voorafgaand aan de verlofverlening - verrekening met het netto salaris plaats. 3. Gedurende buitengewoon verlof en/of ziekte vindt op een gegeven moment geen opbouw van vakantie-uren meer plaats. Ter beoordeling van de werkgever en na overleg met de werknemer wordt deelname aan het keuzemodel vanaf dat moment opgeschort dan wel vindt verrekening met het netto salaris plaats. 4. Het gestelde in lid 1 is bij wijziging van (de hoogte van) het salaris, anders dan bij wijziging van de weektaak, van overeenkomstige toepassing. Artikel 16 Gevolgen 1.
De werknemer is zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van zijn keuze. De werkgever erkent in dit verband geen aansprakelijkheid. 2. Indien vakantie-uren als bron worden ingezet, heeft dit - in het algemeen en onverminderd het bepaalde in lid 5 - geen gevolgen in fiscale zin, voor het brutoloon sociale verzekeringen of voor de pensioengrondslag. 3. Indien het salaris als bron wordt ingezet, heeft dit - in het algemeen en onverminderd het bepaalde in lid 5 - gevolgen in fiscale zin, salarisgerelateerde uitkeringen zoals de vakantie-toeslag en het salaris tijdens ziekte, het brutoloon sociale verzekeringen en de grondslag voor inkomensafhankelijke voorzieningen, zoals huur-, kinderopvang- en zorgtoeslag. 4. Indien de vakantie-toeslag als bron wordt ingezet, heeft dit - in het algemeen en onverminderd het bepaalde in lid 5 - gevolgen in fiscale zin, het brutoloon sociale verzekeringen en de grondslag voor inkomensafhankelijke voorzieningen, zoals de huur, kinderopvang- en zorgtoeslag. 5. Het inzetten van de bronnen als ruilmiddel tegen fiscale vrijstellingsmogelijkheden zal tot gevolg hebben dat de bronnen niet als loon voor de heffing van loonbelasting/premie volksverzekeringen of premies werknemersverzekeringen worden beschouwd. Het besluit van 7 december 2005, nr. CPP2005/2518M van de staatssecretaris van Financiën is van toepassing. In een aantal gevallen Pagina 87 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
kan het pensioengevend loon ongewijzigd blijven als een deel van het (fiscale) loon wordt omgezet in onbelaste beloningsbestanddelen (besluit van staatssecretaris van Financiën d.d. 22 februari 2002, nr. CPP2001/3047M). Indien dit niet het geval is zal het pensioengevend loon worden verlaagd. Artikel 17 Verzoek, aanvraagprocedure en beslissing 1. De werknemer treedt over zijn te maken keuze in overleg met zijn direct leidinggevende. 2. De werknemer maakt zijn keuze kenbaar via het on line keuzeprogramma FlexBenefits; 3. De medewerker kan maandelijks een keuze maken in de twee helft van de maand. Het eerste keuzemoment voor een boekjaar betreft de tweede helft van december van het voorafgaande kalenderjaar, het laatste keuzemoment voor een boekjaar is gelegen in de tweede helft van november van het lopende kalenderjaar. 4. De afdeling P&O toetst de aanvraag op fiscale en wettelijke bepalingen; 5. In samenspraak met de direct leidinggevende geeft de afdeling P&O binnen 10 werkdagen te kennen of het verzoek van de werknemer wordt goedgekeurd; 6. In alle gevallen waarbij tijd in tijd, geld in geld, tijd in geld of geld in tijd wordt omgezet, honoreert de werkgever, in afwijking van het gestelde in artikel 12.7 van de CAO, het verzoek van de werknemer. 7. De werknemer dient jaarlijks tot de totale waarde van de voor het komende boekjaar in geld uit te drukken gekozen arbeidsvoorwaarden aan te geven welke bronnen hij wil inzetten. Indien echter gekozen wordt voor doelen, die over meerdere jaren opgebouwd of afgelost worden, kan slechts éénmalig aangegeven worden welke bronnen hij gedurende die meerdere jaren wil inzetten. Artikel 18 Wijziging in persoonlijke omstandigheden De werknemer is verplicht elke wijziging in de persoonlijke omstandigheden, die van invloed kan zijn op de toepassing van deze regeling, terstond en schriftelijk aan de werkgever te melden. Artikel 19 Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.
Bijlage 14 – Regeling Flexibele Arbeidsvoorwaarden PvdA & Neveninstellingen
Pagina 88 van 93
Bijlage 15 – Regeling belastingvrije vergoeding (aanvulling reiskosten) woon-werkverkeer Gelet op en in aanvulling op bijlage van de CAO PvdA en Neveninstellingen en artikel 11 van de Regeling Flexibele Arbeidsvoorwaarden PvdA en Neveninstellingen stelt de werkgever navolgende regeling vast. Artikel 1 Deelnameformulier Met Deelnameformulier wordt bedoeld het Deelnameformulier Flexibele Arbeidsvoorwaarden PvdA en Neveninstellingen, waarmee de werknemer zijn aanvraag in het kader van het Flexibele Arbeidsvoorwaarden indient. Dit formulier is ondergebracht in het programma FlexBenefits, waarmee het door de werknemer on-line wordt ingevuld. Artikel 2 Belastingvrije vergoeding (aanvulling) reiskosten De werknemer kan door inzet van de bronnen een (extra) belastingvrije vergoeding van de reiskosten voor het woon/-werkverkeer ontvangen. Hierbij gelden de in artikel 15b, eerste lid, sub a en 16a van de Wet op Loonbelasting 1964 genoemde grenzen. Artikel 3 Voorwaarden belastingvrije vergoeding (aanvulling) reiskosten De werknemer kan slechts van deze regeling gebruik maken indien hij op minimaal één dag (= binnen een tijdsbestek van 24 uur) per week heen en weer reist tussen zijn woning (of verblijfplaats) en een vaste arbeidsplaats. Artikel 4 Belastingvrije vergoeding: ongeacht de wijze van vervoer De maximale belastingvrije vergoeding bedraagt € 0,29 per feitelijk afgelegde kilometer. Hierop wordt de reeds ontvangen reiskostenvergoeding van de werkgever in mindering gebracht. Deze belastingvrije vergoeding heeft een pensioenverlagend effect als de fiscale pensioenruimte niet voldoende is. Artikel 5 Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking per 1 januari 2008.
Pagina 89 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
Toelichting: Werknemers ontvangen van de PvdA en Neveninstellingen onder bepaalde voorwaarden een belastingvrije reiskostenvergoeding woon-werkverkeer. De vergoeding is lager dan het maximale bedrag dat de werkgever zijn werknemers belastingvrij mag geven. Wanneer een werknemer aan het Flexibele Arbeidsvoorwaarden deelneemt, kan hij door inzet van de bronnen een (extra) belastingvrije reiskostenvergoeding woon-werkverkeer ontvangen tot maximaal het bedrag van de aantoonbare kosten van openbaar vervoer of € 0,19 per feitelijk afgelegde kilometer. Het maximale maandbedragbedrag wordt berekend volgens de volgende formule: (aantal reisdagen per week)/5 x (aantal kilometer woon-werk enkele reis) x 2 x (214 / 12) De werknemer kan de afstand tussen zijn huis en het partijbureau berekenen met de routeplanner op (route.anwb.nl) door het gemiddelde aantal kilometers voor de heen- als terugreis te nemen. De postcode van het partijbureau is 1015 BN. Selecteer de optie “kortste route” en rond het getal rekenkundig af op hele kilometers. De uitkomst van deze rekensom is bindend. De werknemer vermenigvuldigt de enkele-reisafstand met het aantal werkdagen per week waarop hij daadwerkelijk naar het partijbureau reist. Omdat de maximale vergoeding van € 0,19 slechts per feitelijk afgelegde kilometer kan worden verstrekt, is in de Algemene Regeling Flexibele Arbeidsvoorwaarden PvdA en Neveninstellingen opgenomen dat bij arbeidsongeschiktheid (ziekte) en gedeeltelijk buitengewoon verlof deelname aan het Flexibele Arbeidsvoorwaarden wordt opgeschort dan wel dat verrekening met het netto salaris plaatsvindt. Aangifte loonbelasting Werknemers die gebruik maken van het openbaar vervoer voor woon-werkverkeer en die een aangifte Inkomstenbelasting doen, kunnen een aftrekpost opvoeren voor reiskosten woon-werkverkeer. Op deze aftrekpost moeten echter de van de werkgever ontvangen vergoedingen, inclusief de aanvullende vergoeding in het kader van de Flexibele Arbeidsvoorwaarden, in mindering worden gebracht. In het algemeen is verhoging van reiskostenvergoeding door toepassing van het Keuzemodel Arbeidsvoorwaarden gunstiger dan de reiskosten van openbaar vervoer als aftrekpost in het kader van de aangifte inkomstenbelasting op te voeren.
Bijlage 15 – Regeling belastingvrije vergoeding (aanvulling reiskosten) woonwerkverkeer
Pagina 90 van 93
Bijlage 16 – Regeling belastingvrije vergoeding aanschaf fiets woon-werkverkeer Artikel 1 Definities 1. deelnameformulier
2. fiets 3. fietsverklaring
: Deelnameformulier Flexibele Arbeidsvoorwaarden PvdA en Neveninstellingen, waarmee de werknemer zijn aanvraag in het kader van Flexibele Arbeidsvoorwaarden indient. Dit formulier is ondergebracht in het programma FlexBenefits, waarmee het door de werknemer on-line wordt ingevuld : fiets met of zonder elektronische trapondersteuning. : verklaring, die onderdeel is van het Deelnameformulier, waarin de werknemer verklaart dat hij op meer dan de helft van het aantal reisdagen per jaar daadwerkelijk gebruik maakt van de fiets in het kader van woonwerkverkeer, waaronder mede begrepen het gebruik van de fiets in vooren/of natransport (bijvoorbeeld van en naar NS-station).
Artikel 2 Belastingvrije vergoeding fiets De werknemer kan door inzet van de bronnen en met inachtneming van het gestelde in deze regeling vanwege de werkgever een belastingvrije vergoeding voor de aanschaf van een fiets en daarmee samenhangende zaken ontvangen, in overeenstemming met het gestelde in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling Loonbelasting 2001. Artikel 3 Voorwaarden belastingvrije vergoeding fiets 1.
De werkgever stelt de werknemer in de gelegenheid een fiets aan te schaffen voor woonwerkverkeer. Hiertoe sluit de werkgever een renteloze lening af met de werknemer. Deze lening wordt vervolgens gedurende een periode van maximaal drie jaar afgelost. De belastingvrije vergoeding wordt aangewend om de verstrekte lening af te lossen. 2. De belastingvrije vergoeding voor de fiets bedraagt maximaal € 749,-- (inclusief BTW) en kan éénmaal per drie kalenderjaren worden toegepast (zie lid 5). 3. De werknemer kan een gangbare verzekering afsluiten, die dekking geeft tegen nieuwwaarde bij diefstal en schade en daarvoor een belastingvrije vergoeding ontvangen. 4. De werknemer verklaart door middel van de fietsverklaring dat hij op meer dan de helft van het aantal reisdagen per jaar daadwerkelijk gebruik maakt van de fiets in het kader van woonwerkverkeer. Indien niet aan de fiscale voorwaarden wordt voldaan, zijn de fiscale gevolgen voor rekening van de werknemer, te voldoen uit het netto salaris. 5. De belastingvrije vergoeding kan alleen worden overeengekomen als er in het kalenderjaar en de twee voorgaande kalenderjaren geen vergoeding voor aanschaf van een fiets is betaald, geen fiets als vrije verstrekking is verstrekt, en geen fiets ter beschikking is gesteld; Artikel 4 Aanvraagprocedure fiets 1.
De werknemer schaft een fiets aan. De factuur dient op naam van de werknemer te zijn gesteld en mag niet ouder zijn dan 1 jaar om te kunnen gebruiken voor deze regeling, teruggerekend vanaf het moment van indiening van het Deelnameformulier. Op de factuur moeten van de leverancier vermeld staan het BTW-nummer en het inschrijvingsnummer bij de Kamer van Koophandel. De werknemer dient de originele factuur als bijlage in bij het Deelnameformulier. Op het Deelnameformulier geeft de werknemer aan welke bronnen hij of zij voor de fiets woonwerkverkeer inzet. Bij ondertekening van het Deelnameformulier wordt ook de daarvan deel uitmakende fietsverklaring ondertekend. De werkgever verstrekt de werknemer een belastingvrije vergoeding van de fiets in de salarisbetaling van de maand volgend op de aanschaf van de fiets. 2. De werknemer die dit wenst kan een voorschot voor de fiets vragen. In dat geval overlegt de werknemer bij het Deelnameformulier aan de werkgever een op zijn naam gestelde offerte van de leverancier. Op de offerte moeten het BTW-nummer en het inschrijvingsnummer bij de Kamer van Koophandel van de leverancier vermeld staan. Op het Deelnameformulier geeft de werknemer aan welke bronnen hij of zij voor de fiets woon-werkverkeer inzet. Bij ondertekening van het Deelnameformulier wordt ook de daarvan deel uitmakende fietsverklaring ondertekend. De werkgever verstrekt de werknemer de renteloze lening. De originele factuur moet vervolgens Pagina 91 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen
binnen 2 maanden bij de werkgever worden ingediend. De factuur dient op naam te staan van de betrokken werknemer en mag niet ouder zijn dan 1 jaar, teruggerekend vanaf het moment van indiening van het Deelnameformulier. Ook op de factuur moeten het BTW-nummer en het inschrijvingsnummer bij de Kamer van Koophandel van de leverancier vermeld staan. Artikel 5 Aanvraagprocedure verzekering Als de werknemer een fietsverzekering wil opvoeren voor het keuzemodel en deze niet reeds op de in artikel 4 bedoelde factuur van de fiets vermeld staat, dient bij het Deelnameformulier van de fietsverzekering een aparte factuur te worden bijgevoegd, eveneens met vermelding van het BTW-nummer en het inschrijvingsnummer bij de Kamer van Koophandel van de leverancier of verzekeraar. Artikel 6 Overige bepalingen 1.
De aflossingstermijn voor de fiets is maximaal drie jaar en vangt aan met ingang van het volgende boekjaar. 2. De werknemer is zelf verantwoordelijk voor onderhoud van de fiets. 3. Bij beëindiging van het dienstverband en/of verkoop c.q. vervreemding van de fiets binnen de aflossingstermijn zijn de fiscale gevolgen voor rekening van de werknemer, te voldoen uit het netto salaris. Artikel 7 Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking per 1 januari 2008.
Bijlage 16 – Regeling belastingvrije vergoeding aanschaf fiets woon-werkverkeer
Pagina 92 van 93
Bijlage 17 – Regeling belastingvrije vergoeding met de fiets woon-werkverkeer samenhangende zaken Gelet op en in aanvulling op artikel 12 van de CAO PvdA en Neveninstellingen en artikel 10 van de Regeling Flexibele Arbeidsvoorwaarden PvdA en Neveninstellingen stelt de werkgever navolgende regeling vast. Artikel 1 Definities 1. deelnameformulier
2. fiets 3. fietsverklaring
: Deelnameformulier Flexibele Arbeidsvoorwaarden PvdA en Neveninstellingen, waarmee de werknemer zijn aanvraag in het kader van Flexibele Arbeidsvoorwaarden indient. Dit formulier is ondergebracht in het programma FlexBenefits, waarmee het door de werknemer on-line wordt ingevuld : fiets met of zonder elektronische trapondersteuning. : verklaring, die onderdeel is van het Deelnameformulier, waarin de werknemer verklaart dat hij op meer dan de helft van het aantal reisdagen per jaar daadwerkelijk gebruik maakt van de fiets in het kader van woonwerkverkeer, waaronder mede begrepen het gebruik van de fiets in vooren/of natransport (bijvoorbeeld van en naar NS-station).
Artikel 2 Belastingvrije vergoeding met de fiets samenhangende zaken De werknemer kan door inzet van de bronnen en met inachtneming van het gestelde in deze regeling vanwege de werkgever een forfaitaire belastingvrije vergoeding ontvangen voor met de fiets woonwerkverkeer samenhangende zaken conform artikel 37 van de Uitvoeringsregeling Loonbelasting 2001. Artikel 3 Voorwaarden belastingvrije vergoeding voor met de fiets samenhangende zaken 1.
De belastingvrije vergoeding per kalender jaar voor met de fiets woon-werkverkeer samenhangende zaken bedraagt maximaal € 82,-- (inclusief BTW). 2. De werknemer verklaart door middel van de fietsverklaring dat hij op meer dan de helft van het aantal reisdagen per jaar daadwerkelijk gebruik maakt van de fiets in het kader van woonwerkverkeer. Indien niet aan de fiscale voorwaarden wordt voldaan, zijn de fiscale gevolgen voor rekening van de werknemer, te voldoen uit het netto salaris. Artikel 4 Aanvraagprocedure De werknemer doet de aanvraag met gebruik van het Deelnameformulier. Bij ondertekening van het Deelnameformulier wordt ook de daarvan deel uitmakende fietsverklaring ondertekend. Artikel 5 Overige bepalingen Bij beëindiging van het dienstverband en/of het niet meer gebruik maken van de fiets in het kader van het woon-werkverkeer zijn de fiscale gevolgen voor rekening van de werknemer, te voldoen uit het netto salaris. Artikel 6 Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking per 1 januari 2008.
Pagina 93 van 93
Collectieve arbeidsovereenkomst PvdA en neveninstellingen