Cantate 2015 zondag 31 mei 2015 Grote Kerk Wageningen
1
Aan deze dienst werken mee: Voorganger: ds. Erica Hoebe – de Waard Organist: Simon Marbus Solisten: Iris de Koomen (sopraan). Annette Stallinga (alt), Coert van den Berg Koorzangers: Fokje Steenstra, Ruur Boersma, Anne Wim Vonk, Willem Dragt, Andre Godkewitsch. Musici: Orgel - Patrica Vintém Viool 1: Ivan Iliev Viool 2: Asuka Sumi Altviool: Zdenka Prochazkova Cello: Nina Hitz Contrabas: Silva Jimenez Hobo 1: Robert de Bree Hobo 2: Johannes Knol Blokfluit 1: Cornelis van Dis Blokfluit 2: Thomas Triesschijn Deze dienst is mede voorbereid met Martin Knotters en Kees van Schagen
2
Een toelichting bij de cantate van Eduard van Hengel Bach componeerde zijn cantate 39 voor de 23e juni 1726, dat jaar de eerste zondag na Trinitatis (Drievuldigheidszondag), de zondag waarvoor hij drie jaar eerder de eerste cantate na zijn aantreden als Thomaskantor in Leipzig had geschreven. Terwijl Bach in zijn eerste ambtsjaren wekelijks een cantate componeerde en dus na twee jaar over twee complete cantatejaargangen beschikte, halveerde hij zijn tempo vanaf Trinitatis 1725 zodat BWV 39 tot zijn derde jaargang behoort. Aan Brich dem Hungrigen dein Brot kleefde lang de legende dat zij zou geschreven zijn toen een groep van 1800, door een verlate contrareformatie uit Salzburg gevluchte protestanten in 1732 onderdak in Leipzig zocht; de correcte datering van BWV 39 weerlegde dit sprookje. Het libretto voor deze cantate ontleent Bach aan een bekende, al wat oudere bundel cantateteksten, in 1704 aan het hof te Meiningen ontstaan en wellicht door de hertog Ernst Ludwig zelf geschreven, waarin voor het eerst koraal- en bijbelteksten werden gecombineerd met uit de Italiaanse opera afkomstige recitatieven en aria's op vrij gedichte teksten; uit deze bundel putte ook de aan het hof te Meiningen werkzame Johann Ludwig Bach (de "Meininger Bach", 1677-1731), een verre achterneef van Sebastian, wiens cantates Bach zozeer bewonderde dat hij er zelf in 1726 achttien van uitvoerde te Leipzig. Deze cantates hebben een vaste vorm: twee delen, uit te voeren vóór en na de preek, elk ingeleid door een oudresp, nieuwtestamentisch bijbelwoord en gevolgd door een recitatief/ariacombinatie en besloten met een koraal. Door verwisseling van de recitatief/aria-volgorde in het tweede deel hebben ze een symmetrische struktuur rond het nieuwtestamentische schriftwoord. De evangelielezing voor deze eerste zondag na Trinitatis is Lucas 16: 1931, een door Jezus uitgesproken gelijkenis over de rijke man en de arme Lazarus wier rollen na hun dood pijnlijk verwisseld blijken. In twee eerdere cantates concentreerde Bach zich resp. op het onderscheid arm/rijk (Die Elenden sollen essen, BWV 75, 1723) en een oproep tot boetvaardigheid (O Ewigkeit, du Donnerwort I, BWV 20, 1724); in 1726 ligt de nadruk op het verlenen van materiële hulp aan behoeftigen en de van God ondervonden barmhartigheid. De uit het oude testament afkomstige tekst van het imponerende openingskoor (1) is Jesaja 58:7-8, een tekst van maar liefst acht regels; de componist moet zorgen dat alle verschillende noties daarvan tot hun recht komen zonder te vervallen in een struktuurloze opeenvolging van stukjes. Bach doet dat door (zie het schema) de tekst te verdelen in drie delen 3
waartussen de maat wisselt: van een driekwartsmaat via een 4/4 (¢) naar een snelle 3/8. Het middendeel (II) is ‘t kortst; de omliggende hoekdelen zijn qua muzikale vormgeving elkaars gespiegelde: (I) is een fuga, geflankeerd door twee homofone (akkoordische) gedeelten op eenzelfde tekst en met eenzelfde instrumentale begeleidingsvorm, terwijl in (III) een homofoon gedeelte wordt geflankeerd door twee thematisch verwante fuga's. De instrumentalisten bereiden de koorinzet voor met een sinfonia die vervolgens als begeleiding van het eerste deel zal dienen; door telkens twee akkoorden toe te wijzen aan achtereenvolgens de twee blokfluiten, de twee hobo's en de twee violen brengt Bach het verdelen van brood onnavolgbaar in beeld. Het koor op zijn beurt illustreert het broodbreken door een gefragmenteerde vertolking van de eerste woorden: Brich (rust) dem Hungrigen (rust) dein Brot. Ook overigens wordt er veel tekst geïllustreerd: bij führe in das Haus maakt de gebroken begeleidingsfiguur plaats voor langere lijnen, Elend gaat gepaard met schrijnende halve tonen (chromatiek), Morgenröte krijgt een uitgebreide stralende coloratuur etc. In alle delen, ook waar de meeste instrumenten in de fuga's slechts colla parte met de vocale stemmen meespelen, blijft er een zelfstandige rol voor de blokfluiten, het "armelui's instrument" (Bach beschikte immers intussen over uitstekende traverso-spelers), als voortdurende herinnering aan de behoeftigen waarom het hier gaat. Met een uitbundige fuga die de Herrlichkeit des Herren bezingt, eindigt dit ongewoon lange openingskoor waarin we Bach op de toppen van zijn kunnen zien. In het slechts door continuo begeleide (secco) recitatief (2) legt de bas uit hoe Gods barmhartigheid jegens ons, ons op onze beurt tot daadwerkelijke naastenliefde verplicht. Tot die navolging bekent zich de alt in haar aria (3), een gracieus kwartet met continuo, hobo en viool: een, vergeleken met het openingskoor kleinschalige en intieme bezetting. Het ritme (in 3/8 maat) herinnert aan een menuet of een passepied. De aria heeft (evenals straks nr.5) geen da-capostruktuur: drie vocale passages - de tweede zin wordt tweemaal behandeld - worden omkaderd en afgewisseld door vier instrumentale ritornello's. Het tweede deel van de cantate ("na de preek") opent (4) met het nieuwtestamentische schriftwoord, Hebreeën 13:16. De bas, die ook altijd als Vox Christi optreedt, vertolkt de vergelijkbaar belerende tekst, slechts sober begeleid door het continuo dat twee telkens doch gevarieerd terugkerende (ostinate) motieven speelt. Bij gebreke van een madrigale, vrij gedichte tekst kan het stuk niet als aria worden beschouwd. Vrijwel alle woorden worden op hun beurt geaccentueerd: gefállen (m.19 & 39), Gott (m.23 & 43), Opfer (m.19, 25, 47). 4
Begeleid door twee unisono spelende blokfluiten relativeert de sopraan deze strenge onderwijzing enigszins met haar lieflijke aria (5): van echte offers kan natuurlijk geen sprake zijn want alles wat wij hebben is ons reeds door God gegeven. Het 'unisono'-spel van de twee blokfluiten maakt hun zachte timbre wat penetranter dankzij de kleine, zelfs bij geroutineerde blokfluitisten onvermijdelijk optredende intonatieverschillen. Cantate 39 is trouwens de laatste waarin Bach de in onbruik gerakende, want door traverso's 'achterhaalde' blokfluiten voorschrijft. Terwijl het - symmetrisch gestruktureerde - solistengedeelte van deze cantate begon met een rationele uitleg van de bijbelse boodschap, zo besluit de alt (6) het met een hoogst persoonlijke dankbetuiging, in de vorm van een recitatief dat haar woorden door een strijkersbegeleiding speciale glans verleent. Ze gebruikt haar laagste noten ter illustratie van de woorden Armut, een grote (overmatige) dalende sextsprong, en den schwachen Leib der Erd. BWV 39 eindigt met een eenvoudige vierstemmige harmonisering van het zesde couplet van David Denickes lied Kommt, lasst euch den Herren lehren (1648); zoals de tekst Selig sind die aus Erbarmen doet vermoeden parafraseert dit lied Jezus' zaligsprekingen uit Mattheus 5. Het wordt gezongen op de bekende melodie van Freu dich sehr, o meine Seele; instrumenten versterken de vocale stemmen colla parte. Welkom door Ouderling van dienst Openingsvers en Lofprijzing: NLB 190a
5
Zingen: Psalm 8: 1, 2, 3, 4 orgel: vers, 5 en 6
2. Wel doet de hemel hoog uw glorie blinken, maar in de mond van kind'ren doet Gij klinken uw machtig heil, zo maakt G' uw vijand stil en doet uw haters buigen voor uw wil.
6
3. Aanschouw ik 's nachts het kunstwerk van uw handen, de maan, de duizend sterren die daar branden, wat is de mens, dat Gij aan hem gedenkt, het mensenkind, dat Gij hem aandacht schenkt? 4. Gij hebt hem bijna goddelijk verheven, een kroon van eer en heerlijkheid gegeven, Gij doet hem heersen over zee en land, ja, al uw werken gaaft Gij in zijn hand. 5. Al wat er land of water heeft tot woning, het moet de mens erkennen als zijn koning; vogels en wild en al 't geduldig vee en wat er wemelt in de wijde zee. 6. Heer, onze Heer, hoe heerlijk en verheven hebt Gij uw naam op aarde uitgeschreven. Heer, onze God, hoe vol van majesteit hebt Gij uw naam op aarde uitgebreid. Lezingen: Lucas 16: 19-31 19 Er was eens een rijke man die gewoon was zich te kleden in purperen gewaden en fijn linnen en die dagelijks uitbundig feestvierde. 20 Een bedelaar die Lazarus heette, lag voor de poort van zijn huis, overdekt met zweren. 21 Hij hoopte zijn maag te vullen met wat er overschoot van de tafel van de rijke man; maar er kwamen alleen honden aanlopen, die zijn zweren likten. 22 Op zekere dag stierf de bedelaar, en hij werd door de engelen weggedragen om aan Abrahams hart te rusten. Ook de rijke stierf en werd begraven. 23 Toen hij in het dodenrijk, waar hij hevig gekweld werd, zijn ogen opsloeg, zag hij in de verte Abraham met Lazarus aan zijn zijde. 24 Hij riep: “Vader Abraham, heb medelijden met mij en stuur Lazarus naar me toe. Laat hem het topje van zijn vinger in water dompelen om mijn tong te verkoelen, want ik lijd pijn in deze vlammen.” 25 Maar Abraham zei: “Kind, bedenk wel dat jij je deel van het goede al tijdens je leven hebt ontvangen, terwijl Lazarus niets dan ongeluk heeft gekend; nu vindt hij hier troost, maar lijd jij pijn. 26 Bovendien ligt er een wijde kloof tussen ons en jullie, zodat wie van hier naar jullie wil gaan dat niet kan, en ook niemand van jullie naar ons kan oversteken.” 27 Toen zei de rijke man: “Dan smeek ik u, vader, dat u hem naar het huis van mijn vader stuurt, 28 want ik heb nog vijf broers. Hij kan hen dan waarschuwen, zodat ze niet net als ik in dit oord van martelingen terechtkomen.” 29 Abraham 7
zei: “Ze hebben Mozes en de profeten: laten ze naar hen luisteren!” 30 De rijke man zei: “Nee, vader Abraham, maar als iemand van de doden naar hen toe komt, zullen ze tot inkeer komen.” 31 Maar Abraham zei: “Als ze niet naar Mozes en de profeten luisteren, zullen ze zich ook niet laten overtuigen als er iemand uit de dood opstaat.”’ 1 Johannes 4: 16-21 Wij hebben Gods liefde, die in ons is, leren kennen en vertrouwen daarop. God is liefde. Wie in de liefde blijft, blijft in God, en God blijft in hem. 17 Zo is de liefde bij ons werkelijkheid geworden, en daardoor kunnen we op de dag van het oordeel vol vertrouwen zijn, want hoewel wij nog in deze wereld zijn, zijn we als Jezus. 18 De liefde laat geen ruimte voor angst; volmaakte liefde sluit angst uit, want angst veronderstelt straf. In iemand die angst kent, is de liefde geen werkelijkheid geworden. 19 Wij hebben lief omdat God ons het eerst heeft liefgehad. 20 Als iemand zegt: ‘Ik heb God lief,’ maar hij haat zijn broeder of zuster, is hij een leugenaar. Want iemand kan onmogelijk God, die hij nooit gezien heeft, liefhebben als hij de ander, die hij wel ziet, niet liefheeft. 21 We hebben dan ook dit gebod van hem gekregen: wie God liefheeft, moet ook de ander liefhebben. Deel 1
8
1. Koor Brich dem Hungrigen dein Brot und die, so in Elend sind, führe ins Haus! So du einen nackend siehest, so kleide ihn und entzeuch dich nicht von deinem Fleisch. Alsdenn wird dein Licht herfürbrechen wie die Morgenröte, und deine Besserung wird schnell wachsen, und deine Gerechtigkeit wird für dir hergehen, und die Herrlichkeit des Herrn wird dich zu sich nehmen. 2. Recitatief B Der reiche Gott wirft seinen Überfluss auf uns, die wir ohn ihn auch nicht den Odem haben. Sein ist es, was wir sind; er gibt nur den Genuss, Doch nicht, dass uns allein nur seine Schätze laben. Sie sind der Probestein, wodurch er macht bekannt, Dass er der Armut auch die Notdurft ausgespendet, Als er mit milder Hand, Was jener nötig ist, uns reichlich zugewendet. Wir sollen ihm für sein gelehntes Gut Die Zinsen nicht in seine Scheuren bringen; Barmherzigkeit, die auf dem Nächsten ruht, Kann mehr als alle Gab ihm an das Herze dringen.
Breek voor de hongerige uw brood en neem in huis wie in ellende zijn. Als u iemand naakt ziet, kleedt hem danen onttrek u niet aan uw eigen vlees en bloed.Dan zal uw licht doorbreken als het morgenrood en uw genezing zal snel toenemen, en uw gerechtigheid zal voor u uitgaan en de heerlijkheid van de Heer zal u tot zich nemen
De rijke God werpt ons zijn overvloed toe, ons die zonder hem niet eens ademen kunnen. Hem behoren wij toe, hij geeft ons slechts het vruchtgebruik, maar niet zo dat zijn schatten ons alleen maar laven: ze zijn de toetssteen waarmee hij duidelijk maakt dat hij ook de armen hun levensbehoeften schonk toen hij ons met milde hand rijkelijk toebedeelde wat ieder nodig heeft. Wij hoeven de opbrengst van zijn geleende goed niet in zijn schuren te brengen: de barmhartigheid die wij de naaste betonen raakt hem meer in het hart dan alle offers.
9
3. Aria A Seinem Schöpfer noch auf Erden Nur im Schatten ähnlich werden, Ist im Vorschmack selig sein. Sein Erbarmen nachzuahmen, Streuet hier des Segens Samen, Den wir dorten bringen ein.
Om al op aarde een afschaduwing te zijn van onze Schepper, is een voorproef van de zaligheid. Om zijn ontferming na te bootsen moeten wij hier het zaad van de zegen uitstrooien dat we ginds zullen oogsten.
Uitleg en verkondiging DEEL 2 4. Aria B Wohlzutun und mitzuteilen vergesset nicht; denn solche Opfer gefallen Gott wohl. 5. Aria S Höchster, was ich habe, ist nur deine Gabe. Wenn vor deinem Angesicht Ich schon mit dem meinen Dankbar wollt erscheinen, Willt du doch kein Opfer nicht. 6. Recitatief A Wie soll ich dir, o Herr, denn sattsamlich vergelten, Was du an Leib und Seel mir hast zugutgetan? Ja, was ich noch empfang, und solches gar nicht selten, Weil ich mich jede Stund noch deiner rühmen kann? Ich hab nichts als den Geist, dir eigen zu ergeben, Dem Nächsten die Begierd, dass ich ihm dienstbar werd, Der Armut, was du mir gegönnt in diesem Leben, Und, wenn es dir gefällt, den schwachen Leib der Erd. Ich bringe, was ich
Vergeet niet wèl te doen en méé te delen; want in zulke offers schept God behagen. Allerhoogste, wat ik heb is niets dan uw gave. Zelfs wanneer ik dankbaar met het mijne voor uw aangezicht zou willen verschijnen, wenst u toch geen offer. Hoe zal ik u, o Heer, genoeg vergelden wat u mij hebt welgedaan naar lichaam en ziel? Ja, wat ik nog steeds ontvang, en dat niet zelden, waarvoor ik u elk uur roemen kan? Ik heb niets dan mijn geest aan u te geven en aan mijn naaste de wens hem te dienen en aan de armen wat u mij gegund hebt in dit leven en, als het u behaagt, dit zwakke aardse lichaam. Ik breng, Heer, wat ik kan, laat het u
10
kann, Herr, lass es dir behagen, Dass ich, was du versprichst, auch einst davon mög tragen.
behagen zodat ik eens ontvangen mag wat u belooft.
7. Koraal Selig sind, die aus Erbarmen Sich annehmen fremder Not, Sind mitleidig mit den Armen, Bitten treulich für sie Gott. Die behülflich sind mit Rat, Auch, womöglich, mit der Tat, Werden wieder Hülf empfangen Und Barmherzigkeit erlangen. (vertaling Eduard van Hengel)
Zalig zij die uit erbarmen zich de nood van een ander aantrekken, die medelijden hebben met de armen en voor hen tot God bidden. Die behulpzaam zijn met raad en zo mogelijk metterdaad, zullen zelf ook hulp ontvangen en barmhartigheid ondervinden.
Moment van Inkeer en verstilling Voorbeden, stil gebed, Onze Vader Onze Vader, die in de hemelen zijt, Uw naam worde geheiligd; Uw koninkrijk kome; Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde. Geef ons heden ons dagelijks brood; en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren; en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen.
Zingen: 704
11
2. Die eeuwig rijke God moge ons reeds in dit leven een vrij en vrolijk hart en milde vrede geven. Die uit genade ons behoudt te allen tijd, is hier en overal een helper die bevrijdt. Uitzending en Zegen
3. Lof, eer en prijs zij God die troont in ’t licht daarboven. Hem, Vader, Zoon en Geest moet heel de schepping loven. Van Hem, de ene Heer, gaf het verleden blijk, het heden zingt zijn eer, de toekomst is zijn rijk.
Bij het uitgaan wordt er gecollecteerd. De opbrengsten worden voor een deel bestemd voor het diaconaat en pastoraat (omzien naar elkaar en de wereld) en voor een deel om dergelijke muzikale vieringen in de toekomst mogelijk te maken.
12