f
um
Tijdschrift voor de Onderwijs- en Opleidingsregio Leiden | december 2011, nr. 2
CanMEDS ook in het basiscurriculum Friedo Dekker houdt van dwarse denkers Leergierigheid scoort Dokters zijn feilbaar en dat mag Glen Bandiera: ‘Met de invoering van CanMEDS zitten we op het goede spoor’
inhoud | f OOR um, december 2011
4-5 Interview geestelijke vader CanMEDS Glen Bandiera: ‘Jullie portfoliosysteem wil ik ook in Canada!’ 6-7
Curriculumherziening in progress
8-9 Friedo Dekker over speerpunt OOR Leiden: wetenschappelijke en academische vorming (CanMEDS nr. 3) 10-11 Wederzijdse verwachtingen: coassistent Ammar Muhammad ontmoet dr. Sven Meylaerts 12-13 De Vloer Op bij het Assistentenloket in MCH 14 14-15
COLUMN Frank Smit over keuzes maken A iosko Lisa Lashley: ‘Door onderzoek krijg je meer diepgang’
16 Over De Grens: Bart Geerts in opleiding tot anesthesioloog in Groot-Brittannië
fOORum, december 2011 Jaargang 1, nr. 2 Verschijning: tweemaal per jaar Oplage: 4500 fOORum is het tweejaarlijks tijdschrift van en voor coassistenten, semi-artsen, artsen (niet) in opleiding tot specialist en opleiders en stafleden van vakgroepen en maatschappen in de Onderwijs- en Opleidingsregio Leiden. Daarin nemen deel: Leids Universitair Medisch Centrum, Diaconessenhuis Leiden, Rijnland Ziekenhuis, HagaZiekenhuis, Medisch Centrum Haaglanden, Bronovo Ziekenhuis, Groene Hart Ziekenhuis, Reinier de Graaf Ziekenhuis, Apotheek Haagse Ziekenhuizen, Rijnlands Revalidatiecentrum, Sophia Revalidatie, LangeLand Ziekenhuis. Abonneren Een abonnement op fOORum is kosteloos. Wilt u het blad voortaan ook ontvangen of een proefexemplaar opvragen? En/of u abonneren op de digitale nieuwsbrief? Stuur dan een mail met uw verzoek, uw huidige status of functie en uw adresgegevens naar
[email protected]. Adreswijzigingen s.v.p. naar ditzelfde adres. Kernredactie (leden redactieraad) Machteld Bouman (bureau Bouman), Arnout Jan de Beaufort (kinderarts, Directoraat Onderwijs en Opleidingen-DOO/LUMC), Auk Dijkstra (onderwijskundig adviseur, DOO/LUMC), Joep Dörr (gynaecoloog Medisch Centrum Haaglanden, voorzitter Regionale Opleidingscommissie OOR Leiden, voorzitter redactieraad), Agnes Kerckhoffs (regiocoördinator medische vervolgopleidingen LUMC), Beatrijs de Leede (onderwijskundig adviseur DOO/LUMC), Jørgen van Overbeek (directeur HagaAcademie HagaZiekenhuis), Hanneke Sas (communicatieadviseur DOO/LUMC) Overige leden redactieraad Leon Aarts (anesthesioloog LUMC), Jary van Baalen (vaatchirurg LUMC, lid Uitvoeringsorgaan klinische fase-UOkf), Anneke Dijkmans (aios microbiologie LUMC, bestuurslid Vereniging van Arts-Assistenten-VAA), Hans van Huisseling (gynaecoloog Groene Hart Ziekenhuis Gouda), Patty Kuiper (coassistent, lid Leidse Co-Raad) Eindredactie Machteld Bouman (bureau Bouman tekstproducties) Aan dit nummer werkten mee Mark Boonstra, Jan Hein van Dierendonck, Dick Duynhoven, Masja de Ree, Caroline van der Schaaf, Frank Smit, Karin van der Tuin Fotografie Marc de Haan, Aneta Lee-Kubera, Nicole Romijn, Arthur Vahlenkamp Art direction en layout Sandra van Merode
Op www.oorleiden.nl vindt u voorgaande nummers van fOORum. En alle recente informatie uit de Onderwijs- en Opleidingsregio Leiden over het basiscurriculum, de medische vervolgopleidingen, cursussen voor opleiders en aios en nog veel meer. Benieuwd? Kijk op www.oorleiden.nl!
2
| f oor um | Najaar 2011
Drukwerk Van Aalst Printmanagement / www.printmanagement.nu Contact Reacties op dit nummer, alsmede tips en ideeën voor de inhoud van het volgende nummer zijn van harte welkom. Graag met naam en toenaam mailen naar
[email protected]. © fOORum is een uitgave van de OOR Leiden. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.
voorwoord
et cetera
Nieuwe app voor klinische fase
Competentieontwikkeling
O
pleiden in competenties, in kennis, vaardigheden en attitude is de kern van de modernisering van de opleiding van medisch specialisten. Het opleiden in de kerncompetentie medisch handelen blijft natuurlijk centraal staan. De grote uitdaging voor de komende jaren is om in de opleidingen ook aan de zogenoemde generieke competenties, zoals communicatie en samenwerken, inhoud te geven. Uit onderzoek blijkt dat het succes in het bedrijfsleven meer door generieke dan door domeinspecifieke competenties bepaald wordt. Dat zou voor het medische domein ook heel goed kunnen gelden. Kennis en vaardigheden onderhouden en blijven ontwikkelen, goed communiceren met patiënten, collega’s en medewerkers, en goed organiseren, zijn cruciaal voor goede patiëntenzorg. Voor het opleiden van studenten en a(n)ios en wetenschappelijke ontwikkeling zijn weer andere vaardigheden nodig. Succes is alleen mogelijk als je als dokter deze ‘rollen’ goed beheerst. Daarom zijn opleiden en ontwikkeling van deze rollen, te beginnen in de basisopleiding, van belang. In het disciplineoverstijgende onderwijs van aios en ook tijdens de ‘teach the teacher’-cursussen van stafleden komen de generieke competenties en vaardigheden in opleiden volop aan bod. Integratie van de opgedane kennis bij dit onderwijs en deze cursussen in de dagelijkse praktijk van de opleidingen is een belangrijke te maken volgende stap. In dit nummer van fOORum wordt duidelijk dat er in de OOR Leiden tal van activiteiten zijn ontwikkeld, die competentieontwikkeling mogelijk maken. DR. P. JOEP DÖRR Regionale Opleidingscommissie OOR Leiden
Tijdens de klinische fase doorloopt elke student zijn eigen traject. Hierdoor bouwt hij een eigen dossier op met unieke informatie. Het LUMC start in februari hiervoor een digitaal administratiesysteem. Deze applicatie bundelt informatie zoals beoordelingsformulieren, coschappenindelingen, student- en ziekenhuisgegevens, plannings- en rapportagemogelijkheden voor de coschappen, semi-artsstages, wetenschapsstages, et cetera. Omdat deze ‘Klinische fase-applicatie’ (Kl-app) web-based is, kunnen de studenten, beoordelaars en secretariaten van ziekenhuizen op elk gewenst moment deze vanaf verschillende locaties gebruiken. Beoordelaars zien bijvoorbeeld of ze nog een beoordelingsformulier moeten invullen, secretariaten zien welke groep coassistenten zij in het ziekenhuis kunnen verwachten. Studenten hebben altijd een overzicht bij de hand van hun eigen huidige status. In januari volgt een instructie op verschillende ziekenhuislocaties voor beoordelaars en secretariaten (data nog niet bekend bij het ter perse gaan van dit nummer). Studenten krijgen uitleg binnen het reguliere onderwijs. Meer informatie: kijk op www.oorleiden.nl. Voor vragen kun je terecht bij projectleider Sandra den Braber, 071-5268319 of
[email protected].
Workshops TTT-plus Heb je de TTT al gevolgd, maar behoefte aan praktische tips over het doen van KPB’s, het voeren van voortgangsgesprekken, het uitvoeren van een 360°feedback of andere opleidingsaspecten? Hiervoor zijn de TTT-plus workshops. Deze trainingen zijn kosteloos voor specialisten uit de OOR Leiden en worden een paar maal per jaar centraal aangeboden. Inschrijven kan via www.boerhaave.nl. Ook kun je je opgeven voor een workshop op maat of specialisme, specifiek bestemd voor jouw maatschap of opleidingsgroep. Informatie hierover is te verkrijgen via uw onderwijskundige of stuur een mail naar
[email protected]. Door een volledig spectrum aan opleidingen en vervolgopleidingen te bieden, wil de OOR Leiden - aantrekkelijk gelegen in het hart van de Randstad - uitgroeien tot een OOR waar studenten, artsen in opleiding tot specialist (aios) én opleiders zich volledig kunnen ontplooien. Een unieke OOR, dankzij de grootste dichtheid aan opleidingsmogelijkheden, geconcentreerd op het kleinste aantal vierkante kilometers. En ook een OOR waar diversiteit het sleutelwoord is, zowel op het gebied van werken en leren als van wonen en sociale activiteiten.
Najaar 2011 | f oorum |
3
interview reportage met geestelijke vader CanMEDS
reportage
‘Wat betreft invoering van CanMEDS staan we voor identieke uitdagingen.’ Dr. Glen Bandiera, directeur van de medische vervolgopleidingen en hoofd van het traumateam van het St. Michaels Hospital in Toronto, was nauw betrokken bij de ontwikkeling en evaluatie van CanMEDS in Canada. Onlangs bracht hij op uitnodiging van de KNMG een bliksembezoek aan ons land. Om te doceren en te leren.
Glen Bandiera: 'We zitten op het goede spoor' door JAN HEIN VAN DIERENDONCK | foto NICOLE ROMIJN
De competentiegebieden van de CanMEDS zijn in Canada ontwikkeld als competentieprofiel voor medische opleidingen en dat wordt in steeds meer landen gebruikt. CanMEDS heeft in trauma-arts Glen Bandiera een bevlogen zendeling. Hij vertelt hoe hij als tiener na een motorongeluk een operatie onderging en zo onder de indruk was van zijn chirurg dat hij artsen sindsdien zag als bijna volmaakte wezens - intelligent, zorgzaam, communicatief en begaan met een ieder in de samenleving. ‘Die ontmoeting was bepalend voor mijn beroepskeuze, maar tijdens de opleiding werd dit artsenbeeld behoorlijk bijgesteld. Goede communicatieve vaardigheden waren al snel niet meer vanzelfsprekend. Het draaide voornamelijk om medische expertise en wie tevens uitblonk in andere competenties dankte dat nauwelijks aan de opleiding. Geneeskundeopleidingen hebben verzuimd te bewerkstelligen dat alle dokters goed met hun patiënten en collega’s kunnen communiceren, prima kunnen functioneren in teamverband en beschikken over al die andere vaardigheden die van hen worden verwacht. Ik zeg niet dat specialisten in alles moeten excelleren, maar ze moeten wel alle competenties redelijk goed beheersen en zich in de gevoelens van hun patiënten kunnen verplaatsen. Ik geloof heilig dat CanMEDS daarin een belangrijke bijdrage kan leveren.’ 4
| foorum | Najaar 2011
Maatschappelijke behoefte
Hoe is CanMEDS tot stand gekomen? Bandiera: ‘In 1990 was er in Ontario een korte artsenstaking, voornamelijk gedreven door te hoge werkdruk. Ze kreeg veel publicitaire aandacht en dat dreigde de geloofwaardigheid van de beroepsgroep te ondermijnen. Om het vertrouwen te herstellen lanceerde men een zogeheten Societal Need Project: Educating Future Physicians for Ontario, in feite een voorloper van CanMEDS. In diezelfde tijd publiceerde het Amerikaanse Institute of Medicine een rapport dat de impact van medische fouten kwantificeerde en dat de beroepsgroep opriep haar verantwoordelijkheid te nemen. Men begon zich openlijk af te vragen wat de maatschappij nu eigenlijk van haar artsen verwachtte en het Royal College of Physicians and Surgeons of Canada erkende dat de autonomie van het artsenberoep in gevaar was. Bovendien realiseerde men zich dat wie invloed wil hebben op de situatie van morgen, vandaag moet beginnen met onderwijshervorming. Uiteindelijk culmineerde dat in het CanMEDS-initiatief, een lijst van zeven competentiegebieden (“rollen”), elk gelijk van gewicht en onderverdeeld in vier kerncompetenties. In de herziene versie van 2005 werd overigens de
'Over twee à drie jaar zal Nederland in een zeer goede positie zijn om de rest van de wereld te laten zien hoe je portfolio’s kunt gebruiken!' bovendien geen rekening houden met de individuele benadering van de patiënt kunnen ze altijd rekenen op verzet. Het is essentieel dat er altijd ruimte blijft voor onafhankelijke besluitvorming bij individuele patiënten.’ Kijkend naar Nederland valt hem op dat zaken hier meer dan in Canada van bovenaf worden opgelegd. ‘Die grotere ministeriële invloed heeft denk ik als nadeel dat de nadruk komt te liggen op wat meetbaar is, zoals gemaakte kosten en aantallen uitgevoerde procedures en onderzochte patiënten. Men is daardoor geneigd minder aandacht te hebben voor moeilijk meetbare zaken als goede communicatie.’ Hij gelooft overigens niet dat Canada voorloopt op Nederland. ‘We zijn natuurlijk eerder begonnen met CanMEDS en daardoor wat verder met de implementatie, maar intellectueel gezien hebben we zeker geen voorsprong. In sommige opzichten is Nederland zelfs verder.’ Zo boeit hem vooral hoe men hier werkt met (elektronische) portfolio’s, die zowel aios als opleider een doeltreffend instrument in handen geven om te rol van “medische expert” centraal gesteld (het zogeheten sturen in de voortgang van de opleiding. ‘Het lijkt me vanuit “bloemmodel”). Dit rollenraamwerk vormde de basis voor alle oogpunt van zowel educatie als carrièreplanning een buiten67 specialismen in Canada - ieder specialisme nam het als gewoon valide aanvullende beoordelings- en presentatiemeuitgangspunt, veranderde naar wens sommige begrippen of thode. Over twee à drie jaar zal Nederland in een zeer goede voegde er passende items aan toe, om het zo gerichter te positie zijn om de rest van de wereld te laten zien hoe je portkunnen toepassen op het betreffende vakgebied. Zo’n aan- folio’s kunt gebruiken!’ pak is niet alleen praktisch - men begrijpt het eigen specialisme immers het best - maar verhoogt ook de kans op Culturele verschillen implementatie - het wekt nu eenmaal vertrouwen als een Bandiera gelooft heilig in CanMEDS, maar erkent dat het niet in alle omstandigheden zaligmakend is. ‘Het is slechts chirurg ziet dat het is opgesteld door collega-chirurgen.’ één voorbeeld van een medisch “societal need framework”. Niet alles is meetbaar In landen met een niet-westerse culturele achtergrond kan In Canada bleek de grootste uitdaging om CanMEDS over zoiets heel anders worden ingevuld. Het afgelopen jaar ben te dragen op (oudere) opleiders die dagelijks optrekken ik in Ethiopië bezig geweest om met plaatselijke medische met aios en zoveel energie spenderen aan het beoefenen experts een trainingsprogramma te ontwikkelen voor trauvan hun doktersvak dat weinig tijd resteert om ook nog mageneeskunde. CanMEDS zou daar beslist niet functionete leren hoe een betere docent te worden. ‘Artsen vormen ren. Niet alleen omdat de middelen daar veel beperkter zijn, een relatief lastige categorie. Ze zijn getraind iedere patiënt maar ook omdat de bevolking daar heel anders aankijkt teals individu te behandelen en hun advocaat te zijn – als arts gen ziekten en dokters. Als je de mensen benadert vanuit dien je je soms te verzetten tegen de lijn van het ziekenhuis een Canadees perspectief wordt het heel moeilijk ze op te of tegen een bepaalde politiek. Zodra je met testprocedu- nemen in een behandelplan. Daarom heeft men daar nu een res en kwaliteitsmetingen probeert grip te krijgen op het eigen competentie-framework ontwikkeld: EthiopiMEDS. handelen van artsen, gaan deze zich ongemakkelijk voelen. Overigens is onlangs een Nederlands onderzoek gepubliToch zijn sommige protocollen, checklists en kwaliteitsma- ceerd naar de vraag of CanMEDS ook inderdaad het beste ten onder alle omstandigheden nuttig, zoals bijvoorbeeld systeem is voor Nederland. Het antwoord bleek positief!’ < de chirurgische checklist die men moet afvinken voordat met de eigenlijke operatie wordt begonnen. Maar er zijn Literatuur: óók regels waarvan moeilijker is aan te tonen dat ze effect Scheele F., Teunissen P., Luijk S. van, et al. Introducing competency-based postgrahebben op de uitkomst van medisch handelen. En als ze duate medical education in the Netherlands. Medical Teacher 2008; 30: 248-253. Najaar 2011 | f oorum |
5
basiscurriculum | Deel 2
reportage
De ontwikkelingsfase van de curriculumherziening van de studie geneeskunde in het LUMC is inmiddels bijna een jaar onderweg. In september 2012 zal het eerste herziene bachelorblok van start gaan. De competenties zoals beschreven in de CanMEDS en uitgewerkt in het Raamplan Artsopleiding 2009 dienen als leidraad voor de ontwikkeling van de blokken in het herziene curriculum.
CanMEDS leidraad in nieuw bacheloronderwijs door mark boonstr a en k arin van der tuin
De Taskforce curriculumherziening (TF) heeft als taak het basiscurriculum geneeskunde in grote lijnen te herzien. Daarbij hoort ook het vormen en begeleiden van de nieuwe lijn- en blokcommissies. De TF bestaat uit veertien leden waarvan twee vertegenwoordigers per divisie en twee studenten. De aanleiding om het basiscurriculum te herzien is besproken in de vorige editie van fOORum. De eindrapportage van de analysefase curriculumherziening dient als uitgangspunt voor de ontwikkelingsfase. In dit artikel bespreken we de integratie en verankering van de CanMEDS-competenties in het herziene bacheloronderwijs. De CanMEDS (Canadian Medical Education Directions for Specialists) zijn oorspronkelijk ontwikkeld voor de medische specialistenopleiding. In 2009 is een nieuw Raamplan Artsopleiding verschenen waarin deze competenties vertaald zijn naar het artsenexamen. Om studenten vroeg in de opleiding kennis te laten maken met de competenties die een afgestudeerd arts moet beheersen en nodig heeft in de vervolgopleiding (en daarna), is ervoor gekozen om de competenties als leidraad te nemen in het herziene curriculum. Zo komt de student al in de bachelorfase van de medische opleiding in contact en leert werken met de CanMEDS. Hier6
| foorum | Najaar 2011
door zal een betere overgang van de bachelor- naar masterfase en de vervolgopleiding gerealiseerd worden, op weg naar het gewenste opleidingscontinuüm. Uiteraard is het niveau van kennis en uitvoering van de verschillende competenties afgestemd op de studiefase van de student. De drie bachelorjaren zijn onderverdeeld in gemiddeld zes blokken per jaar. Van basiskennis in jaar 1 (anatomie, biochemie, histologie, et cetera) via ziektemechanismen in begin jaar 2 naar klinische vraagstukken in jaar 2 en 3. In deze vraagstukblokken gaan de studenten de vraagstukken bestuderen zoals ze in het Raamplan 2009 zijn weergegeven. De basiskennis in jaar 1 wordt ook opgehangen aan klinische vraagstukken, zodat studenten vroeg in de opleiding de klinische relevantie van deze kennis zien. In de klinische vraagstukkenblokken van jaar 2 en 3 wordt expliciet teruggegrepen op de basiskennis. Jaar 3 zal eindigen met twee praktijkblokken waar de focus ligt op disciplineoverstijgende patiëntencasussen. Elk herzien blok valt onder de verantwoordelijkheid van een blokcommissie, waarin zowel basisvakdocenten als klinische docenten uit verschillende disciplines zitten. Een blokcommissie houdt zich primair bezig met de rol van medische deskundige (zie Raamplan pagina 24) en is verantwoordelijk
voor de ontwikkeling en de uitvoering van de verschillende onderwerpen in het blok. Hiernaast heeft de blokcommissie de belangrijke taak om de andere competenties te integreren in het blokonderwijs. Hierbij zullen zij ondersteund worden door de vier lijncommissies die ook onderwijs ontwikkelen. De verschillende onderdelen waaruit de competenties zijn opgebouwd, worden gekoppeld aan de rol van medische deskundige. Hierdoor zal de student de samenhang van de verschillende competenties duidelijker voor ogen hebben. De vier lijncommissies
De commissie Beroepsvorming zal zich voornamelijk richten op de rollen medische deskundige, communicator en beroepsbeoefenaar. Deze commissie verzorgt patiëntgebonden en niet patiëntgebonden contactmomenten voor de studenten; hierdoor is het een commissie met een brede focus. Voorbeelden van onderwijs zijn: patiëntendemonstraties, anamnese en lichamelijke onderzoeksvaardigheden, medisch probleem oplossen, vroege praktijkcontacten en professioneel gedrag. Bij deze nieuwe onderwijsvormen wordt de samenstelling en omvang van de groep studenten aangepast aan het doel. Onderwijs gericht op kennis, wetenschap en academische ontwikkeling wordt ontwikkeld en gegeven door de
commissie Academische en wetenschappelijke vorming. De studenten leren de wetenschappelijke waarde van informatiebronnen te beoordelen, kritisch te denken en te reflecteren op zichzelf en anderen (zie voor een interview met Friedo Dekker, de voorzitter van deze commissie, op de volgende pagina’s). De commissie Gezondheidsbevorderaar ontwikkelt onderwijs over determinanten van gezondheid/ziekte en over maatregelen die de gezondheid van individuen/groepen beïnvloeden. Voor het toepassen van epidemiologische kennis werkt men samen met de commissie Academische en wetenschappelijke vorming. Het onderwijs over de organisatie van het Nederlandse zorgsysteem wordt ontwikkeld in samenspraak met de commissie Samenwerking & organisatie. De commissie die zijn onderwijs richt op de samenwerking tussen collega's of met patiënten én op de organisatie van de gezondheidszorg is de commissie
Samenwerking & organisatie. Bijvoorbeeld: het in samenspraak met de patiënt en andere zorgverleners binnen de maatschappelijke en gezondheidszorg tot een behandelplan te komen. Daarnaast zal er aandacht zijn voor interdisciplinaire teams op het gebied van patiëntenzorg, informatietechnologie, onderwijs en onderzoek. De vier lijncommissies zullen ervoor zorgen dat alle competenties in het bacheloronderwijs aan bod komen en worden getoetst. Om de kwaliteit en de volledigheid van het onderwijs te garanderen zijn er vakinhoudelijke bewakers aangesteld. Zij hebben als taak het curriculum te screenen op de aanwezigheid van alle relevante onderwerpen zodat de benodigde kennis over hun vakgebied op het gewenste niveau wordt aangeboden in het geneeskundecurriculum. De student zal hierdoor nog beter voorbereid zijn op zowel de coschappen als op zijn/haar vervolgopleiding. <
De 7 CanMEDS • Medisch deskundige: medisch beleid kunnen formuleren en toepassen. • Communicator: adequaat communiceren van medisch beleid naar betrokkenen. • Academicus: kritische evaluatie van wetenschappelijk onderzoek en eigen functioneren. • Beroepsbeoefenaar: professioneel gedrag. • Samenwerker: teamplayer. • Organisator: effectief management, prioritering van taken met oog voor kwaliteit. • Gezondheidsbevorderaar: preventie, maatschappelijk handelen.
Najaar 2011 | foorum |
7
reportage CanMeds | Deel 2
Zelf leren nadenken Iedere arts dient te beschikken over zeven algemene competenties (CanMEDS). Een van de competenties in het herziene curriculum voor de opleiding Geneeskunde is wetenschappelijke en academische vorming. Hoogleraar Friedo Dekker leidt de commissie die het onderwijsprogramma maakt: ‘We gaan daar in Leiden nóg meer de nadruk op leggen.’ Tweede aflevering uit een serie over de CanMEDS.
sofie en de humaniora. Om artsen in spe te laten beseffen dat je niet alleen feiten leert, maar dat je ook onderdeel uitmaakt van een wetenschappelijke traditie; en dat je je bewust moet zijn van de maatschappelijke en organisatorische context waarbinnen je werkt.’ Leids accent
door dick duynhoven
De hoogleraar stelt gerust: wie niet weet wat het verschil is tussen wetenschappelijke vorming en academische vorming, hoeft zich niet dom te voelen. ‘Er zijn allerlei scholen en stromingen die het daar niet over eens zijn. Maar praktisch beschouwd gaat wetenschappelijke vorming over het gebruikmaken van onderzoek en het zelf kunnen uitvoeren van onderzoek.’ En academische vorming? ‘Academische vorming is breder. Het gaat om kritisch kunnen nadenken, vragen kunnen stellen, wetenschappelijke twijfel hebben. Bij academische vorming horen ook vakken als geschiedenis, filo8
| f oorum | Najaar 2011
'Het is een beetje raar om voor studenten te doen alsof we alles weten en kunnen. Laat ze maar zien dat er nog veel onderzoek nodig is.’
Het LUMC hecht al langer groot belang aan de wetenschappelijke en academische component in het profiel van zijn artsen. Maar met de komst van het herziene curriculum is ervoor gekozen om daar nog méér aandacht aan te besteden. Met dat ‘Leidse accent’ wil onze OOR zich onderscheiden van de andere regio’s. Dekker: ‘We doen al aardig wat aan wetenschappelijke vorming, maar daar moet nog een tandje bij. In de academische vorming zijn we nog niet zo goed. Mijn opdracht is daar onderwijs voor te ontwikkelen.’ En die opdracht is hem wel toevertrouwd. Sinds hij tien jaar geleden als staflid bij de afdeling Epidemiologie kwam werken, houdt Friedo Dekker zich, naast klinisch onderzoek, nadrukkelijk bezig met onderwijs geven en maken. Onderwijs voor studenten geneeskunde - hoe doe je onderzoek en wat is daar leuk aan – en cursussen in binnen- en buitenland voor promovendi en artsen over de methoden en technieken van epidemiologisch onderzoek. Rolmodel
Elke arts moet, ongeacht zijn ambities in die richting, iets afweten van weten-
schappelijk onderzoek. Om de vakliteratuur en de reclame voor nieuwe medicijnen kritisch te kunnen lezen, om te weten wat daarvan relevant is voor de eigen patiënten en om er met collega’s over te kunnen praten. Dekker: ‘Vaak kom je met andere artsen in een maatschap of een groep huisartsen en bepaal je met elkaar het beleid. Bijvoorbeeld over het gebruik van antibiotica. Daar haal je dan de vakliteratuur bij en daar discussieer je dan over. ‘Diezelfde kennis en vaardigheden moet je straks, als specialist, ook weer kunnen overdragen aan je (co)assistenten. Je moet ze laten zien hoe je zelf met resultaten van onderzoek omgaat en hoe je beslissingen neemt. Ook dat moet je leren, want je bent als specialist zowel leermeester als rolmodel voor je medewerkers.’ Ervarend leren
Behalve het gebruik (kunnen) maken van onderzoeksresultaten, moeten artsen ook hun vak verder helpen. Door zelf onderzoek te doen of daaraan mee te werken. Om studenten te laten ontdekken of ze daar het talent en de ambitie voor hebben, wil Dekker ze al vroeg in de studie ‘laten zien dat het leuk is en dat het gaat om relevante vragen en echte patiënten.’ Dekker vertelt hoe hij dat voor zich ziet. ‘Aan het begin van het eerste studiejaar gaan alle studenten twee of drie weken naar een verpleeghuis. Niet om te leren wassen, maar om te observeren hoe het zorgsysteem in elkaar zit, wat de rol van de arts is, hoe patiënten en familie
'We doen al aardig wat aan wetenschappelijke vorming, maar daar moet nog een tandje bij' daarin passen. Bovendien verzamelen ze allemaal van een aantal patiënten informatie over de medische voorgeschiedenis, over de lichamelijke en geestelijke conditie, over medicatie die ze gebruiken. Een paar maanden later - als ze wat meer hebben geleerd over methoden en technieken van wetenschappelijk onderzoek - gaan ze weer terug om dat opnieuw te onderzoeken.’ Doel van dit ‘ervarend leren’ is dat de basisprincipes van onderzoek ‘gaan leven’, zoals Dekker het noemt. ‘En als we geanonimiseerde patiënteninformatie, verzameld door alle eerstejaars, dan ook nog eens in de computer stoppen, beschikken we over een enorme databank. Daarmee kunnen we studenten laten rekenen. Statistieken spreken dan veel meer tot de verbeelding, want het gaat om echte mensen.’ Onzekerheden
Academische vorming is onder meer het ontwikkelen van een kritische, vragende en onderzoekende houding. Hoe ontwikkel je daar onderwijs voor? Dekker: ‘In de commissie die het nieuwe studieprogramma ontwerpt, is gezegd dat docenten in alle studieblokken een aantal keren expliciet aandacht moeten besteden aan de academische component van hun werk. Dat kan bijvoorbeeld in de vorm van een debat. Ik had vorige week twee genetici aan tafel:
een van de humane en een van de klinische genetica. Die hadden een discussie over hun vak. De één zei: dat zit zo, waarop de ander zei: nou collega, dat weet ik niet zo zeker, want… Toen heb ik gezegd: stop! Deze discussie moet in de collegezaal worden gevoerd.’ Dekker wil studenten uitdagen om zelf na te denken en om colleges niet voor zoete koek aan te nemen. ‘Er zijn veel onzekerheden in de geneeskunde. Dus het is een beetje raar om voor studenten te doen alsof we alles weten en kunnen. Laat ze maar zien dat er nog veel onderzoek nodig is.’ Dwars denken
In de commissie zitten behalve Friedo Dekker en zijn rechterhand, de onderwijs-kundige Mayke Vereijken, een aantal ‘buitenstaanders’, mensen die niet primair uit het onderwijs komen: een ethicus, een psychiater en een clinicus. Dekker: ‘Alle drie denken ze vanuit hun eigen specifieke achtergrond mee over wat een arts vandaag de dag moet kennen en kunnen op wetenschappelijk en academisch gebied. En het leuke van deze mensen is dat ze ook dwars kunnen denken.’ De commissie is nu bezig met het programma voor het eerste jaar; de grote lijnen voor de volgende vijf jaar staan vast, maar het is nog een ‘megaklus’ weet Dekker. ‘Een leuke megaklus.’ < Najaar 2010 | foorum |
9
De ontmoeting | Een opleider en een coassistent in gesprek. Wat verwachten zij van elkaar? reportage
Coassistent Ammar Muhammad meets opleider Sven Meylaerts
reportage
Mensch, durf te vragen! door Masja van Ree | foto's arthur vahlenk amp
Het coschap heelkunde in het MCH Westeinde is door coassistenten verkozen tot het beste coschap van 2011. Hoe komt dat volgens jullie? Ammar: Je kan en mag hier veel zelf doen, als je het initiatief durft te nemen: vaak hechten, kleine ingrepen. En de begeleiding door de chirurgen én de arts-assistenten is goed. Ze besteden aandacht aan hoe je patiënten benadert en geven goede feedback. Het kan druk zijn op de afdeling maar daardoor is er ook veel te doen. Sven: We proberen veel tijd in de begeleiding te steken. Meestal zijn er zes tot tien coassistenten tegelijk op de afdeling. Het streven is dat iedere dag een chirurg tijd vrij maakt voor een uur onderwijs. Dat lukt niet altijd. In het ‘juryrapport’ stond ook dat de sfeer tussen de specialisten hier goed is. Ik vind het fijn dat dat opgemerkt wordt. We kunnen bitchy tegen elkaar doen en zijn altijd kritisch maar we hebben het ook leuk met elkaar. Ammar: Dat herken ik ook. Er heerst een open sfeer en er wordt veel gelachen. Wat verwacht je als begeleider van de coassistent? Sven: Ik verwacht dat een coassistent zelf initiatief toont. Als je ziet dat iemand interesse heeft voor het vak, dan pik je die er zo uit. Ammar: Chirurgen werken doel10 | foorum | Najaar 2011
gericht naar een oplossing toe. Er heerst een aanpakkersmentaliteit. Dat spreekt mij aan. Sven: Dit vak moet je liggen. De meeste coassistenten beginnen met interne geneeskunde en heelkunde vormt daarmee een groot contrast. Bij interne geneeskunde leer je medisch denken: aan de hand van een uitgebreide anamnese kom je tot je diagnose. Bij heelkunde analyseer je sneller en minder breed. Op een gegeven moment is het probleem bekend en dan draait het om de oplossing. Heel gericht. Er is een categorie studenten die dat erg prettig vindt. Daarnaast is er natuurlijk het opereren. Daar is het voor onszelf ook allemaal om begonnen. Ammar, hoe heb je het chirurgische werk ervaren? Ammar: De eerste keer dat ik een wond van een patiënt hechtte, was op de eerste hulp. Natuurlijk ben je dan bang dat je een lelijk litteken maakt. Sven: Ze oefenen op zeemlapjes. Ammar: Ik deed ook kleine verrichtingen als het verwijderen van teennagels, vetbulten en talgkliercystes. Bij kijkoperaties mocht ik soms de camera vasthouden. Dat is spannend. Je wil de patiënt geen schade toebrengen. Ik heb ook een onderbeenamputatie meegemaakt, erg indrukwekkend. Nee, ik hoefde niet te wennen
aan het chirurgische werk, ik kon er goed tegen. Sven: Er valt wel eens iemand flauw. Ook mensen die later chirurg worden. Dat komt niet alleen door het bloed, maar ook doordat je op de OK lang moet staan terwijl er voor de coassistent op dat moment niet altijd iets te doen is. In de operatiekamer is het vaak vol en dan kan het zijn dat je als co achter de chirurg moet staan. Je denkt er niet altijd aan om regelmatig een stap opzij te doen en de wond open te houden. Je bent zelf ook geconcentreerd. Ammar: Dat is wel jammer, dat je niet altijd steriel kunt staan. Dan moet je zelf een bankje regelen. Worden coassistenten voldoende gestimuleerd? Sven: In het begin zie je mensen met een notitieblok binnenkomen. Dan zeg ik: leg die pen maar weg, denk maar mee. Tijdens de onderwijsmomenten proberen we coassistenten een bepaalde manier van denken bij te brengen, die specifiek is voor de chirurgie. Dat vind ik belangrijk en je ziet ook dat coassistenten daarin een stap maken. Dat maakt het onderwijs geven leuk. Ammar: Op vrijdag bereidden we vaak een presentatie voor over de patiënten die de week daarop geopereerd werden. Daar kregen we heel
goede feedback op en daar heb ik veel van geleerd. Je leert kritisch te denken over de ziektebeelden en de operaties. Ik vond het goed dat het onderwijs vaak door de chirurgen zelf werd gegeven en vrij interactief was. Sven: Ammar hoefde je niet te stimuleren want hij stelde zich heel actief op. Hij is erg leergierig en aanwezig. Coassistenten moeten aan het einde van het coschap de veelvoorkomende ziektebeelden als een liesbreuk, darm- en borstkanker, een aantal botbreuken, beheersen. Ze moeten de anamnese kunnen afnemen, een diagnose stellen en een behandelplan maken. Je leert tijdens een coschap niet opereren, het gaat om de besliskunde. Hebben coassistenten voldoende voorkennis? En Ammar, sloot jouw kennis aan op wat er van je verwacht werd? Sven: Tijdens je studie geneeskunde leer je allerlei boeken uit je hoofd, maar die kennis zakt weg en moet je ophalen. De één doet dat voor hij aan een coschap begint, de ander niet. Er zijn grote verschillen in de voorkennis van co’s en dat ligt ook aan hun persoonlijke interesse. Zolang een bepaalde basiskennis aanwezig is, vind ik dat logisch en niet storend. Ik vind het wel jammer dat er nog geen verplicht afsluitend examen is.
Ammar: Ik vond mijn eigen voorkennis beperkt, maar voor elke operatie heb ik me thuis voorbereid, de anatomie opnieuw bestudeerd. Dat werkte wel. Zijn er ondanks de onderwijsprijs nog punten waarop het coschap heelkunde beter zou kunnen? Ammar: Ik kan niets bedenken. Sven: Ammar is steeds heel positief geweest, maar er zijn ook coassistenten die toch vinden dat ze te weinig aandacht krijgen, of dat ze bijvoorbeeld moeten zeuren om onderwijs te krijgen. Wij vragen ook wel veel zelfstandigheid, terwijl sommigen misschien meer begeleiding nodig hebben. Voor iemand die zelf wat terughoudend is, kan dit coschap ook lastig zijn. Ammar: Je wordt niet bij het handje genomen. Sven: Ik praat daar wel over en probeer iemand te motiveren de handen uit de mouwen te steken. Heeft u nog een tip voor coassistenten? Sven: Als je gecharmeerd bent van het vak en overweegt chirurg te worden, trek dan aan de bel. Zeg dat je onderzoek wilt doen, wacht niet af, maar leg nu vast contacten. Dat vergroot je kans op een schaarse opleidingsplaats. <
AMMAR MUHAMMAD Ammar Muhammad liep het coschap heelkunde van november 2010 tot en met januari 2011 en is lid van de Leidse Co-raad.
SVEN MEYLAERTS Dr. Sven Meylaerts begeleidt sinds vijf jaar coassistenten in het MCH Westeinde. Sinds april is hij de opleider voor de specialistenopleiding heelkunde. Het coschap heelkunde duurt acht weken en in die tijd doet de coassistent ook een stage bij bijvoorbeeld plastische chirurgie, urologie of orthopedie. Het coschap heelkunde in het MCH Westeinde won in 2011 én in 2009 de prijs voor het beste coschap. Deze prijs wordt toegekend door studievereniging M.F.L.S. op basis van een enquête onder coassistenten.
Najaar 2011 | f oorum |
11
de vloer op | Hoe gaat dat, vernieuwen? reportage
reportage
Arts-assistenten hebben het niet altijd gemakkelijk: een veeleisende opleiding, een stressvolle werkomgeving en niet zelden een hectisch privéleven stellen hen soms voor lastige situaties. Om hen te ondersteunen geven de psychologen van het Medisch Centrum Haaglanden (MCH) regelmatig intervisie en is er een speciaal Assistentenloket waar zij met vragen en problemen terecht kunnen.
Assistentenloket geeft je net dat steuntje in de rug door caroline van der schaaf | foto Aneta Lee-Kubera
De intervisie in het MCH ontstond een jaar of vijftien geleden, vertelt Marike Lub, hoofd van de afdeling Medische Psychologie in het MCH. ‘Wij werden gevraagd toen het opleidingsklimaat door problemen bij een bepaald specialisme door arts-assistenten als onveilig werd ervaren. Die intervisie sloeg heel goed aan, en er bleef vraag naar. Sindsdien komen de arts-assistenten regelmatig bij elkaar om - onder leiding van een van de psychologen - te praten over zaken waar ze in de opleiding tegenaan lopen.’ De intervisie is inmiddels uitgebreid naar andere specialismen. Vervolgens kwam de vraag van individuele artsassistenten of zij ook apart eens konden praten. En zo ontstond het Assistentenloket.
den, zijn divers. ‘Het komt bijvoorbeeld voor dat een kind in de zwangerschap of tijdens de bevalling overlijdt. Dat maakt veel indruk en kan ook voor de arts-assistent emotioneel heel heftig zijn.’ Lub en haar collega’s helpen aios met hun gevoelens en frustraties om te gaan. ‘Zodat ze het kunnen verwerken, en er niet in blijven steken. Of een burn-out krijgen en het vak uit gaan, want dat zien we ook nog wel eens.’ Een andere moeilijke situatie doet
'We geven inzicht in wat normaal en niet normaal is en hoe je daarmee kunt omgaan'
Onvermijdelijke frustraties
Er wordt veel gevraagd van arts-assistenten, vertelt Marike Lub. ‘Niet alleen op medisch-technisch gebied, maar juist ook in mentaal opzicht. Patiënten doen een groot beroep op hen, en zelf hebben arts-assistenten ook nogal wat impliciete aannames van hoe een arts moet zijn: altijd professioneel, altijd rustig, altijd weten wat er gedaan moet worden. Nu, ga er maar aan staan, dat lukt nooit.’ De vragen en problemen waarmee arts-assistenten zich bij het Loket mel12 | foorum | Najaar 2011
zich voor als een geval heel dichtbij komt, vertelt Lub. ‘Bijvoorbeeld wanneer er een patiënt van je eigen leeftijd overlijdt, voor wie je veel sympathie voelt. Of als je een ziek kind hebt, en je werkt op Kindergeneeskunde waar kinderen doodgaan. Dat raakt.’ Valkuilen
Ook de balans tussen werk en privé is een onderwerp dat nogal eens ter sprake komt tijdens de sessies. ‘Vooral in de leeftijdsfase waarin arts-assisten-
ten zitten – tussen de vijfentwintig en veertig jaar – gebeurt er veel: ze kiezen een partner, beginnen een gezin. En ze hebben vaak het idee dat ze alles goed moeten kunnen: alles goed doen op hun werk, altijd voor hun kinderen klaarstaan. Als je maar genoeg van die aannames hebt en de lat heel hoog legt, dan kom je wel in de moeilijkheden.’ Een voorbeeld: een arts-assistent met relatieproblemen gaf aan veel moeite te hebben met het dagelijks werk in de kliniek. ‘Hoe moet ik me staande houden? Is het normaal hoe ik erover denk? Met dat soort vragen komen ze dan bij ons’, zegt Lub. ‘Het is vaak ook heel veel uitleg geven over hoe je functioneert als mens, met al je emoties, gedachten en gevoelens. We geven inzicht in wat normaal en niet normaal is en hoe je daarmee kunt omgaan.’ Het is belangrijk dat arts-assistenten zichzelf goed kennen, zodat ze weten hoe ze in bepaalde situaties reageren, zegt Lub. ‘Als je je snel aangevallen voelt, en je hebt moeilijke patiënten, veeleisende opleiders of een lastige verpleging, dan is het moeilijk om je staande te houden. Leer je eigen valkuilen kennen.’ Naast de individuele sessies geven psychologen van het MCH ook plenaire trainingen. Daarbij gaat het om communicatievaardigheden, oefenen met slechtnieuws-gesprekken of leren om-
gaan met patiënten of hun familieleden als er medische fouten zijn gemaakt. Erkenning
Op de vraag of Lub en haar collega’s meer arts-assistenten zien sinds het competentiegerichte onderwijs is ingevoerd, antwoordt zij ontkennend. ‘Arts-assistenten kwamen altijd al bij ons met vragen en problemen die niet de “harde” medisch-technische competenties betroffen. Maar nu ook de “zachte” competenties structureel aandacht krijgen binnen de opleiding, wordt deze kant van het werk meer zichtbaar, waardoor er meer aandacht is en ook meer budget en middelen.’ Lub vindt het een goede ontwikkeling dat de artsen in opleiding tegenwoordig beter leren kijken naar hun eigen functioneren. Het is daarom belangrijk dat een ziekenhuis daarvoor genoeg mogelijkheden biedt, en er geld voor vrijmaakt. ‘Daarmee schep je als ziekenhuis een goed opleidingsklimaat, en daar onderscheid je je mee. Wij vinden het geven van intervisie, trainingen en het Assistentenloket een heel belangrijke taak van onze afdeling. Je geeft arts-assistenten daarmee handvatten om met hun eigen persoonlijkheid, hun communicatievaardigheden en de situatie in het ziekenhuis om te gaan. Dat draagt bij aan het plezier in
en de motivatie voor het vak en natuurlijk ook aan de kwaliteit van de patiëntenzorg.’ Een voordeel van het inzetten van psychologen uit het eigen ziekenhuis is dat zij de werkomgeving met de patiëntenpopulatie kennen, zegt Lub. ‘Ook buiten de intervisie kunnen zij worden gevraagd om mee te denken.’ Koffertje
De psychologen van het MCH hebben nog meer plannen op stapel staan: ‘Voor de intervisie willen we modules ontwikkelen die OOR-breed gebruikt kunnen worden. Er is een aantal onderwerpen dat overal, op welk moment dan ook, kan terugkomen: omgaan met moeilijke patiënten, met agressie, met fouten en ga zo maar door. We willen dat alle trainers/psychologen van ziekenhuizen in de OORregio Leiden over een ‘koffertje’ met modules beschikken met verschillende onderwerpen die aansluiten op de behoefte op dat moment. Met achtergrondinformatie, tips, training en handvatten vanuit de psychologie, om - samen met de eigen inbreng van de arts-assistenten - professioneler in het werk te kunnen staan en de niet-harde, medisch-technische competenties te verbeteren. Als er dan intervisie is, kunnen ze met een passende module aan de slag gaan.’ <
Intervisie Intervisie is een vorm van deskundigheidsbevordering waarbij professionals een beroep doen op collega's om mee te denken over persoons- en functiegebonden vraagstukken en knelpunten uit de eigen werksituatie. Essentieel bij intervisie is dat het meedenken niet bestaat uit het aandragen van oplossingen, maar uit het stellen van vragen. De professional krijgt zo de mogelijkheid te reflecteren op eigen handelen en denken. Omdat de methodiek de eigen deskundigheid binnen de organisatie verder ontwikkelt en benut, neemt de kwaliteit van het werk toe. Een intervisie beslaat een langere periode, met een klein aantal vaste deelnemers, die vooraf afspraken met elkaar maken over de spelregels, de doelstellingen en de werkwijze. Intervisie kan zowel zelfstandig als onder begeleiding plaatsvinden. Binnen een intervisiegroep mag geen sprake zijn van hiërarchie.
Najaar 2011 | f oorum |
13
column reportage | Frank Smit
Aios + ko = Aiosko
Wat wil je worden als je later groot bent?
Lisa Lashley combineert onderzoek en opleiding
Sinds het begin van mijn coschappen wordt mij regelmatig de vraag gesteld: ‘Wat wil je worden als je later groot bent?’ Lastige vraag, die ik in die specifieke formulering al minstens vijftien jaar niet meer gehoord had. Als kind zei ik Foto: Marc de Haan dan ‘brandweerman’ of ‘straaljaFrank Smit is oud-lid van de Leidse Co-raad gerpiloot’, en de vragensteller nam en oud-bestuurslid van de studieverenidaar dan glimlachend genoegen ging voor Geneeskunde en Biomedische mee. Op dat moment deed het er wetenschappen M.F.L.S. Hij is in juli 2010 niet toe of ik dat de rest van mijn met zijn coschappen begonnen en doet op werkende leven wilde doen en of luchtige wijze verslag van zijn ervaringen als coassistent. ik daar geschikt voor was. Op dat moment had ik de volledige vrijheid om mijn fantasie aan het woord te laten. Hoe verder je van die beslissing verwijderd bent, des te makkelijker is ook het antwoord. Eigenaardig hoe exact dezelfde vraag in een andere levensfase een totaal ander denkpatroon in gang zet. Als je zover bent dat je besloten hebt om dokter te worden, dan begint het gedonder pas. Je kan een bepaald vakgebied in theorie heel erg leuk vinden, maar wat doe je praktisch gezien de hele dag? Is het bijna noodzakelijk om eerst te promoveren? Hoe veel wil je werken? Et cetera. Het voordeel is dat je met je coschappen natuurlijk al een kijkje in de keuken krijgt. Daarnaast verkeer je in de luxepositie dat je als geneeskundestudent relatief laat pas een afslag hoeft te nemen. Het lastige is denk ik toch dat er na het nemen van die afslag geen weg terug meer is. Er zijn weinig KNO-artsen die daarna besluiten zich met psychiatrie bezig te houden, of internisten die toch een snijdend vak gaan uitoefenen. In hoeverre worden mensen die nog even wachten met kiezen bestraft? Word je links en rechts voorbij gesjeesd door daadkrachtige types die al vroeg in de studie op de juiste
‘Door onderzoek krijg je meer diepgang’ Het interview vindt plaats in het HagaZiekenhuis in Den Haag op de afdeling Verloskunde. Lisa Lashley verontschuldigt zich dat ze ondertussen een paar boterhammen eet: anders komt het er niet van. ‘Ja, dat is typisch voor deze afdeling, altijd druk. Wat dat betreft kan ik wel verlangen naar de twee jaar laboratoriumonderzoek.’ door DICK DUYNHOVEN
De leukste mensen weten tot hun veertigste niet wat ze willen gaan doen met hun leven
Lisa (30) heeft in de afgelopen jaren onderzoek gedaan, gestudeerd en gewerkt. Door die verschillende ervaringen weet ze nu precies wat ze wil: gynaecoloog worden en onderzoek blijven doen. ‘Tijdens mijn studie bio-farmaceutische wetenschappen heb ik vooral laboratoriumwerk gedaan. Dat is heel solistisch. Ik miste het team, het overleg, het met elkaar zijn. Want je bent al die tijd alleen maar met jouw celletjes aan jouw eigen onderzoekje bezig. Daarom lijkt het misschien raar dat ik straks weer het laboratorium in ga. Maar het voelt anders, omdat ik nu een duidelijker doel heb.’
(onderzoeks)trein gesprongen zijn? Of kan je rustig even de kat uit de boom kijken en dan pas vol gas geven om je doel te bereiken? Ik hoop en denk het laatste. Een uitspraak die ik een aantal jaar geleden hoorde was: ‘De leukste mensen weten tot hun veertigste niet wat ze willen gaan doen met hun leven.’ Kijk, dat klinkt aardig voor alle kat-uit-deboomkijkers! Mocht je niet die felbegeerde opleidingsplaats bemachtigd hebben omdat van uitstel toch afstel gekomen blijkt te zijn, dan kan ik je als troost wel zeggen dat je tot het leukere artsensegment behoort! Waarmee ik onbedoeld alle (aankomend) specialisten tot 'minder leuk' bombardeer. Waarvoor mijn excuses. Ik eindig met een boodschap die mijns inziens van toepassing is op het vinden en bemachtigen van een geschikte opleidingsplek. Over de showbusiness zegt de Rotterdamse filosoof (tevens zanger) Lee Towers: ‘Ze moeten het je ook een beetje gunnen.’
Tijdens deze studie deed zij als wetenschappelijke stage een klinisch onderzoek en daardoor merkte zij dat onderzoek doen met patiënten ook leuk is. Lisa: ‘Leuker zelfs. Maar ja, als je geen arts bent, dan mag je niks zelf doen. Zelfs om bloed af te nemen moet je een dokter inschakelen. Dus toen dacht ik: dan word ik die dokter zelf wel.’ Dankzij haar vooropleiding kon zij in het derde jaar Geneeskunde instromen en na nog eens drie jaar de kliniek in. ‘Door mijn coschappen heb ik niet alleen ontdekt dat klinisch onderzoek leuk is, maar ook dat ik gynaecoloog wil worden. Dus nu wil ik dat combineren: gynaecologie en onderzoek.’
•
14 | foorum | Najaar 2011
Zelf dokter
immunologische aspecten van zwangerschapscomplicaties. Lisa: ‘Vanuit immunologisch oogpunt is zwangerschap een bijzonder fenomeen. Want je hebt een kind, een foetus, dat voor een deel van de moeder is, dus lichaamseigen, maar ook voor een deel van een ander, de vader. Toch wordt het door de moeder gewoon geaccepteerd. Sterker nog: het kan negen maanden groeien. Zonder afstotingsverschijnselen. Terwijl een net zo afwijkende nier of lever direct zouden worden afgestoten.’ Verdedigingsmechanismen van trofoblastcel tegen moeder De aiosko gaat onderzoeken Verdedigingsmechanismen van trofoblastcel tegen moeder proefschrift van M.L.P. van der Hoorn, Immunological (uit proefschrift van der Hoorn; Immunological challenges during(uit pregnancy) hoe dat mogelijk is en welke imchallenges during pregnancy) muuncellen van de moeder daarbij mogelijk een rol spelen. Voor de immunologie is dat interesEigen vragen sant omdat deze informatie wellicht gebruikt kan worden Lisa heeft in het LUMC werk en onderzoek gecombineerd. ter voorkoming van afstoting na transplantatie. Ging dat goed? ‘Ik probeerde het onderzoek te concentreren op één dag in de week, maar dat was heel erg lastig. Dus ik Maar ook voor de verloskunde is haar onderzoek nuttig. ‘Bij ben wel blij dat ik er straks continu mee bezig kan zijn, vijf complicaties als zwangerschapsvergiftiging lijkt sprake te dagen in de week, zonder onregelmatige diensten.’ zijn van een afstotingsreactie die je ook ziet bij transplanNog een ervaring: ‘Door het werk in de kliniek krijg je heel taties’, legt Lisa uit. ‘Voor mijn onderzoek ga ik ervan uit veel onderzoeksvragen. Dat motiveert enorm. Als je eerst dat ook bij andere zwangerschapsproblemen sprake is van onderzoek gaat doen, dan is dat vaak op basis van een afstoting. Waarschijnlijk gebeurt dat in de placenta, op het vraag van anderen, van je begeleider of van de professor. Ik moment dat de foetale cellen van het kind in contact komen vond het juist leuk om mijn eigen vragen te formuleren. En met de immuuncellen van de moeder.’ natuurlijk bespreek ik met een begeleider of het een rele- Lisa gaat bij drie complicaties onderzoeken of die inderdaad vante vraag is en of het onderzoek haalbaar is.’ met de immuuncellen te maken hebben: bij herhaalde miskramen, bij herhaald mislukken van IVF en bij vrouwen met Door onderzoek krijg je meer diepgang, heeft de aiosko een groeivertraagd kind. (arts in opleiding tot specialist en klinisch onderzoeker) ervaren. ‘Je duikt de literatuur in, je neemt geen genoegen Dromen met gemakkelijke antwoorden.’ En ook niet onbelangrijk: Stel dat haar onderzoek mooie resultaten oplevert… je leert omgaan met teleurstellingen. ‘Natuurlijk zijn er te- ‘Dan gaat het nog maar om heel basale en heel abstracte genslagen. Je krijgt uitkomsten waar je niets mee kan, je informatie.’ hypothese blijkt niet te kloppen of het duurt allemaal veel Maar stel dat je die in een therapie zou kunnen gebruiken. En stel dat je er echt klinisch onderzoek mee kunt doen? langer dan je dacht.’ Maar het onderzoek blijft trekken. In december zag Lisa ‘Dat zou fantastisch zijn. Maar dat duurt nog jaren.’ haar aanvraag voor een beurs van ZonMW gehonoreerd. En stel, fantaseren we verder, dat er over tien jaar een ‘Dat betekent dat ik nu geld heb om vanaf mei 2012 twee bericht in de krant staat over een nieuwe vinding: IVF kansrijker dankzij… jaar fulltime onderzoek te doen.’ Lisa: ‘Ja, of: meer kansen voor vrouwen met herhaalde misImmunologie kramen… minder foetussen met groeistoornis... Natuurlijk Dat onderzoek is onderdeel van een breder onderzoek naar droom ik daar wel eens van.’ < Najaar 2011 | f oorum |
15
Over de grens
Subtiele hiërarchie Wie | dr. Bart Geerts Wat | in opleiding tot anesthesioloog (vierde jaar) Waar | in het University London Hospital in Londen
door Masja de Ree
‘Tijdens mijn promotieonderzoek, naar de vraag wanneer je patiënten op de IC vocht moet toedienen, kwam ik in contact met een Engelse professor. Dat was een zeer inspirerende man. Hij kon kennis heel goed overbrengen, leek het bijna uit zijn mouw te schudden. Via hem zit ik nu in Londen, hij is hier mijn baas. Er zijn veel verschillen met Nederland. De hele opleiding zit anders in elkaar. Je loopt bijvoorbeeld na je studie geneeskunde geen coschappen maar begint gelijk met werken in de kliniek. En je wisselt elke drie maanden van ziekenhuis. Dat geeft een heel andere dynamiek in de groep arts-assistenten. Ook de communicatie en hiërarchie zijn anders, indirecter. Maar uiteindelijk is iemands positie wel belangrijk. Artsen zijn hier heel breed onderlegd. Ze verdiepen zich ook in andere specialismen dan hun eigen. Maar dat komt ook doordat dit ziekenhuis in de hoofdstad van Groot-Brittannië staat. Als je hier in Londen als dokter wil werken, moet je tot de beteren behoren. Artsen lijken ook dichter bij de patiënten te staan. Je zou denken dat ze hier heel formeel zijn, maar het is normaal patiënten met hun voornaam aan te spreken. Opvallend is dat je hier eerder verantwoordelijkheid krijgt. ’s Nachts is de dienstdoende intensivist niet altijd in staat om binnen een uur in het ziekenhuis te zijn. Dat is spannend, zeker de eerste keer, maar het dwingt je ook zelf keuzes te maken waardoor je sneller leert. Of ik straks gewoon in Nederland aan het werk ga? Dat weet ik nog niet. Ik denk in elk geval niet dat het een probleem zal zijn weer te gaan werken in de Nederlandse gezondheidszorg. Het is goed te zien dat het anders kan, daar leer je van. Maar je wordt er niet per se een betere anesthesioloog van.’ <
16 | foorum | Voorjaar 2011
Stage in buitenland regel je zo 'Buitenlandstages zijn moeilijk te regelen en worden bovendien bemoeilijkt door de regelgeving vanuit het Opleidingsfonds', is een veel gehoord gerucht. Gelukkig zijn er vanuit het Opleidingsfonds maar weinig beperkingen. Samengevat luiden die als volgt: • h et deel van de opleiding dat buiten Nederland wordt gevolgd, vindt niet plaats in het eerste kalenderjaar van de opleiding • h et dienstverband en/of de arbeidsovereenkomst tussen de instelling van waaruit de aios naar het buitenland gaat, duurt voort gedurende de periode in het buitenland • d e periode in het buitenland moet zijn opgenomen in het opleidingsschema dat vooraf moet zijn goedgekeurd door de betrokken registratiecommissie (zoals de MSRC) • d e periode in het buitenland mag niet leiden tot verlenging van het opleidingsschema. Neem voor meer informatie contact op met bijvoorbeeld de regiocoördinator medische vervolgopleidingen Agnes Kerckhoffs,
[email protected].