Calamiteitenverlof en verpleegverlof Onderzoek in opdracht van de AbvaKabo
Uitgevoerd door: B.R. Dankmeyer M. Bruyn-Hundt K.G. Tijdens, projectleiding Leerstoelgroep Emancipatie-economie Faculteit der Economische Wetenschappen en Econometrie Universiteit van Amsterdam
Begeleiding van AbvaKabo: J. Huber, beleidsmedewerker emancipatiezaken M. Wilke, hoofd afdeling Beleid en Juridische Zaken M.J.L. van Yperen, kaderlid
Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de AbvaKabo te Zoetermeer en het is mede mogelijk gemaakt door een subsidie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Amsterdam/Zoetermeer, oktober 1992
INHOUDSOPGAVE I Inleiding...................................................................................................................... 1 II Ziekteverzuim en verzorgingsverzuim .................................................................. 3 Vergelijking Nederland - buitenland ........................................................... 3 Ziekteverzuimverschillen tussen mannen en vrouwen ................................ 4 Verzorgingsverzuim en ziekteverzuim ........................................................ 7 Conclusie ..................................................................................................... 9 III CAO-regelingen voor calamiteiten- en verpleegverlof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 IV Regelingen voor calamiteiten- en verpleegverlof in het buitenland .................. 14 Vergelijking met alle landen binnen en enkele landen buiten de EEG ..... 14 Calamiteitenverlof in Zweden ................................................................... 16 Conclusie ................................................................................................... 17 V Financiering van calamiteitenverlof ...................................................................... 19 Het Zweedse model variant A ................................................................... 20 Het Zweedse model variant B .................................................................... 22 Het Duitse model ....................................................................................... 24 Conclusie ................................................................................................... 25 VI De behoefte aan calamiteiten- en verpleegverlof ................................................ 27 De persoonskenmerken van de respondenten ............................................ 28 De bedrijfskenmerken van de respondenten .............................................. 31 De behoefte aan kortdurend calamiteitenverlofv......................................... 32 De behoefte aan langdurend verpleegverlof .............................................. 33 Onderhandelingswensen voor calamiteitenverlof ...................................... 35 Onderhandelingswensen voor verpleegverlof ........................................... 37 Conclusie ................................................................................................... 38 VII Samenvatting ...................................................................................................... 40 Ziekteverzuim en verzorgingsverzuim ...................................................... 40 Calamiteitenverlof in CAO's ...................................................................... 41 Buitenlandse regelingen voor calamiteitenverlof ...................................... 41 De kosten van calamiteitenverlof .............................................................. 42 De behoefte aan verlofregelingen .............................................................. 42 Literatuur .................................................................................................................... 45 Bijlage A Calamiteiten- en verpleegverlof in CAO's ............................................ 47 Bijlage B Gezinssamenstelling volgens OSA-data ................................................. 49 Bijlage C Sociale verzekeringen in Zweden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50 Bijlage D Verlofregelingen in Duitsland ................................................................ 58 Bijlage E Enquête ..................................................................................................... 59 Bijlage F Berekening aantal ziektedagen ............................................................... 67 Bijlage G Gebruikte afkortingen ............................................................................ 68
1
I INLEIDING De combinatie van verzorgingstaken en betaalde arbeid is voor veel vrouwen en mannen, al of niet alleenstaand, een zware combinatie. Het gaat daarbij niet alleen om verzorgingstaken voor kinderen, maar ook om verzorging van overige familieleden of huisgenoten. De AbvaKabo wil zich in haar arbeidsvoorwaardenbeleid daarom sterk maken voor verbetering van verlofregelingen voor verzorgingstaken. Naast de AbvaKabo is ook de Stichting van de Arbeid van mening dat, via herschikking of actualisering van de bestaande vormen van buitengewoon verlof, ruimte gecreëerd kan worden voor vormen van verzorgingsverlof. De Stichting maakt een onderscheid tussen enerzijds regelingen en faciliteiten rondom zwangerschap en bevalling en anderzijds regelingen en faciliteiten in verband met bredere zorgtaken, die zowel door vrouwen als door mannen verricht kunnen worden. De laatstgenoemde regelingen kunnen als volgt worden onderverdeeld: * calamiteitenverlof waaronder verlof in verband met onvoorziene verzorgingstaken wordt bedoeld; * ouderschapsverlof waarmee een langdurend verlof voor de verzorging van kinderen wordt bedoeld; * verpleegverlof waarmee een langdurend verlof in verband met verpleging van een familielid, partner of huisgenoot wordt bedoeld. In dit rapport komen alleen het calamiteitenverlof en het verpleegverlof aan de orde, omdat de AbvaKabo haar beleid inzake betaald ouderschapsverlof reeds voldoende heeft uitgewerkt. Bij calamiteitenverlof moet men denken aan kortdurend verlof bij ziekte van kinderen, pleeg- of stiefkinderen, ouders, schoonouders, overige familieleden, partners of overige huisgenoten. De achterliggende gedachte is dat de werknemer in staat is binnen enkele dagen zodanige regelingen te treffen, dat zij/hij de arbeid weer kan hervatten. Bij verpleegverlof moet men denken aan langdurend verlof in verband met ziekte van kinderen, pleeg- of stiefkinderen, ouders, schoonouders, overige familieleden, partners of overige huisgenoten. Aangezien er nauwelijks gegevens bekend zijn over het gebruik van en de behoefte aan calamiteiten- en verpleegverlof zijn in dit onderzoek diverse onderzoeksmethoden gebruikt. Zo is bestaand statistisch materiaal met betrekking tot ziekteverzuim geanalyseerd, zijn verlofregelingen in Nederland en daarbuiten geïnventariseerd, zijn de kosten van verlofregelingen berekend en is een enquête gehouden. In hoofdstuk II wordt allereerst ingegaan op het ziekteverzuim in Nederland, aangezien ziekteverzuim een indicator kan zijn voor de behoefte aan calamiteitenverlof. CAO-regelingen voor calamiteiten- en verpleegverlof worden in hoofdstuk III behandeld, terwijl verlofregelingen in het buitenland in hoofdstuk IV aan bod komen. In hoofdstuk V wordt de financiering van calamiteitenverlof uitgewerkt. In hoofdstuk VI staat de uitslag van de enquête naar
2
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
de behoefte aan verlofregelingen onder leden van de AbvaKabo. Daarbij is zoveel mogelijk een onderscheid gemaakt tussen vrouwen en mannen en tussen gehuwden/samenwonenden en alleenstaanden, omdat we verwachten dat deze groepen verschillende wensen zullen hebben. In hoofdstuk VII worden de onderzoeksresultaten samengevat.
3
II ZIEKTEVERZUIM EN VERZORGINGSVERZUIM We vermoeden dat verlof voor verzorging van zieke kinderen, ouders, partners of andere familieleden vaak wordt opgenomen door zichzelf ziek te melden, al dan niet met medeweten van de werkgever. We noemen dit het verzorgingsverzuim. De oorzaak hiervan moet gezocht worden bij het feit dat slechts een gedeelte van de bedrijven een regeling voor calamiteiten- of verpleegverlof kent. Daarom zouden in ziekteverzuimcijfers aanwijzingen gevonden kunnen worden voor de behoefte aan kort- of langdurend verlof in verband met ziekte van anderen. In dit hoofdstuk wordt daarom het ziekteverzuim nader onderzocht. Eerst vergelijken we de ziekteverzuimcijfers van Nederland met die van andere landen, daarna gaan we dieper in op het ziekteverzuim in ons land.
VERGELIJKING NEDERLAND - BUITENLAND Internationale vergelijking van ziekteverzuim is een hachelijke onderneming. De gehan teerde definitie van ziekteverzuim wil per onderzoeker en per land nog wel verschillen. Wordt zwangerschapsverlof als ziekteverzuim geteld of niet? Hoe wordt ouderschapsverlof geregistreerd? Prins (1990, p. 25) geeft in z'n proefschrift "Sickness absence in Belgium, Germany and the Netherlands" een overzicht van het ziekteverzuim in een aantal landen volgens de definitie van Salowsky (grafiek 1). Deze rekent tot de "individuelle Fehlzeiten" zowel ziekte, ongeval, revalidatie en ouderschapsverlof. Uit de grafiek blijkt dat het ziekteverzuim in Nederland volgens deze definitie in de jaren tachtig onder de 10% van het aantal kalenderdagen per jaar is gedaald.
Japan USA Groot Britanie Belgie Italie West-Duitsland Frankrijk Nederland Zweden
0
Japan USA Belgie Frankrijk West-Duitsland Nederland Italie Zweden
0
Zweden
0
Nederland
10
Italie
10
Frankrijk
10
West-Duitsland
20
USA
20
Japan
ziekteverzuim%
1978 20
Grafiek 1 Gemiddeld aantal verloren gegane kalenderdagen per persoon/jaar door ziekte, definitie volgens Salowsky. Bron: Prins (1990).
4
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
Pfaff hanteert andere criteria, want zwangerschaps- en bevallingsverlof worden in zijn onderzoek niet onder ziekteverzuim gerekend (Prins 1990, p.27). Het gevolg is dan ook grote verschillen in cijfers.Wel laten beide studies zien dat in Nederland het ziekteverzuim in vergelijking met andere landen bijzonder hoog is (zie grafiek 1 en 2). Prins wijdt dit relatief hoge ziekteverzuim in Nederland vooral aan de geringe restricties in de Nederlandse ziektewetgeving: ongecompliceerde ziektemeldings- en legitimatie procedures, grotere ontslagbescherming, relatief hoog uitkeringsniveau en soepele toetredingscriteria voor de invaliditeitsverzekering (WAO).
1978
Nederland
Zweden
Frankrijk
0
West Duitsland
10
Groot Britanie
ziekteverzuim%
20
Grafiek 2 Gemiddeld aantal verloren gegane kalenderdagen per persoon/jaar door ziekte, definitie volgens Pfaff. Bron: Prins (1990).
ZIEKTEVERZUIMVERSCHILLEN TUSSEN MANNEN EN VROUWEN We vermoeden dat vrouwen vaker dan mannen verzorgingstaken op zich nemen in geval van ziekte van kinderen, ouders of anderen, en daarvoor zichzelf ziek melden. Daarom onderzoeken we in deze paragraaf de verschillen in het ziekteverzuim van vrouwen en mannen. Zagen we hierboven dat de ziekteverzuimdefinities van onderzoekers kunnen verschillen, ook de registratie door verschillende instanties kan problemen opleveren. Zo registreren het GAK en de Sociale Verzekeringsraad alleen die verzuimgevallen, welke in aanmerking komen voor een uitkering (gevallen met een duur langer dan het wachtdagentermijn). Het Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden (NIA) registreert daarentegen ook de kortdurende verzuimen. In dit hoofdstuk gaan we uit van de definitie zoals die door het NIA wordt gehanteerd.
5
5
10
man vrouw
1988
1984
1979
1974
1969
1964
0
ziekteverzuimpercentage
15
Ziekteverzuim en verzorgingsverzuim
jaartal
10
man
man vrouw
64
54
44
34
24
0
ziekteverzuimpercentage
20
Grafiek 3 Ziekteverzuim in Nederland naar geslacht, inclusief zwangerschapsverlof. Bron: Prins (1990).
leeftijd Grafiek 4 Ziekteverzuim-percentage van mannen en vrouwen over vijf leeftijdsklassen, inclusief zwangerschapsverlof (gemiddeld over 1983-1987). Bron: Smulders (1991a).
6
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
Grafiek 3 geeft een indruk van het ziekteverzuim van vrouwelijke en mannelijke werknemers in Nederland voor een aantal jaren. Daaruit blijkt dat in 1964 het ziekteverzuim onder vrouwen lager was dan onder mannen, maar dat vanaf 1969 het omgekeerde het geval is geweest. De verklaring hiervoor moet gezocht worden in de leeftijdsopbouw van de groep werkende vrouwen. In de jaren zestig bestaat de vrouwelijke beroepsbevolking vooral uit ongehuwde, jonge vrouwen. Deze groep heeft een laag ziekteverzuim. In de jaren zeventig en tachtig blijven vrouwen steeds vaker werken na hun huwelijk, terwijl bovendien steeds meer oudere vrouwen opnieuw betaald werk gaan verrichten. Deze groepen hebben een hoger ziekteverzuim omdat ouderen meer ziek zijn dan jongeren en omdat gehuwden vaker verzuimen in verband met zwangerschap dan ongehuwden. De leeftijdssamenstelling van de groep werkende vrouwen heeft dus grote invloed op hun ziekteverzuimcijfer, maar het is onduidelijk of dit de enige factor is die tot een hoger ziekteverzuim heeft geleid (Bakker en Kruidenier 1984). Uit grafiek 4 blijkt dat zowel bij vrouwen als bij mannen het ziekteverzuim toeneemt met de leeftijd, met uitzondering van de groep vrouwen in de leeftijd 25-34 jaar, want deze groep heeft een hoger ziekteverzuim in verband met zwangerschap. Uit een studie van Brouwer en Vrijhof (1989) blijkt evenwel dat zwangerschapsverlof maar een deel van het grotere ziekteverzuim onder vrouwen kan verklaren. In hun onderzoek komen ze tot de conclusie dat gemiddeld 1,3 procentpunten van het verzuimpercentage van vrouwen toegeschreven kan worden aan zwangerschapsverlof, terwijl het ziekteverzuimpercentage van vrouwen ongeveer 2,0 procentpunten hoger is dan dat van mannen. Andere mogelijke verklaring kunnen zijn: verschillen in arbeidsinhoud, want vrouwen hebben significant vaker dan mannen eentonig werk, en verschillen in arbeidsvoorwaarden, want vrouwen hebben significant vaker dan mannen slechte promotiekansen en een inkomen beneden modaal (Smulders en Bloemhof 1991b). Om beter inzicht te krijgen in de aard van ziekteverzuim is het goed een onderscheid te maken tussen kortdurend en langdurend ziekteverzuim. De invloed van het langdurend verzuim op het verzuimcijfer is veel groter dan het kortdurend verzuim. Om een indruk te geven van de verhoudingen is in grafiek 5 een onderscheid gemaakt tussen het kortdurende en het totale verzuim. Onder kortdurend verzuim wordt hier gerekend het verzuim dat maximaal een week duurt. Uit de grafiek blijkt dat het kortdurend verzuim onder vrouwen iets hoger is dan onder mannen. Naarmate mannen ouder worden, kennen ze minder kortdurend ziekteverzuim, maar meer langdurend verzuim. Hun totale ziekteverzuim neemt toe met de leeftijd. Bij vrouwen vertoont het ziekteverzuim een iets grilliger verloop. Zoals gezegd is het verzuim in de leeftijdsgroep 25-34 jaar hoger. Maar wanneer rekening gehouden wordt met zwangerschapsverlof, dan doet er zich een ongeveer gelijke ontwikkeling als bij mannen voor, namelijk een daling van het kortdurend verzuim en een stijging van het langdurend verzuim. Het verschil tussen het ziekteverzuim van vrouwen en mannen van 45 jaar en ouder wordt daarmee echter niet verklaard. De oorzaak van dit verschil is niet bekend.
Ziekteverzuim en verzorgingsverzuim
7
10 0.7 65
9.4 55
0.9
8.1 1.1 45
7.3 1.5 35
0
1.6
0.7 65
1 55
1.2
1.7
leeftijd vrouwen
5
6.1
15
25
12
12.3
10.6
7.8
45
0
korte verzuim mannen totale verzuim mannen
10
35
5
1.7
10
11.4
15
25
ziekteverzuim%
korte verzuim vrouwen totale verzuim vrouwen
leeftijd mannen
Grafiek 5 Het kortdurend en totale verzuim in procenten naar geslacht en leeftijd in 1987. Bron: Brouwer en Vrijhof (1989).
VERZORGINGSVERZUIM EN ZIEKTEVERZUIM In deze paragraaf wordt de mogelijke invloed van verzorgingsverzuim op de hoogte van het ziekteverzuim onderzocht. In geval van ziekte van kinderen, overige familieleden of huisgenoten kan het noodzakelijk zijn om zich ziek te melden. Calamiteitenverlof kan in dit soort gevallen uitkomst bieden. Gehuwden en mensen met kinderen zullen vermoedelijk vaker verzuimen dan ongehuwden of mensen zonder kinderen, omdat verwacht mag worden dat kinderen en partners de grootste groep vormen waaraan zorg besteed moet worden. Ongehuwden met kinderen zullen vermoedelijk het hoogste ziekteverzuim laten zien. Om inzicht te krijgen in de hoogte van het ziekteverzuim als gevolg van calamiteiten kunnen we de statistieken analyseren waarin naast het ziekteverzuim ook de variabelen burgerlijke staat en aantal kinderen staan vermeld. Een van de weinige statistieken die hier rekening mee houden zijn de gezondheidsenquêtes van het CBS. Ook een onderzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt in de analyse betrokken (Van Amstel e.a. 1986). In de gezondheidsenquêtes van het CBS worden andere ziekteverzuimmaatstaven gehanteerd dan bij het NIA. Het CBS kijkt naar het percentage van de beroepsbevolking, dat zich per jaar ziek heeft gemeld. Zij maakt dus geen onderscheid naar duur of aantal verzuimen per jaar. Mensen die één keer keer kort ziek zijn geweest tellen even zwaar mee als mensen die bijvoorbeeld een maand ziek zijn geweest. Uit tabel 1 is te zien dat het ziekteverzuim onder gehuwden hoger is dan onder ongehuwden.
8
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
Minstens één keer ziek gemeld gehuwd Tabel 1
55,3%
ongehuwd
Percentage van de beroepsbevolking (15-65 jr) dat zich in 1985 minstens eenmaal ziek heeft gemeld naar burgerlijke staat, gecorrigeerd voor gezondheid en leeftijd. Bron: CBS (1986).
Minstens één keer ziek gemeld
mannen
vrouwen
55,3%
55,3%
55,0%
56,3%
met 1 kind
53,6%
49,5%
met 2 kinderen
54,6%
43,4%
met 3 kinderen
51,1%
45,3%
met 4 of meer kinderen
49,0%
36,6%
44,6%
58,8%
--
62,4%
gehuwd waarvan: zonder kinderen
ongehuwd waarvan: met kinderen Tabel 2
50,7%
Percentage van de beroepsbevolking (15-65 jr) dat zich in 1985 minstens eenmaal ziek heeft gemeld naar burgerlijke staat, geslacht en aantal kinderen thuis, gecorrigeerd voor gezondheid en leeftijd. Bron: CBS (1986).
Wat heeft U gedaan (zou U doen) bij ziekte van een kind?
N
%
106
71,6%
3
2,0%
* eigen verlofdagen opgenomen
25
16,9%
* zich ziek gemeld
10
6,8%
4
2,7%
148
100,0%
* blijven werken * speciaal verlof gekregen
* onbetaald verlof opgenomen Totaal Tabel 3
Antwoord op de vraag die aan werkende jonge moeders werd gesteld wat men had gedaan of zou gaan doen bij ziekte van een kind. Bron: Van Amstel e.a.(1986).
Wanneer we nu onderscheid maken naar geslacht dan zien we in tabel 2 dat gehuwde mannen een hoger ziekteverzuim vertonen dan ongehuwde mannen, terwijl bij vrouwen juist het tegenovergestelde het geval is. We kunnen moeilijk verklaringen vinden voor het hoge ziekteverzuim van ongehuwde vrouwen. Ook is gekeken naar het ziekteverzuim, rekening houdend met het aantal kinderen. Opvallend is dat gehuwden zonder kinderen bijna het hoogste ziekteverzuimpercentage hebben, alleen ongehuwde
Ziekteverzuim en verzorgingsverzuim
9
vrouwen met kinderen hebben een hoger ziekteverzuim. We verwachtten dat bij mensen met kinderen een verhoogd ziekteverzuim zou optreden, maar uit tabel 2 blijkt dat dit niet het geval is. Het hoge ziekteverzuim onder ongehuwde vrouwen met kinderen is wel in overeenstemming met de verwachtingen. Ook de afname van het ziekteverzuim bij een toenemend kindertal is opvallend. Een verklaring zou kunnen zijn dat bij ziekte van een kind in plaats van een van de ouders één van de andere kinderen inspringt. In het rapport "Zwangerschap, moederschap in combinatie met betaalde arbeid" door Van Amstel e.a.(1986), geschreven in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, blijkt dat van 148 geënquêteerde jonge moeders bijna 7% zichzelf heeft ziek gemeld bij ziekte van haar kind of dit zou doen in geval van ziekte van het kind. De overigen zijn door blijven werken, hebben speciaal verlof gekregen, hebben eigen verlofdagen opgenomen of onbetaald verlof genomen (tabel 3). De moeders die blijven werken bij ziekte van hun kind vinden blijkbaar andere oplossingen.
CONCLUSIE In deze paragraaf is de mogelijke invloed van verzorgingsverzuim op de hoogte van het ziekteverzuim onderzocht, omdat we veronderstellen dat, bij gebrek aan regelingen voor calamiteiten- en verpleegverlof, dergelijke verzuimdagen worden geregistreerd als ziekteverzuim. We verwachtten dat vrouwen een hoger ziekteverzuim zouden vertonen dan mannen, omdat vrouwen vaker verzorgingstaken moeten combineren met betaalde arbeid. Het ziekteverzuim onder vrouwen is inderdaad hoger dan dat onder mannen, maar de reden hiervan is vooral dat zwangerschap als ziekte wordt geregistreerd. Daarnaast zouden ook andere factoren, zoals sexeverschillen naar arbeidsinhoud of arbeidsomstandigheden, een rol kunnen spelen. Het kortdurend verzuim is onder vrouwen iets hoger dan onder mannen. Dit kan er wel op duiden dat vrouwen vaker verzorgingstaken hebben te vervullen in werktijd, waarbij deze taken als ziekteverzuim worden geregistreerd. We kunnen dit echter niet met zekerheid zeggen, omdat er ook andere oorzaken kunnen zijn, die we niet onderzocht hebben. We verwachtten ook dat gehuwden en mensen met kinderen een hoger ziekteverzuim zouden laten zien dan ongehuwden of mensen zonder kinderen, omdat kinderen en partners vermoedelijk de grootste groep vormen waaraan zorg besteed moet worden. Deze veronderstelling is echter niet juist. Gehuwde vrouwen en mannen hebben zelfs een lager ziekteverzuim naarmate ze meer kinderen hebben. Het is moeilijk om op basis van het statistische materiaal waarover we beschikken, hiervoor een verklaring te vinden. Onze verwachting dat ook ongehuwde vrouwen met kinderen een hoog ziekteverzuim hebben, is wel juist. Deze groep heeft zelfs het hoogste ziekteverzuim.
10
III
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
CAO-REGELINGEN VOOR CALAMITEITEN- EN VERPLEEGVERLOF
De verlofregelingen in CAO's in Nederland met betrekking tot onvoorziene zorgtaken voor zieke huisgenoten of familieleden zijn weinig eenduidig en weinig doorzichtig. Ook de gebruikte termen om de verlofregelingen aan te duiden verschillen per CAO. In de ene CAO wordt de term verzorgingsverlof of gebruikt, terwijl in andere CAO's wordt gesproken over calamiteitenverlof. In dit hoofdstuk gaan we onderzoeken welke regelingen in CAO's opgenomen zijn voor onvoorziene zorgtaken voor zieken. De Dienst Collectieve Arbeidsvoorwaarden (DCA) en de Loontechnische Dienst (LTD) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben kortgeleden de verlofregelingen voor zorgtaken voor zieken in CAO's onderzocht (DCA/LTD 1992). Uit het onderzoek blijkt dat in 57 van de onderzochte 168 CAO's een bepaling met betrekking tot verlof is opgenomen, meestal reeds gedurende langere tijd. In totaal vallen bijna 1 miljoen van de ruim 6 miljoen werknemers in Nederland onder een CAO waarin een of andere regeling is opgenomen met betrekking tot verlof. In 54% van deze CAO's is de duur van het verlof niet vastgelegd, in 30% gaat het om een verlof van één of twee dagen en in 26% betreft het verlof meer dan twee dagen. In het merendeel van deze CAO's gaat het om betaald verlof. De DCA en LTD hebben ook onderzocht in hoeverre de regelingen in bedrijven worden toegepast. Tweederde van de bedrijven met een CAO met verlofregeling hanteert de regeling in de praktijk. De overige bedrijven zijn niet op de hoogte van deze CAO-afspraken. Van de bedrijven waar geen CAO is afgesloten of waar geen CAO met verlofregeling geldt, kent eenvijfde wel een bedrijfsregeling. Het blijkt dat in de bedrijven gemiddeld per verlof maximaal vijf dagen opgenomen kan worden. In vrijwel geen enkele regeling wordt een onderscheid naar geslacht gemaakt. In tweederde van de bedrijven met een regeling wordt geen actieve voorlichting gegeven over de regeling. Naar schatting van de bedrijven heeft ruim 1% van het vrouwelijke en ruim 1% van het mannelijke personeel op enig moment gebruik gemaakt van de regeling. Om een indruk te krijgen welke afspraken er zijn gemaakt in de CAO's in Nederland, hebben we in tabel 4 een lijst opgenomen van de CAO's, waarin afspraken zijn gemaakt met betrekking tot verlof voor onvoorziene zorgtaken. In de eerste kolom is aangegeven of het een bedrijfstak- (B) of ondernemings- (O) CAO betreft, vervolgens een kolom met de SBI-code en een dubbele kolom met aantallen werknemers, dan een aanduiding of het betaald of onbetaald verlof betreft en tenslotte, in de laatste kolom, welke voorwaarden er aan het verlenen van het verlof verbonden zijn. Uit de tabel blijkt dat in iets meer dan de helft van de CAO's de duur van het verlof niet is vastgelegd, maar ter beoordeling is van de werkgever. Wanneer de duur wel is vastgelegd betreft het meestal één dag. De duur varieert tussen enkele uren en enkele weken. Iets meer dan een kwart van de CAO's kent een verlof dat drie of meer dagen omvat. De salarisbetaling van de verloven verschilt nogal tussen de CAO's. Meestal is de werkgever wel bereid om de eerste dagen salaris te betalen, maar wanneer de verloven langer gaan duren stopt de betaling. Uit de tabel blijkt
Verlofregelingen in CAO's
11
dat in driekwart van de CAO's de verlofdagen betaald worden. In twee CAO's wordt maximaal 1 verlofdag betaald en kan de werknemer/-neemster daarnaast 50% van de werktijd onbetaald verlof opnemen. Een opvallende CAO is die van de Postbank, waar het mogelijk is om 28 dagen betaald verlof op te nemen. Uit het onderzoek van DCA en LTD blijkt ook dat in de sector 'overige dienstverlening', dus waar de AbvaKabo veel CAO's en rechtspositieregelingen afsluit, naar verhouding de meeste organisaties met een regeling voor calamiteitenverlof zijn te vinden. Om die reden besteden we hier extra aandacht aan deze regelingen voor verlof voor onvoorziene zorgtaken (zie Bijlage A voor de teksten van de belangrijkste regelingen). Volgens alle negen regelingen kan de werknemer/-neemster bij ernstige ziekte van gezinsleden of naaste familieleden verlof opnemen. In meer dan de helft van de regelingen wordt dit verlof betaald. In zeven regelingen is het aantal verlofdagen ter beoordeling van de werkgever, in de andere twee is het beperkt tot een aantal dagen per jaar. Bij de Unie van Waterschappen bestaat een unieke regeling. Daar is in 1990, als toevoeging op de landelijke CAO, verzorgingsverlof bij ziekte van familieleden geregeld. Het verlof kan twee maal per jaar voor 50% van de werktijd gedurende maximaal twee aaneengesloten weken worden verleend. Bij opname van het verlof wordt 75% van het loon betaald. In bijna geen enkele CAO in Nederland is bepaald wanneer er sprake is van recht op verlof. Hoe ziek moet de te verzorgen persoon zijn? In veruit de meeste CAO's is dit ter beoordeling van de werkgever. De AbvaKabo heeft met Rijk en Gemeenten afgesproken dat verlof toegestaan is in geval van ernstige ziekte. Voor wie kan verlof worden opgenomen: kinderen, ouders, partners of anderen? In één CAO kan verlof worden opgenomen bij acute ziekenhuisopname van de partner, in een andere CAO staat dat een kind minstens een week ziek moet zijn. In een aantal CAO's is het verlof beperkt tot zieke kinderen en moeten de ouders of verzorgers als zodanig bekend zijn bij de werkgever. De meeste regelingen zijn overduidelijk niet gemaakt met het oog op de verzorging van zieke kinderen, maar met het oog op verzorging van zieke partners, ouders of overige familieleden. Daarbij is de regeling vaak niet zozeer er op gericht dat de werknemer zelf de zieke verzorgd, maar dat hij/zij regelt dat er verzorging komt. Zieke kinderen worden verondersteld verzorgd te worden door thuis werkende echtgenotes. De regelingen kunnen echter in een aantal gevallen ook gebruikt worden bij ziekte van kinderen. Als we de CAO-regelingen voor verlof voor onvoorziene zorgtaken samenvatten, dan kunnen we zeggen dat ongeveer eenzesde van de Nederlandse werknemers recht heeft op dit verlof en dat in het merendeel van deze CAO's het verlof wordt betaald. De meeste regelingen bestaan al langere tijd. In het merendeel van de CAO's is de duur van het verlof niet vastgelegd. In de overige CAO's varieert de duur van enkele uren tot enkele dagen of enkele weken. Er wordt in vrijwel geen CAO omschreven wanneer een werknemer/-neemster recht heeft op een dergelijk verlof. Dit is ter beoordeling van de werkgever, waardoor het verlof meer weg heeft van een gunst dan van een recht.
12
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
Verlofregelingen in CAO's
13
14
IV
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
REGELINGEN VOOR CALAMITEITEN- EN VERPLEEGVERLOF IN HET BUITENLAND
In dit hoofdstuk wordt een inventarisatie gemaakt van regelingen voor calamiteitenverlof in verschillende Europese landen. Regelingen voor verpleegverlof zijn we alleen tegengekomen in Zweden, waar een werknemer een verzorgingsverlof van dertig dagen kan krijgen om voor een ouder familielid te zorgen (Pijl 1992). In de eerste paragraaf worden de landen binnen de EEG, met uitzondering van Nederland, en enkele landen buiten de EEG behandeld. Per land wordt kort ingegaan op de verlofregelingen. In de tweede paragraaf volgt een gedetailleerde beschrijving van de regelingen in Zweden. Het is opvallend dat in het buitenland de regelingen met betrekking tot bijzondere gezinsomstandigheden veelal clausules bevatten die het gebruik ervan beperken tot de zorg voor kinderen. Bovendien mogen de kinderen vaak een bepaalde leeftijd niet te boven gaan. Regelingen, waarin de verzorging van anderen dan kinderen geregeld is, of waarvan alleenstaanden gebruik zouden kunnen maken, zijn we niet tegen gekomen. In de Nederlandse CAO's ontbreken deze beperkingen, want veelal zijn de voorwaarden zo open geformuleerd dat calamiteitenverlof niet alleen voor zieke kinderen, maar ook voor andere zieken (huisgenoten, ouders, anderen) opgenomen kan worden. In de meeste EEG-landen zijn regelingen voor betaald calamiteitenverlof vastgelegd in CAO's. Duitsland vormt hierop een uitzondering met een wettelijke regeling.
VERGELIJKING MET ALLE LANDEN BINNEN EN ENKELE LANDEN BUITEN DE EEG Het merendeel van de in deze paragraaf vermelde gegevens over de EEG zijn afkomstig uit een studie naar kinderopvang en -verzorging (Moss 1990). Ook is informatie gebruikt uit de AbvaKabo-studie naar de positie van vrouwen in Zweden en Denemarken (AbvaKabo 1989). De informatie over de niet-EEG landen is afkomstig van diverse bronnen, grotendeel via buitenlandse zusterorganisaties van de AbvaKabo. Duitsland Zoals hierboven al aangeven is, kent Duitsland een wettelijke regeling met betrekking tot calamiteitenverlof. Er is sinds 1-1-1992 bij wet vastgelegd dat iedere ouder recht heeft op tien dagen betaald verlof per ziek kind, tot een maximum van 25 dagen per werknemer per jaar. Voor alleenstaanden bestaat er een recht van twintig dagen per kind, met een maximum van vijftig dagen. De kinderen waar de regeling betrekking op heeft mogen niet ouder zijn dan twaalf jaar. Frankrijk In Frankrijk zijn regelingen met betrekking tot calamiteitenverlof niet in een wet vastge-
Verlofregelingen in het buitenland
15
legd. Wel komen in 44% van de CAO's clausules voor waar rekening wordt gehouden met dergelijke verlofregelingen. In sommige van de CAO's mogen alleen vrouwen hiervan gebruik maken. Vrouwen in overheidsdienst hebben recht op twaalf van dergelijke verlofdagen per jaar. België In België hebben werknemers in overheidsdienst recht op vier dagen betaald verlof per jaar per geval en per kind. Daarnaast bestaat er nog de mogelijkheid om twee maanden onbetaald verlof op te nemen in verband met bijzondere gezinsomstandigheden. Gelijksoortige verlofregelingen zijn ook terug te vinden in de privé-sector, waar ze in CAO's of afzonderlijke arbeidsovereenkomsten zijn vastgelegd. Italië In Italië hebben alleen vrouwen recht op onbetaald calamiteitenverlof, mannen zijn hiervan uitgesloten. De regeling geldt alleen in geval van ziekte van een kind. Bovendien kan er alleen gebruik van worden gemaakt indien het zieke kind niet ouder is dan twee jaar. Luxemburg Luxemburg kent een betaald verlof van twee dagen dat omschreven wordt als betaald verlof wegens bijzondere gezinsomstandigheden. Aangezien het hier eigenlijk vaderschapsverlof betreft, komen alleen mannen hiervoor in aanmerking. Engeland Engeland kent geen wettelijke regelingen voor calamiteitenverlof. Wel zijn in sommige CAO's dergelijke regelingen opgenomen. Ierland Ierland kent geen regelingen voor calamiteitenverlof. Denemarken Er is in Denemarken geen wettelijke basis voor verlof wegens ziekte van een kind. Werknemers in overheidsdienst hebben wel het recht om op de eerste dag van de ziekte van het kind thuis te blijven. Dit recht geldt ook voor het grootste deel van de werknemers in de particuliere sector. Wanneer men onbetaald verlof opneemt om een chronisch ziek kind te verzorgen bestaat er een wettelijke regeling die de gederfde inkomsten volledig compenseert. Indien men onbetaald verlof opneemt om een familielid te verzorgen, bestaat er ook recht op compensatie, maar dit reikt dan tot het gemiddelde loon van een gezinsverzorgster. Griekenland
16
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
In Griekenland mogen ouders verlof opnemen bij ziekte van een kind. Het betreft een onbetaald verlof en het kind mag niet ouder zijn dan vijftien jaar. De duur van het verlof hangt af van het aantal kinderen in het gezin: zes dagen per jaar wanneer het gezin een kind telt, acht dagen bij twee kinderen en tien dagen bij meer dan twee kinderen. Portugal Betaald verlof wegens ziekte van een kind wordt alleen verleend aan overheidspersoneel en aan alleenstaande ouders met een salaris onder een bepaald bedrag. Alle overige werknemers komen alleen in aanmerking voor onbetaald verlof. Spanje In geval van ziekte van een kind hebben ouders recht op twee dagen onbetaald verlof. Finland In Finland is calamiteitenverlof bij wet geregeld, men heeft daarbij het recht op minstens vier werkdagen per geval per kind per jaar. Het recht beperkt zich wel tot de eigen kinderen die niet ouder zijn dan tien jaar. Verder kunnen niet beide ouders tegelijk het verlof opnemen en moet de werkgever in kennis worden gesteld van de opname van het verlof. Oostenrijk In Oostenrijk kent men een betaald calamiteitenverlof van maximaal een week per jaar. Alleen indien de zieke een tot de huishouding behorend familielid is, kan van dit verlof gebruik gemaakt worden.
CALAMITEITENVERLOF IN ZWEDEN Evenals Finland kent Zweden een wettelijke regeling voor verzorgingsverlof. De verlofregeling in Zweden is veel genereuzer dan in welk ander onderzochte land dan ook, want het maximaal aantal dagen per jaar dat men betaald verlof op kan nemen is negentig. Daarom wijden we een aparte paragraaf aan de verlofregelingen in Zweden. In 1974 werd in Zweden een begin gemaakt met verschillende vormen van ouderschapsverlof. Ze vallen onder de verplichte sociale verzekeringen. Naast het zwangerschapsverlof kent deze verzekering sinds 1986 twee vormen van ouderschapsverlof: ouderschapsverlof bij de geboorte van een kind en incidenteel ouderschapsverlof. Dit incidenteel verlof valt uiteen in vaderdagen, dagen voor verzorging van het kind en contactdagen. Deze drie vormen worden hieronder uitgewerkt. In bijlage C zijn een aantal statistieken over dit verlof opgenomen. Vaderdagen zijn verlofdagen waarop vaders recht hebben bij de geboorte van een kind. Zij kunnen dan maximaal tien verlofdagen opnemen. Bij meerlingen worden deze
Verlofregelingen in het buitenland
17
tien dagen vermenigvuldigd met het aantal kinderen. Het verlof mag worden opgenomen tot en met de zestigste dag na de thuiskomst van het kind na de bevalling. Ook bij adoptie hebben vaders recht op hetzelfde aantal verlofdagen en dit verlof kan opgenomen worden tot zestig dagen na de eerste dag waarop het kind door de adoptiefouders wordt verzorgd. In 1989 maakten 99.800 vaders, dat is 85% van de vaders van alle kinderen die in dat jaar geboren werden, gebruik van de regeling. Voor 68% van de vaders gold, dat zij tien dagen opnamen en 17% nam minder dan tien verlofdagen. Verlof voor de verzorging van een kind wordt gegeven bij ziekte van het kind, bij ziekte of besmetting van degene die het kind normaal verzorgt, voor bezoek aan het gemeentelijk bureau voor preventieve gezondheidszorg of voor bezoek van het kind aan een arts. Het verlof wordt verleend aan werkende ouders met kinderen twaalf jaar of jonger jaar en bedraagt sinds 1988 maximaal negentig dagen per kind per jaar. Voor kinderen van 13-16 jaar kan deze vorm van verlof worden gegeven als het kind een bijzondere behoefte aan verpleging of verzorging of toezicht heeft, bijvoorbeeld gehandicapte kinderen. Voor kinderen jonger dan acht maanden mag deze vorm van verlof alleen worden gegeven als de verzorging van het kind thuis goed geregeld is of als het kind in een ziekenhuis wordt verpleegd. Gezinnen, waarvan maar één ouder werkt, kunnen alleen verlof krijgen als de thuisblijvende ouder het kind niet kan verzorgen op grond van eigen ziekte of besmetting. Ouders van kinderen van 4-12 jaar hebben recht op maximaal twee verlofdagen per jaar om de school of het kinderdagverblijf van het kind te bezoeken. Dit worden contactdagen genoemd. In 1989 werd voor 235.000 kinderen, dat is voor ruim 27% van de 861.000 kinderen voor wie de ouders recht hadden op contactdagen, van dit recht gebruik gemaakt. In 1987 was dit 16%, in 1988 22%. Vooral voor 7-jarige kinderen werd van het recht gebruik gemaakt (voor 42% van deze kinderen), omdat kinderen op die leeftijd naar de lagere school gaan. Gemiddeld werden 1,3 van de twee verlofdagen opgenomen. Van de ouders die in 1989 contactdagen opnamen was 34% man.
CONCLUSIE In dit hoofdstuk is een inventarisatie gemaakt van regelingen voor calamiteitenverlof in landen binnen en buiten de EEG. Duitsland, Finland en Zweden kennen een wettelijke regeling voor calamiteitenverlof. In Duitsland en Zweden is de regeling ondergebracht in de Ziektewet en worden de kosten omgeslagen over de premie-opbrengsten Ziektewet. In Duitsland is de regeling pas dit jaar ingevoerd. In andere landen zijn er in sommige sectoren regelingen afgesproken: in België, Portugal en Denemarken bijvoorbeeld bij de overheid. In Frankrijk komen in veel CAO's verlofclausules voor, in Engeland is dat bij enkele CAO's het geval. Het verlof is vrijwel steeds beperkt tot de verzorging van kinderen tot een bepaalde leeftijd en tot enkele dagen per jaar. Regelingen, waarin de verzorging van anderen dan kinderen geregeld is, of waar alleenstaanden gebruik van zullen maken, zijn we niet tegengekomen, met uitzondering
18
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
van Zweden. Dat geldt ook voor regelingen voor verpleegverlof, opnieuw met uitzondering van Zweden. Zweden kent de meest uitgebreide regeling. Zweedse werknemers/-neemsters kunnen maximaal negentig verzorgingsdagen voor calamiteitenverlof per kind per jaar voor kinderen van 0-12 jaar opnemen. Per verzekerd kind in deze leeftijdsgroep worden gemiddeld 4,03 verlofdagen per jaar opgenomen. De regeling omvat daarnaast tien verlofdagen per jaar voor vaders bij de geboorte van hun kind. Ruim tweederde van de vaders neemt het volledige verlof op, de rest gebruikt minder dagen. Tenslotte geeft de regeling recht op twee contactdagen per kind per jaar voor contact tussen ouders en school voor kinderen van 4-12 jaar. Gemiddeld worden hiervan 1,3 dagen per kind gebruikt. Moeders nemen twee keer zo veel contactdagen op als vaders.
Financiering van calamiteitenverlof
19
V FINANCIERING VAN CALAMITEITENVERLOF Als er in het arbeidsvoorwaardenoverleg afspraken gemaakt worden over verlofregelingen, is het belangrijk een indicatie te hebben van de kosten ervan. Zo heeft de Unie van Waterschappen in 1990 als toevoeging op de landelijke CAO verzorgingsverlof bij ziekte van familieleden geregeld, waarbij 0,3% extra loonruimte ter beschikking werd gesteld.1 In dit hoofdstuk is een schatting gemaakt van de kosten van een regeling voor calamiteitenverlof. Helaas beschikken we niet over voldoende gegevens om de kosten van verlof in verband met verzorgingstaken van ouders, overige familieleden, partners of huisgenoten te berekenen. Daarom is alleen een schatting gemaakt voor de kosten van verlof in verband met de verzorging van kinderen. Om deze kosten te schatten hebben we gekeken naar het Zweedse en het Duitse model, die we achtereenvolgens bespreken. In Zweden valt het verlof, dat onder de ziektewet valt, uiteen in drie elementen: * zwangerschapsverlof; * ouderschapsverlof bij de geboorte van een kind; * incidenteel ouderschapsverlof onder andere voor verzorging van het zieke kind. Het zwangerschapsverlof en het ouderschapsverlof bij de geboorte van een kind blijven in dit rapport buiten beschouwing. Alleen de kosten van het incidenteel ouderschapsverlof worden berekend. Het incidenteel verlof bestaat uit drie regelingen: * bij de geboorte van een kind kan de vader tien verlofdagen opnemen; * de ouders kunnen maximaal negentig verzorgingsdagen per kind per jaar opnemen voor de verzorging van zieke kinderen van 0-12 jaar; het aantal verzorgingsdagen is zo groot, dat men beter van verpleegverlof dan van calamiteitenverlof kan spreken; * de ouders kunnen maximaal twee contactdagen per kind per jaar opnemen voor contact tussen ouders en school voor kinderen van 4-12 jaar. In Zweden bedraagt de uitkering voor het incidentele ouderschapsverlof 90% van het laatste loon. Van het Zweedse model hebben wij twee varianten uitgerekend: A. maximaal negentig verzorgingsdagen per kind per jaar voor kinderen van 0-12 jaar; B. maximaal negentig verzorgingsdagen per kind per jaar voor kinderen van 0-12 jaar plus tien verlofdagen voor de vader bij de geboorte van een kind plus twee contactdagen per kind per jaar voor kinderen van 2-12 jaar. In het Duitse model werden tot 1-1-1992 vijf verlofdagen per ouder per kind per jaar toegekend voor kinderen jonger dan acht jaar. Alleenstaande ouders hadden recht op het dubbele, dus op tien dagen per kind per jaar. De uitkering van het ziektegeld bedroeg 80% van het regelmatig inkomen. Per 1-1-92 is het aantal dagen verdubbeld en geldt de regeling voor kinderen jonger dan 12 jaar. Omdat statistische gegevens over 1992 nog niet bekend zijn, zijn onze berekeningen gebaseerd op het model dat tot 1-1-92 gold. 1
Zie Binding jrg. 40, nr. 6, 1991, uitgave van de Vrouwenbond FNV. Zie ook bijlage A.
20
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
Calamiteitenverlof is onderwerp van het arbeidsvoorwaardenbeleid van AbvaKabo. Daarom hebben we de kosten van de drie modellen omgerekend naar de Nederlandse situatie en uitgedrukt in procentpunten van de premie Ziektewet en in procenten van de bruto loonsom.
HET ZWEEDSE MODEL VARIANT A In deze paragraaf wordt uitgerekend wat calamiteiten- en verpleegverlof in Nederland zou kosten als variant A van het Zweedse model zou worden gevolgd. Voor deze berekening hebben we een schatting gemaakt van het aantal verlofdagen, van het aantal werknemers dat gebruik zou maken van calamiteitenverlof ten behoeve van kinderen, van het aantal kinderen waarvoor dit geldt en van de kosten van een verlofdag. Dit wordt hierna uitgewerkt. Aan het eind van de paragraaf wordt tenslotte de berekening gemaakt. Als eerste hebben we het aantal mensen, dat van variant A gebruik zou maken, met kinderen van twaalf jaar of jonger in Nederland berekend. Omdat in Zweden het verzorgingsverlof door één van de werkende ouders kan worden opgenomen (het verzorgingsverlof wordt immers gerelateerd aan het kind en niet aan de individuele ouder), gaan wij uit van het aantal werkende moeders. Wij nemen aan dat alleenstaande ouders voornamelijk te vinden zijn onder de vrouwelijke werknemers. Het aantal vrouwelijke werknemers met kinderen van twaalf jaar of jonger is in deze gedachtengang maatgevend voor het aantal ouders dat recht zou krijgen op verzorgingsverlof voor zieke kinderen. De meest recente gegevens over deze arbeidsmarktparticipatie van vrouwen met kinderen van twaalf jaar of jonger zijn afkomstig van het OSA Arbeidsaanbodpanel 1988. Daaruit blijkt dat 25,9% van alle vrouwelijke werknemers kinderen in deze leeftijdsklasse heeft. Hiervan werkt 16,7% tot twintig uur per week en werkt 9,2% twintig uur of meer (zie bijlage B). Wij veronderstellen dat de vrouwen die minder dan twintig uur werken naar rato recht op verzorgingsverlof krijgen en gemiddeld de helft van het verlof opnemen van zij die twintig uur of meer werken. Ten tweede is uitgezocht wat het kindertal is van de vrouwen die betaald werk verrichten èn kinderen van twaalf jaar of jonger hebben. Van deze groep vrouwen hebben, opnieuw volgens het OSA Arbeidsaanbodpanel, de vrouwen die tot twintig uur werkten, gemiddeld 1,8 kind van twaalf jaar of jonger en de vrouwen die twintig uur of meer werkten, gemiddeld 1,6 kind in deze leeftijdsklasse. Ten derde is uitgezocht dat er in 1988 volgens gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek 1.949.000 vrouwelijke werknemers werkzaam zijn (CBS 1991, p.83).
Financiering van calamiteitenverlof
21
Als vierde hebben we onderzocht wat een verlofdag zou kosten. De gemiddelde uitkering krachtens de Ziektewet bedroeg in Nederland in 1988 voor alle bedrijfsverenigingen tezamen ƒ 94,25 per dag (zie Jaarverslag BVG 1990, p. 21).2 Tenslotte hebben we veronderstellingen gemaakt over het aantal verlofdagen dat ouders zullen opnemen om voor kinderen in deze leeftijdscategorie te zorgen. Daarvoor zijn wij uitgegaan van de laatst bekende Zweedse gegevens. In 1989 werden 5.238.288 hele dagen aan verzorgingsverlof opgenomen voor 1.300.237 verzekerde kinderen. Voor 54% van de verzekerde kinderen werden gemiddeld 7,8 verlofdagen opgenomen. Dat komt per verzekerd kind neer op 4,03 dagen. Zie verder bijlage C, waarin een aantal statistieken met betrekking tot het Zweedse verzorgingsverlof zijn opgenomen. We moeten enkele kanttekeningen plaatsen bij onze berekeningen. Zo gaan we er van uit dat in Nederland verlof opgenomen kan worden na afloop van het zwangerschapsverlof, dus voor kinderen vanaf zes weken, terwijl in Zweden ouders na de geboorte nog ouderschapsverlof kunnen opnemen tot de kinderen twee jaar worden. Deze zeer jonge kinderen zijn dus in de Zweedse statistische gegevens minder vertegenwoordigd dan in de Nederlandse. Voor zover kinderziektes veelvuldiger bij zeer jonge kinderen voorkomen, zou daardoor het gemiddeld aantal ziektedagen per verzekerd kind van 4,03 dagen per jaar in Nederland hoger kunnen uitvallen. Hiermee hebben wij bij de berekening van de kosten in Nederland geen rekening kunnen houden bij gebrek aan statistische gegevens. Daarnaast kan uit de Zweedse gegevens niet worden opgemaakt hoeveel ouders die verlof opnamen in deeltijd werkten. Wel worden er slechts weinig halve of kwart dagen verlof opgenomen (zie bijlage C). In de Zweedse statistieken zijn de verlofdagen omgerekend naar hele dagen, waarna het cijfer van 4,03 verlofdagen is berekend. In Zweden werken echter minder vrouwen met kinderen in kleine deeltijdbanen dan in Nederland het geval is. Daarom zijn wij ervan uitgegaan dat Nederlandse werknemers die meer dan twintig uur per week werken 4,03 verlofdagen zullen opnemen, net als hun Zweedse collega's. Voor Nederlandse werknemers die minder dan twintig uur per week werken, veronderstellen wij dat zij 0,5 x 4,03 verlofdagen zullen opnemen. Tenslotte moeten we in ogenschouw nemen dat in Zweden per kind negentig dagen betaald verlof kan worden opgenomen, terwijl in Nederland veel meer wordt gedacht aan een verlof van maximaal tien dagen per kind. Uit het overzicht van de Nederlandse CAO's in hoofdstuk III blijkt dat het betaalde verlof in Nederland varieert van twee uur tot vijf dagen. Zullen Nederlandse ouders minder verlofdagen opnemen dan de Zweedse, als zij op veel minder verlof dagen recht hebben? Het ligt voor de hand dat het gemiddeld aantal opgenomen dagen verlof lager ligt dan 4,03 als het maximum aantal dagen veel lager ligt dan in Zweden. Wij kunnen echter niet nagaan hoeveel invloed dit maximum zal hebben op het gemiddeld aantal opgenomen verlofdagen en daarom zijn 2
Het uitkeringsbedrag van vrouwelijke werknemers is lager. Wij gaan echter van het gemiddelde uitkeringsbedrag uit, omdat wij aannemen dat evenveel mannen als vrouwen dit verlof zullen opnemen.
22
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
wij bij de berekeningen uitgegaan van de bovengenoemde 4,03 verlofdagen per verzekerd kind. Uit de enquête onder leden van AbvaKabo blijkt dat voor de kinderen van de respondenten gemiddeld 4,1 verlofdagen nodig zouden zijn, zodat een berekening gebaseerd op 4,03 dagen verlof niet onrealistisch is (zie hoofdstuk VI). De berekening van de totale kosten van een verzorgingsverlof ten behoeve van kinderen zoals in Zweden gebruikelijk, zou er in 1988 in Nederland als volgt hebben uitgezien: Voor vrouwen die minder dan 20 uur per week werken: deelnemingspercentage vrouwen met kinderen van 12 jaar en jonger aan de arbeidsmarkt x aantal participerende vrouwen x gemiddeld aantal kinderen per vrouw x deeltijdfactor x gemiddeld aantal opgenomen verlofdagen x gemiddelde daguitkering, dat is: 0,167 x 1.949.000 x 1,8 x 0,5 x 4,03 x ƒ 94,25 = Voor vrouwen die 20 uur of meer per week werken: 0,092 x 1.949.000 x 1,6 x 1,0 x 4,03 x ƒ 94,25 = Totaal =
ƒ
111.264.650
ƒ ƒ
108.969.760 220.234.410
Als we, zoals in Zweden en Duitsland gebeurt, deze regeling voor de verzorging van kinderen onder zouden brengen in de Ziektewet en de kosten zouden omslaan over de premie-opbrengsten Ziektewet levert dit het volgende beeld op. In 1988 waren de totale premie-opbrengsten van werkgevers en werknemers tezamen ƒ 7.867 mln (CBS 1991, p. 258). Indien in 1988 ƒ 220 mln extra gefinancierd had moeten worden, hadden de premie-opbrengsten 2,8% hoger moeten liggen, ofwel de premie Ziektewet was 5,96% geweest in plaats van 5,8%. De bruto loonsom van bedrijven bedroeg in 1988 ƒ 149.010 mln en van de overheid ƒ 35.750 mln, dat is tezamen ƒ 184.760 mln (CBS 1991, p. 360). De kosten van het calamiteitenverlof zoals hier uitgerekend bedragen 0,12% van de totale bruto loonsom.3
HET ZWEEDSE MODEL VARIANT B Variant B is opgenomen om te laten zien wat de volledige regeling van het incidentele ouderschapsverlof zoals dat in Zweden geldt, in Nederland zou kosten. De volledige 3
Indien het gemiddeld aantal 4,1 verlofdagen voor Nederlandse kinderen, zoals dat uit de enquête in hoofdstuk VI naar voren komt, een realistisch beeld zou geven van het aantal dagen dat Nederlandse ouders per verzekerd kind zouden opnemen, dan zouden de kosten van het calamiteitenverlof in totaal bedragen: Voor ≥ 20 uur:
0,167 x 1.949.000 x 1,8 x 0,5 x 4,1 x ƒ 94,25
=
ƒ
113.197.280
Voor < 20 uur:
0,092 x 1.949.000 x 1,6 x 1,0 x 4,1 x ƒ 94,25
=
ƒ
110.862.540
=
ƒ
224.059.820
Totaal Dat is 0,12% van de bruto loonsom.
Financiering van calamiteitenverlof
23
regeling van het incidentele ouderschapsverlof kent drie elementen, zoals in de inleiding van dit hoofdstuk uiteen gezet is. Bij de berekening van de kosten van variant B gaan we ervan uit dat de verlofregeling maximaal negentig verzorgingsdagen per kind voor kinderen van 0-12 jaar, plus tien verlofdagen voor de vader bij de geboorte van het kind plus twee contactdagen per kind voor kinderen van 2-12 jaar omvat. Net als bij variant A hebben we bij variant B berekeningen uitgevoerd voor het jaar 1988. Opnieuw hebben we een aantal veronderstellingen gemaakt. Zo moeten we schatten hoeveel vaders van deze regeling gebruik zullen maken. We veronderstellen dat de vaderdagen uitsluitend worden gegeven aan werkzame mannelijke werknemers in de leeftijd van 15-64 jaar. Uit de statistieken blijkt dat in 1989 van de Zweedse vaders 15% dit verlof geheel niet opnam, 17% nam minder dan tien dagen en 68% nam tien dagen op. In 1988 telde Nederland 5.182.000 mannen in de leeftijd van 15-64, waarvan 3.809.000 werkzaam, ofwel 73% van alle mannen in die leeftijdsgroep. Ten tweede veronderstellen we dat nu al Nederlandse vaders bij de geboorte van een kind tenminste twee dagen verzuimen. Volgens variant B zouden vaders weliswaar recht hebben op tien verlofdagen, maar we gaan er van uit dat daarvan slechts acht ten laste van het verzorgingsverlof komen. Het totaal aantal geboorten in 1988 bedroeg 186.647. Voor 68% van de vaders houden wij rekening met 8 extra verlofdagen, voor 17% houden wij rekening met 4 extra verlofdagen. De berekening loopt als volgt: Voor degenen die het gehele verlof opnemen 8 dagen extra verlof voor 68% van alle werknemers die in 1988 vader werden x het gemiddeld uitkeringsbedrag in 1988, dat is: 0,68 x 0,73 x 186.647 x 8 x ƒ 94,25 = Voor degenen die niet het gehele verlof opnemen: 0,17 x 0,73 x 186.647 x 4 x ƒ 94,25 = Totaal =
ƒ
69.859.283
ƒ ƒ
8.732.410 78.591.693
Ten behoeve van variant B moeten we ook schatten hoeveel contactdagen zullen worden opgenomen. In 1989 waren er in Zweden 861.000 kinderen van 4-12 jaar verzekerd, voor wie 309.650 hele contactdagen werden opgenomen, dat is 0,36 dagen per verzekerd kind (bijlage C, tab. 7 en 8). Als wij uitgaan van het gemiddeld aantal kinderen per moeder volgens het OSA Arbeidsaanbodspanel, dan kunnen voor Nederland de kosten van een regeling van contactdagen zoals die in Zweden geldt als volgt worden berekend: Deelnemingspercentage vrouwen met kinderen jonger dan 13 jaar aan de arbeidsmarkt x aantal participerende vrouwen x gemiddeld aantal kinderen per vrouw x deeltijdfactor x gemiddeld aantal opgenomen verlofdagen x gemiddelde daguitkering, dat is:
24
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
Voor moeders die minder dan 20 uur per week werken: 0,167 x 1.949.000 x 1,72 x 0,5 x 0,36 x ƒ 94,25 = ƒ 9.497.528 Voor moeders die 20 uur of meer per week werken: 0,092 x 1.949.000 x 1,58 x 0,36 x ƒ 94,25 = ƒ 9.612.594 Totaal = ƒ 19.110.122 De uitgaven voor verzorgingsdagen ten behoeve van kinderen (ƒ 220.234.410 volgens variant A), voor vaderdagen (ƒ 78.591.693) en voor contactdagen (ƒ 19.110.122) zijn tezamen: ƒ 317.936.220. Als deze uitgaven zouden worden ondergebracht bij de Ziektewet krijgt men het volgende beeld. In 1988 bedroegen de totale premie-opbrengsten van werkgevers en werknemers tezamen ƒ 7.867 miljoen. De uitgaven voor verzorgingsdagen voor kinderen, vaderdagen en contactdagen bedragen 4,04% van deze premieopbrengst, ofwel de premie Ziektewet zou door onderbrenging van verzorgingsdagen voor kinderen, vaderdagen en contactdagen met 4,04% verhoogd moeten worden. In plaats van 5,8% had de premie dan 6,03% moeten zijn. In procenten van de bruto loonsom 1988 zouden de kosten van variant B dan 0,17% bedragen.
HET DUITSE MODEL Tot 1 januari 1992 konden ouders in de Duitse Bondsrepubliek per kind per jaar ieder vijf verlofdagen opnemen en alleenstaande ouders tien dagen. De regeling is onderdeel van de Ziektewet. De gebruikte statistische gegevens zijn afkomstig van het Bundesministerium für Arbeit und Sozialordnung. In 1990 werd voor 165.566 gevallen ziekengeld uitgekeerd wegens ziekte van kinderen. Het aantal uitkeringsdagen bedroeg 432.848. Dat is per geval 2,6 dagen. Helaas worden in de Duitse statistieken niet het aantal verzekerde ouders en het aantal verzekerde kinderen geregistreerd, zodat niet nagegaan kan worden hoe groot het aantal uitkeringsdagen per verzekerde ouder of per verzekerd kind is. Onbekend is ook hoeveel procent van de ouders gebruik maakt van de regeling en voor hoeveel procent van de kinderen aanspraak op ziekengeld wordt gedaan. Het is denkbaar dat per ouder en per kind meer ziektegevallen worden gemeld. In 1990 bedroeg het totaal uitgekeerde bedrag DM 30.083.764. Dat is per uitkeringsdag DM 69,50. Opvallend is dat de totale kosten van het verzorgingsverlof in Duitsland DM 30 mln bedroegen, dat is 0,3% van de totale uitgaven krachtens de Duitse Ziektewet. Voor Nederland zou het verzorgingsverlof volgens het Zweedse model variant A ƒ 220 mln, ofwel 2,9% van de totale lasten van de Ziektewet bedragen. De kosten van het verzorgingsverlof (alleen de verzorgingsdagen) in Zweden bedroegen SK 2,3 mrd, dat is 3,2% van de totale uitgaven voor de Ziektewet in Zweden. Er is een grote discrepantie tussen de Zweedse en Duitse kosten. Omgerekend in guldens zijn de uitgaven voor het Zweedse verzorgingsverlof ongeveer twintig keer zo groot als de uitgaven voor het Duitse verzorgingsverlof, terwijl de Zweedse vrouwelijke beroepsbevolking nog geen vijfde bedraagt van die van de Duitse. Zweden heeft een
Financiering van calamiteitenverlof
25
vrouwelijke beroepsbevolking van 2,1 mln, Duitsland van 11,5 mln en Nederland van 2,5 mln (ILO 1988). Deze grote discrepantie kan niet alleen het gevolg zijn van de royale Zweedse regeling: maximaal negentig dagen per kind vergeleken met de Duitse regeling van maximaal tien dagen per kind. De conclusie die men uit vergelijking van de Zweedse en Duitse cijfers kan trekken, is dat een berekening van de kosten van verzorgingsverlof op basis van Zweedse cijfers, met name van 4,03 verzorgingsdagen per verzekerd kind, wel hoog moet uitvallen en met de nodige reserve bekeken moet worden. Desalniettemin wagen wij ons toch aan een berekening op basis van het Duitse model, waarbij we een aantal veronderstellingen formuleren. Als we uitgaan van de veronderstelling dat het aantal gevallen ongeveer gelijk is aan het aantal kinderen waarvoor aanspraak wordt gemaakt op verzorgingsverlof en als we voorts zouden aannemen dat in Duitsland, evenals in Zweden, voor ongeveer de helft van de verzekerde kinderen aanspraak wordt gemaakt op het verzorgingsverlof, zou het aantal opgenomen dagen per verzekerd kind 1,3 bedragen. Uitgaande van deze beide veronderstellingen zouden de kosten volgens het Duitse model voor Nederland op basis van statistische gegevens voor 1988 bedragen: Voor vrouwen die minder dan 20 uur per week werken: 0,167 x 1.949.000 x 1,8 x 0,5 x 1,3 x ƒ 94,25 Voor vrouwen die 20 uur of meer per week werken: 0,092 x 1.949.000 x 1,6 x 1,3 x ƒ 94,25 Totaal
=
ƒ
35.891.824
= =
ƒ ƒ
35.151.540 71.043.364
Ook dit bedrag lijkt hoog als we het vergelijken met de Duitse kosten van het verzorgingsverlof. De enige verklaring voor de lage Duitse kosten is het lagere uitkeringsbedrag per dag en een gering gebruik van de regeling. Om de kosten van het Duitse model in 1988 te financieren hadden de premie-opbrengsten ziektewet 0,9% hoger moeten zijn, ofwel 5,85% in plaats van 5,8%. In procenten van de bruto loonsom in 1988 bedragen de kosten van het Duitse model 0,04%.
CONCLUSIE Het calamiteitenverlof is onderwerp van het arbeidsvoorwaardenbeleid en het is dus belangrijk een indicatie te hebben van de kosten ervan. Helaas beschikken we niet over voldoende gegevens om de kosten van verlof in verband met verzorgingstaken van overige familieleden, partners of huisgenoten te berekenen. Daarom is alleen een schatting gemaakt voor de kosten van verlof in verband met de verzorging van kinderen. We benadrukken hier nogmaals dat de AbvaKabo niet alleen ten behoeve van kinderen verlofregelingen nastreeft, maar dat ze ook voor de verzoring van overige familieleden, partners of huisgenoten een goede regeling noodzakelijk vindt.
26
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
De kosten van calamiteitenverlof voor verzorging van kinderen zijn berekend aan de hand van een beperkte en een uitgebreide verlofregeling zoals die in Zweden geldt en de regeling die in Duitsland geldt. De uitgangspunten van deze drie modellen zijn omgerekend naar de Nederlandse situatie en uitgedrukt in procentpunten van de premie Ziektewet en in procenten van de bruto loonsom 1988. Voor de berekeningen hebben we een schatting gemaakt van het aantal verlofdagen, van het aantal werknemers dat gebruik zou maken van calamiteitenverlof voor kinderen, van het aantal kinderen waarvoor dit zou gelden en van de kosten van een verlofdag. De schatting is gemaakt voor 1988, omdat de meest recente bruikbare gegevens uit dat jaar zijn. Er zijn drie berekeningen gemaakt. De eerste berekening is voor het Zweedse model variant A, dat wil zeggen maximaal negentig verlofdagen. Als deze variant in Nederland zou gelden, dan hadden de premie-opbrengsten van de Ziektewet 2,8% hoger moeten liggen, ofwel was de premie Ziektewet 5,96% geweest in plaats van 5,8%. De kosten van dit calamiteitenverlof voor kinderen zou dan 0,12% van de totale bruto loonsom bedragen. De tweede berekening is voor het Zweedse model variant B, dat wil zeggen maximaal negentig verzorgingsdagen, maximaal tien vaderdagen en maximaal twee contactdagen. Voor deze variant zou de premie Ziektewet in plaats van 5,8% dan 6,03% moeten zijn. In procenten van de bruto loonsom 1988 zouden de kosten van variant B dan 0,17% bedragen. De derde berekening betreft het Duitse model dat uitgaat van vijf verlofdagen per kind per jaar per ouder en tien dagen voor alleenstaande ouders. Om de kosten van dit model in 1988 te financieren hadden de premie-opbrengsten ziektewet 0,9% hoger moeten zijn, ofwel 5,85% in plaats van 5,8%. In procenten van de bruto loonsom in 1988 bedragen de kosten van het Duitse model 0,04%.
Behoefte aan verlofregelingen
VI
27
DE BEHOEFTE AAN CALAMITEITEN- EN VERPLEEGVERLOF
Om de behoefte aan verlofregelingen onder AbvaKabo-leden te peilen, is een enquête opgesteld (zie hiervoor bijlage E). Daarin is gevraagd naar de behoefte van leden aan regelingen voor calamiteiten- en verpleegverlof en naar het gebruik dat zij van dergelijke regelingen zouden willen maken. Om na te gaan of de wensen realistisch zijn, zijn ook vragen gesteld over ziekte van familie en huisgenoten. De AbvaKabo heeft bijna 295.000 leden. Ruim 21.000 leden zijn ouder dan 65 jaar. Zij zijn buiten beschouwing gebleven, omdat zij niet meer in een dienstverband werken en dus niet betrokken bij het arbeidsvoorwaardenoverleg. Uit het bestand van de leden van 65 jaar of jonger is een a-selecte steekproef getrokken van 4.000, dat is 1,46% van deze leden. De enquête is begin april 1992 verstuurd. Formulieren die tot 23 mei zijn geretourneerd, zijn verwerkt. De response is goed te noemen, want er zijn 1639 enquêtes teruggestuurd, dat is 41% van 4.000. De analyses omvatten dus 1639 respondenten.
DE PERSOONSKENMERKEN VAN DE RESPONDENTEN De enquête is ingevuld door 1639 leden, waarvan 1011 mannelijke en 615 vrouwelijke leden (62% en 38%). Van dertien leden is het geslacht onbekend. Medio 1992 heeft de AbvaKabo 38% vrouwelijke leden van 65 jaar of jonger, dus de enquête is in dit opzicht een goede afspiegeling van het ledenbestand. Ruim driekwart van de vrouwelijke leden (77%) is 45 jaar of jonger; onder de vrouwelijke respondenten is dit percentage wat hoger, namelijk 84%. Bijna 60% van de mannelijke leden is 45 jaar of jonger, terwijl dit onder de mannelijke respondenten 71% bedraagt. Jongere leeftijdsgroepen zijn dus oververtegenwoordigd onder degenen die de enquête hebben ingevuld. De grootste groep vrouwelijke respondenten is 26-35 jaar en de mannelijke 36-45 jaar (tabel 5). In de enquête is ook naar enkele andere persoonskenmerken gevraagd (tabel 5). Bijna tweederde van de mannelijke en driekwart van de vrouwelijke respondenten heeft minstens een MBO-opleiding voltooid. Ook is gevraagd naar de netto inkomens van de respondenten. De mannelijke respondenten verdienen aanzienlijk meer dan de vrouwelijke. Bijna 60% van de mannen verdient meer dan ƒ 2500,-, terwijl ruim 80% van de vrouwen minder dan ƒ 2500,- verdient. Hierbij moet wel bedacht worden dat deze inkomensgegevens niet zijn gecorrigeerd voor deeltijd, terwijl vrouwen wel veel meer dan mannen in deeltijd werken. Bijna de helft van de vrouwen werkt meer dan 33 uur per week, de andere helft werkt tussen de 20 en de 32 uur per week. Voor de mannen ligt dit anders, want de overgrote meerderheid werkt meer dan vier dagen. De overgrote meerderheid (95%) heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. Een zeer kleine
28
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
groep (3%) heeft een contract voor bepaalde tijd, terwijl een restgroep van 2% meer dan één contract of juist geen schriftelijk contract, dan wel een andersoortig contract heeft. Leeftijdsgroep
≤ 25 jr
26-35
36-45
46-55
≥56 jr
Vrouwen
10%
42%
32%
14%
2%
100%
Mannen
3%
23%
45%
25%
6%
100%
Totaal (N=1622)
4%
28%
41%
23%
5%
100%
Opleidings-
Lagere
niveau
school
LBO
MAVO/
MBO
VWO
HBO
WO
HAVO
Vrouwen
2%
7%
16%
27%
5%
35%
9%
100%
Mannen
7%
20%
13%
24%
4%
24%
10%
100%
Totaal (N=1619)
5%
15%
14%
24%
5%
28%
9%
100%
Netto inkomen
tot ƒ 1750 ƒ 1751 - 2500
ƒ 2501 - 3250 ƒ 3251 - 4000
> ƒ 4000
Vrouwen
35%
46%
16%
2%
0%
100%
Mannen
4%
39%
37%
15%
5%
100%
16%
42%
29%
10%
3%
100%
≤ 8 uur
9 - 16 uur
17 - 24 uur
25 - 32 uur
33 - 40 uur
Vrouw
0%
7%
22%
28%
43%
Man 0%
2%
3%
7%
87%
100%
Totaal (N=1581)
0%
4%
10%
15%
70%
Arbeidscontract
Vast contract
Contract voor bepaalde tijd
Totaal (N=1556)
Arbeidsuren
Vrouw Man 96% Totaal (N=1569)
Tabel 5
100% 100%
Ander contract
94%
5%
2%
2%
2%
100%
95%
3%
2%
100% 100%
Procentuele verdeling van de mannelijke, vrouwelijke en alle respondenten naar leeftijd, naar hoogst behaalde opleidingsdiploma, naar netto maandinkomen (niet gecorrigeerd voor aantal arbeidsuren), naar arbeidsuren en naar arbeidscontract. NB Door afronding kan het totaal iets afwijken van 100%. NB N is het aantal respondenten dat de vraag invulde.
Behoefte aan verlofregelingen
29
Bijna 80% van de respondenten is gehuwd of woont samen en 15% woont alleen. Als respondenten met meer volwassenen in één huis wonen, dan worden in drie van de vier gevallen ook meer inkomens ingebracht. Iets meer dan de helft van de respondenten heeft thuiswonende (pleeg-)kinderen en veruit de grootste groep hiervan heeft één of twee kinderen. In tabel 6 zijn deze cijfers uitgesplitst naar geslacht. De respondenten met jonge kinderen hebben de opvang van hun kinderen als volgt geregeld. Bijna de helft van deze groep zorgt zelf, al dan niet met partner, voor de kinderen. Iets meer dan de helft maakt gebruik van een of andere vorm van kinderopvang. Het meest frequent maken ze gebruik van opvang door familie, buren of kennissen. Dat geldt voor bijna de helft van de groep die gebruik maakt van opvang. Dan volgt gebruik van een kinderdagverblijf en oppas aan huis. Een kleine groep maakt gebruik van opvang in een gastoudergezin of van een andere vorm van kinderopvang. Een behoorlijke groep respondenten maakt van meer vormen van opvang gebruik. Aan de groep die van enigerlei vorm van kinderopvang gebruik maakt, is gevraagd of zij ook van de opvang gebruik kunnen maken als hun kind ziek is. Bijna de helft zegt dat dit niet kan, bijna een kwart dat het wel kan en meer dan een kwart dat het soms kan. Aan de groep respondenten met thuiswonende kinderen is ook gevraagd hoe vaak hun kinderen ziek zijn geweest in het eerste kwartaal van 1992. 27% van de respondenten zegt dat hun kind(eren) niet ziek is (zijn) geweest en 24% geeft aan dat dat wel het geval is geweest (tabel 6). Dat betekent dat bijna de helft van de respondenten met thuiswonende kinderen één of meer zieke kinderen heeft gehad in deze periode. Die kinderen zijn dan meestal eenmaal ziek geweest. We hebben ook gevraagd hoeveel dagen deze kinderen ziek geweest zijn. De kinderen tot en met twaalf jaar zijn iets vaker ziek dan de oudere kinderen. Een enkele keer is er sprake van langdurige ziekenhuisopname. Uit de enquête blijkt dat de kinderen tot en met twaalf jaar gemiddeld volgens opgave van de ouders 4,01 dag per ziektegeval ziek zijn geweest in het eerste kwartaal van 1992. Omgerekend naar het aantal werkdagen waarvoor verzorgingsverlof zou worden opgenomen, komen we op 10,33 verlofdagen per ziek kind per jaar (voor de berekening zie bijlage F). Ruim vier op de tien kinderen zijn ziek geweest in de onderzochte periode. We verwachten daarom dat werknemers/-neemsters per kind tot en met twaalf jaar gemiddeld 4,11 verlofdagen per jaar op zullen nemen voor de verzorging van een ziek kind. De vraag die dan volgt is wat de respondenten de laatste keer dat één van hun kinderen ziek was hebben gedaan. Dan blijken grote verschillen tussen mannen en vrouwen. Mannen geven relatief veel vaker aan dat hun partner voor het zieke kind gezorgd heeft. Vrouwen zeggen relatief veel vaker dat anderen dan hun partner voor het kind hebben gezorgd, dat ze vakantiedagen hebben opgenomen, dat ze zichzelf hebben ziek gemeld of dat ze nog andere oplossingen hebben gevonden. Slechts een enkeling heeft calamiteitenverlof opgenomen of heeft speciaal verlof van de werkgever gekregen. Dit is een opmerkelijke uitkomst. Een kwart van de respondenten zegt dat ze in een
30
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
organisatie werkt waarin een regeling geldt voor verzorging van kinderen, maar bijna niemand maakt daar gebruik van als een kind ziek is.
Thuissituatie
thuis-
gehuwd/
alleen-
inwonende
anders
wonend
samenw.
wonend
ouders
Vrouwen
3%
71%
21%
1%
3%
100%
Mannen
3%
84%
11%
1%
2%
100%
Totaal (N=1623)
3%
79%
15%
1%
3%
100%
Thuisw. kinderen
geen
een
twee
drie
vier
Vrouw
60%
18%
19%
2%
1%
Man 41%
19%
32%
7%
2%
100%
Totaal (N=1567)
48%
18%
27%
5%
1%
Thuiswonende
geen
kinderen
100% 100%
wel, leeftijd jongste kind 0-4 jr
5-8 jr
9-12 jr
13-16 jr
>16 jr
Vrouwen
60%
16%
5%
5%
6%
8%
100%
Mannen
41%
17%
10%
9%
11%
12%
100%
Totaal (N=1575)
48%
17%
8%
8%
9%
10%
100%
Thuiswonende
geen
kinderen
wel niet ziek
1 x ziek
2 x ziek
3 x ziek
Vrouw
60%
20%
13%
6%
2%
Man 41%
32%
15%
9%
4%
100%
Totaal (N=1571)
48%
27%
14%
7%
3%
Tabel 6
100% 100%
Procentuele verdeling van de mannelijke, vrouwelijke en alle respondenten naar thuissituatie, naar aantal thuiswonende kinderen, naar leeftijd jongste kind en naar aantal keren dat kinderen ziek waren. NB Door afronding kan het totaal iets afwijken van 100%. NB N is het aantal respondenten dat de vraag invulde.
Behoefte aan verlofregelingen
31
DE BEDRIJFSKENMERKEN VAN DE RESPONDENTEN In de enquête is gevraagd onder welke CAO of rechtspositieregeling men valt. De grootste groep respondenten (26%) werkt bij lagere overheden, dus bij de gemeente, provincie, waterschap of gemeenschappelijke voorziening (tabel 7). Dan volgen vier groepen die ongeveer even groot zijn: 14% van de respondenten werkt bij de rijksoverheid, 16% bij de PTT of een Nutsbedrijf, 18% in een ziekenhuis of de bejaardenzorg en 15% tenslotte valt onder de welzijnssector, de gezinszorg of de Sociale Werkplaats. Als we de verdeling van de respondenten over de sectoren vergelijken met die van de AbvaKabo-leden, dan blijkt dat de rijksoverheid en de lagere overheden iets oververtegenwoordigd zijn in de enquête, terwijl de sectoren wetenschappelijk onderwijs/academische ziekenhuizen en welzijn ondervertegenwoordigd zijn. De afwijkingen zijn echter niet groot, en dat betekent dat de enquête ook in dit opzicht representatief genoemd mag worden. De meeste respondenten werken in een bedrijf, dienst of organisatie die meer dan 100 werknemers telt. Eenderde werkt in een bedrijf met 100-500 werknemers en eenderde in een bedrijf met meer dan 500 werknemers. Een heel kleine groep werkt in een bedrijf met minder dan tien werknemers, eenzesde in een bedrijf met 10-35 werknemers en nog eens eenzesde in een bedrijf met 35-100 werknemers. Om iets te weten over de mogelijkheden die mensen hebben om werk te combineren met zorgtaken zijn enkele vragen gesteld over de arbeidstijden. Driekwart van de respondenten heeft vaste werktijden, terwijl de overigen onregelmatige werktijden hebben. Iets meer dan de helft kan niet variëren met de begin- en eindtijden op het werk, de overigen kunnen dit wel. Van degenen die niet kunnen variëren heeft eenderde hier wel behoefte aan, tweederde heeft er geen behoefte aan.
RespondentenLeden AbvaKabo verdeling
N
verdeling
Rijksoverheid (ARAR)
14%
225
10%
Gemeente/prov./watersch./gem. voorz.
26%
412
23%
4%
56
7%
PTT en Nutsbedrijven
15%
239
16%
Ziekenhuizen en bejaardenzorg
17%
275
18%
Welzijn, gezinszorg en WSW
15%
241
18%
9%
146
8%
100%
1594
Wetensch. onderwijs/ac. ziekenhuis
Diversen/twee of meer CAO's/weet niet Totaal Tabel 7
100%
(273.000)
Procentuele en absolute verdeling van de respondenten naar CAO of rechtspositieregeling en procentuele verdeling van de AbvaKabo leden van 65 jaar of jonger.
32
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
DE BEHOEFTE AAN KORTDUREND CALAMITEITENVERLOF Calamiteitenverlof betreft de verzorging van zieke kinderen, maar ook die van zieke familieleden, huisgenoten of anderen waarvoor men de zorg heeft. Ook kinderen die niet meer thuiswonen hebben bij ziekte soms zorg van hun ouders nodig. Daarom zijn in de enquête voor beide vormen vragen gesteld over de behoefte aan calamiteitenverlof. Aan de respondenten met thuiswonende kinderen is gevraagd of het bedrijf of de organisatie waar ze werken een verlofregeling kent in geval van ziekte van een kind (tabel 8). Daaruit blijkt dat de PTT het hoogst scoort. In totaal zegt 24% dat er wel en 53% zegt dat er geen regeling bestaat, terwijl 23% niet weet of er een regeling is. Uit ander onderzoek blijkt dat er in 59% van de bedrijven in de overige dienstverlening wel en in 41% geen regeling bestaat voor calamiteitenverlof (DCA/LTD 1992). Tweederde van de bedrijven met een regeling geeft hierover geen actieve voorlichting. We vermoeden daarom dat de bedrijven waarin de groep van 23%, die niet weet of er een regeling is, er vermoedelijk wel een heeft. Door gebrek aan voorlichting weten ze dit echter niet. Volgens viervijfde van de respondenten die in bedrijven werken waar een regeling geldt, kan hiervan meestal zonder problemen gebruik gemaakt worden. Eenvijfde geeft aan dat er wel problemen zijn met betrekking tot de regeling, maar in de enquête is niet verder gevraagd wat de aard van deze problemen is. In meer dan de helft van de bedrijven met een regeling worden verlofdagen volledig betaald en in nog eens bijna eenderde worden ze gedeeltelijk betaald of verrekend met ATV-dagen. In eentiende van de bedrijven vindt geen betaling plaats, en dat is opvallend vaak bij ziekenhuizen. Bij de rijksoverheid en bij de lagere overheden worden verlofdagen het vaakst volledig betaald. Verlofregeling voor verzorging:
van kinderen
van anderen
verpleging
Rijksoverheid (ARAR)
21%
13%
6%
Gemeente/prov./watersch./gem. voorz.
28%
15%
9%
Wetensch. onderwijs/ac. ziekenhuis
15%
11%
2%
PTT-CAO
30%
17%
16%
Nutsbedrijven
29%
17%
11%
CAO-Ziekenhuizen
18%
12%
7%
CAO-Bejaardenzorg
4%
5%
5%
CAO-Welzijn
23%
11%
6%
CAO-Gezinszorg
26%
12%
8%
0%
7%
9%
Diversen
28%
19%
8%
Weet niet
0%
14%
0%
Sociale Werkvoorziening
Totaal Tabel 8
24% (N=805*) 14% (N=1573) 8%
(N=1564)
Percentage respondenten dat zegt een verlofregeling te hebben. * Alleen de respondenten met thuiswonende kinderen.
Behoefte aan verlofregelingen
33
Aan deze groep respondenten is ook gevraagd of ze in de afgelopen drie maanden gebruik gemaakt zouden hebben van betaald calamiteitenverlof, gesteld dat er in hun arbeidsorganisatie een regeling voor een dergelijk verlof zou bestaan. Ruim 37% zou van zo'n regeling gebruik gemaakt hebben en 54% niet, terwijl 9% dit niet weet (zie tabel 9). Iets meer vrouwen dan mannen zouden verlof opgenomen hebben. Aan alle respondenten is gevraagd of in de organisatie waarin ze werken een verlofregeling bestaat in geval van ziekte van ouders, schoonouders, overige familieleden, partners, huisgenoten of anderen waarvoor men de zorg heeft. Slechts 14% zegt dat zo'n regeling bestaat (tabel 8). Aan deze groep respondenten is gevraagd of het gebruik van de regeling problemen oplevert. Dat blijkt het geval te zijn bij tweederde van de groep, maar opnieuw is niet gevraagd naar de precieze aard van de problemen. Betaling van de verlofdagen vormt gelukkig geen probleem, want tweederde van deze groep zegt dat de verlofdagen volledig worden doorbetaald. Een opvallend hoog percentage respondenten (33%) zegt dat ze niet weet of er in hun organisatie zo'n regeling bestaat. Ook is gevraagd of men in de afgelopen drie maanden gebruik gemaakt zou hebben van calamiteitenverlof voor ziekte van familie of huisgenoten, gesteld dat er op het werk een regeling voor betaald calamiteitenverlof zou bestaan. Ruim 28% van de respondenten zou hiervan gebruik gemaakt hebben en 64% niet, terwijl 8% dit niet weet (zie tabel 9). We verwachtten we dat vrouwen vaker dan mannen verlof zouden willen opnemen, maar bij deze vraag is het omgekeerde het geval. Gehuwden of samenwonenden zouden iets vaker verlof opgenomen hebben dan alleenstaanden.
DE BEHOEFTE AAN LANGDUREND VERPLEEGVERLOF Tot nu toe is alleen gesproken over calamiteitenverlof, dus over kortdurend verlof in geval van ziekte van kinderen, familie of huisgenoten. In deze paragraaf komt het langdurend verlof, het zogenoemde verpleegverlof, aan de orde. In hoofdstuk III over de verlofregelingen in CAO's is al gesteld dat er nauwelijks CAO's zijn waarin een regeling is opgenomen voor verpleegverlof. Desondanks werkt 8% van de respondenten in een bedrijf waar een regeling bestaat voor verlof in geval van langdurende ziekte van familie of huisgenoten. Daarbij springen de PTT en de Nutsbedrijven er opnieuw gunstig uit, want zij scoren het hoogst op deze vraag (tabel 8). De verlofdagen bij deze 8% respondenten worden in bijna de helft van de gevallen volledig doorbetaald. In de enquête zijn ook een aantal vragen opgenomen om de behoefte aan een regeling voor verpleegverlof te peilen. We hebben gevraagd of men in de afgelopen drie maanden verpleegverlof heeft opgenomen. Zoals verwacht is deze groep klein, namelijk 2,5%. Ook hebben we gevraagd of men gebruik zou maken van een regeling voor langdurend verpleegverlof, gesteld dat het bedrijf zo'n regeling zou hebben. Daarbij zijn twee vormen te onderscheiden: betaald en onbetaald verpleegverlof (tabel 9). Ja, zegt 79%, als het nodig is én ik kan betaald verpleegverlof opnemen, dan doe ik dat. Nee, zegt 10%, ik zou andere oplossingen zoeken. Deze percentages liggen anders als het verpleegverlof
34
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
Zou U in de afgelopen drie maanden calamiteitenverlof voor zieke kinderen opgenomen hebben, als uw organisatie een regeling voor betaald verlof gehad zou hebben?# Ja
Nee
Weet niet
Totaal
N
Vrouwen
40%
51%
9%
100%
237
Mannen
36%
56%
9%
100%
564
-
-
-
-
16
Gehuwden/samenwonenden*
37%
54%
9%
100%
754
Alle respondenten
37%
54%
9%
100%
801
Alleenstaanden*
Zou U in de afgelopen drie maanden calamiteitenverlof voor zieke ouders enz. opgenomen hebben, als uw organisatie een regeling voor betaald verlof gehad zou hebben? Ja
Nee
Weet niet
Totaal
N
Vrouwen
24%
69%
7%
100%
599
Mannen
30%
61%
9%
100%
969
Alleenstaanden*
23%
70%
7%
100%
226
Gehuwden/samenwonenden*
29%
63%
8%
100%
1247
Alle respondenten
28%
64%
8%
100%
1568
Zou U verpleegverlof opnemen, als dat nodig is én uw organisatie een regeling voor betaald verlof had? Ja
Nee
Weet niet
Totaal
N
Vrouwen
82%
6%
12%
100%
590
Mannen
78%
12%
10%
100%
960
Alleenstaanden*
77%
11%
11%
100%
226
Gehuwden/samenwonenden*
80%
10%
10%
100%
1232
Alle respondenten
79%
10%
11%
100%
1550
Zou U verpleegverlof opnemen, als dat nodig is én uw bedrijf een regeling voor onbetaald verlof had? Ja
Nee
Weet niet
Totaal
N
Vrouwen
54%
27%
19%
100%
597
Mannen
42%
44%
14%
100%
963
Alleenstaanden*
46%
35%
19%
100%
229
Gehuwden/samenwonenden*
47%
38%
15%
100%
1236
Alle respondenten
47%
38%
16%
100%
1560
Tabel 9
Procentuele verdeling van respondenten voor de vraag of zij betaald of onbetaald calamiteitenverlof zouden opnemen voor zieke kinderen en voor zieke ouders enz. en of zij betaald of onbetaald verpleegverlof zouden opnemen als hun organisatie hiervoor regelingen zou hebben. # Alleen mensen met thuiswonende kinderen. * De groep 'overige woonsituatie' is buiten beschouwing gelaten in verband met hun geringe aantal.
Behoefte aan verlofregelingen
35
niet zou worden doorbetaald. Indien het nodig is, zal 47% gebruik maken van een regeling voor onbetaald verpleegverlof. Opnieuw geven vrouwen vaker dan mannen en gehuwden/samenwonenden vaker dan alleenstaanden aan dat ze verlof zouden opnemen. Tenslotte is nog gevraagd of men vervangen wordt als men verlof zou opnemen. De vraag luidde: stel U neemt vanaf de volgende week twee weken verpleegverlof op voor de verzorging van een ziek familielid. Wordt U dan vervangen op Uw werk? Ja, zegt 31% van de respondenten (tabel 10). Nee, zegt 55%. Deze groep noemt daarvoor twee redenen. Bij mijn werkgever vindt geen vervanging plaats in geval van verlofdagen, zegt de meerderheid. Het is moeilijk voor mijn werk een vervanger te vinden, zegt een minderheid. Tenslotte geeft 14% geen antwoord op deze vraag. Zou U vervangen worden, als U vanaf volgende week twee weken verpleegverlof zou opnemen? Ja
Nee, niet bij werkgever
Nee, vervanging
Weet
te moeilijk
niet
Totaal
N
Vrouwen
27%
36%
17%
20%
100%
594
Mannen
33%
35%
22%
10%
100%
968
Alleenstaanden*
26%
34%
22%
19%
100%
228
Gehuwden/samenwonenden*
32%
35%
20%
13%
100%
1240
Alle respondenten
31%
35%
20%
14%
100%
1562
Tabel 10
Procentuele verdeling van de respondenten voor de vraag of zij vervangen worden als ze verlof opnemen. * De groep 'overige woonsituatie' is buiten beschouwing gelaten in verband met hun geringe aantal.
ONDERHANDELINGSWENSEN VOOR CALAMITEITENVERLOF De overgrote meerderheid (89%) van de leden vindt het noodzakelijk dat er een regeling voor kortdurend calamiteitenverlof komt. Volgens 60% is het nodig en volgens 29% is het zelfs zeer nodig. Ruim 7% zegt het niet nodig te vinden en 4% onthoudt zich van een mening. Iets meer vrouwelijke dan mannelijke leden vinden zo'n regeling nodig/zeer nodig (94% tegen 86%). Ook als deze verlofdagen niet doorbetaald worden, vindt nog steeds de overgrote meerderheid (78%) dat de AbvaKabo een regeling moet afspreken. Bijna 15% vindt dat de bond dit niet moet doen, terwijl 7% geen mening heeft (tabel 11). Hoeveel verlofdagen zou men per calamiteit willen hebben? In tabel 11 is te zien dat twee of drie dagen per calamiteit het meest gewenst is, namelijk door 67%. Ruim 11% wil één dag en de rest (23%) wil meer dan drie dagen. Daarnaast is ook nog gevraagd naar het gewenste aantal verlofdagen per jaar. Meer dan de helft van de respondenten (53%) vindt 6-10 verlofdagen per jaar voldoende. Helaas is in de enquête niet gevraagd of men vindt dat het aantal verlofdagen evenredig zou moeten toenemen met het aantal kinderen van de werknemer.
36
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
Voor welke groepen moet een calamiteitenregeling bedoeld zijn? Het belangrijkste doel van een calamiteitenregeling is, zo vindt de grootste groep respondenten, verlof te kunnen krijgen in geval van ziekte van thuiswonende kinderen. Gehuwden/samenwonenden zeggen dit significant vaker dan alleenstaanden. Het één-na-belangrijkste doel is verlof in geval van ziekte van overige familieleden of huisgenoten. Alleenstaanden geven dit significant vaker een hogere prioriteit. Calamiteitenverlof in verband met overige zorgtaken, bijvoorbeeld schoolbezoek voor de kinderen, staat niet hoog op de prioriteitenlijst. Hier is geen verschil tussen beide groepen. Een verlofregeling in geval men thuis moet zijn, bijvoorbeeld omdat de loodgieter komt, krijgt de laagste prioriteit, maar alleenstaanden vinden significant belangrijker dan gehuwden/samenwonenden. De overgrote meerderheid van de respondenten (78%) vindt het terecht dat de werkgever een medische verklaring kan vragen in geval een werknemer calamiteitenverlof opneemt (tabel 11). Een minderheid (15%) vindt dit onterecht en 6% heeft geen mening. Vindt U een regeling voor kortdurend calamiteitenverlof nodig? Zeer nodig
Nodig Niet nodig
Weet niet
Totaal
N
Vrouwen
33%
61%
4%
2%
100%
604
Mannen
26%
60%
9%
6%
100%
993
Alleenstaanden*
20%
71%
5%
4%
100%
240
Gehuwden/samenwonenden*
30%
59%
8%
4%
100%
1259
Alle respondenten
29%
60%
7%
4%
100%
1597
Vindt U dat de AbvaKabo regelingen moet afspraken als het calamiteitenverlof niet doorbetaald wordt? Ja
Nee
Alle respondenten
Weet niet
78%
Totaal
15%
7%
N 100%
1575
Wat vindt U een gewenst aantal dagen per calamiteit voor kortdurend calamiteitenverlof? 1 dag per c. Alle respondenten
2 dagen
3 dagen
11%
> 3 dagen
33%
34%
Totaal 23%
N 100%
1475
Wat vindt U een gewenst aantal dagen per jaar voor kortdurend calamiteitenverlof? 5 dagen per jaar Alle respondenten
6 - 10 dagen 32%
> 10 dagen 53%
Totaal 15%
N 100%
1467
Vindt U dat Uw werkgever een medische verklaring kan eisen bij kortdurend calamiteitenverlof? Ja
Nee
Alle respondenten Tabel 11
78%
Weet niet 15%
Totaal 6%
N 100%
Procentuele verdeling van respondenten voor vragen over regelingen voor kortdurend calamiteitenverlof.
1573
Behoefte aan verlofregelingen
37
ONDERHANDELINGSWENSEN VOOR VERPLEEGVERLOF Ruim viervijfde (82%) van de respondenten vindt dat een regeling voor langdurend verpleegverlof wenselijk is (tabel 12). Iets meer vrouwen (85%) dan mannen (79%) vinden zo'n regeling nodig. Driekwart (75%) vindt dat de bond ook afspraken moet maken over een verlofregeling als de verlofdagen niet betaald worden. Bijna de helft (47%) vindt dat een verpleegverlof van één maand voldoende is. Bijna een kwart (23%) vind twee maanden voldoende, terwijl 17% drie maanden wenst en 13% een verlofregeling voor meer dan drie maanden gewenst vindt. Bijna alle respondenten (91%) vinden het terecht dat in zo'n regeling komt te staan dat de werkgever een medische verklaring over de ziekte kan eisen van de werknemer.
Vindt U een regeling voor langdurend verpleegverlof nodig? Zeer nodig
Nodig Niet nodig
Weet niet
Totaal
N
Vrouwen
22%
63%
8%
7%
100%
602
Mannen
19%
61%
12%
8%
100%
990
Alleenstaanden*
15%
67%
11%
7%
100%
241
Gehuwden/samenwonenden*
21%
61%
11%
8%
100%
1253
Alle respondenten
20%
62%
11%
8%
100%
1592
Vindt U dat de AbvaKabo regelingen moet afspraken als het verpleegverlof niet doorbetaald wordt? Ja
Nee
Alle respondenten
Weet niet
75%
Totaal
17%
7%
N 100%
1565
Wat vindt U een gewenste periode voor langdurend verpleegverlof? 1 maand
2 maanden 3 maanden> 3 maanden
Alle respondenten
47%
23%
17%
Totaal 13%
N 100%
1387
Vindt U dat Uw werkgever een medische verklaring kan eisen bij langdurend verpleegverlof? Ja
Nee
Alle respondenten Tabel 12
91%
Weet niet 6%
Totaal 3%
N 100%
1563
Procentuele verdeling van respondenten voor de vraag of zij een regeling voor kortdurend calamiteitenverlof nodig vinden. * De groep 'overige woonsituatie' is buiten beschouwing gelaten in verband met hun geringe aantal.
38
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
Om een indruk te krijgen van het belang dat de respondenten hechten aan verlofregelingen in verhouding tot andere arbeidsvoorwaarden hebben ze een rangorde bepaald. Ruim 35% van de respondenten geeft de hoogste prioriteit aan loonsverhogingen boven andere arbeidsvoorwaarden, terwijl 29% de hoogste prioriteit geeft aan calamiteitenverlof, gevolgd door 18% die de voorkeur geeft aan toeslagen voor onregelmatige diensten. Verbetering van verlofregelingen voor langdurend verpleegverlof wordt door 17% van de respondenten op de eerste plaats gezet. Verbetering van studiefaciliteiten en uitbreiding van verlofdagen voor vakbondsactie hebben een lage prioriteit bij de respondenten.
CONCLUSIE De overgrote meerderheid (89%) van de AbvaKabo-leden vindt het nodig dat de vakbond probeert regelingen voor kortdurend calamiteitenverlof af te spreken in het arbeidsvoorwaardenoverleg. De meest gewenste regeling is twee of drie verlofdagen per calamiteit met een maximum van zes tot tien dagen per jaar. Ook als de verlofdagen niet betaald zouden worden, zou de bond toch moeten proberen een regeling af te spreken, zo vindt nog steeds een meerderheid van de leden (78%). Mannelijke en alleenstaande leden wensen iets minder vaak verlofregelingen en geven ook minder vaak aan dat ze gebruik zouden willen maken van een regeling dan vrouwelijke en gehuwde/samenwonende leden. Dit geldt zowel voor het calamiteitenverlof als voor het verpleegverlof. Bijna alle leden vinden het terecht dat in een regeling voor calamiteitenen verpleegverlof komt te staan dat de werkgever een medische verklaring over de ziekte kan eisen van de werknemer/-neemster. Volgens 24% van de respondenten is er in zijn/haar arbeidsorganisatie een formele of een informele regeling voor kortdurend calamiteitenverlof bij ziekte van een kind en in 14% een regeling in geval van ziekte van ouders, overige familieleden, partners of huisgenoten. Een aanzienlijke groep respondenten weet niet of er zo'n regeling bestaat. Uit ander onderzoek blijkt dat er in 59% van de bedrijven waar de AbvaKabo leden heeft, wel een regeling bestaat voor calamiteitenverlof. Tweederde van de bedrijven met een regeling geeft hierover geen actieve voorlichting. We vermoeden daarom dat de bedrijven waarin de groep van 23%, die niet weet of er een regeling is, werkt er wel een heeft. In het verlengde hiervan verbaast het niet dat er naar verhouding weinig gebruik wordt gemaakt van de regelingen. Een andere reden kan zijn dat in de meeste regelingen sprake is van ernstige ziekte, terwijl men ook voor minder ernstige zieken verlof zou willen opnemen. Als er een regeling bestaat, staat in de meeste gevallen daarin dat verlofdagen betaald. Een behoorlijke groep leden zou in de afgelopen drie maanden gebruik hebben gemaakt van calamiteitenverlof, als er in haar/zijn organisatie zo'n regeling zou hebben bestaan. Eenderde van de leden zou dit gedaan hebben om voor zieke kinderen te zorgen en een kwart zou het gedaan hebben om voor zieke ouders of anderen te zorgen.
Behoefte aan verlofregelingen
39
Er zijn daarbij geen opvallende verschillen tussen vrouwen en mannen, of tussen gehuwden/ samenwonenden of alleenstaanden. Samenvattend kunnen we concluderen dat er een grote behoefte is aan kortdurende verlofregelingen in geval van calamiteiten. Er bestaan reeds aardig wat regelingen in bedrijven, maar de bekendheid daarmee en het gebruik ervan is gering. De overgrote meerderheid (82%) van de leden vindt het ook nodig dat de bond regelingen voor langdurend verpleegverlof inbrengt in het arbeidsvoorwaardenoverleg. Een iets kleinere groep, maar nog steeds een grote meerderheid (75%), vindt dat de bond ook afspraken over zulke regelingen moet maken als de verlofdagen niet betaald worden. Eén maand verpleegverlof per jaar is voldoende, zo vindt de helft van de leden. Een kwart van de leden vindt twee maanden noodzakelijk en nog eens een kwart vindt dat men drie of meer maanden moet kunnen opnemen. De overgrote meerderheid (79%) van de leden zou betaald verpleegverlof opnemen, als dat nodig zou zijn. Ook als het verpleegverlof onbetaald zou zijn, zou nog 47% er gebruik van maken. In 8% van de arbeidsorganisaties bestaat een formele of informele regeling voor langdurend verpleegverlof. In de helft van de gevallen worden de verlofdagen betaald. Iets meer dan de helft van de leden heeft thuiswonende (pleeg-)kinderen. Bijna de helft van hen heeft één of meer kinderen die één of meer dagen ziek zijn geweest het eerste kwartaal van 1992. Op basis van de vraag naar het aantal dagen dat kinderen van respondenten ziek waren, hebben we berekend hoeveel werkdagen een kind gemiddeld verzorging in verband met ziekte nodig heeft. We komen uit op 4,1 werkdagen per kind tot en met 12 jaar per jaar, dat wil zeggen dat we verwachten dat werknemers/neemsters per kind tot en met 12 jaar gemiddeld 4,1 verlofdagen per jaar op zullen nemen. Een calamiteitenverlof voor de verzorging van zieke thuiswonende kinderen van zes tot tien dagen per jaar zou in dat geval voldoende zijn, maar het is ontoereikend voor ouders met kinderen die veel langer dan gemiddeld ziek zijn. Voor deze kinderen zou een regeling voor verpleegverlof gewenst zijn. Bovenstaande resultaten komen uit een schriftelijke enquête die in het voorjaar van 1992 onder 4000 AbvaKabo-leden gehouden is op basis van een a-selecte steekproef uit het ledenbestand van de bond. De response was met 41% zeker goed te noemen. De representativiteit is, althans wat geslacht en spreiding over de sectoren betreft, zeer redelijk. Jongeren tot 45 jaar zijn heel licht oververtegenwoordigd in de steekproef.
40
VII
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
SAMENVATTING
De combinatie van verzorgingstaken en betaalde arbeid is voor veel vrouwen en mannen, al of niet alleenstaand, een zware combinatie. Het gaat daarbij niet alleen om verzorgingstaken voor kinderen, maar ook om verzorging van ouders, overige familieleden of huisgenoten. De AbvaKabo wil zich in haar arbeidsvoorwaardenbeleid daarom sterk maken voor verbetering van verlofregelingen. Daarbij moet een een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds regelingen en faciliteiten rondom zwangerschap en bevalling, zoals zwangerschaps- en ouderschapsverlof, en anderzijds regelingen en faciliteiten in verband met bredere zorgtaken, zoals calamiteiten- en verpleegverlof. Onder calamiteitenverlof wordt verlof in verband met onvoorziene verzorgingstaken verstaan. Met verpleegverlof wordt een langdurend verlof in verband met verpleging van een familielid, partner of huisgenoot bedoeld. Er zijn nauwelijks gegevens bekend over het gebruik van en de behoefte aan calamiteiten- en verpleegverlof. Daarom zijn in dit onderzoek diverse onderzoeksmethoden gebruikt. Zo is bestaand statistisch materiaal geanalyseerd, zijn verlofregelingen in Nederland en daarbuiten geïnventariseerd, zijn de kosten van verlofregelingen voor de verzorging van kinderen berekend en is een enquête gehouden naar de behoefte aan calamiteiten- en verpleegverlof.
ZIEKTEVERZUIM EN VERZORGINGSVERZUIM De mogelijke invloed van verzorgingsverzuim op de hoogte van het ziekteverzuim is onderzocht, omdat we veronderstelden dat dergelijke verzuimdagen worden geregistreerd als ziekteverzuim, bij gebrek aan regelingen voor calamiteiten- en verpleegverlof. We verwachtten dat vrouwen een hoger ziekteverzuim zouden vertonen dan mannen, omdat vrouwen vaker verzorgingstaken moeten combineren met betaalde arbeid. Het ziekteverzuim onder vrouwen is inderdaad hoger dan dat onder mannen, maar de reden hiervan is vooral dat zwangerschap als ziekte wordt geregistreerd. Daarnaast zouden ook andere factoren, zoals sexeverschillen naar arbeidsinhoud of arbeidsomstandigheden, een rol kunnen spelen. Het kortdurend verzuim is onder vrouwen iets hoger dan onder mannen. Dit kan er wel op duiden dat vrouwen vaker verzorgingstaken hebben te vervullen in werktijd, waarbij deze taken als ziekteverzuim worden geregistreerd. We kunnen dit echter niet met zekerheid zeggen, omdat er ook andere oorzaken kunnen zijn, die we niet onderzocht hebben. We verwachtten ook dat gehuwden en mensen met kinderen een hoger ziekteverzuim zouden laten zien dan ongehuwden of mensen zonder kinderen, omdat kinderen en partners vermoedelijk de grootste groep vormen waaraan zorg besteed moet worden. Deze veronderstelling is echter niet juist. Gehuwde vrouwen en mannen hebben zelfs een lager ziekteverzuim naarmate ze meer kinderen hebben. Het is
Samenvatting
41
moeilijk om op basis van het statistische materiaal waarover we beschikken, hiervoor een verklaring te vinden. Onze verwachting dat ook ongehuwde vrouwen met kinderen een hoog ziekteverzuim hebben, is wel juist. Deze groep heeft zelfs het hoogste ziekteverzuim.
CALAMITEITEN- EN VERPLEEGVERLOF IN CAO'S Als we de CAO-regelingen voor verlof voor onvoorziene zorgtaken samenvatten, dan kunnen we zeggen dat ongeveer eenzesde van de Nederlandse werknemers recht heeft op dit verlof en dat in het merendeel van deze CAO's het verlof wordt betaald. De meeste regelingen bestaan al langere tijd. In het merendeel van de CAO's is de duur van het verlof niet vastgelegd. In de overige CAO's varieert de duur van enkele uren tot enkele dagen of enkele weken. Er wordt in vrijwel geen CAO omschreven wanneer een werknemer/-neemster recht heeft op een dergelijk verlof. Dit is ter beoordeling van de werkgever, waardoor het verlof meer weg heeft van een gunst dan van een recht.
BUITENLANDSE REGELINGEN VOOR VERLOF In het onderzoek is ook een inventarisatie gemaakt van regelingen voor calamiteiten- en verpleegverlof in landen binnen en buiten de EEG. Duitsland, Finland en Zweden kennen een wettelijke regeling voor calamiteitenverlof. In Duitsland en Zweden is de regeling ondergebracht in de Ziektewet en worden de kosten omgeslagen over de premie-opbrengsten Ziektewet. In Duitsland is de regeling pas dit jaar ingevoerd. In andere landen zijn er in sommige bedrijfssectoren regelingen afgesproken: in België, Portugal en Denemarken bijvoorbeeld bij de overheid. In Frankrijk komen in veel CAO's verlofclausules voor, in Engeland is dat bij enkele CAO's het geval. Het verlof is vrijwel steeds beperkt tot de verzorging van kinderen tot een bepaalde leeftijd en tot enkele dagen per jaar. Regelingen, waarin de verzorging van anderen dan kinderen geregeld is, of waar alleenstaanden gebruik van zouden kunnen maken, zijn we niet tegen gekomen, met uitzondering van Zweden. Dat geldt ook voor regelingen voor verpleegverlof, opnieuw met uitzondering van Zweden. Zweden kent de meest uitgebreide regeling. Zweedse werknemers/-neemsters kunnen maximaal negentig verzorgingsdagen voor calamiteitenverlof per jaar per kind voor kinderen van 0-12 jaar opnemen. Per verzekerd kind in deze leeftijdsgroep worden gemiddeld 4,03 verlofdagen per jaar opgenomen. De regeling omvat daarnaast tien verlofdagen voor vaders bij de geboorte van hun kind. Ruim tweederde van de vaders nam het volledige verlof op, de rest gebruikte minder dagen. Tenslotte geeft de regeling recht op twee contactdagen per kind voor contact tussen ouders en school voor kinderen van 4-12 jaar. Gemiddeld worden hiervan 1,3 dagen per kind gebruikt. Moeders gebruiken de regeling twee keer zo vaak als vaders.
42
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
DE KOSTEN VAN CALAMITEITENVERLOF Het calamiteitenverlof is onderwerp van het arbeidsvoorwaardenbeleid en het is dus belangrijk een indicatie te hebben van de kosten ervan. Helaas beschikken we niet over voldoende gegevens om de kosten van verlof in verband met verzorgingstaken van ouders, overige familieleden of huisgenoten te berekenen. Daarom is alleen een schatting gemaakt voor de kosten van verlof in verband met de verzorging van kinderen. Deze kosten zijn berekend aan de hand van een beperkte en een uitgebreide regeling zoals die in Zweden geldt en de regeling die in Duitsland geldt. De uitgangspunten van deze drie modellen zijn omgerekend naar de Nederlandse situatie en uitgedrukt in procentpunten van de premie Ziektewet en in procenten van de bruto loonsom 1988. Voor de berekeningen hebben we een schatting gemaakt van het aantal verlofdagen, van het aantal werknemers dat gebruik zou maken van calamiteitenverlof ten behoeve van de verzorging van kinderen, van het aantal kinderen waarvoor dit zou gelden en van de kosten van een verlofdag. De schatting is gemaakt voor 1988, omdat de meest recente bruikbare gegevens uit dat jaar zijn. Als het Zweedse model volgens variant A van maximaal negentig verlofdagen in Nederland zou gelden, dan hadden de premie-opbrengsten van de Ziektewet 2,8% hoger moeten liggen, ofwel de premie Ziektewet was 5,96% geweest in plaats van 5,8%. De kosten van dit calamiteitenverlof zouden dan 0,12% van de totale bruto loonsom bedragen. Voor het Zweedse model volgens variant B van maximaal negentig verzorgingsdagen, maximaal tien vaderdagen en maximaal twee contactdagen zou de premie Ziektewet in plaats van 5,8% dan 6,03% moeten zijn. In procenten van de bruto loonsom 1988 zouden de kosten van variant B 0,17% bedragen. Het Duitse model gaat uit van vijf verlofdagen per kind per jaar per ouder en tien dagen voor alleenstaande ouders. Om de kosten van het Duitse model in 1988 te financieren hadden de premie-opbrengsten ziektewet 0,9% hoger moeten zijn, ofwel 5,85% in plaats van 5,8%. In procenten van de bruto loonsom in 1988 bedragen de kosten van het Duitse model 0,04%.
DE BEHOEFTE AAN VERLOFREGELINGEN De overgrote meerderheid (89%) van de AbvaKabo-leden vindt het nodig dat de vakbond probeert regelingen voor kortdurend calamiteitenverlof af te spreken in het arbeidsvoorwaardenoverleg. De meest gewenste regeling is twee of drie verlofdagen per calamiteit met een maximum van zes tot tien dagen per jaar. Ook als de verlofdagen niet betaald zouden worden, zou de bond toch moeten proberen een regeling af te spreken, zo vindt nog steeds een meerderheid van de leden (78%). Mannelijke en alleenstaande leden wensen iets minder vaak verlofregelingen en geven ook minder vaak aan dat ze gebruik zouden willen maken van een regeling dan vrouwelijke en gehuwde/samenwonende leden. Dit geldt zowel voor het calamiteitenverlof als voor het verpleegverlof. Bijna alle leden vinden het terecht dat in een regeling voor calamiteiten-
Samenvatting
43
en verpleegverlof komt te staan dat de werkgever een medische verklaring over de ziekte kan eisen van de werknemer/-neemster. Volgens 24% van de leden is er in zijn/haar arbeidsorganisatie een formele of een informele regeling voor kortdurend calamiteitenverlof bij ziekte van een kind en in 14% een regeling in geval van ziekte van ouders, overige familieleden, partners of huisgenoten. Een aanzienlijke groep respondenten weet niet of er zo'n regeling bestaat. Uit ander onderzoek blijkt dat er in 59% van de bedrijven waar de AbvaKabo leden heeft, wel een regeling bestaat voor calamiteitenverlof. Tweederde van de bedrijven met een regeling geeft hierover geen actieve voorlichting. We vermoeden daarom dat de bedrijven waarin de 23%, die niet weet of er een regeling is, werkt wel een regeling heeft. In het verlengde hiervan verbaast het niet dat er naar verhouding weinig gebruik wordt gemaakt van de regelingen. Een andere reden kan zijn dat in de meeste regelingen sprake is van ernstige ziekte, terwijl men ook voor minder ernstige zieken verlof zou willen opnemen. Als er een regeling bestaat, staat daarin in de meeste gevallen dat verlofdagen betaald. Een behoorlijke groep leden zou in de afgelopen drie maanden gebruik hebben gemaakt van calamiteitenverlof, als er in haar/zijn organisatie zo'n regeling zou hebben bestaan. Eenderde van de leden zou dit gedaan hebben om voor zieke kinderen te zorgen en een kwart zou het gedaan hebben om voor zieke ouders of anderen te zorgen. Er zijn daarbij geen opvallende verschillen tussen vrouwen en mannen, of tussen gehuwden/ samenwonenden of alleenstaanden. De overgrote meerderheid (82%) van de leden vindt het ook nodig dat de bond regelingen voor langdurend verpleegverlof inbrengt in het arbeidsvoorwaardenoverleg. Een iets kleinere groep, maar nog steeds een grote meerderheid (75%), vindt dat de bond ook afspraken over zulke regelingen moet maken als de verlofdagen niet betaald worden. Eén maand verpleegverlof per jaar is voldoende, zo vindt de helft van de leden. Een kwart van de leden vindt twee maanden noodzakelijk en nog eens een kwart vindt dat men drie of meer maanden moet kunnen opnemen. De overgrote meerderheid (79%) van de leden zou betaald verpleegverlof opnemen, als dat nodig zou zijn. Ook als het verpleegverlof onbetaald zou zijn, zou nog 47% er gebruik van maken. In 8% van de arbeidsorganisaties bestaat een formele of informele regeling voor langdurend verpleegverlof. In de helft van de gevallen worden de verlofdagen betaald. Iets meer dan de helft van de leden heeft thuiswonende (pleeg-)kinderen. Bijna de helft van hen heeft één of meer kinderen die één of meer dagen ziek zijn geweest het eerste kwartaal van 1992. Op basis van de vraag naar het aantal dagen dat kinderen van respondenten ziek waren, hebben we berekend hoeveel werkdagen een kind gemiddeld verzorging in verband met ziekte nodig heeft. We komen uit op 4,1 werkdagen per kind tot en met 12 jaar per jaar, dat wil zeggen dat we verwachten dat werknemers/neemsters per kind tot en met 12 jaar gemiddeld 4,1 verlofdagen per jaar op zullen nemen. Een calamiteitenverlof voor de verzorging van zieke thuiswonende kinderen van zes tot tien dagen per jaar zou in dat geval voldoende zijn, maar het is ontoereikend
44
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
voor ouders met kinderen die veel langer dan gemiddeld ziek zijn. Voor deze kinderen zou een regeling voor verpleegverlof gewenst zijn. Bovenstaande resultaten komen uit een schriftelijke enquête die in het voorjaar van 1992 onder 4000 AbvaKabo-leden gehouden is op basis van een a-selecte steekproef uit het ledenbestand van de bond. De response was met 41% zeker goed te noemen. De representativiteit is, althans wat geslacht en spreiding over de sectoren betreft, zeer redelijk. "Jongeren" tot 45 jaar zijn licht oververtegenwoordigd in de steekproef.
Literatuur
45
LITERATUUR AbvaKabo (1989): Op zoek naar economische zelfstandigheid voor vrouwen. Een AbvaKabo-studie naar de positie van vrouwen in Zweden en Denemarken, AbvaKabo, Zoetermeer. Amstel, van R.J., D.E. Lenshoek & H.J. Kruidenier (1986): Zwangerschap, moederschap in combinatie met betaalde arbeid, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag. Bakker, T.P.V. & H.J. Kruidenier (1984): Het ziekteverzuim in de jaren zeventig, risicogroepen en trends, Stichting CCOZ, Amsterdam. Brouwer, W.S. & B.J. Vrijhof (1989): Ziekteverzuim 1986-1987, Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden, Amsterdam. CBS (1986): 'Gezondheidsenquêtes (Health Interview Survey, 1981-1985)', in Maandbericht Gezondheid 86/4, Staatsuitgeverij/CBS-publicaties, Den Haag. CBS (1991): Statistisch Jaarboek 1988, Staatsuitgeverij/CBS-publicaties, Den Haag. DCA/LTD (Dienst Collectieve Arbeidsvoorwaarden en Loontechnische Dienst 1992): Emancipatie in arbeidsorganisaties, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag. Klein Hesselink, D.J. & A.M.H. Reuling (1990): Ziekteverzuim 1988-1989, Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden, Amsterdam. Kleingeld-van Noorloos, J.A.G. (1991): Verzorgingsverlof, een voorstel tot invoering van verzorgingsverlof via wetgeving en Collectieve Arbeids Overeenkomst. ILO (1988): Yearbook of Labour Statistics, ILO, Geneve. Moss, P. (1990): Kinderopvang en -verzorging in de Europese Gemeenschap 19851990, Commissie van de Europese Gemeenschappen, Brussel. Pijl, M. (1992): 'Betaald vrijwilligerswerk heeft functie. Vergoeding vraagt om regeling' in Tijdschrift voor de sociale sector, januari 1992, p. 3-7.
46
Calamiteitenverlof en verpleegverlof
Prins, R. (1990): Sickness absence in Belgium, Germany (FR) and the Netherlands; a comparative study, Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden, Amsterdam. Reuling, A.M.H. (1989): Ziekteverzuim 1987-1988, Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden, Amsterdam. Riksförsäkringsverket (1991): Föräldrafförsøakringen Statistisk Rapport IS - R 1991:2, Stockholm.
1987-1989,
Informerar,
Smulders, P. & A. Bloemhof (1991a): Arbeid, Gezondheid en Welzijn in de toekomst: toekomstscenario's arbeid en gezondheid 1990-2010, Bohn Stafleu van Loghem, Houten. Smulders, P. & A.Bloemhof (1991b): 'Kwaliteit van de arbeid van vrouwen en mannen:verschillen en trends in de periode 1977-1986', in Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, jrg. 7, nr. 1. Social försäkrings statistik (1991): Fakta 1991, Statistikenheten, Stockholm.
Bijlage A
47
BIJLAGE A CALAMITEITEN- EN VERPLEEGVERLOF IN CAO'S Hieronder volgt een opsomming van de regelingen voor calamiteiten- en verpleegverlof in de belangrijkste CAO's en rechtspositieregelingen die AbvaKabo afsluit.
ALGEMEEN RIJKSAMBTENARENREGLEMENT Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend: bij ernstige ziekte van zijn echtgenote (sic!), ouders, pleegouders, stiefouders, schoonouders, kinderen, stiefkinderen, pleegkinderen, of aanbehuwde kinderen. (art. 33d lid 1d) Ongehuwd samenwonenden hebben dezelfde rechten als gehuwden.
ALGEMEEN AMBTENARENREGLEMENT (GEMEENTEN) Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt aan de ambtenaar (...) verlof met behoud van bezoldiging verleend: bij ernstige ziekte van echtgeno(o)t(e), ouders, pleegouders, stiefouders, schoonouders, kinderen, pleegkinderen, stiefkinderen en aanbehuwde kinderen. (art. D12 lid g)
CAO PTT Indien niet op andere wijze in de verpleging van zieke huisgenoten kan worden voorzien en de ziekte van dien aard is dat de zieke huisgenoot voortdurend hulp en toezicht nodig heeft, kan de werkgever de werknemer buitengewoon verlof toekennen met doorbetaling van het maandinkomen. (art. 55 lid 2)
CAO ZIEKENHUISWEZEN Tot 1992: Regeling voor calamiteitenverlof, betaald of onbetaald, afhankelijk van de werkgever. In 1992: Bij zodanige ziekte in het gezin dat de werknemer regelingen moet treffen om de zorg te regelen, heeft de werknemer recht op buitengewoon verlof voor de in overleg met de werkgever - achteraf vast te stellen - benodigde tijd met een maximum van 8 uur per gebeurtenis en een frequentie van 2x per jaar. De werknemer brengt de werkgever tijdig van een en ander op de hoogte, waarbij aangevend een indicatie van de benodigde tijd.
CAO KRUISWERK De werkgever kan buitengewoon verlof toestaan bij ernstige ziekte in de naaste familie-
48
Bijlage A
kring of bij andere calamiteiten. Het buitengewoon verlof in die gevallen is bedoeld om de werknemer in staat te stellen een eerste opvang en maatregelen te treffen voor een (duurzame) oplossing. De werkgever bepaalt de duur van het verlof. (art. 36 lid 6 + toelichting)
CAO GEZINSVERZORGING Bij ernstige ziekte van echtgeno(o)t(e), ouders, pleegouders, stiefouders, schoonouders, kinderen, pleegkinderen, stiefkinderen en aangetrouwde kinderen kan een werknemer buitengewoon verlof krijgen voor een duur ter beoordeling van de werkgever. (art. 34 lid f) (De relatiepartner wordt wel gedefinieerd in de CAO, maar er blijkt niet dat samenwonenden in dit geval dezelfde rechten hebben.)
CAO BEJAARDENTEHUIZEN Indien voor de werknemer ten gevolge van ziekte van de echtgenot(o)t(e) en/of zijn kinderen een onontkoombare zorgverplichting optreedt, kan de werkgever, in het kader van deze bepaling, aan de werknemer maximaal 5 dagen buitengewoon verlof met behoud van salaris verlenen. (art. 29a)
CAO WELZIJN Identiek aan CAO gezinsverzorging. (art. 34 lid f)
CAO ENERGIE EN NUTSBEDRIJVEN Tenzij het bedrijfsbelang zich daartegen verzet wordt aan de werknemer buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend bij ernstige ziekte van gezinsleden of naaste familieleden voor een door de werkgever per geval te bepalen aantal dagen. (art. 74)
RECHTSPOSITIEREGELING UNIE VOOR WATERSCHAPPEN Voor zover de belangen van de dienst zich hiertegen niet verzetten, kan aan de ambtenaar bij ziekte van echtgeno(o)t(e), ouders, pleegouders, stiefouders, schoonouders, kinderen, pleegkinderen en stief- en aangehuwde kinderen buitengewoon verlof worden verleend ten behoeve van het verzorgen en verplegen van het familielid. Het verlof wordt verleend voor 50% van de voor de ambtenaar normaal geldende werktijd per week. Deze verlofregeling kan ten hoogste voor de duur van twee weken worden toegepast en kan ten hoogste twee maal per jaar worden toegekend. Gedurende het verlof heeft de ambtenaar recht op 75% doorbetaling van zijn bezoldiging over de arbeidsduur waarvoor het verplegingsverlof geldt. (art. D12.3 van het Algemeen Ambtenarenreglement)
Bijlage B
49
BIJLAGE B
GEZINSSAMENSTELLING VOLGENS OSADATA
Kinderen
geen
kinderen
een kind
meer kinderen
leeftijd kind
totaal
N
leeftijd jongste kind
0-3 jr
4-15 jr
>15 jr
0-3 jr
4-15 jr
>15 jr
Mannen
33%
7%
6%
7%
12%
29%
6%
100%
821
Vrouwen
51%
12%
4%
5%
10%
15%
3%
100%
430
Tabel 1
Procentuele verdeling van getrouwde/samenwonende mannen en vrouwen, naar leeftijd van het (jongste) kind. NB Door afronding kan het totaal iets afwijken van 100. Bron: OSA Arbeidsaanbodpanel 1988.
in loondienst
in loondienst
niet in loon-
voltijd
dienst
18,0%
gemiddeld aantal kinderen ≤ 12 jaar gemiddeld aantal kinderen 4-12 jaar
deeltijd Moeders met kinderen ≤ 12 jaar
Tabel 2
totaal
N
9,7%
72,4%
100%
1,74
1,52
-
-
1,72
1,58
-
-
2117
Procentuele verdeling van moeders in loondienst (deeltijd/voltijd) en moeders niet in loondienst met het gemiddeld aantal kinderen onder de 13 jaar. NB Door afronding kan het totaal iets afwijken van 100. Bron: OSA Arbeidsaanbodpanel 1988.
50
Bijlage C
BIJLAGE C SOCIALE VERZEKERINGEN IN ZWEDEN De verplichte verzekeringen in Zweden betreffen ziekte, zwangerschap en bevalling, ouderschapsverlof, beroepsschade en ouderdomspensioen. Grafiek 1 geeft de totale lasten van de verzekeringen weer als percentage van het Bruto Nationaal Produkt.
% van het BNP
30 26 22 18 14
1990
1985
1980
1975
1970
1965
10
JAREN Grafiek 1 Totale lasten van de verzekeringen als percentage van het Bruto Nationaal Produkt. Bron: Fakta(1991).
Het merendeel van de uitkeringen is gekoppeld aan de ontwikkeling van het z.g. "basisbedrag", dat in januari 1989 SK 27.900 op jaarbasis bedroeg, dat is tegen de gemiddelde koers over 1989 ad ƒ 31,74 per 100 SK omgerekend ƒ 8.855,46 (SK betekent Zweedse Kronen). Zodra het prijsniveau in een jaar met tenminste 3% verandert, wordt het basisbedrag aangepast. Iedere ingezetene die tenminste SK 6.000 in een jaar verdient, is verzekerd voor ziekte. Voor werknemers bedraagt de uitkering voor de eerste 14 ziektedagen 90% van het zogenaamde ziekengeld-inkomen, dat is het laatst genoten salaris binnen zekere grenzen. Het ziekengeld-inkomen bedraagt tenminste SK 6.000 (dat was in 1989 ƒ 1904,-) per jaar en maximaal 7,5 maal het hiervoor genoemde "basisbedrag", dat is in 1989 op jaarbasis SK 209.250, ofwel ƒ 66.416,-. In 1974 werd een begin gemaakt met verschillende vormen van ouderschapsverlof. Sinds 1986 kent deze verzekering twee componenten: verlof bij de geboorte van een kind en incidenteel ouderschapsverlof. Het incidentele ouderschapsverlof kent drie componenten: vaderdagen, verzorging van het kind en contactdagen. De verloven maken deel uit van de ziekteverlofregeling, evenals het zwangerschapsgeld. Het ziekengeld bedraagt 90% van het laatst genoten arbeidsinkomen. In 1989 is het minimum per dag SK 60 en het maximum SK 516.
Bijlage C
51
In 1989 bedroegen de totale kosten van de algemene ziekteverzekering SK 71 mrd, waarvan 17%, ofwel SK 12,1 mrd voor de ouderschapsverloven en 3%, ofwel 319 mln voor zwangerschapsgeld. In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de uitgaven voor zwangerschaps- en ouderschapsverloven over de jaren 1987-'89.
1987
1988
1989
Ouderschapsverlof (bij geboorte kind)
6.732
7.261
8.996
Incidenteel ouderschapsverlof
1.359
2.538
2.831
203
257
319
8.294
10.056
12.145
Zwangerschapsgeld Totaal Tabel 1
Uitgaven voor ouderschapsverlof en zwangerschap in mln SK. Bron: Informerar Statistisk Rapport IS-R 1991:2.
ZWANGERSCHAPSVERLOF Het ouderschapsverlof bij de geboorte van een kind is de grootste uitgavenpost. De totale lasten stegen met 21% in 1989 vergeleken met 1988. De gemiddelde compensatie per dag steeg in dat jaar met 7%. De rest van de stijging is toe te schrijven aan het hoger aantal geboorten en een groter gebruik van de regeling. In tabel 2 staat een overzicht van het aantal verzekerden en het aantal verzekerde dagen.
Aantal verzekerden Zwangerschapsgeld Ouderschapsverlof bij geboorte kind
Aantal betaalde verlofdagen heel
half
1/4
totaal
32,6
1.188
68
-
1.256
358,7
36.806
3.418
528
40.752
99,8
882
73
6
960
Incidenteel ouderschapsverlof *
Vaderdagen
*
Verzorging kind
724,8
4.959
504
108
5.571
*
Contactdagen
216,0
279
56
8
344
44 114
4 120
650
48 884
Totaal 1 431,8 Tabel 2
Aantal verzekerden met zwangerschapsgeld en ouderschapsverloven en aantal dagen betaald verlof (x 1000) in 1989. NB In het aantal verzekerden kunnen dubbeltellingen zitten indien verzekerden aanspraak hadden op meer dan één regeling. Bron: Informerar Statistisk Rapport IS-R 1991:2.
52
Bijlage C
VERLOF BIJ GEBOORTE De Zweedse ouders hebben vanaf 1-7-1989 gezamenlijk recht op 360 verlofdagen tot het kind de leeftijd van 4 jaar heeft bereikt. Dit betaalde verlof bedraagt 90% van het laatst genoten salaris volgens de ziekengeldregeling. In tabel 3 wordt een overzicht gegeven van het aantal verzekerden en het aantal verzekerde dagen. Geboorteverlof m
aantal verzekerden
aantal verzekerde dagen (x 1000)
vr
totaal
m
vr
totaal
hele verlofdagen
83.193
262.215
345.408
2.385
34.421
36.805
halve verlofdagen
12.587
38.757
51.344
302
3.116
3.418
kwart verlofdagen
4.118
7.466
11.584
117
412
528
88.379
270.288
358.667
2.803
37.949
40 752
Dagen totaal Tabel 3
Aantal verzekerden en aantal verzekerde dagen wegens geboorteverlof. Bron: Informerar Statistisk Rapport IS-R 1991:2.
INCIDENTEEL OUDERSCHAPSVERLOF Vaders hebben recht op tien verlofdagen bij de geboorte van een kind, de zogenaamde vaderdagen. Bij meerlingen wordt deze tien dagen vermenigvuldigd met het aantal kinderen. Ook bij adoptie hebben vaders recht op dit verlof. Het verlof mag worden opgenomen tot en met de zestigste dag na de thuiskomst van het kind na de bevalling. Bij adoptie is het begin-tijdstip de eerste dag waarop het kind door de adoptief-ouders wordt verzorgd. In 1989 maakten 99.800 vaders, dat is 86% van de vaders van alle kinderen die in dat jaar geboren werden, gebruik van de regeling (grafiek 2). Voor 68% van deze vaders gold, dat zij tien dagen opnamen, 15% nam in het geheel geen verlof, 17% nam minder dan tien verlofdagen. Verlof voor verzorging van het kind wordt gegeven aan werkende ouders van kinderen jonger dan 13 jaar bij ziekte of besmetting van het kind, ziekte of besmetting van degene die het kind normaal verzorgt, voor bezoek aan het gemeentelijk bureau voor preventieve gezondheidszorg of voor bezoek van het kind aan een arts. Vanaf 1-7-1988 bedroeg het verlof maximaal negentig dagen per kind per jaar. Voor kinderen van 13-16 jaar kan deze vorm van verlof worden gegeven als het kind een bijzondere behoefte aan verpleging of verzorging of toezicht heeft. Voor kinderen jonger dan 240 dagen mag deze vorm van verlof alleen worden gegeven als de verzorging van het kind thuis goed geregeld is of als het kind in een ziekenhuis wordt verpleegd.
% van alle gebruikte "vaderdagen"
Bijlage C
53
68.2
80 60
8.1
5.4
3.2
20
15.1
40
0 0
1-3
4-6 7-9 aantal gebruikte "vaderdagen"
10
Grafiek 2 Het aantal "vaderdagen" als procenten van het totaal aantal "vaderdagen". Bron: Fakta(1991).
In tabel 4 staat het aantal verzekerden dat verzorgingsverlof opnam en het aantal dagen dat zij betaald verlof opnamen in de periode 1980-'89. In 1989 namen 725.000 verzekerden betaald verlof op, waarvan 41% man was. De mannen ontvingen 34% van het aantal verlofdagen. Voor kinderen van 13-16 jaar werden 52.000 dagen opgenomen, dat is ongeveer 1% van alle betaalde verlofdagen. De onderstreepte jaren in tabel 4 geven aan dat de regeling toen veranderde. Jaar Aantal
waarvan
verzekerden% mannen
Aantal dagen % vrouwen betaald verlof
waarvan % mannen % vrouwen
1980
516 899
42,8
57,2
3 042068
36,6
63,4
1981
536 660
41,8
58,2
3 223 428
35,8
64,2
1982
546 038
40,9
59,1
3 235 914
34,4
65,6
1983
572 834
40,7
59,3
3 609 607
33,7
66,3
1984
567 985
39,7
60,3
3 689 387
33,7
66,3
1985
619 721
40,2
59,8
4 156 207
33,1
66,9
1986
641 721
40,6
59,4
4 223 484
34,4
65,6
1987
673 298
41,1
58,9
4 571 957
35,2
64,8
1988
737 401
41,3
58,7
5 660 810
34,8
65,2
1989
724 784
40,9
59,1
5 238 288
34,5
65,5
Tabel 4
Aantal verzekerden dat verzorgingsverlof opnam en aantal dagen betaald verlof 1980-'89. Bron: Informerar Statistisk Rapport IS-R 1991:2.
54
Bijlage C
In 1989 bedroeg het aantal kinderen tot en met 12 jaar voor wie de ouders recht hadden op verlof 1,3 mln. Voor 54% van deze kinderen werd gebruik gemaakt van het recht op verlof (tabel 5). In 1987 was dit 52% en in 1988 56% van de verzekerde kinderen. Het hoge percentage in 1988 was het gevolg van een griepgolf, die Zweden trof in december 1988. De stijging van het aantal kinderen voor wie de ouders verlof kregen, is gelijkmatig verdeeld over de leeftijdsgroepen. De geleidelijke stijging van het percentage kinderen voor wie verlof werd verkregen, kan het gevolg zijn van het feit dat meer ouders werkten. Gezinnen, waarvan maar één ouder werkt, kunnen alleen verlof krijgen als de thuisblijvende ouder het kind niet kan verzorgen op grond van eigen ziekte of besmetting. In tabel 5 wordt voor de periode 1980-'89 een overzicht gegeven van het aantal verzekerde kinderen, dat wil zeggen het aantal kinderen waarvoor ouders recht hadden op verlof. Het aantal dagen laat zien in welke mate er van dit recht gebruik werd gemaakt. In grafiek 3 staat het percentage kinderen voor wie verlof werd ontvangen naar leeftijdsgroep uitgesplitst.
Jaar aantal verzekerdeaantal kinderen voor wieals % van aantal kinderenverlof werd ontvangen
aantal verlof-
verzekerde kinderen
dagen per kind
1980
1.440.973
489.029
42,9%
6,2
1981
1.232.865
511.378
41,4%
6,3
1982
1.323.001
528.279
39,9%
6,1
1983
1.305.720
554.013
42,4%
6,5
1984
1.287.231
544.959
42,3%
6,8
1985
1.276.572
602.685
47,2%
6,9
1986
1.270.000
627.682
48,6%
6,7
1987
1.260.118
658.157
52,2%
6,9
1988
1.272.985
714.775
56,1%
8,3
1989
1.300.237
705.232
54,2%
7,8
Tabel 5
Aantal kinderen tot en met 12 jaar die recht gaven op incidenteel ouderschapsverlof voor verzorging van kinderen 1980-'89. Bron: Informerar Statistisk Rapport IS-R 1991:2.
Gemiddeld werden bijna 8 verzorgingsverlofdagen per kind opgenomen verdeeld over gemiddeld 3,2 periodes (gevallen per kind). Het verlof bedroeg gemiddeld 2,5 dag per ziektegeval. Het lage aantal verlofdagen voor kinderen jonger dan 1 jaar is het gevolg van het recht op verlof bij de geboorte van een kind. Het verlof werd vooral opgenomen voor kinderen van 1-8 jaar. Zie tabel 6, waarin deze cijfers worden uitgesplitst naar leeftijdsgroep.
Bijlage C
55
aandeel vergoedde (%) kinderen
80
1987 1988 1989
60
40
20
0 < 1jaar
1
2-4
5-6 7-8 leeftijdsgroepen
9-10
11-12
Grafiek 3 Het percentage kinderen voor wie verlof werd ontvangen als aandeel van het aantal verzekerde kinderen uitgesplitst naar leeftijdsgroep voor de jaren 1987-'89. Bron: Informerar Statistisk Rapport IS-R 1991:2.
Leeftijd
aantal verzekerde
aantal kinderen voor wie aantal dagen
kinderen 0-12 jaarverlof werd ontvangen
per kind len per kind
aantal geval- aantal dagen per geval
< 1 jaar
115.943
7,3%
7,9
1,4
5,7
1 jaar
113.180
57,2%
9,9
3,2
3,2
2-4 jaar
310.337
73,2%
10,1
4,0
2,7
5-6 jaar
189.604
67,7%
7,0
3,2
2,3
7-8 jaar
189.463
60,4%
5,4
2,8
2,1
9-10 jaar
193.627
51,3%
4,4
2,5
2,0
11-12 jaar
188.083
33,2%
3,6
2,1
1,9
1.300.237
54,2%
7,4
3,2
2,5
0-12 jaar Tabel 6
Aantal kinderen naar leeftijdsgroep en daarvan het aandeel van kinderen voor wie incidenteel ouderschapsverlof in het jaar 1989 werd ontvangen. Bron: Informerar Statistisk Rapport IS-R 1991:2.
56
Bijlage C
Ouders van kinderen tussen 4 en 12 jaar hebben recht op maximaal twee verlofdagen per jaar om de school of het kinderdagverblijf van het kind te bezoeken, de zogenaamde contactdagen. In 1989 werden in totaal 344.000 dagen opgenomen door 216.000 verzekerden voor 235.000 kinderen. In tabel 7 staan het aantal contactdagen in 1989, uitgesplitst naar leeftijdsgroep. Leeftijd
aantal contactdagen
kinderen
waarvan (in %)
omgerekend naar
hele
halve
1/4
hele dagen
4-5 jaar
52.008
83,3
14,2
2,5
47.332
6-7 jaar
105.881
76,5
20,1
3,4
92.532
8-9 jaar
92.081
82,2
15,8
2,0
83.453
10-12 jaar
93.955
84,5
14,1
1,2
86.330
343.928
81,2
16,4
2,4
309.650
Totaal Tabel 7
Aantal contactdagen in 1989. Bron: Informerar Statistisk Rapport IS-R 1991:2.
In tabel 8 wordt een overzicht gegeven van het aandeel van kinderen voor wie de ouders verlof ontvingen en het gemiddeld aantal verlofdagen in 1989. Van de 861.000 kinderen voor wie de ouders recht hadden op verlof, werd voor 235.000 kinderen, dat is voor ruim 27% van de kinderen, van dit recht gebruik gemaakt. In 1987 was dit minder, namelijk 16% en in 1988 was het 22%. Vooral voor 7-jarige kinderen werd van het recht gebruik gemaakt (42% van de kinderen), omdat kinderen op die leeftijd naar de lagere school gaan. Gemiddeld werd voor 1,3 dagen van de twee contactdagen verlof opgenomen. Van de ouders die in 1989 van het recht op contactdagen gebruik maakten was 34% man. Leeftijd
aantal verzekerde
kinderen
kinderen 4-12 jaar
kinderen voor wie contactdagen werden opgenomen aantal kinderen % verzekerde kinderen aantal dagen per kind
4 jaar
100.227
13.689
13,7%
1,4
5 jaar
95.882
21.202
22,1%
1,4
6 jaar
93.722
29.268
31,2%
1,3
7 jaar
94.397
39.200
41,5%
1,4
381.465
115.717
30,3%
1,3
12 jaar
95.311
15.629
16,4%
1,3
Totaal
861.004
234.705
27,3%
1,3
8-11 jaar
Tabel 8
Aantal kinderen naar leeftijd en aandeel van kinderen voor wie contactdagen werden opgenomen in 1989. Bron: Informerar Statistisk Rapport IS-R 1991:2.
Bijlage C
57
DE KOSTEN VAN DE OUDERSCHAPSVERLOVEN De kosten, exclusief beheers- en administratiekosten, van alle ouderschapsverloven bedroegen in 1989 SK 12.145.000. Van de kosten van deze verzekering wordt ongeveer 85% gedekt door sociale verzekeringspremies en 15% door staatsbijdragen. De kosten van de verschillende vormen van ouderschapsverlof bedroegen SK 8,3 mrd in 1987, SK 10,1 mrd in 1988 en SK 12,1 mrd in 1989. De stijging van het uitgekeerde bedrag is gedeeltelijk toe te schrijven aan het hogere aantal geboorten, gedeeltelijk aan het groter gebruik dat van de regeling werd gemaakt.
58
Bijlage D
BIJLAGE D VERLOFREGELINGEN IN DUITSLAND ziekengelddagen i.v.m. ziekte van kind jaar 1988
1989
1990
Mannen
60556
61208
69519
Vrouwen
350061
334215
363329
Totaal
410617
395423
432848
ziekengeldgevallen i.v.m. ziekte van kind jaar 1988
1989
1990
Mannen
21807
22361
25023
Vrouwen
133638
128656
140543
Totaal
155445
151017
165566
uitgave ziekengeld i.v.m. ziekte van kind in Duitse marken jaar 1988 Totaal
1989 25491604
1990 25697001
30083764
Bijlage E
59
BIJLAGE E ENQUÊTE Vragenlijst voor een steekproef uit het ledenbestand van de AbvaKabo. Wij maken in de vragenlijst onderscheid tussen twee vormen van verlof: een korte en een langduriger variant. Calamiteiten- of verzorgingsverlof is betaald verlof dat U gedurende maximaal 5 aaneengesloten werkdagen zou kunnen opnemen om bij ziekte van kinderen, huisgenoten, (schoon-)ouders of overige familieleden de verzorging op U te nemen. Verplegingsverlof is verlof dat gedurende meer dan 5 aaneengesloten werkdagen opgenomen kan worden. A. UW WERKSITUATIE 1. Heeft U op dit moment .... O betaald werk O uitkering (WW/Wachtgeld/bijstand/WAO/Invaliditeitspensioen/AAW) ga naar vraag 29 O anders, namelijk
...................
ga naar vraag 29
2. Onder welke CAO of rechtspositieregeling valt U? O Rijksoverheid (ARAR) O Gemeente/provincie/waterschap/gemeenschappelijke voorziening O Wetenschappelijk onderwijs/academisch ziekenhuis O PTT-CAO O Nutsbedrijven (WEB-, WNB- of WWB-CAO) O CAO-Ziekenhuizen O CAO-Bejaardenzorg O CAO-Welzijn O CAO-Gezinszorg O Sociale Werkvoorziening O anders, namelijk .............................. O weet niet 3. Hoeveel mensen werken er in Uw arbeidsorganisatie? Het gaat daarbij om Uw eigen dienst, bedrijf of instelling? O minder dan 10 O 10-35 O 35-100 O 100-500 O meer dan 500
60
Bijlage E
4. Hoe hoog was Uw netto inkomen in de afgelopen maand ongeveer? netto: ƒ
.. .. .. .. , -
5. Wat voor een contract heeft U? O voor onbepaalde tijd (vast contract of aanstelling) O voor bepaalde tijd (tijdelijk contract of aanstelling) O geen schriftelijk contract of aanstelling O meer dan één contract of aanstelling O ander contract 6. Hoeveel uur per week werkt U volgens Uw contract? O gemiddeld ongeveer ............uur per week 7. Werkt U dagelijks op vaste tijden of werkt U onregelmatig? O vaste werktijden O onregelmatige werktijden 8. Kunt U met de begin- en eindtijden van Uw werkdag schuiven? O nee O ja
ga naar vraag 10
9. Als U niet kunt schuiven, heeft U daar wel behoefte aan? O nee O ja B. MOGELIJKHEDEN OM VERZORGING VAN KINDEREN EN BETAALD WERK TE COMBINEREN 10. Heeft U thuiswonende (pleeg-)kinderen? O nee
ga naar vraag 19
O ja, 1e kind geboortejaar 19... O ja, 2e kind geboortejaar 19.... O ja, 3e kind geboortejaar 19.... O ja, 4e kind geboortejaar 19.... O ja, 5e kind geboortejaar 19.... O ja, 6e kind geboortejaar 19.... 11. Stel, Uw arbeidsorganisatie een goede regeling voor betaald calamiteitenverlof bij ziekte van (pleeg-) kinderen. Zou U daarvan dan in de periode tussen 1 januari en 1 april 1992 gebruik gemaakt hebben? O nee O ja O weet niet
Bijlage E
61
12. Maakt U gebruik van kinderopvang? (er zijn meer antwoorden mogelijk) O nee, kinderen zijn daarvoor al te oud
ga naar vraag 14
O nee, ik doe de opvang zelf/samen met mijn partner
ga naar vraag 14
O ja, familie/kennissen/buren passen op O ja, kinderdagverblijf O ja, gastoudergezin O ja, oppas aan huis O ja, andere vormen van opvang 13. Kan een ziek kind terecht bij de kinderopvang waar U gebruik van maakt? O nee O ja O soms 14. Kent Uw arbeidsorganisatie een verlofregeling voor de verzorging van (pleeg-)kinderen bij ziekte? O nee
ga naar vraag 17
O ja, er is een formele regeling O ja, er is een informele regeling O weet niet
ga naar vraag 17
15. Kunt U zonder problemen van deze verlofregeling gebruik maken? O nee O ja O weet niet 16. Worden verlofdagen bij deze regeling ...... O niet doorbetaald O gedeeltelijk doorbetaald O volledig doorbetaald O verrekenend met ATV-dagen O andere verrekening 17. Hoe vaak zijn Uw thuiswonende (pleeg-)kinderen ziek geweest tussen 1 januari en 1 april 1992? O geen enkele keer
ga door naar vraag 19
O ja 1 keer ..... dagen O ja 2 keer, in totaal ..... dagen O ja 3 keer of vaker, in totaal ..... dagen
62
Bijlage E
18. Wat heeft U de laatste keer dat Uw (pleeg-)kind ziek was, gedaan? (er zijn meer antwoorden mogelijk) O blijven werken, want partner heeft zieke kind verzorgd O blijven werken, want anderen hebben zieke kind verzorgd O calamiteitenverlof opgenomen O speciaal verlof gekregen O vakantiedagen opgenomen O onbetaald verlof opgenomen O mezelf ziek gemeld O overige oplossingen C. KORTDURENDE VERZORGING VAN ZIEKE (SCHOON-)OUDERS, NIET-THUISWONENDE KINDEREN, OVERIGE FAMILIELEDEN, HUISGENOTEN OF ANDEREN WAARVOOR U (SOMS) ZORGT 19. Kent Uw arbeidsorganisatie een regeling voor de verzorging van zieke (schoon-)ouders, nietthuiswonende kinderen, overige familieleden, huisgenoten of anderen waarvoor U (soms) de zorg heeft? O nee
ga naar vraag 22
O ja O weet niet
ga naar vraag 22
20. Kunt U zonder problemen van deze regeling gebruik maken? O nee O ja O weet niet 21. Worden verlofdagen bij deze regeling ...... O niet doorbetaald O gedeeltelijk doorbetaald O volledig doorbetaald O verrekenend met ATV-dagen O andere verrekening 22. Stel er is in Uw arbeidsorganisatie een goede regeling voor betaald calamiteitenverlof bij ziekte van (schoon-)ouders, niet-thuiswonende kinderen, overige familieleden, huisgenoten of anderen waarvoor U (soms) de zorg heeft. Zou U daarvan dan in de periode tussen 1 januari en 1 april 1992 gebruik gemaakt hebben? O nee O ja O weet niet
Bijlage E
63
D. MOGELIJKHEDEN VOOR LANGDUREND VERPLEGINGSVERLOF 23. Heeft U tussen 1 januari en 1 april 1992 langdurend verplegingsverlof opgenomen bij ziekte van kinderen, (schoon-)ouders, overige familieleden, huisgenoten of anderen waarvoor U de zorg heeft? O ja O nee 24. Kent Uw arbeidsorganisatie een regeling voor langdurend verplegingsverlof bij langdurende ziekte van kinderen, (schoon-)ouders, overige familieleden, huisgenoten of anderen waarvoor U de zorg heeft? O ja O nee
ga naar vraag 26
O weet niet
ga naar vraag 26
25. Worden deze verlofdagen dan ...... O volledig doorbetaald O gedeeltelijk doorbetaald O niet doorbetaald O verrekenend met ATV-dagen O anders, namelijk ... O weet niet 26. Stel dat er in Uw arbeidsorganisatie een regeling is voor onbetaald langdurend verplegingsverlof. Zou U daarvan gebruik van maken als het nodig zou zijn? O nee, ik zou andere oplossingen zoeken O ja O weet niet 27. Stel dat er in Uw arbeidsorganisatie een regeling is voor betaald langdurend verplegingsverlof. Zou U daarvan gebruik van maken als het nodig zou zijn? O nee, ik zou andere oplossingen zoeken O ja O weet niet 28. Stel U neemt vanaf de volgende week twee weken verplegingsverlof op voor de verzorging van een ziek familielid. Wordt U dan vervangen op Uw werk? O nee, bij mijn werkgever vindt voor deze verlofdagen geen vervanging plaats O nee, het is voor een vervanger moeilijk om voor mijn werk over te nemen O ja, vervanging is geen probleem •
weet niet
64
Bijlage E
E. ONDERHANDELINGSWENSEN VOOR KORTDUREND CALAMITEITENVERLOF 29. Vindt U een regeling voor kortdurend calamiteitenverlof in CAO's nodig? O zeer nodig O nodig O niet nodig O weet niet 30. Wat vindt U een gewenst aantal dagen per calamiteit voor een regeling voor kortdurend calamiteitenverlof? O 1 dag per calamiteit O 2 dag per calamiteit O 3 dag per calamiteit O meer dan 3 dagen per calamiteit 31. Wat vindt U een gewenst aantal dagen per jaar voor een regeling voor kortdurend calamiteitenverlof? O 5 dagen per jaar O 6-10 dagen per jaar O meer dan 10 dagen per jaar 32. Wat vindt U het belangrijkste doel van een kortdurend calamiteitsregeling? Wilt U met cijfers een volgorde bepalen? Een 1 is het belangrijkste, 2 belangrijk, 3 minder belangrijk, 4 niet belangrijk O calamiteitenverlof voor ziekte van thuiswonende (pleeg-)kinderen O calamiteitenverlof voor ziekte van familieleden, huisgenoten, niet-thuiswonende kinderen of anderen O calamiteitenverlof voor overige zorgtaken, bijvoorbeeld schoolbezoek voor de kinderen O calamiteitenverlof voor overige calamiteiten, bijvoorbeeld omdat de loodgieter langs komt 33. Als er in een regeling voor kortdurend calamiteitenverlof gesteld wordt dat Uw werkgever het recht heeft van U een medische verklaring over de ziekte te eisen, wat vindt U hier van? O daar ga ik mee akkoord O daar ga ik mee niet akkoord O weet niet 34. Vindt U dat de AbvaKabo regelingen voor kortdurend calamiteitenverlof moet afsluiten als de verlofdagen niet doorbetaald worden? O nee O ja O geen mening
Bijlage E
65
F. ONDERHANDELINGSWENSEN VOOR LANGDUREND VERPLEGINGSVERLOF 35. Vindt U een regeling voor langdurend verplegingsverlof in CAO's nodig? O zeer nodig O nodig O niet nodig O weet niet 36. Wat vindt U een gewenste periode voor een regeling voor langdurend betaald verplegingsverlof? O 1 maand O 2 maanden O 3 maanden O meer dan 3 maanden 37. Als er in een regeling voor langdurend verplegingsverlof gesteld wordt dat Uw werkgever het recht heeft van U een medische verklaring over de ziekte te eisen, wat vindt U hier van? O daar ga ik mee akkoord O daar ga ik mee niet akkoord O weet niet 38. Vindt U dat de AbvaKabo regelingen voor langdurend verplegingsverlof moet afsluiten als de verlofdagen niet doorbetaald worden? O nee O ja O geen mening 39. Wat vindt U een belangrijke activiteit van de AbvaKabo? Wilt U met cijfers een volgorde bepalen. Een 1 is het belangrijkste en een 2 is minder belangrijk. O zoveel mogelijk geld reserveren voor loonsverhogingen en minder geld reserveren voor secundaire arbeidsvoorwaarden O uitbreiding van de verlofdagen voor vakbondsactie O verbetering van de toeslagen voor onregelmatige diensten O verbetering van de regelingen voor betaald langdurend verplegingsverlof O verbetering van de regelingen voor betaald kortdurend calamiteitenverlof O verbetering van de studiefaciliteiten
66
Bijlage E
G. PERSOONSKENMERKEN 40. Welke van de volgende opleidingen heeft U gevolgd en afgerond? (er zijn meer antwoorden mogelijk) O lagere school/basisschool O ECABO/leerlingstelsel O lager beroepsonderwijs O MAVO/ULO/MULO O HAVO O middelbaar beroepsonderwijs O HBS/MMS O VWO/atheneum/gymnasium O hoger beroepsonderwijs O universitaire opleiding O overig 41. Bent U ... O vrouw O man 42. Wat is Uw geboortejaar? jaar: 19 ....... 43. Bent U ... (er zijn meer antwoorden mogelijk) O thuiswonend bij ouders O gehuwd/samenwonend O alleenwonend O (schoon-)ouders zijn inwonend O anders 44. Als U met meer volwassenen in één huis woont, bent U dan de enige die een inkomen heeft O nee O ja Dit is het einde van de vragenlijst. Hartelijke dank voor Uw medewerking.
Bijlage F
67
BIJLAGE F BEREKENING AANTAL ZIEKTEDAGEN Uit de enquête blijkt dat er 814 respondenten zijn die thuiswonende kinderen hebben (572 mannen, 238 vrouwen en 3 geslacht onbekend). In de berekening van de verlofkosten volgens het Zweedse model is uitgegaan van kinderen van nul tot en met twaalf jaar. In onze enquête zijn 407 respondenten die kinderen in deze leeftijdsgroep hebben, dat wil zeggen dat hun oudste kind twaalf jaar of jonger is. Echter, er zijn ook respondenten waarvan het oudste kind ouder dan twaalf en het jongste jonger dan twaalf jaar is, en zij zouden dus ten dele in de 'Zweedse' groep vallen. Daarom moeten we hiervoor corrigeren. We hebben de respondenten waarvan het oudste kind tussen twaalf en zestien jaar is, én waarvan het jongste kind jonger dan twaalf jaar is, in de berekening meegenomen. Het totaal komt dan op 489 respondenten die samen 897 kinderen hebben. Van deze 489 respondenten hebben 290 aangegeven dat een of meer van hun kinderen in het eerste kwartaal van 1992 ziek zijn geweest. Volgens opgave van de respondent waren deze zieke kinderen gemiddeld per ziektegeval 4,01 dagen ziek (159 respondenten hebben eenmaal gedurende gemiddeld 4,35 dagen een ziek kind gehad, 91 tweemaal gedurende in totaal 7,16 dagen, 31 driemaal gedurende 12,84 dagen en 9 onbekend). De 290 respondenten hebben 357 zieke kinderen, die samen 460 maal zijn ziek geweest. Deze zieke kinderen zijn gemiddeld dus 460/357 x 4,01 = 5,17 dagen ziek geweest in het eerste kwartaal van 1992. Omgerekend naar een heel jaar zouden de zieke kinderen dus 4 x 5,17 dagen = 20,67 dagen ziek geweest zijn. Hoeveel verlofdagen zouden opgenomen worden voor de verzorging van deze zieke kinderen? We nemen aan dat de ziektedagen gelijkmatig zijn gespreid over werkdagen en vrije dagen (weekenden, vrije dagen, vakantie- en ATV-dagen) en dat er 215 werkdagen in een jaar van 365 dagen zijn. De zieke kinderen zijn dus 215/365 x 20,67 dagen = 12,17 werkdagen per jaar ziek geweest. Ouders die niet full-time werken zullen niet alle werkdagen verlof opnemen. Van de 290 ouders werken 196 vaders gemiddeld 37,0 uur en 92 moeders gemiddeld 24,5 uur per week (twee ouders hebben hun arbeidsuren niet ingevuld). De vaders werken dus 0,95 werkweek en de moeders 0,65 werkweek. Het totaal aantal verlofdagen wordt dan ((196 x 0,95 x 12,74) + (92 x 0,65 x 12,74) )/290 = 10,33 verlofdagen per jaar per ziek kind. Om te berekenen hoeveel verlofdagen gemiddeld per kind per jaar worden opgenomen, moeten we uitrekenen hoe groot de kans is dat een kind ziek wordt. Bijna vier op de tien kinderen (357/897) zijn ziek geweest in de onderzochte periode. Per kind zouden er dus 357/897 x 10,23 = 4,11 verlofdagen per jaar worden opgenomen. Van de 290 respondenten met zieke kinderen zeggen 185 (137 mannen en 48 vrouwen) dat hun partner voor het zieke kind heeft gezorgd. We kunnen veronderstellen dat voor deze ziektedagen geen verlofdagen worden opgenomen. Dit hebben we evenwel niet opgenomen in de berekening van het aantal verlofdagen, omdat steeds meer vrouwen met jonge kinderen blijven werken, of opnieuw gaan werken. Daardoor zou deze berekening dus op zeer korte termijn achterhaald zijn.
68
Bijlage G
BIJLAGE G GEBRUIKTE AFKORTINGEN AbvaKabo BVG CAO CBS DCA DM GAK ILO LTD mln mrd NIA OSA SBI-code SK SPSSPC WAO WSW WW
Algemene Bond van Ambtenaren/Katholieke Ambtenaren Bond Bedrijfsvereniging Collectieve Arbeidsovereenkomst Centraal Bureau voor de Statistiek Dienst Collectieve Arbeidsvoorwaarden Duitse Mark Gemeenschappelijk Administratie Kantoor International Labour Office Loon Technische Dienst miljoen miljard Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden Stichting Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek Codering volgens de Standaard Bedrijfs Indeling Zweedse Kroon Statistical Package for the Social Sciences PC-versie Wet Arbeidsongeschiktheid Wet op de Sociale Werkvoorziening Werkloosheidswet