niet geholpen door particulier initiatief” (ICN, Van Waarde voor Waarde. Amsterdam 2008, p. 9).
C‐categorie In het kader van het Deltaplan voor Cultuurbehoud is in 1990 een waardestellend kader voor museale objecten ontwikkeld. Deze systematiek gaat uit van vier categorieën, uitgedrukt in de letters A, B, C en D. De categorie C objecten horen weliswaar tot het verzamelgebied maar vertegenwoordigen geen grote culturele waarde.
C‐tekst Binnen het ABC model van beteksting is de C‐tekst de tekst bij de tentoongestelde voorwerpen (zie detailtekst).
Cannibaliseren Om een voorwerp in bedrijf te houden zullen af en toe reparaties uitgevoerd moeten worden. Daarvoor zijn onderdelen nodig. Onderdelen zijn na verloop van tijd niet meer leverbaar. Men zal ze dan uit andere exemplaren moeten halen (“cannibaliseren”). Men kan er dan voor kiezen twee of meer exemplaren te verwerven.
Cartofilie Het verzamelen van ansichtkaarten. Filocartofilie is het verzamelen van ansichtkaarten met afgestempelde postzegels op de beeldzijde.
Categoraal Naar verzameldiscipline.
Ceroplastiek Het vervaardigen van modellen in was, zoals anatomische modellen en figuren ("wassen‐ beelden").
Cinemabilia Voorwerpen verband houdend met (de geschiedenis van) de film. Engels: movie memorabilia.
Cinematheek Verzameling van (speel)films. Synoniem met filmarchief en filmmuseum.
Circulatie De combinatie van de indeling van het museumgebouw en een aanbevolen, dan wel gewenste looprichting . "To enable the visitor to pace (zie pacing ) himself/herself according to his/her own interest en needs, the circulation system of a museum should allow him/her to arrive at the desired galleries as directly as possible, and/or to select along the route those galleries he/she chooses to see". Synoniem: routing.
Collectible Zie: Verzamelobject
Collectie Zie: verzameling. De begrippen collectie en verzameling worden al sinds het begin van de 19de eeuw als gelijkwaardige synoniemen gebruikt. Collectioneren heeft daarentegen een specifiekere betekenis dan verzamelen, namelijk meer gericht op kunst. In samenstellingen gebruikt men vooral collectie en verzamelen, bijvoorbeeld collectiebeleid en verzamelbeleid (overigens niet synoniem) en niet verzamelingsbeleid en collectioneringsbeleid. "Een collectie is een subjectieve interpretatie van een historisch gegeven op basis van kwaliteitsopvattingen en geconditioneerd door sociologische factoren en door practische omstandigheden van aanbod en financiële draagkracht" (Beeren 1973).
Collectie Nederland Het geheel van museale verzamelingen in Nederland. Het begrip werd geïntroduceerd door Minister Hedy d’Ancona in haar beleidsnota Kiezen voor kwaliteit (1990). Een meer specifieke omschrijving is: “De Collectie Nederland is dat deel van het roerende culturele erfgoed waarvoor de samenleving bereid is verantwoordelijkheid te nemen. Anders gezegd: het is het erfgoed waarvoor de overheid middelen toewijst, al dan
Een kwantitatief beeld van de museale Collectie Nederland wordt gegeven in het rapport Collectiebalans: Lucas Veeger, De Collectiebalans. Een onderzoek naar het wel en wee van museumcollecties in Nederland (ICN, Amsterdam 2008) http://project.collectiewijzer.nl/index.php?option= com_content&task=view&id=50&It emid=99999999 Historisch overzicht “De rijksoverheid moet richtlijnen opstellen voor het verzamelbeleid”. Dit was een van de opdrachten die de rijksoverheid zichzelf stelde in de nota ''Naar een nieuw museumbeleid'' (1976). “Om te komen tot een verantwoorde opdeling van het te verzamelen materiaal dient een goede taakverdeling tussen de verschillende museuminstellingen bevorderd te worden en dienen leemtes in het totale culturele bestand opgespoord en opgevuld te worden. Nieuwe verzamelgebieden dienen tijdig onderkend te worden”. Samenhang als punt van nationale zorg. Na meer dan een halve eeuw erkende de rijksoverheid haar verantwoordelijkheid op dit terrein. Immers, reeds in 1918 uitte de Nederlandsche Oudheidkundige Bond zijn zorg over het gebrek aan samenhang. In zijn nota ''Over hervorming en beheer onzer musea'' bepleitte de bond een herverkaveling van de collecties vanuit de opvatting dat alle openbare verzamelingen “als eene groote verzameling” moet worden opgevat, “waarvan eene logische en nuttige verdeeling moet worden beproefd”. De Rijkscommissie van inzake Reorganisatie van het Advies Museumwezen hier te Lande sloot zich in haar rapport van 1921 bij deze opvatting aan. De commissie zag het Nederlandse museumwezen als “levend organisch geheel”. Het na zestig jaar weer opgepakte idee van een nationale samenhang zou in 1990 culmineren in het begrip “Collectie Nederland”. Volgens de nota's van 1919 en 1921 moest een nationale samenhang van museale verzamelingen worden bewerkstelligd door “uitruiling”. Van de
voorgestelde herverdeling van het gehele Nederlandse museumbezit is het echter nooit gekomen. Het onderwerp werd opnieuw besproken op de Museumdag van 10 mei 1952. Prof. Engel, directeur van het Zoölogisch Museum te Amsterdam, gaf toen een beeld van de situatie bij de natuurhistorische musea. Zijn voorstelling van zaken komt sterk overeen met de structuur van het natuurhistorische museumbestel die dertig jaar later werd neergelegd in de CRM nota ''Een zaak van leven en dood'' (1982). Deze nota was de eerste sectorale uitwerking van de nota ''Naar een nieuw museumbeleid''. Uitgangspunt was vooral een ordening op basis van geografische reikwijdte, zowel wat betreft collectiebeleid als wat betreft doelgroep oriëntatie. Voor de andere sectoren lag een dergelijke logische structuur minder voor de hand. Gekozen werd voor de combinatie van respecteren van bestaande zwaartepunten aangevuld met een regionale spreiding van de voorzieningen op het gebied van de publieksfunctie. Met name voor kunstmusea was de keuze: verder verzamelen in de breedte of specialiseren. De optie “in de breedte” was in feite de keus van het cultuurspreidingsideaal. Voor eigentijdse kunst kwam daarbij de behoefte van de musea buiten de Randstad om ook serieus genomen te worden, de angst om regionaal te zijn. Als gevolg kwam men regelmatig de zelfde namen tegen van kunstenaars wier werk werd aangekocht. Ondanks het bestaan van het Miniconvent (voor de grote musea) en het Landelijk Overleg Musea en Centra voor Hedendaagse Kunst kwam het weinig tot een echte afstemming van het collectiebeleid. Met de nota ''Kiezen voor kwaliteit'' nam de rijksoverheid nadrukkelijk het totale museumbestel als referentiekader voor het museale beleid. Denkend vanuit museale functies in plaats vanuit instellingen afzonderlijk en redenerend vanuit het geheel van instellingen en collecties wilde de Minister van WVC de kwaliteit van de Nederlandse museale collecties in zijn totaliteit verhogen door, onder andere, het stimuleren (“faciliteren”) van collectieverkeer (ruil, bruikleen, schenking) en het beïnvloeden (“premiëren”) van het aankoopbeleid door gerichte subsidies.
Peter van Mensch, Voor nu en voor later. Het verzamelbeleid van musea in Nederland (Nederlandse Museumvereniging, Amsterdam 1993). Gevarieerd maar gefragmenteerd Onze museale Collectie Nederland is omvangrijk en gevarieerd. Opvallend is de grote kleinschaligheid, waarbij heel veel kleine instellingen een naar verhouding bescheiden deel van ons gezamenlijke erfgoed beheren en presenteren. Kleinschaligheid kent enkele positieve aspecten, zoals de sterke lokale gebondenheid van collecties en dus ook van de musea. Dit biedt deze musea een goede mogelijkheid een belangrijke rol te spelen in het bewaren en tonen van het plaatselijke verleden. De medaille heeft echter een minder positieve keerzijde, namelijk een grote mate van versnippering en gebrek aan samenhang. Enigszins overdreven kun je spreken van een vorm van ‘eiland‐musealisering’, waarbij een gezamenlijke visie op het verzamelen, beheren en presenteren van cultureel erfgoed eerder uitzondering dan regel is. Gelukkig is samenwerking binnen de museumwereld geen onbekend verschijnsel. Toch proberen musea vaak geïsoleerd van elkaar de problemen op te lossen waarmee zij zich geconfronteerd zien. In de praktijk blijkt dan dat veel musea niet of slechts met moeite kunnen zorgen voor een verantwoorde opslag van de collecties. Realiseren van digitale toegankelijkheid is voor veel instellingen eveneens nog een brug te ver. Niet zelden stijgen deze problemen uit boven de draagkracht van de individuele instellingen. Voor een oplossing moet men ‘breder en groter’ denken. Dit kan leiden tot praktische en liefst structurele samenwerking op het gebied van bijvoorbeeld digitalisering,collectiebeheer en waardestelling van collecties. Lucas Veeger, De Collectiebalans. Een onderzoek naar het wel en wee van museumcollecties in Nederland (ICN, Amsterdam 2008) Samenwerken Op het gebied van digitalisering en digitale toegankelijkheid van collecties bestaan al diverse succesvolle samenwerkingsverbanden. Zo tonen bijvoorbeeld de maritieme musea hun collecties
via Maritiem Digitaal, doen de volkenkundige musea hetzelfde via de website van de Volkenkundige Collectie Nederland en bestaat in de provincie Gelderland al sinds enige tijd IGEM (Internet Gelderse Musea). De waarde van coördinatie en bundeling van krachten wordt ook getoond bij Het Geheugen van Nederland en het project Beelden voor de Toekomst. De toekomst voor brede digitale toegankelijkheid lijkt hiermee te liggen in samenwerking en afstemming. Hierbij tekenen we aan dat het niet alleen moet gaan om het gezamenlijk produceren van digitale metadata en afbeeldingen, maar juist ook bij het voor het publiek toegankelijk maken van digitale collecties. Het momenteel sterk gefragmenteerde aanbod op Internet is voor de virtuele bezoeker eerder een bezoeking dan een zegen. Ook op het gebied van behoud en beheer van collecties zouden mogelijkheden tot samenwerking meer kunnen worden uitgebuit. Op bescheiden schaal kan men denken aan het delen van depotruimte of het onderbrengen van collecties in een beter toegerust depot van een nabijgelegen erfgoedinstelling. Zo bestaat er een kans tot samenwerking voor elk museum met een fotocollectie en met een archiefbeherende instelling in de onmiddellijke omgeving. Grootschaliger is samenwerking op het gebied van opslag van collecties in de vorm van centrale regionale depots. Lucas Veeger, De Collectiebalans. Een onderzoek naar het wel en wee van museumcollecties in Nederland (ICN, Amsterdam 2008) Uitruil In de loop van de jaren 80 kwam steeds sterker het idee naar voren om te kiezen voor specialisatie, maar dan wel op grond van een visie op het totale museumbestel. Door uitruil van collectie‐ onderdelen zou een soort gedecentraliseerde nationale collectie moeten ontstaan. In zijn bijdrage aan de Balie discussie van 14 maart 1991 over cultuurbehoud toonde Jan Vaessen zich geen voorstander van het idee van een “Collectie Nederland”. Hij achtte het onmogelijk, zelfs in hoge mate ongewenst. In plaats van het streven
naar totale harmonisatie zou het beleid in het teken moeten staan van een bewuste proliferatie van perspectieven. Dus niet de uitruil van collectieonderdelen, maar de confrontatie van verschillende visies op heden en verleden. Streven naar specialisatie, maar geen monopoliepositie, dat schijn op dit moment de houding van de musea. De vraag is nu of dit moet gebeuren door uitruil van collectieonderdelen, met als belangrijkste bijkomende vraag: beheers‐ overdracht of eigendomsoverdracht. Van verschillende kanten, waaronder het Ministerie van WVC, is gespeeld met de gedachte van een “ruilbeurs”. De begeleidingscommissie van een onderzoek van Intomart Qualitatief naar cultuurhistorische collecties deed de aanbeveling een “bereidheidsregister en/of een afstootregister” aan te leggen en bij te houden, waarin vraag en aanbod van collecties en collectieonderdelen zijn genoteerd. In Engeland is in het tijdschrift Museums Journal sinds enige tijd een rubriek “Items for disposal” opgenomen. Peter van Mensch, ''Voor nu en voor later. Het verzamelbeleid van musea in Nederland'' (NMV | Nederlandse Museumvereniging, Amsterdam 1993). Basiscollectie en profielcollectie Inmiddels heeft zich in museumkringen een collectiemodel ontwikkeld, bestaande uit een basiscollectie aangevuld met een specialisatie (profielcollectie). Dit model is het meest uitgewerkt bij de plantentuinen (“gedecentraliseerde nationale plantencollectie”). Een vergelijkbaar model is door Edy de Wilde geïntroduceerd in het Van Abbemuseum. Volgens het model van de plantentuinen dient de basiscollectie vooral educatieve doeleinden. De belangrijkste plantengroepen worden getoond, of, in geval van een moderne kunstcollectie, enkele werken van de klassiek modernen. De profielcollectie geeft een extra dimensie aan de verzameling. Deze collectie is gerelateerd aan de wetenschappelijke functie, dan wel gebaseerd op de traditie van onderzoek, een speciale binding met schenkers, etc.
Bij natuurhistorische musea groeit de weerstand tegen het geografische model. Een regionale collectie is deels regionaal van herkomst, maar kan van nationale betekenis zijn. Men acht het niet nodig dat wetenschappelijke betekenis noodzakelijk inhoudt dat deze collecties ook nationaal, d.w.z. in een nationale weten‐ schappelijke instelling, bewaard worden. Men ziet een mogelijkheid zich door middel van een hoogwaardige collectie ook wetenschappelijk te profileren. Het vraagstuk doet zich speciaal ook voor bij een thematische specialisatie zonder regionale/lokale bedding. Moet de mate van toevalligheid het criterium zijn bij de keus tussen behouden of afstoten? Uitgangspunt bij specialisatie en herverkaveling zou in ieder geval moeten zijn dat collecties daar blijven, dan wel terecht komen, waar inhoudelijke kennis aanwezig is, opdat de collecties “levend” gehouden kunnen worden. Peter van Mensch, Voor nu en voor later. Het verzamelbeleid van musea in Nederland (Nederlandse Museumvereniging, Amsterdam 1993). Collecties buiten musea Een complicerende factor is het bestaan van een grote verscheidenheid van niet‐museale collecties van museale betekenis. Naast musea zijn er, behalve particuliere verzamelaars, nog allerlei andere collectievormende instellingen. Een belangrijke categorie wordt gevormd door de universitaire collecties. Bij een landelijke inventarisatie bleken universitaire instituten te beschikken over een 130 tal collecties. Een deel van de collecties is te beschouwen als voorwerparchief, waarvan het belang vooral cultuurhistorisch dan wel wetenschapshistorisch van aard is. Deze collecties zijn niet ontstaan als collectie, maar zijn het gevolg van “natuurlijke accumulatie”. De meerderheid van de collecties is daarentegen ontstaan als gevolg van doelbewust verzamelen in relatie tot onderwijs of onderzoek. Daarin zijn te onderscheiden: passieve en actieve collecties. In geval van passieve collecties is het onderzoek afgesloten. Zij zijn eventueel nog actueel als referentiecollectie, maar lijden een slapend bestaan. Actieve collecties zijn nog
onderwerp van onderzoek of worden nog actief in het onderwijs gebruikt. Het probleem van universitaire collecties is het gebrek aan een adequate infrastructuur en continuïteit. Universiteiten zijn organisatorisch niet ingericht voor het beheer van collecties. Het opheffen en/of samenvoegen van vakgroepen draagt ook niet bij tot een collectiebeleid. Collecties raken op drift en wanneer er geen oplossing wordt gevonden is de kans groot dat belangrijk wetenschappelijk materiaal verloren gaat. Ten aanzien van de beeldende kunst is er een opmerkelijke diversiteit van niet‐museale instellingen die verzamelen, zoals bedrijven en artotheken/ kunstuitleencentra. Waarschijnlijk zijn er op dit moment net zo veel bedrijven als musea met een collectie hedendaagse kunst. Aanvankelijk beperkten bedrijfscollecties zich tot portretten en afbeeldingen van bedrijfsgebouwen. Na de Tweede Wereldoorlog verruimde de opzet zich. Zo werden bedrijfscollecties in feite de voortzetting van het werk van verzamelende ondernemers. De eerste fase van de ontwikkeling van bedrijfscollecties in Nederland werd gedocumenteerd door een tweetal tentoonstellingen: “Kunst in bedrijfsleven” (1950) en “Kunstzaken” (1988). Hier en daar bestaan ook historische bedrijfscollecties, collecties die de geschiedenis van het bedrijf documenteren. Enkele collecties hebben zich kunnen ontwikkelen tot een “echt” museum. Het wel en wee van deze collecties is echter sterk verbonden met de economische positie van het bedrijf. Net als bij universitaire collecties bestaat het gevaar dat deze collecties op drift raken. Een belangrijke niet‐museale kunstverzameling is ondergebracht bij het Instituut Collectie Nederland (voorheen Rijksdienst Beeldende Kunst). Deze dienst beheert verschillende soorten collecties. Door een gericht bruikleenbeleid speelde de dienst een rol bij het ontstaan van profielcollecties (vroeg Italiaanse schilderkunst in het Bonnefantenmuseum te Maastricht, stillevens in Het Prinsenhof te Delft, landschappen in De Lakenhal te Leiden en 18de eeuwse schilderkunst in Rijksmuseum Twenthe te Enschede).
Er bestaat geen overzicht van het “paramuseale” circuit. Wat betreft beeldende kunst gaat het vooral om hedendaagse Nederlandse kunst. Kwaliteit en kwantiteit wisselt. De verzamelingen van artotheken/kunstuitleencentra zijn in feite verbruikscollecties. Binnen de mogelijkheden van een sterk “verbruikleende” collectie streeft de Rijksdienst Beeldende Kunst naar adequaat museaal beheer. Het beheer van bedrijfscollecties raakt steeds meer in handen van professionele medewerkers. De grenzen tussen museale en paramuseale collecties vervagen. De “Collectie Nederland” strekt zich uit tot ver voorbij de grenzen van het museum. Peter van Mensch, Voor nu en voor later. Het verzamelbeleid van musea in Nederland (Nederlandse Museumvereniging, Amsterdam 1993).
taxonomisch verantwoord beheerde collectie levende planten, waarvan onderdelen door samenwerkende plantentuinen zijn samengebracht en daardoor worden beheerd. De Nationale Plantencollectie is een deel van de Collectie Nederland. De Nationale Plantencollectie wordt gecoördineerd door de Stichting Nationale Plantencollectie (SNP).
omgaan met collecties. Deze fases worden collectiecyclus genoemd:
Voor criteria voor opname in de Nationale Plantencollectie, zie http://www.botanischetuinen.nl/media/public/file /Beleidsnota%202007‐2011.pdf
Onder collectiebeheer wordt in eerste instantie verstaan het fysiek beheer (= technisch beheer) en het administratief beheer van de collectie. In het rapport wordt ook gesproken over juridisch beheer, d.w.z. de aandacht voor de juridische status van de collectie en onderdelen daarvan.
Collectieadministratie
Stichting Mobiele Collectie Nederland http://www.mobiel‐erfgoed.nl
Voor de uitvoering van alle museale taken en de ontsluiting van de collecties is een goede administratie van de collectie onontbeerlijk. Hierbij kunnen verschillende niveaus onderscheiden worden. Op het meest eenvoudige niveau staat de basisregistratie; van oudsher op registratiekaarten of in inventarisboeken, maar thans op enkele plaatsen geautomatiseerd. Deze basisregistratie zou voor het gehele museale bezit aanwezig moeten zijn. Bij de rijksmusea en de grotere gemeentelijke en provinciale musea is dit dan ook in het algemeen het geval, zij het op veel plaatsen in sterk verouderde of moeilijk toegankelijke vorm. De basisregistratie vormt de voorwaarde voor een verdere toegankelijkheid van de collecties en voor wetenschappelijk onderzoek. Terwijl de basisregistratie slechts een beperkt aantal gegevens vermeldt, is de documentatie gericht op een zo breed mogelijk scala aan relevante informatie over het object. Voor de diverse collecties binnen de rijksmusea is het niveau van documentatie zeer verschillend. In vele andere musea ontbreekt dit materiaal geheel en al. Tenslotte worden voor het publiek en de wetenschappelijke onderzoeker de collecties toegankelijk gemaakt door gidsen en catalogi. Bestandscatalogi, zo noodzakelijk voor de ontsluiting van de collectie, zijn helaas zeer arbeidsintensief en vragen belangrijke financiële investeringen. (Deltaplan)
Nationale Plantencollectie
Collectiebeheer
De Nationale Plantencollectie (http://www.nationale‐plantencollectie.nl) is de
In het rapport Roerend mee eens (1995) wordt onderscheid gemaakt tussen vijf fases in het
Mobiele Collectie Nederland Het begrip wordt gehanteerd in het document ''Visie en missie Mobiele Collectie Nederland'' (2011) voor een zeer brede verzameling mobiel erfgoed bestaande uit alle objecten die in het Nationaal Register Mobiel Erfgoed zijn opgenomen en die (dus) stuk voor stuk Nederlandse mobiliteitsgeschiedenis representeren (anders gezegd: representatiewaarde hebben mbt de Nederlandse mobiliteitsgeschiedenis). De objecten waaruit deze collectie bestaat, zijn aantoonbaar cultuurhistorisch waardevol of zelfs buitengewoon waardevol. Om die cultuurhistorische waarde aan te tonen, is instrumentarium ontwikkeld in de vorm van het waardestellend kader mobiel erfgoed, met als integraal onderdeel daarvan de Objectbeschrijving voor het mobiel erfgoed. Zie verder: ''Erfgoed dat beweegt. Waardering van de Mobiele Collectie Nederland'' (ICN/RACM, Amsterdam 2009)
‐ collectievoorbereiding ‐ collectieverwerving ‐ collectieontwikkeling ‐ collectiebeheer ‐ collectievernietiging
Zie verder: Hildebrand de Boer & Stijn van Genuchten, Roerend mee eens. Beleidsadviezen Roerend Industrieel Erfgoed. RIE Rapportenreeks 19 (Projectbureau Industrieel Erfgoed, Zeist 1995).
Collectiebeheerder “De functionaris in het museum die belast is met de preventieve conservering van de collecties. Preventieve conservering is het geheel van maatregelen en handelingen dat erop gericht is een zo optimaal mogelijke omgeving te scheppen voor het bewaren en tentoonstellen van voorwerpen, met het doel verval zoveel mogelijk te verhinderen of te vertragen” Ethische code voor musea (Nederlandse Museumvereniging, Amsterdam 2006).
Collectiebeleid Beleid ten aanzien van de collectie/verzameling. Dit beleid omvat zowel het verzamelen en afstoten, als ook het administratief beheer en het fysiek beheer. De term is verwand met het begrip collection development. Het collectiebeleid vindt zijn neerslag in het collectieplan.
Collectiecommissie De Stichting Nationale Plantencollectie (SNP) kent een collectiecommissie die specialistische plantencollecties beoordeeld om ze op te kunnen
nemen in het bestand van de stichting. Voor criteria voor opname in de Nationale Plantencollectie (NP). Zie verder: Beleidsnota SNP http://www.botanischetuinen.nl/media/public/file /Beleidsnota%202007‐2011.pdf
Collectiecyclus In het rapport Roerend mee eens (1995) wordt onderscheid gemaakt tussen vijf fases in het omgaan met collecties. Deze fases worden collectiecyclus genoemd:
hebben. Cultureel geheugen (cultural memory) is de geobjectiveerde herinnering, verzonken in een brede cultuur en door iedereen als eigen herinnering geassimileerd. Theo Thomassen (2011) noemt YouTube als voorbeeld van een manier waarop collectieve herinnering wordt geconstrueerd (en gemanipuleerd). Hij stelt dat de macht over het collectieve geheugen niet alleen wordt uitgeoefend door degenen die het erfgoed beheren, maar ook door degenen die de media controleren waarmee historische documenten worden gecommuniceerd.
‐ collectievoorbereiding ‐ collectieverwerving ‐ collectieontwikkeling ‐ collectiebeheer ‐ collectievernietiging
In Duitsland hebben vooral Jan en Aleida Assmann veel over collectieve herinnering gepubliceerd. Het is opvallend dat hun werk in Engelssprekende landen nauwelijks bekend is. Vergelijk bijvoorbeeld de Engelse en Duitse Wikipedia‐pagina's over collectief geheugen.
Zie verder:
Zie verder:
Hildebrand de Boer & Stijn van Genuchten, Roerend mee eens. Beleidsadviezen Roerend Industrieel Erfgoed. RIE Rapportenreeks 19 (Projectbureau Industrieel Erfgoed, Zeist 1995).
Hester Dibbets, Sophie Elpers, Peter Jan Margry en Albert van der Zeijden, Immaterieel erfgoed en volkscultuur. Almanak bij een actueel debat (Amsterdam University Press, Amsterdam 2011) Cultureel geheugen, pp. 58‐62.
Collectief geheugen Erfgoed wordt vaak in verband gebracht met het begrip collectief geheugen, ook wel collectieve herinnering. Dit begrip is afkomstig van de Franse socioloog Maurice Halbwachs. De Franse historicus Pierre Nora koppelde het begrip aan zijn concept lieux de mémoire (plaatsen van herinnering). Paul Connerton verruimde het begrip tot sociaal geheugen. Frijhoff (2011: 13) maakt onderscheid tussen communicatief geheugen, collectief geheugen en cultureel geheugen. Communicatief geheugen (communicative memory) behelst de actieve overdracht van beleefde herinnering door persoonlijk contact tussen mensen en generaties. Het collectieve geheugen (collective memory) bestaat uit groepsgebonden herinneringen, overgedragen binnen erfgoedgemeenschappen zonder dat leden van de gemeenschap een persoonlijke herinnering aan het gebeuren
Willem Frijhoff, De mist van de geschiedenis (Uitgeverij Vantilt, Nijmegen 2011). Theo Thomassen, 'De balkonkus van William en Kate en de Archiefwetenschap', Archievenblad 115, 2011, (7): 26‐29. Wikipedia (Nederlands) Collectief geheugen http://nl.wikipedia.org/wiki/Collectief_geheugen Wikipedia (Engels) Collective memory http://en.wikipedia.org/wiki/Collective_memory Wikipedia (Engels) Maurice Halbwachs http://en.wikipedia.org/wiki/Maurice_Halbwachs Wikipedia (Duits) Jan Assmann http://de.wikipedia.org/wiki/Jan_Assmann Wikipedia (Duits) Aleida Assmann http://de.wikipedia.org/wiki/Aleida_Assmann Wikipedia (Duits) Kollektives Gedächtnis http://de.wikipedia.org/wiki/Kollektives_Ged%C3% A4chtnis Wikipedia (Frans) Mémoire collective
http://fr.wikipedia.org/wiki/M%C3%A9moire_colle ctive Harold Marcuse (University of California), History in the Public Sphere: Analyzing “Collective Memory” http://www.history.ucsb.edu/faculty/marcuse/clas ses/201/CollectiveMemorySeminarHome.html#2
Collectiegebouw Een plan van Museum Boijmans van Beuningen (Rotterdam) voor een extern depot, gecombineerd met voorzieningen ten behoeve van samenwerking met particuliere verzamelaars. http://www.boijmans.nl/nl/137/het‐ collectiegebouw Een nieuw model van publiek‐private samen‐ werking In Nederland en in het buitenland neemt het particulier verzamelen een hoge vlucht. Musea zijn van oudsher verzamelende instellingen die in belangrijke mate afhankelijk zijn van giften en legaten van particulieren. Particulieren verzamelen steeds meer met succes kwalitatief hoogstaande werken. Voor Museum Boijmans Van Beuningen is dit een reden om het collectiebeleid aan te scherpen en het contact met particulieren die verzamelen aan te halen. Over het algemeen worden de praktische en technische consequenties van het hebben en onderhouden van een kunstcollectie door particulieren zwaar onderschat. Om een kunstwerk in goede conditie te houden en het te laten circuleren (door het uit te lenen voor tentoonstellingen bijvoorbeeld), is een organisatie nodig, een depot, soms zelfs een kleine museumstaf; daar deinzen veel particulieren om begrijpelijke redenen voor terug. Al onderzoekende en constaterende ontstond de gedachte om een nieuw depot te maken dat particuliere collecties faciliteert op elk gewenst en denkbaar gebied. Een transport organiseren, een bruikleencontract opstellen, een catalogus schrijven, een verzekering afsluiten, een transportkist inpakken, een conditierapport opstellen, de beveiliging van een ander museum of
depot checken? Elke verzamelende particulier die ermee te maken krijgt, wenst vroeger of later dat er iemand zou zijn die hem dit werk uit handen neemt. Museum Boijmans Van Beuningen wil een dergelijke voorziening aan derden gaan aanbieden. Daarin kan het museum zijn expertise kwijt en kan bovendien door de volumevergroting en doordat het museum goede vakmensen aan zich bindt, ook het eigen collectiebeheer op een hoger niveau komen. En het heeft een ander groot voordeel, het museum werkt voor kortere of langere tijd met collecties van derden. Het museum verstevigt daarmee zijn internationale bruikleenpositie, maar is ook in staat om belangrijke kunstwerken van particulieren regelmatig op presentaties in het museum en elders te laten zien. Expositie, onderzoek en restauratie In het nieuwe depot heeft het museum voldoende ruimte om zijn vleugels uit te slaan. Het museum geeft er de voorkeur aan, uit efficiencyoverwegingen en vanwege de museale uitstraling, dit nieuwe gebouw in zijn directie nabijheid te hebben. De faciliteiten en kennis van het museum zijn op huurbasis voor particulieren beschikbaar. Daarnaast kunnen particulieren ruimte presentaties tonen van de collectie. Voorwerpen die conservering of restauratie nodig hebben, kunnen in behandeling worden geven bij restauratoren. Zo wordt een depot een collectiegebouw waar op hoog niveau met collecties wordt omgegaan en aan collecties wordt gebouwd. Het Collectiegebouw krijgt met het oog daarop een representatieve functie en is ook ten dele toegankelijk voor het publiek. Bovendien wordt het Collectiegebouw een architectonische blikvanger, een gebouw dat het imago van Rotterdam als stad van innovatieve architectuur ondersteunt. Om die reden is aan architectenbureau MVRDV gevraagd een eerste schets te leveren en volumestudies te maken. In het nieuwe Collectiegebouw is ruim vijftien procent van het oppervlak vrij toegankelijk voor publiek. Bovenop het gebouw wordt een restaurant met beeldentuin gerealiseerd, als het ware een verhoogd museumpark van zestig bij honderd meter dat zal uitgroeien tot een belangrijke attractie van de stad.
Collectiegebouw en Museumpark Het Collectiegebouw is in het Museumpark gesitueerd. Het gebouw zweeft met een bruto vloeroppervlak van bijna 12.000 vierkante meter op ruim dertig meter hoogte boven het Museumpark en bevat twee verdiepingen. Beide zijn bereikbaar met liften in de poten van het gebouw. In het midden van elke verdiepingsvloer is ruimte beschikbaar voor de depots van particulieren en de collectie van het museum. In de plint van het tafelblad zitten de restauratieateliers, laboratoria voor natuurwetenschappelijk onderzoek, werkruimtes, en galeries voor het museum en voor particulieren. Vanaf het dakterras waar het restaurant en de beeldentuin gevestigd zijn, is rondom een panorama op Rotterdam zichtbaar. Bijkomend voordeel is dat het evenemententerrein in het Museumpark nog gewoon gebruikt kan worden, bovendien overdekt.
Collectiemerk Merk (stempeltje of met de hand aangebracht monogram, signatuur of andere notitie) dat door een verzamelaar achterop en soms voorop prenten wordt aangebracht.
Collectiemobiliteit Het uitwisselen van objecten en collecties tussen musea. Een bijzondere vorm van collectiemobiliteit bestaat in de wereld van de plantentuinen. Een aantal leden van de SNP verstuurt elk jaar gezamenlijk een zaadlijst naar ruim 400 botanische tuinen overal ter wereld. Deze zaadlijsten leiden tot een internationale uitwisseling met gesloten beurs van zaden en ander plantmateriaal, voornamelijk ten behoeve van onderwijs en onderzoek in botanische tuinen. Zie verder: Encouraging Collections Mobility http://www.lending‐for‐ europe.eu/fileadmin/CM/public/handbook/Encour aging_Collections_Mobility_A4.pdf
Beleidsnota SNP http://www.botanischetuinen.nl/media/public/file /Beleidsnota%202007‐2011.pdf
Collectieontwikkeling In het rapport Roerend mee eens (1995) wordt onderscheid gemaakt tussen vijf fases in het omgaan met collecties. Deze fases worden collectiecyclus genoemd: ‐ collectievoorbereiding ‐ collectieverwerving ‐ collectieontwikkeling ‐ collectiebeheer ‐ collectievernietiging In het rapport wordt gesproken over fysieke, wetenschappelijke en publieke ontwikkeling. “Wat betreft de fysieke ontwikkeling worden in deze fase prioriteiten gesteld ten aanzien van de thematiek van de verzameling. De samenhang tussen de afzonderlijke voorwerpen wordt groter omdat de collectiehouder zich toelegt op een onderwerp. Hierdoor kan selectiever uitgebreid worden, en kan gerichter naar de invulling van de lacunes gezocht worden. (...) De wetenschappelijke ontwikkeling hangt nauw samen met de fysieke ontwikkeling. Ter vergroting van de wetenschappelijke legitimiteit van de collectie bezint de collectiehouder zich op de grondslag van zijn verzameling. Wat is de kern van de collectie, welke relaties bestaan tussen de verschillende objecten en in hoeverre dragen die relaties ertoe bij dat het totaal van de verzameling meer is dan de som van de afzonderlijke onderdelen. (...) De publieke ontwikkeling stelt de verzamelaar met name voor museale beslissingen. Wordt de collectie überhaupt tentoongesteld, zo ja, in welke context, in wat voor opstelling etcetera” (p. 29). “Lange tijd was het verzamelen gericht op het opvullen van leemten in de collecties. Deze aanpak wordt opzij gezet. Het museum accepteert bepaalde hiaten in de collectie’. Daarbij wil het museum, ‘Verbetering van kwaliteit en samenhang door beperkt en bewust te verzamelen. Het aanbrengen van een focus op het voortzetten van bestaande verzamellijnen, collectiekernen en objecten. Voorkeur wordt gegeven aan objecten die de context en coherentie binnen de
verzameling versterken” (Collectiebeleidsplan 2012‐2015, Centraal Museum Utrecht).
‐ is meestal geschreven voor een periode van vier tot vijf jaar om daarna geactualiseerd te worden.
Zie verder:
De ideaal‐indeling van het collectieplan ziet er als volgt uit: 1 Inleiding 2 De collectie op hoofdlijnen 2.1 Collectiebeschrijving 2.2 Collectievorming 2.3 Behoud en beheer 2.4 Collectieregistratie en –documentatie 2.5 Gebruik van de collectie 3 Samenvatting en actiepunten
Hildebrand de Boer & Stijn van Genuchten, Roerend mee eens. Beleidsadviezen Roerend Industrieel Erfgoed. RIE Rapportenreeks 19 (Projectbureau Industrieel Erfgoed, Zeist 1995).
Collectieplan Het collectieplan is een onderdeel van het algemene beleidsplan. In een beleidsplan komen facetten van de instelling aan de orde als financiën, veiligheid, huisvesting, personeel en organisatie en wordt ook de collectie genoemd. In een collectieplan staat de collectie centraal: onderwerpen als collectiegeschiedenis, verzamelen en afstoten, behoud en beheer komen op hoofdlijnen aan bod. Handreiking voor het schrijven van een collectieplan (ICN, Amsterdam 2008)http://www.icn.nl/nl/bibliotheek/publicaties /pub‐handreiking‐schrijven‐collectieplan De eerste editie van de handreiking verscheen in 1998. In 2008 verscheen de huidige, de derde editie. Een collectieplan is een document dat inzicht geeft in: ‐ de samenstelling en betekenis van de collectie ‐ het collectiebeleid ‐ de uitvoering van het collectiebeleid Een collectieplan… ‐ zet aan tot bezinning op de missie van het museum ‐ geeft inzicht in de samenstelling en betekenis van de collectie ‐ kan leiden tot aanscherping van het collectieprofiel ‐ helpt bij het stellen van prioriteiten in het collectiebeleid ‐ verschaft aanknopingspunten voor afstemming met collega‐instellingen ‐ brengt achterstanden in het collectiebeheer in kaart en zet aan tot actie ‐ kan dienen als basis voor het opstellen van deelplannen zoals een registratieplan, een informatieplan of een behoudsplan
Collectieprofiel Een 'collectieprofiel' is een kwalitatieve analyse van de collectie in relatie tot andere, soortgelijke collecties. Het betreft een aanduiding van de sterkten en zwakten ervan en van eventuele lacunes en doublures. Het begrip collectieprofiel wordt met name door bibliotheken gehanteerd, maar is op museale collecties evenzeer van toepassing. Het collectieprofiel hangt nauw samen met de onderwerpen collectiewaardering en collectievorming (Handreiking voor het schrijven van een collectieplan) Walz hanteert het begrip “Sammlungstiefe” voor de mate waarin een bepaald onderwerp kwalitatief en kwantitatief in de verzameling gerepresenteerd is. Hij onderscheidt vijf gradaties (Walz 2007: 28): ‐ nichts ‐ ausgewählte Dinge, die relevante Merkmalsausprägungen vorstellen ‐ eine Anzahl an Dingen, die die bekannten Merkmalsausprägungen vorstellen ‐ über Gruppe 3 hinausreichende Mehrfachstücke, die entweder einen regen Leitverkehr ohne Gefährdung der Sammlungsqualität ermöglichen oder aber Dinge mit unklaren Merkmalsausprägungen oder mit geringfügiger Varianz für neue Forschungsansätze bereithalten ‐ je nach Sammlungsgebiet: alle erwerbbaren Exemplaren / maximale Vollständigkeit / über Gruppe 3 und 4 hinausreichende Bestände, einschließlich Dubletten mit zurzeit unbekannter Verwendung Zie verder:
Handreiking voor het schrijven collectieplan (ICN, Amsterdam 2008)
van
een
Markus Walz, 'Akzession oder Aktionismus? Systematisches Sammeln in Museen', Informationen des Sächsischen Museumsbundes 2007 (34): 17‐30.
Collectieraad
uitwisseling van digitale informatie. Alleen de naam van de instelling, het inventarisnummer en de objectnaam krijgen dan een plaats. Het resultaat is een uiterst korte en nauwelijks nog zinvolle objectbeschrijving.
‐ collectievoorbereiding ‐ collectieverwerving ‐ collectieontwikkeling ‐ collectiebeheer ‐ collectievernietiging
Collectietentoonstelling
De term collectieverwerving wordt gebruikt als synoniem met verzamelen.
Een groep van free‐lance, vrijwillige collectie‐ beheerders die het museumbestuur adviseert over collectie‐technische zaken (bijvoorbeeld bij het Natuurhistorisch Museum te Rotterdam).
Tijdelijke of semi‐permanente presentatie van (een deel van) de eigen verzameling van een museum, waarbij de nadruk ligt op het tonen van de voorwerpen. Tegengesteld aan thematische presentatie; grotendeels synoniem met objectgerichte presentatie.
Collectieregistratie
Zie ook:
De minimumeisen van collectieregistratie voor de opname in het Museumregister zijn:
Thematische tentoonstelling Objectgerichte tentoonstelling
a. Er wordt bijgehouden welke objecten het museum in‐ en uitgaan. Van alle objecten die het museum inkomen of verlaten, worden de volgende gegevens vastgelegd: objectbenaming, datum van binnenkomst of uitgaan, reden van binnenkomst of uitgaan, naam en adresgegevens bijbehorend persoon, naam medewerker museum.
Collectievernietiging
b. Van alle in eigendom of langdurig bruikleen verworven objecten worden de voor collectiebeheer minimaal noodzakelijke gegevens systematisch vastgelegd. Het betreft de naam van de instelling, het inventarisnummer, de objectnaam, de verwervingsgegevens (aankoop, schenking of bruikleen, van wie en wanneer) en de standplaats. c. Het inventarisnummer is aangebracht op het object of op een label dat indien mogelijk aan het object is bevestigd. d. De objectgegevens zijn ontsloten: er is een zoeksysteem dat de gegevens toegankelijk maakt. De collectie moet minimaal op nummer zijn ontsloten. Toegankelijkheid voor publiek en uitwisseling van gegevens spelen bij de bovenstaande minimumeisen geen rol. Dit wordt duidelijk wanneer we de onder punt b genoemde gegevens omzetten naar Dublin Core, een erfgoedbrede en internationaal gedragen standaard voor de
In het rapport Roerend mee eens (1995) wordt onderscheid gemaakt tussen vijf fases in het omgaan met collecties. Deze fases worden collectiecyclus genoemd: ‐ collectievoorbereiding ‐ collectieverwerving ‐ collectieontwikkeling ‐ collectiebeheer ‐ collectievernietiging Onder collectievernietiging wordt verstaan het afstoten van collectieonderdelen. Zie ook: Afstoten Zie verder: Hildebrand de Boer & Stijn van Genuchten, Roerend mee eens. Beleidsadviezen Roerend Industrieel Erfgoed. RIE Rapportenreeks 19 (Projectbureau Industrieel Erfgoed, Zeist 1995).
Collectieverwerving In het rapport Roerend mee eens (1995) wordt onderscheid gemaakt tussen vijf fases in het omgaan met collecties. Deze fases worden collectiecyclus genoemd:
museale functies. “Collectievorming is meer dan het verleden bewaren; het is zelf geschiedenis maken” (p. 14).
Hildebrand de Boer & Stijn van Genuchten, Roerend mee eens. Beleidsadviezen Roerend Industrieel Erfgoed. RIE Rapportenreeks 19 (Projectbureau Industrieel Erfgoed, Zeist 1995).
De nota's ''Deltaplan voor cultuurbehoud'' en ''Kiezen voor kwaliteit'' markeren een verandering van de betekenis van het woord collectievorming. Daar waar voorheen vorming wordt opgevat in de zin van ontwikkeling door uitbreiding, krijgt het steeds meer de betekenis van ontwikkeling door het verbeteren van samenhang en kwaliteit. De argumentatie is inhoudelijk, de beweegreden vaak praktisch. Het rationaliseren van het museale beleid in de jaren 80 van de 20ste eeuw heeft de grenzen van de mogelijkheden aangegeven. Collectievorming sinds de jaren 90 betekent vooral het optimaliseren van de kwaliteit van de collectie als geheel binnen de gegeven randvoorwaarden.
Collectievoorbereiding
Collectiewaarde
In het rapport Roerend mee eens (1995) wordt onderscheid gemaakt tussen vijf fases in het omgaan met collecties. Deze fases worden collectiecyclus genoemd:
Vaak wordt musealiseren gezien als vorm van de‐ commodificatie; in de museologische context wordt een object geacht geen economische waarde meer te hebben. Dat moge in de sfeer van musea en archieven zo (geweest) zijn, in de sfeer van onroerende monumenten en landschap is dat nooit zo geweest. Maar ook in de sfeer van musea en archieven speelt de economische waarde van erfgoed een steeds belangrijker rol. “De collecties in Nederlandse musea hebben niet alleen een immateriële waarde. Ook de financiële waarde is groot. Maar omdat veel objecten uniek zijn en dus onvergelijkbaar en onvervangbaar, valt die waarde niet in geld uit te drukken. In 1998 waagde de staatssecretaris van Cultuur toch een poging: hij schatte de collectiewaarde indertijd op ongeveer 20 miljard euro” (Meer dan waard, p. 24). Het is niet duidelijk of dat gaat om verkoopwaarde of verzekeringswaarde.
Zie ook: Verzamelen Zie verder:
‐ collectievoorbereiding ‐ collectieverwerving ‐ collectieontwikkeling ‐ collectiebeheer ‐ collectievernietiging Onder collectievoorbereiding wordt verstaan de activiteiten ter voorbereiding van de vorming van een collectie. Zie verder: Hildebrand de Boer & Stijn van Genuchten, Roerend mee eens. Beleidsadviezen Roerend Industrieel Erfgoed. RIE Rapportenreeks 19 (Projectbureau Industrieel Erfgoed, Zeist 1995).
Collectievorming Komt gedeeltelijk overeen met verzamelen, maar duidt meer op het doel dan op het instrument. In die zin komt de term overeen met collectieontwikkeling. Dit is ook de invulling die Minister Hedy d’Ancona gaf in haar beleidsnota Kiezen voor kwaliteit (1990) waar zij “(selectieve) collectievorming” noemde als één van de drie
Collectiewaardering Collectie waardering betreft het vaststellen van de culturele waarde van de collectie. Daarmee wordt bedoeld de waarde in immateriële, niet‐financiële zin. Het toekennen van waarde is per definitie subjectief en aan verandering onderhevig. Hoe men een object of collectie waardeert, is afhankelijk van veel factoren zoals het gehanteerde perspectief, de beschikbare kennis,
de heersende opvattingen en de smaak. Toch is belangrijk de waarde van een collectie zo ‘objectief’ mogelijk te beschrijven. De zorg voor een collectie brengt immers veel keuzes en beslissingen met zich mee die (mede) gebaseerd zijn op noties over waarde en het risico van waardeverlies. Aan het waarderen van een collectie gaan twee dingen vooraf: het bepalen van de context waarbinnen wordt gewaardeerd en het formuleren van op de collectie toegesneden waarderingscriteria. Het bepalen van de context is van belang omdat een waardering altijd een vergelijking met soortgelijke objecten of collecties inhoudt. Die vergelijking geschiedt binnen een bepaald referentiekader, bijvoorbeeld dat van de ‘Collectie Nederland’: het geheel van openbare, museale collecties in Nederland. Een waardering van een collectie op het niveau van de Collectie Nederland wil zeggen dat we een collectie toetsen aan datgene wat aan vergelijkbare collecties in het land aanwezig is. Wanneer in Nederland geen vergelijkbare openbare collecties aanwezig zijn, kan een vergelijking op internationaal niveau soms uitkomst bieden. Zie verder Handreiking voor het schrijven collectieplan (ICN, Amsterdam 2008)
van
een
Collectiewijzer De Collectiewijzer is een website met een breed aanbod aan informatie over roerende erfgoedcollecties http://www.collectiewijzer.nl. In de Collectiewijzer zijn Nederlandse erfgoedcollecties toegankelijk op objectniveau. Daarnaast is de Collectiewijzer een platform voor kennisuitwisseling voor iedereen die werkt met roerend cultureel erfgoed. De gebruikers dragen zelf informatie aan. De Collectiewijzer bestaat uit vier onderdelen: Collecties, Vakkennis, Vakgenoten en Opleidingen. In ‘Collecties’ kan men zoeken in digitale Nederlandse erfgoedcollecties. In ‘Vakkennis’ vindt men allerlei informatie over het beheer en behoud van roerend erfgoed. Het onderdeel ‘Vakgenoten’ stimuleert contact tussen collega’s via een digitaal
netwerk. In het onderdeel ‘Opleidingen’ is informatie te vinden over cursussen op het vakgebied en worden e‐learning modules aangeboden.
Collectioneren In het algemeen gebruikt voor een bijzondere vorm van verzamelen (vooral van kunst en kunstnijverheid) waarbij subjectieve selectiecriteria een rol spelen. “Op grond van eigen voorkeur en normen opbouwen van een geheel dat een gesloten eenheid vormt en waarbij wordt gestreefd naar een vervolmaking van dat geheel, eventueel door ruil en afstoting van onderdelen” (Pott 1981).
Commercieel museum
Conditiekaart
Een commercieel museum is een museum dat geëxploiteerd wordt “for profit”. Strikt genomen mogen commerciële musea geen lid worden van de Nederlandse Museumvereniging aangezien de gehanteerde definitie van museum de non‐profit status benadrukt.
Kaart waarop op systematische wijze alle gegevens omtrent de toestand (conditie) van een voorwerp zijn vastgelegd
Voorbeelden Voorbeelden van Nederlandse commerciële musea: Sexmuseum http://www.sexmuseumamsterdam.nl Vodkamuseum http://www.vodkamuseum.com, beiden aan het Damrak te Amsterdam.
Communicatie Zie ook: Collectie Verzamelen
Collectioneur Iemand die als privé‐persoon een verzameling aanlegt op basis van eigen persoonlijke voorkeuren en deskundigheid. In het algemeen gebruikt voor een verzamelaar van kunstvoorwerpen.
Onder 'communicatie' als een van de drie basisfuncties van een erfgoedinstelling (naast beheer en onderzoek) wordt het geheel van publiekgerichte activiteiten verstaan, d.w.z. de activiteiten die gericht zijn op een algemeen publiek. Syn.: publiekstaak, publiekgerichte taak.
Communicatief geheugen
Collectografie
Frijhoff (2011: 13) maakt onderscheid tussen communicatief geheugen, collectief geheugen en cultureel geheugen. Communicatief geheugen (communicative memory) behelst de actieve overdracht van beleefde herinnering door persoonlijk contact tussen mensen en generaties. Het collectieve geheugen (collective memory) bestaat uit groepsgebonden herinneringen, overgedragen binnen erfgoedgemeenschappen zonder dat leden van de gemeenschap een persoonlijke herinnering aan het gebeuren hebben. Cultureel geheugen (cultural memory) is de geobjectiveerde herinnering, verzonken in een brede cultuur en door iedereen als eigen herinnering geassimileerd.
Overzicht verzamelwaardige zaken.
Zie verder:
'Collector's item'
Willem Frijhoff, De mist van de geschiedenis (Uitgeverij Vantilt, Nijmegen 2011).
“Van een verzamelaar, een scharrelaar die zich geneert voor de rommel die hij bij elkaar raapt, veranderde ik langzaam maar zeker in een fiere verzamelaar, een collectioneur”. Orhan Pamuk, Het Museum van de onschuld (De Arbeiderspers, Amsterdam‐Antwerpen 2009), p. 575. Zie ook: Collectie versus Verzameling Collectioneren versus Verzamelen Verzamelaar
Zie: Verzamelobject .
Zie verder: M. Bouman, Onderzoek en registratie met betrekking tot de conditie van museumvoorwerpen (scriptie Reinwardt Academie 1983).
Conservator Museummedewerker belast met het wetenschappelijk beheer van (een deel van) de collectie. Soms valt deze functie samen met die van directeur. De functiebenaming is afgeleid van het Franse “conservateur”. Oorspronkelijk stond “conservateur” voor collectiebeheerder. Dit is in de Verenigde Staten nog herkenbaar in de functiebenaming “conservator”. De functiebenamingen conservator, “conservateur”, “curator”, en “keeper” (in Engeland) tonen een verschuiving van technisch en administratief beheer naar wetenschappelijk beheer, min of meer parallel met de ‘emancipatie’ van respectievelijk het technische beheer (restaurator) en het administratief beheer (registrator). Overigens wordt de functiebenaming als in het begin van de 19de eeuw gebruikt met een zwaar accent op wetenschappelijk beheer. Dit komt overeen met het gebruik van de term “Conservator” in het Duitse taalgebied in de 19de eeuw. De website van het AAM Curators Committee geeft de volgende karakteristiek: “Today the words curate and curator are being widely used and hotly debated. Are we all curators? What does it mean to curate a collection, an exhibition, or a website? Beyond collection work, today’s curator engages the community by fostering civic, social and cultural dialogue of ideas and creativity through public examination, interaction, research, interpretation and exhibition of arts, sciences and humanities collections. CurCom seeks to advance and expand this dialogue by demonstrating through our programs and
initiatives that the traditional definition of curator as collector and researcher falls short of capturing the breadth of today's dynamic field“ (www.curcom.org).
waarin de voorwerpen verkeren zo goed mogelijk wordt bestendigd en hun verval zoveel mogelijk wordt tegengegaan” (nota Naar een nieuw museumbeleid, 1976). Zie verder conservering.
Conservatorium
Conservering
Oude, weinig gebruikte term voor museale instellingen, zoals bijvoorbeeld voor de in 1794 gestichte “Koninklijke bewaarplaats der modellen van uitvindingen door kunstenaars en handwerkslieden” (Conservatoire des Arts et Métiers) in Parijs.
Zelfstandig naamwoord bij het werkwoord conserveren. In het Engels is er een verschil tussen conservation en preservation. In het Nederlands wordt de term preserveren, naast conserveren, nauwelijks gebruikt.
'Contact area' Gedeelte van een dierentuin waarin direct lijfelijk contact met dieren (in het algemeen huisdieren) mogelijk is. Ook wel beschreven als 'petting zoo'. Zie ook:
Un conservatoire est un lieu où l'on maintient des choses, ou plus souvent des êtres vivants (plantes, animaux...), hors de toute altération excepté leur vieillissement et leurs interactions naturelles, ce qui permet de les conserver. Un conservatoire peut prendre la forme d'une organisation évoluée, telle qu'un établissement public ou privé, destiné à sauvegarder et promouvoir l'enseignement de certaines valeurs culturelles comme la musique, la danse, le théâtre, mais aussi d'autres types de savoirs comme les techniques de certains métiers (mécanique etc.). Une telle organisation peut aussi avoir pour mission de sauvegarder ou restaurer des espaces naturels et de la naturalité. Le terme conservatoire est également employé pour désigner un contexte naturel, spontané, qui a pu remplir sans intervention anthropique une fonction de préservation. Par exemple, l'isolement d'une île par la dérive des continents peut créer un conservatoire naturel d'espèces vivantes. http://fr.wikipedia.org/wiki/Conservatoire
Conserveerder Ongebruikelijke term voor de museummedewerker die belast is met het materiele beheer van een verzameling. Zie ook: Restaurator Preparateur Conserveren “Het scheppen van voorwaarden alsmede het verrichten van handelingen, waardoor de toestand
“ Conservation: all efforts designed to understand cultural heritage, know its history and meaning, ensure its material safeguard and, as required, its presentation, restoration and enhancement” The Nara Document on Authenticity (Nara Conference on Authenticity in Relation to the World Heritage Convention, held at Nara, Japan, from 1‐6 November 1994).
Kinderboerderij
Contextueel behoud Behoud waarbij de nadruk ligt op de (fysieke) context van het object. Andere vormen van behoud zijn materieel behoud en functioneel behoud, waarbij de nadruk ligt op respectievelijk de fysieke eigenschappen en de functie.
Conventie van Den Haag
Zie verder:
The '''Convention for the Protection of Cultural Property in the Event of Armed Conflict''' adopted at The Hague (Netherlands) on May 14, 1954 in the wake of widespread destruction of cultural heritage in World War II is the first international treaty of a worldwide vocation focusing exclusively on the protection of cultural heritage in the event of armed conflict.
(Cornelius Holtorf, Monumental Past) Preservation https://tspace.library.utoronto.ca/citd/holtorf/5.1 4.html
http://en.wikipedia.org/wiki/Hague_Convention_f or_the_Protection_of_Cultural_Property_in_the_E vent_of_Armed_Conflict
Conserveringscode
Volledige tekst: http://www.worldinbalance.net/intagreements/19 54‐conventionculturalproperty.php
Al naar gelang het voorwerp zelf centraal staat of de omgeving maakt men onderscheid tussen actieve conservering en passieve conservering (= passieve conservering).
De ethische en esthetische normen die men hanteert ten opzichte van het conservering van het culturele en natuurlijke erfgoed.
Conserveringsgedrag De manier waarop men de voorwerpen van het culturele en natuurlijke erfgoed bewaart en beheert; de wijze waarop alle handelingen worden uitgevoerd die er toe bijdragen het erfgoed veilig te stellen.
Conserveringsmanagement Het sturen van alle activiteiten die nodig zijn om de fysieke toestand van de objecten niet achteruit te laten gaan.
Blue Shield Een uitwerking van de Conventie is het Blue Shield programma. The Blue Shield is the cultural equivalent of the Red Cross. It is the protective emblem specified in the 1954 Hague Convention (Convention for the Protection of Cultural Property in the Event of Armed Conflict) for marking cultural sites to give them protection from attack in the event of armed conflict. The Blue Shield network consists of organizations dealing with museums, archives, audiovisual supports, libraries, as well as monuments and sites.
The International Committee of the Blue Shield, founded in 1996, comprises representatives of the five Non‐Governmental Organisations (NGOs) working in this field: the International Council on Archives, the International Council of Museums, the International Council on Monuments and Sites, and the International Federation of Library Associations and Institutions, and the Co‐ ordinating Council of Audiovisual Archives Associations. National Blue Shield Committees have been founded in a number of countries. The Association of National Committees of the Blue Shield (ANCBS), founded in December 2008, is coordinating and strengthening international efforts to protect cultural property at risk of destruction in armed conflicts or natural disasters. The ANCBS has its headquarters in The Hague. http://www.ancbs.org/index.php?option=com_con tent&view=article&id=41&Itemid=1 9
Contextuele identiteit Mate waarin een object zich nog bevindt in “de” (of “een”) oorspronkelijke samenhang van voorwerpen. Een stijlkamer kan een voorbeeld zijn van respect voor de contextuele authenticiteit. The concept of a historic monument embraces not only the single architectural work but also the urban or rural setting in which is found the evidence of a particular civilization, a significant development or a historic event. This applies not only to great works of art but also to more modest works of the past which have acquired cultural significance with the passing of time. Venice Charter 1964 (art. 1) http://www.international.icomos.org/charters/ven ice_e.htm The conservation of a monument implies preserving a setting which is not out of scale. Wherever the traditional setting exists, it must be kept. No new construction, demolition or modification which would alter the relations of mass and colour must be allowed. Venice Charter 1964 (art. 6).
http://www.international.icomos.org/charters/ven ice_e.htm
perforce, extend beyond the site itself both literally and conceptually” (Mason 2008: 108).
A monument is inseparable from the history to which it bears witness and from the setting in which it occurs. The moving of all or part of a monument cannot be allowed except where the safeguarding of that monument demands it or where it is justified by national or international interest of paramount importance. Venice Charter 1964 (art. 7). http://www.international.icomos.org/charters/ven ice_e.htm
Zie verder:
Items of sculpture, painting or decoration which form an integral part of a monument may only be removed from it if this is the sole means of ensuring their preservation. Venice Charter 1964 (art. 8). http://www.international.icomos.org/charters/ven ice_e.htm A traditional ship is inseparable from the history to which it bears witness and from the waters it sailed. Therefore its homeport and area of operation ideally should be in the regions of its former usage. Barcelona Charter 2003 (art. 6) http://www.european‐maritime‐ heritage.org/docs/Barcelona%20Charter.pdf The surrounding landscape, natural environment, and geographical setting are integral parts of a site’s historical and cultural significance, and, as such, should be considered in its interpretation. The ICOMOS Charter for the interpretation and presentation of cultural heritage sites (2008) http://www.international.icomos.org/charters/inte rpretation_e.pdf “Context (...) refers to physical, geographical surroundings; to historical patterns and narratives; and to the social processes with discernible impact on heritage and its conservation. These include the cultural, social, economic, and other conditions contributing to significance, as well as the management setting and physical surroundings of the site. Heritage objects and sites must be understood in relation to their contexts ‐ in other words, holistically. One cannot fully understand a site without understanding its contexts, which,
Nicole Ex, Zo goed als oud. De achterkant van het restaureren (Amber, Amsterdam 1993) Hoofdstuk 9. Randall Mason, ‘Assessing values in conservation planning. Methodological issues and choices’, in: Graham Fairclough, Rodney Harrison, John Jameson en John Schofield red., The Heritage Reader (Routledge, Londen 2008) 99‐124.
Contextwaarde “Als er een duidelijke historische relatie bestaat tussen een object en de plaats of regio waar dit object (doorgaans) wordt bewaard en/of gepresenteerd, heeft dit object contextwaarde”. Uit: Het Waardestellend kader mobiel erfgoed (2011).
Corporeel document De term 'corporeel document' wordt soms gebruikt voor een museumobject in zijn functie als document.
Coulissepand Term gebruikt in het buitenmuseum van het Zuiderzeemuseum (Enkhuizen) voor niet‐ ingerichte, soms zelfs niet eens afgebouwde panden die vooral een functie hebben voor het completeren van het totaalbeeld (Vroom 1983).
Cronocaos Tentoonstelling van Rem Koolhaas/OMA tijdens de Architectuur Biënnale te Venetië (2010) over preservation. Designerboom wijdde vier artikelen aan deze tentoonstelling: http://www.designboom.com/weblog/cat/9/view/ 11248/oma‐at‐venice‐architecture‐biennale‐ 2010.html http://www.designboom.com/weblog/cat/9/view/ 11395/rem‐koolhaas‐oma‐cronocaos‐preservation‐
tour.html http://www.designboom.com/weblog/cat/9/view/ 11424/rem‐koolhaas‐oma‐cronocaos‐preservation‐ tour‐part‐three.html http://www.designboom.com/weblog/cat/9/view/ 11428/rem‐koolhaas‐oma‐cronocaos‐preservation‐ tour‐part‐four.html
Culinair erfgoed Tradities op het gebied van voedsel, voedselbereiding en voedselconsumptie. Hoewel niet expliciet genoemd in de Convention for the Safeguarding of the Intangible Cultural Heritage (2003) heeft culinair erfgoed een sterke immateriële component. Zo is bijvoorbeeld in 2010 de Franse keuken op de Representative List of the Intangible Cultural Heritage of Humanity geplaatst als immaterieel werelderfgoed. Eten als immaterieel erfgoed In het boekje Immaterieel erfgoed in Nederland (2006) wordt eetcultuur gerekend tot het immateriele erfgoed (Stam 2006). In de uitgewerkte case studies (koffie en de Indische keuken) gaat het om de context van het bereiden (Indische keuken) en het consumeren (koffie). David Sutton (2006) benadrukt de verbinding tussen ambachtelijkheid (skills) en erfgoed (memory). Hij spreekt in dit geval over de “implied hierarchy of gerontocratic authority passed in a female line”. Sutton benadrukt overigens de smaak en de geur als aspecten van eetcultuur. In de inleiding van de bundel waarin zijn artikel verscheen, wordt de zintuiglijke ervaring als deel van cultuur en erfgoed theoretisch uitgewerkt.
beings and the products of nature. Important elements include the careful selection of dishes from a constantly growing repertoire of recipes; the purchase of good, preferably local products whose flavours go well together; the pairing of food with wine; the setting of a beautiful table; and specific actions during consumption, such as smelling and tasting items at the table. The gastronomic meal should respect a fixed structure, commencing with an apéritif (drinks before the meal) and ending with liqueurs, containing in between at least four successive courses, namely a starter, fish and/or meat with vegetables, cheese and dessert. Individuals called gastronomes who possess deep knowledge of the tradition and preserve its memory watch over the living practice of the rites, thus contributing to their oral and/or written transmission, in particular to younger generations. The gastronomic meal draws circles of family and friends closer together and, more generally, strengthens social ties.” http://www.unesco.org/culture/ich/index.php?lg= en&pg=00011&RL=00437
Ook in de beschrijving van de Franse keuken als culinair erfgoed wordt het immateriele karakter benadrukt:
Het Zentralverband des Deutschen Bäckerhandwerks http://www.baeckerhandwerk.de wil zich sterk maken voor de erkenning van het Duitse brood als werelderfgoed. Als eerste stap heeft zij een register aangelegd van Duitse broodsoorten. Bij het register werden tot eind augustus 2011 meer dan 2300 soorten brood aangemeld. http://www.brotregister.de Voorzitter Peter Becker verklaarde in juli 2011 dat “.. die traditionellen Handwerkstechniken wie das Deutsche Bäckerhandwerk und die dadurch entstandene Deutsche Brotvielfalt haben beste Chancen, als immaterielles Kulturerbe anerkannt zu werden”, op voorwaarde uiteraard dat Duitsland de UNESCO conventie ratificeert.
“The gastronomic meal of the French is a customary social practice for celebrating important moments in the lives of individuals and groups, such as births, weddings, birthdays, anniversaries, achievements and reunions. It is a festive meal bringing people together for an occasion to enjoy the art of good eating and drinking. The gastronomic meal emphasizes togetherness, the pleasure of taste, and the balance between human
“Ambachtelijke stroop is zoveel meer dan appels en peren. Stroop is ook geschiedenis. De geschiedenis van de kleine boeren die arm waren, maar zich niet lieten kisten en zo inventief waren om het fruit uit hun boomgaarden te conserveren om zo een verkoopbaar product te hebben dat ze ver na het appel‐ en perenseizoen konden verkopen”, aldus ambachtelijke stroopmaker Mart Vandenwall (Dijkhuis 2011: 8‐9).
Materiële aspecten van culinair erfgoed Culinair erfgoed heeft ook een materiële component en is als zodanig een vorm van bio‐ cultureel erfgoed. In het boekje “Nederlands culinair erfgoed” gaat het om de volgende trefwoorden: streekproduct, ambachtelijke lekkernij en erfgoedrecept, waarmee vooral de materiële component benadrukt wordt. In het Kookmuseum te Appelscha (voorheen Culinair Museum te Amersfoort) ligt sterk de nadruk op het immateriele aspect: “Het restaurant met kookmuseum is gevestigd in een sfeervol pand dat middenin het toeristische centrum van Appelscha staat. Overdag kunt u bij ons na een lekkere wandeling of fietstocht uitrusten onder het genot van de heerlijkste lunches en huisgemaakt ijs. Ware fijnproevers genieten 's avonds in ons restaurant van bijzondere gerechten in gedurfde combinaties. Bij ons draait het niet alleen om eten. Eten gaat om beleving, om sfeer. In ons kookmuseum dat grenst aan ons restaurant gaat u terug in de tijd en zult u overspoeld worden door culinaire nostalgie. U vindt er historisch kookgerei en producten uit grootmoeders tijd. Tevens kunt u deelnemen aan speciale proeverijen. Om ook thuis van eten een extra beleving te maken, kunt u bij ons een kookworkshop volgen. Wij laten de fijne kneepjes van het vak zien en u leert in zo'n kookworkshop al gauw hoe u de lekkerste gerechten op tafel kunt toveren.” http://www.kookmuseum.nl/ De Universiteit van Amsterdam beschikt over een bijzonder collectie kookboeken. De collectie, bijeengebracht door de Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam (UBA), bevat in Nederland gedrukte kookboeken en handgeschreven receptenverzamelingen van Nederlandse origine uit de zestiende tot en met de twintigste eeuw. http://dpc.uba.uva.nl/inventarissen/ubainv10 Institutionalisering De website van het European Network of Regional Culinary Heritage (http://www.culinary‐ heritage.com) is een portal voor culinair erfgoed. “The common goal is to develop our regions through regional food and culinary traditions. Increased use and production of regional food
develops small scale business. All this concerns tourism, environment, employment and health”. Musea en culinair erfgoed Het International Committee for Regional Museums (ICR) wijdde haar jaarvergadering van 2011 aan CHANGING TASTES: LOCAL GASTRONOMY AND REGIONAL MUSEUMS (22‐28 Augustus 2011, Kristiansand, Noorwegen). “Every region has developed distinctive patterns of eating and drinking in response to the natural resources available in its physical environment. Almost every museum holds some food‐related material in their collections: still‐life paintings, farm tractors, kitchen utensils, plant and animal specimens, traditional table textiles, cookbooks, historic photographs recording wedding feasts, fish nets used by indigenous cultures and pottery from archaeological contexts. Regional museums document, collect, interpret and present all aspects of life in their regions, including the vital activities around foodways. How can museums best share their rich resources of tangible and intangible gastronomic heritage with their many visitors and researchers? The conference explores any aspects of museum involvement in presenting and preserving food and drink traditions, including (but not limited to) museums' contributions to recording the cultivation and harvesting of local crops, and the storage, preservation and preparation of food stuffs; researching and reviving local dishes and heritage plants; indigenous knowledge relating to traditional collecting of food resources; documenting changes in food tastes and modes of consumption influenced by immigration or local and national movements; the politics of food; the material culture of food and drink; conservation challenges in collecting food products; interpreting food production in domestic and industrial settings, etc. The conference addresses questions such as the role of museums in supporting the revival and promotion of regional gastronomy; the challenges of presenting local food history while complying with health,safety and hygiene regulations; effective partnering with culinary tourism initiatives and dealing with controversial topics such as obesity, famine, food shortages and/or alcoholism.”
De American Association of Museums (AAM) organiseerde ook een bijeenkomst over musea en voedsel: “Feeding the Spirit: Museums, Food and Community” (13 okt. 2011, Phipps Conservatory and Botanic Gardens, Pittsburg). Het symposium richte zich op drie thema's:
Currywurst Museum bevindt zich in Berlijn en werd in 2009 geopend. http://www.currywurstmuseum.de/ De plek in de Kantstrasse (Berlijn) waar Herta Heuwer in 1949 voor het eerst Currywurst verkocht is aangegeven met een herdenkingstekst.
* how museums can increase food literacy in their communities, helping people make informed choices about health and nutrition; * how museums can bring their own food services into alignment with their values about health and sustainability while improving their bottom line; * how museums can use food to reach out to new audiences and strengthen their ties to their community.
Zie verder:
Nieuw erfgoed De eerste twee AAM thema's zijn niet van toepassing op een “Rotterdamse multi‐culturele snackhit”, genaamd Kapsalon, het derde thema wellicht wel. De combinatie van patat, shoarma vlees, plakjes Goudse kaas, ijsbergsla, knoflooksaus en sambal werd door Paul van der Laar, directeur Collecties van het Museum Rotterdam, beschreven als hedendaags cultureel erfgoed. De journaliste van de Volkskrant die daar over bericht spreekt liever van “culinair moordwapen”. De snack is middels foto's van fotograaf Joris den Blaauwen al vastgelegd voor het nageslacht. Van der Laar heeft de eigenaar van snackbar El Aviva, waar de snack voor het eerst is verkocht, gevraagd of het bord waarop de snack wordt aangeprezen op den duur in de collectie van het Museum Rotterdam kan worden opgenomen (De Volkskrant 14 september 2011). Het Berlijnse broodje Döner lijkt geleidelijk ook als nieuw erfgoed gezien te worden. Deze versie van de Turkse Döner Kebab http://de.wikipedia.org/wiki/D%C3%B6ner werd in het begin van de jaren 70 van de 20ste eeuw ontwikkeld door Kadir Nurman voor zijn snackbar aan de Breitscheidplatz (waar zich nu een filiaal van MacDonald bevindt). In september 2011 werd hij tijdens de eerste Döner‐Messe http://döga.de/ daarvoor geëerd. Er is nog geen Döner‐museum. Er is wel een museum voor een andere recente Berlijnse snack‐traditie: de Currywurst. http://de.wikipedia.org/wiki/Currywurst Het
Hein van Beek, Nederlands culinair erfgoed (Van Holkema & Warendorf, Houten 2005) Ian Cook & Philip Crang, ‘The world on a plate. Culinary culture, displacement and geographical knwledges’, Journal of Material Culture 1, 1996, (2): 131‐153. Dorien Dijkhuis, 'Stroop', Traditie. Tijdschrift over volkscultuur en immaterieel erfgoed 17, 2011, (3): 6‐12. Elizabeth Edwards, Chris Gosden and Ruth B. Phillips, 'Introduction', in: Elizabeth Edwards, Chris Gosden and Ruth B. Phillips (eds.), Sensible objects. Colonialism, museums and material culture (Berg, Oxford 2006) 1‐31. Burchard Elias, 'Het culinair museum. Een bijzonder recept met een bittere nasmaak', Flehite. Historisch Jaarboek voor Amersfoort en Omstreken 2009: 70‐83. http://igitur‐ archive.library.uu.nl/sabine/2011‐0713‐ 200914/FLJB2009%20cul%20p70.pdf Sterre Lindhout, 'Culinair moordwapen', De Volkskrant 14‐09‐2011. MahlZeit. Essen ist Heimat. Sonderbeilage 66, 2011, (21).
Die Zeit
‐
Sarah Mollink, Europees culinair erfgoed (Van Holkema & Warendorf, Houten 2007) Sylvia Pessireron, Dutch delight. Typical Dutch food (N&L Publishing, Weesp 2005) Merlijn Schoonenboom, 'Eert het dagelijks Duits brood', De Volkskrant 26‐08‐2011. David Sutton, 'Cooking skill, the senses, and memory: the fate of practical knowledge', in: Elizabeth Edwards, Chris Gosden and Ruth B. Phillips (eds.), Sensible objects. Colonialism,
museums and material culture (Berg, Oxford 2006) 87‐118.
volksontwikkeling opnieuw een thema, nu als ‘education permanente’.
Laurence Tibère & Jacinthe Bessière eds., Patrimoine alimentaires [Food heritage], Antropology of Food 8, 2011. http://aof.revues.org/6758
In Frankrijk nam André Malraux (1901‐1976), van 1959‐1969 Minister van Cultuur, het initiatief tot het stichten van een decentraal netwerk van ‘Maisons de la Culture’. Iedere stad of dorp moest een eigen cultureel centrum hebben, waar verschillende cultuur‐ (kunst‐) uitingen getoond zouden kunnen worden, maar waar de burgers ook zelf met kunst bezig zouden kunnen zijn. In Nederland bepleitte de Raad voor de Kunst in 1964 het opzetten van een netwerk van lokale tentoonstellingscentra. Dit idee werd beïnvloed door het Franse concept van het ‘Maison de la Culture’. Zo ontstonden er overal culturele centra. Anders dan in Frankrijk lag er in Nederland aanvankelijk een sterk accent op beeldende kunst. Daar waar creativiteit een belangrijke rol speelde, sprak men van creativiteitscentrum, centrum voor kunstzinnige vorming, kunstencentrum, enz.
Kookmuseum De Vleer, Appelscha http://www.kookmuseum.nl Overzicht culinaire musea http://www.culinair.net/index.php?action=search &table=news&cat_id=Culinaire%20Musea Deutsches Brotregister http://www.brotregister.de Deutschen Currywurst Museum Berlin http://www.currywurstmuseum.de European Network of Regional Culinary Heritage http://www.culinary‐heritage.com/
Cultureel archief In Groot Britannië als “cultural archive” gebruikt voor een verzameling van documenten als documentatie. Conceptueel komt een cultureel archief daarmee meer overeen met een museum dan een archief in engere zin. Een voorbeeld is de Black Cultural Archives in Londen. http://pages.bcaheritage.org.uk/ Black Cultural Archives was founded in 1981 to collect, preserve and celebrate the contributions Black people have made to the culture, society and heritage of the UK. Our unique and growing archive collection offers insight into the history of people of African descent in Britain and includes rare documents, photographs, oral history testimonies and objects dating from the second century to the present day. Though our public programmes and partnership work with other organisations we enable a variety of communities to learn and connect with this often hidden history.
Cultureel centrum De na‐oorlogse culturele centra haken aan bij een streven uit het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw: volksontwikkeling. Dit sterk door het socialisme geïnspireerde streven leidde tot volkshuizen, volksuniversiteiten, volkshogescholen en later tot vormingscentra. Na WO II werd
Het begrip ‘cultureel centrum’ was niet eenduidig gedefinieerd. In de loop van de jaren 80 zien we dat dit diffuse concept uiteenvalt in verschillende typen van instellingen. Er komt meer nadruk op het presenteren van kunst dan het zelf beoefenen ervan. In de sfeer van de beeldende kunst komen er gespecialiseerde tentoonstellingscentra voor eigentijdse kunst, soms aangeduid als kunsthal (bijvoorbeeld het ICA en De Appel in Amsterdam, en Witte de Wit in Rotterdam). Daarnaast komen er ook tentoonstellingscentra met een bredere programmering (bijvoorbeeld de Nieuwe Kerk en de Beurs van Berlage in Amsterdam, en de KunstHal in Rotterdam). Het ‘oude’ culturele centrum was gericht op de lokale bevolking, om die op de hoogte te stellen van verschillende ontwikkelingen in de kunst(en). Maar gelijkertijd was het culturele centrum ook bedoeld als platform voor lokale kunstenaars. In dit opzicht liet het concept ‘cultureel centrum’ zich makkelijk verbinden met het concept kunstuitleen. Zie verder: Vera Illes, ‘‘Wij willen de achterkant van de maan laten zien’. Twee gedreven kunstpromotors over hun kunsthallen’, ''Elsevier Magazine'' 9 november 1991.
Gerrit Jan de Rook, ‘What’s in a name? Een cultureel centrum is ook een museum’, Museumvisie 6, 1982, (3): 76‐80.
Cultureel erfgoed Cultureel erfgoed is een bepaalde categorie erfgoed. Het gebruik van de term is echter niet eenduidig, zoals moge blijken uit onderstaande definities. In het algemeen staat cultureel erfgoed tegenover natuurlijk erfgoed. Strikt genomen is echter alle erfgoed cultureel, aangezien het waarderingsproces bij uitstek een cultureel gebeuren is. Definities Cultural heritage is a group of resources inherited from the past which people identify, independently of ownership, as a reflection and expression of their constantly evolving values, beliefs, knowledge and traditions. It includes all aspects of the environment resulting from the interaction between people and places through time (Conventie van Faro, Raad van Europa 2005) Elk object of concept waarvan wordt aangenomen dat het een esthetische, historische, wetenschappelijke of spirituele waarde vertegenwoordigt (Ethische code voor musea, Nederlandse Museumvereniging 2006) Covers works of art, monuments and sites which are of outstanding universal value from the point of view of history, art or science, but also the oral traditions, the musical and ethnographic heritage, indeed the laws, customs and ways of life which express the essence of ethnic or national temperament (Jean Viet, International thesaurus of cultural development. Unesco, Paris 1980) Cultural Heritage Site refers to a place, locality, natural landscape, settlement area, architectural complex, archaeological site, or standing structure that is recognized and often legally protected as a place of historical and cultural significance (The ICOMOS Charter for the interpretation and presentation of cultural heritage sites, 2008) http://www.international.icomos.org/charters/inte rpretation_e.pdf Erfgoed of cultureel erfgoed
Binnen de Reinwardt Academie wordt geen onderscheid gemaakt tussen de termen erfgoed en cultureel erfgoed. Zowel de bachelor‐opleiding als het lectoraat worden generiek aangeduid met de term “cultureel erfgoed”, terwijl binnen het curriculum steeds sprake is van Erfgoedtheorie, Project Erfgoed, Erfgoed en Recht, enz. Binnen de Universiteit van Amsterdam wordt wel onderscheid gemaakt tussen erfgoed en cultureel erfgoed. Er is een master Cultureel erfgoed met daarbinnen een traject Erfgoedstudies. Museumstudies is een andere traject binnen de master. Kennelijk wordt cultureel erfgoed beschouwd als broader term. Over de keuze voor cultureel erfgoed in plaats van erfgoed is destijds door de staf van de Reinwardt Academie nauwelijks nagedacht. Als er al een redenatie aan ten grondslag lag ging het er om een onderscheid te maken tussen cultureel erfgoed en natuurlijk erfgoed, conform de (inter)nationale praktijk. Zie bijvoorbeeld de Convention Concerning the Protection of the World Cultural and Natural Heritage (UNESCO 1972). http://whc.unesco.org/en/conventiontext Hier wordt echter onder “cultural heritage” verstaan: “monuments: architectural works, works of monumental sculpture and painting, elements or structures of an archaeological nature, inscriptions, cave dwellings and combinations of features, which are of outstanding universal value from the point of view of history, art or science; groups of buildings: groups of separate or connected buildings which, because of their architecture, their homogeneity or their place in the landscape, are of outstanding universal value from the point of view of history, art or science; sites: works of man or the combined works of nature and man, and areas including archaeological sites which are of outstanding universal value from the historical, aesthetic, ethnological or anthropological point of view” (art. 1). De zelfde hantering van het begrip vinden we bij Laurajane Smith in haar leiding bij de belangrijke bundel Cultural heritage (2007). Het gebruik van de term cultureel erfgoed voor erfgoed in het algemeen (onroerend en roerend, zowel als immaterieel) is tamelijk recent. In Nederland werd tot in de jaren 90 van de 20ste eeuw tegenover de term cultureel erfgoed voor onroerende monumenten de term cultuurbezit gehanteerd
voor roerende zaken. Daarom bijvoorbeeld: Wet tot Behoud van Cultuurbezit (1984). In het licht van de recente veranderingen bij het gebruik van de term cultureel erfgoed is het interessant dat in het Decreet houdende de ontwikkeling, de organisatie en de subsidiering van het Vlaams cultureel‐ erfgoedbeleid (2008) van de Vlaamse Gemeenschap de term “cultureel erfgoed” juist staat voor “roerend en immaterieel erfgoed dat als betekenisdrager uit het verleden gemeenschappelijke betekenissen verkrijgt binnen een cultureel referentiekader”. Daarnaast is “onroerend erfgoed” een aparte categorie. Binnen de Reinwardt Academie wordt met Frijhoff al het erfgoed begrepen als cultureel erfgoed. Niet alleen omdat erfgoedbehoud vooral om cultuurproducten gaat, maar omdat behoud, beheer en betekenisgeving vóór alles culturele handelingen zijn. Zie verder: Hester Dibbets, Sophie Elpers, Peter Jan Margry en Albert van der Zeijden, Immaterieel erfgoed en volkscultuur. Almanak bij een actueel debat (Amsterdam University Press, Amsterdam 2011) Willem Frijhoff, Dynamisch Amsterdam 2007)
erfgoed
(SUN,
Laurajane Smith (ed.), Cultural heritage. Critical concepts in media and cultural studies (Routledge, London 2007) (Cornelius Holtorf, Monumental Past) Heritage and the past https://tspace.library.utoronto.ca/citd/holtorf/2.9. html Wikipedia (Eng.) “cultural heritage” http://en.wikipedia.org/wiki/Cultural_heritage Wikipedia (Duits) “Kulturgut” http://de.wikipedia.org/wiki/Kulturgut
Cultureel geheugen De term cultureel geheugen (Jan Assmann) is verwant met de termen collectief geheugen (Maurice Halbwachs) en sociaal geheugen (Paul Connerton). Het begrip is vooral uitgewerkt door Aleida Assmann in een reeks van publicaties.
Frijhoff (2011: 13) maakt onderscheid tussen communicatief geheugen, collectief geheugen en cultureel geheugen. Communicatief geheugen (communicative memory) behelst de actieve overdracht van beleefde herinnering door persoonlijk contact tussen mensen en generaties. Het collectieve geheugen (collective memory) bestaat uit groepsgebonden herinneringen, overgedragen binnen erfgoedgemeenschappen zonder dat leden van de gemeenschap een persoonlijke herinnering aan het gebeuren hebben. Cultureel geheugen (cultural memory) is de geobjectiveerde herinnering, verzonken in een brede cultuur en door iedereen als eigen herinnering geassimileerd. De culturele herinnering kan (opnieuw) actief worden (= ge‐her‐actualiseerd) als communicatieve herinnering of collectieve herinnering: cultural recall (Mieke Bal), memory recall (Willem Frijhoff), recalled memory (Willem Frijhoff). Bij deze her‐ actualisering kan sprake zijn van ideologische vertekening, afhankelijk van de context en het doel van de her‐actualisering. Eric Hobsbawn introduceerde in dit verband het begrip uitgevonden traditie (“invented tradition”). Zie ook: Collectief geheugen Uitgevonden traditie Zie verder: Willem Frijhoff, De mist van de geschiedenis (Uitgeverij Vantilt, Nijmegen 2011). Aleida Assmann, Erinnerungsräume. Formen und Wandlungen des kulturellen Gedächtnissess (Beck, München 1999) Jan Assmann, Religion and cultural memory (Stanford University Press, Stanford 2006) Hester Dibbets, Sophie Elpers, Peter Jan Margry en Albert van der Zeijden, Immaterieel erfgoed en volkscultuur. Almanak bij een actueel debat (Amsterdam University Press, Amsterdam 2011) Cultureel geheugen, pp. 58‐62.
Astrid Erll & Ansgar Nuennig red., Cultural Memory Studies. An international and interdisciplinary handbook (Walter de Gruyter, Berlin 2008)
Cultureel gevoelig object In de NMV Ethische code voor musea (2006) wordt gesproken over cultureel gevoelige objecten. “Collecties van menselijke resten en materiaal van religieuze betekenis worden alleen verworven als zij zorgvuldig en met respect gehuisvest en beheerd kunnen worden. Hierbij worden professionele normen in acht genomen en wordt rekening gehouden met de belangen en overtuigingen van de leden van de gemeenschap, etnische of religieuze groeperingen van wie de objecten voor zover bekend oorspronkelijk afkomstig zijn” (Ethische code voor musea, Nederlandse Museumvereniging, 2006, 2.5 Cultureel gevoelige objecten) “Bij het tentoonstellen van menselijke resten en materiaal met een religieuze betekenis worden professionele maatstaven in acht genomen en worden de belangen en overtuigingen van de gemeenschap, etnische of religieuze groep, waartoe de voorwerpen behoorden, geëerbiedigd. Zij worden getoond met omzichtigheid en met respect voor de algemene gevoelens van menselijke waardigheid” (Ethische code voor musea , Nederlandse Museumvereniging, 2006, 4.3 Het tentoonstellen van gevoelig materiaal).
Culturele biografie (1) Beschrijving van de levensloop van een voorwerp. In de archivistiek wordt gesproken van “levensloopmodel” . (2) Beschrijving van de culturele ontwikkeling van een landstreek. De eerste betekenis werd in 1986 geïntroduceerd door Igor Kopytoff. Zijn bijdrage aan de bundel The social life of things inspireerde veel onderzoekers in de sfeer van material culture studies, archeologie en museologie. Via de material culture studies en archeologie werd het begrip ook gebruikt voor de beschrijving van landschappen. Al in 1979 echter werd het begrip landschapsbiografie (“the biography of landscape”)
gebruikt door Marwyn Samuels. “If the biography of landscape is different from ... other geographical traditions, it is different primarily in that is focuses on the role of individuals in the making of landscape. It is different too in that it requires greater particularity in the definition of geographical problems: particularly as to persona in the landscape, and the particularity of the landscape itself. Like any art or science, a biography of landscape cannot avoid generalizations, but it can avoid levels of generalization that deny the humanity of its subject matter” (Samuels 1979, 81). Internationaal lijken de termen “sense of place” en “spirit of place” aansprekender te zijn dan “culturele biografie” . Beide termen zijn seculiere afleidingen van het Romeinse “genius loci” . Culturele biografie van het landschap Gerard Rooijakkers introduceerde het begrip culturele biografie in relatie tot een integrale visie op een bepaald gebied in 1999. Hij ziet de culturele biografie als een “ narratieve constructie waarin sporen uit het verleden ingezet worden voor verdere ontwikkeling” (Rooijakkers 2005). Ten aanzien van de bezoeker onderscheidt hij zes tendensen: ‐ Er is een streven naar ontgrenzing. Voor een bezoeker hebben grenzen van instellingen of disciplines steeds minder belang. ‐ De bezoeker wil zich kunnen identificeren. Het individuele verhaal (zoals een egodocument) biedt daartoe meer houvast dan het algemene. ‐ Cultuur is dynamisch en gelaagd. Ze laat meerdere interpretaties toe van hetzelfde gegeven. ‐ Er is een evolutie naar publieksgericht in plaats van aanbodsgericht werken. ‐ Erfgoed is tegelijk iets eigens (het is òns erfgoed) en iets vreemds. ‐ Het onderscheid tussen hoge en lage cultuur is niet meer aan de orde. Al in zijn artikel van 1999 zag Rooijakkers de mogelijkheden van nieuwe technologieën om de culturele biografie van een gebied vast te leggen en toegankelijk te maken.
Spirit of place Op 4 oktober 2008 werd tijdens de 16de General Assembly van ICOMOS de Québec Declaration on the Preservation of the Spirit of Place aanvaard. “ICOMOS committed itself to taking into account the intangible values (memory, beliefs, traditional knowledge,attachment to place) and the local communities that are the custodians of these values in the management and preservation of monuments and sites” . In de Declaration werd spirit of place gedefinieerd als “the tangible (buildings, sites, landscapes, routes, objects) and the intangible elements (memories, narratives, written documents, rituals, festivals, traditional knowledge, values, textures, colors, odors, etc.), that is to say the physical and the spiritual elements that give meaning, value, emotion and mystery to place” . “The spirit of place is constructed by various social actors, its architects and managers as well as its users, who all contribute actively and concurrently to giving it meaning. Considered as a relational concept, spirit of place takes on a plural and dynamic character, capable of possessing multiple meanings and singularities, of changing through time, and of belonging to different groups. This more dynamic approach is also better adapted to today’s globalized world, which is characterized by transnational population movements, relocated populations, increased intercultural contacts, pluralistic societies, and multiple attachments to place” . ICOMOS benadrukt dat “a place can have several spirits and be shared by different groups” . Mede hierdoor kan een benadering zoals voorgesteld wordt in de Declaration “provide a richer, more dynamic, and inclusive vision of cultural heritage” . Zie verder: J. Kolen, K. Bosma & H. Renes, 'De landschapsbiografie: instrument voor onderzoek, planning en ontwerp', in: K. Bosma & J. Kolen red., Geschiedenis en ontwerp. Handboek voor de omgang met cultureel erfgoed (Nijmegen 2010) 212‐237.
I. Kopytoff, 'The cultural biography of things: commodization as process', in: A. Appadurai ed., The social life of things. Commodities in cultural perspective (Cambridge 1986) 64‐91.
“the study of the processes by which a society adapts to its environment”. http://archaeology.about.com/od/cterms/g/cultur alecology.htm
Peter van Mensch, 'Annotating the environment. Heritage and new technologies', Nordisk Museologi 2005 (2): 14‐27.
“We must continually recognise that objects and places are not, in themselves, what is important about cultural heritage. They are important because of the meanings and uses that people attach to them, and the values they represent. Such meanings, uses and values must be understood as part of the wider context pf the cultural ecologies of our communities”. Robert Palmer (Director of Culture and Cultural and Natural Heritage, Council of Europe) in zijn voorwoord in de bundel Heritage and beyond (Council of Europe, Strasbourg 2009) 8).
Gerard Rooijakkers, ‘Identity Factory Southeast. Towards a flexible cultural leisure infrastructure’, in: D. Dodd en A van Hemel red., Planning cultural tourism in Europe: a presentation of theories and cases (Boekmanstichting, Amsterdam 1999) 102‐ 111. Gerard Rooijakkers, ‘Het leven van alledag benoemen. Cultureel erfgoed tussen ondernemerschap en nieuwe technologie’, Boekmancahier 1999 (41): 275‐290. M.S. Samuels, 'The biography of landscape. Cause and culpability', in: D.W. Meinig ed., The interpretation of ordinary landscapes: geographical essays (New York/Oxford 1979) 51‐88. Gerard Rooijakkers, Culturele biografie in de praktijk http://www.vvbad.be/files/200504_Culturelebiogr afie.pdf (Cornelius Holtorf) The life‐histories of monuments https://tspace.library.utoronto.ca/citd/holtorf/6.4. html Québec Declaration on the Preservation of the Spirit of Place http://www.international.icomos.org/quebec2008 /quebec_declaration/pdf/GA16_Quebec_Declarati on_Final_EN.pdf Wikipedia: Spirit of Place http://en.wikipedia.org/wiki/Spirit_of_place Wikipedia: Genius loci http://en.wikipedia.org/wiki/Genius_loci
Culturele ecologie Cultural Ecology is an anthropological theory put forward by Julian Steward and used widely by archaeologists. Steward defined cultural ecology in his 1955 book The Theory of Culture Change as
proces van allerlei vormen van identificatie waaruit zoiets als identiteit naar voren komt” (de postmoderne opvatting). Zie verder: Kees Vuyk, 'Volkscultuur en cultuurbeleid. Identiteit, legitimatie en participatie', ''Levend Erfgoed'' 7, 2010, (2): 4‐9
Culturele informatiewaarde In plaats van gebruikswaarde en cultuurhistorische waarde, gebruikt Paul Klep voor archiefbescheiden respectievelijk administratieve waarde en culturele informatiewaarde. Zie ook:
Zie verder:
Administratieve waarde
Wikipedia (Engels): cultural ecology http://en.wikipedia.org/wiki/Cultural_ecology
Zie verder:
Catherine Marquette: Cultural ecology http://www.indiana.edu/~wanthro/eco.htm
Culturele identiteit “Denotes the correspondence which exists between a community (national, ethnic, linguistic, etc.) and its cultural life, as well as the right of each community to its own culture (Jean Viet, ''International thesaurus of cultural development''. Unesco, Paris 1980). Kees Vuyk (2010: 6) noemt drie noties van (culturele) identiteit: 1 Identiteit is “iets dat verborgen ligt in het verleden, maar waar we toegang toe kunnen krijgen door bepaalde artefacten te bestuderen, die door de geschiedenis heen bewaard zijn gebleven. Deze artefacten zijn niet alleen objecten, maar ook verhalen, gebruiken, tradities” (de romantische opvatting). 2 Identiteit is “niet iets dat er altijd reeds is en er op wacht om opgedolven te worden, maar een continu proces dat de 'kunst en cultuur van het alledaagse leven' genoemd kan worden” (de moderne opvatting). 3 Identiteit is “iets kunstmatigs (...) niet de uitkomst van een proces, maar zelf een proces, een
Paul Klep, 'Informatie‐analyse van archiefbestanden. Een bijdrage tot de discussie over selectie en vernietiging van archieven', Nederlands Archievenblad 98, 1994, (1): 20‐27.
Culturele waarde In de Guidelines bij het ICOMOS Charter van 2003 (Principles for the Analysis, Conservation and Structural Restoration of Architectural Heritage) wordt de term erfgoedwaarde gebruikt als algemene term voor de verschillende waarden die historische gebouwen kunnen hebben. Een van deze waarden is culturele waarde: “Heritage Value ‐ Architectural, cultural, and/or historic value ascribed to a building or site. Heritage value may have varying definitions and importance from culture to culture”. In de Guideline wordt niet duidelijk gemaakt wat onder deze waarden wordt verstaan. Mason (2008: 104) noemt cultural value ook als een van de heritage values. “Cultural values are used to build cultural affiliation in the present and can be historical, political, ethnic, or related to other means of living together (for instance, work‐ or craft‐related). As used in this typology cultural/symbolic value refers to those shared meanings associated with heritage that are not,
strictly speaking, historic (related to the chronological aspects and meanings of a site)”. Tot de culturele waarde rekent hij ook politieke waarde. Zie verder: Randall Mason, ‘Assessing values in conservation planning. Methodological issues and choices’, in: Graham Fairclough, Rodney Harrison, John Jameson en John Schofield red., The Heritage Reader (Routledge, Londen 2008) 99‐124.
Cultuurbescherming Door de Duitse overheid in 1940 ingevoerde term ter vervanging van de term 'kunstbescherming' (i.v.m. de Rijksdienst voor Kunstbescherming). De veranderende terminologie hing samen met een verruiming van de zorg voor de instandhouding van de volksraad.
Cultuurbezit Het gebruik van de term cultureel erfgoed voor erfgoed in het algemeen (onroerend en roerend, zowel als immaterieel) is tamelijk recent. In Nederland werd tot in de jaren 90 van de 20ste eeuw tegenover de term cultureel erfgoed voor onroerende monumenten de term cultuurbezit gehanteerd voor roerende zaken. Daarom bijvoorbeeld: Wet tot Behoud van Cultuurbezit (1984). Nederland volgde daarin de terminologie zoals die door internationale organisaties werd gebruikt. In UNESCO conventies is steeds sprake van cultural heritage wanneer het om onroerende zaken gaat, terwijl voor roerende zaken de term cultural property wordt gebruikt.
Cultuureducatie
Cultuurhistorisch museum
Cultuureducatie omvat alle vormen van educatie waarbij cultuur als doel of als middel wordt ingezet. http://www.cultuurnetwerk.nl/cultuureducatie/wa t_is_cultuureducatie.html Cultuureducatie laat mensen kennismaken met kunst‐ en cultuuruitingen en verdiept zich daarin (Cultuurnetwerk Nederland). In het algemeen worden erfgoededucatie en kunsteducatie gezien als vormen van cultuureducatie.
In de Nederlandse versie van Wikipedia worden cultuurhistorische musea omschreven als “Musea met een collectie die betrekking heeft op cultuurgeschiedenis in de breedste zin van het woord”. http://nl.wikipedia.org/wiki/Categorie:Cultuurhisto risch_museum
Zie verder: Cultuurnetwerk: Wat is cultuureducatie? http://www.cultuurnetwerk.nl/cultuureducatie/wa t_is_cultuureducatie.html
Cultuurhistorisch beheer Het beheer van landschappen en landschaps‐ elementen op een wijze die ze in stand houdt en die recht doet aan hun (cultuur) historische waarde. “Veel landschapselementen danken hun bijzondere belang aan een historische beheervorm. Heidevelden ontstonden door langdurige verschraling door beweiding en plaggen steken en kunnen alleen behouden blijven door voortgezet beheer. Knotbomen en hakhout behoren tot de meest kenmerkende landschapselementen en ook deze kunnen alleen behouden blijven door een historische beheervorm, die respectievelijk bestaat uit knotten en afzetten, te continueren. Cultuurhistorisch beheer betekent beheer dat zoveel mogelijk op dezelfde wijze wordt gevoerd als in een verleden” (www.chbeheer.nl). .
Cultuurdeelname Zie verder: Deelname aan cultuuruitingen. Ook wel: cultuurparticipatie. Soms ten onrechte gelijkgesteld aan cultuurconsumptie. Cultuur‐ deelname omvat ook een actieve deelname aan culturele activiteiten. Zie ook:
J.A. Hendrikx. Cultuurhistorie van stad en land; waardering en behoud (Utrecht 1999). P. Minkjan e.a., Handboek cultuurhistorisch beheer (Utrecht 2006).
Cultuurparticipatie
Website cultuurhistorisch beheer http://www.chbeheer.nl
Cultuurgeschiedenis wordt in dit verband gedefinieerd als “onderzoek naar het culturele leven in vroeger tijd. ... Gebieden waarop cultuurgeschiedenis zich richt zijn onder andere: kunstgeschiedenis, literatuurgeschiedenis, theatergeschiedenis, muziekgeschiedenis, filmge‐ schiedenis, architectuurgeschiedenis (met uitzondering van stadsgeschiedenis), godsdienstgeschiedenis, mentaliteitsgeschiedenis en ideeëngeschiedenis”. http://nl.wikipedia.org/wiki/ Cultuurgeschiedenis In de praktijk wordt de term “cultuurhistorisch museum” echter niet in die zin gebruikt. Veeleer is er een neiging om de term “cultuurhistorisch” te gebruiken tegenover “natuurhistorisch”. In Nederland komt de term cultuurhistorisch museum vooral voor als type‐aanduiding. In de naamgeving van individuele musea wordt uitsluitend gesproken van historisch museum. De term Kulturhistorisches Museum in de naam van musea komt regelmatig voor in het gebied van de voormalige DDR (bijvoorbeeld Görlitz, Magdeburg, Stralsund). Ook in Noorwegen komt de term Kulturhistorisk Museum in de naamgeving voor (bijvoorbeeld Oslo, Stavanger). In Groot Brittannie wordt de term “cultural history museum” niet als type‐aanduiding gebruikt. Wel “social history museum”: “The social history museums depict everyday life throughout the ages using artefacts, photographs and re‐constructed villages”. http://www.britainsfinest.co.uk/museums/search_ results.cfm/searchclasscode/825 Internationaal wordt in het algemeen de term “history museums” of “museums of history” gebruikt als type‐ aanduiding. In een bericht in NRC‐Handelsblad van 22 december 2011 gebruikten vier Amsterdamse
musea (Amsterdam Museum, Museum Willet‐ Holthuysen, Bijbels Museum, Museum Ons' Lieve Heer op Solder) de term erfgoedmuseum. De keuze voor deze term in plaats van cultuurhistorisch museum is waarschijnlijk ingegeven door de behoefte duidelijk te maken dat het niet om kunstmusea gaat. Geschiedenis ‐ cultuurgeschiedenis ‐ cultuurhistorie Er is een diffuus onderscheid tussen de begrippen geschiedenis, cultuurgeschiedenis en cultuurhistorie. In zijn afscheidscollege van 1 juni 2007 gaat de historicus Willem Frijhoff kort in op het onderscheid tussen deze drie begrippen. Cultuurhistorie is, volgens hem, “niet zomaar een slechte vertaling van cultuurgeschiedenis. De component 'historie' heeft hier namelijk een bijzondere connotatie. Cultuurhistorie is cultuurgeschiedenis in haar actieve, maatschappelijk participende vorm. Ze steunt mede op wetenschappelijke vormen van cultuurgeschiedenis, maar het zijn maatschappelijke vragen die haar sturen. ... Cultuurhistorie verschilt vooral van cultuurgeschiedenis omdat ze niet zozeer het verleden of het wordingsproces van de fysieke ruimte en de menselijke samenleving zelf analyseert als wel met behulp van ruimtelijke doorsneden gegroeide situaties beschrijft, vertelt en verbeeldt” (Frijhoff 2007, p. 34). In zijn rede bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar Erfgoedstudies aan de Vrije Universiteit Amsterdam (7 juli 2011) ging Hans Renes in op een andere betekenis van cultuurhistorie. Hij betoogde dat de term cultuurhistorie “in ons land ingeburgerd (is) als synoniem voor erfgoed”: “Concluderend kunnen we stellen dat de term cultuurhistorie binnen de ruimtelijke ordening is ontwikkeld, aanvankelijk als aanvulling op 'natuur' of 'natuurhistorie'. De term is vervolgens in verschillende kringen op verschillende wijze gedefinieerd. Tegenwoordig duidt de term 'cultuurhistorie' vooral op de materiele overblijfselen uit het verleden die een rol spelen in de ruimtelijke ordening en daarmee als de combinatie van archeologische, architectuurhistorische en historisch‐geografische
objecten. Dit is ook de betekenis die in de Nota Belvedere wordt gebruikt. Daarmee heeft het een beperktere betekenis dan erfgoed, dat immers ook museaal en immateriele overblijfselen omvat”. In het Engels bestaat er geen onderscheid tussen cultuurgeschiedenis en cultuurhistorie. De engelse Wikipedia geeft de volgende betekenis: “Cultural history records and interprets past events involving human beings through the social, cultural, and political milieu of or relating to the arts and manners that a group favors. Cultural history studies and interprets the record of human societies by denoting the various distinctive ways of living built up by a group of people under consideration. Cultural history involves the aggregate of past cultural activity, such as ceremony, class in practices, and the interaction with locales”. http://en.wikipedia.org/wiki/Cultural_history De duitse Wikipedia geeft een andere invalshoek: “In den 1980er Jahren entstand innerhalb der Sozialgeschichte eine kritische Gemeinschaft, die insbesondere die 'Suche nach sozialen, politischen und vor allem ökonomischen Determinanten/ Faktoren und den daraus erklärbaren langfristigen Prozessen“ als „eurozentrische Fortschritts‐ geschichte' ablehnte. In dieser 'sozial‐, politik‐ oder wirtschaftsgeschichtlich ausgerichteten Struktur‐ und Prozessgeschichte' komme die 'Kreativität der Menschen in der Gestaltung ihrer Lebens‐ zusammenhänge' nicht angemessen zum Tragen. So wurde mit einer neuen Kulturgeschichte (New Cultural History) das Forschungsinteresse auf 'symbolische Formen der Vergangenheit' gelenkt wie 'Zeichen, Metaphern, politische Sprachen, kollektive Repräsentationen oder Rituale'. Die Übergange zur Sozialgeschichte sind daher in der Praxis fließend”. http://de.wikipedia.org/wiki/ Probleem is ook dat “geschiedenis” als bijvoeglijk naamwoord automatisch “historisch” wordt. Er is trouwens iets voor te zeggen om alle musea te karakteriseren als “cultuurhistorisch”. Hoewel Frijhoff erfgoed en musea ziet als manifestaties van cultuurhistorie, kan men op basis van de zelfde argumentatie ook aannemelijk maken dat musea weliswaar manifestaties zijn van cultuurhistorie, maar zich even zo goed bezig houden met
(cultuur)geschiedenis daar waar zij aandacht geven aan processen. Cultuurhistorie en kunstnijverheid Bernadette Biedermann (2010) beschrijft hoe in de loop van de 19de eeuw in het Duitse taalgebied musea ontstonden onder de aanduiding “Kulturhistorisches und Kunstgewerbesmuseum”. In deze musea ging het primair om voorwerpen van kunstnijverheid, verzameld en gepresenteerd ter bevordering van de kwaliteit van de industriele productie. Deze musea combineerden twee vormen van presentaties: systematische presentaties van voorwerpen naar materiaal en techniek, en presentaties waarin voorwerpen in hun “natuurlijke” samenhang werden getoond (stijlkamers). De laatste vorm werd aangeduid met “kulturhistorisch”. Tegen het einde van de 19de eeuw maakten de materiaaltechnische ordening steeds meer plaats voor een cultuurhistorische, naarmate de musea steeds minder een rol speelden bij het ondersteunen van de productie van massagoederen (dat zou pas later in de 20ste eeuw weer belangrijk worden bij “designmusea”). Kunstnijverheidsmusea werden daarmee vooral cultuurhistorische musea gericht op de historische ontwikkeling van stijl. Zie verder: Bernadette Biedermann, 'Karl Lacher und die museologische Ausstellungsgestaltung kunstge‐ werblicher Sammlungen', Curiositas 9‐10, 2009‐ 2010: 37‐57. Willem Frijhoff, Dynamisch Amsterdam 2007)
erfgoed
(SUN,
Hans Renes, Erfgoed in interessante tijden. Rede (...) uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar Erfgoedstudies, in het bijzonder erfgoed van stad en land (...) bij de faculteit der Letteren van de Vrije Universiteit Amsterdam op 7 juli 2011.
Cultuurhistorische waarde Wanneer er sprake is van waarde en waardering in relatie tot erfgoed, gaat het vrijwel uitsluitend om cultuurhistorische waarde. De toevoeging ‘cultuurhistorisch’ beoogt andere waarden, zoals
economische waarde, buiten te sluiten. Het onderscheid is echter niet helder. De attractiewaarde van een object vertegenwoordigt een bepaalde commerciële waarde die bijvoorbeeld door musea benut wordt. Ook de aanwijzing van sites als werelderfgoed heeft economische gevolgen. Paul Klep (1994) stelt ten aanzien van archiefbescheiden voor de term culturele informatiewaarde te gebruiken. Wellicht dat deze term ook bruikbaar is in breder erfgoedverband. Randall Mason (2008) gebruikt de term ‘sociocultural value'. Walz (2009: 159) wijst er op dat het gaat om “subjektive Rezeption in der Gegenwart, nicht als Wertfeststellung früherer Generationen”. Mason merkt in dit verband op dat alle cultuurhistorische waarden politieke waarden zijn “in that they are part of the power struggles and exertions that determine the fate of heritage” (Mason 2008: 104). In het rapport Roerend mee eens (1995) wordt cultuurhistorische waarde gezien als aspect van de [[illustratieve waarde]]. Uitgewerkt voor railvoertuigen gaat het om de volgende criteria: ‐ Het belang van het voertuig/samenstel van voertuigen als bijzondere uitdrukking van een sociaal‐economische ontwikkeling en daaruit volgende ontwikkelingen bij exploiterende organisaties. ‐ Het belang van het voertuig/samenstel van voertuigen als bijzondere uitdrukking van een technische en/of typologische ontwikkeling. ‐ Het belang van het voertuig/samenstel van voertuigen wegens innovatieve waarde of pionierskarakter. ‐ Het belang van het voertuig/samenstel van voertuigen wegens unieke historische ontwikkelingen of gebeurtenissen waarbij het object/de objecten betrokken zijn geweest. Categorieën van cultuurhistorische waarden In het model “Het object als informatiedrager” wordt het erfgoed benaderd vanuit het perspectief van dragers van informatie. Functie en betekenis vormen één categorie van informatie. Het model geeft de suggestie van functie en betekenis als intrinsieke waarden, maar dat is niet zo bedoeld. Overigens wordt het begrip waarde niet gebruikt.
Uitgangspunt zijn vier categorieën van betekenissen. De functie drukt zich uit in de hiërarchie van de betekenissen. Het gaat om vier betekenissen: praktische betekenis, esthetische betekenis, symbolische betekenis en metafysische betekenis. De eerste betekenis valt samen met de gebruikswaarde. De laatste betekenis valt samen met religieuze en spirituele waarde. De discussie over betekenis en waarde spitst zich vooral toe op de derde categorie: symbolische betekenis. De Oostenrijkse kunsthistoricus Alois Riegl (1858‐ 1905) is de eerste die een theoretische uitwerking geeft van de verschillende waarden van historische objecten. Hij richt zich daarbij niet op één type van object in het bijzonder. Het begrip Denkmal is van toepassing op allerlei categorieën, roerend en onroerend. Centraal in Riegls beschouwing staat de herinneringswaarde (''Erinnerungswert''). Hij onderscheidt drie vormen: ouderdomswaarde (''Alterswert''), historische waarde (''historische Wert'') en intentionele herinneringswaarde (''gewollte Erinnerungswert''). Herinneringswaarde is de betekenis die een object kan hebben (bedoeld of onbedoeld) om het verleden in het heden een plaats te geven. Het kan zijn dat een object de herinnering aan een persoon of gebeurtenis levend houdt, maar het kan ook gaan ‐ zoals bij ouderdomswaarde ‐ om een algemener gevoel van vergankelijkheid. Riegl maakt een onderscheid tussen kunsthistorische waarde en kunstwaarde. Kunsthistorische waarde is per definitie identiek aan historische waarde. Kunstwaarde ziet Riegl als een ''Gegenwartswert'', net als gebruikswaarde. In beide gevallen gaat het om Neuheitswert (loc.cit.: 46‐57), in tegenstelling tot de Alterswert die een belangrijke rol speelt bij de herinneringswaarde. Paul Dury maakt ten aanzien van het landschap onderscheid tussen culturele waarde en historische waarde. “... the historic dimension of the environment is essentially the sum of the surviving physical impacts of people on the landscape, whereas the cultural dimension of the environment can be seen as the sum of the intangible meanings, values, attributes and associations that people attach to its physical components, whether an individual building, a
distinctive area, or even an entire continent” (Dury 2002). In internationale handvesten etc. betreffende conservering en restauratie van erfgoed is sprake van waarde in de betekenis van cultuurhistorische waarde. Meest genoemd zijn esthetische waarde en historische waarde: “The process of restoration is a highly specialized operation. Its aim is to preserve and reveal the aesthetic and historic value of the monument and is based on respect for original material and authentic documents” (Venice Charter 1964, art. 9). In de Guidelines bij het ICOMOS Charter van 2003 (Principles fo the Analysis, Conservation and Structural Restoration of Architectural Heritage) gaat het om de culturele en historische waarde van gebouwen. Randall Mason (2008) vergelijkt verschillende waardentypologieën en komt dan tot een eigen typologie waarin hij vijf categorieën van ''sociocultural values'' onderscheidt: ''historical, cultural/symbolic, social, spiritual/religious, aesthetic''. Onder historische waarde verstaat hij de “capacity […] to convey, embody, or stimulate a relation or reaction to the past”. Mason rekent hiertoe ook de educatieve waarde en de artistieke waarde. Artistieke waarde, omschreven als “value based on an object’s being unique, being the best, being a good example of, being the work of a particular individual, and so on”, onderscheidt hij van esthetische waarde. In het laatste geval gaat het om “the visual qualities” waarover hij zegt dat zij “perhaps the most personal and individualistic of the sociocultural values” zijn. Mason relateert de culturele waarde aan identiteitsvorming. Politieke waarde is daar een vorm van. Het onderscheid met sociale waarde is niet helemaal duidelijk. Ook daarbij gaat het om het bindend vermogen van erfgoed. Markus Walz (2009) geeft een inventarisatie van verschillende cultuurhistorische waarden, waaronder die van Riegl en ''Significance''. Hij volgt daarbij het onderscheid tussen primaire en vergelijkende criteria zoals in ''Significance''. Als secundaire (vergelijkende) criteria noemt hij negen waarden: “Echtheit, gewollter Erinnerungswert, kreativer Gehalt (Gestaltung/Erfindung), technische/technologische Relevanz,
Beispielhaftigkeit, Seltenheit, bekannte Provenienz, Erhaltungszustand, Anschaulichkeit/ Vermittlungsrelevanz“. Als primaire criteria noemt hij ook negen waarden: “wissenschaftliche Quellenwert, historischer Zeugniswert, künstlerischer Wert, ästhetischer Wert, gesellschaftlicher Wert (Gegenwart), religiöser Wert (Gegenwart), weltanschaulicher Wert (Gegenwart), Alterswert, emotionaler Wert“. Voor de bepaling van primaire waarden noemt Walz drie actoren: de wetenschap, de samenleving en het individu. Iedere actor is op een bepaalde manier verbonden met een aantal criteria. Hij maakt daarbij onderscheid tussen “Beurteiling” en “Einschätzung”. Het gaat om “wissenschaftliche (objektive) Beurteilung” in de eerste plaats gekoppeld aan de “wissenschaftlicher Quellenwert”, de “gesellschaftliche (‘subjektive’) Einschätzung“, in de eerste plaats gekoppeld aan de “gesellschaftlicher Wert”, en de “individuelle (subjektive) Einschätzung“ in de eerste plaats gekoppeld aan de “emotioneller Wert” (Walz 2009: Abbildung 2). Cultuurhistorische ordening
kwaliteit
in
ruimtelijke
Dibbets et al. (2011) wijzen er op dat het gebruik van het begrip cultuurhistorisch in relatie tot waarde (van het landschap) in het Nederlandse overheidsbeleid van recente datum is. De term speelt een centrale rol in de nota Belvedere (1999). Het gaat om meer dan de historische ontwikkeling van het landschap. Een belangrijk element is het belevingsaspect. Dibbets et al. leggen een verband tussen cultuurhistorische waarde en een ‘emotional turn’ bij het beleven van erfgoed cq het landschap. Zij zien een samenhang met de beleveniseconomie. In de nota Belvedere wordt cultuurhistorie omschreven als “een manier van kijken die ook heeft voor de longue durée, voor de lange termijn van zowel het verleden als de toekomst. [...] Cultuurhistorie is dus van vitale betekenis omdat ze de cultuur, de samenleving en het individu, boven het momentane verheft en in de lange lijn van de tijd plaatst” (p. 10). Concreet gaat het in de nota om ”sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken
van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische staat of ontwikkeling” (p. 10). In de nota wordt de betekenis van “het behouden en integreren van cultuurhistorische kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen” (de cultuurhistorische kwaliteit) samengevat in zeven aspecten (pp. 10‐ 12): ‐ identiteit en zingeving ‐ contrapunt voor mondialisering ‐ informatiebron ‐ inspiratiebron ‐ esthetische waarde ‐ ecologische belang ‐ economisch belang De waarden worden samengebracht in een systeem van waardering leidend tot een cultuurhistorische waardenkaart. Zie verder: R.P. van den Broeke, 'Historische railvoertuigen', in: H.P.G. de Boer & S.M. van Genuchten, Roerend mee eens. Beleidsadviezen Roerend Industrieel Erfgoed. PIE Rapportenreeks 19 (Projectbureau Industrieel Erfgoed, Zeist 1995) 50‐54. Hester Dibbits, Sophie Elpers, Peter Jan Margry en Albert van der Zeijden, Immaterieel erfgoed en volkscultuur (Amsterdam University Press, Amsterdam 2011) Cultuurhistorie, pp. 22‐26. Paul Dury, 'The historic and cultural dimensions of landscape', Naturopa 2002 (98): 12‐13. A.J. Haartsen, Door mensen gemaakt; cultuur‐ historische warden (Haarlem 2002). J.A. Hendrikx, Cultuurhistorie van stad en land; waardering en behoud (Utrecht 1999). Paul Klep, 'Informatie‐analyse van archiefbestanden. Een bijdrage tot de discussie over selectie en vernietiging van archieven', Nederlands Archievenblad 98, 1994, (1): 20‐27. Randall Mason, ‘Assessing values in conservation planning. Methodological issues and choices’, in: Graham Fairclough, Rodney Harrison, John Jameson en John Schofield red., The Heritage Reader (Routledge, Londen 2008) 99‐124.
Alois Riegl, Der moderne Denkmalkultus: sein Wesen und seine Entstehung (W. Braumüller, Wien‐Leipzig 1903). Markus Walz, 'Erbfallfrei Geerbtes vererben', in: Monika Kania‐Schütz red., In die Jahre gekommen. Chancen und Potenzialen Kulturhistorischer Museen (Waxmann, Münster 2009) 159‐171. Monument values https://tspace.library.utoronto.ca/citd/holtorf_old /6.9.html Nota Belvedere http://www.belvedere.nu
Cultuurhistorische waardenkaart In het kader van het project Belvedere is een overzicht gemaakt van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden (Belvedere‐ kaart). Het gaat om een geintegreerde kaart waarin de sectorale overzichten bij elkaar zijn gebracht. De kaart identificeert twee categorieën van gebieden: gebieden met hoge gecombineerde cultuurhistorische waarde (de Belvedere‐gebieden) en gebieden met hoge sectorale cultuurhistorische waarde. De nota Belvedere (1999) geeft een lijst van 70 Belvedere‐gebieden en 105 cultuurhistorisch belangrijke steden. De kaart van de Belvedere‐gebieden is een zogenaamde ‘stapelkaart’, dat wil zeggen een kaart die het resultaat is van het samenvoegen van in dit geval drie sectorale basiskaarten. Men is begonnen met het vervaardigen van een basiskaart archeologisch waardevolle gebieden, gevolgd door een basiskaart van historisch‐bouwkundige en stedenbouwkundige waarden (daarin staan onder andere de stads‐ en dorpsgezichten en de belangrijkste landgoederen en buitenplaatsen). De derde kaart was een basiskaart historisch‐ geografische waarden. http://nl.wikipedia.org/wiki/Nota_Belvedere Cultuurhistorische informatie is cartografisch toegankelijk gemaakt via de website van KICH, KennisInformatiestructuur CultuurHistorie. http://www.kich.nl Zie verder:
Nota Belvedere http://www.belvedere.nu Wikipedia (Nederlands): Nota Belvedere http://www.nl.wikipedia.org/wiki/Nota_Belvedere KICH http://www.kich.nl
Cultuurlandschap Landschap waarvan de verschijningsvorm vooral bepaald is door de interactie tussen mens en omgeving. “De Vereniging Nederlands Cultuurlandschap wil eeuwenoude agrarische cultuurgeschiedenis zichtbaar houden. Daarnaast wil zij ijveren voor een rijk geschakeerd en per streek verschillend cultuurlandschap in heel Nederland, buiten de steden en de natuurgebieden. Een landschap van deze tijd, met respect voor het verleden en voor de mensen die daar nu werken, wonen en recreëren. De Vereniging stelt zich op het standpunt dat Nederland als vruchtbare delta de morele plicht heeft een aanzienlijk deel van haar voedselproductie op eigen grondgebied te produceren. Deze agrarische productielandschappen moeten ruimte bieden aan ook andere functies zoals cultuurhistorie, landschapsschoon, recreatie en biodiversiteit.” http://www.nederlandscultuurlandschap.nl/nwm_ algemeen.htm “Echte ongerepte natuur is in het volle, hoogdynamische Nederland ... onmogelijk. Wel krijgt de natuur tegenwoordig in speciale natuurontwikkelingsgebieden weer de vrijheid zichzelf vorm te geven. Maar de inrichting van een aantrekkelijk, agrarisch landschap tussen de steden en de erkende natuurgebieden behoort ook tot de mogelijkheden. Zo veel is er niet voor nodig. Een nieuw cultuurlandschap begint immers al na vijf jaar vorm en glans te krijgen: dan voedt het de eerste broedvogels, hommels, bijen en vlinders. Ook kikkers, padden, salamanders en slakken vinden er onderdak. Rijping en zorgvuldig beheer doen de rest. Op den duur groeit de rijkdom spontaan, met aansprekende soorten als steenuil, korstmossen en eikvaren, zwanebloem, watergentiaan en elfenbankjes.” http://www.nederlandscultuurlandschap.nl/heimw ee.htm
Cultuurparticipatie Deelname aan cultuuruitingen. cultuurdeelname.
Ook
wel:
Cultuurparticipatie omvat ook een actieve deelname aan culturele activiteiten. Daarom wordt onderscheid gemaakt tussen actieve cultuurparticipatie (zoals het zelf maken van muziek) en passieve cultuurparticipatie (zoals hij bijwonen van concerten). In het overheidsbeleid is er sprake van een verschuiving van passieve naar actieve cultuurparticipatie (Dibbets et al. 2011: 134). In de actuele erfgoeddiscours is steeds meer sprake van participatie in de zin van actieve betrokkenheid bij besluitvormingsprocessen. In 2008 werd het Fonds voor Cultuurparticipatie opgericht. http://www.cultuurparticipatie.nl/ Het Fonds voor Cultuurparticipatie stimuleert de actieve deelname aan het culturele leven van inwoners van Nederland, in al hun diversiteit, ongeacht leeftijd, herkomst, opleiding en woonplaats. Aandachtsgebieden van het fonds zijn amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur. Zowel binnen de subsidieregelingen als de initiatieven die het fonds zelf ontplooit, zoals debatten en bijeenkomsten, zijn deze aandachtsgebieden leidend. Met de oprichting van het Fonds voor Cultuurparticipatie krijgen amateurkunst en cultuureducatie een stevige impuls. Deelname als actief burger aan het culturele leven is een belangrijke voorwaarde voor de ontplooiing van mensen; hun talent, hun geestelijk leven, hun expressie en samenleving. Vanuit die gedachte wordt cultuurparticipatie extra gestimuleerd. Kees Vuyk (2010: 5) identificeerde zes motivaties (Vuyk spreekt van “ discourses” ) bij gemeentes om subsidie aan te vragen bij het Fonds voor Cultuurparticipatie: 1 erfgoed (immaterieel erfgoed, geschiedenis) 2 wijken (burgerschap, culturele planologie) 3 identiteit (cultureel burgerschap, cultureel bewustzijn) 4 diversiteit (migranten, culturele diversiteit) 5 toerisme (commercialisering) 6 sociale cohesie (culturele dialoog, niet speciaal met betrekking tot migranten)
Vuyk constateert dat in de Randstad het identiteits‐discours dominant was, terwijl in het noorden, oosten en zuiden het erfgoed‐discours het meer geliefd was. Zie verder: Hester Dibbets, Sophie Elpers, Peter Jan Margry en Albert van der Zeijden, Immaterieel erfgoed en volkscultuur (Amsterdam University Press, Amsterdam 2011) Cultuurparticipatie, pp. 132‐135. Kees Vuyk, 'Volkscultuur en cultuurbeleid. Identiteit, legitimatie en participatie', Levend Erfgoed 7, 2010, (2): 4‐9.
Curator Afgeleid van het Amerikaanse “curator” = conservator, maar meer specifiek gebruikt voor tentoonstellingsmaker. Het gaat daarbij vooral om externen (ook wel aangeduid als gastcurator) die worden uitgenodigd om in een kunstmuseum een tentoonstelling te maken. “In Nederland wordt het begrip curator in eerste instantie geassocieerd met de persoon die faillissementen afwikkelt ten behoeve van schuldeisers. Sinds een jaar of twintig wordt het Engelse begrip 'curator' binnen het Nederlandse kunstenveld ook gebruikt in de betekenis van 'tentoonstellingmaker'. Een curator is echter niet te verwarren met een conservator, die werkzaam is in een museum en zich bezighoudt met het beheer van een kunstcollectie”. Volgens curator Paco Barragan probeert de curator “de tijdgeest te vangen, zijn werk is veel vluchtiger en omvat meer dan het werk van een conservator. Hij is het manusje van alles in de kunsten: hij organiseert de tentoonstelling, helpt mee met de marketing en communicatie, schrijft de catalogus” (Mertens 2011). Kunstcentrum De Appel biedt sinds 1994 een Curatorial Training Programme aan. “From the onset the course wished to bridge the gap between art historical education and ‘practice’ in the field of contemporary art by offering young curators a condensed package of experiences and skills which can be used as tools and instruments
during the further development of their professional career.” In 2003 werd het Manifesta Journal opgericht als “an international journal focusing on the practices and theories of contemporary curatorship”. Manifesta Journal explores and analyzes current developments in curatorial work, in correspondence with the evolution of the Manifesta Biennial over the course of the past decade. The main aim of the journal is to give a stronger voice to an up‐and‐coming group of (non‐ ) institutional curators, intellectuals, theorists and critics, and to function as a platform for the articulation and discussion of their positions within a pan‐European and transcontinental context. Justified by what is now the “stable” status of the curator, by the diversity within the broader community of professional curators and by the network of curatorial schools, programs and courses in Europe and beyond, Manifesta Journal intends to fulfil an otherwise vacant duty – the establishment of curatorial self‐reflection and investigation. Digitale curator Nieuw is het gebruik van de term digitale curator of ook wel aangeduid met content curator (Mijnsbergen 2011). Het gebruik van de term heeft weinig te maken met “curator” zoals hierboven bedoeld, maar is rechtstreeks ontleend aan de Engels/Amerikaanse praktijk. Het gaat om iemand die informatie verzamelt, beoordeelt en deelt, in het bijzonder digitaal beschikbare informatie. Zie verder : De Appel Curatorial Training Programme http://www.deappel.nl/cp/ Manifesta Journal http://www.manifestajournal.org/info.html Dieuwertje Mertens, 'Curator: glamourbaan met vuilnismansalaris', Het Parool ‐ PS 6 april 2011. Edwin Mijnsbergen, 'Content curation, een kennismaking', Archievenblad 115, 2011, (9): 19.
Curiositeit Zeldzame of merkwaardige voorwerpen. Een tamelijk heterogene objectcategorie. Vroeger een veel voorkomend type van verzameling (curiositeitenkabinet, Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden). Tegenwoordig vooral gebruikt in relatie tot de handel in semi‐antiek.
Cybermuseum Zie: Virtueel museum
Cyclorama Een cyclorama is een historisch paramuseum. Het bestaat uit een lintvormig doek met voorstelling, 2 tot 3 meter hoog, gerold om een verticale cilinder, dat langzaam overgerold wordt op een tweede spil, langs een raam, waarvoor de toeschouwers, in het duister gezeten, toekijken als bevinden zij zich in een trein of aan boord van een schip. Als vorm van een “moving diorama” populair in de tweede helft van de 19de eeuw.