Educatief materiaal bij C-Basis projecten Stichting C
C-Basis 2015-2016 Disciplines: drama, erfgoed. Thema: Gezellig Uden “Er was eens…”
Gr 1-2: Bibliotheek Uden - Er was eens… een filmster!
Gr 3-4: Markant Uden - er was eens… een hoorspel: kijk, Roodkapje!
Gr 5-6: MRK – De vliegende vis van Jeroen Bosch
Gr 7-8: De Pul – Go Go Improshow
1 – Algemene omschrijving les Doelgroep:
Groep 1 en 2 Primair onderwijs
Onderwerp:
Er was eens ... een filmster! Traditionele en moderne sprookjes
Thema:
Gezellig! Disciplines erfgoed en drama
Tijdsduur:
Voorbereiding in de klas: minimaal 2 uur, naar eigen inzicht uit te breiden Workshop in de bibliotheek: 1 uur
2 – Doel van de les Kennis en inzicht (cognitieve vaardigheden)
Kennismaken met cultureel erfgoed door te luisteren naar sprookjes en door traditionele werkvormen. Onderzoeken van patronen in sprookjes.
Vaardigheden (Motorisch, communicatieve, sociale)
Onderzoeken van de mogelijkheden van een greenscreen.
Houding (Gevoel, beleving, affectie)
Reflecteren door taal, spel en beweging.
Op creatieve wijze vorm geven aan het eigen idee van de sprookjeswereld.
Genieten van mooie verhalen. Verwondering over de film waarin ze zich bewegen in hun zelf gemaakte decor.
3 – Benodigde materialen en leermiddelen
Er was eens ... een filmster! is gemaakt door en bestaat uit: Deze digitale lesbrief 4 bijlagen 4 prentenboeken op PowerPoint Benodigde materialen: Digibord of laptop met scherm en beamer Teken- of schildermateriaal Materialen om een sprookjeshoekje mee in te richten, b.v. sprookjesboeken, sprookjespoppen, verkleedkleren, sprookjesattributen Voor de workshop in de bibliotheek: 1 week voorafgaand aan de workshop 1 of meerdere tekeningen aanleveren aan de bibliotheek. Bij voorkeur digitaal:
[email protected] Kinderen mogen in hun eigen verkleedkleren naar de workshop komen. Extra begeleiders voor de workshop. Naast de actieve leerkracht zijn er 2 tot 4 hulpouders nodig die een actieve rol krijgen tijdens de workshop. Het aantal is afhankelijk van de groepsgrootte, bij 20 leerlingen zijn 2 extra begeleiders voldoende, bij 30 leerlingen is 4 extra begeleiders prettig. De hulpouders zijn nodig voor een geordend verloop van de workshop en om alle kinderen tot hun recht te laten komen.
4 – Didactische volgorde Inleiding
Er was eens ... een filmster! Bestaat uit twee onderdelen: Introductie in de klas De leerkracht voert dit onderdeel uit aan de hand van deze digitale lesbrief.
Er was eens ... een filmster! wordt in de groep geïntroduceerd met een paar traditionele sprookjes. Hiervoor worden drie sprookjes als powerpoint met deze lesbrief meegestuurd: Roodkapje, Doornroosje en Sneeuwwitje. De leerkracht is natuurlijk vrij deze voorbeelden aan te vullen met andere traditionele sprookjesboeken. De leerkracht creëert een sprookjessfeer in de klas. Met deze lesbrief onderzoeken de kinderen patronen die steeds in sprookjes terugkomen. Dit kan uitgebreid worden met een aantal traditionele werkvormen die in deze lesbrief genoemd worden. Het prentenboek “Gebruik je fantasie” (PowerPoint) is het uitgangspunt voor de creatieve verwerking. Naar voorbeeld van dit verhaal bedenkt de groep een eigen sprookje. De kinderen maken een paar eenvoudige afbeeldingen bij hun sprookje, die als decor gebruikt worden voor de greenscreenworkshop in de bibliotheek. Greenscreenworkshop in de bibliotheek Tijdens de workshop ontdekken de kinderen wat er gebeurt als je voor een greenscreen staat. Ze spelen hun eigen sprookje en zien zichzelf terug op tv, hun eigen verhaal in hun eigen tekening. Kern Vooraf: iets over sprookjes Een sprookje is een volksvertelling, vaak een kort episch verhaal dat veel surrealistische elementen bevat en met een moraal erin verweven. Het woord sprookje komt van het middeleeuwse “sproke”, dat verhaal of vertelling betekent. Er zijn veel verschillende soorten sprookjes, bijvoorbeeld dierensprookjes, raadselsprookjes, toversprookjes. We maken verschil tussen volkssprookjes en cultuursprookjes. Volkssprookjes zijn al eeuwen oud en werden in het begin alleen mondeling verteld. Vandaar de vele versies van sommige sprookjes. De verhalen werden gebruikt om mensen normen en waarden bij te brengen en ontzag in te boezemen. Vooral de gebroeders Grimm en Charles Perrault hebben veel van deze sprookjes opgeschreven. Volkssprookjes vertellen vaak over hoe hard het leven vroeger was en over
de angst voor de dood. De gruwelijke verhalen waren oorspronkelijk niet voor kinderen bedoeld. Pas in de 19e en 20e eeuw werden de oude volkssprookjes aangepast voor kinderen. Cultuursprookjes zijn nieuwe, modernere sprookjes die echt als sprookje verzonnen en opgeschreven zijn. Hans Christiaan Andersen is de bekendste schrijver van cultuursprookjes. Hij schreef zijn sprookjes in de 19e eeuw. Ook nu worden er nog veel sprookjesachtige verhalen geschreven, al zijn ze vaak niet meer zo eng en griezelig. Vaak blijken vroegere monsters zoals reuzen, wolven en heksen nu juist aardige personen te zijn. Denk daarbij aan Shrek, Alice in Wonderland, Narnia, In de ban van de Ring, Harry Potter. Opvallend is dat ook in deze moderne sprookjes de typische sprookjesfiguren nog steeds meedoen: Koningen, elfen en kabouters, draken, geesten, heksen en sprekende dieren. Wil je graag meer weten over sprookjes? In Sprookjes Expressie van Emy Geyskens staan meer informatie en leuke ideeën met sprookjes. De disciplines voor het cultuurjaar 2015-2016 zijn Erfgoed en Drama. In deze lesbrief gaan we dan ook uit van Volkssprookjes.
Introductie in de klas Richt een mooie sprookjeshoek of een thematafel in in de klas. Met gekleurde doeken, een paar grote takken, een toverhoed en een paar mooie sprookjesboeken breng je al gauw een sprookjessfeer. Laat kinderen zelf attributen zoeken die bij de sprookjeshoek passen. Maak van een doos een Woordenwolf. Beplak een doos met vilt of een andere zachte stof, plak het wolfmasker (bijlage 1) op de voorkant en kleur het. Snijd een mond uit het masker. Alle nieuwe woorden in een verhaal schrijf je op een kaartje en voer je aan de wolf. Aan het eind van de dag / week haal je alle kaartjes uit de wolf en kijk je met de kinderen welke woorden ze nog kennen. Kern onderdeel
Lees de drie sprookjes die op PowerPoint staan voor: Doornroosje, Sneeuwwitje en Roodkapje. Dit zijn drie bekende sprookjes, misschien kennen sommige kinderen ze al. Natuurlijk mag je de sprookjes vervangen door andere als je dat zelf fijner vindt. Belangrijk: begin elk sprookje met : ”Er was eens” en eindig met “en ze leefden nog lang en gelukkig”. Lees bijvoorbeeld drie dagen achter elkaar een sprookje voor.
Kern onderdeel
Onderzoek in een kringgesprek wat de kinderen al weten over sprookjes. Onderzoek samen patronen die in “alle” sprookjes voorkomen. Wat zijn sprookjes eigenlijk? Wat is het verschil met een gewoon verhaaltje? Wie kent er een sprookje? Welke? Wie heeft er zelf een boek met sprookjes? Wat vind je een mooi sprookje? Wat is er in alle sprookjes bijna hetzelfde? (patronen) - Sprookjes beginnen met “Er was eens ...” - En ze eindigen met “En ze leefden nog lang en gelukkig” - Er gebeurt altijd iets spannends of engs, er is altijd een probleem - Er gebeurt vaak iets dat niet echt kan (fantasie) - Er komt altijd een redder (prins, ridder) - In elk sprookje is er een slechterik - en gelukkig ook een held waar kom je overal sprookjes tegen? (op tv, in de Efteling, dvd’s, spelletjes, broodtrommel, rugzakjes enz)
Extra
Taalspelletje: uit welk sprookje komt dit stuk? Spiegeltje spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste in het hele land (SW) Ze raakte de klos aan en ze prikte zich in haar vinger (DR) Wat heeft u grote oren? Daar kan je goed mee horen (RK) Rondom het paleis groeide een doornenhaag die ieder jaar hoger werd (DR) Er stonden 7 bordjes en 7 bekertjes (SW) Ze plukte een hele mooie bos met bloemen (RK) Kijk eens wat een heerlijke appel, wil je ervan proeven? (SW) De jonge prins zei: Ik ben niet bang. Ik wil die mooie prinses wel eens zien (DR) Ik ga bloemetjes plukken voor mijn oma (RK) Op een dag kwam er een mooie prins uit een heel ver lang (SW) De wolf kreeg stenen in zijn buik (RK) Hij boog zich voorover en gaf haar een kus (DR) Verschil tussen goed en kwaad: wie is de goede persoon en wie de slechte? Voor wie loopt het sprookje goed af en voor wie niet? Roodkapje of de wolf De stiefmoeder of Sneeuwwitje Doornroosje of de fee Extra lesideeën over de sprookjes vind je in bijlage 2. Een sprookjesganzenbord vind je in bijlage 3. Ook op de website www.jufanke.nl kun je heel veel inspiratie op doen.
Kern onderdeel
Creëren van een eigen sprookje De groep gaat zelf een sprookje bedenken. Met de ideeën in deze lesbrief gaat dat vast lukken. Introduceer dit onderdeel door “Gebruik je fantasie” van Nicola O’Byrne voor te lezen. Dit ontzettend leuke prentenboek vind je bij deze lesbrief op PowerPoint. “Gebruik je fantasie” is een modern sprookje. In het boek verzinnen Konijn en Wolf samen een sprookje, dat ze tegelijkertijd ook spelen. En dat gaan de kinderen ook doen: eerst samen een sprookje verzinnen en het vervolgens samen spelen. Gebruik bij het verzinnen van het sprookje de pictogrammen uit bijlage 4. De kinderen bedenken het, de leerkracht noteert de ideeën en maakt er een verhaal van. Het verhaal wordt tijdens de greenscreenworkshop gespeeld (als dit lukt). Natuurlijk willen alle kinderen meedoen, dus zorg voor een kort toneelstukje zodat we het vaak kunnen spelen of een langer verhaal waarbij de kinderen in groepjes aan de beurt komen. Er kunnen niet meer dan 4 of 5 kinderen tegelijk voor het scherm. Met een greenscreen is het mogelijk om door de lucht te vliegen, te zwemmen, achter een huis, deur, boom te verdwijnen of “gewoon” te verdwijnen. Je kunt een hoofd laten zweven zonder lichaam, een arm of been laten verdwijnen. Misschien is het mogelijk een van deze effecten te verwerken in het verhaal. Hou het vooral eenvoudig. Het gaat er vooral om dat kinderen ervaren dat ze zichzelf terugzien in een filmpje, in een decor dat ze zelf hebben getekend en met een verhaaltje dat ze zelf hebben verzonnen.
Aan de slag met het verhaal Kern onderdeel
Lees eerst het verhaal voor en bespreek het in de kring: wat gebeurt er in het verhaal, herkennen de kinderen de Roodkapje-onderdelen, snappen ze dat Wolf een verhaal maakt met Konijn met de bedoeling Konijn op te eten, begrijpen ze dat Konijn Wolf wegschiet met de raket zodat het gevaar is geweken? Wat hebben we volgens Wolf en Konijn allemaal nodig in een verhaal? Volgens Wolf moet je je FANTASIE gebruiken. Dan verzin je WOORDEN EN PLAATJES IN JE HOOFD En het verhaal begint met ER WAS EENS
Het verhaal Wie doen er mee in het verhaal? De hoofdpersoon Een slechterik? Een held? Andere personen?
Waar speelt het verhaal zich af?
Wat gaat er gebeuren? Hoe begint het verhaal? Wat gebeurt er dan? Iets engs of iets spannends of iets dat eigenlijk helemaal niet kan? Wat is het probleem? Wat gaat er verkeerd? Is er iemand in gevaar? Komt dat door een slechterik? Wie is dat?
Hoe wordt het probleem opgelost? Wie is de held? Wat doet zij of hij om het probleem te verhelpen? Wat gebeurt er met de slechterik? Wie leeft er nog lang en gelukkig? Tot slot: bedenk je een titel die mooi bij het verhaal past. Kern onderdeel
Aan de slag met het decor Een week voorafgaand aan de workshop stuur je 1 of meerdere tekeningen naar de bibliotheek. Bij voorkeur digitaal:
[email protected] Je kunt de tekening scannen of er een foto van maken. De bibliotheek zorgt voor een alternatief, maar het heeft voor kinderen veel meerwaarde als ze in hun eigen decor lopen in de film. Maak het niet te moeilijk. Bedenk waar het verhaal zich afspeelt. Is dit in een bos met bomen en paddenstoelen? Of in een kasteel? Zitten alle gasten aan een lange tafel misschien? Of is een trap belangrijk in het verhaal of een tuin vol bloemen? Maak een grote tekening, met lichte kleuren en niet te veel details. Laat de tekening maken met waterverf of wasco. Een aantal uit tijdschriften geknipte plaatjes als collage op een groot vel kan ook. De tekening dient als achtergrond, de kinderen vormen zelf de voorgrond.
Kern onderdeel
Greenscreenworkshop in de bibliotheek Vooraf Groene kleding valt weg tegen het greenscreen. Kinderen kunnen erg teleurgesteld zijn als hun jurk of shirt verdwijnt of ze kunnen het zelfs eng vinden. Vraag daarom de ouders hun kinderen op de dag van de workshop geen groene kleding te laten dragen. Leg de kinderen uit dat ze in de bibliotheek op bezoek gaan. Op bezoek gaan betekent dat je je netjes gedraagt, dat je luistert naar de mensen die je ontvangen, dat je niet gaat hollen of schreeuwen en dat je niet zomaar overal aan mag komen. Vertel de kinderen dat er dure spullen staan waar we een film mee gaan maken. Ze moeten met respect met de spullen omgaan, dan gaat er niets kapot. De leerkracht geeft bij binnenkomst aan of er dingen zijn waar we tijdens de workshop rekening mee moeten houden. De leerkracht zorgt voor orde in de groep. De leerkracht deel vooraf de groep in twee delen. Laat de kinderen vooraf op school naar de w.c. gaan, zodat de workshop niet steeds verstoord wordt door kinderen die moeten plassen. Ouders worden actief bij de workshop betrokken en krijgen bij binnenkomst instructie over wat er van hen verwacht wordt. Ouders gaan niet zitten kletsen en maken tijdens de workshop geen foto’s en filmpjes. Het verloop van de workshop De workshop vindt boven in de bibliotheek plaats. De groep gaat bij binnenkomst de trap op naar de ruimte met het greenscreen. De helft van de groep blijft in deze ruimte om met de bibliothecaris en een ouder te oefenen en experimenteren met de mogelijkheden van het greenscreen. De kinderen zien hun klasgenootjes voor een groen scherm spelen terwijl op de tv hetzelfde klasgenootje te zien is met als achtergrond de op school gemaakte tekening. Kinderen ontdekken wat er gebeurt met een greenscreen, ze zien zichzelf terug op tv. In het zelfgemaakte decor. De andere helft van de groep gaat naar een andere ruimte om met de leerkracht en een hulpouder te oefenen voor het “toneelstukje” en bekijkt de verkleedkleren. Na 15 minuten wisselen de groepen. Na 2 x 15 minuten komen alle kinderen naar het greenscreen en gaan we het toneelstukje opnemen. De leerkracht vertelt en de kinderen spelen. Alle kinderen komen aan de beurt. Dit duurt ongeveer 20 minuten en dit wordt gefilmd. De laatste 10 minuten ruimen we op en gaan we samen een deel van de film terugkijken.
Het filmpje wordt naderhand bewerkt en ingekort. De school krijgt de link waarmee het eindresultaat te bekijken is. Afsluiting/ evaluatie met de lln.
Na de workshop bespreek je in een kringgesprek met de kinderen hoe ze de workshop hebben ervaren. Hoe vonden ze het om zichzelf op tv terug te zien? Hoe vonden ze het dat ze konden verdwijnen en vliegen? Eng, spannend of juist raar en grappig? Natuurlijk bekijk je samen het filmpje dat gemaakt is tijdens de workshop. Misschien willen de kinderen het toneelstukje nog een keer spelen voor de ouders? En kennen ze de nieuwe woorden van de woordenwolf nog?