Auteur: Steven Sarrazin BVD-bestrijding in België: een algemene aanpak lijkt er te komen. Nu IBR een verplichte nationale aanpak kent bij rundvee, komt ook een bestrijding van BVD (Boviene Virale Diarree) steeds meer ter sprake. Tot op heden zijn nog geen wettelijke maatregelen vastgelegd, maar toch zou een verplichte bestrijding reeds vanaf 2014 van start kunnen gaan. In dit artikel wordt dieper ingegaan op waarom een algemene aanpak van BVD een goede zaak zou zijn en hoe dit gerealiseerd kan worden. Waarom: economisch voordeel en gezondere dieren Momenteel is enkel de aankoop van een persistent geïnfecteerd (PI of BVD-drager) rund wettelijk geregeld. De aankoop wordt nietig verklaard als binnen een periode van 30 dagen na aankoop het rund twee keer positief test met een tussentijd van 21 dagen. Uit cijfers van Dierengezondheidszorg Vlaanderen (DGZ) bleek dat in 2011 ongeveer 1% alle runderen gecontroleerd met het aankoopprotocol positief testten voor het BVD-virus. Wetende dat er jaarlijks meer dan 200.000 runderen worden verhandeld in Vlaanderen, gaat het om aanzienlijk aantal BVD-besmette dieren. Het testen bij aankoop loont dus zeker de moeite. Voor de verplichte aanpak van IBR in 2012, is de bestrijding ervan vele jaren vrijwillig geweest zonder een merkbare daling in het voorkomen van IBR. Hiermee is duidelijk geworden dat een vrijwillige bestrijding van dierziekten niet lukt. Wil men op korte termijn resultaat boeken in de bestrijding van BVD, dan zal de aanpak van centraal uit verplicht moeten gebeuren. Een verplichte aanpak van een ziekte is pas zinvol als de investering in de bestrijding uiteindelijk zal renderen. Daar BVD geen gevaar vormt voor de volksgezondheid, moet een controleprogramma een economisch voordeel opleveren. Dit is ook zo, zowel op bedrijfsniveau als nationaal niveau. De brede waaier aan klinische symptomen van BVD zoals zwakke kalveren, sterfte, bloedingen, ademhalings- en reproductiestoornissen zijn bekend. Echter, ook als de ziekte aanwezig is zonder dat deze wordt opgemerkt, richt het virus economische schade aan. De dieren presteren immers niet optimaal en zijn vatbaarder voor andere ziekten. Aangezien alle dieren moeten getest worden om de oorzaak van de besmetting te achterhalen, is het opruimen van het virus een grote kost. Dergelijke investeringen moeten gepaard gaan met een grote waakzaamheid voor herbesmettingen, daar het virus in België wijd verspreid is.
BVD komt op ongeveer de helft van de Belgische rundveebedrijven voor. Om de kans op dergelijke herbesmettingen te vermijden, lijkt een algemene aanpak van dit complex virus geen slecht idee. Onze buurlanden Duitsland en G.H. Luxemburg zijn reeds verplichte nationale bestrijdingscampagnes gestart. Mocht België niet tijdig op de kar springen, dan kan gevreesd worden voor enerzijds een sterke invoer van PI runderen uit landen die BVD wel bestrijden en anderzijds beperkende maatregelen bij export. Hoe: focus op pasgeboren kalveren en handel Ieder bestrijdingsplan voor BVD komt telkens neer op vier grote pijlers: het verwijderen van de virusbron, het verhinderen van nieuwe infecties, het opvolgen van de vrije status en de mogelijkheid tot vaccinatie. De verspreiding van het virus gebeurt hoofdzakelijk door PI runderen. Deze dieren zijn als foetus tijdens de dracht besmet en zijn meestal zwakke kalveren die slecht groeien en voor de leeftijd van 2 jaar sterven. Ondertussen verspreiden ze constant een grote hoeveelheid virus die de stalgenoten en andere drachtige dieren besmetten. Het opruimen van deze BVD-dragers is dus cruciaal in een bestrijdingsplan. Wanneer de aanpak zou gebeuren zoals in Duitsland en Zwitserland, dan zal het testen van pasgeboren kalveren aan de hand van oorweefselstalen (earnotches) centraal staan. Bij het plaatsen van het oormerk van het kalf wordt automatisch een stukje oorweefsel verkregen dat vervolgens getest wordt op de aanwezigheid van het BVD-virus. Als het dier negatief test, dan kan dit onmiddellijk op het paspoort vermeld worden. Zo is het mogelijk om kort na de geboorte de BVD-status van het kalf te kennen. Positieve dieren moeten zo snel mogelijk geslacht of geëuthanaseerd worden. Bij een algemene aanpak van BVD zal ook de controle over de handel met runderen opgevolgd moeten worden. Uit cijfers van DGZ blijkt immers dat ongeveer een kwart van de gediagnosticeerde PI dieren worden verkocht aan andere bedrijven of geëxporteerd. Mogelijk wordt bij een bestrijdingsplan enkel de handel van runderen toegelaten waarvan aangetoond is dat deze geen BVD-drager zijn. Daarnaast zal bij het verhandelen van runderen ook moeten gelet worden op drachtige runderen. Deze dieren zijn niet noodzakelijk zelf een PI dier, maar kunnen wel drachtig zijn van een PI kalf indien deze dieren tijdens de dracht werden besmet.
Dergelijke runderen moeten tot na het afkalven en het verkrijgen van het testresultaat van het kalf in quarantaine worden gehouden. Het verhinderen van nieuwe infecties op het bedrijf en de verspreiding ervan binnen het bedrijf wordt ook wel bioveiligheid genoemd. Hoe dit moet aangepakt worden, is afhankelijk van de bedrijfsstructuur en varieert dus van bedrijf tot bedrijf. Dit impliceert een nauwe samenwerking tussen de veehouder en de bedrijfsdierenarts om het bedrijf te vrijwaren van een nieuwe besmetting. Hierbij moet zeker het
gebruik van bedrijfskledij en
ontsmettingsvoetbaden, de aankoop van runderen en quarantaine aan bod komen. Het verhogen van de bioveiligheid op het bedrijf verhindert automatisch ook het binnenbrengen van andere ziekten. Als alle PI runderen eenmaal opgeruimd zijn, wordt het cruciaal de BVD-vrije status te behouden en deze op regelmatige basis te bevestigen. Dit zou kunnen door verder te gaan met het testen van oorweefselstalen, maar op lange termijn zou dit niet rendabel zijn. Andere en goedkopere mogelijkheden om de BVD-status te controleren zijn voorhanden. Zo is het mogelijk om na te gaan of runderen in contact zijn gekomen met het BVD-virus door te controleren op de aanwezigheid van antistoffen. Antistoffen worden door runderen aangemaakt als ze met het BVD-virus in contact komen. Een dergelijke opvolging van de BVD-status zal altijd nodig zijn omdat een herbesmetting niet ondenkbaar is. Denken we hierbij maar aan de recente opflakkeringen van brucellose en tuberculose. Toen BVD in Scandinavië werd bestreden, werd vaccinatie tegen BVD verboden. Dit had te maken met de wijze waarop BVD werd opgespoord. Indien er echter met het testen van oorweefselstalen zou gewerkt worden, dan vormt vaccinatie geen belemmering voor de detectie van BVD. Vaccinatie kan in de beginfase van een dergelijke algemene aanpak bedrijven beter beschermen tegen een eventuele herbesmetting met het virus. Als op termijn de BVD-status zou nagegaan worden door controle op de aanwezigheid op antistoffen, dan kan vaccinatie hierbij wel een probleem vormen. Het is immers niet duidelijk of antistoffen gevormd door vaccinatie ook door deze testen worden gedetecteerd. Termijn: 1 januari 2014? Momenteel wordt vastgehouden aan de datum van 1 januari 2014 om de BVD-bestrijding verplicht te maken. Aangenomen wordt dat het een zestal jaar zal duren vooraleer het virus op alle bedrijven zal aangepakt zijn. In de beginfase zou men er naar streven om een controle
over te ziekte te bekomen, dus een snelle daling van het aantal PI dieren die het virus massaal verspreiden. Als na deze fase BVD op slechts een klein aantal bedrijven meer voorkomt, zal de aanpak gericht op deze bedrijven gebeuren en wordt een algemene afwezigheid van het BVD-virus bekomen. Vooral kleinere bedrijven zullen bij aanvang van de bestrijding nog niet bereikt worden. Een algemene bestrijding van het BVD-virus in België lijkt er dus te gaan komen, maar bedrijven die eventueel vroeger willen starten, kunnen dit zeker. Er zijn immers reeds rundveebedrijven die sedert geruime tijd BVD hebben aangepakt en ondertussen vrij zijn. Hiermee
kan
eventueel
bestrijdingsprogramma.
rekening
gehouden
worden
bij
de
opstart
van
een
Aan de hand van een stukje oorweefsel dat wordt bekomen bij het plaatsen van het oormerk, kunnen BVD-dragers eenvoudig en zeer vroeg opgespoord worden. De inzet toont het buisje waarin het stukje oorweefsel wordt opgevangen.