Grote Bickersstraat 76 1013 KS Amsterdam Postbus 1903 1000 BX Amsterdam tel e-mail
Burgers over thema’s voor het werkprogramma 2015-2016 van het Rathenau Instituut De resultaten van een kwalitatief onderzoek
Yolanda Schothorst
oktober 2014
Projectnummer: P6228
020 522 59 99
[email protected] www.veldkamp.net
1.
Inhoud
1
Inleiding
2
2
Onderzoeksverantwoording
3
2.1
Opzet en uitvoering van het onderzoek
3
2.2
Interpretatie rapportage
4
3
De resultaten
5
3.1
Schets van de deelnemers
5
3.2 3.3
Het Rathenau Instituut Technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen
5 6
3.4 3.5
Omgeven door technologie (besproken op 26 augustus in Amsterdam) Universiteit en maatschappij (besproken op 26 augustus in Amsterdam)
10 12
3.6
Duurzaamheid (besproken op 28 augustus in Amersfoort)
14
3.7 3.8
Bruikbare wetenschap (besproken op 28 augustus in Amersfoort) 16 Innovatie: regionale ontwikkeling (besproken op 2 september in Amersfoort) 18
3.9 3.10
Medische zorg voor de toekomst (besproken op 2 september in Amersfoort) 20 Andere onderwerpen 23
4
Samenvatting
Bijlage 1 Respondentenoverzicht Bijlage 2 Checklist versie 26 augustus 2014 Bijlage 3 Checklist versie 28 augustus 2014 Bijlage 4 Checklist 2 september 2014
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
24
2.
1
Inleiding
Het Rathenau Instituut stelt tweejaarlijks een werkprogramma op. Om de inhoud van dit werkprogramma vast te stellen, zijn in het verleden stakeholders uit het eigen werkveld bevraagd. Op verzoek van het bestuur van het Rathenau Instituut worden in de voorbereiding van het werkprogramma 2015 – 2016 ook burgers betrokken. Door middel van een interne consultatie is een groslijst opgesteld met voor het Rathenau Instituut relevante thema’s. Vervolgens zijn burgers geconsulteerd over een aantal van deze thema’s. De onderzoeksvragen daarbij zijn: •
Na uitleg van het werkveld van het Rathenau Instituut: wat vinden burgers belangrijke onderwerpen voor het instituut?
•
Na introductie van de thema’s: houden burgers zich met deze thema’s bezig? Hoe beïnvloeden ze hun leven? Welke verwachtingen hebben ze ervan en welke zorgen maken ze zich erover?
•
Welke accenten en aandachtspunten onderscheiden burgers binnen de thema’s?
•
Zijn er nog andere thema’s waar het Rathenau Instituut aandacht aan zou moeten besteden?
Om deze vragen te beantwoorden heeft Bureau Veldkamp op 26 augustus, 28 augustus en 2 september 2014 zes groepsgesprekken met burgers gevoerd. In hoofdstuk 2 geven we een verantwoording van de opzet en uitvoering van het onderzoek. In hoofdstuk 3 laten we de resultaten uit de gesprekken aan bod komen. In hoofdstuk 4 presenteren we onze conclusies.
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
3.
2
Onderzoeksverantwoording
2.1
Opzet en uitvoering van het onderzoek
In overleg met de opdrachtgever is besloten om de gevraagde inzichten via kwalitatief onderzoek te verwerven. Gezien het inventariserende karakter van het onderzoek is gekozen voor groepsgesprekken. Om een goed en zinvol gesprek mogelijk te maken zijn de groepsgesprekken met burgers ingedeeld naar opleiding: •
drie gesprekken met lageropgeleiden (tot en met MBO);
•
drie gesprekken met hogeropgeleiden (HBO en hoger).
Binnen elk gesprek is gezorgd voor een spreiding naar geslacht, leeftijd, bezigheden. De deelnemers zijn geworven door een professioneel selectiebureau. In totaal hebben 48 personen deelgenomen aan de gesprekken. Zie voor het overzicht van de respondenten bijlage 1. Alle deelnemers hebben een passende beloning ontvangen. Op basis van de onderzoeksvragen is in overleg met de opdrachtgever een algemene opzet van de gesprekspuntenlijst ontwikkeld. Uitgangspunt was een gesprek van twee uur. Per gesprek zijn twee thema’s uit het voorlopige werkprogramma behandeld. De per thema aan de deelnemers voorgelegde informatie is door medewerkers van het Rathenau Instituut opgesteld. Zie voor deze gesprekspuntenlijsten bijlage 2, 3 en 4. De gesprekken zijn geleid door twee kwalitatieve onderzoekers. De deelnemers hebben alle informatieteksten op papier gekregen; alle teksten zijn voorgelezen door de onderzoeker. Twee gesprekken vonden plaats in Amsterdam, vier gesprekken in Amersfoort. Achtereenvolgens stonden de volgende thema’s op de agenda: datum
locatie
thema’s
dinsdag 26 augustus 2014
Amsterdam
•
omgeven door technologie
•
universiteit en maatschappij
•
duurzaamheid
•
bruikbare wetenschap
•
innovatie: regionale ontwikkeling
•
medische zorg voor de toekomst
donderdag 28 augustus 2014 dinsdag 2 september 2014
Amersfoort Amersfoort
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
4.
2.2
Interpretatie rapportage
Kwalitatief onderzoek stelt ons in staat inzicht te verkrijgen in opvattingen en reacties van mensen en de achterliggende motivaties daarvoor. Deze vorm van onderzoek is open en verkennend en gaat uit van wat de deelnemers zelf ter sprake brengen. Bij kwalitatief onderzoek gaat het om het beschrijven van de diversiteit aan opvattingen en niet om de frequentie waarmee bepaalde uitspraken worden gedaan. Opgenomen citaten dienen ter illustratie; citaten van deelnemers zijn cursief en door dubbele aanhalingstekens aangegeven. Tussen haakjes is waar relevant aangegeven of de opmerking door een hogeropgeleide deelnemer (H) of een lageropgeleide deelnemer (L) is gemaakt.
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
5.
3
De resultaten
3.1
Schets van de deelnemers
De deelnemers hebben op voorhand geen informatie gehad over de opdrachtgever en de inhoud van het gesprek, ze konden zich er dus niet op voorbereiden. Tijdens de gesprekken bleek dat mensen het redelijk interessant vonden om stil te staan bij de impact van technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen op de samenleving. Het is geen onderwerp dat bij mensen spontaan hoog op de agenda staat, maar men herkent in het praten er over dat iedereen er mee te maken heeft en dat de invloed van een aantal ontwikkelingen groot is. De manier waarop de deelnemers er over praten en de interesse die ze in de voorgelegde thema’s hebben, hangen deels samen met de opleiding. Over het algemeen gesproken kijken hogeropgeleiden op een wat meer abstract niveau tegen de ontwikkelingen aan, ze nemen een wat meer kritische houding in en plaatsen wat meer kanttekeningen dan lageropgeleiden. Lageropgeleiden gaan meer uit van de eigen ervaringen met bepaalde ontwikkelingen en reageren spontaan vanuit die ervaring. Lageropgeleiden zijn ook soms wat minder terughoudend in hun reacties dan hogeropgeleiden. Maar binnen elk opleidingssegment blijken de verschillen soms ook nog groot te zijn. Het opleidingsniveau van de deelnemers is niet altijd gelijk aan hun intellectuele niveau en ook de interesses lopen uiteen.
3.2
Het Rathenau Instituut
De deelnemers is allereerst gevraagd of ze wel eens van het Rathenau Instituut hebben gehoord. Slechts een enkele deelnemer heeft wel eens van het instituut gehoord. Een deelnemer kent de naam omdat een familielid daar werkt, enkele anderen vinden de naam best wel bekend klinken. “Duits?” “Het heet raad nou?” “Iets juridisch?“ “Ik denk aan Raet, daar krijg ik de loonstrookjes van.” Wat het Rathenau Instituut precies doet, is voor iedereen een vraag. “Dat is heel mysterieus.” Er is op dit punt ook geen verschil in kennis tussen hoger- en lageropgeleiden. Vervolgens hebben de deelnemers de volgende korte uitleg gekregen over het Rathenau Instituut: Het Rathenau instituut is een onafhankelijke organisatie die zich bezighoudt met de invloed van wetenschap en technologie op de maatschappij en hoe we daar als maatschappij mee om kunnen of moeten gaan. Het Rathenau Instituut doet onderzoek en informeert daarover de politiek, het beleid en de samenleving.
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
6.
Het kennis nemen van deze korte uitleg leidt niet tot een goed begrip van de aard van het instituut. Men vindt de uitleg vaag en nietszeggend, men kan er niet uit opmaken wat het Rathenau Instituut doet. Sommige deelnemers nemen aan dat er meer van dit soort instituten zijn, waar je ook weinig van hoort. Sommigen (vooral de wat hogeropgeleiden) gaan speculeren over de mogelijke taken van het instituut (‘invloed van de modernisering op de samenleving’, ‘toepassingen van ontwikkelingen in de maatschappij’). De term onafhankelijk roept vragen op over de financiering van het instituut. Zijn de adviezen gevraagd of ongevraagd? En wordt er daadwerkelijk wat met de resultaten gedaan? Een aantal deelnemers vindt het wel passend dat er onderzoek wordt gedaan naar de invloed van technologie en wetenschap op de samenleving. Een aantal letterlijke reacties: “Dat onafhankelijke intrigeert me. Er moet toch een financier zijn? Dat geeft frictie. Iemand moet er belang bij hebben om iets te laten onderzoeken. Hoe onafhankelijk is dat?” (H) “Het is heel belangrijk dat je een ethische discussie voert.” (H) “Wie financiert, die stelt de vraag?” (H) “Het zal wel nut hebben.” (L) “Ze houden zich bezig met invloed? Maar voor de rest doen ze niks?” (L) “Maar waarom kennen wij het niet als ze de maatschappij informeren?” (L) “Wat is het beleid informeren, hoe doe je dat?” (H) “Waar zitten ze dan? In Wageningen?” (H) “Er zijn zo veel clubjes die zeggen dat ze onafhankelijk zijn.” (H) “Ik vind dat heel nuttig want sinds de intrede van mobiele telefoons wordt er veel minder gezegd tegen elkaar. We sluiten elkaar uit.” (L) “Het is een beetje vaag, invloed van wetenschap. Technologie kun je je nog wel iets bij voorstellen.” (H)
3.3
Technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen
Op welke manier hebben technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen invloed ons leven? We hebben de deelnemers gevraagd om aan te geven waar ze dan aan denken en of ze voorbeelden kunnen noemen van dit soort ontwikkelingen. De reacties zijn geïnventariseerd op een flipover. De deelnemers denken vooral aan de ontwikkeling van nieuwe producten of behandelingen waar ze in het eigen leven mee te maken hebben. Bijvoorbeeld op het terrein van communicatie en IT (telefoon, laptop, i-pad, internet, social media, dvd, tv, blue ray, camera’s), vervoer en energie (OV-chipkaart, elektrische auto, elektrische fiets, materiaalgebruik, zonnepanelen, windenergie) en zorg (medicijnen, hulpmiddelen, behandelingen, vaccinaties, laparoscoop, klonen). Een enkeling noemt ontwikkelingen op wat meer afstand zoals robottechnologie, genetische manipulatie van voedsel, DNA onderzoek, ruimte/luchtvaart, 3D printer, drones. Daarnaast denkt men aan de verbetering van bestaande
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
7.
producten of behandelingen. En verbetering kan verschillende dingen inhouden: een betere werking, hogere kwaliteit, goedkoper, milieubewuster, sneller etc. Een overzicht van alle spontane associaties over wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen: 1 | spontante associaties 26 augustus 2014
lageropgeleiden
hogeropgeleiden
technologie internet ICT social media instrumenten veiligheid camera/scanner pinpas controle ziekenhuizen elektrische auto’s zonnepanelen windmolens energie terugverkopen plasma schermen i-pads/tablets nieuwe medicijnen ziekte beter behandelen beter onderzoek naar ziekten luchtvaart, ruimtevaart geschiedenis, archeologie Einstein, Watt Glasvezel AVL inentingen dierproeven
licht materiaal 3D internet manipulatie voedselketen onderwijs privacy medisch nanotech militair, drones sociale wetenschap alpha wetenschap ontwikkelingen in de zorg klonen zwanger worden zonder man
2 | spontane associaties 28 augustus 2014
lageropgeleiden
hogeropgeleiden
infrastructuur medische ontwikkelingen: medicijnen, methode, communicatie pc i-pad dvd cd led digitale fotografie kostenbesparingen eten en drinken manipuleren materialen, stoffen, worteldoek DNA ouder worden alles blijft bestaan op internet
levensmiddelentechnologie ethische vraagstukken medische wereld IT omgang met elkaar privacy big data wenselijk, nuttig? haalbaar kosten/baten robots internet medische dossiers tijd en kosten besparen mobiele telefoon, communicatie energie mobiliteit vaccinatie screening techniek operaties milieu materialen
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
8.
3 | spontane associaties 2 september
lageropgeleiden
hogeropgeleiden
ziektes nieuwe medicijnen telefoon laptop nieuwe producten verbeteren van producten ALS/onderzoek naar ziekten elektrische auto’s elektrische fiets sneller beter goedkoper milieubewust zonnepanelen energie besparende producten betaling via internet internet donor farmaceutische industrie zorg social media
GSM verschuiving werkgelegenheid, verdwijnen van ambachten social media privacy wmo medische kennis: langer leven en de gevolgen daarvan elektrische fiets elektrische auto ebola
Volgens de deelnemers heeft iedereen te maken met de gevolgen van dit soort ontwikkelingen, want iedereen maakt er op de een of andere manier gebruik van (uit vrije wil of gedwongen) of komt er mee in contact. De gevolgen voor het individu en de samenleving verschillen per soort ontwikkeling. Als positieve gevolgen ziet men bijvoorbeeld een grotere bereikbaarheid, beter geïnformeerd zijn, meer gebruiksgemak, betere gezondheid, langer en beter leven, meer keuzevrijheid, langer thuis kunnen wonen. Maar gesteld wordt dat bijna alle ontwikkelingen ook negatieve gevolgen kunnen hebben. Zoals minder persoonlijke aandacht voor elkaar (“praten met je wijsvinger”), aantasting privacy, te lang doorbehandelen, bijwerkingen, te hoge consumptie, meer keuzestress, meer afval, winkelsluitingen, meer onrust, minder werkgelegenheid, dierproeven, nieuwe ziektes. “De aarde gaat er aan.” (L) Een aantal deelnemers stelt dat nieuwe ontwikkelingen niet voor iedereen financieel zijn weggelegd en dat kan leiden tot een tweedeling in de samenleving. Want alle nieuwe ontwikkelingen maken wel hebberig. Uit de verhalen klinkt soms onzekerheid over de gevolgen van dit soort ontwikkelingen op de langere termijn. Want niet alles valt te overzien, soms wordt er te weinig nagedacht bij de introductie van nieuwe producten. Sommige lageropgeleiden hebben angst voor bepaalde ontwikkelingen; zij zijn bijvoorbeeld bang voor de gevolgen van de straling van mobieltjes. Waar de een erop vertrouwt dat de Nederlandse overheid voldoende toezicht houdt, vindt een ander dat het raar is dat er zoveel verschil is tussen wat in Nederland is toegestaan en wat er in het buitenland is toegestaan. ”Je komt er ook niet achter wat er gecontroleerd wordt.” (L) Een aantal voorbeelden van de reacties van de deelnemers: “Ik denk dat we niet beseffen hoe groot de gevolgen zijn. Er komt zoveel techniek bij kijken, hoe je huis gebouwd is bijvoorbeeld.” (H) “De artsen denken dat ze alles weten. Maar iets helpt bij iemand… hoe zit het dan bij andere mensen?” (H) “Het gevoel dat je gedwongen wordt om mee te doen.” (H)
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
9.
“Je hoeft niet meer eerst naar de bibliotheek.” (L) “Handig, een robot die je huis komt opruimen.” (L) “Fijn dat zo’n manier van opereren minder belastend is.” (L) “Amerika is een prachtig voorbeeld, die weten alles van iedereen.” (L) “Mensen willen continu het nieuwste van het nieuwste hebben en dat levert een hoop zooi op.” (L) “Bijvoorbeeld die loombandjes, en nou beginnen ze allemaal te zeuren dat het slecht is voor het milieu.” (L) “Ze zijn heel onduidelijk. Met die röntgenstralen ook. Daar mag je ook niet te veel van hebben.” (L) De grootste zorgen lijken te zitten in de impact van de nieuwe communicatiemiddelen op de samenleving. Men ziet dat als verschraling van het contact en worstelt met de manier waarop we daar als samenleving mee om moeten gaan. Daarnaast maken veel mensen zich zorgen over het gebrek aan privacy, de grotere controlemogelijkheden, de stress die het gebruik oplevert, de informatie-overload, keuzestress die weer leidt tot tijdsverlies, het niet kunnen beoordelen van de aard van de informatie. “Het kan zo massaal worden dat het gevaarlijk voor de samenleving wordt.” (H) “Mensen worden er ook lui van.” (L) “Die film met Sandra Bullock, ineens ben je gewist.” (L) Gesteld wordt ook dat je je niet meer kunt onttrekken aan de ontwikkelingen: “Ik ben er geen voorstander van. Maar het is zo alomtegenwoordig, ja, ik moet ook een OV kaart, ik moet ook internet bankieren.” (H) Maar deze zorgen hebben maar beperkte gevolgen voor het eigen gedrag, de voordelen van de nieuwe communicatiemiddelen wegen over het algemeen tegen de nadelen op. “Mijn schoonmoeder zit alleen thuis en door de sociale media is ze op de hoogte.” (L) “De wereld wordt steeds kleiner, iets kopen in China kan ook gewoon.” (L) En ook op andere terreinen vindt men de voordelen groter dan de nadelen en maakt men dankbaar gebruik van de nieuwe ontwikkelingen. “Voor mensen die snel buiten adem zijn is zo’n fiets idee
e
aal.” (L) “Vroeger werd je na je 80 niet meer geopereerd, en nu krijg je op je 90 nog een nieuwe heup of een hartoperatie.” (H) Men lijkt zich er niet aan te willen of te kunnen onttrekken. Echt zorgen maken de meeste deelnemers zich over technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen niet. ‘Ik loop er niet dagelijks aan te denken hoor.” (L). Dat komt mede omdat men zich niet altijd realiseert hoeveel technologie en wetenschap is verwerkt in de producten en diensten die wij dagelijks gebruiken, zo stelt een hogeropgeleide deelnemer. Hogeropgeleiden kijken wat genuanceerder naar dit soort ontwikkelingen dan lageropgeleiden. Zij vinden bijvoorbeeld dat er ethische dilemma’s kunnen ontstaan (“wel of niet doorbehandelen”, “moet je alles ontwikkelen wat mogelijk is”, “is een bepaald onderzoek wel zinvol of wenselijk”) of ze brengen gevolgen voor de (nationale en internationale) samenleving naar voren (“verschuiving van werkgelegenheid”, “kennis is macht”). Het ontbreekt volgens sommige deelnemers ook aan kennis over de gevolgen van bepaalde nieuwe ontwikkelingen. Gesteld wordt dat we soms te ondoordacht een nieuwe ontwikkeling in gebruik nemen en pas later met de gevolgen worden geconfronteerd. Het kan ook tot gevolg hebben dat mensen te veel gewend raken aan het gebruik van technologische oplossingen, en “dan ben je opeens heel afhankelijk”, “mensen worden razend als ze P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
10.
geen internet hebben”. Lageropgeleiden kijken vooral naar de voordelen en nadelen die nieuwe toepassingen mogelijk voor henzelf hebben. What’s in it for me? Over de gevolgen voor de samenleving als geheel denkt men minder na.
3.4
Omgeven door technologie (besproken op 26 augustus in Amsterdam)
We hebben de deelnemers de volgende tekst over de invloed van ICT in de samenleving voorgelegd: ICT heeft een steeds grotere invloed op onze samenleving. Via onze smartphone, Facebook en internet staan we voortdurend met anderen in verbinding. Niet alleen met onze vrienden en familie, maar steeds meer ook met overheden en bedrijven. We laten voortdurend een wolk aan digitale sporen achter, waar andere partijen gebruik van kunnen maken, vaak zonder dat we dat zelf in de gaten hebben. Zo ontwikkelen bedrijven ‘slimme’ producten, die met internet in verbinding staan, waarmee ze meer te weten kunnen komen over het gedrag van hun klanten. Met die informatie kunnen bedrijven hun diensten verbeteren of klanten op de persoon gerichte aanbiedingen doen.
De voorgelegde tekst sluit naadloos aan bij wat de deelnemers in antwoord op de vorige vraag naar voren hebben gebracht. De discussie in beide groepen gaat direct richting de sporen die men achterlaat op internet (“bonuskaart van AH”, “reclame als je bepaalde artikelen hebt gezocht of sites heb bezocht”) en de overlast die men daarvan heeft. Men vindt het niet altijd prettig om op het eigen gedrag te worden aangesproken. Het geeft mensen het idee dat ze niets meer ongezien kunnen doen, dat alle activiteiten worden vastgelegd en gezien kunnen worden door anderen (“HR manager zoekt je op als je gaat solliciteren”) en dat daarmee ook het eigen gedrag wordt gestuurd. Sommige deelnemers schrikken van de verhalen aan tafel, zij hadden zich niet gerealiseerd dat dit zo ver gaat. Het geeft sommige mensen het gevoel dat je niets meer ongezien kunt doen, ‘big brother is watching you’. Het aanbieden van op maat gesneden informatie vindt men deels een onwelkome beperking van de eigen keuzemogelijkheden. Het gaat ook meer om het commerciële belang van bedrijven dan om het belang van de klanten. Een aantal lageropgeleiden vreest dat bedrijven hier ook misbruik van maken, en dat vooral ouderen daar de dupe van worden. De hogeropgeleiden hebben moeite met de algoritmes die door bedrijven op internet worden ingezet. Zij lijken moeite te hebben met het gebrek aan controle dat je kunt uitoefenen op de sporen die je op internet achterlaat. Een aantal lageropgeleiden geeft aan dat het echter ook voordeel kan opleveren (bijvoorbeeld bij hotelboekingen) en daar maakt men dan toch ook graag gebruik van. En ook bepalen mensen zelf wat ze wel en niet op bijvoorbeeld Facebook plaatsen. Want internet biedt ook veel gemak en opent een wereld van informatie voor de gebruikers. Een leven zonder internet, mobiele telefoon en social media kunnen de meeste deelnemers zich niet meer voorstellen. Wel vindt men dat er nieuwe normen en waarden ontwikkeld moeten worden voor de omgang met deze relatief nieuwe communicatiemiddelen. De overheid zou het voortouw kunnen nemen in de opvoeding en burgers meer bewust moeten maken van de gevaren die er aan het gebruik van internet, mobiele telefoon P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
11.
en social media kleven. Ook moet gewaakt worden dat er niet een groep achterblijft in het gebruik van deze media. Een aantal uitspraken: “Ja, als ik bevestigd word om wat ik al weet, ja, ik leef dan in mijn eigen propaganda, waardoor ik steeds vernauwender de dingen beoordeel.” (H) “Hoe kun je mensen tools in handen geven om hun eigen privacy te bewaken? Dat is heel relevant.” (H) “En Facebook, ja dat doen mensen zelf hoor.” (L) “Als je van vakantie terugkomt en dan zit je mailbox vol met *** mailtjes, dat vind ik niet grappig.” (L) De deelnemers is gevraagd op een tweetal voorbeelden van toepassing van ICT te reageren. Het eerste betreft de komst van een nieuw soort autoverzekering: Een verzekeraar komt binnenkort met een nieuw soort autoverzekering. Via een kastje in de auto verzamelt de verzekeraar informatie over het rijgedrag van de automobilist. Mensen die netjes rijden en daardoor minder ongelukken maken en minder schade hebben, krijgen korting op hun verzekeringspremie. Automobilisten die zich aan de snelheidslimiet houden en niet te hard optrekken, door de bocht gaan of afremmen, worden daarvoor beloond. De verzekeraar gaat er vanuit dat mensen door deze verzekering ook bewuster gaan rijden en minder schade veroorzaken. Een gebruiker kan via een app of de website zien wanneer hij of zij niet netjes heeft gereden.
Dit voorbeeld van deze nieuwe autoverzekering wordt met gelach ontvangen. Het heeft geen enkele meerwaarde ten opzichte van de huidige wijze van verzekeren. “Belachelijk.” Mensen die zonder schade rijden worden nu al beloond met een hogere korting. Het gebruik van dergelijke apparatuur roept vragen op over de wijze van meten, de criteria die worden gebruikt om tot de conclusie te kunnen komen dat men wel of niet netjes heeft gereden. Gaat het om rijden zonder schade of om netjes rijden? En leidt netjes rijden inderdaad tot minder ongelukken? Wat netjes rijden is, dat wil men graag zelf kunnen bepalen. Deze toepassing roept het gevoel op dat al je bewegingen worden gevolgd. “Niet iedereen hoeft te weten waar ik ben geweest.” (H) En men maakt zich zorgen over de data opslag. De nadelen van een dergelijk systeem zijn groter dan de voordelen. “Stel er is een noodgeval en je moet snel naar het ziekenhuis. Ga je dan meer betalen?” (H) Een dergelijk systeem legt ook te veel macht in de handen van de verzekeraar. En verzekeraars willen vooral geld verdienen. Door sommige lageropgeleiden wordt een verbinding gelegd met de toegenomen macht van de zorgverzekeraars waar men absoluut niet blij mee is. Het tweede voorbeeld heeft te maken met automatische gezichtsherkenning:
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
12.
Ook op andere manieren komt technologie steeds dichterbij. Computers kunnen steeds beter gezichten herkennen. Facebook maakt er op grote schaal gebruik van: het koppelt gezichten op foto’s aan personen. Dat gaat niet altijd goed, maar lukt steeds beter. Gezichtsherkenning kan ook worden gekoppeld aan toezichtcamera’s op straat, wat handig kan zijn voor de politie. Er wordt daarnaast hard gewerkt aan automatische emotieherkenning. Reclamemakers maken daar (op kleine schaal) gebruik van. Ze kunnen daarmee de emotionele reactie van mensen op reclamefilmpjes meten. Er worden inmiddels ook speciale apps ontwikkeld voor gezichts- en emotieherkenning voor de (computerbril) Google Glass.
Automatische gezichtsherkenning is alleen acceptabel als het gaat om het terugdringen van criminaliteit. En ook dat kan volgens de hogeropgeleiden voor problemen zorgen; zij verwijzen naar voorbeelden uit de literatuur en filmwereld: “1984”, “Minority Report”, “the Matrix”. En een lageropgeleide vertelt: “Er was een film en daar zei iemand ‘damn’ en toen kwam er op eens een boete uit de muur. Daar gaan we heen en dat benauwt me.” Het belang van het individu wordt met dergelijke technieken ondergeschikt gemaakt aan dat van de samenleving en daar zet men veel vraagtekens bij. Andere toepassingen ziet men niet. Het gebruik door reclamemakers stuit op veel weerstand. Want die kunnen je op deze manier nog beter overhalen om hun producten te kopen, zonder dat je daar behoefte aan hebt. Men vindt het bij dit soort toepassingen ongewenst dat de eigen (keuze)vrijheid lijkt te worden aangetast, dat je er zelf geen zeggenschap over hebt en dat je niet weet wat er met de gegevens gebeurt. “Ze leggen je dingen op zonder dat je het wil.” (L)
3.5
Universiteit en maatschappij (besproken op 26 augustus in Amsterdam)
Aan de deelnemers is de volgende tekst rond het thema universiteit en maatschappij voorgelegd: Er zijn in Nederland 13 grote universiteiten. Universiteiten hebben drie taken: •
het verzorgen van onderwijs aan studenten
•
het doen van wetenschappelijk onderzoek
• kennisoverdracht aan de maatschappij. De overheid betaalt jaarlijks ongeveer 6 miljard euro aan de universiteiten. De universiteiten krijgen daarnaast nog 1,5 miljard euro aan extra inkomsten binnen. Dat geld komt van onderzoeksbeurzen, gezondheidsfondsen, innovatieve bedrijven en speciale opdrachten van de overheid. Er volgen op dit moment 250.000 studenten een studie. De Nederlandse universiteiten staan internationaal in hoog aanzien.
De in deze tekst genoemde taken en verantwoordelijkheden van de universiteiten staan ver van de meeste deelnemers af. Ze hebben er over het algemeen weinig mee te maken, of het is lang geleden dat men een opleiding heeft gevolgd. De lageropgeleiden komen bijvoorbeeld ook niet via hun kinderen met deze wereld in aanraking. De geschetste taken en de wijze van financiering worden dan ook zonder commentaar ontvangen. Onderwijs lijkt men als meest belangrijke taak te zien. Men kan niet beoordelen hoe de taken worden ingevuld, enkele hogeropgeleiden vragen zich af welke maatstaven je daarvoor moet gebruiken. “Het zal wel goed zijn, ik heb er niets mee.” (L) Een enkeling brengt
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
13.
naar voren dat het onderwijs de laatste jaren alleen maar slechter is geworden, maar vooral de lageropgeleiden lijken daarbij soms ook te denken aan het basisonderwijs en middelbaar onderwijs. Een enkele lageropgeleide maakt opmerkingen over de hoeveelheid geld die er omgaat, terwijl de studenten toch allemaal arm zijn. Een hogeropgeleide reageert positief op de zinsnede dat de universiteiten in Nederland hoog aangeschreven staan en een ander vult hierop aan dat het een goede investering is. De vraag wat de investeringen in de universiteiten moeten opleveren, kan men niet goed beantwoorden. Een hogeropgeleide stelt dat kennis de motor is van de Nederlandse economie, en dat universiteiten daarom vooral kennis moeten opleveren. Een andere hogeropgeleide vindt dat de resultaten van wetenschappelijk onderzoek maatschappelijke relevantie moeten hebben, “universiteiten moet niet uit hobbyisme werken”. Lageropgeleiden nemen aan dat er aan de universiteiten goede dingen worden gedaan, die voor de toekomst van ons land nodig zijn. Maar hoe het er echt aan toegaat, daar heeft men geen zicht op, “het is de ver van mijn bed show”, “als hun er maar verstand van hebben”. Vervolgens heeft men de volgende tekst gelezen: Ongeveer een derde van het universitaire onderzoek is medisch en gebeurt in academische ziekenhuizen als VU medisch centrum, AMC en UMC Utrecht. In de afgelopen maand was er nieuws over de ontdekking van een nieuw borstkankergen, over een experimenteel medicijn voor Ebola en over het voorkomen van hamstringblessures bij amateurvoetballers. Veel mensen betalen mee aan wetenschappelijk onderzoek via collectebusfondsen zoals KWF Kankerbestrijding, de Nederlandse Hartstichting en het Longfonds. Of ze doen mee aan sponsoracties als de Alpe d’HuZes, of doneren aan initiatieven als de icebucket challenge voor de ziekte ALS. Kranten, tijdschriften en televisie (De Wereld Draait Door) besteden aandacht aan veelbelovend onderzoek en wetenschappelijke doorbraken op het gebied van gezondheid.
Wat moet medisch onderzoek volgens de deelnemers opleveren? Medisch onderzoek kan verschillende dingen opleveren: een langer leven, een beter leven, meer kwaliteit van leven, genezing, betere artsen. De hogeropgeleiden vinden dat je op dit punt een ethische discussie moet voeren over wat wel en wat niet onderzocht moet worden. Bijvoorbeeld onderzoek naar zeldzame ziekten? Of onderzoek naar veel voorkomende ziekten? Lageropgeleiden kunnen zich geen dilemma’s voorstellen. Zij denken aan de eigen ervaringen die ze in de medische sector hebben en stellen dat ze weinig of geen invloed hebben op de gang van zaken. Een lageropgeleide gaat er van uit dat er toezicht zal zijn op de onderzoeken die worden opgezet en dat daarbij ook naar het nut voor de samenleving zal worden gekeken. “Maar je komt niet alles te weten.” Degenen met wat meer kennis over de wereld van medisch onderzoek, stellen dat er veel vooruitgang is geboekt maar dat gewaakt moet worden voor een te grote invloed van financiële overwegingen bij het opzetten en uitvoeren van onderzoek. Want de wetenschapper moet bepalen wat er wordt onderzocht, niet de farmaceutische industrie of de burger.
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
14.
Tot slot is nagegaan hoe men tegen publicatiedruk aankijkt. We hebben de volgende tekst voorgelezen: Onderzoekers worden binnen de universiteiten en academische ziekenhuizen vooral gewaardeerd voor de wetenschappelijke artikelen die ze schrijven. Onderzoekers richten zich daarom vooral op het schrijven van publicaties; voor het toepassen van de onderzoeksresultaten naar de behandelpraktijk is vaak geen tijd.
Dat publicatiedruk kan leiden tot het niet of te weinig implementeren van onderzoekresultaten, wordt door een enkeling als probleem herkend. De meeste deelnemers kunnen deze relatie niet leggen en lijken het probleem ook niet te zien. Men gaat er vanuit dat er binnen het eigen vakgebied wel kennis wordt genomen van alle relevante publicaties, maar dat de gewone burger daar inderdaad weinig van meekrijgt. Dat is ook niet nodig, maar als dit inderdaad leidt tot het ontbreken van een vertaalslag naar de behandelpraktijk toe, dan vindt men dat ongewenst. De lageropgeleiden gebruiken daarvoor termen als ‘slordig’, ‘slecht’, ‘verschrikkelijk’, ‘schandalig’. Een van hen zegt: “Dan kun je het beter aan ons geven.”
3.6
Duurzaamheid (besproken op 28 augustus in Amersfoort)
Over het thema duurzaamheid hebben we de volgende tekst voorgelegd: Onze huidige manier van leven leidt tot milieuvervuiling, uitputting van grondstoffen en een dreigende klimaatverandering (als gevolg van een hoge uitstoot van CO2). De overheid, maar ook veel bedrijven en maatschappelijke organisaties pleiten dan ook voor een meer duurzame wijze van productie en consumptie.
In reactie op de vraag waaraan men denkt bij duurzame producten, horen we dat men denkt aan producten die langer meegaan, minder afval opleveren, beter te recyclen zijn, beter voor het milieu zijn (zoals groene energie) of beter voor mens en dier zijn (zoals biologisch eten). En het heeft niet alleen met de levensduur te maken, maar ook met de materialen die bij de fabricage zijn gebruikt. Aandacht voor duurzaamheid wordt belangrijk gevonden met het oog op de toekomst. De meeste deelnemers willen voor zichzelf maar vooral ook voor hun kinderen en kleinkinderen een leefbare wereld. En een leefbare wereld is schoon en gezond. Bij duurzaamheid denkt men al snel aan het beperken van de hoeveelheid afval die de samenleving produceert. Men ergert zich aan de toename van (onnodig) verpakkingsmateriaal die men in het dagelijks leven ervaart. Vooral omdat de door de gemeente voorgeschreven wijze van afvalscheiding soms voor overlast, onbegrip of ergernis zorgt. Bij sommige deelnemers leeft het gevoel dat er met twee maten wordt gemeten: de burger moet steeds meer moeite doen om duurzaam te leven, maar bedrijven veroorzaken veel meer afval en schade. “Je gaat plastic inzamelen en plastic tasje wordt opeens verboden en dat je op kleine schaal allemaal dingen moet aanpassen terwijl er op grote schaal allemaal dingen niet gebeuren. In de oceaan liggen bergen plastic van grootgebruikers.”
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
15.
(H) Met andere woorden: wat is de bijdrage van de burger aan een duurzame samenleving? Ook klaagt men over de gevolgen van bepaalde duurzame keuzes (bijvoorbeeld: verlichting op de snelweg uit leidt tot meer ongelukken en een onveilig gevoel). De meeste deelnemers hebben het gevoel dat ze niet veel invloed kunnen uitoefenen op de duurzaamheid van de samenleving, men kijkt meer richting overheid. Van de overheid verwacht men, naast regelgeving gericht op het bedrijfsleven, goede voorlichting en informatie zodat de burgers betere keuzen kunnen maken. Bedrijven hebben vooral financiële motieven, en alhoewel die samen kunnen vallen met het streven naar duurzaamheid verwacht men niet dat bedrijven hier een lead in zullen nemen. “De producent zal dit nooit doen als ze geen subsidie meer krijgen.” (H) Gesteld wordt dat het bedrijfsleven vooral transparant moet zijn over de manier van produceren, dan kunnen de goed geïnformeerde burgers zelf een keuze maken. Door regelgeving aan te passen, kunnen bedrijven gedwongen worden om anders te produceren. “Waarom kun je niet voor elke telefoon dezelfde oplader gebruiken? Repareren is duurder dan een nieuwe kopen. Waarom? “ (L) Niet altijd heeft men echter vertrouwen in het bedrijfsleven. Men refereert daarbij ook aan de recente schandalen in de financiële sector en de voedingsindustrie. Over de rol van de burger wordt verschillend gedacht. Burgers kunnen veel doen, maar duurzaam leven is niet voor iedereen weggelegd; duurzame voeding is bijvoorbeeld veel duurder en niet iedereen kan/wil dat betalen. “Er is een reden dat er nog steeds plofkip is.” (H) Lageropgeleiden hebben weinig fiducie in de rol van maatschappelijke organisaties op dit terrein. Ze pikken tegengestelde signalen op en dat draagt niet bij aan het vertrouwen. “Dan gaan ze bomen kappen om papier te maken om te gebruiken bij het protesteren.” (L) “Er worden bepaalde diersoorten beschermd. Maar dat is geld afpakken van de visser. Bijvoorbeeld door de aalscholver is er bijna geen vis meer te vinden in het IJsselmeer.” (L) “Hele bossen oerwoud worden platgegooid om rietsuiker te maken en daar rijden auto’s op.” (L) In de groep hogeropgeleiden ontstaat een kleine discussie over wie nu precies de aanjager van duurzame consumptie moet zijn: de burger of de overheid? We hebben vervolgens de deelnemers een lijst met zeven onderwerpen voorgelegd met het verzoek aan te geven aan welke twee onderwerpen binnen het thema duurzaamheid vooral aandacht moet worden geschonken. De zeven onderwerpen zijn: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
energie opwekken met windmolens en zonnecellen gebruikmaken van duurzame transportmiddelen (elektrische auto, openbaar vervoer, fiets) wonen en werken in energiezuinige huizen en gebouwen minder vlees eten minder afval produceren en afval dat we produceren zoveel mogelijk hergebruiken meer belasting op het gebruik van fossiele brandstoffen (steenkool, gas, benzine, kerosine)
7. andere mogelijkheid, namelijk……………
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
16.
Een tweetal onderwerpen springt dan in het oog: gebruikmaken van duurzame transportmiddelen en minder afval produceren/meer hergebruiken. Als derde onderwerp komt de omgang met energie naar voren. Desgevraagd geven de deelnemers aan dat ze voor deze onderwerpen kiezen omdat dit concreet uit te voeren activiteiten zijn. Aandacht voor deze onderwerpen sluit het beste aan bij zaken die ze als burger kunnen overzien, die in hun ogen ook daadwerkelijk iets bijdragen en waarin ze zelf een rol willen en kunnen spelen. “Een energieneutraal huis, daar is veel te halen.” (H). “Het is concreet en op microniveau uit te voeren.” (H) “Al dat verpakkingsmateriaal, dat is toch eigenlijk van de zotte.” (H) Meer belasting op het gebruik van fossiele brandstoffen vindt men een te negatieve stimulans; men lijkt ook niet bereid te zijn om meer te betalen voor het gebruik van de auto. “Dat is een melkkoetje.” (L) Ook ziet men weinig in het stimuleren van minder vlees eten. Al met al lijkt de burger vooral interesse te hebben in maatregelen die een ieder gemakkelijk kan (of: moet) nemen en die geen afbreuk doen aan de huidige kwaliteit van leven.
3.7
Bruikbare wetenschap (besproken op 28 augustus in Amersfoort)
Het onderwerp bruikbare wetenschap is als volgt ingeleid: De overheid verwacht dat wetenschappers aan universiteiten een belangrijke bijdrage leveren aan de aanpak van maatschappelijke problemen. Denk aan onderwerpen als gezond ouder worden, klimaatverandering, voedselveiligheid of onderwijs. Resultaten van wetenschappelijk onderzoek zijn echter niet zomaar toe te passen op maatschappelijke problemen. Je kunt bij wetenschappelijk onderzoek namelijk een aantal vragen stellen: Is het onderzoek wel relevant voor het probleem? Zijn de resultaten van het onderzoek voldoende onderbouwd?
Zijn de resultaten van het onderzoek getest in het echt of alleen in een laboratorium? Zijn er mensen betrokken bij het onderzoek die weten wat er speelt rond een probleem?
Dat je vragen kunt stellen bij wetenschappelijk onderzoek, lijkt voor veel deelnemers te ver van de eigen werkelijkheid af te liggen. “Het raakt je gewoon niet op deze manier.” (H) De enkele deelnemer die (zelf of in de omgeving) ervaring heeft met het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, verbaast zich er niet over dat je bij wetenschappelijk onderzoek soms vragen kunt stellen. Maar de overige deelnemers staan daar eigenlijk niet bij stil. Vooral de lageropgeleiden lijken niet altijd onderscheid te maken tussen wetenschappelijk onderzoek en onderzoek naar andere zaken; men gooit alles waar de benaming onderzoek bij staat op een hoop. “Je hoort zoveel over onderzoeken op internet en de radio.” (L) “Ze onderzoeken zoveel totdat ze iets gevonden hebben dat mis is.” (L) Er is redelijk wat vertrouwen in het onderzoek dat in Nederland wordt gedaan. Men heeft niet de kennis om de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek te beoordelen, men neemt de berichtgeving over het algemeen voor waarheid aan. Hogeropgeleiden zijn wel wat kritischer dan lageropgeleiden, zij stellen wat meer vragen bij de berichten in de media. Lageropgeleiden brengen wat vaker naar voren dat ze zich afvragen of al het onderzoek wel nodig is. Men baseert dat soms op onderzoek rond recente gebeurtenissen, P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
17.
zoals de ramp met de MH17. Ook vraagt men zich in deze groep af of onderzoek niet onterecht dubbel wordt gedaan omdat de onderzoekers van elkaar niet weten met welke onderwerpen ze bezig zijn of zelfs bewust informatie achterhouden. Opgemerkt wordt dat er veel wordt gewerkt met de zinsnede ‘Uit onderzoek blijkt…..’, ook bij commerciële producten. “Deze zin wordt in de Telegraaf wel tien keer gebruikt.” (H) Dit kan de waarde van wetenschappelijk onderzoek in de ogen van de deelnemers onderuit halen. “Jullie hebben ook een opdrachtgever, hoe onafhankelijk is dit onderzoek dan?” (H) Hogeropgeleiden menen desgevraagd dat de vertaling van de resultaten van onderzoek naar de samenleving soms achterblijft. En deze vertaling verwachten ze eigenlijk wel gezien de grote geldstromen die er in wetenschappelijk onderzoek omgaan. “Het moet niet alleen een speeltje van de autistische wetenschap zijn.” (H) De hogeropgeleiden vinden het niet per se nodig dat onderzoekers zelf de vertaalslag maken, die taak kan ook door anderen worden opgepakt. De overtuiging is dat onderzoekers zich moeten bezighouden met dat waar ze goed in zijn en zich niet te veel moeten laten beperken door het eventuele nut van hun onderzoek; een brede blik kan leiden tot onverwachte resultaten. In de groep lageropgeleiden komt naar voren dat ze vooral niet begrijpen waarom het zo lang duurt voordat nieuwe medicijnen beschikbaar komen. Waar dat aan ligt, kunnen ze echter niet goed duiden. Hoe denken de deelnemers over samenwerking tussen wetenschap en andere partijen? We brachten de volgende tekst in het gesprek: Voor de aanpak van maatschappelijke problemen is het van groot belang dat onderzoekers kunnen samenwerken met de overheid, bedrijven en maatschappelijke organisaties.
Samenwerking tussen wetenschap en andere partijen wordt als iets positiefs gezien. Het levert tijdswinst op, bespaart kosten en maakt dat wordt onderzocht waar behoefte aan is. “Samen sta je sterk.” (H) “Minder verspilling van tijd en geld.” (L) “Geen onzinnige dingen.” (H) “Minder obstakels.” (H) Een gevaar kan zijn dat samenwerking leidt tot vertraging van het proces omdat er meer overleg nodig is. Ook kan samenwerking tot manipulatie van de uitkomsten leiden. Voorwaarden voor een goede samenwerking zijn dat er goede afspraken vooraf worden gemaakt, dat iedereen hetzelfde doel voor ogen heeft, dat niet tijdens het onderzoekstraject van het doel wordt afgeweken, dat ze elkaars taal spreken, dat de wijze van onderzoek en het publiceren daarover transparant zijn. Ook moet duidelijk zijn wie wat betaalt bij het gezamenlijk uitvoeren van onderzoek. Er wordt wisselend gedacht over wie toezicht moet houden op een goede samenwerking. De overheid is weliswaar onafhankelijk, maar vooral lageropgeleiden ervaren dat politici hun verkiezingsbeloften niet na komen dus waarom zouden ze de overheid nog vertrouwen? Een oplossing kan zijn om daarvoor een onafhankelijk bedrijf in te zetten, en dat de overheid daar toezicht op houdt. Met de hogeropgeleiden is doorgepraat over de bevinding dat veel Nederlanders vinden dat samenwerking tussen een wetenschappelijk onderzoeker en een bedrijf kan leiden tot een verlies aan kritisch vermogen. We deden dat aan de hand van de volgende tekst:
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
18.
Uit onderzoek onder burgers blijkt dat veel mensen huiverig zijn voor nauwe samenwerking tussen wetenschappers en gebruikers. Of het nu gaat om samenwerking van een wetenschapper met een bedrijf als Shell, een belangenorganisatie als Greenpeace of de overheid. Een van de grote gevaren is volgens hen dat wetenschappers hun kritische vermogen verliezen. De Melkunieprofessor die adviseert om melk te drinken staat meteen in kwaad daglicht, hoe wetenschappelijk juist zijn onderzoek ook is geweest. Natuurlijk adviseert hij dat!
Deels kan men zich daar in vinden, “je krijgt dan de halve informatie” en ”als dit er uitkomt, krijgen we drie ton subsidie en anders ben je je baan kwijt, ik denk dat je dan meespeelt”. Aan de andere kant vindt men het kortzichtig gedacht dat een wetenschapper dan minder kritisch zou zijn. Het gevaar bij een dergelijke samenwerking zit in hun ogen niet zozeer in de manier waarop het onderzoek wordt uitgevoerd, maar in de manier waarop er over de resultaten gecommuniceerd wordt. “Je moet bijvoorbeeld een communicatie intermediair hebben.” “Je zou de ene wetenschapper kunnen gebruiken om te laten onderzoeken en een andere gebruiken voor de toepasbaarheid.”
3.8
Innovatie: regionale ontwikkeling (besproken op 2 september in Amersfoort)
Over het thema innovatie: regionale ontwikkeling is de volgende uitleg gegeven: Innovatie betekent dat nieuwe wetenschappelijke kennis en technologie worden omgezet in nieuwe producten en diensten. Innovatie draagt bij aan economische groei en werkgelegenheid, omdat het voor nieuwe bedrijvigheid zorgt. Vroeger was innovatie vooral gekoppeld aan individuele bedrijven. Denk aan Philips. Nu gaat het er steeds meer om dat een hele regio het innovatieproces steunt. Onderzoekers aan universiteiten, bedrijven en lokale overheden (gemeentes) moeten goed samenwerken, bijvoorbeeld om voorzieningen en opleidingen af te stemmen op nieuwe typen productie en banen. Omdat er vanuit de hele wereld veel concurrentie is, moet een regio wel opvallen om onderzoekers, ontwikkelaars en innovatieve bedrijven te trekken. Alleen in een sterke innovatieregio ontstaat groei en werkgelegenheid. Dit werkt het beste als er gekozen wordt voor een bepaald profiel, of type innovatie. Zo trekt de regio Eindhoven veel onderzoekers en bedrijven aan op het gebied van duurzame energie, mobiliteit en zorg. Inmiddels staat Eindhoven internationaal niet zozeer bekend om Philips, maar als de slimste gemeente van Nederland.
De uitleg over het onderwerp regionale ontwikkeling wordt zonder veel emoties ontvangen. Het thema roept weinig vragen of discussie op. Het lijkt niet goed tot alle deelnemers door te dringen wat de strekking van de tekst is. Men vindt het desgevraagd belangrijk dat er nieuwe producten worden ontwikkeld en dat die ontwikkeling daar plaatsvindt waar kennis, mensen en middelen voorhanden zijn, is logisch. “Als het een ingewikkeld idee is, dan ga je niet in Amersfoort zitten waar geen kennis is, maar in een regio waar wel die kennis is.” (L) “Maar als je bij Amersfoort allemaal fabrieken hebt staan, heb je een ander intelligentieniveau nodig. Als Philips weggaat naar Groningen, zullen de mensen die er voor gestudeerd hebben massaal naar Groningen gaan.” (H) Concentratie is ook niet nieuw, men herkent de ontwikkeling en kan ook voorbeelden noemen (sluiting mijnen in Limburg, ontwikkeling Eindhoven). Men ziet regionale ontwikkeling als een lo-
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
19.
gisch en vanzelfsprekend proces dat altijd al heeft plaatsgevonden (havens in Rotterdam, tuinbouw in het Westland, kennis bij universiteiten). De uitleg wordt als volgt vervolgd: Succesvolle regio’s slagen er het beste in om bedrijven en toponderzoekers aan te trekken en worden zo nog sterker. Deze innovatie levert nieuwe bedrijvigheid en werkgelegenheid op. Maar door specialisatie, en ook door de veranderingen die met alle innovatie gepaard gaan, zullen er andere eisen gesteld worden aan de bewoners van een regio. Misschien is er minder werk in productie en meer werk in dienstverlening. Niet iedereen zal in zulke veranderingen mee kunnen komen. Bovendien kunnen niet alle regio’s een top-regio worden. Een land als Nederland kan er hooguit een paar hebben. Daarnaast zijn er ook zwakkere regio’s. Zij zullen er veel minder in slagen om bedrijven naar zich toe te halen en werkgelegenheid te behouden.
Na lezing van de tekst blijkt dat men over het algemeen begrijpt dat de concentratie van innovatie in een beperkt aantal regio’s gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling van andere regio’s maar men neemt dat als gegeven aan. “Ik heb zelf geen moeite met sterke en zwakke regio’s.“ (H) “Dat zal altijd blijven.” (H) Maar als je niet in een dergelijke regio woont, dan is een dergelijke ontwikkeling voor de meeste mensen ook niet van belang. Een aantal lageropgeleiden lijkt niet goed te begrijpen wat de impact is van de regionale ontwikkeling en denkt dat dit als instrument door de overheid zal worden ingezet om de werkgelegenheid in bepaalde sectoren te stimuleren. En daar zijn ze het mee eens, “als het in de ene regio werkt, dan zal het ergens anders ook wel werken.” Dat er beleid nodig is dat aanstuurt op regionale ontwikkeling en de noodzaak daarvan, lijkt ook niet altijd goed door te dringen. “Maar het is er al.” (H) De rol die men de (landelijke of lokale) overheid toedicht, wordt niet echt duidelijk. De burger heeft eigenlijk geen rol in dit proces, het gaat om iets dat overheden, bedrijven en onderzoekers samen moeten uitmaken. Bemoeienis van Europa vinden de lageropgeleiden niet gewenst. De hogeropgeleiden grijpen dit aspect aan om hun verbazing uit te spreken over bepaalde ontwikkelingen waaruit blijkt dat er nog geen sprake is van Europese eenheid. Zoals het verschil in benzineprijzen. Kunnen de deelnemers zich vinden in de stelling dat samenwerking tussen verschillende partijen nodig is, maar soms op weerstand stuit? We gingen hier aan de hand van de volgende tekst op in: Om een sterke innovatieregio te worden is samenwerking tussen onderzoekers, bedrijven en overheden heel belangrijk. Uit onderzoek onder burgers blijkt echter dat veel mensen huiverig zijn voor zulke samenwerking. Een van de grote gevaren is volgens hen dat wetenschappers hun kritische vermogen verliezen. De Melkunie-professor die adviseert om melk te drinken staat meteen in kwaad daglicht, hoe wetenschappelijk juist zijn onderzoek ook is geweest. Natuurlijk adviseert hij dat!
Over de benodigde samenwerking tussen overheden, bedrijven en onderzoekers maakt men zich weinig zorgen. Een enkeling vindt dat onderzoekers altijd volkomen onafhankelijk moeten zijn, maar het merendeel lijkt te accepteren dat samenwerking noodzakelijk is.
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
20.
“Ik denk altijd maar dat het beter is, er is meer geld en ze hebben hetzelfde doel.” (L) Als het maar niet tot vertraging leidt, want “hoe meer er samenkomt, hoe meer het vertraagt”. (H) Een ander gevaar van samenwerking is dat het innovatie in de weg kan staan. Vooral de lageropgeleiden hebben veel vertrouwen in de onafhankelijkheid van onderzoekers die zich met innovatie bezighouden. Desgevraagd geven ze echter aan dat ze adviezen van wetenschappers die hun eigen leven betreffen (bijvoorbeeld vaccinatie of voeding) wel kritisch beschouwen en niet zonder meer opvolgen. “Ik eet lekker wat ik zelf wil.” (L)
3.9
Medische zorg voor de toekomst (besproken op 2 september in Amersfoort)
Om het onderwerp medisch zorg voor de toekomst te introduceren hebben we de deelnemers de volgende tekst laten lezen: Een belangrijke ontwikkeling binnen de gezondheidszorg is dat de zorg zich niet alleen richt op het genezen van ziektes, maar meer en meer ook op preventie: op het voorkomen van ziektes. We krijgen steeds meer inzicht in individuele gezondheidsrisico’s en kunnen op grond daarvan mensen aanzetten tot gezond gedrag. Het meten van gezondheid wordt dan ook steeds belangrijker. Dat kan met medische gezondheidschecks, maar kan ook doordat mensen zelf gebruik maken van allerlei meetapparatuur om hun gezondheid of fitheid in de gaten te houden.
Dit thema roept meer emoties op, de deelnemers kunnen zich hier meer bij voorstellen en het raakt ook meer aan de eigen ervaringen van de deelnemers. Een aantal eerste reacties: “Dat vind ik heel goed.” (H) “Goede ontwikkeling.” (H) “Ook weer dat stoppen met roken.” (H) “Op veel manieren zullen mensen thuis iets kunnen doen.” (H) “Ik vind het wel goed, ik heb in de familie hoge bloeddruk en ik heb thuis ook een bloeddrukmeter, dat vind ik gewoon fijn.” (L) “Mijn zoontje van 12 heeft het ook en ik vind het belangrijk dat ik vier keer per dag kan prikken en kan checken.” (L) Vooral de lager opgeleiden hebben ervaring met meetapparatuur (bijvoorbeeld voor het meten van suiker, hoge bloeddruk, hartslag). Dit betreft meestal apparatuur die wordt ingezet omdat men bekend is met een aandoening. Apparatuur die de algemene fitheid kan registreren wordt niet naar voren gebracht. Het registreren van bepaalde zaken kan mensen alert maken en er toe bijdragen dat complicaties in een vroeg stadium worden ontdekt. De inzet van meetapparatuur kan echter leiden tot ongerustheid en angst. “Ik denk dat je mensen angstig maakt, continu bezig met dingen.” (L) Een dergelijke meting is ook maar een momentopname. “Ik denk dat die checks ook momentopnames zijn en op dat moment kun je er goed uitkomen en een week later doodziek zijn.” (H) Het gevaar is ook dat mensen door een gebrek aan medische kennis de meetinformatie niet goed kunnen interpreteren. “Het is niet handig als je geen medische kennis hebt.” (H) Verder brengt preventie kosten met zich mee, en
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
21.
is de opbrengst niet altijd aantoonbaar. “De winst is niet meetbaar van dit systeem.” (H) “Preventief kost ontzettend veel geld en je bereikt er niks mee.” (L) Dat geld kan volgens sommigen beter worden ingezet om mensen te genezen. Een laatste probleem is dat ziektekostenverzekeraars preventief onderzoek niet altijd willen betalen. Men lijkt de ontwikkelde meetinstrumenten meer te zien als registratie in het geval je een aandoening/ziekte hebt, dan als hulpmiddel om gezond te leven en fit te blijven en daardoor ziekten te voorkomen. Gezond en fit leven kan en mag niet worden opgelegd, men vindt dit een vrije keuze van mensen. “Ik rook, maar doe het toch.” (L) “Dat moeten ze zelf weten als ze de buurman of buurvrouw er niet mee lastig vallen (red.: met hun gedrag).” (H) Gezond en fit leven wil ook niet per definitie betekenen dat je nooit ziek wordt. “Ik ben 25 jaar diabeet en ik weet dat ik gezond eet en toch heb ik drie keer kanker gehad.” (L) Vooral de lageropgeleiden vinden dit te ver gaan. Zij erkennen dat een bepaalde manier van leven niet optimaal gezond is (roken, te vet eten) maar wensen daar niet op te worden aangesproken. Ook wordt gesteld dat niet iedereen de financiële middelen heeft om gezond te leven of om preventieve onderzoeken te doen en dit kan dus ongelijkheid creëren. “Door een scanner kost 1.000 euro, nou dan ga ik liever op vakantie.” (L) Hogeropgeleiden vinden het wat vaker zinvol om te weten of je een bepaalde aanleg hebt zodat je je leefstijl daarop kunt aanpassen. Maar een aantal hogeropgeleiden stelt vragen bij de impact van bepaalde testresultaten op mensen. “Wil je bijvoorbeeld wel weten of je het borstkankergen hebt?” Voorkomen moet worden dat er met de vinger wordt gewezen naar mensen die bepaalde kennis niet willen hebben. Er is aan de hand van twee voorbeelden doorgepraat over de inzet van technologie bij preventie. Het eerste voorbeeld heeft betrekking op darmkankerscreening met een nanopil: Wetenschappers in Twente werken aan een pil die beginnende darmkanker in een vroeg stadium kan opsporen en die door mensen gemakkelijk kan worden ingeslikt. De pil bevat minimeetapparatuur met onderdelen op ‘nanoschaal’. Minuscule stukjes erfelijkheidsmateriaal (DNA) van kankercellen kunnen daarmee worden opgespoord, lang voordat zich zichtbare tumoren hebben gevormd. Via een mobiele telefoon kan de pil de meetresultaten rechtstreeks doorsturen naar de huisarts of specialist. Op deze manier zouden mensen zich eenvoudig jaarlijks kunnen laten controleren op beginnende darmkanker.
Het naar voren gebrachte voorbeeld van darmkankerscreening met een nanopil wordt aan de ene kant minder belastend gevonden (makkelijk, snel, goedkoop) dan de gebruikelijke onderzoeken, maar het roept vooral bij een aantal lageropgeleiden veel bezwaren op. Men mist het persoonlijk contact met de arts, vertrouwt en begrijpt de dataverzending via de mobiele telefoon niet en begrijpt niet goed hoe dit in zijn werk gaat. “Het is toch idioot om het digitaal naar een dokter te sturen?“ (L) “Een pilletje en dan de uitslag per telefoon, is dat betrouwbaar?” (L) Sommige mensen denken dat de nanopil een jaar blijft werken in je lichaam. De hogeropgeleiden stellen dat een dergelijke screening op maat moet worden toegepast, bijvoorbeeld alleen moet worden aangeboden aan mensen die tot een risicogroep behoren. En door middel van onderzoek moet worden vastgesteld of dergelijk onderzoek inderdaad meerwaarde voor de samenleving heeft.
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
22.
In het tweede voorbeeld wordt technologie toegepast bij het meten van stress op de werkvloer: Op internet adverteert de firma Empatica met gemakkelijk draagbare meetapparatuur zoals een armband. Gebruikers kunnen daarmee continu hun eigen hartslag, bewegingsactiviteit, huidvochtigheid en temperatuur meten, als signalen van stress. De signalen kunnen worden ingevoerd in een computer en gecombineerd met gegevens over werkactiviteiten. Individuele gebruikers kunnen daarmee inzicht krijgen in omstandigheden op hun werk die bijdragen aan stress en hun gedrag daarop aanpassen. Werkgevers kunnen dit soort gegevens gebruiken voor verbetering van de werkomstandigheden.
Het voorbeeld van meten van stress op de werkvloer met gemakkelijk draagbare meetapparatuur wordt afgewezen. Men ziet niet in op welke manier dit zal bijdragen aan de gezondheid van de werknemers, men ziet het vooral als (controle)middel van werkgevers, een inbreuk op de privacy van de werknemer en iets dat vooral stress oplevert. “Je praat iemand stress aan.” (L) Het woord misbruik wordt in de mond genomen. Vooral de hogeropgeleiden hebben veel vragen bij de nauwkeurigheid van deze registratie en de manier waarop deze data worden opgeslagen en verwerkt. “Een hogere hartslag is toch niet per definitie stress?” (H) “Wie zegt dat ze het alleen hiervoor gebruiken”? (H) De verwachting is dat een dergelijk meetinstrument vooral werkgevers iets zal opleveren. Werkgevers zullen het gebruiken om van werknemers die te veel stress ervaren af te komen. “Je geeft werkgevers de middelen om de zwakste schakel er uit te halen.” (H) Werknemers die stress ervaren kunnen in plaats daarvan beter met de werkgever in gesprek gaan om tot een oplossing te komen. Een enkeling denkt dat niet alle werknemers hier zo gemakkelijk over kunnen praten en dan zou een dergelijke registratie wel zin kunnen hebben. “In mijn ogen legt dit bloot wat je niet kan uiten.” (H) De meeste anderen vinden dat hiermee een grens wordt overschreden. “Bij de volgende ronde zeggen ze dit gaan we bij sollicitanten doen.” (H) “Tot er een helm komt die je gedachten meet.” (H) Over het algemeen stelt men dat de verantwoordelijkheid voor het bevorderen van gezondheid door screening en preventie bij mensen zelf ligt. Een overheid kan gezond en fit leven stimuleren en voorlichting geven, maar kan dit niet aan mensen opleggen. Ongezond leven heeft in de ogen van de deelnemers vooral gevolgen voor het individu en niet zozeer voor de samenleving. “Laat mensen gewoon zelf kiezen hoe ze willen leven. De een eet de hele dag patat en de ander sla.” (L) “Als je iemand dronken in auto ziet stappen dan mag je hem erop aanspreken. Maar voor eigen dingen…..” (L) “Als je een oproep krijgt (red.: voor bevolkingsonderzoek), dan ben je zelf verder verantwoordelijk.” (H) “Ja, je bent altijd zelf verantwoordelijk. Maar ik vind het wel handig als ik daarin word gestimuleerd en niet geremd. Bijvoorbeeld als iemand zegt, zit je nu nog steeds achter dat ding (red.: de pc)?” (H)
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
23.
3.10
Andere onderwerpen
Op het eind van de gesprekken is kort teruggeblikt op hetgeen de revue is gepasseerd. Over het algemeen vindt men de onderwerpen die met gezondheid en privacy te maken hebben het meest interessant. De deelnemers vinden desgevraagd dat er door het Rathenau Instituut (ook) aan de volgende onderwerpen aandacht mag worden geschonken: lageropgeleiden
hogeropgeleiden
milieu vervuiling medische ontwikkelingen privacy ouderenzorg de hoogte van de ziektekosten natuurbewustwording gewone leven het sociale leven recyclen van producten kostenbesparingen normen en waarden hoe ontstaat crimineel gedrag? infrastructuur kankerverwekkende straling
social media de mens als individu rol van de politiek wie verdient wat aan ontwikkeling van medicijnen? vereenzaming in de samenleving verstrengeling commercie en persoonsgegevens energie kwaliteit van leven welzijn versus efficiency draagt informatie bij aan geluk? is ontwikkeling vooruitgang? de omgang met cultuurverschillen
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
24.
4
Samenvatting
In het voorgaande hebben we de resultaten van de zes groepsgesprekken met burgers, uitgevoerd in de periode 26 augustus – 2 september 2014, beschreven. In dit hoofdstuk geven we kort de belangrijkste bevindingen weer. •
Hoewel het Rathenau Instituut bij de deelnemers aan de focusgroepen niet bekend is, vinden ze het zinvol dat het instituut zich bezig houdt met de impact van technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen op de samenleving. Want iedereen heeft daar mee te maken en het heeft voor iedereen gevolgen. Een terugkoppeling van de bevindingen van het Rathenau Instituut naar de samenleving heeft tot nu toe te weinig plaatsgevonden.
•
Onder technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen verstaat men de ontwikkeling van nieuwe producten en behandelingen, met name op het terrein van communicatie en IT, vervoer en energie en zorg. Daarnaast denkt men aan de verbetering van bestaande producten en behandelingen.
•
De manier waarop men tegen deze ontwikkelingen aankijkt, heeft deels te maken met het opleidingsniveau. Hogeropgeleiden hebben meer oog voor de gevolgen voor de samenleving als geheel. Lageropgeleiden kijken meer naar de impact van een ontwikkeling voor de eigen situatie.
•
Over het algemeen onderkent men dat bijna alle ontwikkelingen naast positieve gevolgen ook negatieve gevolgen hebben. Zorgen leven er vooral ten aanzien van de impact van de nieuwe communicatiemiddelen (ICT). Men noemt verschraling van contact, gebrek aan privacy, toegenomen controlemogelijkheden, keuzestress en informatie-overload als gevolg van de nieuwe technologieën. Maar de voordelen van de ontwikkelingen wegen over het algemeen op tegen de nadelen, men kan zich een leven zonder deze communicatiemiddelen niet meer voorstellen.
•
Van de zes voorgelegde thema’s sluiten vooral ‘omgeven door technologie’ en ‘medische zorg voor de toekomst’ bij de beleving van de deelnemers aan. De andere thema’s staan om verschillende redenen verder van de deelnemers af.
•
Het thema ‘omgeven door technologie’ sluit het beste aan bij de beleving van de deelnemers. Het idee dat gedragingen van burgers gevolgd kunnen worden, door overheden of door commerciële partijen, geeft het gevoel dat de (keuze)vrijheid wordt ingeperkt en dat er controle wordt uitgeoefend op je handelen. En dat vindt men zeer onwenselijk, men wil het idee hebben zelf een beslissing te kunnen nemen. Aan de andere kant erkent men wel dat het commercieel volgen van gedrag voordelen kan opleveren en daar maakt men graag gebruik van.
•
Het onderwerp ‘medische zorg voor de toekomst’ ontmoet veel bijval. Men hecht veel waarde aan een goede gezondheid en het onderwerp raakt aan de eigen ervaringen van de deelnemers. Het ontwikkelen van apparatuur die mensen de mogelijkheid geeft om bij bepaalde ziektebeelden zelf metingen te verrichten wordt positief ontvangen. Het meer algemeen preventief inzetten van apparatuur stuit echter op bezwaren. Want dat kan leiden tot
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
25.
angst, ongerustheid en verkeerde interpretaties. Het voorbeeld van het via de mobiele telefoon doorzenden van (met een ingeslikte pil verzamelde) medische gegevens stuit op weerstand. Men vraagt zich af hoe veilig dergelijk dataverkeer is, hoe zo’n pil werkt en mist het persoonlijke contact met een arts. Fit en gezond blijven is de eigen verantwoordelijkheid van mensen, daar mag de samenleving geen druk op uitoefenen. Een overheid moet zich beperken tot stimulans en voorlichting, de burger maakt zijn eigen keuzes, ook als die minder gezond zijn. Met het toepassen van stressmeters op het werk overschrijdt de werkgever een duidelijk grens. Want niet de werknemer maar de werkgever is daarbij gebaat. •
Aandacht voor duurzaamheid wordt door de deelnemers belangrijk gevonden met het oog op de eigen toekomst en die van hun kinderen en kleinkinderen. Duurzaamheid beperkt zich voor veel van hen tot het terugdringen van de hoeveelheid afval die de samenleving produceert. De deelnemers zijn bereid om hun steentje op dit punt bij te dragen, mits het concreet uit te voeren activiteiten zijn. Ze lijken het idee te hebben dat ze als burger beperkt kunnen bijdragen aan de duurzaamheid van de samenleving en stellen dat duurzaam leven niet voor iedereen is weggelegd. Ook het gevoel dat er met twee maten wordt gemeten draagt niet bij aan een proactieve houding van de burger. Van de overheid verwacht men regelgeving gericht op het bedrijfsleven en goede voorlichting en informatie op basis waarvan burgers betere keuzes kunnen maken.
•
Met de universitaire wereld hebben de meeste deelnemers weinig te maken, deze wereld staat ver van hen af. In hoeverre universiteiten hun taken en verantwoordelijkheden goed invullen, daar heeft men eigenlijk geen kijk op. Medisch onderzoek wordt wel belangrijk gevonden omdat dit kan leiden tot een langer en beter leven. Hogeropgeleiden vinden dat je in de samenleving wel een ethische discussie moet voeren over wat je wel en niet gaat onderzoeken op dit terrein. Lageropgeleiden laten dit aan de medische wereld over. De nadelige gevolgen van het verschijnsel publicatiedruk worden door de deelnemers niet als probleem opgevat.
•
De deelnemers hebben vertrouwen in de manier waarop in Nederland onderzoek wordt uitgevoerd. Men stelt weinig vragen bij de kwaliteit van onderzoek en men kan het onderscheid tussen wetenschappelijk onderzoek en andere vormen van onderzoek niet goed maken. Over het algemeen vindt men dat de resultaten van wetenschappelijk onderzoek naar de samenleving vertaald moeten worden. Wie dat doet is eigenlijk niet van belang. Samenwerking tussen wetenschap en andere partijen levert tijdswinst op, bespaart kosten en zorgt er voor dat wordt onderzocht waar behoefte aan is. Gewaakt moet worden voor vertraging en manipulatie. Het gevaar van belangenverstrengeling wordt in de gesprekken niet algemeen herkend en het kan worden voorkomen door het maken van goede afspraken. Alleen enkele hogeropgeleiden pleiten voor een onafhankelijke opstelling van wetenschappers.
•
Het onderwerp ‘innovatie: regionale ontwikkeling’ wordt zonder veel emoties ontvangen. De deelnemers lijken niet te zien dat het hierbij gaat om doelbewust beleid, ze plaatsen de ontwikkeling in het kader van ontwikkelingen die zich in het verleden autonoom hebben voorgedaan. Het concentreren van kennis of expertise in een regio is in hun ogen logisch en het idee dat dit een achteruitgang in andere regio’s kan veroorzaken wordt geaccepteerd. Het lijkt de deelnemers niet echt te raken. Ook in dit verband heeft men er vertrouwen in dat wetenschappers zich voldoende onafhankelijk opstellen als verschillende partijen in de regio met elkaar samenwerken.
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
Bijlage 1 Respondentenoverzicht
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
RESPONDENTENOVERZICHT P6228
Dinsdag 26 augustus 2014 16.30 - 18.30 uur
M/V
LEEFTIJD
OPLEIDING
M
26
WO
AMSTERDAM
BEROEP
Student / parttime medewerker detailhandel
V
33
HBO
Boekhouder
V
32
WO
Hostess
M
68
HBO+
Chauffeur en vrijwilliger
V
55
HBO
Verpleegkundige
M
43
WO
Archeologisch tekenaar
V
44
HBO
Financieel directeur kinderopvang
M
P6228_AMSTERDAM
68
HBO
Freelance muzikant
RESPONDENTENOVERZICHT P6228
Dinsdag 26 augustus 2014 19.00 - 21.00 uur
AMSTERDAM
M/V
LEEFTIJD
OPLEIDING
BEROEP
M
42
MBO
Medewerker bakkerij
M
65
LBO
Gepensioneerd
V
51
LBO
Activiteitenbegeleidster
V
65
Mavo
Huisvrouw
V
39
LBO
Artiest
V
30
MBO
Medewerkster winkel en atelier
P6228_AMSTERDAM
M
48
LBO
Metselaar
M
25
MBO
Klantenservice ICT
RESPONDENTENOVERZICHT P6228
Donderdag 28 augustus 2014 16.30 - 18.30 uur
M/V
LEEFTIJD
OPLEIDING
BEROEP
M
68
MBO
Gepensioneerd
M
33
MBO
Woonbegeleider gehandicaptenzorg
P6228_AMERSFOORT
V
58
MBO
Ex – kleuterleidster
V
34
MBO
Telefoniste zorg
V
43
LBO
Schoonmaakster
M
43
LBO
Heftruckchauffeur
V
26
MBO
Begeleidster gehandicapten
M
35
MBO
Werkzoekend
AMERSFOORT
RESPONDENTENOVERZICHT P6228
Donderdag 28 augustus 2014 19.00 - 21.00 uur
AMERSFOORT
M/V
LEEFTIJD
OPLEIDING
BEROEP
M
47
HEAO
Offertemedewerker pensioenen
V
31
HBO
Leerkracht
M
37
HBO
Kantoormanager
V
56
WO
Coach relatieverwerking
V
48
WO
Docent
M
35
HBO
Niet werkzaam, volgt opleiding softwareprogrammeur
V
29
WO
M
69
WO
Arts
Adviseur raad van bestuur pensioen
P6228_AMERSFOORT
RESPONDENTENOVERZICHT P6228
P6228_AMERSFOORT
Dinsdag 2 september 2014 16.30 - 18.30 uur
AMERSFOORT
M/V
LEEFTIJD
OPLEIDING
BEROEP
M
43
WO
Accountmanager
V
46
WO
Postbezorger
M
67
HBO
Pensioen
V
27
WO
Produktspecialist
V
57
HBO
Tekenares / kunstenares
V
32
WO
Dansdocente
M
37
HBO
Juridisch adviseur
M
33
WO
Teamleider goede doelen
RESPONDENTENOVERZICHT P6228
P6228_AMERSFOORT
Dinsdag 2 september 2014 19.00 - 21.00 uur
AMERSFOORT
M/V
LEEFTIJD
OPLEIDING
BEROEP
V
48
LEAO
Niet werkzaam
V
33
MBO
Eigen stucadoorsbedrijf
M
31
MBO
Horecamedewerker
V
28
MBO
Bediening horeca
V
30
MAVO
Medewerkster kinderopvang
M
69
MBO
Verkoper boekenmarkt
M
63
LBO
Ex-buschauffeur
V
42
LBO
Inbouwspecialist keukens
Bijlage 2 Checklist versie 26 augustus 2014
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
CHECKLIST RATHENAU INSTITUUT WERKPROGRAMMA A. Introductie en kennismaking (15 minuten)
Welkom heten bij Veldkamp Opdrachtgever: we noemen hier nog niet het Rathenau Instituut. Onderwerp: we gaan het hebben over maatschappelijke onderwerpen die ons als samenleving raken en zijn benieuwd welke onderwerpen jullie bezig houden. Spelregels: Het gaat om meningen, dat betekent dat er geen goede of foute antwoorden zijn. Verzoek om vrijuit te spreken. Verzoek om mobiele telefoons uit te zetten. Opname, meekijken en anonimiteitwaarborg. We beginnen met voorstelronde: naam, leeftijd, bezigheden, gezinssituatie. B. Uitleg over taak en werkveld Rathenau Instituut (10 minuten) We doen dit onderzoek voor het Rathenau Instituut. Heeft iemand hier wel eens van gehoord? Eventueel: waar kennen jullie hen van? Wat weten jullie over het Rathenau Instituut? Wat denken jullie dat het Rathenau Instituut doet? INT: geeft uitleg over Rathenau Instituut: Het Rathenau instituut is een onafhankelijke organisatie die zich bezighoudt met de invloed van wetenschap en technologie op de maatschappij en hoe we daar als maatschappij mee om kunnen of moeten gaan. Het Rathenau Instituut doet onderzoek en informeert daarover de politiek, het beleid en de samenleving.
Wat is jullie eerste reactie hierop? Welk beeld hebben jullie hierbij? Waar denken jullie dat zij zich mee bezig houden? Wat vinden jullie hiervan?
V6228 – Rathenau Instituut Werkprogramma’s – aug/sept 2014
C. Open associaties onderzoeksthema’s (20 minuten) Op welke manier hebben technologische ontwikkelingen invloed op ons leven? INT: inventariseer op flipover o Waar denken jullie aan? o Kunnen jullie voorbeelden noemen? Wat zijn de gevolgen van deze ontwikkelingen op onze samenleving? In hoeverre kunnen technologische ontwikkelingen ons leven gemakkelijker maken? Welke voordelen zien jullie? En in hoeverre is er ook een keerzijde? o Waar maken jullie je zorgen over? o Welke ontwikkeling houdt jullie bezig? Hoe komt dat? o Waar hebben jullie vragen over? o Wat is jullie grootste zorg? Wie raakt dit? o Waar moet aandacht voor zijn? Wat moet er besproken worden? En op welke manier hebben wetenschappelijke ontwikkelingen invloed op ons leven? INT: inventariseer op flipover o Waar denken jullie aan? o Kunnen jullie voorbeelden noemen? Wat zijn de gevolgen van deze ontwikkelingen op onze samenleving? In hoeverre kunnen wetenschappelijke ontwikkelingen ons leven gemakkelijker maken? Welke voordelen zien jullie? En in hoeverre is er ook een keerzijde? o Waar maken jullie je zorgen over? o Welke ontwikkeling houdt jullie bezig? Hoe komt dat? o Waar hebben jullie vragen over? o Wat is jullie grootste zorg? Wie raakt dit? o Waar moet aandacht voor zijn? Wat moet er besproken worden?
V6228 – Rathenau Instituut Werkprogramma’s – aug/sept 2014
D1. Thema 1: Omgeven door technologie (25 minuten) Het Rathenau Instituut houdt zich bezig met een aantal onderzoeksthema’s. Eén van die onderzoeksthema’s is: Omgeven door technologie. INT: leg tekst voor en lees voor: ICT heeft een steeds grotere invloed op onze samenleving. Via onze smartphone, Facebook en internet staan we voortdurend met anderen in verbinding. Niet alleen met onze vrienden en familie, maar steeds meer ook met overheden en bedrijven. We laten voortdurend een wolk aan digitale sporen achter, waar andere partijen gebruik van kunnen maken, vaak zonder dat we dat zelf in de gaten hebben. Zo ontwikkelen bedrijven ‘slimme’ producten, die met internet in verbinding staan, waarmee ze meer te weten kunnen komen over het gedrag van hun klanten. Met die informatie kunnen bedrijven hun diensten verbeteren of klanten op de persoon gerichte aanbiedingen doen.
ALGEMENE VRAGEN (15 minuten) Welke eerste associaties en ideeën hebben jullie hierbij? Wat roept het bij jullie op? INT: noteer op flipover In hoeverre is deze ontwikkeling bij jullie bekend? Welke vragen roept het bij jullie op? Waarom houdt vooral dit jullie bezig? Wat vinden jullie van deze toenemende invloed van ICT op onze samenleving? Welke gevolgen heeft deze ontwikkeling voor jullie? En voor de samenleving? Welke voordelen zien jullie? Wie profiteren hiervan? En wat zijn de nadelen? Waar maken jullie je zorgen om? Welke complicaties heeft dit voor de samenleving? Wie raakt dit vooral? In hoeverre vinden jullie het terecht dat het Rathenau Instituut aandacht besteed aan dit thema? Waarom is het terecht? Wetend wat het Rathenau Instituut doet, waaraan moeten zij vooral aandacht besteden binnen dit thema? Waarom noemen jullie vooral die aandachtspunten?
V6228 – Rathenau Instituut Werkprogramma’s – aug/sept 2014
SPECIFIEKE VRAGEN We willen jullie nu een aantal voorbeelden voorleggen. INT: leg voorbeeld 1 en 2 voor aan respondenten en lees voor Voorbeeld 1: De slimme autoverzekering (7,5 minuten) Een verzekeraar komt binnenkort met een nieuw soort autoverzekering. Via een kastje in de auto verzamelt de verzekeraar informatie over het rijgedrag van de automobilist. Mensen die netjes rijden en daardoor minder ongelukken maken en minder schade hebben, krijgen korting op hun verzekeringspremie. Automobilisten die zich aan de snelheidslimiet houden en niet te hard optrekken, door de bocht gaan of afremmen, worden daarvoor beloond. De verzekeraar gaat er vanuit dat mensen door deze verzekering ook bewuster gaan rijden en minder schade veroorzaken. Een gebruiker kan via een app of de website zien wanneer hij of zij niet netjes heeft gereden.
Wat vinden jullie hiervan? Welke vragen roept dit bij jullie op? In hoeverre zien jullie hier voordelen? Welke? En is er ook sprake van nadelen? Welke? Welke zorgen hebben jullie?
Voorbeeld 2: Automatische gezichtsherkenning (7,5 minuten) Ook op andere manieren komt technologie steeds dichterbij. Computers kunnen steeds beter gezichten herkennen. Facebook maakt er op grote schaal gebruik van: het koppelt gezichten op foto’s aan personen. Dat gaat niet altijd goed, maar lukt steeds beter. Gezichtsherkenning kan ook worden gekoppeld aan toezichtcamera’s op straat, wat handig kan zijn voor de politie. Er wordt daarnaast hard gewerkt aan automatische emotieherkenning. Reclamemakers maken daar (op kleine schaal) gebruik van. Ze kunnen daarmee de emotionele reactie van mensen op reclamefilmpjes meten. Er worden inmiddels ook speciale apps ontwikkeld voor gezichts- en emotieherkenning voor de (computerbril) Google Glass.
Wat vinden jullie hiervan? Welke vragen roept dit bij jullie op? In hoeverre zien jullie hier voordelen? Welke? En is er ook sprake van nadelen? Welke? Welke zorgen hebben jullie?
V6228 – Rathenau Instituut Werkprogramma’s – aug/sept 2014
Thema 2: Universiteit en maatschappij (25 minuten) Een ander thema waar het Rathenau Instituut mee bezig is, is Universiteit en maatschappij. INT: leg respondenten tekst voor en lees voor Er zijn in Nederland 13 grote universiteiten. Universiteiten hebben drie taken: •
het verzorgen van onderwijs aan studenten
•
het doen van wetenschappelijk onderzoek
• kennisoverdracht aan de maatschappij De overheid betaalt jaarlijks ongeveer 6 miljard euro aan de universiteiten. De universiteiten krijgen daarnaast nog 1,5 miljard euro aan extra inkomsten binnen. Dat geld komt van onderzoeksbeurzen, gezondheidsfondsen, innovatieve bedrijven en speciale opdrachten van de overheid. Er volgen op dit moment 250.000 studenten een studie. De Nederlandse universiteiten staan internationaal in hoog aanzien.
ALGEMENE VRAGEN (10 minuten( Als jullie dit zo lezen welke eerste associaties en ideeën hebben jullie hierbij? Wat roept het bij jullie op? (INT: schrijf op flipover) Welke vragen roept het bij jullie op? Waarom houdt vooral dit jullie bezig? INT: per taak vragen: - Hoe gaat het met/binnen
? Goed, slecht? - Waar maakt u zich bij
V6228 – Rathenau Instituut Werkprogramma’s – aug/sept 2014
Veel mensen betalen mee aan wetenschappelijk onderzoek via collectebusfondsen zoals KWF Kankerbestrijding, de Nederlandse Hartstichting en het Longfonds. Of ze doen mee aan sponsoracties als de Alpe d’HuZes, of doneren aan initiatieven als de icebucket challenge voor de ziekte ALS. Kranten, tijdschriften en televisie (De Wereld Draait Door) besteden aandacht aan veelbelovend onderzoek en wetenschappelijke doorbraken op het gebied van gezondheid.
Wat roept deze informatie bij jullie op? Wat moet wetenschappelijk onderzoek in de academische ziekenhuizen volgens jullie opleveren? Gebeurt dat in voldoende mate? Wat gaat er goed binnen medisch onderzoek? Wat gaat er niet goed? Waar maken jullie je zorgen over? Wie moet er volgens jullie bepalen wat er wordt onderzocht? Waarom? Hoe denken jullie dat dit nu in de praktijk gaat? Wat vinden jullie daarvan? Tegen welke dilemma’s loopt een onderzoeker aan? Spannen onderzoekers zich voldoende in om de resultaten van hun onderzoek bruikbaar te maken? VRAGEN ALTIJD STELLEN: Onderzoekers worden binnen de universiteiten en academische ziekenhuizen vooral gewaardeerd voor de wetenschappelijke artikelen die ze schrijven. Onderzoekers richten zich daarom vooral op het schrijven van publicaties; voor het toepassen van de onderzoeksresultaten naar de behandelpraktijk is vaak geen tijd. Wat vinden jullie daarvan? Er worden zoveel artikelen gepubliceerd dat bijna niemand meer overzicht heeft. Wat vinden jullie daarvan?
V6228 – Rathenau Instituut Werkprogramma’s – aug/sept 2014
E. Suggesties andere onderzoeksthema’s (15 minuten) We hebben met elkaar verschillende thema’s besproken: ontwikkelingen die invloed hebben op de samenleving en burgers. Jullie hebben zelf thema’s ingebracht en wij hebben dat gedaan. Welke thema’s springen er voor jullie uit? Zijn er thema’s niet genoemd, waarvan jullie vinden dat deze wel aandacht zouden moeten krijgen? Welke zijn dat? Waarom moet daar aandacht voor zijn? F. Tot slot (5 minuten) Laatste vragen uit de meekijkruimte? Wilt iemand nog ergens op terugkomen of aanvullen? Wat zouden jullie het Rathenau Instituut nog mee willen geven? Eventueel uitleg geven over wijze waarop inzichten uit onderzoek gebruikt gaan worden.
V6228 – Rathenau Instituut Werkprogramma’s – aug/sept 2014
Bijlage 3 Checklist versie 28 augustus 2014
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
CHECKLIST RATHENAU INSTITUUT WERKPROGRAMMA VERSIE 28 AUGUSTUS 2014 A. Introductie en kennismaking (15 minuten)
Welkom heten bij Veldkamp Opdrachtgever: we noemen hier nog niet het Rathenau Instituut. Onderwerp: we gaan het hebben over maatschappelijke onderwerpen die ons als samenleving raken en zijn benieuwd welke onderwerpen jullie bezig houden. Spelregels: Het gaat om meningen, dat betekent dat er geen goede of foute antwoorden zijn. Verzoek om vrijuit te spreken. Verzoek om mobiele telefoons uit te zetten. Opname, meekijken en anonimiteitwaarborg. We beginnen met voorstelronde: naam, leeftijd, bezigheden, gezinssituatie. B. Uitleg over taak en werkveld Rathenau Instituut (10 minuten) We doen dit onderzoek voor het Rathenau Instituut. Heeft iemand hier wel eens van gehoord? Eventueel: waar kennen jullie hen van? Wat weten jullie over het Rathenau Instituut? Wat denken jullie dat het Rathenau Instituut doet? INT: let tekst met uitleg over Rathenau Instituut voor en lees voor: Het Rathenau instituut is een onafhankelijke organisatie die zich bezighoudt met de invloed van wetenschap en technologie op de maatschappij en hoe we daar als maatschappij mee om kunnen of moeten gaan. Het Rathenau Instituut doet onderzoek en informeert daarover de politiek, het beleid en de samenleving.
Wat is jullie eerste reactie hierop? Welk beeld hebben jullie hierbij? Waar denken jullie dat zij zich mee bezig houden? Wat vinden jullie hiervan?
V6228 – Rathenau Instituut Werkprogramma’s – aug/sept 2014 – VERSIE 2
C. Open associaties onderzoeksthema’s (20 minuten) Op welke manier hebben technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen invloed op ons leven? INT: inventariseer op flipover: o Waar denken jullie bij technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen aan? o Kunnen jullie voorbeelden van dit soort ontwikkelingen noemen? Wat zijn de gevolgen van deze ontwikkelingen op onze samenleving? Wat zien we ervan, wat merken we er van? In hoeverre kunnen technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen ons leven gemakkelijker maken? Welke voordelen zien jullie? Wat levert het ons op? En in hoeverre is er ook een keerzijde? o Over welke ontwikkelingen maken jullie je zorgen over? Waarom? o Welke ontwikkeling houdt jullie bezig? Hoe komt dat? o Waar hebben jullie vragen over? o Wat is jullie grootste zorg? Wie raakt dit? o Waar moet aandacht voor zijn? Wat moet er besproken worden? Waar moeten we met elkaar over nadenken? D1. Thema 1: Duurzaamheid (25 minuten) Het Rathenau Instituut houdt zich bezig met een aantal onderzoeksthema’s. Eén van die onderzoeksthema’s is: Duurzaamheid. INT: leg tekst voor en lees voor: Onze huidige manier van leven leidt tot milieuvervuiling, uitputting van grondstoffen en een dreigende klimaatverandering (als gevolg van een hoge uitstoot van CO2). De overheid, maar ook veel bedrijven en maatschappelijke organisaties pleiten dan ook voor een meer duurzame wijze van productie en consumptie.
V6228 – Rathenau Instituut Werkprogramma’s – aug/sept 2014 – VERSIE 2
ALGEMENE VRAGEN (15 minuten) Als jullie dit zo lezen welke eerste associaties en ideeën hebben jullie hierbij? Wat roept het bij jullie op? (INT: schrijf op flipover) Wat weten jullie van duurzaamheid? Wat houdt een duurzame wijze van productie en consumptie in? Welke vragen roept het bij jullie op? Waarom houdt vooral dit jullie bezig? Welke gevolgen hebben milieuvervuiling, uitputting van grondstoffen en een dreigende klimaatverandering voor jullie persoonlijk? En voor de samenleving? Over welke gevolgen maken jullie je het meeste zorgen? Wie moet het voortouw nemen bij de bevordering van een meer duurzame samenleving? Wat is de rol van de overheid? En van het bedrijfsleven? En van maatschappelijke organisaties? En van burgers? In hoeverre vinden jullie het terecht dat het Rathenau Instituut aandacht besteedt aan het thema duurzaamheid? Waarom is het terecht? Of waarom is het niet terecht? Wetend wat het Rathenau Instituut doet, aan welke onderwerpen moeten zij binnen dit thema vooral aandacht besteden? Waarom deze onderwerpen? SPECIFIEKE VRAGEN (10 minuten) Jullie zien hier een lijst met mogelijkheden om een meer duurzame samenleving te bevorderen. Kruis aan welke twee mogelijkheden we volgens jullie nader moeten verkennen en denk na over waarom. -
energie opwekken met windmolens en zonnecellen gebruikmaken van duurzame transportmiddelen (elektrische auto, openbaar vervoer, fiets) wonen en werken in energiezuinige huizen en gebouwen minder vlees eten minder afval produceren en afval dat we produceren zoveel mogelijk hergebruiken meer belasting op het gebruik van fossiele brandstoffen (steenkool, gas, benzine, kerosine)
- andere mogelijkheid, namelijk…………… INT: inventariseer de gekozen mogelijkheden op flipover en vat samen
V6228 – Rathenau Instituut Werkprogramma’s – aug/sept 2014 – VERSIE 2
Waarom moeten ze vooral deze mogelijkheden verkennen? En wat maakt dat de andere minder belangrijk voor jullie zijn? INT: per mogelijkheid: Wat moet die verkenning opleveren? Welke zorgen hebben jullie over deze mogelijkheden? D2. Thema 2: Bruikbare wetenschap (25 minuten) Een ander thema waar het Rathenau Instituut mee bezig is, is: Bruikbare wetenschap. INT: leg respondenten tekst voor en lees voor: De overheid verwacht dat wetenschappers aan universiteiten een belangrijke bijdrage leveren aan de aanpak van maatschappelijke problemen. Denk aan onderwerpen als gezond ouder worden, klimaatverandering, voedselveiligheid of onderwijs. Resultaten van wetenschappelijk onderzoek zijn echter niet zomaar toe te passen op maatschappelijke problemen. Je kunt bij wetenschappelijk onderzoek namelijk een aantal vragen stellen: Is het onderzoek wel relevant voor het probleem? Zijn de resultaten van het onderzoek voldoende onderbouwd? Zijn de resultaten van het onderzoek getest in het echt of alleen in een laboratorium? Zijn er mensen betrokken bij het onderzoek die weten wat er speelt rond een probleem?
ALGEMENE VRAGEN (10 minuten) Als jullie dit zo lezen welke eerste associaties en ideeën hebben jullie hierbij? Wat roept het bij jullie op? (INT: schrijf op flipover) Waren jullie je hiervan bewust? Stellen jullie deze vragen zelf wel eens? Wanneer is volgens jullie een onderzoek relevant voor het probleem? Wanneer zijn de resultaten van onderzoek voldoende onderbouwd? Maakt het uit dat je weet hoe de resultaten zijn getest? Hoe kun je als burger bepalen of een onderzoek wel of niet goed is uitgevoerd? In hoeverre verwachten jullie dat onderzoekers zich inspannen om hun kennis bruikbaar te maken? Hoe moeten ze dat dan doen?
V6228 – Rathenau Instituut Werkprogramma’s – aug/sept 2014 – VERSIE 2
SPECIFIEKE VRAGEN (15 minuten, 7,5 per onderdeel) We willen wat verder ingaan op dit thema. INT: leg respondenten tekst voor om te lezen en lees voor: Voor de aanpak van maatschappelijke problemen is het van groot belang dat onderzoekers kunnen samenwerken met de overheid, bedrijven en maatschappelijke organisaties.
Wat vinden jullie van de samenwerking tussen onderzoekers en andere partijen? Wat is er positief aan samenwerking tussen onderzoekers en andere partijen? Wat levert samenwerking tussen onderzoekers en andere partijen op? Wat is er negatief aan samenwerking tussen onderzoekers en andere partijen? Welke zorgen hebben jullie over die samenwerking? We hebben nog een tekst. INT: leg respondenten tekst voor om te lezen en lees voor: Uit onderzoek onder burgers blijkt dat veel mensen huiverig zijn voor nauwe samenwerking tussen wetenschappers en gebruikers. Of het nu gaat om samenwerking van een wetenschapper met een bedrijf als Shell, een belangenorganisatie als Greenpeace of de overheid. Een van de grote gevaren is volgens hen dat wetenschappers hun kritische vermogen verliezen. De Melkunie-professor die adviseert om melk te drinken staat meteen in kwaad daglicht, hoe wetenschappelijk juist zijn onderzoek ook is geweest. Natuurlijk adviseert hij dat!
Wat roept deze informatie bij jullie op? Waarom zijn mensen huiverig over de samenwerking tussen onderzoekers en andere partijen? Waar baseren ze dat op? Hebben jullie voorbeelden waar dat uit blijkt? Hoe kijken jullie er tegen aan? Stel dat samenwerking echt nodig is. Aan welke voorwaarden moet de samenwerking tussen onderzoekers en andere partijen dan voldoen? Wanneer kan het wel, wanneer kan het niet? Hoe moet dat dan vorm krijgen? Wie moet dat bewaken? Heeft u er vertrouwen in dat dat kan? V6228 – Rathenau Instituut Werkprogramma’s – aug/sept 2014 – VERSIE 2
E. Suggesties andere onderzoeksthema’s (15 minuten) We hebben met elkaar verschillende thema’s besproken: ontwikkelingen die invloed hebben op de samenleving en burgers. Jullie hebben zelf thema’s ingebracht en wij hebben dat gedaan. Welke thema’s springen er voor jullie uit? Zijn er thema’s niet genoemd, waarvan jullie vinden dat deze wel aandacht zouden moeten krijgen? Welke zijn dat? Waarom moet daar aandacht voor zijn? F. Tot slot (5 minuten) Laatste vragen uit de meekijkruimte? Wilt iemand nog ergens op terugkomen of aanvullen? Wat zouden jullie het Rathenau Instituut nog mee willen geven? Eventueel uitleg geven over wijze waarop inzichten uit onderzoek gebruikt gaan worden.
V6228 – Rathenau Instituut Werkprogramma’s – aug/sept 2014 – VERSIE 2
Bijlage 4 Checklist 2 september 2014
P6228 rapport kwalitatief onderzoek werkprogramma Rathenau Instituut | oktober 2014
CHECKLIST RATHENAU INSTITUUT WERKPROGRAMMA VERSIE 2 SEPTEMBER 2014
A. Introductie en kennismaking (15 minuten) Welkom heten bij Veldkamp Onderwerp: we gaan het hebben over maatschappelijke onderwerpen die ons als samenleving raken en zijn benieuwd welke onderwerpen jullie bezig houden. Spelregels: Het gaat om meningen, dat betekent dat er geen goede of foute antwoorden zijn. Verzoek om vrijuit te spreken. Verzoek om mobiele telefoons uit te zetten. Opname, meekijken en anonimiteitwaarborg. We beginnen met voorstelronde: naam, leeftijd, bezigheden, gezinssituatie. B. Uitleg over taak en werkveld Rathenau Instituut (10 minuten) We doen dit onderzoek voor het Rathenau Instituut. Heeft iemand hier wel eens van gehoord? Eventueel: waar kennen jullie hen van? Wat weten jullie over het Rathenau Instituut? Wat denken jullie dat ze doen? INT: let tekst met uitleg over Rathenau Instituut voor en lees voor: Het Rathenau instituut is een onafhankelijke organisatie die zich bezighoudt met de invloed van wetenschap en technologie op de maatschappij en hoe we daar als maatschappij mee om kunnen of moeten gaan. Het Rathenau Instituut doet onderzoek en informeert daarover de politiek, het beleid en de samenleving.
Wat is jullie eerste reactie hierop? Welk beeld hebben jullie hierbij? Waar denken jullie dat zij zich mee bezig houden? Wat vinden jullie hiervan?
V6228 – Rathenau Instituut Werkprogramma’s – aug/sept 2014 – VERSIE 2 SEPTEMBER
C. Open associaties onderzoeksthema’s (20 minuten) Op welke manier hebben technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen invloed op ons leven? INT: inventariseer op flipover: o Waar denken jullie bij technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen aan? o Kunnen jullie voorbeelden van dit soort ontwikkelingen noemen? Wat zijn de gevolgen van deze ontwikkelingen op onze samenleving? Wat zien we ervan, wat merken we er van? In hoeverre kunnen technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen ons leven gemakkelijker maken? Welke voordelen zien jullie? Wat levert het ons op? En in hoeverre is er ook een keerzijde? o Over welke ontwikkelingen maken jullie je zorgen over? Waarom? o Welke ontwikkeling houdt jullie bezig? Hoe komt dat? o Waar hebben jullie vragen over? o Wat is jullie grootste zorg? Wie raakt dit? o Waar moet aandacht voor zijn? Wat moet er besproken worden? Waar moeten we met elkaar over nadenken? D1. Thema 1: INNOVATIE (25 minuten) Het Rathenau Instituut houdt zich bezig met een aantal onderzoeksthema’s. Eén van die onderzoeksthema’s is: Innovatie. INT: leg tekst voor en lees voor: Innovatie betekent dat nieuwe wetenschappelijke kennis en technologie worden omgezet in nieuwe producten en diensten. Innovatie draagt bij aan economische groei en werkgelegenheid, omdat het voor nieuwe bedrijvigheid zorgt.
V6228 – Rathenau Instituut Werkprogramma’s – aug/sept 2014 – VERSIE 2 SEPTEMBER
Vroeger was innovatie vooral gekoppeld aan individuele bedrijven. Denk aan Philips. Nu gaat het er steeds meer om dat een hele regio het innovatieproces steunt. Onderzoekers aan universiteiten, bedrijven en lokale overheden (gemeentes) moeten goed samenwerken, bijvoorbeeld om voorzieningen en opleidingen af te stemmen op nieuwe typen productie en banen. Omdat er vanuit de hele wereld veel concurrentie is, moet een regio wel opvallen om onderzoekers, ontwikkelaars en innovatieve bedrijven te trekken. Alleen in een sterke innovatieregio ontstaat groei en werkgelegenheid. Dit werkt het beste als er gekozen wordt voor een bepaald profiel, of type innovatie. Zo trekt de regio Eindhoven veel onderzoekers en bedrijven aan op het gebied van duurzame energie, mobiliteit en zorg. Inmiddels staat Eindhoven internationaal niet zozeer bekend om Philips, maar als de slimste gemeente van Nederland.
ALGEMENE VRAGEN (10 minuten) Wat vinden jullie van deze ontwikkeling? Wat weten jullie van ìnnovatie? Wat houdt innovatie in? Denken jullie dat het je eigen leven beïnvloedt? En hoe dan? Welke vragen roept het bij jullie op? Waarom houdt vooral dit jullie bezig? Hebben jullie ook weleens zorgen over innovatie? Waar maak je je dan het zorgen over? In hoeverre vinden jullie het terecht dat het Rathenau Instituut aandacht besteedt aan het thema innovatie? Waarom is het terecht? Of waarom is het niet terecht? SPECIFIEKE VRAGEN (15 minuten) We willen wat verder ingaan op dit thema. INT: leg respondenten tekst voor om te lezen en lees voor: Succesvolle regio’s slagen er het beste in om bedrijven en toponderzoekers aan te trekken en worden zo nog sterker. Deze innovatie levert nieuwe bedrijvigheid en werkgelegenheid op. Maar door specialisatie, en ook door de veranderingen die met alle innovatie gepaard gaan, zullen er andere eisen gesteld worden aan de bewoners van een regio. Misschien is er minder werk in productie en meer werk in dienstverlening. Niet iedereen zal in zulke veranderingen mee kunnen komen. Bovendien kunnen niet alle regio’s een top-regio worden. Een land als Nederland kan er hooguit een paar hebben. Daarnaast zijn er ook zwakkere regio’s. Zij zullen er veel minder in slagen om bedrijven naar zich toe te halen en werkgelegenheid te behouden. Regionale innovatie heeft dus positieve en negatieve gevolgen.
V6228 – Rathenau Instituut Werkprogramma’s – aug/sept 2014 – VERSIE 2 SEPTEMBER
Wat vinden jullie van deze ontwikkeling? Wat is positief aan deze ontwikkeling? En wat is negatief? Wat vinden jullie van maatregelen om bedrijven naar een regio te lokken, zoals belastingvoordelen? Wie bepaalt welke regio’s topregio’s mogen worden en op welke specialisatie ze zich moeten richten? En welke voorzieningen daarbij worden getroffen? Moeten de grote gemeenten en provincies dat uitmaken? Of de nationale overheid? Of moeten de EU-lidstaten dit op Europees niveau afstemmen? We hebben nog een tekst: Om een sterke innovatieregio te worden is samenwerking tussen onderzoekers, bedrijven en overheden heel belangrijk. Uit onderzoek onder burgers blijkt echter dat veel mensen huiverig zijn voor zulke samenwerking. Een van de grote gevaren is volgens hen dat wetenschappers hun kritische vermogen verliezen. De Melkunie-professor die adviseert om melk te drinken staat meteen in kwaad daglicht, hoe wetenschappelijk juist zijn onderzoek ook is geweest. Natuurlijk adviseert hij dat!
Wat vinden jullie hiervan? Wat is positief aan de samenwerking tussen onderzoekers en bedrijven? Wat levert het op? Wat is negatief aan deze samenwerking? Wat kan een bedreiging zijn? Wanneer zijn de voordelen groter dan de nadelen? Voorbeelden? Aan welke voorwaarden moet de samenwerking tussen onderzoekers en andere partijen voldoen? Wanneer kan het wel, wanneer kan het niet?
V6228 – Rathenau Instituut Werkprogramma’s – aug/sept 2014 – VERSIE 2 SEPTEMBER
D2. Thema 2: Medische zorg van de toekomst (25 minuten) Een ander thema waar het Rathenau Instituut mee bezig is, is: medische zorg van de toekomst. INT: leg respondenten tekst voor en lees voor: Een belangrijke ontwikkeling binnen de gezondheidszorg is dat de zorg zich niet alleen richt op het genezen van ziektes, maar meer en meer ook op preventie: op het voorkomen van ziektes. We krijgen steeds meer inzicht in individuele gezondheidsrisico’s en kunnen op grond daarvan mensen aanzetten tot gezond gedrag. Het meten van gezondheid wordt dan ook steeds belangrijker. Dat kan met medische gezondheidschecks, maar kan ook doordat mensen zelf gebruik maken van allerlei meetapparatuur om hun gezondheid of fitheid in de gaten te houden.
ALGEMENE VRAGEN (10 minuten) Als jullie dit zo lezen welke eerste associaties en ideeën hebben jullie hierbij? Wat roept het bij jullie op? (INT: schrijf op flipover) Herkennen jullie deze ontwikkeling? Wat vinden jullie van deze ontwikkeling? Moet iedereen alles doen om fit en gezond te blijven? Waarom? Wat zijn positieve gevolgen voor de samenleving als iedereen dat gaat doen? Wat zijn negatieve gevolgen voor de samenleving als iedereen dat gaat doen? Zitten er ook keerzijden aan deze ontwikkeling? In hoeverre vinden jullie het terecht dat het Rathenau Instituut aandacht besteedt aan het thema Medische zorg voor de toekomst? Waarom is het terecht? Of waarom is het niet terecht? SPECIFIEKE VRAGEN (5 + 10 minuten) We willen wat verder ingaan op dit thema. INT: leg respondenten tekst voor om te lezen en lees voor: Er zijn verschillende manieren waarop de gezondheidszorg en mensen zelf kunnen bijdragen aan het voorkomen van ziekte en bevorderen van gezondheid. We geven een voorbeeld:
V6228 – Rathenau Instituut Werkprogramma’s – aug/sept 2014 – VERSIE 2 SEPTEMBER
Darmkankerscreening met ‘nanopil’. Wetenschappers in Twente werken aan een pil die beginnende darmkanker in een vroeg stadium kan opsporen en die door mensen gemakkelijk kan worden ingeslikt. De pil bevat mini-meetapparatuur met onderdelen op ‘nanoschaal’. Minuscule stukjes erfelijkheidsmateriaal (DNA) van kankercellen kunnen daarmee worden opgespoord, lang voordat zich zichtbare tumoren hebben gevormd. Via een mobiele telefoon kan de pil de meetresultaten rechtstreeks doorsturen naar de huisarts of specialist. Op deze manier zouden mensen zich eenvoudig jaarlijks kunnen laten controleren op beginnende darmkanker.
Wat vindt u hiervan? Wat is uw eerste reactie? Vindt u dit een aantrekkelijke manier om uw gezondheid te bevorderen? Waarom wel, waarom niet? Welke vragen roept dit bij u op? We hebben ook nog een ander voorbeeld. We lezen het weer even. Meten van stress op de werkvloer. Op internet adverteert de firma Empatica met gemakkelijk draagbare meetapparatuur zoals een armband. Gebruikers kunnen daarmee continu hun eigen hartslag, bewegingsactiviteit, huidvochtigheid en temperatuur meten, als signalen van stress. De signalen kunnen worden ingevoerd in een computer en gecombineerd met gegevens over werkactiviteiten. Individuele gebruikers kunnen daarmee inzicht krijgen in omstandigheden op hun werk die bijdragen aan stress en hun gedrag daarop aanpassen. Werkgevers kunnen dit soort gegevens gebruiken voor verbetering van de werkomstandigheden.
Wat vindt u hiervan? Wat is uw eerste reactie? Vindt u dit aantrekkelijke manieren om uw eigen gezondheid te bevorderen? Waarom wel, waarom niet? Welke vragen roept dit soort ontwikkelingen bij u op? Op welke manieren kunnen dit soort vormen van screenen en meten naar uw mening bijdragen aan uw persoonlijke gezondheid? Zou u zelf iets willen doen met dit soort mogelijkheden? Zo nee, waarom niet? Wat vindt u acceptabel als het gaat om het bevorderen van uw eigen gezondheid? Wat niet? Waar ligt voor u de grens?
V6228 – Rathenau Instituut Werkprogramma’s – aug/sept 2014 – VERSIE 2 SEPTEMBER
Ligt de verantwoordelijkheid voor het bevorderen van gezondheid door screening en preventie vooral bij de gezondheidszorg of juist bij mensen zelf? Op welke manier zouden mensen op deze verantwoordelijkheid kunnen worden aangesproken? Vindt u het ook belangrijk dat dit gebeurt, of ziet u juist bezwaren? E. Suggesties andere onderzoeksthema’s (15 minuten) We hebben met elkaar verschillende thema’s besproken: ontwikkelingen die invloed hebben op de samenleving en burgers. Jullie hebben zelf thema’s ingebracht en wij hebben dat gedaan. Welke thema’s springen er voor jullie uit? Zijn er thema’s niet genoemd, waarvan jullie vinden dat deze wel aandacht zouden moeten krijgen? Welke zijn dat? Waarom moet daar aandacht voor zijn? F. Tot slot (5 minuten) Laatste vragen uit de meekijkruimte? Wilt iemand nog ergens op terugkomen of aanvullen? Wat zouden jullie het Rathenau Instituut nog mee willen geven? Eventueel uitleg geven over gebruik onderzoek.
V6228 – Rathenau Instituut Werkprogramma’s – aug/sept 2014 – VERSIE 2 SEPTEMBER