Buitenschoolse opvang in een (Brusselse) grootstedelijke context. Praktijk, pedagogiek en beleid van een meersporenbeleid
Eindrapport
Projectleiding: Michel Vandenbroeck Projectmedewerkers: Sigrid Arents en Silke Heiden VBJK, onderzoekscentrum verbonden aan de vakgroep Sociale Agogiek van de Universiteit Gent, in opdracht van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (SIF actieplan) en het bevoegde collegelid.
Expertisecentrum voor Opvoeding & Kinderopvang
1
Colofon Redactie:
Silke Heiden, Sigrid Arents, Michel Vandenbroeck Lay-out: Crayon Visual Communication Ontwerp logo XYZ: Goud, Wierrook & Mirre. “XYZ Schoolkinderopvang in de stad” is een project van VBJK op initiatief van het VGC SIF-aktieplan en het bevoegde collegelid.
VBJK Onderzoekscentrum verbonden aan de vakgroep Sociale Agogiek Raas Van Gaverestraat 67A 9000 Gent tel: 09 232 47 35 fax: 09 232 47 50 email:
[email protected] website: www.vbjk.be
© 2003 VBJK – VGC. Gedeelten van de tekst kunnen zonder toestemming overgenomen worden, maar correcte bronvermelding is wel vereist. De correcte bronvermelding is: Heiden, S., Arents, S. & Vandenbroeck, M., (2003) Buitenschoolse opvang in een (Brusselse) grootstedelijke context. Praktijk, pedagogiek en beleid van een meersporenbeleid. Eindrapport. Gent-Brussel: VBJK-VGC.
De auteurs van dit rapport willen uitdrukkelijk al diegenen bedanken die dit project mogelijk hebben gemaakt. Dat zijn de leden van de stuurgroep en het lokaal overleg buitenschoolse kinderopvang die vele tientallen pagina’s documenten hebben doorgenomen en met hun expertise van commentaar hebben voorzien. Dat zijn vanzelfsprekend de tientallen medewerkers die het XYZ-project in de praktijk hebben “uitgevonden” en “uitgewerkt”: professionelen uit de buitenschoolse opvang, leraren en directies uit het onderwijs, gemeentepersoneel, medewerkers van het jeugdwerk, van cultuuren sportverenigingen, vrijwilligers en studenten. En dat zijn niet in het minst de kinderen die het project “levend” hebben gemaakt en ons met hun vele commentaren en tekeningen duidelijk hebben gemaakt welke weg we op moesten gaan.
2
Inhoud
Deel 1: Probleemstelling en aanpak -----------------------------------------------------------------------------------5 1. Buitenschoolse opvang in de (Brusselse) grootstad -------------------------------------------------------------- 5 2. Doelstellingen en opzet------------------------------------------------------------------------------------------------ 6 Deel 2: aanpak en onderzoeksmethodiek ---------------------------------------------------------------------------7 1. Algemene situering ----------------------------------------------------------------------------------------------------- 7 2. De stuurgroep----------------------------------------------------------------------------------------------------------- 7 3. Criteria voor de selectie van de regio’s ---------------------------------------------------------------------------- 8 4. Verloop van het actieonderzoek------------------------------------------------------------------------------------- 9 Deel 3: Besluiten op het niveau van de praktijk ----------------------------------------------------------------- 10 1. De projectontwikkelaar --------------------------------------------------------------------------------------------- 10 2. Overschatting van het lokale potentieel-------------------------------------------------------------------------- 11 3. Draaiboek voor de praktijk ----------------------------------------------------------------------------------------- 11 3.1. Minimale noodzakelijke context ------------------------------------------------------------------------- 11 3.2 Nestfunctie en webfunctie--------------------------------------------------------------------------------- 12 3.3. Enkele organisatorische aspecten------------------------------------------------------------------------ 13 3.4. Functieprofiel van projectontwikkelaar en coördinator--------------------------------------------- 14 Deel 4: Besluiten op het niveau van de theorie of pedagogiek---------------------------------------------- 15 1. De functie ”Buitenschoolse kinderopvang”. --------------------------------------------------------------------- 15 2. Een sociaal – pedagogische visie op buitenschoolse kinderopvang ------------------------------------------ 17 2.1 Vrije tijd ------------------------------------------------------------------------------------------------------- 17 2.2. Sociale experimenteerruimte. --------------------------------------------------------------------------- 18 2.3. Ouders en kinderen als partners ------------------------------------------------------------------------ 19 3. Een sociaal – pedagogische visie vanuit het onderwijs. -------------------------------------------------------- 19 4. Een sociaal – pedagogische visie vanuit het jeugdwerk.-------------------------------------------------------- 21 5. Kinderparticipatie----------------------------------------------------------------------------------------------------- 22 5.1. Opzet en methodiek --------------------------------------------------------------------------------------- 22 5.2. Kinderparticipatie bij de probleemdefiniëring --------------------------------------------------------- 23 5.3. Kinderparticipatie bij de probleemoplossing ---------------------------------------------------------- 25 5.4. Kinderparticipatie tijdens het project------------------------------------------------------------------- 26 5.5. Besluit. -------------------------------------------------------------------------------------------------------- 27 Deel 5: Besluiten in verband met het beleid --------------------------------------------------------------------- 29 1. Beleid op het Vlaams niveau ---------------------------------------------------------------------------------------- 29 1.1. Beleidsplan buitenschoolse opvang---------------------------------------------------------------------- 29 1.2. Algemene en sectorspecifieke criteria------------------------------------------------------------------ 29 1.4. Besluit--------------------------------------------------------------------------------------------------------- 31 2. Beleid op Brussels niveau ------------------------------------------------------------------------------------------- 31 2.1. Projectontwikkelaars--------------------------------------------------------------------------------------- 31 2.2. Het versterken van de nestfunctie en webfunctie ---------------------------------------------------- 32 2.3. Netwerking als kwaliteitscriterium---------------------------------------------------------------------- 32 2.4. Nederlandstalige begeleiders ----------------------------------------------------------------------------- 33 2.5. Overleg met Vlaanderen ---------------------------------------------------------------------------------- 33 2.6. Overleg binnen Brussel------------------------------------------------------------------------------------ 33 Tenslotte -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 33 Bibliografie ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ 34
3
Bijlagen ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 35 Bijlage 1: actieonderzoek ----------------------------------------------------------------------------------------------- 37 Bijlage 2: het praktijkverslag------------------------------------------------------------------------------------------- 39 1. Brussel Benedenstad ----------------------------------------------------------------------------------------------- 39 1.1. de prospectiefase----------------------------------------------------------------------------------------- 39 1.2. de planningsfase------------------------------------------------------------------------------------------- 44 1.3. de proeffase ----------------------------------------------------------------------------------------------- 47 1.4. de uitvoeringsfase ---------------------------------------------------------------------------------------- 47 1.5. de evaluatiefase ------------------------------------------------------------------------------------------- 49 2. Kuregem ------------------------------------------------------------------------------------------------------------ 50 2.1. de prospectiefase----------------------------------------------------------------------------------------- 50 2.2. de planningsfase------------------------------------------------------------------------------------------- 56 2.3. de proeffase ----------------------------------------------------------------------------------------------- 59 2.4. de uitvoeringsfase ---------------------------------------------------------------------------------------- 59 2.5. de evaluatiefase ------------------------------------------------------------------------------------------- 60 3. Laag Koekelberg ---------------------------------------------------------------------------------------------------- 64 3.1. de prospectiefase----------------------------------------------------------------------------------------- 64 Bijlage 3: algemene voorwaarden inzake het organiseren van buitenschoolse opvang ------------- 68
4
Deel 1: Probleemstelling en aanpak 1. Buitenschoolse opvang in de (Brusselse) grootstad Elke grootstad wordt gekenmerkt door een grote culturele, sociale en taalkundige verscheidenheid. Niet alleen de tweetaligheid van de hoofdstad maar ook de gemeenten met elk hun eigen beleid, hun specifieke noden en aandachtspunten maken dit tot een complex werkterrein. Zo vindt de buitenschoolse opvang in Vlaanderen grotendeels plaats buiten de schoolinfrastructuur. In de Vlaamse steden komen Initiatieven Buitenschoolse Opvang (IBO) echter veel moeilijker tot stand. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest daarentegen wordt de naschoolse opvang hoofdzakelijk door de scholen georganiseerd. Enkel een klein deel van de opvang is voor rekening van de IBO’s. Dagelijks maken 6.437 kinderen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gebruik van de naschoolse kinderopvang in de Nederlandstalige basisscholen, terwijl de IBO’s zo’n 450 kinderen opvangen. (Lokaal Overleg, 2002). Specifiek aan een grootstad is ook de grotere aanwezigheid van maatschappelijk kwetsbare groepen. Dat betekent vaak ook een materieel probleem zoals een gebrek aan geschikte infrastructuur, spelmogelijkheden en groene ruimten in meer kansarme buurten. Door het ontbreken van groene (speel)ruimte en door de vaak drukke straten, voelen de meeste ouders er weinig voor om hun kinderen buiten te laten spelen. Kinderen die niet naar de opvang of naar andere activiteiten gaan, blijven doorgaans thuis of gaan bij vriendjes spelen. Daarnaast zijn ouders niet altijd even goed geïnformeerd over het bestaande aanbod, of zijn ze dat wel maar laten ze hun kinderen er niet aan deelnemen omwille van bijvoorbeeld te hoog inschrijvingsgeld, de reputatie van de organisatie, enz. Daar komt bij dat in sommige wijken het aantal Nederlandstalige organisaties die een aanbod voor kinderen hebben, beperkt is. De problematiek van de buitenschoolse opvang in de grootstedelijke context werd zowel vanuit het SIFactieplan, als vanuit het lokaal overleg buitenschoolse kinderopvang scherp aangevoeld. We gaan op deze twee analyses in omdat ze het uitgangspunt vormden van dit project. Uitgangspunten vanuit het Vlaamse beleid In de algemene Beleidsnota van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen wordt de nadruk
gelegd op de toegankelijkheid van de dienstverlening, op de gelijke kansen van mannen en vrouwen (en de rol van kinderopvang daarin) en op traditionele beeldvorming over diverse doelgroepen (Vogels, 2000a). Enkele maanden later werd dit geconcretiseerd voor de kinderopvang in de “Blauwdruk voor een toekomstige uitbouw van het kinderopvanglandschap in Vlaanderen” (Vogels, 2000b). Daarin werd gesteld dat kinderopvang een basisvoorziening moet worden, als onderdeel van de actieve welvaartstaat. Het regeerakkoord voorziet voor de buitenschoolse opvang expliciet dat die verder moet uitgebouwd worden en dat er een decreet Buitenschoolse Kinderopvang moet komen “waarin de netoverschrijdende samenwerking op buurtniveau, in samenwerking met alle lokale actoren, wordt vastgelegd”. De minister bepleit verder expliciet nog het wegvallen van de schotten tussen kinderopvang en onderwijs en tussen jeugdwerk en kinderopvang (Vogels, 2000b: 20) en het verder werken aan een meersporenbeleid. Daarbij ziet ze opvang en onderwijs als partners voor het kind. Deze visie wordt nog verder geconcretiseerd en geeft aanleiding tot een specifieke beleidsbrief voor de buitenschoolse kinderopvang in 2002 (Vogels, 2002). De beleidsbrief stelt vast dat het verder verankeren van de scholen binnen het meersporenbeleid niet gemakkelijk verloopt en dat bestaande structuren en regelgevingen het realiseren van aanbod op maat in plaatselijke samenwerkingsverbanden bemoeilijkt. De grote uitdaging is de buitenschoolse opvangfunctie niet langer te bekijken vanuit het perspectief van de aanbieder, maar vanuit de invalshoek van het kind, wat de opdeling in strakke sectoren als jeugdwerk en kinderopvang in vraag stelt. Zij verwijst bij de invulling van dit meersporenbeleid ook expliciet naar de Brede School en Scandinavische experimenten met de integratie van school en opvang. Het is dan ook de opdracht van de overheid om dergelijke samenwerkingverbanden in een meersporenbeleid te faciliteren. Daarbij dient er specifieke aandacht te gaan naar de grote steden en pleit ze voor het ontwikkelen van “good practices”, die via een prijs de nodige aandacht zouden moeten krijgen. Kinder- en ouderparticipatie zijn daarbij ook kernbegrippen. Dit streven naar samenwerkingsverbanden wordt ook expliciet uitgedrukt in het Ministerieel besluit van 12 juni 2001 i.v.m. de kwaliteitszorg in de buitenschoolse opvang. Artikel 6 van dit besluit omschrijft drie kernprocessen van kwaliteit waarbij het derde kernproces de samenwerking met externe personen
5
en instanties benadrukt.
project daarom volgende doelstellingen realiseren:
Uitgangspunt vanuit het Brusselse SIF actieplan en het Brusselse Lokaal Overleg In de volkswijken opteert men voor een kwalitatieve buitenschoolse opvang voor alle kinderen die opvang nodig hebben. In een groot aantal scholen zijn het niet alleen de kinderen van tweeverdieners die de opvang bevolken. Heel veel kinderen blijven in de opvang omdat er thuis geen plaats is om veilig te spelen, omwille van de huiswerkbegeleiding, door een gebrekkige toegankelijkheid van omkaderde mogelijkheden voor de vrije tijd, … Voor heel wat van deze kinderen is daarom de school een belangrijke opvangplaats en een alternatief voor de straat. De scholen beschikken echter vaak niet over de middelen om deze vrije tijd goed te omkaderen.
• Het exploreren van mogelijkheden om het meersporenbeleid concreet in te vullen in een grootstedelijke context, met bijzondere aandacht voor de “kansarme” wijken en gebruik makend van de voorzieningen die nu reeds actief zijn in deze wijken. • Nagaan welke repercussies dit heeft op organisatorisch vlak en op het vlak van lokaal en bovenlokaal beleid.
Daarnaast is men bezorgd om het goed gebruik van de beperkte publieke infrastructuur en dient onderzocht hoe in de volkswijken de bestaande infrastructuur (waaronder de schoolinfrastructuur) optimaal kan worden benut, ook buiten de schooluren. In Brussel waren bij de start van het XYZ-project vijf Initiatieven Buitenschoolse Opvang actief1, waarvan drie een principiële goedkeuring en/of erkenning van Kind en Gezin bekwamen. In totaal vangen zij slechts een fractie op van het aantal kinderen die regelmatig lang op school blijven. Het gaat in Brussel om zo’n 7.000 kinderen die regelmatig op school nablijven. Binnen een grootstedelijke context kan een IBO wellicht slechts een deel van het antwoord op die behoeften aan buitenschoolse kinderopvang vervullen en is er nood om andere formules te onderzoeken die het meersporenbeleid gestalte geven. Die andere formules dienen maximaal gebruik te maken van wat nu al bestaat (onder meer op school en in het jeugdwerk) en die bestaande initiatieven te versterken en in een netwerk met mekaar te verbinden. Het Lokaal Overleg Buitenschoolse Kinderopvang heeft in haar beleidsplan 2002-2004 daarom besloten om via netwerking de buitenschoolse opvang een nieuwe impuls te geven. Het Lokale Overleg erkent ook de specificiteit van de grootstad en heeft daarom besloten de SIF-gebieden als prioritair te erkennen bij uitbreidingen van de buitenschoolse opvang, de bestaande opvang (op school) te versterken en prioriteit te geven aan SIF-gebieden.
2. Doelstellingen en opzet Binnen de beperkte tijd die voorhanden is, wilde dit
6
Concreet betekent dit dat het project experimentele netwerking wil organiseren tussen scholen van verschillende netten, jeugdwerk en IBO’s en dit in twee SIF-wijken van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Elk van deze opvangmodaliteiten moet voldoen aan volgende criteria: • het gaat om een pedagogisch kwalitatief initiatief • het initiatief staat open voor alle kinderen • het steunt op een lokaal samenwerkingsverband van scholen • het werkt met en binnen schoolinfrastructuur • het maakt maximaal gebruik van het bestaande potentieel De ervaringen uit deze twee projecten moeten bovendien toelaten een theoretisch (maar vanuit de praktijk opgebouwd) model uit te werken en beleidsconclusies te trekken. In de eerste fase die liep tot de zomer van 2002 wilden we de twee pilootprojecten op gang brengen op twee locaties: In samenwerking met een bestaand IBO. Het gaat om een initiatief dat: • zich wil engageren t.a.v. bovenstaande uitgangspunten • zich situeert in een SIF-wijk • werkt met en binnen schoolinfrastructuur • in een samenwerkingsverband tussen verschillende scholen • in een buurt waar het jeugdwerk (en andere vrijetijdsbestedingen) vertegenwoordigd is. Op een nieuwe locatie, waar buitenschoolse opvang quasi moet worden opgestart. Ook hier is het aanknopingspunt: • een samenwerkingsverband van verschillende scholen • die hun schoolinfrastructuur ter beschikking stellen • in een SIF-wijk • waar beroep kan gedaan worden op lokale werkingen.
Bedoeling was dat tijdens de zomer van 2002 de eerste prospectiefase geëvalueerd werd door de stuurgroep op grond van twee onderscheiden criteria: • kan in het schooljaar 2002-2003 met voldoende kans op succes het pilootproject van start gaan op twee locaties? • Kan de financiering voor 2003 gegarandeerd worden?
Indien de evaluatie positief zou zijn, zou het project dan één schooljaar lopen. Ondertussen zou de reflectie over de theorievorming en de beleidsmatige aspecten doorlopen. Die reflectie zou besloten worden met een eindrapport in september 2003.
3 erkende IBO’s sinds maart 2003 en sinds juli 2003 5 erkende (3erkende en 2 met PA, die erkend zullen zijn vanaf ze erkenningsdossier indienen). 1
Deel 2: aanpak en onderzoeksmethodiek 1. Algemene situering Zoals reeds duidelijk geworden is uit de inleiding, werd er van meet af aan gekozen om het probleem op drie niveaus te benaderen: op het niveau van de praktijk, op het niveau van de theorievorming en op het niveau van het beleid. De concrete actie in de praktijk diende daarbij als inspiratiebron voor theoretische reflectie en voor het formuleren van beleidsadviezen. Centraal stond dus de praktijk waarbij aanvankelijk vooropgesteld werd dat het project concrete vormen van buitenschoolse opvang zou genereren in twee verschillende settings: één waar reeds een Initiatief voor Buitenschoolse Opvang aanwezig was en één in een wijk waar nog geen eerdere initiatieven waren genomen. Van meet af aan was ook vastgelegd dat de geselecteerde wijken dienden te behoren tot de zogenaamde SIFgebieden, wijken die op een aantal kansarmoedecriteria relatief hoog scoren. In het beleidsplan van het Lokaal Overleg Buitenschoolse Opvang werd immers vastgelegd dat deze wijken prioriteit moeten hebben bij het uitbouwen de buitenschoolse kinderopvang. Bovendien wenste de Vlaamse Gemeenschapscommissie in het algemeen en het SIF-actieplan in het bijzonder in deze wijken het gebruik van de schaarse infrastructuur en middelen te maximaliseren via netwerkvorming. Van bij de aanvang van het project werd een stuurgroep opgericht om het project te begeleiden en om de beleidsimplicaties te bespreken. In eerste instantie werd daarom in verschillende SIFwijken geprospecteerd naar de mogelijkheden en beperkingen om de slaagkansen van het project in te schatten. Twee wijken werden geselecteerd: Brussel Benedenstad als regio waar een IBO aanwezig was en Anderlecht Kuregem als regio waar nog geen
structurele opvang bestond. In die twee wijken werd gepoogd om de buitenschoolse opvang respectievelijk verder te ondersteunen en te verbreden of uit te bouwen door middel van netwerking met alle relevante lokale actoren. In de loop van het project werd hier een derde regio aan toegevoegd, namelijk Koekelberg. Regelmatig werden de ervaringen op het terrein gereflecteerd om tot theorievorming te komen. Die reflectie werd ook teruggekoppeld naar de actoren op het terrein. Met de stuurgroep werd geregeld overlegd over de beleidsadviezen die uit de ervaringen op het terrein en uit de theoretische reflecties afgeleid werden. In het XYZ-project werd geopteerd om te werken a.d.h.v. actie-onderzoek. Actie-onderzoek kunnen we omschrijven als: “Een vorm van handelen n.a.v. de door de praktijk ervaren probleemsituatie teneinde deze te veranderen in samenwerking tussen onderzoek en praktijk, gericht op theorievorming.” In Bijlage 1 gaan we verder in op deze methodiek en haar toepassing in het XYZproject. Het project werd uitgevoerd door het V.B.J.K. een expertisecentrum voor de kinderopvang, verbonden met de vakgroep Sociale Agogiek van de Universiteit Gent. Alle terreinwerk werd uitgevoerd door twee projectmedewerkers, Silke Heiden en Sigrid Arents, die ook de informatie verzamelden voor dit eindrapport.
2. De stuurgroep Het project richtte zich, zoals gezegd, niet enkel op het terrein, maar ook op een theoretisch en een beleidsniveau. Daarom werd een stuurgroep opgericht die het project zou begeleiden en die samengesteld was
7
uit ervaringsdeskundigen voor wat de praktijk betreft, uit experten die een bijdrage konden leveren aan de theorieontwikkeling en uit beleidsmensen uit het lokale (Brusselse) en bovenlokale (Vlaamse) niveau. De stuurgroep nam de volgende taken op zich: • Reflectie: de stuurgroep fungeerde als een denktank die op basis van documenten van het XYZ-team waardevolle bedenkingen formuleerde bij de opzet, de planning en het verloop. • Strategische beslissingen: cruciale beslissingen werden steeds voorgelegd aan de stuurgroep (bvb. over de selectie van de betrokken wijken) • Planning: ook de planning werd op belangrijke momenten met de stuurgroep doorgesproken. • Beleidsmatige implicaties: de stuurgroep fungeerde in belangrijke mate als klankbord voor de reflectie over de structurele implicaties van het project en de mogelijkheden en moeilijkheden voor implementatie en disseminatie op korte en langere termijn, zowel op Brussels als op Vlaams niveau. De stuurgroep bestond uit een afvaardiging van de volgende organisaties: • Het Kabinet van VGC Collegelid dhr. Chabert; • De VGC Directie Welzijn en Gezondheid, Werkeenheid Stedelijk Beleid • De VGC Directie Welzijn en Gezondheid, Werkeenheid Kind en Gezin; • De VGC Directie Onderwijs; • De VGC Directie Cultuur: Jeugddienst en Speelpleindienst, • De VGC Sportdienst; • Kind en Gezin, provinciale afdeling Brabant; • Kind en Gezin, beleidsafdeling Vlaanderen • De Gezinsbond; • Het Lokaal Overleg Buitenschoolse Kinderopvang Gent; • Het Lokaal Overleg Buitenschoolse Kinderopvang Antwerpen, • BRES, (Brussels Steunpunt Jeugdwerkingen met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren) • Het Kinderrechtencommissariaat; • De Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten; • De Scholengroep Brussel van het Gemeenschapsonderwijs; • Het Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap Gemeentelijk en stedelijk onderwijs; • De Katholieke Opvoeding en Cultuur Brussel – katholiek onderwijs; • Het CeSSo (Centrum voor Sociale Stadsontwikkeling) • De Universiteit Gent, vakgroep Sociale Agogiek; Deze stuurgroep is zeven maal samengekomen.
8
3. Criteria voor de selectie van de regio’s Het doel van het praktisch gedeelte van het XYZproject was de uitbouw van een buitenschoolse kinderopvang op twee plaatsen (wijken). Bij aanvang van het project werd beslist om het project door te voeren binnen de SIF-regio’s. Enerzijds kon worden aangenomen dat in deze regio’s de behoefte aan kwalitatieve buitenschoolse opvang groot was en de toegankelijkheid tot reguliere voorzieningen vaak beperkt. Anderzijds waren de SIF-gebieden ook door het lokaal overleg in haar beleidsplan benoemd als prioritaire gebieden om buitenschoolse opvang uit te bouwen. Van bij de aanvang van het project werd bovendien vastgelegd dat prioriteit zou gegeven worden aan wijken waarin volgende criteria maximaal geïmplementeerd konden worden: • Een pedagogische kwalitatief initiatief. De kwaliteit van de ontwikkelde opvang dient zo kwalitatief en professioneel mogelijk te zijn. • Openstaan voor alle kinderen: dit betekent dat de buitenschoolse opvang niet louter als een tewerkstellinginstrument kan beschouwd worden, maar dat zij ook een sociale en educatieve functie heeft, die bereikbaar moet zijn voor alle kinderen uit de wijk, ongeacht de maatschappelijke positie van hun ouders. • Steunen op een lokaal samenwerkingsverband van scholen uit verschillende netten. Het was van meet af aan de bedoeling dat scholen over de verschillende netten heen zouden samenwerken, om principiële zowel als financiële redenen. • In grote mate werken met en binnen de schoolinfrastructuur: in SIF-gebieden is het essentieel dat de bestaande infrastructuur maximaal benut wordt voor de plaatselijke gemeenschap. Om die reden (en in de geest van de Brede School) wilden we daarom het gebruik van de schoolinfrastructuur buiten de lesuren optimaliseren. Het kon zeker niet de bedoeling zijn dat het project aanleiding zou geven tot nieuwe investeringen in infrastructuur. • Maximaal gebruik maken van het bestaande potentieel aan voorzieningen: eigen aan dit project is immers niet dat nieuwe voorzieningen gecreëerd worden, maar dat er beter aan de bestaande behoeften wordt beantwoord door meer samenwerking tussen bestaande voorzieningen te creëren. • Een structurele samenwerking nastreven met het gemeentebestuur: in de mate van het mogelijke diende de samenwerking met het gemeentebestuur centraal te worden gesteld, om dit beleidsniveau te responsabiliseren en om structurele verankering op termijn te verzekeren.
Een ander selectiecriterium was de verscheidenheid in beide regio’s. We wilden dat er ten minste één regio zou zijn, waarin reeds een Initiatief Buitenschoolse Opvang actief was, zowel als minstens één regio, waar nog niets structureels was uitgebouwd. Na de prospectiefase werd er voor geopteerd om twee regio’s te selecteren: • Brussel Benedenstad als wijk waarin een kwalitatief hoogstaand IBO functioneerde (De Buiteling), dat bovendien reeds enige ervaringen met netwerkvorming had. • Kuregem (Anderlecht) waar nog geen structurele buitenschoolse opvang bestond, maar waar de samenwerking met het gemeentebestuur duidelijk mogelijk en wenselijk was Nadien werd nog een derde regio weerhouden: Koekelberg.
4. Verloop van het actieonderzoek Het project werd in de praktijk opgedeeld in verschillende fasen waarvan sommige fasen circulair verliepen: • Prospectiefase In deze fase werd een voorbereidende haalbaarheidsstudie uitgevoerd in de geselecteerde wijken. Doel was om na te gaan of het initiatief in de betrokken wijken kans op slagen zou hebben en om uiteindelijk te beslissen in welke wijken of gemeenten het project wel of niet door zou gaan. We gaan hierna wat dieper in op de selectiecriteria die daarbij vooropgesteld werden. Die selectiecriteria waren bij aanvang vastgelegd in het projectopzet. • Planningsfase Eenmaal de wijken vastgelegd waren, diende de opzet van de buitenschoolse opvang voorbereid te worden. Dat betekende dat de potentiële partners benaderd werden en dat we poogden tot afspraken te komen over het aanbod, de organisatie e.d. Het ging met andere woorden om de eerste cruciale stappen in de netwerkvorming te plaatse. Omwille van de beperkte duur van het project diende de principiële beslissing over de selectie van de wijken (prospectie) vrij vroeg in het tijdspad gepland te
worden. Daardoor liepen planning en prospectie als een circulair proces door mekaar. De chronologische opvolging van planningsfase en uitvoeringsfase is gedeeltelijk artificieel. De planningsfase is immers een fase die uiteraard nooit af is. Bij elke realisatie ontstaan immers nieuwe ideeën, die de planning beïnvloeden. Het terrein is bovendien steeds aan grote wisselingen onderhevig (verloop van personeel, verandering van actoren etc.) zodat de planning voortdurend bijgestuurd dient te worden. • Proef-fase Vooraleer met het eigenlijke aanbod buitenschoolse opvang te starten, kozen we ervoor om proef te draaien. Deze tussenstap was vooral bedoeld om de kinderen te laten proeven van het aanbod en met hun reacties en bedenkingen rekening te houden bij de definitieve implementatie. • Uitvoeringsfase De uitvoeringsfase is de periode waarin het aanbod van buitenschoolse opvang als netwerk zijn normale beloop kent. • Evaluatiefase De uitvoeringsfase werd afgesloten met een evaluatie, waarin alle betrokkenen bevraagd werden. Op basis van die evaluatie werd de oorspronkelijke planning bijgestuurd.
In schema, geeft dat volgend beeld:
Prospectie Planning Proef Evaluatie
Uitvoering
9
Deel 3: Besluiten op het niveau van de praktijk Het is erg moeilijk om inzicht te verschaffen in de complexiteit van de praktijk zonder in te gaan op alle details van die complexiteit. Het beschrijven van alle lokale partners en de weg die zij aflegden naar samenwerking – hoe essentieel ook – zou voor de lezer die niet vertrouwd is met de Brusselse situatie een zware opdracht betekenen. Daarom gaan we hier enkel in op een aantal besluiten en grote lijnen die uit die praktijkervaringen kunnen afgeleid worden. Het gaat om een aantal bevindingen die wellicht een rol zullen spelen onafhankelijk van de precieze lokale context en die dus bij een verdere disseminatie van dit project van belang zijn. De lezer dient zich er echter van bewust te zijn, dat dit niet anders dan een simplificering van de werkelijkheid kan zijn. We raden daarom ook aan om de bijlage 2, die een veel gedetailleerder praktijkverslag geeft, eveneens door te nemen. We geven eerst een tweetal aandachtspunten die o.i. van belang zijn bij verdere implementatie. Dan schetsen we een draaiboek voor de praktijk dat een steun kan bieden bij die implementatie en tenslotte gaan we nog even concreter in op de functie van de projectontwikkelaar.
1. De projectontwikkelaar Het is zeer belangrijk dat de probleemdefiniëring door alle partners erkend en gedragen wordt. De realiteit leert echter dat dit niet vanzelfsprekend is en veel tijd vraagt. Het gaat om het distilleren en benoemen van een gemeenschappelijk probleem zonder daarbij de andere problemen van de partners te negeren en dat is een complex en moeilijk proces. Zonder een gemeenschappelijke vraag is er echter geen gemeenschappelijk doel. Onderwijs (schooldirecties en leerkrachten), buitenschoolse opvang, jeugdwerk, culturele en sportorganisaties hebben elk een eigen identiteit en een eigen finaliteit. Het is niet omdat zij in dezelfde wijk met dezelfde kinderen werken, dat zij daarom ook een gemeenschappelijke visie hanteren op die kinderen, op hun wensen en behoeften of op de manier waarop aan die wensen en behoeften dient beantwoord te worden. Wij opteerden in het project om te vertrekken van een visietekst die de discussie tussen de partners hierover op het terrein zou stimuleren. In elk van de pilootregio’s werd heel snel consensus over deze visietekst bekomen. We leerden echter dat het onderschrijven van een gemeenschappelijke visie niet betekent dat men
10
het over de essentie van het handelen ook eens is. In Brussel Benedenstad bleken de verschillen in visie en engagement pas tijdens de planningsfase en in Kuregem kwamen die pas tijdens de uitvoering aan het licht. Het is een ervaring die ook in andere netwerken en in het onderzoek over netwerken opduikt (Krause, 2003): netwerkvorming komt niet tot stand op basis van louter reflectie en discussie, maar krijgt pas wezenlijk gestalte als die reflectie ook gepaard gaat met het samen handelen, het samen concreet dingen realiseren. Uit die ervaring distilleren we drie essentiële conclusies: Een eerste is dat het opstarten en op gang trekken van een netwerk wellicht niet tot stand komt op basis van de loutere energie van de lokale actoren (hoe groot die ook is). Er is ook een netwerkontwikkelaar of projectontwikkelaar nodig die het initiatief neemt en de dialoog en het handelen stimuleert. Het gaat weliswaar om een tijdelijke inbreng, maar ze lijkt ons toch noodzakelijk om de dynamiek op gang te brengen. Belangrijk is ook dat deze projectontwikkelaar enerzijds voldoende verbonden is met de realiteit op het terrein, maar anderzijds ook een zekere neutraliteit in neemt, opdat elke partner garanties heeft voor het behoud van de eigenheid. Omwille van het belang van deze functie geven we in een afzonderlijke paragraaf een voorstel tot functieprofiel voor deze projectontwikkelaar. Een tweede conclusie is dat veelvuldige dialoog tijdens het project noodzakelijk is. Regelmatige samenkomsten van de lokale werkgroepen zijn essentieel omdat hier de dialoog tussen partners wordt aangegaan waardoor het probleem een gemeenschappelijk probleem wordt en de partners betrokken worden bij de aanpak en reflectie over het handelen. Ook bij de verdere uitwerking van het aanbod is deze dialoog heel belangrijk. Een ‘netwerk buitenschoolse opvang’ zonder geregelde samenkomsten van de lokale werkgroep heeft het risico zijn draagvlak te verliezen. Een derde conclusie is dat de vorming van een lokaal netwerk dat voldoende draagkracht heeft om autonoom (dit betekent los van de projectontwikkelaar) te functioneren heel wat tijd vraagt. Het lijkt ons niet overdreven te stellen dat hier zeker twee jaar voor moet gerekend worden.
2. Overschatting van het lokale potentieel In de opzet van het project werd uitgegaan van het bestaan van een reeks vrije tijdsvoorzieningen in de wijken, waar een netwerk kon mee worden gevormd. Bij een eerste, oppervlakkige prospectie werd dit enigszins bevestigd. Uit het relaas van de werking van het XYZ-project in de praktijk (zie bijlage 2) bleek echter dat de bestaande voorzieningen systematisch overschat waren. In de twee kansarme wijken (Brussel Benedenstad en Kuregem) bleken amper voorzieningen aanwezig die een netwerk konden dragen. De beperkte bestaande voorzieningen kampen bovendien met een hele boel problemen die hun bestaan bedreigen, zoals een tekort aan Nederlandstalige animatoren. Uit de bevraging van de kinderen (zie het hoofdstuk kinderparticipatie) bleek dat de afwezigheid van voldoende vrije tijdsvoorzieningen tot gevolg heeft dat de kinderen die aan ateliers deelnemen (op woensdagnamiddag of zaterdag) vaak verdere verplaatsingen ondernemen naar andere wijken en dat zij hierdoor sterk afhankelijk zijn van volwassenen (bijvoorbeeld de ouders) om aan die activiteiten te kunnen deelnemen. Het was opvallend dat kinderen uit de hogere socio-economische milieus meer aan georganiseerde activiteiten deelnamen dan kinderen uit lagere socio-economische milieus, mede door die afstand. Het ontbreken van voldoende Nederlandstalige initiatieven in de twee SIF-gebieden kan wijzen op een meer algemene lacune in het aanbod van het jeugdwerk, de sport en andere verenigingen in deze wijken. Dat heeft het opstarten van het XYZ-project aanzienlijk bemoeilijkt en ook vertraagd. Het lijkt ons een belangrijk aandachtspunt in de toekomst voor het lokale beleid (bijvoorbeeld de VGC dienst Cultuur). Goed overleg tussen dit beleid en de projectontwikkelaar zal wenselijk zijn om eventuele lacunes aan te pakken.
3. Draaiboek voor de praktijk 3.1. Minimale noodzakelijke context Een eerste stap die de projectontwikkelaar hoort te zetten, is de prospectie ofwel het nagaan of de minimale voorwaarden vervuld zijn om met enige kans op slagen een netwerk uit te bouwen. Daarbij komen volgende deelgebieden aan bod: wie zal de coördinatie (kunnen) opnemen? Welke scholen zijn bereid tot samenwerking en op welke voorwaarden? Wat zijn de mogelijkheden qua infrastructuur? Wie zijn de potentiële partners op het terrein?
Wanneer dit in kaart is gebracht, dan blijven er nog een aantal belangrijke administratieve kwesties te regelen. Op basis van de ervaringen in Koekelberg, Brussel Benedenstad en Kuregem geven we een overzicht van de belangrijkste aandachtspunten. 3.1.1. Coördinatie Het opbouwen en het continueren van een netwerk is zoals gezegd geen eenvoudige taak. Opdat het netwerk duurzaam zou zijn, dient van meet af aan bekeken te worden wie ter plaatse een coördinerende taak kan opnemen, nadat de projectontwikkelaar zich meer en meer terugtrekt. In het XYZ-project werd deze taak op één plaats door een IBO opgenomen en op een andere door de gemeente. Er zijn uit het project geen tegenindicaties voor de ene of de andere optie naar voor gekomen. Belangrijk is wel dat de coördinator een sterke partner is die op langere termijn kan plannen en daarom wordt best gezocht naar een functie die met reguliere middelen wordt betoelaagd. Deze partner dient immers voldoende draagkracht te hebben om de coördinatie van het netwerk op zich te kunnen nemen, dit omvat o.a.: • inrichten en voorzitten van het lokale werkgroepoverleg (eventueel ook de verslaggeving maar dit kan in een beurtsysteem georganiseerd worden). Dit houdt ook het dragen van het netwerk in (conflicten oplossen, bemiddelen, eventueel zoeken naar bijkomende werkingsmiddelen, enz) • het concept samen met de partners uit de webfunctie inhoudelijk mee vorm geven • het samen met de partners opzetten van de acties op het terrein m.a.w. het ontwikkelen van het activiteitenaanbod • de kwaliteit van de ateliers en het gehele project bewaken • logistieke ondersteuning • verbinding met het lokaal overleg buitenschoolse opvang. Het mandaat van de coördinatie (organisatie) t.o.v. de andere partnerorganisaties is belangrijk voor het bewaken van het evenwicht tussen alle organisaties. De eigen ‘cultuur’ van de coördinatie en haar openheid naar partnerorganisaties op het terrein moet het immers mogelijk maken dat elke partner zich erkend voelt in zijn eigenheid. Dat betekent onder meer dat de organisatie die de coördinatie op zich neemt door de partners als voldoende ‘neutraal’ wordt ervaren. 3.1.2. De scholen Wat minimaal aanwezig dient te zijn, zijn uiteraard scholen die samen willen werken met andere scholen uit de wijk. Historisch is de buitenschoolse opvang op
11
school ontstaan vanuit de behoefte die de school had om sommige leerlingen te helpen met hun huiswerk. In de jaren zeventig en tachtig zijn deze huiswerkklassen door de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen stilaan uitgegroeid tot een “nabewaking”. Door de denataliteit van de jaren tachtig zijn ze verder geëvolueerd tot een dienstverlening van de scholen. Elke school heeft zijn eigen traditie om deze opvang te organiseren en het kan een hele klus zijn om deze tradities (bijvoorbeeld in verband met de prijsbepaling, zie het hoofdstuk over Koekelberg in bijlage 2) op mekaar af te stemmen. Bij de eerste prospectie doet men er daarom goed aan de scholen ter plaatse te bezoeken en een gesprek met de directie aan te gaan over de historiek, de actualiteit en de toekomstvisie van de opvang op school. Een bezoek ter plaatse en een aantal gesprekken zijn ook noodzakelijk om na te gaan welke infrastructuur op de school aanwezig is en in welke mate op deze infrastructuur een beroep gedaan kan worden. De informatie die op die manier opgedaan wordt, is waardevol om de slaagkansen in te schatten, al dient men er rekening mee te houden dat àlle betrokken partners (ook de scholen) in de loop van de uitvoering van het project evolueren en er na een zekere tijd vaak dingen mogelijk worden die bij aanvang nog onmogelijk waren. 3.1.3. De beschikbare infrastructuur De opvang gaat in centrumsteden zoals Brussel vaak door op de scholen zelf. Specifiek voor Brussel is het gegeven dat heel wat scholen over onvoldoende infrastructuur beschikken om een dergelijk initiatief uit te bouwen. De beschikbare ruimte dient daarom maximaal benut te worden, inclusief bijvoorbeeld de turnzaal, de refter en de speelplaats. Ook klaslokalen kunnen uiteraard goede opvanglokalen zijn. De ervaring leert dat duidelijke en goede afspraken met leraren en directies, maar ook met de poetsdienst en de huisbewaarder noodzakelijk zijn en dat deze regelmatig geëvalueerd en bijgestuurd moeten worden (op de lokale werkgroep). Blijkt de schoolinfrastructuur ontoereikend te zijn of dergelijke activiteiten niet toe te laten, dan dient de lokale werkgroep met de partners uit te kijken naar alternatieven. De veiligheid van de kinderen blijft uiteraard een aandachtspunt bij de keuze van de locaties. De inventaris van beschikbare lokalen dient in een vroeg stadium opgemaakt te worden, omdat reservaties soms erg veel tijd in beslag nemen. Kunnen de activiteiten niet doorgaan op de school zelf of is het nuttiger om een atelier te laten doorgaan op een andere locatie, dan dienen de kinderen verplaatst te worden. Ook hierover moeten duidelijke afspraken gemaakt worden.
XYZ-project het bestaande aanbod overschat werd. Er dienen uiteraard een minimaal aantal (Nederlandstalige) partnerorganisaties uit verschillende sectoren aanwezig te zijn. Het gaat vaak om heel uiteenlopende organisaties die een aanbod verzorgen voor de doelgroep van kinderen (ateliers, sportclubs, bibliotheek, enz. Zie bijlage 2 voor concrete voorbeelden in de betrokken gemeenten). Ook hier geldt dat, als de organisatie onvoldoende draagkracht heeft, de versterking van de eigen werking prioritair is en dit het netwerk kan hypothekeren. Een goede balans tussen reguliere en projectmatige partners is daarom nodig. De meerwaarde moet voor de betrokken organisaties duidelijk zijn. Bijvoorbeeld winnen aan expertise, wegnemen van drempels inzake de toegankelijkheid voor sommige kinderen en dus een beter bereik van de doelgroep,… Naast de organisaties die een aanbod naar kinderen ontwikkelen, zijn er ook organisaties die een specifieke expertise bezitten over de doelgroep (kinderen, ouders, buurt), zoals het schoolopbouwwerk of buurtorganisaties, ouderverenigingen enz. Zij zijn erg belangrijke schakels in het netwerk. Eenmaal de potentiële partners in kaart gebracht, is het belangrijk om na te gaan in hoeverre zijzelf de nood aan kinderopvang erkennen, het opvangprobleem onderschrijven en het netwerk zien als een antwoord op de vraag naar een kwalitatieve, pedagogisch verantwoorde buitenschoolse kinderopvang. Ze moeten zichzelf kunnen terugvinden in de doelstelling dat het initiatief moet open staan voor alle (Nederlandstalige) kinderen uit de buurt, dat het steunt op een lokaal samenwerkingsverband, dat de activiteiten in de mate van het mogelijke doorgaan binnen de schoolinfrastructuur en dat er een maximaal gebruik gemaakt wordt van het bestaande potentieel. Een zinvolle vraag daarbij is waarom het voor een organisatie zinvol is om vanuit de eigen werking (en visie) deel uit te maken van het netwerk. Wat verwachten ze? Welke rol willen of kunnen ze opnemen? Er wordt van hen immers een engagement tot actieve deelname verwacht. De aandacht ligt dus niet op de afstemming van de verschillende visies, jeugdwerk en onderwijs dienen niet noodzakelijk dezelfde visie op kinderen of op hun educatieve werking te hebben. Wel dienen ze elkaars deskundigheid te erkennen en hun complementariteit te zien in het werken aan een gezamenlijke doelstelling. Deze strategie dient zich te vertalen in een reeks praktische afspraken en duidelijke overeenkomsten.
3.2 Nestfunctie en webfunctie 3.1.4. De lokale partners – het aanbod We hebben hierboven reeds aangegeven dat bij het
12
In de loop van het XYZ-project hebben we ervaren dat de meerwaarde van buitenschoolse opvang in een
netwerk precies ligt in de combinatie van een nestfunctie met een webfunctie. Met de nestfunctie bedoelen we het creëren van een veilige omgeving waar de kinderen (zelf)vertrouwen vinden, van waaruit zij naar de ateliers gaan of waar ze blijven indien ze er voor kiezen om niet aan het aanbod deel te nemen. Met de webfunctie bedoelen we het net aan activiteiten dat door de lokale partners wordt ontwikkeld. In het hoofdstuk over de theorievorming gaan we hier uitgebreid op in. Bij de prospectie dient reeds nagegaan te worden hoe de nestfunctie momenteel wordt opgenomen en hoe dat in de toekomst kan gebeuren. De projectontwikkelaar zal daarbij ook nagaan in welke mate er versterking nodig is (bijvoorbeeld via vorming, via investering in de inrichting e.d.) Bij het verder uitbouwen van de webfunctie is kennis van de verschillende regelgevingen en subsidiekanalen die op de verschillende partners van toepassing zijn, belangrijk. Reeds bij de prospectie kan nagegaan worden of er zich in de onderscheiden regelgeving faciliterende of belemmerende factoren voordoen. Zo dient elk risico, op dubbele subsidiëring bijvoorbeeld, uitgesloten te worden. De opzet bestaat er net in om de beschikbare middelen op een doeltreffende en efficiënte manier te besteden en te inventariseren waar precies bijkomende middelen nodig zijn. Het is bovendien ook belangrijk te zorgen voor een gevarieerd en vooral ook gestructureerd aanbod aan activiteiten. Zorg binnen de verschillende ateliers voor voldoende afwisseling, wees inventief en breng variatie aan; binnen sport, spel, muziek en crea zijn heel wat variatiemogelijkheden.Vermijd overlappingen en werk in plaats daarvan aanvullend. Vergeet vooral niet dat het leuk dient te zijn, dat kinderen de kans moeten krijgen om zich uit te leven, om nieuwe dingen te ontdekken. Pols ook bij de kinderen wat zij leuk vinden en hou hier rekening mee.
3.3. Enkele organisatorische aspecten Inschrijvingen Om deel te kunnen nemen aan het activiteitenaanbod dienen de kinderen zich op voorhand in te schrijven. Hierdoor geven ouders hun toestemming voor deze deelname. Het inschrijven is niet alleen belangrijk om een zicht te krijgen op hoeveel kinderen aan een bepaalde activiteit (kunnen) deelnemen maar heeft eveneens te maken met een aantal praktische zaken. Door in te schrijven zijn de kinderen tijdens en op weg naar de activiteiten verzekerd, ouders zijn op de hoogte van wat hun kind(eren) doet, waar en op welke uren het atelier doorgaat, wanneer ze hun kind
eventueel kunnen komen ophalen... Het verplichte inschrijven van de kinderen vraagt echter ook de nodige opvolging. Het komt voor dat ouders vergeten om het inschrijvingsformulier in te vullen maar het komt ook voor dat ouders het systeem niet goed begrijpen. Het is dan ook belangrijk dat dit goed wordt gecommuniceerd naar de ouders toe. Het IBO kan deze taak op zich nemen, de inschrijvingsformulieren tijdens haar buitenschoolse opvang verspreiden en opnieuw verzamelen, de inschrijvingen registreren en de begeleiders van de ateliers op de hoogte brengen van hoeveel en welke kinderen zullen deelnemen. Maar dit kan ook gebeuren door een andere partner in het netwerk. Bijvoorbeeld door de coördinator buitenschoolse opvang in nauwe samenwerking met de scholen in het netwerk. Bij beide geldt dat, wanneer de ateliers plaatsvinden, de aan- en afwezigheden van de kinderen geregistreerd worden. Verzekeringen Bij het uitwerken van het initiatief moeten duidelijke afspraken worden gemaakt omtrent het verzekeren van de kinderen tijdens de activiteiten of tijdens de verplaatsing. Dit houdt in dat de partners onderling dienen te bekijken wat de meest aangewezen formule is. Maakt bijvoorbeeld een IBO deel uit van het netwerk dan beschikt zij vanuit haar eigen werking over een degelijke verzekering waarin ook verplaatsingen opgenomen zijn. Heel wat socio-culturele activiteiten beschikken ook over een uitgebreide verzekering. Zo kan een IBO instaan voor de verzekering van en naar een andere organisatie. Eenmaal de kinderen ter plaatse zijn, zijn ze verzekerd vanuit deze organisatie. Denken we bijv aan de constructie in Kuregem dan ziet het plaatje er als volgt uit: • de gemeente staat in voor de stadswachten en verzekert haar personeel • de kinderen zijn verzekerd door de organisatie waar ze heen gaan (Beeldenstorm en Buurtsport) • de vrijwilligers zijn verzekerd via de socio-artistieke organisatie die hiervoor op haar beurt middelen van de gemeente krijgt Bijdragen Het is belangrijk om reeds vooraf te bepalen of men al dan niet bijdragen zal vragen en hoeveel deze dan wel moeten bedragen. Zo was de deelname aan activiteiten in Kuregem gratis, in Brussel Benedenstad liep de bijdrage gelijk met de bijdrage van het IBO. Bij het bepalen van de bijdragen moet men rekening houden met bestaande verschillen in gebruiken tussen de partners. Uiteindelijk mag de bijdrageregeling ook geen meerkost meebrengen die bepaalde groepen zou uitsluiten. Ook het beheer van de bijdragen moet goed
13
afgesproken worden. • Bekendmaking Het bekendmaken van het aanbod naar de ouders en de kinderen kan op verschillende manieren. De keuze is afhankelijk van het budget en de mogelijkheden, maar het is belangrijk om na te gaan of de manier van bekendmaken bepaalde groepen uitsluit. Zo zal een bekendmaking uitsluitend via schriftelijk materiaal minder toegankelijk zijn voor anderstaligen. Best is natuurlijk een combinatie van communicatiekanalen die mekaar ondersteunen en aanvullen, zoals een voorstelling in de klas, een proefmoment, bekendmaking aan de schoolpoort, enz.
3.4. Functieprofiel van projectontwikkelaar en coördinator De coördinator zal instaan voor: • voeren van het overleg met alle partners zowel op lokaal als bovenlokaal niveau, maar met de nadruk op het lokale niveau. • coördinatie van de samenwerking tussen de verschillende organisaties binnen het netwerk • beleidsmatig en financieel opvolgen van het project (verslaggeving, subsidiedossier, enz) • coördinatie van de activiteiten op het terrein o.a. samenstellen activiteitenprogramma, ondersteunen van de begeleiders, ... • inhoudelijke ondersteuning bieden aan professionelen en vrijwilligers actief binnen het netwerk • leiden van de lokale werkgroepvergaderingen en opvolgen van de themagroepen rond kinderparticipatie en ouderbetrokkenheid • coachen van de teamleden • rekruteren van vrijwilligers De coördinator heeft daarom volgend profiel: • Hoger onderwijs met voorkeur voor sociale
14
• • • • •
wetenschappen Affiniteit met de doelgroep: kinderen en jongeren alsook hun ouders, met inbegrip van allochtone gezinnen. Bekendheid met het (Brusselse) werkveld Zin voor samenwerking en overleg Zelfstandig kunnen werken Bereidheid tot dialoog en reflectie, flexibel en communicatievaardig Bereid tot flexibel uurrooster, met inbegrip van avondwerk (vergaderingen)
De projectontwikkelaar staat in voor: • de prospectie in meerdere wijken of gemeenten • de verkennende gesprekken met coördinatoren, scholen en partners op het terrein • de communicatie tussen het terrein en het beleid (VGC, lokaal overleg, advieswerkgroepen, …) • de coaching en de inspiratie van de coördinator • bovenlokale coördinatie van de netwerken, om een maximaal rendement te verkrijgen • de onderhandelingen met structurele bovenlokale partners die daarvoor nodig zijn (bijvoorbeeld kunstonderwijs) • dossiervorming met betrekking tot erkenning en subsidiëring (VGC, Kind en Gezin) • de lange termijn strategie De projectontwikkelaar heeft daarom volgend profiel: • Licentiaat in de humane wetenschappen of gelijkwaardig door ervaring • Kennis van beleidsstructuren in welzijn, onderwijs en cultuur. • Bekend met het (Brusselse) werkveld. • Kennis van evoluties in de buitenschoolse opvang • Visie op de problematiek van de grootstad • Vlotte contactvaardigheden, kan enthousiasme opwekken.
Deel 4: Besluiten op het niveau van de theorie of pedagogiek 1. De functie ”Buitenschoolse kinderopvang”. Met de term “buitenschoolse kinderopvang” kiezen we ervoor om de begripsomschrijving te gebruiken, zoals die in de regelgeving gehanteerd wordt. Dat betekent dat we, conform het Besluit van de Vlaamse regering, buitenschoolse opvang definiëren als de opvang voor en na de school, op woensdagnamiddag en op vakantiedagen van schoolkinderen uit het basisonderwijs. In die betekenis is buitenschoolse opvang een functie die door heel verschillende opvangvormen kan worden opgenomen: opvanggezinnen of kinderdagverblijven, door scholen of door Initiatieven voor Buitenschoolse Opvang bijvoorbeeld. In dit project gaat het er precies om deze functie op te nemen via een netwerk van verschillende buurtgerichte organisaties. De term ‘buitenschoolse kinderopvang’ zoals hij verder in het rapport zal worden gehanteerd heeft een driedubbele functie: Een economische of tewerkstellingsfunctie, wat betekent dat de buitenschoolse opvang het mogelijk dient te maken dat arbeid- en gezinsfuncties met mekaar verzoend worden. In realiteit betekent dit dat door de buitenschoolse opvang, het voor vaders en moeders mogelijk wordt om arbeid buitenhuis te verrichten, te solliciteren, een opleiding te volgen etc. Dat betekent dat de opvang aan zekere praktische criteria dient te beantwoorden: beschikbaarheid op bepaalde uren, bereikbaarheid, enz. Een pedagogische functie, wat betekent dat de opvang niet louter het opvangen van kinderen inhoudt, maar integendeel deze kinderen spel- en ontplooiingskansen biedt, waarbij de veiligheid (ook emotioneel), zowel als de uitdaging en het plezier centraal staan. Het is vooral op deze functie dat dit hoofdstuk verder in gaat. Een sociale functie, wat betekent dat de opvang bijdraagt tot het creëren van een meer rechtvaardige samenleving, hoe bescheiden ook. Dat houdt in eerste instantie in, dat een toegankelijkheidsbeleid gevoerd wordt dat noch in de intentie, noch in de effecten drempels inbouwt voor bepaalde groepen. Het betekent ook dat begeleiders, kinderen en ouders leren omgaan met mekaar op een verdraagzame en democratische manier. Het betekent tenslotte ook dat
de opvang verankerd is in een buurt en bijdraagt tot de leefbaarheid van de buurt. Dit kan bijvoorbeeld door de toegankelijkheid van bepaalde organisaties in die buurt te vergroten of door een emancipatorisch effect op haar gebruikers te hebben. Kortom de sociale functie maakt het mogelijk dat kinderen deel uitmaken van en mee vorm geven aan de samenleving. Historisch heeft de buitenschoolse opvang vooral het imago gekregen van de tewerkstellingsfunctie. De Initiatieven voor Buitenschoolse Opvang werden in Vlaanderen immers opgericht in functie van de tewerkstellingskansen van vrouwen. Zonder deze economische functie te willen verwaarlozen, willen wij uitdrukkelijk stellen dat voor ons deze drie functies noodzakelijk en complementair zijn. Ze kunnen niet los gezien worden van elkaar. We beschouwen ze ook niet als tegengesteld: het is niet omdat een opvang een economische functie vervult dat hij daarom minder sociaal hoeft te zijn of minder leuk is voor de kinderen. Het is ook niet omdat een voorziening een ludiek of educatief karakter heeft, dat zij geen tewerkstellingsfunctie vervult. Wanneer we in het rapport spreken van ‘de opvangfunctie’ dan bedoelen we hiermee dus steeds uitdrukkelijk de drie hierboven vermelde functies. Een paradox in de ontwikkeling van de buitenschoolse opvang in Vlaanderen is precies dat dit principe vorm kreeg door afzonderlijke centra op te richten (IBO), waar kinderen na de school verblijven tot hun ouders hen weer komen oppikken. De paradox bestaat er in dat deze IBO’s bijgedragen hebben tot wat De Paepe (1998) “de grote opsluiting” heeft genoemd. Kinderen werden in de buitenschoolse opvang helaas soms afgesloten van andere vrijetijdsvoorzieningen in hun buurt, zoals sportclubs, muziekateliers en andere culturele initiatieven. Om heel wat praktische redenen waaronder mobiliteit, stedenbouwkundige redenen en een gebrek aan volwassen begeleiding, is het voor sommige kinderen niet mogelijk om vrij van het IBO naar andere vrijetijdsactiviteiten te gaan en weer terug. Dat betekent dat het een onbedoeld effect van de buitenschoolse opvang kan zijn dat kinderen hierdoor precies minder kunnen participeren aan de samenleving. We dienen waakzaam te blijven voor dit mogelijk contraproductief effect vooral in grootstedelijke context. Bovendien stellen we in het XYZ-project vast dat het
15
bestaande socio-culturele aanbod in achtergestelde wijken van de grootstad problematisch is. Vooreerst is het aanbod in sommige wijken minder sterk ontwikkeld. Vervolgens – en dat is in deze context bijzonder relevant – blijkt uit de bevraging die we van de kinderen deden, dat kinderen uit socio-economisch lagere milieus veel minder vertrouwd zijn met het bestaande aanbod (zie verder onder kinderparticipatie). Ze kennen bijvoorbeeld de bibliotheek of de bestaande crea-ateliers veel minder en kunnen zich moeilijk voorstellen wat daar voor hen te beleven valt. In die zin, kunnen we zeggen dat voor deze kinderen de keuzevrijheid beperkt is: je kan moeilijk kiezen voor wat je niet kent. Net zoals de buitenschoolse kinderopvang zijn er nog andere vrijetijdsvoorzieningen: verschillende jeugdwerk- sport-, muziek, en cultuurinitiatieven. Deze voorzieningen verzorgen ook een aanbod in de vrijetijdssfeer. De kinderen die verblijven in de buitenschoolse opvang kunnen zonder steun van volwassenen vaak geen gebruik maken van dit vrijetijdsaanbod daar zij, op het moment dat het aanbod plaatsvindt, verblijven in de opvang. Het is niet relevant en efficiënt om vanuit de buitenschoolse opvang een ‘overlappend’ vrijetijdsaanbod uit te werken zoals bijvoorbeeld een eigen crea-atelier of een voorleesatelier. Zeker niet in een stedelijke context waar infrastructuur en begeleiding een probleem zijn. Om die reden opteren we ervoor om de buitenschoolse opvang in grootsteden expliciet een dubbele functie toe te kennen die we respectievelijk een nestfunctie en een webfunctie noemen. Zoals het woord het zegt zorgt de nestfunctie ervoor dat de opvang een ‘veilig nest’ is voor de kinderen. De buitenschoolse opvang kan dus niet gereduceerd worden tot een netwerk van verschillende partners waarbij de kinderen uit het aanbod van die partners kiezen. Het is belangrijk dat kinderen in een veilig nest worden opgevangen en vanuit dat nest naar het overige aanbod in de buurt kunnen gaan. De webfunctie van de buitenschoolse opvang zorgt ervoor dat de kinderen uit de buitenschoolse opvang kunnen inpikken op het aanbod dat er is in de buurt. Het is belangrijk dat het aanbod van de verschillende organisaties met elkaar wordt verbonden zodat het toegankelijk wordt. Door het netwerk kan het aanbod op elkaar worden afgestemd, komen blinde vlekken op tafel en kan overlapping worden vermeden. Dit netwerk noemen wij ‘netwerk buitenschoolse kinderopvang’. Het gemeenschappelijk doel van dit netwerk is de uitbouw van een kwalitatieve buitenschoolse kinderopvang. Elke partner die instapt in het netwerk draagt op zijn manier bij tot deze buitenschoolse kinderopvang en
16
neemt hierdoor ook een stukje webfunctie op van het netwerk buitenschoolse kinderopvang. Elke organisatie behoudt uiteraard zijn eigen overige functies. Het is belangrijk dat dit netwerk goed gecoördineerd wordt. Deze functie kan zowel worden opgenomen door de buitenschoolse opvang als door een andere partner uit het netwerk. In Brussel Benedenstad gebeurde de coördinatie door de buitenschoolse opvang (De Buiteling) en in Kuregem door de gemeente. De coördinatie maakt het mogelijk dat nest- en webfunctie optimaal met mekaar verbonden zijn, zodat kinderen reëel de keuze hebben om aan bepaalde soorten activiteiten deel te nemen en in contact te komen met bijvoorbeeld de muziekschool, het crea-atelier, de volleybalclub,…. Uiteraard is geen enkele activiteit dé ideale invulling van opvang voor alle kinderen. Het is onmogelijk om een kwalitatieve kinderopvang uit te werken voor hét kind. Elk kind kan naar eigen interesse en behoeften aanspraak maken op het aanbod van vrijetijdsvoorzieningen. Dat netwerk faciliteert de toegankelijkheid van de voorzieningen voor de kinderen van de buitenschoolse opvang in kansarme buurten in een grootstad. Zonder dit netwerk maken deze kinderen zelden aanspraak op het aanbod van bepaalde voorzieningen zoals bijvoorbeeld bibliotheken of muziek en tekenacademies. Meer concreet betekent dit voor: De nestfunctie van de buitenschoolse opvang: • De buitenschoolse opvang verzorgt een aanbod voor en na de school • De buitenschoolse opvang bouwt een relatie op met de ouders en de kinderen • De buitenschoolse opvang creëert een veilige en geborgen sfeer De webfunctie van elke andere partner uit het netwerk: • De buitenschoolse opvang faciliteert de deelname van de kinderen aan de activiteiten uit het netwerk. Dat betekent het aanbod bekend maken bij kinderen en de ouders, het eigen aanbod afstemmen op het aanbod uit het netwerk en vice versa, kinderen verplaatsen en waar mogelijk lokalen ter beschikking stellen De coördinatie van het netwerk: • Prospectie verrichten op lokaal en bovenlokaal niveau • Formuleren en bewaken van het gemeenschappelijk doel van het netwerk • Inspraak van kinderen en ouders bewaken • Oog hebben voor de eigenheid van elke partner. • De noden en behoeften van de verschillende partners (organisaties van het vrijetijdsaanbod,
buitenschoolse opvang, kinderen, ouders, school, schoolopbouwwerk,…) voortdurend afstemmen op elkaar in functie van de buitenschoolse opvang. • De (praktische) coördinatie van het netwerk: coördinatie van lokale werkgroepen op buurtniveau. De coördinatie kan in grootsteden onmogelijk gebeuren door het Lokaal Overleg Buitenschoolse Opvang daar dit lokaal overleg georganiseerd wordt op stedelijk of gemeentelijk niveau en dus een te grote groep partners omvat. • Signaleren van problemen naar beleid • Samenwerken met het lokaal overleg In de volgende delen wordt deze sociaal pedagogische visie op kinderopvang bekeken vanuit het standpunt van de verschillende sectoren; de buitenschoolse opvang, het onderwijs en het jeugdwerk. Een grondige analyse zou ons te ver leiden maar aangezien elke sector zijn bijdrage levert in het netwerk buitenschoolse kinderopvang is een belichting vanuit elke sector interessant.
2. Een sociaal – pedagogische visie op buitenschoolse kinderopvang De discussie over zowel een pedagogische visie als over de organisatievorm van de buitenschoolse opvang, ontstond in Vlaanderen aan het eind van de jaren tachtig en vooral in de jaren negentig. Historisch situeert dit ontstaan zich vooral in een context van bekommernis over de vrouwelijke arbeidsparticipatie en het creëren van gelijke kansen op de arbeidsmarkt. Zo werden de eerste initiatieven voor buitenschoolse opvang opgericht door werknemersorganisaties en kwam de eerste overheidssteun uit tewerkstellingsprogramma’s (voor laaggeschoolde vrouwen). Een pedagogische invulling van de buitenschoolse opvang kan echter niet enkel vanuit dit tewerkstellingsparadigma worden ontwikkeld, maar zal ook de betrokken kinderen centraal moeten stellen. Daarom ontwikkelde het V.B.J.K.1 en het V.C.O.K.2 in die tijd een pedagogisch concept voor de buitenschoolse opvang, waarover stilaan in heel Vlaanderen een consensus groeide (Somers, 1998). Dat concept was gebaseerd op drie pijlers: • buitenschoolse opvang als vrije tijd • buitenschoolse opvang als sociale experimenteerruimte en • ouders en kinderen3 als partners. In dit stuk geven we de resultaten van het project weer voor zover het de pedagogische visie op buitenschoolse
kinderopvang betreft. Daarvoor vertrekken we van de drie genoemde pedagogische pijlers, waarover een grote consensus bestaat. Aan de hand van tien jaar ervaring met IBO’s in Vlaanderen én op basis van het XYZ-project, gaan we de relevantie van die drie pijlers na en geven we aan hoe deze vorm kunnen krijgen in een grootstedelijke context. Aangezien de buitenschoolse opvang in een grootstad zowel een nestfunctie als een webfunctie krijgt toebedeeld, worden voor de drie pijlers beide functies belicht. Een pedagogiek voor de kinderopvang kan echter niet begrepen worden, los van de sociale vraag. We kunnen met andere woorden geen beschouwingen maken over “wat goed is voor kinderen”, zonder eerst uitdrukkelijk de vraag te stellen over welke kinderen het gaat. Daarom hebben we dit hoofdstuk bewust de titel “sociale pedagogiek” meegegeven. Bij het aftoetsen en verfijnen van de drie basispijlers zullen we steeds een grootstedelijk publiek voor ogen houden. Dat betekent een kinderpubliek dat gekenmerkt wordt door een grote diversiteit: in etnische en culturele achtergronden, in socio-economische status, in familiale culturen en samenstellingen, in moedertalen, enz. Dat betekent ook dat we de buitenschoolse opvang als functie niet wensen te reduceren tot een tewerkstellingsfunctie, hoe belangrijk die ook is. We spreken over buitenschoolse opvang als een pedagogisch milieu voor kinderen, ongeacht of hun ouders werken, in opleiding zijn, werkzoekend zijn, of om andere (waaronder sociale of pedagogische) motieven van dergelijke opvang gebruik willen maken.
2.1 Vrije tijd De buitenschoolse opvang vindt plaats buiten de schooltijd en dient door de kinderen als vrije tijd te worden beleefd, zo klinkt de eerste basispijler. Daarbij is het bezig zijn belangrijker dan het presteren en staat het plezier boven het resultaat. Wat kinderen leren is niet onbelangrijk, maar ondergeschikt aan de vrije keuze en het spelplezier van het kind. Buitenschoolse opvang dient daarom te worden begrepen als een vrijetijdsvoorziening voor kinderen. Sommige kinderen, voor wie een dag op school bijzonder inspannend is, kiezen er voor om lekker niets te doen in de buitenschoolse opvang of om zich met een boekje in een hoekje terug te trekken; anderen kiezen er dan weer voor om zich fysiek uit te leven na een dag van al te veel stilzitten. De ene wil met leeftijdsgenoten een theaterstuk of een zeepkist bouwen, de ander wil liever iets alleen doen, of speelt graag wat met de jongere kinderen. Vrije tijd kan voor heel wat kinderen betekenen dat zij zich uitleven in wat volwassenen “vrij spel” noemen, ongestructureerd en ongeleid spel, dat overgeleverd is aan de fantasie van de kinderen en de
17
willekeur van het ogenblik. Dat neemt echter niet weg dat andere kinderen graag gebruik maken van een geleid aanbod, zoals dat door heel wat sportorganisaties of socio-culturele organisaties wordt opgezet. De creatie van “gesloten” buitenschoolse opvang zou er voor hen precies toe leiden dat hun vrije keuze in hun vrije tijd beknot wordt. In het deel rond de kinderparticipatie (zie verder) zullen we zien dat kinderen aan deze keuzemogelijkheden veel belang hechten en dat zij zowel voor “rust” als voor “activiteit” kiezen.
nestfunctie op het vlak van infrastructuur, begeleiding en spelmateriaal. Zij staan niet langer alleen in voor een gevarieerd aanbod. Een beperkte buitenruimte kan bijvoorbeeld gecompenseerd worden door een sportzaal die geregeld gebruikt wordt voor een sportaanbod. Op precies dezelfde manier kan een gebrek aan muzikale bagage van de begeleiders gecompenseerd worden door goede muziek-ateliers in het netwerk. Nestfunctie en webfunctie zijn immers complementair, indien ze goed gecoördineerd worden.
De nestfunctie Met de nestfunctie bedoelen we de klassieke opvangfunctie. Dat betekent in de eerste plaats het creëren van een veilige, zowel als uitdagende sfeer, waarin kinderen na schooltijd, zich rustig terugtrekken, met enkele andere kinderen kunnen spelen, eventueel hun huistaak kunnen maken etc. De nadruk ligt op het warme onthaal, op de begeleiding die luistert naar kinderen en oog heeft voor hun wensen en vragen, op rust en veiligheid. Het is belangrijk dat kinderen zich thuis voelen in de buitenschoolse opvang. De buitenschoolse opvang moet gezelligheid, geborgenheid en veiligheid uitstralen. De uitbouw van een netwerk is een verrijking voor het aanbod maar is een verarming van de kwaliteit van de buitenschoolse kinderopvang als het niet kan terugvallen op een sterke uitvalsbasis, het nest. Deze nestfunctie van de buitenschoolse opvang is minstens even belangrijk als de webfunctie. Het kan niet de bedoeling zijn om kinderen in een netwerk te plaatsen zonder dat er een veilige uitvalsbasis is.
2.2. Sociale experimenteerruimte.
De webfunctie Na de schooltijd moet het kind zelf kunnen kiezen en beslissen wat het gaat doen. Het aanbod van de andere voorzieningen is dan ook een vrijblijvend aanbod waarvoor het kind al dan niet kiest. Dit ‘externe’ aanbod is geen vervanging van het ‘eigen’ aanbod vanuit de nestfunctie, maar is er een aanvulling van. Indien het kind ervoor kiest om lekker gezellig ‘thuis’ te blijven in de opvang dan moet dat ook mogelijk zijn. Het kan ook voorkomen dat er een bepaald genre van aanbod niet verzorgd wordt door de organisaties in de buurt en dat de buitenschoolse opvang dit zelf verzorgt. We denken hierbij bijvoorbeeld aan knutselen. De webfunctie in een netwerk buitenschoolse opvang draagt ook wezenlijk bij tot de sociale functie van de opvang. Ze brengt kinderen immers in contact met het verenigingsleven en met relevante actoren in de buurt, waardoor hun participatie aan de samenleving gefaciliteerd wordt. Doordat bij de uitbouw van het aanbod gebruik gemaakt wordt van verschillende organisaties, brengt dat de facto een verlichting met zich mee voor de
18
De nestfunctie De buitenschoolse opvang biedt een omgeving aan waarin kinderen essentiële sociale ervaringen kunnen opdoen. Een heterogene, diverse groep kinderen met gemengde leeftijden is dan ook een goede voedingsbodem hiervoor. Zoals in het deel hierboven ook reeds is gebleken, kan de webfunctie maar slagen als de nestfunctie voldoende is uitgebouwd en omgekeerd. Wil men dat kinderen niet verdrinken in die sociale experimenteerruimte, dan moeten er begeleiders aanwezig zijn die het kind vertrouwt en kent. Deze rol is toebedeeld aan de begeleiders die de nestfunctie van de buitenschoolse opvang verzorgen (en die dus bij de buitenschoolse opvang als organisatie werken). Deze begeleiders hebben voldoende sensitiviteit en responsiviteit om als vertrouwenspersoon te fungeren. Het spreekt voor zich dat deze vaardigheden ook minimaal aanwezig moeten zijn bij de begeleiders van de externe organisaties. De begeleiders van de buitenschoolse kinderopvang zijn echter dagelijks betrokken bij de kinderen terwijl de externe begeleiders eerder een wekelijks contact hebben met de kinderen. Continuïteit van de begeleiding en het aanmoedigen van hun zelfstandigheid en autonomie zijn voor beiden belangrijk. De webfunctie In kansarme buurten in een grootstad gebeurt het vaak dat er verscheidene lagere scholen in dezelfde buurt liggen, al dan niet van een hetzelfde onderwijsnet, maar vaak met elk een eigen opvang. Het is inefficiënt als de webfunctie van de buitenschoolse opvang wordt uitgebouwd voor elke school of elke opvang afzonderlijk, want dit zou resulteren in verscheidene netwerken buitenschoolse kinderopvang in één buurt. Het netwerk brengt verscheidene organisaties samen die een vrijetijdsaanbod hebben voor kinderen van 3 tot 12 jaar in een bepaalde buurt. Het kan dus gebeuren dat in één netwerk verscheidene scholen samen zitten. Dit zorgt voor een grotere diversiteit binnen de groep kinderen. De betrokken scholen kunnen namelijk afkomstig zijn van verschillend onderwijsnetten en
de populatie leerlingen van de betrokken scholen kan van verschillende socio-economische status zijn. De kinderen van de betrokken scholen pikken echter gezamenlijk in op het aanwezige vrijetijdsaanbod in de buurt. Bovendien wordt dit aanbod ook bezocht door kinderen die niet naar de buitenschoolse opvang komen. De webfunctie bewerkstelligt een verruiming van experimenteerruimte doordat de groep kinderen meer divers wordt maar ook doordat de kinderen zich buiten de opvang begeven. Kinderen kunnen hierdoor in contact komen met groepen uit hun buurt, waar zij anders nauwelijks contact mee hebben. Op die manier verruimt de webfunctie hun wereld en draagt die wezenlijk bij tot de socialisering. Dat vraagt natuurlijk dat vanuit de nestfunctie voldoende veiligheid wordt opgebouwd en dat de begeleiders dit proces bewaken en waar nodig actief tegen vooroordelen en discriminatie ingaan, zo blijkt ook uit de bevraging van de kinderen in het XYZ-project. De geborgenheid uit de buitenschoolse opvang (de nestfunctie zonder web) kan namelijk ook betekenen dat kinderen te veel “afgesloten” worden van anderen en daardoor van de samenleving. De webfunctie van de buitenschoolse opvang kan deze valkuil vermijden door kinderen bewust de kans te geven zich in de samenleving te verplaatsen en hierdoor mee vorm te geven aan de samenleving. Kinderen maken deel uit van hun buurt en dienen dan ook de kans te krijgen zich in deze buurt te bewegen. Dat dit een moeilijke onderneming is gezien de grootstedelijke context waarin men werkt, doet echter geen afbreuk aan de noodzaak ervan. Integendeel zelf, het netwerk biedt aan kinderen voldoende ondersteuning om zich te begeven in de buurt. Binnen de nestfunctie van de buitenschoolse opvang is het interessant om met gemengde leeftijdsgroepen te werken. Binnen de webfunctie kan het werken met horizontale groepen echter soms interessanter zijn omwille van de vereiste leeftijdsgebonden vaardigheden. Bijvoorbeeld een fietsatelier gebeurt beter in horizontale leeftijdsgroepen dan in verticale. Bovendien pikt de buitenschoolse opvang in op het aanwezige vrijetijdsaanbod dat vaak werkt met horizontale leeftijdsgroepen.
2.3. Ouders en kinderen als partners De ouders en kinderen zijn geen cliënten maar volwaardige partners in de buitenschoolse opvang. Beiden dienen dan ook optimaal betrokken te worden bij de opvang, zowel bij het opzetten van het netwerk als bij de uitbouw ervan en het dagelijks beleid.
De nestfunctie De contacten met de ouders zullen hoofdzakelijk verlopen via de begeleiders van de nestfunctie van de buitenschoolse opvang. Zij zien de ouders het meest, namelijk bij het halen en brengen van de kinderen naar de opvang. Ook wanneer de kinderen van de buitenschoolse opvang deelnemen aan het extern aanbod uit het netwerk, vertrekken zij steeds vanuit dat “nest”. De webfunctie Dit sluit niet uit dat de begeleiders van de andere organisaties van het netwerk contacten kunnen verzorgen met de ouders. Ouders moeten zicht hebben op het aanbod van het netwerk. Het moet voor ouders ook duidelijk zijn wie er deel uit maakt van het netwerk en wie aanspreekbaar is bij vragen en problemen. Bij de uitbouw van het netwerk zijn de interesses en noden van kinderen belangrijk. Het aanbod moet zijn afgestemd op de vraag van kinderen. We gaan daar nu niet onmiddellijk op in. We beschouwen dit aspect als dermate belangrijk, dat we er hierna een afzonderlijk stuk aan besteden. Daarin wordt meer concreet ingegaan op hoe we de kinderparticipatie in het XYZproject hebben vormgegeven en welke lessen we daar uit trokken.
3. Een sociaal – pedagogische visie vanuit het onderwijs. Bij de uitbouw van een ‘netwerk buitenschoolse kinderopvang’ is het onderwijs een belangrijke partner. Reeds bij het begin van het XYZ-project werd de link gelegd met het Brede school concept. De Brede school kan beschouwd worden als een concrete aanpak van een geïntegreerd en integraal onderwijs-vrijetijds en jeugdbeleid met de school als kern. Daar waar het ‘netwerk buitenschoolse kinderopvang’ als doel heeft een kwalitatieve kinderopvang uit te bouwen door het vrijetijdsaanbod toegankelijk te maken, stelt de Brede school zich als doel om de ontwikkelingskansen van kinderen en jongeren in hun diverse leefmilieus te verbeteren: op school, in het gezin en in de vrije tijd (Groeneveld M., Frielink S. en Van Rooijen Erwin, 2002). Om deze ontwikkelingskansen te optimaliseren, werkt de school binnen de Brede school benadering samen met welzijnsorganisaties. De link met vrijetijdsbesteding wordt gelegd in het gegeven dat de ontwikkeling van kinderen en jongeren niet alleen een zaak is van de school maar ook van de activiteiten daaromheen. De brede school streeft een sterke betrokkenheid na
19
van de ouders en buurt, scholen moeten dan ook niet enkel en alleen worden beschouwd als een plaats voor kinderen maar als een ontmoetingsplek voor het hele gezin. Ook bij de Brede school gaat het om de inrichting van een netwerk. De belangrijke partners van dit netwerk zijn onderwijs, welzijn en zorg rond het kind en zijn gezin en dit ter bevordering van de sociale competenties en van de actieve deelname van kinderen en jongeren aan samenleving, onderwijs, recreatie en werk (Van Oenen S., Van Der Zwaard J.en Huisman M., 1999). Het lag niet binnen de doelstelling van het XYZ-project om het Brede schoolconcept grondig te bestuderen. Toch dienen we ons de vraag te stellen hoe beide concepten zich nu tot elkaar verhouden. Men zou kunnen stellen dat een ‘netwerk buitenschoolse kinderopvang‘ deel kan uitmaken van een Brede school. Bij de Brede school staat het schoolgebeuren centraal. Bij het ‘netwerk buitenschoolse kinderopvang’ staat de kinderopvang centraal. Een nauwere samenwerking tussen school en kinderopvang biedt verschillende voordelen voor het onderwijs. Wat kinderen tijdens de kinderopvang leren, kan interessant zijn voor het leren op school. De motoriek die getraind wordt tijdens de dansateliers of de fietsateliers, kan van pas komen voor het leren in de klas. De activiteiten die plaatsvinden tijdens de kinderopvang gebeuren in het Nederlands. Hierdoor hebben kinderen de gelegenheid om zich te oefenen in het Nederlands in een niet-schoolse context. Voor veel kinderen uit de wijken waar beide pilootprojecten plaatsvinden (SIF-wijken) is het Nederlands niet de taal waarin hun primaire socialisatieproces zich voltooit en wordt Nederlands als tweede of derde taal geleerd. Eigen aan de Brusselse situatie is echter dat het Nederlands (meestal) niet de taal is die in de naaste omgeving gesproken wordt, de voertaal is hoofdzakelijk Frans. Wegens die specifieke taalachtergrond hebben deze kinderen vaak een taalprobleem op school waardoor ze zwak presteren. Bij het aanleren van het Nederlands als tweede taal of derde taal zijn er verschillende factoren die een invloed hebben op het succesvol leren ervan (Extra & Verhoeven, 1985). De buitenschoolse kinderopvang kan een belangrijke bijdrage leveren zodat deze factoren optimaal benut kunnen worden. Een eerste belangrijk element is de motivatie voor de Nederlandse taal. Vooral bij het aanleren van een tweede taal is motivatie belangrijk4. De verschillende ateliers worden gegeven in het Nederlands. Het kind is steeds zeer gemotiveerd om het Nederlands te begrijpen en te
20
spreken daar dit de toegang is tot de activiteit. Een ander belangrijk aspect in het aanleren van Nederlands als tweede taal is een ruim en gevarieerd aanbod, of de mogelijkheid van taalcontact. Vaak zijn er voor kinderen van de SIF-wijken die Nederlandstalig onderwijs volgen weinig mogelijkheden om Nederlands te spreken: thuis spreken ze hun moedertaal en in hun naaste sociale omgeving wordt er grotendeels Frans gepraat. Hierdoor zijn school, buurt en gezin drie gescheiden werelden. Een samenwerking tussen school en kinderopvang kan hieraan tegemoet komen. Wanneer het voor ouders duidelijk is dat ook de school en dus de leerkrachten op de hoogte zijn van de activiteiten tijdens de opvang, spreken ouders leerkrachten hierop aan. Dit kan zorgen voor betere contacten met de ouders. Dit was duidelijk te merken in Kuregem. De ouders werden aangesproken over de nieuwe vorm van kinderopvang en de leerkrachten konden hier ook op inpikken wat dan weer voor een nauwer contact zorgt tussen leerkracht en ouder. De nestfunctie Binnen het Brede School concept gebeurt de ‘buitenschoolse opvang5’ meestal door en op de school. Er is vaak een nauwe samenwerking tussen de buitenschoolse opvang en de school. Begeleiders van de opvang en leerkrachten plegen dan ook geregeld overleg met elkaar. In principe is het ook niet belangrijk of het nu de school is of een andere organisatie die de nestfunctie op zich neemt. Belangrijker is dat ze er is en dat ze voldoet aan de drie hierboven vermelde pijlers alsook aan de driedubbele functie van buitenschoolse kinderopvang. In Brussel Benedenstad is het de buitenschoolse opvang, namelijk de Buiteling, die de nestfunctie verzorgt. In Kuregem zijn er plannen om de scholen hiervoor aan te spreken. De webfunctie Binnen het ‘netwerk buitenschoolse kinderopvang’ werd het onderwijs aangesproken. De bijdrage van de school, of met andere woorden de webfunctie van de school in het netwerk, werd afzonderlijk ingevuld. Belangrijk is dat de school de deelname van de kinderen aan de activiteiten van het netwerk faciliteert. Zij kan hiervoor verschillende handelingen stellen. Het kan bijvoorbeeld gaan om het ter beschikking stellen van lokalen of het ter beschikking stellen van personeel. Het gemeenschappelijk doel van het netwerk is de uitbouw van een kwalitatieve kinderopvang. Van zodra het onderwijs een partner wordt van het netwerk deelt zij dus dit gemeenschappelijk doel. Toch is het belangrijk om rekening te houden met de situatie waarin scholen zich bevinden. Zoals reeds gesteld, is het de uitdaging om met alle partners samen het gemeenschappelijk
doel te realiseren. Welke bijdrage de partner daarbij levert, maakt deel uit van het onderhandelingsproces.
4. Een sociaal – pedagogische visie vanuit het jeugdwerk. Ook het jeugdwerk en andere ‘vrijetijds-actoren’ (o.m. sport, kunst, …) zijn belangrijke partners bij de uitbouw van een ‘netwerk buitenschoolse opvang’. In het decreet op het gemeentelijk jeugdwerkbeleid wordt jeugdwerk omschreven als: “sociaal-culturele initiatieven met de jeugd, in de vrijetijd6, onder educatieve begeleiding…” Bij de concretisering van dit jeugdwerk ontstaat een brede waaier van werkvormen: het algemene jeugdwerk (jeugdbeweging, jeugdhuis) en het specifieke (crea, muziekatelier), jeugdwerk dat doorlopend georganiseerd wordt (sommige jeugdhuizen en buurthuizen) of enkel in weekends (jeugdbeweging) of vakanties (speelplein, grabbelpas). Sommige werkingen richten zich op specifieke doelgroepen (kinderen en jongeren van allochtone afkomst, maatschappelijk kwetsbare jeugdigen, jeugdigen met een handicap). Vooral die eerste twee worden ook wel jeugdwelzijnswerk of Werking Kansarme Jongeren genoemd. Elke werkvorm heeft zijn eigenheid maar toch hebben ze een aantal gemeenschappelijke kenmerken die de ideologie van het jeugdwerk weergeven. Bij de uitbouw van een netwerk buitenschoolse kinderopvang zijn volgende kenmerken van het jeugdwerk van belang: er wordt grotendeels gewerkt met jonge vrijwilligers en gebeurt onder deskundige begeleiding, het proces, het bezig zijn op zich is belangrijk, het jeugdwerk vindt plaats in de vrije tijd, het is niet specialistisch, de deelname gebeurt vrijwillig, er is sprake van een hoge graad van participatie van de kinderen en jongeren en het is vooral een plezant fenomeen” (Van Bouchoute et al, 2001; Vlaamse Gemeenschap, 2000). De activiteiten vanuit de sportscholen en de muziekacademies vallen niet onder het “jeugdwerk” maar zijn wel belangrijke partners in de uitbouw van het aanbod. Het jeugdwerk kan een belangrijke rol vervullen in het socialisatieproces. Kinderen ontwikkelen zich door de sociale ruimtes te verkennen, zich eigen te maken en daarbinnen een plaats en positie te verwerven. Door te spelen, door samen te zijn ontdekken jeugdigen op symbolische wijze hoe ze zich verhouden tot de anderen, tot de samenleving. Deze sociaal-ruimtelijke verkenning is een creatief en productief proces. Het scheppen van voorwaarden, het ondersteunen en het begeleiden van dit proces is belangrijk. Daarbij dient
men oog te hebben voor communicatie en voor de individuele behoeften, de specifieke situatie van elk kind. Opvoeden is per definitie een participatief gegeven (Heyting, 1999). Want kinderen maken gebruik van die sociale ruimte, en het is noodzakelijk om hen ook de kans te geven om tezelfdertijd, al participerend, mee die leefomgeving vorm te geven. Jeugdwerk biedt dus een ruimte waarin leren en spelen niet tegengesteld zijn. Het spelen op zich staat centraal. Er is geen nadruk op cognitieve kennis, maar op andere waarden: sociale vaardigheden, behulpzaamheid, expressiviteit en creativiteit, behendigheid, vriendschap etc (Van den Bussche, 1998). Ook de buitenschoolse kinderopvang dient aandacht te hebben voor de ontplooiingskansen die zowel individueel als in groep worden aangeboden. Maar daarnaast kan de buitenschoolse kinderopvang ook een forum aanbieden voor de ervaringen en opvattingen van kinderen met betrekking tot de ruimere leefomgeving. Zodat in de organisatie van die leefomgeving niet enkel de kijk van volwassenen blijkt, maar ook die van jeugdige medeburgers (De Winter, 1995). De uitgangspunten van de buitenschoolse kinderopvang zoals hierboven reeds uitgewerkt, vertonen een sterke overlapping met deze van het jeugdwerk. De meerwaarde van het ‘netwerk buitenschoolse kinderopvang’ ligt voor het jeugdwerk vooral in de grotere toegankelijkheid van haar aanbod. De nestfunctie Zoals reeds vermeld is het van minder belang ‘wie’ de nestfunctie van de buitenschoolse opvang opneemt… zolang het maar gebeurt en kwalitatief is. Daar waar we zien dat dit soms door de scholen gebeurt, is dit bij het jeugdwerk anders. Het jeugdwerk neemt deze nestfunctie meestal niet op. De verschillende vormen van het jeugdwerk bieden een ‘vrijetijdsaanbod’ aan maar komen niet altijd tegemoet aan de driedubbele functie van de buitenschoolse opvang. Vooral de economisch of tewerkstellingsfunctie ontbreekt vaak. Het aanbod vindt plaats in het weekend (bijvoorbeeld het aanbod van de jeugdbewegingen) of uitsluitend in de vakanties (bijvoorbeeld de speelpleinen) of uitsluitend nà de schooluren. De nestfunctie kàn echter ook door het jeugdwerk worden opgenomen. Belangrijk hierbij is dan dat de economische of tewerkstellingsfunctie mee in rekening wordt gebracht. De webfunctie Door in het netwerk buitenschoolse opvang te stappen, neemt het jeugdwerk een ‘webfunctie buitenschoolse opvang’ op. Deze webfunctie heeft als doel om de toegankelijkheid van het vrijetijdsaanbod te faciliteren. Dat betekent niet dat het jeugdwerk vanaf dan uitsluitend
21
deze functie heeft, elke sector behoudt zijn eigenheid maar engageert zich om het gemeenschappelijk doel te realiseren, namelijk de uitbouw van een kwalitatieve buitenschoolse kinderopvang. Hoe die webfunctie concreet wordt ingevuld hangt af van de plaatselijke noden en de werkvorm van het betrokken jeugdwerk. Belangrijk is echter wel dat men rekening houdt met de driedubbele functie van de buitenschoolse kinderopvang. Voor de jeugdbewegingen is het bijvoorbeeld moeilijk om het aanbod op een weekdag te organiseren daar men hoofdzakelijk met vrijwilligers werkt. De jeugdbeweging kan echter beslissen om in het belang van het kind, haar lokalen ter beschikking te stellen om op maandagavond een dansatelier te laten doorgaan. Het muziekatelier kan dan bijvoorbeeld ervoor kiezen om zijn ateliers op woensdagnamiddag een half uurtje later te starten zodat de kinderen van de buitenschoolse opvang de tijd hebben om zich te verplaatsen. Al deze elementen faciliteren de toegankelijkheid van het aanbod. Kinderen en jongeren kunnen op die manier ook het jeugdwerkaanbod leren kennen en hun leefwereld verruimen. Bij de uitwerking van het netwerk werden we geconfronteerd met twee knelpunten. De eerste had betrekking op de vraag van de partnerorganisaties naar eventuele ‘dubbele financiering’; wat als de kinderen vanuit de opvang naar het muziekatelier gaan? Worden dan beide organisaties vergoed voor de gelijktijdige ‘opvang’ van dezelfde kinderen? Is er hier dan sprake van dubbele financiering? De leden van de stuurgroep zagen hier geen enkel probleem, zolang de samenwerking niet leidt tot de afbouw van bepaalde werkingen, is er geen sprake van dubbele financiering. Een tweede knelpunt was de financiering door de ouders. Vanuit het netwerk werd bewaakt dat de samenwerking tussen de partners geen meerkost meebrengt voor de ouders. Het kan niet dat de ouders zowel hoeven te betalen voor de opvang als voor het muziekatelier want daarmee zouden we een drempel inbouwen voor financieel zwakkere gezinnen. Bij het uitbouwen van het netwerk buitenschoolse opvang dient ook dit samen met de partners te worden besproken. De verschillende betalingsvormen van organisaties dienen op elkaar te worden afgestemd. Ook dit draagt bij tot een grotere toegankelijkheid van het aanbod. De praktijk in beide pilootprojecten heeft ons geleerd dat dit realiseerbaar is. Het hangt niet af van structurele belemmeringen maar eerder van het geloof van de partners in het gemeenschappelijk doel en de bereidheid om hiervoor eventuele veranderingen binnen de eigen organisatie door te voeren.
22
5. Kinderparticipatie 5.1. Opzet en methodiek Het netwerk dat het aanbod in de buitenschoolse kinderopvang verzorgt, bestaat uit verschillende partners: de scholen, de organisaties die een vrijetijdsaanbod aanbieden, de kinderopvang, de kinderen, de ouders, de gemeente,… De betrokkenheid van al deze partners is van groot belang. Het “probleem” moet immers door alle betrokkenen worden erkend en de aanpak of oplossingen moeten door alle betrokkenen gezamenlijk worden onderschreven en gerealiseerd. De kinderen en de ouders zijn hierbij de zwakste groep daar zij vaak niet of minder georganiseerd zijn en daardoor moeilijker “hoorbaar” zijn. In dit project gaat het bovendien voor een belangrijk deel om maatschappelijk kwetsbare gezinnen, voor wie het niet altijd evident is om hun stem te laten horen. Toch zijn ze evenwaardige partners in het hele proces en dit zowel bij de fase van probleemdefiniëring als de fase van probleemoplossing. De regelgeving op de buitenschoolse opvang, die – in het kader van het kwaliteitsdecreet werd ontwikkeld7– eist terecht dat ook kinderen en ouders betrokken worden bij het uitwerken van het pedagogisch project van de opvang. In de pilootregio’s Kuregem en Brussel Benedenstad werd de betrokkenheid van deze groepen extra bewaakt. We kozen er voor om de beschikbare tijd maximaal te laten renderen door in Kuregem meer nadruk te leggen op de ouderparticipatie en in Brussel Benedenstad meer op de kinderparticipatie. De gesprekken met kinderen naar aanleiding van de probleemdefiniëring en probleemoplossing werden evenwel in de beide regio’s gevoerd. De beide regio’s werden ook geregeld op de hoogte gebracht van mekaars ervaringen en bevindingen. Voor de bevraging van de beleving, de wensen en behoeften van de kinderen, dienden we op zoek te gaan naar nieuwe methodes. De context was immers minder geschikt voor traditionele bevragingen. De methodes dienden rekening te houden met vier contextbeperkingen: • Voor een belangrijk deel van de kinderen was het Nederlands de tweede of derde taal. Dat betekent dat traditionele inspraakmechanismen die op verbale capaciteiten van de kinderen gebaseerd zijn, ofwel vermeden dienden te worden, ofwel dienden aangevuld te worden met andere, niet verbale expressievormen. • Er was ook hier geen traditie inzake kinderparticipatie. Het ging zoals gezegd om SIF-wijken, waar een grote concentratie maatschappelijk kwetsbare kinderen woont, die weinig of geen ervaring hebben met
inspraakmomenten. Uit buitenlands actie-onderzoek leerden we dat in dergelijke situaties kunstzinnige technieken zinvol zijn en dat groepsgesprekken vaak moeilijker werken (Houndoumadi, 2002). In elk geval dienden cognitieve en creatieve technieken mekaar af te wisselen en dienden we methodes te gebruiken die individuele of informele kleine groepen aan het werk lieten, eerder dan de kinderen in formele groepssessies (zoals in een klas) te plaatsen. • Kinderparticipatie is doorgaans minder een kwestie van technieken en van momentopnamen, maar eerder een proces dat opgebouwd wordt en dat vooral interessant wordt, wanneer het gedurende een langere tijd, doorheen een opeenvolging van vele kleine momenten vorm krijgt (Brants, 2000; Clark & Moss, 2001; Kuipers, 2002). Bij de start van dit project was er echter geen sprake van enige vertrouwensband tussen de kinderen en de medewerkers van VBJK. Daarom zou het belangrijk zijn om voldoende ludieke elementen in te bouwen en eerder met een verscheidenheid aan kleine bevragingsmomenten te werken, dan één methodiek te selecteren. • Specifiek voor de continue bevraging van de kinderen na de start van het project, was het noodzakelijk om een weinig arbeidsintensieve methode uit te proberen. Indien de methodes te veel tijd zouden vragen en de inzet van de VBJK-medewerkers zouden vereisen, dan zou die wellicht niet kunnen blijven bestaan na afloop van de pilootfase. Daarom kozen we ervoor om als proef met heel eenvoudige technieken te werken, die door de leerkracht konden worden toegepast, ook wanneer deze leerkrachten geen ervaring hadden inzake het organiseren van kinderparticipatie. Voor de voorbereiding van de bevraging van de kinderen, deden we een beroep op de expertise van Jeugd en Stad. De eigenlijke ontwikkeling van de methodes en de uitvoering ervan, gebeurde met de medewerking van een team van educatieve medewerkers terzake van het Vormingscentrum Opvoeding en Kinderopvang (VCOK). De centrale vragen waren: • Voor de probleemdefiniëring: “Wat vind je leuk en wat vind je niet leuk in de buitenschoolse kinderopvang”. • Voor de uitwerking van een oplossing van het probleem: “Wat zijn leuke plekjes (ook organisaties) in je buurt?”, “Welke organisaties ken je in je buurt?” en “Wat doe je in je vrije tijd als je niet op school of de IBO bent?” • Na de start stond de evaluatie van het aanbod door de kinderen centraal.
Deze gesprekken, zowel met betrekking tot de probleemdefiniëring als de probleemoplossing, vonden plaats op verschillende scholen uit de twee regio’s. • Vrije school Maria Boodschap (de kinderen uit de Gemeenschapsschool De Kleurdoos waren daar ook op dat moment) in Brussel centrum), • Vrije school Voorzienigheid (Kuregem) en • Gemeentelijke school 13 (Anderlecht) Kinderparticipatie betekent een erkenning van kinderen als volwaardige partner. Deze participatie moet plaatsvinden zowel in de nestfunctie als in de webfunctie van de buitenschoolse opvang. Het XYZ-project heeft zich vooral toegelegd op kinderparticipatie in de webfunctie aangezien dit het vernieuwend element was binnen het pedagogisch concept. Zoals hierboven reeds vermeld, is ook kinderparticipatie binnen de nestfunctie een belangrijke maar geen volledig onbekende pijler binnen de buitenschoolse opvang. Er werd hoofdzakelijk gewerkt met de volgende technieken: • filmen van de kinderen • gesprekken a.h.v. foto’s • diepte-interviews • tekeningen In schema kunnen we de proefgroep als volgt omschrijven: Maria Boodschap en Voorzienigheid School 13 Totaal Kleurdoos (Brussel) (Anderlecht) (Kuregem) Filmen
20
6
20
46
Foto’s
13
6
16
35
Interviews
20
6
20
46
Tekeningen
10
6
-
16
5.2. Kinderparticipatie bij de probleemdefiniëring De centrale vraag was ‘Wat vind je leuk en wat vind je niet leuk in de opvang’? De kinderen konden vrij antwoorden op deze vraag via het principe van de ‘babbelbox’. Kinderen namen plaats in een poppenkast en de educatieve medewerkers filmden hen. Sommige kinderen kropen spontaan in de rol van interviewer om hun leeftijdsgenoten te bevragen. Het was ook mogelijk dat de kinderen elkaar interviewden. De kinderen hadden de mogelijkheid om hun opname achteraf te bekijken. Deze methode had als voordeel dat de kinderen in hun eigen taal konden vertellen en dat de kinderen elkaar konden aanvullen. Een beperking was uiteraard dat het enkel een momentopname was. De antwoorden van de kinderen waren dus tijdstipgebonden.
23
In al de betrokken scholen was er reeds een kinderopvang voorzien. Sommige kinderen vertelden dat ze ‘alles’ leuk vinden. Kinderen begrijpen dat de opvang te maken heeft met activiteiten. Ze staan open voor alle nieuwe dingen, ze hebben wel niet direct ideeën maar er is de bereidheid van kinderen om zich onvoorwaardelijk open te stellen. ‘Alles is leuk, alles is goed’, de kinderen zijn bereid om de begeleiders te vertrouwen. Hun stelling dat ‘alles’ goed is, kunnen we ook nog anders begrijpen in het licht van hun antwoorden op de diepte-interviews (zie verder). Daaruit blijkt dat ze zich vrij goed organiseren in informele buurtgerichte netwerken. Mogelijk is hun antwoord op deze vraag , een verwijzing daarnaar, in de betekenis dat ze vooral vragen naar gerichte, omkaderde (geleide) activiteiten, onder de deskundige begeleiding van een volwassene. We kunnen in die context hun stelling begrijpen als een honger naar dergelijke activiteiten. Bij een dergelijke vorm van bevragen mag men niet verwachten dat kinderen “nieuwe” ideeën aanhalen. Kinderen weten niet wat nieuwe mogelijkheden zijn, dus gaan ze er ook niet voor kiezen. Dingen die kinderen daarentegen heel vaak doen, worden wel veel genoemd. Zoiets is heel logisch. Kinderen worden hier immers gevraagd naar het hier en nu en daar volgen ‘normale’ antwoorden op. De kinderen ervaren de huidige kinderopvang niet als problematisch, ze vinden hem niet saai. Kinderen maken er het beste van, ze hebben niet veel nodig om zich te amuseren. In deze bevraging gaven de kinderen aan dat er geen weerstand is, dat ze nieuwsgierig zijn en alles een kans willen geven. Het XYZ-project heeft evenwel als doel de kwaliteit van de buitenschoolse kinderopvang te optimaliseren. Het is dan ook belangrijk te weten wat kinderen reeds leuk vinden en dit te bewaken in de nieuwe aanpak. Knutselen wordt op de verschillende scholen vaak aangehaald als zeer leuk (vooral dan door meisjes), maar ook vrij spel (wanneer er geen geleide activiteit is) en het spelen met vriendjes en vriendinnetjes wordt vaak vermeld. Dat bevestigt de resultaten van Van Gils (1991). Jongens vermelden vaak voetbal. Kinderen geven aan dat ze het bijzonder belangrijk vinden dat ze zelf kunnen kiezen. Het gaat hier zowel om kunnen kiezen of men al dan niet deelneemt aan de georganiseerde activiteiten als het kunnen kiezen wanneer men naar buiten mag. Opmerkelijk is ook dat verscheidene kinderen uit de vrije school Maria Boodschap aanhaalden dat ze het niet leuk vonden dat kinderen uit de gemeenschapsschool De Kleurdoos bij hen in de opvang kwamen. Dit negatief gevoel werd vooral gevoed door het feit dat zij steeds alles moesten opruimen en nooit eens zelf naar
24
de andere school (hier dan de Kleurdoos) mochten gaan. Deze reacties tonen aan welke belangrijke sociaal-pedagogische functie de buitenschoolse opvang kan hebben. Het gaat om een educatieve functie van socialisering, waarbij kinderen leren met verschillen omgaan en sociale vaardigheden daarin verkrijgen. Om die functie waar te maken, zo wordt hier geïllustreerd, is de samenwerking met verschillende scholen binnen één wijk een belangrijke troef. Wanneer men kinderen uit verschillende scholen samenbrengt, is het belangrijk erop toe te zien dat deze samenwerking met de kinderen ook grondig besproken, geëvalueerd en bijgestuurd kan worden. Wrijvingen tussen kinderen (en begeleiders) kunnen op deze manier besproken en aangepakt worden. Bij de uitbouw van een netwerk kan het bovendien voorkomen dat kinderen uit de buitenschoolse kinderopvang aansluiten bij een aanbod waar reeds een groep kinderen op aanwezig is. Bijvoorbeeld bij het openstellen van de tekenacademie voor de kinderen uit de buitenschoolse kinderopvang zullen verschillende groepen kinderen samengebracht worden; deze die reeds naar de tekenacademie gaan en de groep kinderen uit de buitenschoolse kinderopvang. Er kan ook sprake zijn van kinderen uit verschillende socio-economische klassen. De kinderen uit de buitenschoolse opvang zijn kinderen uit kansarme buurten en dus meestal uit een lagere socio-economische klasse. Het openstellen van het aanbod in de buurt betekent dat verschillende klassen elkaar ontmoeten. In de gemeentelijke school 13 stelden de oudste kinderen dat ze het niet leuk vonden om met kleinere kinderen te moeten spelen. In een onderzoek van Pat Petrie (2002) vinden we dat ook terug. Ook het pesten van kinderen wordt verscheidene keren aangehaald als niet leuk. Samenvattend vinden we enkele belangrijke thema’s terug: • Structuur: kinderen ervaren de structuur als te bindend. Ze vinden het niet leuk als ze niet zelf mogen kiezen. De oudsten vinden het ook niet leuk als ze met de ‘kleintjes’ moeten samenspelen. Ze zijn dus ontevreden over hoe de zaken worden geregeld. Toch vragen ze expliciet ook naar geleide activiteiten. • Rollenpatroon: voorkeuren blijken in grote mate gendergevoelig, jongens vinden knutselen niet leuk, meisjes voetballen. • Sociale relatie, omgaan met elkaar is cruciaal: ze vinden pesten niet leuk. Het spelen met hun vriendjes is dan weer wel leuk. Opvallend is ook dat kinderen ondersteuning nodig hebben wanneer ze uitwisselen met groepen die hen minder bekend zijn,
of waartegen vooroordelen bestaan. Voor het XYZ-project leidde dit alvast tot enkele besluiten: • de ateliers geven nieuwe mogelijkheden voor geleide activiteiten • ze kunnen zelf kiezen voor de ateliers, maar het is belangrijk dat ze ook kunnen kiezen om aan niets deel te nemen • het samen met vrienden zijn, is een belangrijk criterium voor deze keuze, dat gerespecteerd dient te worden door de begeleiding • de begeleiding dient een pedagogiek tegen vooroordelen te ontwikkelen om de socialisering te bevorderen. Indien men roldoorbrekend opvoeden belangrijk vindt, dan zal men ook daar een expliciete aanpak voor moeten ontwikkelen.
5.3. Kinderparticipatie bij de probleemoplossing
buiten spelen en ze willen een omgeving waarin ze hun fantasie kunnen beleven. In die omgeving met er ruimte zijn voor het samenzijn, voor sociale contacten. We beschouwen dit als een pleidooi vanwege de kinderen, voor wat we in de pedagogiek van de buitenschoolse opvang de “nestfunctie” hebben genoemd (zie het betreffende hoofdstuk). Foto’s De vraag “welke organisaties ken je in je buurt” liet ons dan weer toe met kinderen te bekijken welke diensten zij niet zo leuk vinden en vooral ‘waarom’. Hiervoor werden verschillende foto’s getrokken van organisaties in de buurt. Deze foto’s werden op flappen bevestigd en werden individueel met de kinderen besproken. Kinderen plaatsen een bol op de flappen indien zij de organisatie kenden. De begeleider vroeg aan elk kind om extra toelichting. Ook hier is de extra toelichting belangrijk.
De keuze van het aanbod in het XYZ-project dient te worden afgestemd op de behoeften en vragen van kinderen. Het tweede deel van de bevraging heeft hierop betrekking. We kozen ervoor om twee tegengestelde methodes te gebruiken, die mekaar aanvullen. Met tekeningen konden kinderen alle wegen uit, de tekeningen houden immers erg open vragen in naar de beleving van kinderen, en met de foto’s deden we daarentegen een meer gesloten, aanbodgestuurde bevraging.
In de Vrije school Maria Boodschap werden de volgende diensten voorgesteld: • De Nederlandstalige bibliotheek • Lokaal dienstencentrum Het Anker8 • IBO De Buiteling • De Sportacademie Anneessens Funck • Het Zuidpaleis • WKJ Mini-Anneessens • Gemeenschapscentrum De Markten • WMKJ9 Chicago
Tekeningen De vraag “teken iets wat je leuk vindt in de buurt” gaf kinderen ook de mogelijkheid om hierover te vertellen omdat de tekeningen door de educatieve medewerkers systematisch met hen besproken werden. Zonder verdere gesprekken omtrent hun tekening, waren deze immers minder waardevol. De tekeningen waren als het ware een toegangspoort voor verdere gesprekken. Kinderen gaven zelf aan waar zij naar toe gaan in hun buurt.
In de Gemeentelijke school 13 en de Vrije school Voorzienigheid (beide liggen in Kuregem) werden de volgende diensten voorgesteld: • De Nederlandstalige bibliotheek10 • De Franstalige bibliotheek • Huis der gezinnen • Beeldenstorm • KuregemNet • Academie Beeldende Kunsten • Muziekacademie • Gemeenschapscentrum De Rinck • WMKJ Alhambra
Drie belangrijke thema’s zijn in de tekeningen steeds terug te vinden: • Rust, de natuur, … • Fantasie, draken, een palmstrand, … • Sociaal contact, het samen zijn met anderen is voor de meeste kinderen heel belangrijk, vaak verwijzen ze naar vrienden, ouders of buren. Kinderen halen rust en fantasie aan als belangrijke elementen in hun kinderopvang. Het is niet duidelijk of ze deze elementen missen. Dit is ook minder relevant. Het gaat er vooral om dat ze tekenen waar ze grote behoefte aan hebben. Ze willen rust, ze willen
Voor de selectie van de diensten werd heel buurtgericht gewerkt. In Brussel Benedenstad werd de lijst opgesteld in overleg met de buitenschoolse kinderopvang De Buiteling en in Kuregem met de gemeente. Beide organisaties kennen hun buurt goed en weten welke organisaties een vrijetijdsaanbod uitbouwen voor kinderen. Er dient te worden opgemerkt dat er enkel Nederlandstalige diensten werden geselecteerd (met uitzondering van de Franstalige bibliotheek te Kuregem). Het resultaat zou misschien anders geweest zijn als er
25
ook Franstalige diensten voorgesteld werden. Bovendien werden de gevels getrokken van de gebouwen. Het kan gebeuren dat kinderen de dienst wel kennen maar dan van binnenuit en niet de voorgevel. Het is opvallend dat de kinderen de meeste diensten kennen maar er niet vaak naartoe gaan. Ze komen met de diensten (meestal éénmalig) in contact via school en vinden dat ook wel leuk, maar keren er later in hun vrije tijd niet meer naar terug. De losse contacten die ze met de diensten hebben, gebeuren zowel via school als via familie of vrienden. Voor Kuregem valt het op dat Alhambra wel vaak wordt bezocht door kinderen buiten de schooltijd. De Franstalige bibliotheek wordt uiteraard ook slechts bezocht buiten de schooluren (de kinderen gaan namelijk naar een Nederlandstalige school en gaan dus via school naar de Nederlandstalige bibliotheek). De vier kinderen van de vrije school Maria Boodschap die de foto’s becommentarieerden, volgden allen een bijkomend vrijetijdsaanbod bij organisaties die niet op de foto’s stonden en dus ook niet in de buurt lagen. Hun ouders staan in voor het vervoer. Dit is een opvallend verschil tussen de leerlingen van Maria Boodschap en die van De Kleurdoos. Hoewel beide scholen vlak naast mekaar liggen, is de kennis over en het gebruik van buurtorganisaties voor hun vrije tijd heel verschillend. Terwijl de leerlingen van Maria Boodschap heel wat organisaties kennen en er gebruik van maken (vaak door het vervoer van hun ouders), is dat voor de leerlingen van De Kleurdoos helemaal niet het geval. Zij frequenteerden haast geen enkele van getoonde (of andere) buurtorganisaties. Gezien de verschillende socio-economische achtergrond van deze twee leerlingenpopulaties, kunnen we dit zien als een duidelijk voorbeeld van segregatie of van een Mattheüseffect11 in het vrijetijdsaanbod, die de buurtgerichte netwerkvorming van het XYZ-project legitimeert. Diepte-interview De laatste vraag was “wat doe je in je vrije tijd als je niet op school of de opvang bent”. Dit gebeurde door een diepte-interview op cassette. Met deze vraag hadden wij graag een beeld gekregen van activiteiten die kinderen leuk vinden. Het gaat hier vooral om de activiteit en minder om de organisatie die deze activiteit verzorgt. Kinderen hadden de mogelijkheid om met een vriend(in) dit gesprek te voeren zodat ze elkaar konden helpen en aanvullen. Na elk interview werd het gesprek samen met het kind beluisterd. In de interviews was het opvallend dat sommige kinderen eerst aangaven dat ze nergens naartoe gingen in hun vrije tijd (ook als we hen er expliciet naar vroegen) maar bij de foto’s van de diensten wel de
26
diensten herkenden en er wel eens naartoe geweest zijn. Het samen leggen van de resultaten bekomen door de verschillende methoden is dan ook belangrijk. In alle betrokken scholen werd heel vaak aangehaald dat men in zijn vrije tijd (dus wanneer men niet op school is of in de kinderopvang) bij zijn “buurman” gaat of dat “de buurman” bij hen komt. Ook het park is de plaats bij uitstek waar ze naar toe gaan. Opmerkelijk is dat ze vrijwel nooit alleen naar het park gaan, of hun grote zus of broer gaat mee of één van de ouders. De diensten die werden aangehaald (zoals zwembad en bibliotheek) bleken uiteindelijk slechts te worden bezocht in het kader van de school of de opvang. De kinderen uit de vrije school Maria Boodschap bleken opvallend meer gebruik te maken van vrijetijdsvoorzieningen. Vaak ging het dan echter niet om die voorzieningen uit de buurt maar in de omliggende wijken12. De ouders brachten deze kinderen dan in het weekend daar naartoe. Dat betekent dat de interviews een aantal eerder gemaakte opmerkingen bevestigen. De informele buurtnetwerken zijn van groot belang en mogen door een voorziening niet verwaarloosd worden. Dat betekent een pleidooi voor netwerkvorming in en met een buurt, eerder dan het opzetten van buitenschoolse opvang als een geïsoleerde voorziening. Verder valt op dat de keuzemogelijkheden van kinderen bijzonder afhankelijk zijn van de beschikbaarheid van volwassenen (of het nu ouders zijn voor het transport, of een familielid of een oudere broer om mee naar het park te gaan).
5.4. Kinderparticipatie tijdens het project In Brussel Bendenstad werd het aanbod voorgesteld tijdens de schooluren. In samenspraak met de drie betrokken scholen werd het eerste lesuur gebruikt om het aanbod van het XYZ-project voor te stellen aan de kinderen. Op deze manier werden alle kinderen aangesproken en niet alleen diegene die reeds naar de buitenschoolse kinderopvang komen. Ook de leerkrachten leerden hierdoor het XYZproject kennen. Tijdens dit proefmoment stelden de verschillende partners hun aanbod voor en hadden de kinderen de kans om te proeven van alle ateliers: fietsen, muziek, dans, sport en voor de kleuters crea. Er werd aan de kinderen de kans geboden om hun mening te geven over het aanbod. Hierdoor konden we waar nodig en mogelijk het aanbod aanpassen. Aan de leerkrachten werd gevraagd om, eens terug in de klas, de ateliers te bespreken met de kinderen. De kinderen schreven dit neer op de hiervoor gemaakte
formulieren. Bij de kleinsten kon gewerkt worden met tekeningen. De kinderen waren opvallend positief over de ateliers. Vooral het fietsen stak er hoog boven uit en het plezier zowel als de spanning bleek duidelijk uit de tekeningen, zowel bij de kinderen die reeds hadden leren fietsen als bij diegenen die nog nooit op een fiets hadden gezeten. Ook de sport kon op grote bijval rekenen. Wanneer we de feedback van de kinderen op de drie verschillende muziekateliers naast elkaar legden dan kwamen opvallende verschillen tot uiting. Eén muziekatelier (waar de kinderen in een ‘consumerende’, luisterende houding zaten) werd vrij negatief beoordeeld door heel wat kinderen; Zij vonden het “niet leuk” of “saai”. De muziekateliers waar ze actiever konden deelnemen werden veel positiever beoordeeld en daarbij viel in de tekeningen vooral op dat het werken met een grote trommel veel indruk had gemaakt. De reacties op het dansatelier waren eerder verdeeld. Sommige kinderen vonden dansen in het algemeen niet leuk. Anderen daarentegen vonden dansen wel leuk, maar hielden niet van de soort dans en vroegen naar rap-muziek en breakdance. Uit deze reacties en die op de muziekateliers konden we zien hoe belangrijk het is dat de activiteiten een aansluiting vinden bij de reële lefwereld, cultuur en interesse van de kinderen (wat niet hetzelfde betekent als dat ze zich daar steeds moeten toe beperken). Op methodologisch vlak leerden de tekeningen en de commentaren ons dat een dergelijke simpele bevraging, die weinig extra inzet kost, toch reeds heel wat waardevolle informatie biedt om het aanbod bij te sturen. Het was niet steeds mogelijk om de bedenkingen van de kinderen onmiddellijk in aanpassingen van het programma te vertalen. Voor de planning van het schooljaar 2003-2004 werd wel met al de opmerkingen rekening gehouden.
5.5. Besluit.
die rekening houdt met de context van de kinderen. Daarbij hebben we gezocht naar een evenwicht tussen verschillende elementen: • concreet versus abstracte methoden: Wegens de beperkte Nederlandse talenkennis van de kinderen werd gezocht naar visuele methoden. Voorbeelden hiervan zijn de foto’s en de tekeningen. De eerder abstracte vorm is bijvoorbeeld de babbelbox. Bij de uitwerking van een methodiek is een evenwicht tussen deze beide elementen belangrijk, rekening houdend met de vaardigheden van de doelgroep. • cognitieve versus creatieve methoden: De kinderen werden niet verplicht om deel te nemen aan de verschillende methoden. Ofwel kwamen zij spontaan naar de verschillende standen ofwel werden ze door ons aangesproken. Kinderen beleefden plezier aan de methoden, ze waren bereid om hun mening te geven daar het hen op een creatieve en ludieke manier gevraagd werd. Het is wel belangrijk om een evenwicht tussen beiden te bewaren. Wanneer het té creatief is, bestaat de kans dat de beoogde informatie nooit naar boven komt maar verloren gaat in het spel. Bij methoden die vooral aandacht hebben voor cognitieve elementen, bestaat het gevaar dat kinderen afhaken of zich niet aangetrokken voelen tot het gebeuren. • verbale versus non-verbale methoden De tekeningen waren een non-verbale methode. Maar ook hier werd dit aangevuld door een ander element namelijk het verbale. De tekeningen waren een aanleiding om met kinderen te bekijken wat zij leuk vonden in de buurt. Enig uitleg van het kind was hierbij noodzakelijk.
Kinderen zijn een belangrijke partner in de buitenschoolse kinderopvang en hebben het recht om te participeren in de probleemdefiniëring, de probleemoplossing en het verdere verloop. Participatie dient te worden gezien als een ‘proces’; het is geen éénmalig actiepunt in een bepaalde fase van een project maar dient te worden uitgewerkt in alle fasen van het project. Bovendien is het een ‘cultuur’ wat betekent dat het door alle partners moet worden gedragen. Er dient dan ook te worden gezocht naar een vorm van inspraak en participatie die door alle betrokkenen bewaakt en gerealiseerd wordt. Het is een voortdurend zoeken en vergroten van dat draagvlak bij de betrokkenen.
• open versus gesloten methode Bij een ‘open’ methode brengen kinderen zelf aan waarover ze willen praten. Bij de tekeningen geven kinderen bijvoorbeeld zelf aan wat ze leuk vinden in de buurt en wordt dit door de begeleiders gebruikt om verder te bevragen. Bij de foto’s daarentegen wordt eerder ‘gesloten’ gewerkt, de begeleiders bepalen welke foto’s gebruikt zullen worden. Beide methoden hebben hun voordeel. Bij de gesloten methode krijgt men zeker feedback op datgene wat men zelf relevant vindt. Bij de open methode kan het gebeuren dat kinderen elementen aanhalen die zij relevant vinden maar die door de begeleiders over het hoofd gezien werden.
Bij de uitwerking van de participatiemethoden is het van belang een brede waaier van methodes te hanteren,
Elke methode speelt in op verschillende vaardigheden. De verkregen informatie uit de verschillende methoden
27
dient dan ook gezamenlijk te worden geïnterpreteerd. De bekomen informatie werd teruggekoppeld naar en bewaakt door de andere partners van het netwerk. Bij de uitbouw van het aanbouw werd zeer intensief gezocht naar een ‘crea-aanbod’ daar kinderen dat als leuk aangaven. Ook de vraag van kinderen om vrij te kiezen werd gehonoreerd, kinderen kozen zelf op welk aanbod zij wilden ingaan. De rust die kinderen zoeken in de opvang wordt vooral uitgewerkt in de nestfunctie. Deze blijft dan ook belangrijk. Naast het aanbod van de partners uit het netwerk, is het essentieel dat kinderen nog steeds de mogelijkheid hebben om gewoon gezellig in de opvang te blijven en wat rond te hangen, eventueel tijdens maar vooral ook voor en na het aanbod uit het netwerk. De continuïteit en de deskundigheid van de begeleiders is hier essentieel om zowel dat rustgevende aspect van de nestfunctie te bewaken, maar ook voor de socialisering van de kinderen en het tegengaan van pesten of vooroordelen. De samenwerking met andere partners brengt namelijk ook een samenwerking met andere kinderen met zich mee. Deze nieuwe sociale contacten zijn een belangrijk aandachtspunt voor de begeleiders van het netwerk. De vrijetijdsvoorzieningen uit de buurt zijn bij de kinderen vooral gekend door schoolbezoek. Deze eerste stap zet echter niet steeds aan tot verder bezoek. De opname van deze voorzieningen in het netwerk is dan ook belangrijk daar ze hierdoor toegankelijker kunnen worden. De belangrijkste conclusie voor ons project was dan ook dat kinderparticipatie effectief bijdraagt tot kwaliteitsverbetering van de buitenschoolse opvang.
28
Het Vormingscentrum voor de Begeleiding van het Jonge Kind Het Vormingscentrum Opvoeding en Kinderopvang 3 Kinderparticipatie is recent als centraal uitgangspunt gesteld. Het benaderen van het kind als ‘partner’ in de buitenschoolse opvang was echter steeds impliciet aanwezig. 4 Het is opmerkelijk dat kinderen weinig moeilijkheden ondervinden bij het leren van twee moedertalen. Belangrijk is dat de twee talen duidelijk onderscheiden worden door personen en situaties; op school en in de schoolkinderopvang spreekt men Nederlands. 5 Vaak gebruikt men hier andere termen voor zoals verlengde schooldag, voor en naschoolse opvang,… Allen hebben gemeenschappelijk dat ze een opvang verzorgen voor en na de schooltijd. 6 Vrije tijd wordt hier gebruikt als resttijd na de gezins- en verplichte tijd (school of werk). Het gaat dus over een aantal uren, dagen, weken… 7 Ministerieel besluit van 12 juni 2001. 8 Dit lokaal dienstencentrum heeft geen vrijetijdsaanbod voor kinderen. Het werd echter toch opgenomen in de lijst omdat het zich bevindt naast de buitenschoolse opvang en bereidt was om een lokaal ter beschikking te stellen. Het interesseerde ons dan ook of deze dienst al dan niet gekend is bij de kinderen. 9 Werking Maatschappelijk Kwetsbare Jongeren 11 De Franstalige bibliotheek ligt aan hetzelfde plein als de Nederlandstalige. Wij hadden ons oorspronkelijk vergist en veronderstelden dat ook anderen dat zou kunnen overkomen... Vandaar de keuze om de Franstalige ook op te nemen in de lijst. 12 Het feit dat een voorziening (of een overheidsmaatregel) proportioneel en tendentieel meer ten goede komt aan de hogere sociale klassen (Deleeck, 2001). 13 Het ging hier om de pianofabriek voor dansen, dansen in Molenbeek, muziekschool in Zuidpaleis, chiro St. Anneke in Koekelberg, Judo in Steenokkerzeel,… 1 2
Deel 5: Besluiten in verband met het beleid De besluiten en adviezen uit dit hoofdstuk zijn geformuleerd op basis van ervaringen op het terrein, zowel als van vele discussies in de stuurgroep. Zij vertegenwoordigen dan ook zowel de bevindingen van het V.B.J.K. als het standpunt van de stuurgroep.
1. Beleid op het Vlaams niveau
kan worden vertaald naar een dubbele functie: de webfunctie en de nestfunctie van de buitenschoolse kinderopvang. De webfunctie kan tegemoet komen aan een aantal knelpunten bij de uitbouw van buitenschoolse kinderopvang in een grootstad, namelijk de beperkte infrastructuur en het moeilijk vinden van gekwalificeerd personeel. Hierdoor krijgen zij ruimte en tijd om het pedagogisch klimaat van de kinderopvang te optimaliseren.
1.1. Beleidsplan buitenschoolse opvang Een belangrijk kader bij de uitbouw van een sociaal pedagogisch concept is de beleidsbrief buitenschoolse kinderopvang. Het document vernieuwt en actualiseert de drie pijlers waarop het buitenschoolse opvangaanbod gestalte krijgt: meersporenbeleid, het kwaliteitscharter en het lokale overleg. De meersporenaanpak is het uitgangspunt voor het Vlaams Beleid met betrekking tot de buitenschoolse kinderopvang. Toenmalig Minister Vogels spreekt in haar beleidsbrief van een “creatieve en dynamische benadering van het meersporenbeleid”. Binnen deze benadering krijgen de verschillende sporen en actoren maximaal kansen met respect voor hun eigenheid. Belangrijk is dat dit gebeurt zonder zich op te sluiten in de eigen regelgevende en organisatorische kaders. Alle actoren en bevoegdheidsdomeinen moeten streven naar afstemming en samenwerking in functie van het belang van het kind en de jongere. Het beleid kiest voor een consistent en op elkaar afgestemd aanbod waarbij elke actor een bijdrage levert rekening houdende met de intrinsieke, infrastructurele en personele mogelijkheden. Dit maximaal geïntegreerd aanbod op maat van de plaatselijke situatie is de enige toekomstgerichte aanpak. Dit impliceert dat er ruimte is voor diversiteit, flexibiliteit en creativiteit1. Voor de buitenschoolse opvang betekent dit meersporenbeleid een samenwerking tussen verschillende actoren. Deze samenwerking resulteert in een netwerk waardoor kinderen zo optimaal mogelijk tijdens de opvang gebruik kunnen maken van dat geïntegreerd aanbod. De buitenschoolse kinderopvang is, net zoals onderwijs, jeugd, sport, cultuur, welzijn… een partner bij de uitbouw van dit geïntegreerde aanbod. De buitenschoolse opvang krijgt hierdoor een tweeledig karakter; enerzijds fungeert het als uitvalsbasis van waaruit kinderen voor en na de school, op woensdagnamiddag en/of gedurende schoolvrije dagen kunnen deelnemen aan het aanbod en anderzijds fungeert het als thuisbasis waar kinderen en ouders zich thuis voelen. Dit tweeledig karakter
Uit het verslag van dit project en het praktijkverslag (Bijlage 2) kan besloten worden dat het XYZ-project tegemoet komt aan de geest van de beleidsbrief buitenschoolse opvang. Dat wordt trouwens bevestigd door het feit dat het XYZ-project in 2003 laureaat was van de prijs “Geïntegreerde lokaal project kinderopvang” die in de beleidsbrief werd aangekondigd. We kunnen ook besluiten dat de hypothese van de minister bevestigd dat de regelgeving op sommige punten de realisatie van dit meersporenbeleid door lokale samenwerkingsverbanden belemmert. Nochtans gaat het om slechts kleinere aspecten van de sectorspecifieke minimale kwaliteitscriteria, die mits een correcte interpretatie (met oog voor de specificiteit van netwerken) oplosbaar is. We zullen in onze beleidsadviezen daarom ook ingaan op die aspecten.
1.2. Algemene en sectorspecifieke criteria Het Besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 1997 houdende de algemene voorwaarden inzake het organiseren van buitenschoolse opvang bepaalt de criteria waaraan een buitenschoolse opvang moet voldoen, ongeacht zijn organisatievorm. In de loop van het XYZ-project konden we ervaren hoe dit vorm krijgt in een grootstedelijk netwerk. Ons besluit is dat er geen principiële problemen zijn om de buitenschoolse opvang in de vorm van een netwerk, zoals we dat beschreven, in overeenstemming te brengen met dit kwaliteitscharter. Voor een puntsgewijze bespreking van deze criteria verwijzen we naar Bijlage 3. Het Besluit van de Vlaams regering houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang. (BS 27 april 2001) voorziet een aantal meer concrete criteria waaraan een buitenschoolse opvang moet voldoen om als IBO erkend te worden. We gaan wat verder
29
in op deze sectorspecifieke minimale kwaliteitscriteria (smk’s). Het heeft uiteraard geen zin om hier alle artikels uit dit besluit inzake de smk’s te overlopen. We staan enkel stil bij die artikels die een specifieke lezing in het kader van de buitenschoolse opvang als netwerk vragen. De artikels die hier niet besproken worden zijn bijgevolg onverkort en zonder enig probleem van toepassing. Gezien de diversiteit van elke plaatselijke situatie kan men binnen een meersporenbeleid moeilijk uitgaan van het van één enkele opvangvorm. Een meersporenbeleid veronderstelt precies dat op vlak van subsidiëring werk wordt gemaakt van een grotere diversificatie en flexibiliteit (Vogels, 2002). Is er binnen de grenzen van het regelgevend kader van een IBO ruimte voor deze diversificatie en flexibiliteit? Of anders geformuleerd, kan er gediversifieerd en flexibel omgegaan worden met de sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen binnen het regelgevend kader van een IBO wanneer er sprake is van de dubbele functie (nest en webfunctie)? Het zijn vooral de artikels 10 en 12 van het besluit van de Vlaamse regering die om een aangepaste interpretatie vragen in een context van een doorgedreven meersporenbeleid omdat een netwerking een specificiteit heeft op het vlak van infrastructuur, onthaal en begeleiding. Infrastructuur Art. 10 § 2: Elke vestigingsplaats beschikt over minstens twee binnenruimtes. K & G kan hierop, op gemotiveerde vraag van het organiserend bestuur, een uitzondering toestaan. Voor de binnenruimtes is een netto opvangruimte van 4 m2 per kind richtinggevend. Ze zijn exclusief beschikbaar voor de buitenschoolse opvang en daartoe passend ingericht. De ruimtes zijn ingedeeld in verschillende, passend uitgeruste zones, waarbij de essentiële spel- en rustbehoeftes van kinderen van verschillende leeftijden tegelijkertijd aan bod kunnen komen, zonder dat de kinderen elkaar storen; Wanneer een IBO in een grootstad opereert als een netwerk (in het kader van het meersporenbeleid), dan kan er discussie ontstaan over wat een “vestigingsplaats” is. Het strookt met de logica van het meersporenbeleid zelf dat het geheel van het netwerk (en dus alle lokalen van actoren waar de kinderen regelmatig aan activiteiten deelnemen) als “de vestigingsplaats” dienen te worden beschouwd en niet als verschillende vestigingsplaatsen van één IBO. Eén gemeente kan natuurlijk ook twee verschillende netwerken organiseren (bijvoorbeeld indien Anderlecht een tweede netwerk zou organiseren rondom enkele scholen die verder van Kuregem zijn gelegen) dan zou het gaan om twee netwerken en dus twee vestigingsplaatsen van het
30
IBO. Dat betekent dat de evaluatie van de beschikbare ruimte (bijvoorbeeld aantal m2) niet uitsluitend kan bestaan uit een inventarisering van de ruimte die door de nestfunctie wordt gebruikt, aangezien nest- en webfunctie samen de buitenschoolse opvang uitmaken. Hetzelfde geldt voor de zones. Indien bijvoorbeeld de kinderen die dit wensen regelmatig in het netwerk over sportaccommodaties kunnen beschikken, dan is het evident dat de nestruimte minder aandacht hoort te besteden aan motorische ruimte. De eis tot exclusiviteit van het gebruik van de ruimte dient dan weer wel beperkt te worden tot die ruimte waarin de nestfunctie doorgaat. Indien van elke jeugdorganisatie gevraagd zou worden dat haar ateliers in het kader van de BKO in andere (exclusieve) ruimten zou doorgaan dan hun andere activiteiten dan is de netwerking uiteraard volkomen zinloos en schiet ze haar doel van meersporenbeleid voorbij. Onthaal Art. 10.§3. Het initiatief ziet er op toe dat het aantal aanwezige kinderen in verhouding is tot de beschikbare infrastructuur en de bij de erkenning toegestane capaciteit van de vestigingsplaats; Op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag tijdens schoolperiodes zijn er gedurende een piekperiode van maximaal 30 minuten nooit meer kinderen gelijktijdig aanwezig dan 130% van de aan de erkenning gekoppelde capaciteit van de vestigingsplaats. Voor woensdagnamiddagen geldt de periode vanaf het begin van opvang tot uiterlijk 13 uur als piekperiode. Dit artikel wil terecht de systematische overbezetting van IBO’s tegengaan omdat een dergelijke overbezetting nefaste gevolgen heeft voor de kwaliteit van het aanbod. Conform aan wat hierboven werd gezegd, dient ook hier het geheel van het netwerk als vestigingsplaats te worden beschouwd. Het spreekt vanzelf dat als één locatie als nestfunctie gebruikt wordt en de kinderen van daaruit naar verschillende ateliers gaan, er onvermijdelijk ogenblikken zijn dat er (bijvoorbeeld op woensdagnamiddag omstreeks 14 uur) meer dan 130% van de kinderen aanwezig zouden zijn, indien enkel die locatie als vestigingsplaats wordt beschouwd. Indien echter onze interpretatie inzake de definiëring van een netwerk als vestigingsplaats die we hierboven gaven, gevolgd wordt, dan stelt ook dit artikel geen probleem. Begeleiding Art. 12: voor de begeleiding gelden de volgende specifieke bepalingen: 1. per 14 aanwezige kinderen moet er minstens één begeleider de opvang verzekeren;
2 de begeleider moet een attest, een eindstudiebewijs of diploma hebben van een door kind en gezin erkende opleiding. Op gemotiveerd verzoek van het organiserend bestuur kan kind en gezin daarop een uitzondering toestaan……… In een meersporenbeleid is de eigenheid van elke sector belangrijk. Het is immers precies een meerwaarde van het netwerk dat de verschillende actoren complementair aan mekaar zijn. Het verslag van de praktijk (zie Bijlage 2) toont ook aan dat dit een vormend effect heeft op zowel animatoren als begeleiders. Met begeleiders bedoelen we hier de personen die als hoofdtaak de nestfunctie opnemen, die een vertrouwensband met kinderen en ouders opbouwen en die het geheel van de activiteiten bewaken. Met de animatoren bedoelen we die personen die omwille van hun specifieke deskundigheid door de lokale actoren in het netwerk ingezet worden om een specifiek aanbod te vervullen (dansatelier, tekenacademie, sport, …), zoals in de besluiten met betrekking tot de theorie wordt uiteengezet. Het spreekt vanzelf dat de animatoren die daadwerkelijk een regelmatige inbreng tegenover de kinderen hebben, mee in aanmerking dienen te worden genomen, wanneer de verhouding van het aantal kinderen tegenover het aantal volwassenen berekend wordt. Anderzijds lijkt het niet wenselijk om van alle participanten uit het jeugdwerk (die vaak een vorming eigen aan het jeugdwerk hebben gevolgd) te verwachten dat zij de opleiding tot begeleider buitenschoolse opvang hebben gevolgd. Het is immers precies de diversiteit aan opleidingen en specialismen die de meerwaarde voor de kinderen betekent.
1.4. Besluit Als besluit kunnen we stellen dat het meersporenbeleid – zoals uitgewerkt in het XYZ-project – best mogelijk is in een IBO-conforme structuur. Het pedagogisch concept van buitenschoolse opvang met nest en webfunctie is conform het kwaliteitscharter, het meersporenbeleid en de sectorspecifieke minimale kwaliteitscriteria voor IBO’s. Bovendien is het beleid op vandaag erg aanbodgericht, wat betekent dat er enkel financiële middelen beschikbaar zijn voor een beperkt aantal organisatievormen. De opdracht van de overheid ligt in het faciliteren van het op elkaar afstemmen van de verschillende actoren in functie van het reële noden en mogelijkheden, op maat van de plaatselijke situatie (Vogels, 2002). Deze afstemming zal gepaard gaan met het wegwerken van grenzen, het op zoek gaan naar naadloze overgangen en het overbruggen van barrières tussen voorzieningen. Dit veronderstelt dat de betrokken bevoegdheden en overheden bereid zijn om mee te denken over de
interpretatie die aan de bestaande regelgevingen wordt gegeven in het geval het IBO een netwerk vormt. Er dient op korte termijn overleg plaats te vinden over die aangepaste interpretatie van enkele specifieke aspecten van de smk’s. Specifiek voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dient er bijkomend overlegd te worden over de programmatie van de IBO’s. Met name dient een verdeelsleutel tussen Vlaanderen en Brussel bedongen te worden die conform is aan wat gangbaar is in andere sectoren die tot de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap behoren, zoals onderwijs en jeugdwerk. In die context is het moeilijk aanvaardbaar dat de voorafname voor IBO’s zou dalen onder de vijf procent, waar ze in andere sectoren ver boven de vijf procent ligt.
2. Beleid op Brussels niveau De resultaten van het project zijn voldoende positief om aan te tonen dat buitenschoolse opvang via netwerken in Brussel mogelijk en haalbaar is. Zoals boven aangegeven opteren we ervoor om te streven naar een erkenning als IBO van deze netwerken. Dat zou eveneens betekenen dat er Vlaamse financiering kan zijn voor de lokale coördinatie. We voorzien echter dat dit een aantal jaren kan duren. Om de continuering en de verdere uitbreiding van buitenschoolse opvang in IBO-conforme lokale netwerken te verzekeren zijn vijf stappen nodig. Het gaat niet om chronologische stappen, maar om vijf aandachtspunten die in hun samenhang dienen begrepen te worden en synchroon dienen aangepakt te worden. We schetsen ze achtereenvolgens en geven telkens aan welke stappen daar o.i. kunnen bij genomen worden.
2.1. Projectontwikkelaars In het hoofdstuk over de besluiten vanuit de praktijk gaven we reeds aan waarom het noodzakelijk is dat projectontwikkelaars benoemd worden die de netwering op gang trekken. Zij hebben een tijdelijke, maar noodzakelijke inbreng. Hun noodzakelijkheid wordt bijvoorbeeld schrijnend geïllustreerd door het gegeven dat er in mei-juni 2003 minder aanvragen voor erkenningen door IBO’s werden gedaan, dan er plaatsen waren gereserveerd voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Wij stellen daarom voor dat een aantal projectontwikkelaars zouden gefinancierd worden door het Stedenfonds, omdat hun taak volstrekt in overeenstemming is met de doelstellingen van dit fonds inzake de kinderopvang. Hun taak houdt namelijk in: • continueren van de initiatieven in Brussel Benedenstad en Kuregem: dit is slechts een heel
31
•
•
•
• •
•
beperkte taak, aangezien de netwerking daar al een eigen dynamiek heeft ontwikkeld verder zetten van de dialoog in Koekelberg om tot een concreet aanbod te komen. Het lijkt ons dat een tijdelijke, beperkte externe inbreng nodig is. Prospecteren in andere wijken en gemeenten naar de haalbaarheid van nieuwe netwerken, zowel daar waar IBO’s actief zijn, als in andere wijken. Een selectie en prioriteitenlijst opstellen van wijken waarin deze buitenschoolse netwerken zullen ontwikkeld worden. De netwerking in de geselecteerde wijken op gang trekken en er lokale coördinatie voor zoeken. De participerende scholen in die netwerken helpen bij de dossiervorming voor aanvragen tot erkenning als mini-crèche (zie verder) De participerend netwerken ondersteunen in de dossiervorming voor aanvragen tot erkenning als IBO’s.
De projectontwikkelaars kunnen op een centrale of decentrale wijze ingezet worden. In de centrale benadering werkt de projectontwikkelaar vanuit de Vlaamse Gemeenschapscommissie en dit voor het volledige Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Hij wordt dan ingezet daar waar er behoefte aan is. Met decentraal bedoelen we dat men ervoor opteert om de gemeente een grotere centrale rol te geven, zoals dat gebeurd is bij het cultuurbeleidsplan. In dat geval zou de projectontwikkelaar tijdelijk aan de gemeente worden toegekend op voorwaarde dat die een coherent beleidsplan en een haalbaarheidsstudie (prospectie) uitvoert. Ook in het tweede geval kunnen zij centraal worden gemonitord, zoals dat nu het geval is met de cultuurcoördinatoren. Het lijkt ons dat de projectcoördinatoren wellicht nodig zijn voor een periode van vijf jaar. In die periode moet het mogelijk zijn om een aantal van de opgerichte netwerken ook als IBO erkend te hebben door Kind en Gezin, als ook met de volgende vier overwegingen wordt rekening gehouden.
2.2. Het versterken van de nestfunctie en webfunctie Nestfunctie De opvang verloopt momenteel voor een erg groot deel op school en ook in het netwerk zal de school een belangrijke functie blijven vervullen. Op sommige plaatsen zal het mogelijk zijn dat de nestfunctie buiten de scholen doorgaat, maar op heel wat plaatsen zal die geheel of gedeeltelijk in de scholen gelokaliseerd zijn (zoals in Brussel Benedenstad en Kuregem). Dat betekent dat de scholen ondersteund dienen te worden om die functie op te nemen. Die ondersteuning is
32
nodig op twee vlakken. Enerzijds dient er vorming georganiseerd te worden voor de begeleiders die deze functie nu opnemen. De VGC – directie Onderwijs heeft in het verleden reeds heel wat geïnvesteerd in opleiding voor deze mensen. Het verdient aanbeveling om die strategie verder te zetten omdat zij de kwaliteit van de opvang aantoonbaar verbetert, maar ook omdat dit de begeleiders toelaat het door Kind en Gezin vereiste attest te bekomen, wat noodzakelijk is met het oog op de toekomstige erkenning van het netwerk als IBO. Ook materieel dient de school versterkt te worden. Ook hier levert VGC – Onderwijs reeds belangrijke inspanningen. In een aantal scholen, die over een minimale infrastructuur beschikken, kan die steun wellicht sterkt uitgebreid worden, door een erkenning als mini-crèche, in afwachting dat het netwerk als geheel doorgroeit tot een IBO. Een minicrèche is een zelfstandig opvanginitiatief van minstens 8 plaatsen, dat buitenschoolse opvang kan aanbieden. De belangrijkste eisen zijn: 1 begeleider per 14 kinderen (geen specifieke diploma’s vereist2), een geschikte ruimte van 4m2 per kind met een attest van brandveiligheid en een positief advies van het lokaal overleg. Uiteraard wordt ook een investering in vorming en een kwalitatieve werking geëist (minstens score 4 op de kwaliteitsschaal3). Minstens één personeelslid dient in vast dienstverband of als zelfstandige te werken. Kind en Gezin voorziet een kostenvergoeding van ! 384,98 per plaats per jaar, met een maximum van ! 8.469,56 per jaar (Verniest, 2003). Voor meer details verwijzen we naar www.kindengezin.be (afdeling professionals: kinderopvang). Het spreekt vanzelf dat dit slechts een overgangssituatie is die de netwerken moet ondersteunen bij het doorgroeien naar een IBO, onder begeleiding van de projectontwikkelaar. Webfunctie Het uitbouwen van netwerken was in de praktijk moeilijker dan gedacht, onder meer doordat het plaatselijke socio-culturele aanbod was overschat. Wellicht zal dit in de toekomst ook in andere wijken het geval zijn. Er dient daarom goed overleg te zijn tussen de projectontwikkelaars en de beleidsorganen die de subsidiëring van cultuur- en sportactiviteiten beheren, opdat witte vlekken gedetecteerd worden en een structurele aanpak mogelijk is.
2.3. Netwerking als kwaliteitscriterium We hebben reeds aangegeven dat het tot stand brengen van netwerking een intensieve aangelegenheid is. Het is de taak van de projectontwikkelaars om dit van onder uit (bottom up) tot stand te brengen. Hun taak wordt aanzienlijk verlicht indien dit van boven uit (top down) wordt versterkt. Dat betekent dat in de regelgeving
voor de onderscheiden sectoren de netwerking ook als een kwaliteitscriterium wordt weerhouden. Concreet kan dit bijvoorbeeld inhouden dat: • bij aanvragen voor financiering van BKO bij het Stedenfonds, netwerking als één van de criteria voor goedkeuring wordt gehanteerd en dit in overleg met de projectontwikkelaars • bij aanvragen voor een mandaat aan het Lokaal Overleg BKO eveneens de netwerking als voorwaarde wordt toegevoegd. Ook het positief advies van het lokaal overleg m.b.t. de mini-crèches kan afhankelijk gemaakt worden van de bereidheid tot samenwerking. • op langere termijn de huidige subsidiëring van de “nabewaking” door VGC – directie Onderwijs ook in functie van kwaliteitscriteria gebeurt, waaronder netwerking
2.4. Nederlandstalige begeleiders Momenteel kampen de IBO’s met moeilijkheden om geschikte arbeidskrachten te vinden. Ook het jeugdwerk heeft problemen om Nederlandstalige animatoren te vinden, net als de scholen voor hun traditionele “nabewaking”. Dit zal uiteraard ook een knelpunt vormen bij de verdere implementatie van netwerken buitenschoolse opvang in Brussel. Er zijn geen eenvoudige oplossingen voor dit probleem en we willen daarom enkel een aantal aspecten ervan belichten: • een verderzetting van de investering in de vorming van het personeel dat momenteel de “nabewaking” op scholen doet is gewenst (zie hierboven), net als de continuering van de VDAB-opleidingen buitenschoolse kinderopvang • bij uitbreiding van het aantal aanvragen tot erkenning van IBO’s (wat uitdrukkelijk de bedoeling is), zal het contingent geco’s dat hiervoor momenteel voorzien
is, niet meer volstaan. Nieuwe onderhandelingen zijn dus nodig om ofwel dit contingent uit te breiden ofwel een nieuw contingent te voorzien.
2.5. Overleg met Vlaanderen We hebben dit in de vorige delen al belicht en herhalen hier dus enkel kort dat er overleg met Vlaanderen nodig is over: • de interpretatie van aspecten uit de regelgeving voor IBO’s • de plaats die Brussel in neemt bij de programmering van IBO’s • de uitbreiding van het contingent waaruit kan geput worden voor begeleiders.
2.6. Overleg binnen Brussel Ook dit aspect werd reeds enkele malen aangehaald als onderdeel van vorige hoofdstukken. We herhalen enkel kort dat het welslagen van de uitbreiding van dit initiatief ook afhangt van de mate waarin de verschillende sectoren samenwerken op beleidsniveau. Afstemming tussen buitenschoolse opvang, onderwijs, jeugd, cultuur en sport zijn noodzakelijk. Ideaal zou er een verbinding moeten zijn tussen het beleidsplan buitenschoolse opvang en het jeugdwerkbeleidsplan. Dit zal overleg vragen tussen verschillende bestaande advieswerkgroepen in de schoot van de VGC.
Slottoespraak van Minister Vogels op de Europese conferentie over de buitenschoolse opvang “De grenzen wegwerken” V.B.J.K., november, 2002 2 De verantwoordelijke dient wel een diploma hebben. 3 De KWAPOI (Kwaliteitsschaal voor Particuliere Opvanginitiatieven). Men dient met een zelfevaluatieschaal te werken. 1
Tenslotte Het XYZ-project had zich als uitdaging gesteld om een antwoord te formuleren op een problematiek die zowel vanuit Vlaanderen als vanuit de Brusselse buitenschoolse opvang en het SIF actieplan werd geformuleerd. Het Vlaamse beleid geeft prioriteit aan netwerking in de buitenschoolse opvang en wil tussenschotten tussen sectoren afbouwen met het oog op een efficiënte besteding van de middelen en vanuit een kindgericht perspectief. Het lokaal overleg wil de buitenschoolse opvang versterken en uitbreiden via netwerking in de wetenschap dat scholen een
belangrijke functie vervullen en met prioriteit voor de meest kwetsbare groepen. Het SIF actieplan is bekommerd om de buurtwerking in de volksbuurten en het optimale gebruik van beschikbare middelen en infrastructuur. Het XYZ-project heeft aangetoond dat het mogelijk is om buitenschoolse opvang uit te bouwen via netwerking, zowel in plaatsen waar een IBO actief is als op plaatsen waar nog geen structurele vorm van buitenschoolse opvang bestaat. Het heeft bovendien
33
aangetoond dat dit kan gebeuren conform het concept dat de regelgever voor IBO’s ontwikkelde. In het project werd dit op twee plaatsen gerealiseerd, wat aanleiding gegeven heeft tot meer inzicht in het pedagogisch concept van de buitenschoolse opvang. Bovendien werd in de opzet en het verloop van dit project de stem van de kinderen zelf voortdurend gehoord. De resultaten hiervan tonen aan dat kinderparticipatie niet alleen haalbaar en mogelijk is maar ook tot effectieve kwaliteitsverbetering leidt. Toch ging dit alles niet zonder slag of stoot. Een nauwkeurige analyse van het praktijkverslag toont dat er heel wat inspanningen nodig zijn om dit te realiseren. Die inspanningen situeren zich op het vlak van de coördinatie en de animatie van het lokale netwerk, op de voortdurende onderhandelingen en dialoog
met een veelheid aan partners, die verschillende, complementaire functies hebben, maar ook op het vlak van het lokale beleid. Om tot een verdere duurzame uitbouw van deze vorm van buitenschoolse opvang te komen, zijn dus gedurende enkele jaren nog extra inspanningen nodig, bijvoorbeeld door de investering in projectontwikkelaars. Wie a zegt, moet ook b zeggen en koken kost geld. Vanuit het Vlaamse beleid wordt terecht veel belang gehecht aan de ontwikkeling van dergelijke netwerken en aan kinderopvang als basisvoorziening. Wij hebben aangetoond dat deze beleidsoptie mogelijk en rendabel is. Het is echter essentieel dat de Vlaamse overheid ook een perspectief biedt, niet alleen aan Brussel, maar ook aan de andere grootsteden, en dat het de door haar zelf voorgestelde weg niet zal blokkeren.
Bibliografie Besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 1997 houdende de algemene voorwaarden inzake het organiseren van buitenschoolse opvang. Besluit van de Vlaamse regering houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang. Bouverne-De Bie, M. & Verhellen E.(1995) Een beweging naar het probleemveld toe : actieonderzoek en straathoekwerk als ‘doelgerichte interventies’, Panopticon, jg. 16, nr. 3, 176-189. Brants, D. (2000) Doe mij maar een pretpark vandaag. In: KIDDO 3, pp 10-13. Clark, A. & Moss, P. (2001) Listening to young children. The Mosaic approach. London: National Children’s Bureau. Coenen, H., Handelingsonderzoek; de verhouding tussen onderzoeker en onderzochte. Tijdschrift voor Arbeid en Participatie, nr 23, p. 63-75 Deleeck, H. (2001) De architectuur van de welvaartsstaat opnieuw bekeken. Leuven: Acco. Depaepe, M. (1998) De pedagogisering achterna. Aanzet tot een genealogie van de pedagogische mentaliteit in de voorbije 250 jaar. Leuven: ACCO. De Winter, M. (1995) Kinderen als medeburgers. Kinder-en jeugdparticipatie als maatschappelijk opvoedingsperspectief. Utrecht: De Tijdstroom. Extra G. & Verhoeven L. (1985) Tweetaligheid en tweetalig basisonderwijs, Pedagogische Studiën, 1985, pg 3-24. Groeneveld M., Frielink S. en Van Rooijen, E. (2002), Taakbesteding en taakbelasting op Brede scholen, B&A Groep Beleidsonderzoek & Advies bv & TNO Arbeid, Den Haag Heyting, F., (1999), Participatie en autonomie : over identiteitsopvoeding in een postmodernistische samenleving, in : Somers, A., (red.). Kind in de eenentwintigste eeuw. Gent: VBJK. pp.17-23. Houndoumadi, A. (2002) By a pool, eating plums. Exploring the learning needs of childrenof Muslim families living in Metaxourgio, Athens. Athene: Schedia. Kind en Gezin (2002) Handboek Kwaliteitszorg. Brussel: Kind en Gezin. Kuipers, E. (2002) Wat doen jullie op het gebied van kinderparticipatie? In: KIDDO, 2. Pp 12-14. Krause, A. (2003) An exploration of motivations, processes and consequences of networking. The early childhood network. Diplomarbeit zur Erlangung des akademischen Grades der Diplompädagogin. Berlijn: Freie Universität Berlin. Lokaal Overleg Buitenschoolse Kinderopvang (2002) Beleidsplan Lokaal Overleg Buitenschoolse Kinderopvang in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2002-2005. Brussel: VGC. Mac Naughton, G. (2001) The research process in action – action research, in: Mac Naughton, G., Rolfe, S. & Siraj-Blatchford, I. (eds) Doing early childhood research, International Perspectives on theory and practice. Buckingham – Philadelphia: Open University Press, p 208-224. Petrie, P. & Moss, P. From children’s services to children’s spaces : public policy, children and childhood, London, RoutledgeFalmer, 2002. Smaling, A. (1998) Dialogical partnership – The relationship between the researcher and the researched in action research. In: Boog, B.; Coenen, H.; Keune, L. & Lammerts, R. (eds) The complexity of relationships in action research. Tilburg: Tilburg University Press. p. 1-17. Somers, A. et al. (1998), De school is uit. Handboek voor de buitenschoolse opvang. Gent : VBJK. Van Bouchoute B., Van De Walle I. & Verbist D. (2001). Strax – Jeugdwerk verkent de toekomst. Leuven: Garant. Van den Bussche, M. (1998) Speelpleinwerking, een nieuwe kijk. Brugge: Pedagogisch Instituut J.L. Vivès. Van Oenen S., Van Der Zwaard J.en Huisman M., (1999), Starten met de Brede school, Utrecht, NIZW Verniest, W. (2003) Wijziging van de voorwaarden tot het verkrijgen van de kostenvergoeding voor mini-crèches en zelfstandige kinderdagverblijven. Mededeling van 13/01/03. Brussel: K&G. Vlaamse Gemeenschap administratie cultuur (2000) Vlaams Jeugdwerkbeleidsplan,15/12/2000. Brussel: Vlaamse Gemeenschap. Vogels, M. (2000a) Beleidsnota van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen. 13 januari 2000. Brussel: Kabinet van Minister Vogels. Vogels, M. (2000b) Blauwdruk voor een toekomstige uitbouw van het kinderopvanglandschap in Vlaanderen. Brussel: Kabinet van Minister Vogels Vogels, M. (2002) Beleidsbrief buitenschoolse kinderopvang. Brussel: Ministerie van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, april 2002.
34
Bijlagen
35
36
Bijlage 1: Actieonderzoek Actieonderzoek omschrijven we als: “Een vorm van handelen n.a.v. de door de praktijk ervaren probleemsituatie teneinde deze te veranderen in samenwerking tussen onderzoek en praktijk, gericht op theorievorming. Een vorm van handelen; Het onderzoek heeft zowel tot doel kennis te vergaren over de praktijk als de praktijk van de onderzochten mee te sturen vanuit het onderzoek. De onderzoeker kan hierbij geen neutrale houding aannemen. Actieonderzoek is emanciperend onderzoek: de kennis moet bijdragen tot een grotere ‘humanisering van de samenleving’, c.q. bijdragen tot het recht op een menswaardig bestaan van hulpvragers. N.a.v. de door de praktijk ervaren probleemsituatie; Er wordt vertrokken vanuit de probleembeleving van de betrokkenen zelf (bottom-up benadering). Teneinde deze te veranderen; Actie-onderzoek is gericht op het verbeteren van het handelen van de onderzochten. De beoogde verandering houdt in dat er nieuwe handelingsmogelijkheden ontstaan, nieuwe perspectieven op de initiële problemen. In samenwerking tussen onderzoek en praktijk; Kenmerkend voor deze vorm van onderzoek is de belangrijke rol van communicatie tussen alle participanten en de gerichtheid op een voortdurende wisselwerking tussen reflectie en praktijk. Hierbij werken onderzoekers en andere participanten gezamenlijk aan een als problematisch ervaren situatie.
actieonderzoek. Men dient diegenen te betrekken die verantwoordelijk zijn voor de praktijk (Mc Naughton, 2001). Ook Coenen benadrukt het belang van dialoog om te komen tot een gemeenschappelijke vraag en doel. Deze dialoog dient te gebeuren vanuit een gelijkwaardige relatie tussen onderzoeker en onderzochte, de onderzoeker staat op gelijke voet met de onderzochten (Coenen H). De onderzochten benaderen de onderzoeker meestal als de expert daar dit de traditie van onderzoek is. Bovendien hebben zij geen ervaring in het voeren van onderzoek (want ook de onderzochte participeert in een actieonderzoek aan het onderzoek en is dus co-onderzoeker). Een belangrijk voordeel van deze dialogische relatie op methodologisch vlak ligt hem erin dat er interessante informatie vergaard wordt ook daar waar er geen “erkende” theorieën voor handen zijn (Smaling, 1998). Het actieonderzoek is gericht op het veranderen van de huidige situatie. Een partner die in het onderzoek een behoud van de situatie hoopt te vinden, zal het veranderingsproces eerder belemmeren. Het moet voor de partners duidelijk zijn wat hun betrokkenheid in het onderzoek betekent (Mc Naughton, 2001). Het is dan ook belangrijk dat eenmaal het gemeenschappelijk gedragen knelpunt op tafel ligt, elke partner aanvoelt dat zijn bijdrage tot het oplossen van het probleem belangrijk om niet te zeggen noodzakelijk is. Hierbij dient de eigenheid van elke organisatie te worden gerespecteerd.
In het XYZ-project kreeg dit de volgende invulling: Gericht op theorievorming; Hierin ligt de finaliteit van elk onderzoek en dus ook van actie-onderzoek. Het betreft het genereren van bruikbare kennis.”(Bouverne-De Bie, 1995) Deze methodiek stelt ons in de mogelijkheid om samen met de partners de probleemformulering te bepalen, alsook de oplossingsstrategie. Door het gezamenlijk uitschrijven van de probleemformulering wordt de vraag van de betrokkenen gevaloriseerd en is het probleem een probleem dat door alle betrokken wordt ervaren en gedragen. Bovendien komt de vraag, en dus de gewaarwording van het probleem, vanuit de betrokken partners zelf. Het zoeken en samenstellen van de partners is een belangrijk onderdeel van het
Een vorm van handelen; In drie regio’s werd een pilootproject buitenschoolse opvang opgestart. Door nauwe contacten met en bezoeken aan verschillende organisaties, kregen de VBJK medewerkers een duidelijk beeld over de praktijk van buitenschoolse kinderopvang in een grootstedelijke context. De nauwe contacten resulteerden in twee regio’s tot een ‘netwerk buitenschoolse opvang’. Ook na het beëindigen van het project is dit netwerk nog steeds actief. Hierdoor wordt de buitenschoolse opvang anders benaderd en ingevuld dan voorheen. N.a.v. de door de praktijk ervaren probleemsituatie; De Vlaamse Gemeenschapscommissie is aanvrager
37
van het project. Zij werden geregeld geconfronteerd met problemen bij de uitbouw van buitenschoolse opvang in een grootstedelijke context. In een eerste fase werd getoetst of de buitenschoolse opvang ook voor de betrokkenen als problematisch werd ervaren. Er werden verschillende gesprekken gevoerd met o.a. de begeleiding van de reeds aanwezige opvang, met de kinderen, de scholen, de leerkrachten, verschillende organisaties uit de socio-culturele sector in de buurt, het schoolopbouwwerk,… Tijdens deze contacten kwamen verschillende problemen op tafel, problemen die ook door de aanvrager gesignaleerd werden; gebrekkige infrastructuur, problemen met het vinden van begeleiding, beperkt aanbod,… De probleembeleving van de betrokkenen is het vertrekpunt van het onderzoek. Teneinde deze te veranderen; Eén van de algemene doelstellingen van het XYZ project was ‘het exploreren van mogelijkheden om het meersporenbeleid concreet in te vullen in een grootstedelijke context, met bijzondere aandacht voor de “kansarme” wijken en gebruik makend van de voorzieningen die nu reeds actief zijn in deze wijken” Of met andere woorden “de concrete uitbouw van de buitenschoolse opvang”. Om tegemoet te komen aan de probleemsituatie werd een ‘netwerk buitenschoolse opvang’ uitgebouwd. Dit netwerk bestaat uit verschillende partners van verschillende sectoren en biedt nieuwe perspectieven aan de buitenschoolse opvang. Het was een uitdaging om samen met de partners de gemeenschappelijke oplossing uit te werken. Het XYZ project stelt zich als doel een meersporenbeleid te ontwikkelen rond buitenschoolse kinderopvang. De keuze voor een meersporenbeleid brengt met zich mee dat er verschillende sectoren worden aangesproken. Het waren deze sectoren die gezamenlijk het netwerk vorm gaven en daardoor een aanbod uitbouwden voor de buitenschoolse opvang. In samenwerking tussen onderzoek en praktijk; Kenmerkend voor deze vorm van onderzoek is de belangrijke rol van communicatie tussen alle participanten en de gerichtheid op een voortdurende wisselwerking tussen reflectie en praktijk. Hierbij werken onderzoekers en andere participanten gezamenlijk aan een als problematisch ervaren situatie. In Brussel Benedenstad en Kuregem werd maandelijks vergaderd met al de partners uit het netwerk in een lokale werkgroep. In deze lokale werkgroep staat de
38
dialoog centraal. Door de communicatie tussen alle partners worden de problemen gedefinieerd en wordt samen gezocht naar mogelijke oplossingen. De VBJK medewerker en de partners uit het netwerk werken gezamenlijk aan het probleem. De reflectie werd bewaakt door de VBJK medewerker en gebeurde geregeld zowel op de lokale werkgroepvergaderingen als op de stuurgroepvergadering. De reflecties werden steeds teruggekoppeld naar de praktijk. In het projectvoorstel werden door de opdrachtgever reeds een aantal eisen en verwachtingen vooropgesteld. Binnen het actie-onderzoek is het belangrijk dat alle partners betrokken worden in de uitbouw van een oplossingsstrategie. Het is echter ook onvermijdelijk dat de onderzoeker een aantal grenzen aangeeft waarbinnen kan worden gewerkt. Dit zorgde voor spanningen; de ruimte waarbinnen naar oplossingen kon worden gezocht was beperkt. Na verloop van tijd bleken de uitgangspunten zoals vermeld in het projectvoorstel zeer complex en soms moeilijk te combineren. De betrokkenheid komt in het XYZ project vooral tot stand in de lokale werkgroepen. Dit is vooral een proces van aftasten en uitklaren welk profiel elke organisatie heeft en dan niet zozeer in het algemeen maar wel vooral m.b.t. het domein waarop men werkt, in ons geval de kinderopvang. Binnen het actieonderzoek is de inbreng van de onderzoeker echter beperkt, hij reikt af en toe een idee aan of onderneemt een kleine interventie. Hij of zij is dus niet dat type onderzoeker die vanuit de wetenschap een concept aanreikt dat door de partners wordt uitgevoerd. De onderzoeker dient bovendien voldoende afstand te bewaren om te kunnen reflecteren over de inbreng vanuit de theorie op de praktijk en vice versa. Het zijn niet de VBJK medewerkers die de ateliers uitwerken maar de partners van het netwerk. Ook de coördinatie gebeurde naar het einde toe volledig door één van de organisaties uit de praktijk (in Brussel Benedenstad is dat de IBO, in Kuregem is dat de gemeente). Gericht op theorievorming De ervaringen uit de drie pilootregio’s waren heel leerrijk en brachten ons heel wat kennis op. Deze kennis resulteerde in een vernieuwend pedagogisch concept en in beleidsadviezen.
Bijlage 2: Het praktijkverslag 1. Brussel Benedenstad 1.1 De prospectiefase De prospectiefase voor Brussel Benedenstad startte op 1 februari 2002. In de eerste fase werden de geschetste criteria bekeken. 1.1.1. Voorafgaande screening van de criteria Een pedagogisch kwalitatief initiatief De wijk Brussel Benedenstad is gekenmerkt dor de aanwezigheid van IBO De Buiteling, dat sinds meerdere jaren met succes de buitenschoolse opvangfunctie opneemt voor de verschillende scholen in deze wijk. De Buiteling heeft een principiële erkenning van Kind en Gezin, wat betekent dat het initiatief aan alle kwaliteitscriteria voldoet. Het heeft in zijn ontstaansgeschiedenis ook van het lokale overleg buitenschoolse opvang steeds een mandaatverlenging gekregen. Dat betekent dat bij de aanvang van dit project zekere kwaliteitsgaranties waren geboden. Uiteraard werd dit criterium gedurende het volledige project bewaakt en waar nodig bijgestuurd, niet enkel door de VBJK medewerkers, maar vooral ook door de staf van De Buiteling. Openstaan voor alle kinderen De doelgroep van het XYZ-project was “de kinderen uit SIF-wijken”1 . Dit heeft als gevolg dat de kinderopvang niet alleen openstaat voor werkende ouders maar ook voor niet-werkende ouders. Deze algemene afbakening werd verder geconcretiseerd samen met de lokale partners. Voor Brussel Benedenstad was het vertrekpunt de doelgroep van de Buiteling, namelijk de schoolgaande kinderen uit • de Vrije School St. Joris, • de Vrije School Maria Boodschap en • de Gemeenschapsschool De Kleurdoos. De Buiteling stelt zijn deuren echter open voor alle kinderen. Dit betekent dat ook de kinderen die niet naar de betrokken scholen gaan, kunnen inpikken op het aanbod van de Buiteling. Alle betrokken partners konden zich hierin vinden. Er werd echter wel besloten om het in een eerste fase te beperken tot de kinderen uit de betrokken scholen en pas daarna de andere kinderen actief te informeren en te betrekken bij het aanbod van het ruimere netwerk. Dit om te vermijden dat de lokale partners geen planning zouden kunnen maken van het aantal te verwachten kinderen. Een lokaal samenwerkingsverband van scholen uit
verschillende netten IBO De Buiteling verzorgt de buitenschoolse opvang voor drie scholen, twee vrije en één gemeenschapsschool en werkt dus de facto reeds netoverschrijdend. Dat betekent dat De Buiteling een grote ervaring heeft opgedaan in de contacten met die scholen en dat zij een conventie met de scholen hebben, waarin De Buiteling de verantwoordelijkheid over de buitenschoolse opvang heeft. Dat betekent dus meteen ook dat de drie scholen de buitenschoolse opvang niet langer als hun taak beschouwen. De drie scholen liggen in een SIF-gebied. Er is geen school van het gemeentelijk onderwijs binnen dezelfde buurt, waarmee bedoeld wordt op “wandelafstand” van elkaar. Er werd dan ook besloten om met de drie scholen uit de twee netten te werken en te bewaken en dat in de andere pilootregio het stedelijk net aan bod komt (cfr. Kuregem en Koekelberg). De populatie van de drie scholen is zeer verscheiden. De kinderen uit Maria Boodschap komen opmerkelijk van een hogere socio-economische klasse en behoren grotendeels niet tot de groep maatschappelijk kwetsbare gezinnen. Toch werd besloten om deze school in het netwerk te betrekken en dit om verschillende redenen. Ten eerste was deze school reeds een partner van de Buiteling. Bovendien gaf deze samenstelling ons de mogelijkheid om niet alleen sectoroverschrijdend te werken maar ook ‘klasse-overschrijdend’, wat de diversiteit van het initiatief te goede komt. In mei 2002 werd het project door de VBJK medewerker persoonlijk aan de verschillende schooldirecties voorgesteld, namelijk op het ogenblik dat de planning vrijwel duidelijk was (na de prospectiefase). Dat komt omdat de contacten met de school historisch door De Buiteling werden opgenomen (zie hoger). Vooraleer over te gaan naar de uitvoeringsfase, werd het echter wenselijk de scholen meer en meer als volwaardige partners rechtstreeks te betrekken en niet enkel via het IBO te informeren. De schooldirecties werden dan voor elk lokaal werkgroepoverleg (cf. infra) uitgenodigd. Ook op de laatste algemene lokale werkgroepvergadering waren ze alle drie aanwezig. Tijdens deze vergadering werden de ateliers gepland voor het volgende schooljaar. In grote mate werken met en binnen de schoolinfrastructuur Dit was een zeer gevoelig punt in Brussel Benedenstad. De drie betrokken scholen kampten (en kampen
39
nog steeds) met een beperkte infrastructuur. De Buiteling had hier reeds heel wat gesprekken met de scholen over gevoerd. Het resultaat van deze lange onderhandelingen was dat zij in sommige scholen wel enkele exclusieve ruimtes hebben voor de opvang maar in andere nog steeds niet. Toch werd besloten om in Brussel Benedenstad te starten daar dit probleem zich in andere kansarme buurten in grootsteden evenzeer zou voordoen. De vrije school St. Joris maakt deel uit van een site (de St. Joris site) waar ook andere diensten een onderdak hebben. Er is op deze school dus wel wat infrastructuurmogelijkheid en een traditie inzake het openstellen van de gebouwen, maar die werden meestal reeds door de andere organisaties benut. Het schoolteam was echter heel enthousiast over het XYZ-project en was dan ook bereid de lerarenkamer af te staan op sommige momenten. Ook de turnzaal, die eerst door andere organisaties was gereserveerd, kon worden gebruikt op bepaalde ogenblikken. De gemeenschapsschool de Kleurdoos is ondergebracht in hetzelfde gebouw als de kunsthumaniora. De ruimtes zoals turnzaal en speelkoer worden dus door de twee scholen gebruikt en zijn daarom zelden of nooit vrij. De schooluren zijn voor beide scholen immers verschillend en dat maakt het moeilijk om het gebruik van de infrastructuur op elkaar af te stemmen. Vele gesprekken hebben ertoe geleid dat ook hier de turnzaal toch op specifieke momenten kon worden gebruikt. De vrije school Maria Boodschap is ook klein behuisd. De turnzaal werd reeds door De Buiteling gebruikt als lokaal voor de 6 – 12 jarigen. Dit bleef het geval tijdens het XYZ-project. Er was geen andere ruimte meer beschikbaar voor een eventueel extra aanbod dat in het kader van dit project zou ontwikkeld worden. De beschikbare ruimte in de scholen is dus al bij al vrij beperkt gebleken. Binnen de lokale werkgroep vonden heel wat partners dit geen bezwaar omdat ze de opportuniteit van het gebruik van de schoolinfrastructuur in vraag stelden. Wanneer alles op school doorgaat, dan hebben kinderen hierdoor geen gelegenheid om de andere diensten in hun buurt te leren kennen. Het aanbod komt naar hen, ze kennen de weg naar het aanbod niet. Ze zullen dus ook zelden alleen deze diensten opzoeken. Kinderen maken bovendien deel uit van een samenleving en geven ook vorm aan die samenleving. Het is dan ook belangrijk dat ze ín die samenleving, hun buurt, vertoeven. Er werd ook aangehaald dat kinderen misschien ook eens graag iets anders zien en de school willen verlaten. Indien de activiteiten op de school doorgaan heeft dat
40
uiteraard ook zijn voordelen. De school wordt een plaats voor en door de kinderen, waar het leuk is om te vertoeven ook na de schooluren. Bovendien vermijdt men hierdoor het probleem van de verplaatsingen van de kinderen, Er werd uiteindelijk besloten om de beide mogelijkheden open te laten, zowel in de school als erbuiten. Op deze manier konden alle partners zich vinden in de aanpak. Maximaal gebruik maken van het bestaande potentieel aan voorzieningen De sterkte van het XYZ-project ligt in de samenwerking tussen de verschillende sectoren. Het was niet de bedoeling om een bijkomend aanbod uit te werken specifiek voor de kinderen van de buitenschoolse opvang. De bedoeling was om het ‘aanbod’ uit verschillende sectoren naar de kinderen uit de buitenschoolse opvang te brengen. De term “aanbod” moet hier ruim begrepen worden. Voor onderwijs kan men bijvoorbeeld hieronder verstaan het ter beschikking stellen van infrastructuur, voor het gemeenschapscentrum kan het om personeel gaan, voor het jeugdwerk om know-how voor het uitwerken van ateliers, voor het schoolopbouwwerk om goede contacten met ouders,… Het gaat er om dat elke voorziening in de buurt wordt aangesproken op zijn bijdrage tot het uitwerken van een netwerk buitenschoolse kinderopvang. Vooreerst werd het potentieel aan voorzieningen in de buurt in kaart gebracht. Bij de afbakening van de buurt werd het criterium “bewandelbaar voor kinderen’ gebruikt. Er werd gezocht naar Nederlandstalige voorzieningen die een bijdrage konden leveren. Daarbij konden we voortbouwen op de ervaringen van De Buiteling die reeds contacten hadden met de sportacademie, met WKJ Chicago en met het Gemeenschapscentrum De Markten. Deze contacten resulteerden in een sportaanbod op woensdagnamiddag. De VBJK medewerker contacteerde verschillende andere Nederlandstalige organisaties om het netwerk verder te verbreden. Telkens werd samen met de organisatie stilgestaan bij het gemeenschappelijke doel (een kwalitatieve kinderopvang). Er werd ook steeds gezocht naar een mogelijke bijdrage van de organisatie bij de uitbouw van de kinderopvang alsook naar de meerwaarde voor de organisatie. De meeste potentiële partners waren enthousiast over het project en dan vooral over zijn sectoroverschrijdend karakter. Toch konden verscheidene organisaties niet worden opgenomen in het netwerk en dit om verschillende redenen (cfr.infra).
Een structurele samenwerking nastreven met het gemeentebestuur Niettegenstaande er geen school uit het stedelijk net betrokken is in het netwerk, is de gemeente een belangrijke partner. We ondernamen daarom in de loop van het project verschillende stappen om de Brusselse schepen bevoegd voor Vlaamse Aangelegenheden, Gelijke Kansen en Internationale solidariteit te informeren. Dit resulteerde vooralsnog niet in een structureel overleg. Uit de interne evaluatie, blijkt dat we in een vroeger stadium en meer schriftelijk het gemeentebestuur hadden moeten informeren over de opzet en het verloop ervan. Dit dient volgend jaar verder te worden opgevolgd. 1.1.2. De partners op het terrein a) IBO De Buiteling De Buiteling verzorgt in Brussel Benedenstad de buitenschoolse opvang sinds 1998, eerst in Mabo en Mout en sinds 2000 ook in Sint Joris. Op schooldagen vangen ze 150 kinderen op, waarvan 90 plaatsen erkend zijn door K&G. In de vakantie vangen ze maximaal 70 kinderen op. Mout en Sint Joris zijn erkend door K&G, Mabo nog niet bij gebrek aan exclusieve ruimtes. Reeds van bij de aanvang van het project was het belangrijk om de samenwerking en de taakverdeling tussen de coördinator en het personeel van De Buiteling enerzijds en de VBJK medewerkers anderzijds helder te krijgen. Principieel werd afgesproken dat De Buiteling de coördinatie van het project op het terrein zou opnemen, terwijl de VBJK medewerkers enerzijds hiervoor een ondersteunende rol hadden (in functie van De Buiteling) en anderzijds een bovenlokale rol (in functie van de theorie- en beleidsontwikkeling). De partners op het terrein werden daarom aangespoord om rechtstreeks contact op te nemen met de Buiteling. De beleidspartners en de bovenlokale partners (stuurgroep) namen eerder contact op met de VBJK medewerker. b) het vrijetijdsaanbod • Multicultureel Jongerencentrum Chicago Zoals reeds vermeld, waren er reeds goede contacten tussen De Buiteling en Chicago, dat erkend is als Werking Maatschappelijk Kwetsbare Jongeren. De toenmalige coördinator van Chicago had bekendgemaakt de dienst te verlaten, het maken van concrete afspraken was dan ook moeilijk. Er werden plannen gemaakt om toch een muziekatelier te laten doorgaan op woensdagnamiddag voor de kinderen uit Maria Boodschap en De Kleurdoos. Voor de kinderen van St. Joris is de afstand te ver. Het opvolgen van deze plannen was de opdracht van de nieuwe coördinator. Dit zorgde uiteraard voor enige vertraging. De nieuwe coördinator gaf
bij zijn indiensttreding voorrang aan de interne reorganisatie van de dienst. Niettegenstaande Chicago in het eerste jaar geen aanbod in het netwerk buitenschoolse kinderopvang had, blijft het een belangrijke partner in het netwerk in deze wijk. Chicago kent de buurt immers goed en is er ook gekend. De samenwerking zal dus volgend jaar opnieuw moeten opgevolgd worden. • Foyer – werkgroep immigratie Reeds gauw bleek dat deze organisatie interesse had in het project. Niettegenstaande zij zich niet bevinden binnen een wandelafstand van de drie scholen, werd toch besloten om hen op te nemen in het netwerk. Dit zowel omwille van hun deskundigheid als omwille van hun bereidheid een aanbod uit te werken. Dit resulteerde in een dansatelier op woensdagnamiddag. Hier was geen sprake van een reeds bestaand aanbod. Dit aanbod werd uitgewerkt voor XYZ en bracht dan ook een meerkost (personeel dat het dansatelier leidt) met zich mee. Deze meerkost werd gedragen door XYZ middelen die hiervoor werden voorzien. • Gemeenschapscentrum De Markten Het gemeenschapscentrum heeft op weekdagen geen aanbod voor 3 tot 12 jarigen. Op zaterdagvoormiddag worden er ateliers gegeven voor kleuters en jonge kinderen. De gymateliers van de Buiteling voor de kleuters gaan door in de lokalen van De Markten. Hier was geen sprake van “openstellen van het aanbod” aangezien elk aanbod op weekdagen ontbrak. Uitwerken van een extra aanbod op weekdagen was onmogelijk daar hier geen personeel voor was. In de eerste fase van het project werd gezocht naar lokalen voor de dansateliers. Dit bleek achteraf niet meer nodig te zijn daar er ruimte beschikbaar was op de scholen in de turnzaal en in de lokalen van de Buiteling. De Markten werden dan ook niet langer meer betrokken in het netwerk. De Buiteling ziet de Markten als een belangrijke partner voor het gebruik van lokalen voor activiteiten in de vakantie en ook voor de uitwisseling van info. • Lokaal Dienstencentrum Het Anker Niettegenstaande de doelgroep van het centrum senioren is, werd toch contact opgenomen met het centrum om verschillende redenen. Het centrum bevindt zich in de buurt van Maria Boodschap en De Kleurdoos. Eerst werd gedacht om het busje van Het Anker te gebruiken voor de verplaatsingen van de kinderen naar de ateliers. Dit bleek echter onmogelijk omdat de senioren dit busje net op woensdag nodig hadden. Het Anker werd ook voor infrastructuur aangesproken en hierop was
41
het antwoord positief. Uiteindelijk bleek dit echter niet nodig te zijn. Vanaf september 2002 wilde het dienstencentrum een aanbod uitwerken voor jonge allochtone moeders. Naast het geven van vorming zou men ook opvang verzorgen voor hun jonge kinderen. Dit bleek echter moeilijker realiseerbaar te zijn dan verwacht en werd dan ook eventjes uitgesteld. Het Dienstencentrum is dan ook op dit moment geen partner van het netwerk. • Chiro De Ketjes, Brussel Chiro De Ketjes biedt activiteiten aan op zaterdagnamiddag en tijdens de zomervakantie. Ze beschikken over een lokaal bij VZW Overmolen (gelegen in de St. Jorissite) en hebben dus een plaats in de betrokken buurt. Aangezien hun aanbod vooral in het weekend plaatsvindt, hebben zij niet echt een aanbod dat in het netwerk buitenschoolse kinderopvang kan worden benut. Er is echter wel een voorstelling gebeurd door de Chiro aan de leden van het netwerk als bekendmaking van elkaars aanbod. De relevantie van een eventuele verdere samenwerking zal zich de toekomst verder moeten uitwijzen. • Vzw Buurtsport Deze vzw heeft als doelstelling “het creëren van sportkansen in Brusselse buurten met prioriteit voor kwetsbare doelgroepen”. Vanuit deze doelstelling konden zij zich perfect vinden in de doelstelling van het project, namelijk de uitbouw van een kwalitatieve kinderopvang. Ook hier was er geen sprake van een reeds bestaand aanbod. Er werd een aanbod uitgewerkt speciaal voor het XYZ-project. Dit aanbod werd bekostigd door vzw Buurtsport zelf en stond open voor alle kinderen die via de Buiteling bereikt werden. Het gaat om fietsateliers die op woensdagnamiddag doorgingen en dit afwisselend op de drie scholen van december tot en met februari. Het aanbod was beperkt omwille van het beperkt aantal Nederlandstalige animatoren waarop Buurtsport zich kan beroepen. Ook de fietsen zijn beperkt in gebruik tot deze periode, vroeger en later in het jaar zijn ze reeds in gebruik. Het aanbod is zeker voor herhaling vatbaar. • VGC Jeugd en Sport – Sportacademie Instituut Anneessens Zoals hierboven reeds vermeld, werkte IBO De Buiteling reeds samen met de Sportacademie. De kinderen van Maria Boodschap en De Kleurdoos gingen op woensdagnamiddag naar de sportacademie en sporten daar gezamenlijk. Ook de kinderen van St. Joris waren hiervoor gevraagd maar bij hen was er geen respons. Vanuit het XYZ-project
42
werd bewust gekozen om de kinderen van St. Joris hier nog eens extra over te informeren tijdens de proefsessie (cf. infra). Deze extra bekendmaking kreeg het beoogde resultaat waardoor er tijdens het schooljaar kinderen uit de drie scholen samen naar de sportacademie gingen. • Vzw Firefly Firefly is een organisatie die sociaal-artistieke projecten uitwerkt in de Anneessens-wijk van Brussel en die gefinancieerd werd door SIF middelen. Ook hier was er geen aanbod dat kon worden opgenomen in het netwerk. De bevraging van de kinderen (cf. infra) leerde ons dat er duidelijke vraag was naar een creatief aanbod. Daarom namen we ook contact met hen op. Zij waren bereid om een crea-atelier uit te werken. Op vraag van de begeleiding van de Buiteling gebeurde dit voor de oudere kleuters en dit op woensdagnamiddag. De kost voor deze ateliers (personeel en materiaal) werden gedragen door het XYZ-project met de hiervoor voorziene middelen. • Hoofdstedelijke Muziekacademie voor Muziek, Woord en Dans Brussel Het XZY-project is een tijdelijk project dat een aantal impulsen geeft maar dat uiteindelijk door de lokale actoren moet worden voortgezet. Dat is extra moeilijk wanneer de lokale partners zelf in precaire omstandigheden werken, vandaar de wens om ze aan te vullen met structureel erkende partners. Van bij de aanvang bleek echter het vinden van Nederlandstalige structurele partners niet gemakkelijk te zijn. De hoofdstedelijke Muziekacademie van Brussel is een sterke structurele partner. Ook de ouders gaven via de oudercomités aan dat ze deze partner graag opgenomen zagen in het netwerk. De muziekacademie werd daarom uitgenodigd op de lokale werkgroepvergaderingen (cf. infra). Bij de proef-sessies (cf. infra) bleek het netoverschrijdend werken hier echter voor problemen te zorgen. De leerkrachten uit de stedelijke muziekacademie waren niet in de mogelijkheid om hun aanbod te geven in een lokaal van het vrije net of het gemeenschapsonderwijs. Bovendien moest worden gezocht naar een specifiek aanbod waarbij rekening gehouden werd met de noden en behoeften van de doelgroep en ook het (te)hoge inschrijvingsgeld was een probleem voor deze doelgroep (kansarme gezinnen). Aangezien er een grote interesse was voor een opname van de academie in het netwerk, en dit zowel vanuit de Buiteling als vanuit de muziekacademie, werd gezocht naar een structurele oplossing
voor de gerezen problemen. Dit gebeurde via het Samenwerkingsforum Deeltijds Kunstonderwijs Brussel (cfr. infra). • Samenwerkingsforum Deeltijds Kunstonderwijs Brussel Met dit samenwerkingforum werd overleg gepleegd om de sector van het deeltijds kunstonderwijs een structurele plaats in het netwerk te kunnen geven en om de obstakels van het inschrijvingsgeld en het netoverschrijdend werken uit de weg te ruimen. Uiteindelijk werd op een vergadering in april 2003 hierover een overeenkomst gevonden. Deze houdt het volgende in: “voor de begeleiding van 6- en 7-jarigen kan een beroep gedaan worden op de VGC-subsidies voor de preacademielessen; bij de VGC-directie Welzijn en Gezondheid zal geïnformeerd worden of het project XYZ na 30.06.2003 verder ten laste wordt genomen door het Stedenfonds, de ‘rechtsopvolger’ van het SIF; • het Samenwerkingsforum zal Minister Vanderpoorten vragen dergelijke samenwerkingsverbanden te subsidiëren als experimentele projecten in het kader van de gelijke kansen en de integratie in de Vlaamse cultuur; • het Samenwerkingsforum zal de schepenen van onderwijs informeren over de bereidheid mee in te staan voor een al dan niet netoverschrijdende opvang buiten de school(m)uren; • de directie Onderwijs zal onderzoeken of dergelijke initiatieven kunnen in aanmerking komen binnen het reglement op de kwaliteitsvolle naschoolse opvang.”2 Deze afspraken kunnen leiden tot een eventuele samenwerking, zodat er in het schooljaar 20032004 een aanbod van deze sector kan zijn. Voor het schooljaar 2002-2003 was dit echter niet meer mogelijk. • Hoofdstedelijke bibliotheek, Afdeling Jeugd Net zoals de muziekacademie is ook de bibliotheek een belangrijke, sterke structurele partner. Aangezien de doelgroep vaak anderstalig is, kan de bibliotheek gezien worden als een interessante partner. Ook zij waren enthousiast en zagen het netwerk als een middel om hun aanbod ook voor deze groep toegankelijker te maken. Omwille van geplande verbouwingswerken van de jeugdbibliotheek zagen zij echter af van een concrete samenwerking voor het schooljaar 2002-2003. Volgend jaar kan dit echter opnieuw worden opgenomen. • Vzw Jeugd en Muziek, Brussel Deze vzw werd gecontacteerd omwille van haar
expertise op vlak van ateliers voor creatief musiceren en verschillende vormen van muziekinitiatie. Niettegenstaande de eerste contacten enthousiast verliepen, maakt deze vzw geen deel uit van het netwerk. Het was onmogelijk om met de kinderen van de Buiteling in te pikken op hun aanbod3 daar dit aanbod wordt uitgewerkt op specifieke vraag van scholen en dan dus ook slechts voor hen toegankelijk is. Zij waren bereid om een aanbod uit te werken over muziek voor de kinderen uit het netwerk maar dat zou een meerkost met zich meegebracht hebben die door het XYZ project moest gedragen worden. Er werd dan ook geopteerd om de contacten met de Hoofdstedelijke Muziekacademie verder uit te bouwen. • Pacheco Pacheco is een rusthuis, gelegen in de buurt, dat een kinderatelier organiseert op woensdagnamiddag. De motivatie hiervoor is zeer groot, getuige de creatieve manier waarop zij omgaan met het tekort aan personeel en ruimte om het atelier toch te laten doorgaan. We werden enthousiast ontvangen en men was bereid om het atelier open te stellen voor de kinderen van de Buiteling. Dit zou echter gepaard gaan met een bijkomende begeleider daar de bewoner die de begeleiding nu op zich neemt een Franstalig persoon is, die niet pedagogisch geschoold is om met een grotere groep kinderen te werken. Gezien de hiermee verbonden meerkost en administratieve verwikkelingen, was het uiteindelijk niet mogelijk dit te realiseren. • WKJ Mini-Anneessens Mini-Anneessens werd meerdere malen tevergeefs gecontacteerd en uitgenodigd op de lokale werkgroep (cf. infra). Deze werking bleek overbevraagd en zag een samenwerking dan ook niet zitten. Hun Nederlandstalig aanbod voor kinderen van 7 tot 12 jaar bleek reeds overbezet en er waren geen middelen en mogelijkheden om aan personeelsuitbreiding te doen. • Huizen van het Kind Vanuit de Jeugddienst van de Stad Brussel worden verschillende ‘Huizen van het Kind’ gefinancieerd. Het zijn tweetalige initiatieven voor buitenschoolse opvang. De vestigingsplaats van de Huizen van het Kind in deze wijk, bleek echter geen werking te hebben. • Jeugd in Brussel Jeugd in Brussel is de speelpleinwerking die uitgaat van de stad Brussel. In het landelijke Beersel worden tijdens de paas-, zomer- en kerstvakantie tal van
43
activiteiten georganiseerd voor kleuters en lagere schoolkinderen. Samen met de verantwoordelijke van IBO De Buiteling werden de mogelijkheden tot samenwerking afgetast. De grote struikelblok bleek het vervoer naar het domein te zijn. Er werd bekeken of er vanuit deze werking een extra opstapplaats (dicht in de buurt van het IBO) kon worden ingelegd. Dit bleek voorlopig niet haalbaar te zijn maar kan komend schooljaar opnieuw bekeken worden. Nu maakt het IBO tijdens de schoolvakanties vnl gebruik van de Gemeenschapscentra De Markten in Brussel Benedenstad en de Rinck in Anderlecht. Bij mooi weer gaan de begeleiders met de kinderen naar het nabijgelegen Astridpark. c) De scholen Zoals gezegd, zijn er drie scholen op wandelafstand in deze wijk: • Maria Boodschap (Vrij gesubsidieerd onderwijs) • De Kleurdoos (Gemeenschapsonderwijs) • Sint Joris (Vrij gesubsidieerd onderwijs). Sinds 1998 organiseren de scholen zelf geen buitenschoolse opvang meer, omdat De Buiteling dit nu opneemt. De relatie tussen het XYZ-project en de drie scholen verliep daarom aanvankelijk uitsluitend via De Buiteling. Gaandeweg is echter gebleken dat het wenselijk was om de scholen een meer centrale plaats in het netwerk te geven, zowel om nog meer rekening te kunnen houden met hun zienswijzen, als om de responsabilisering van de school niet tegen te werken. De scholen konden op die manier een volwaardige partner in het netwerk zijn, een partner die zowel instond voor een deel van de infrastructuur, als voor de noodzakelijke contacten met de ouders en de leerkrachten. Omwille van het belang van de school en omwille van het belang van ouderparticipatie werd ook contact opgenomen met het Schoolopbouwwerk Brussel Benedenstad. Enkele maanden na de start van het project nam de opbouwwerkster echter ontslag. De nieuwe schoolopbouwwerkster startte pas in 2003 en had uiteraard enige tijd nodig om de buurt te leren kennen en zich in te werken. Er kon dus vrijwel geen gebruik gemaakt worden van dit kanaal voor de oudercontacten. Ook deze partner blijft echter belangrijke. Het is immers gebleken dat de ouders moeilijk te bereiken zijn. 1.1.3. Besluit De prospectiefase in Brussel Benedenstad diende in een korte tijd te verlopen, omdat de korte duurtijd van het experiment (twee jaar) vroeg dat de planningsfase vrij snel kon beginnen. Een deel van de hierboven
44
beschreven verkenning gebeurde daarom ook in de planningsfase. Dat bracht met zich mee dat de planning regelmatig veranderd diende te worden, naarmate de prospectie nieuwe gegevens aan het licht bracht of op moeilijkheden stootte. Op korte termijn kon echter besloten worden dat de wijk een aantal sterke troeven had: • een kwalitatief IBO met ervaring in netwerking • scholen uit verschillende netten die bereid waren samen te werken • een aantal voorzieningen die bereid waren een aanbod te voorzien • een aantal organisaties die bereid waren infrastructuur ter beschikking te stellen • een schoolopbouwwerk dat de oudercontacten kon ondersteunen Daar tegenover stonden een aantal moeilijkheden • een beperkt aanbod aan vrijetijdsinitiatieven, die vaak zelf vochten om het hoofd boven water te houden • een spanningsveld in de bereikte doelgroepen uit verschillende socio-economische klassen tussen de verschillende scholen • een tekort aan Nederlandstalige monitoren of animatoren • geen traditie inzake samenwerking met het gemeentebestuur. In overleg met de stuurgroep werd in mei 2002 besloten dat er voldoende kansen waren om de criteria te halen en om dus in deze wijk van start te gaan met de verdere planning. Uit de ervaring met de uitbouw van het netwerk in Brussel Benedenstad is echter gebleken dat het opportuun is om voldoende tijd te nemen voor de prospectiefase om de planning vlotter te kunnen laten verlopen. Ook is gebleken dat het aanbod op het terrein dermate precair is in vele SIF wijken, dat dit de uitbouw van een netwerk erg bemoeilijkt. De aanwezigheid van ‘Nederlandstalig vrijetijdsaanbod’ in de buurt bleek achteraf trouwens te zijn overschat, mede omwille van de precariteit van vele actoren (bvb. op het vlak van subsidiëring of van personeelsverloop). Het aanbod dat uiteindelijk in het netwerk werd opgenomen is bijgevolg grotendeels bijkomend gecreëerd.
1.2. De planningsfase 1.2.1. Taakverdeling Centraal in de hele planningsfase staat de lokale werkgroep, een groep van alle (hierboven beschreven) lokale partners op het terrein. De uitbouw van het praktisch gedeelte moet immers samen met de partners gebeuren. Het al dan niet realiseren van een buitenschoolse kinderopvang is immers de verantwoordelijkheid van het netwerk en dus van
elke partner. De lokale werkgroep fungeert als forum waarop vragen, mededelingen en problemen m.b.t. het netwerk buitenschoolse opvang worden behandeld. Het is hier dat de partners geresponsabiliseerd worden, maar ook gevaloriseerd worden omwille van hun bijdrage in het netwerk. De lokale werkgroep is dan ook een belangrijk orgaan dat vanaf april 2002 negen maal samenkwam. De vergaderingen werden ongeveer maandelijks gepland maar omwille van de verschillende schoolvakanties was het niet altijd opportuun om deze maandelijkse planning strikt te hanteren. Toch bleek het wenselijk te zijn om met een voldoende frequentie samen te komen. Vragen en problemen behandelt men beter onmiddellijk zodat ze geen eigen leven gaan leiden of de verdere samenwerking onder spanning zetten. Tijdens deze vergaderingen werd het functioneren van het netwerk geregeld geëvalueerd. Aangezien de prospectiefase en de planningsfase mekaar overlapten, heeft de lokale werkgroep ook slechts na langere tijd een vaste vorm aangenomen. Telkens er een nieuwe potentiële partner gecontacteerd werd, nodigden we deze op de eerste volgende lokale werkgroepvergadering uit. Op deze manier was het niet alleen de VBJK medewerker die besliste of de partner relevant was voor het netwerk. De partner stelde zich telkens voor op de lokale werkgroepvergadering en er werd gezamenlijk bekeken hoe eventueel verder zou samengewerkt worden. Na verloop van tijd kreeg het netwerk buitenschoolse opvang concreet vorm en ontstond er een vaste lokale werkgroep bestaande uit volgende leden: Buurtsport, Foyer, Schoolopbouwwerk Brussel Benedenstad, Firefly, Sportacademie, Chicago4, de verschillende schooldirecties, IBO De Buiteling en een VBJK medewerker. Zoals reeds eerder vermeld was het belangrijk om duidelijkheid te brengen in de taakverdeling tussen de VBJK medewerker en De Buiteling, mede opdat alle partners zouden weten wie voor wat te contacteren. Ook dat gebeurde in de planningsfase en werd zowel met de leden van de stuurgroep als met de lokale werkgroepleden (en dan uiteraard vooral de Buiteling zelf) besproken. De Buiteling nam de functie op van lokale coördinator van het netwerk, de VBJK medewerker die van ondersteuner en verantwoordelijke voor de bovenlokale contacten (met de stuurgroep en het beleid bijvoorbeeld). Het verkennen van de buurt en het aanreiken van de nieuwe partners (om het reeds bestaand netwerk van De Buiteling uit te breiden en verder te ontsluiten) was een essentiële opdracht van de VBJK medewerker. Doordat De Buiteling de taak van de coördinatie van dit netwerk opnam, is er een structurele opvolging van het netwerk voorzien, ook bij het beëindigen van het pilootproject.
Dit betekent dat De Buiteling de spilfiguur was, van waaruit de activiteiten vertrokken en waarbij de partners ten allen tijde werden aangesproken op hun verantwoordelijkheid. De VBJK medewerker bracht de verschillende partners in contact met elkaar zodat de praktische elementen (zoals lokaal, begeleiding, materiaal, verzekeringen,…) konden worden opgelost. Elke partner van het netwerk was verder verantwoordelijk voor de kwaliteit van het eigen aanbod. Het gaat hier zowel om de pedagogische als de meer technische kwaliteit. Ook De Buiteling was verantwoordelijk voor haar eigen aanbod dat zij verzorgt op de school. Die opvang heeft een centrale plaats in het netwerk (voor meer informatie hierover, zie de “nestfunctie” in het pedagogische luik), zonder dewelke het buitenschoolse opvangaanbod niet kan werken. Dat betekent dat de functie van de begeleiders niet kan gereduceerd worden tot het verplaatsen van de kinderen. De begeleiders hebben in de eerste plaats een verantwoordelijkheid voor het aanbod dat door hen zelf gegeven wordt in de opvang. Daarnaast kunnen zij echter ook worden aangesproken op hun deskundigheid om de kinderen te vergezellen tijdens de activiteiten die door de partners worden uitgevoerd. Het gaat hier zowel om de verplaatsing als om de (pedagogische) ondersteuning in de begeleiding van de ateliers. Het aanbod van het netwerk zorgt ervoor dat de kinderen gespreid worden, er zullen waarschijnlijk nog maar weinig kinderen op de opvang op school verblijven gedurende de uren van de ateliers. Ook als we rekening houden met een eventuele stijging van het aantal kinderen naar aanleiding van een ruimer aanbod, kunnen we nog stellen dat de begeleiding aan de ateliers kan participeren. 1.2.2. Praktische afspraken Het komen tot de concrete uitwerking van het aanbod bleek een heel stuk minder makkelijk te verlopen, dan aanvankelijk was gedacht. Anderzijds hebben we gemerkt dat het precies door het moeizaam puzzelen aan allerlei heel concrete moeilijkheden, gemaakt heeft dat de doelstellingen van het netwerk buitenschoolse opvang stilaan gemeenschappelijk geworden zijn en dat het netwerk dus op die manier vaste vorm heeft gekregen. Vragen zoals verzekeringen en verplaatsingen van de kinderen bleken bijvoorbeeld moeilijke en controversiële onderwerpen te zijn. Op de lokale overlegmomenten werd een vast stramien gehanteerd bij elk element uit het aanbod: • Wie is de doelgroep en wat is het maximaal aantal kinderen? • Wat is de locatie? • Wie doet de verplaatsing van de kinderen? • Data en uur? • Wat is het nodige materiaal?
45
• Wie verzekert personeel en kinderen? • Hoe gebeurt de inschrijving? • Wat is de kostprijs en wie draagt de meerkost? Slechts na het beantwoorden van deze vragen, kon er sprake zijn van een atelier, dat deel uitmaakte van het netwerk. Vele plannen moesten worden uitgesteld omdat de praktische elementen ervan niet konden opgelost worden. Door de vele discussies omtrent deze praktische aspecten, werd echter een verschuiving merkbaar: meer en meer gingen de partners de problemen ook bekijken vanuit het belang van het netwerk (en dus van de doelgroep van kinderen) in plaats van ze uitsluitend vanuit het belang van hun organisatie te zien. Parallel hiermee werd hun engagement groter. Bij de planning van volgend schooljaar viel duidelijk op dat men minder argwanend is en een grotere bereidheid toont om een engagement aan te gaan. 1.2.3. Een heet hangijzer Bij wijze van illustratie van dit proces willen we twee thema’s aanhalen die voor heel wat discussie hebben gezorgd: de inschrijvingen en de dubbele financiering. Het systeem van inschrijvingen kon niet los worden gezien van de bestaande inschrijvingssystemen van zowel De Buiteling als van de andere partners. Het inschrijvingssysteem hangt bovendien ook samen met de verzekering: wie de kinderen inschrijft, is er verantwoordelijk voor en verzekert ze dus best ook. Verschillende vragen kwamen hierbij aan de orde: als De Buiteling een kind inschrijft en het gaat van daar uit naar pakweg Firefly, is het dan verzekerd voor de activiteiten van Firefly? Als een kind rechtstreeks naar Chicago gaat, moet het dan een andere bijdrage betalen dan als het van De Buiteling komt? Daarbij kwam de vrees voor dubbele financiering. Wanneer een kind bijvoorbeeld eerst wordt ingeschreven bij De Buiteling en dan naar een muziekatelier gaat van een Werking Maatschappelijk Kwetsbare Jongeren, wordt dit kind dan dubbel gefinancieerd? En zo ja, kan het dan dat in de toekomst één van de organisaties daarom minder middelen ontvangt? Dit probleem werd voorgelegd op de stuurgroepvergadering en deze bezorgdheid bleek onterecht. Zolang de samenwerking niet leidt tot de afbouw van een bepaalde werking, kan dit immers geen probleem vormen. Na heel wat verkenningen en discussies besloot de lokale werkgroep dat De Buiteling de kinderen zou inschrijven. Op deze manier waren de kinderen ook verzekerd door de Buiteling. Het was voor de ouders
46
hierdoor ook duidelijk welke rol de Buiteling had: kinderen schreven zich in bij de Buiteling en van daaruit werd naar de verschillende ateliers gegaan. Ouders brachten de kinderen dus ook naar de Buiteling en kwamen ze daar weer halen. Het nadeel hiervan is dat elke ouder alle documenten die gevraagd worden bij de Buiteling in orde moet brengen en hierop dus moet worden aangesproken. De meerkost die dit project met zich meebrengt kan niet worden verhaald op de ouders. Daar staat tegenover dat de ouderbijdrage voor iedereen conform is met de IBO-regeling. Dat betekent dat ouders met een laag inkomen ook een lage bijdrage betalen en dat er geen meerkost is doordat er ateliers bijkomen. Op deze manier blijft het aanbod van het netwerk voor alle ouders toegankelijk. Dit brengt wel extra werk mee voor het secretariaat van de Buiteling. In het eerste proefjaar was er slechts uitzonderlijk sprake van een bijkomende inschrijving. De meeste kinderen die deelnamen aan het project waren reeds ingeschreven in de Buiteling. Dit is vooral te wijten aan het ‘nieuwe’ van dit project. In de toekomst, naarmate het netwerk verder evolueert, kan dit tot bijkomende werklast leiden. 1.2.4. De bekendmaking De laatste, maar zeer belangrijke taak in de planningsfase, was het initiatief te communiceren met de leerkrachten, de kinderen en de ouders. Ook dit aspect werd zeer uitvoerig behandeld op de lokale werkgroep. Het schoolopbouwwerk kon niet worden aangesproken daar het op dat moment niet bemand was. Samen met de partners werd beslist om te werken met een aantrekkelijke veelkleurige informatiefolder, waarop de ateliers werden voorgesteld aan de kinderen en hun ouders. In twee van de drie scholen werd de tekst vertaald in het Frans. Een proefafdruk werd voorgelegd en besproken in de lokale werkgroep. De folders werden uitgedeeld in de klassen. Op deze manier waren immers ook de leerkrachten ingelicht over het project en konden ze ouders te woord staan bij vragen. Het engagement van de leerkrachten was immers een cruciale factor, terwijl zij zelf nooit rechtstreeks bij het plaatselijk overleg betrokken waren geweest. Daarom werd het project na de planningsfase ook persoonlijk aan hen uitgelegd en toegelicht door een VBJK medewerker. 1.2.5. Besluit De planningsfase verliep vrij moeizaam, maar precies in dat moeizame proces lag ook het nut ervan. In de prospectiefase kreeg elke partner een visietekst die de doelstellingen en de grote lijnen van het project verduidelijkte. Alle gecontacteerde partners konden zich zeer snel vinden in die tekst en
verklaarden zich principieel akkoord met het project. Wanneer de concrete planning vorm moest krijgen, dienden organisaties zich reëel te engageren in dat gemeenschappelijk doel, wat heel wat minder evident was. Het was voor velen een duik in het ongewisse. Gaandeweg groeide echter het vertrouwen in elkaar en het besef dat het samenwerken over de sectoren heen een meerwaarde voor de wijk en de gezinnen oplevert. Getuige hiervan is dat de planning van het tweede schooljaar (2003-2004) heel wat vlotter en gemakkelijker verliep en dat de partners een grotere inzet hadden omdat ze reeds gezien hadden wat het resultaat kan zijn van die inzet. De lokale werkgroep heeft hier een belangrijke rol gespeeld. Het is hier dat spanningen uitgepraat werden, twijfels rezen en vragen beantwoord werden. Dit is echter ook de plaats waar men van anderen hoorde dat het goed ging, kortom een essentieel orgaan voor de praktische realisatie van het project.
1.3. De proef-fase Na de planningsfase kon worden overgegaan naar de proef-fase van het project. Er werden proefsessies georganiseerd voor de kerstvakantie, met een dubbele doelstelling: enerzijds proefdraaien voor de verschillende ateliers en anderzijds het aanbod aan de kinderen bekendmaken, zodat ze een geïnformeerde keuze konden maken en feedback op de organisatie geven. De proef-sessies bleken ook een goede manier om de leerkrachten bij het XYZ project te betrekken. Deze proef-sessies vonden plaats op de school. Dit gebeurde in de turnzaal, de ruimtes van de IBO, de speelzaal en de klassen zelf. De verschillende proef-sessies zijn immers doorgegaan op de school tijdens de schooluren. De samenwerking met de directies en de teams is goed verlopen. De meeste leerkrachten waren enthousiast over het project en het aanbod. Het informeren van de leerkrachten was een noodzakelijke tussenstap. Het bleek daarom belangrijk dat het project aan het leerkrachtenteam op een enthousiaste manier wordt voorgesteld. De verschillende klassen gingen telkens voor ongeveer een kwartier naar de ateliers die voor hun leeftijd georganiseerd waren. Nadien gingen de kinderen terug naar hun klas en werden de infokaartjes uitgedeeld door de leerkracht. Dit ging gepaard met bijkomende uitleg omtrent het project en dan vooral het systeem van inschrijven. Aan de leerkrachten was gevraagd om samen met de kinderen het project te evalueren. Dit gebeurde aan de hand van vooropgestelde documenten (inleidende brief voor de leerkracht en blad met XYZlogo voor leerling). Hunreacties waren bijzonder nuttig
om het aanbod bij te sturen in functie van hun wensen en verwachtingen. De ouders werden met een “boekentasbriefje” ook vriendelijk uitgenodigd op de proef-sessies. Het schoolopbouwwerk in de betrokken scholen in Brussel Benedenstad was op dat moment nog steeds onbemand. Daarom werd geopteerd om de ouders ook aan te spreken met de folder. De inschrijvingen dienden te gebeuren vóór 06/01/2003. Er schreven zich ongeveer 40 kinderen in, wat boven de verwachtingen lag. Na de kerstvakantie werden nog eens alle klassen bezocht om het project toe te lichten. Dat was noodzakelijk daar de meeste kinderen het (toegegeven, vrij ingewikkelde) inschrijvingssysteem nog niet goed hadden begrepen of dat er andere moeilijkheden waren gerezen. Sommige kinderen zegden geen toestemming te krijgen van hun ouders om met Marokkanen te dansen, voor anderen was er een probleem omdat het busje van het gemeenschapsonderwijs niet meer reed en de kinderen dus niet meer naar huis konden na de opvang,... Het grote personeelsverloop in sommige organisaties, zoals Chicago, maakte ook dat die organisatie bij een aantal ouders nog onvoldoende vertrouwen genoot. Voor anderen bleek dan weer dat de dagen waarop de ateliers gepland waren, niet de meest geschikte waren. Kortom, de feedback van ouders en kinderen liet toe om de planning te evalueren. Ook al konden sommige aspecten niet onmiddellijk gewijzigd worden, toch blijft die feedback bijzonder waardevol naar het schooljaar 2003-2004. De proef-fase bleek dus een belangrijke fase van het project. Het stelde de verschillende partners in de mogelijkheid om hun atelier eens uit te testen. Ook de kinderen hadden hierdoor de kans om van alle ateliers te proeven. Doordat het op de scholen doorging, waren de leerkrachten betrokken bij het project, zij volgden alle ateliers mee. De feedback van ouders en kinderen bevat waardevolle informatie om de kwaliteit van het netwerk te verbeteren.
1.4. De uitvoeringsfase Na de kerstvakantie ging het project van start, wat betekent dat op woensdag 8 januari 2003 de eerste ateliers plaatsvonden. Het fietsatelier ging op de drie scholen door. In Maria Boodschap werd er 5 weken (oktober, november5) gefietst, in St. Joris 4 weken (januari) en in Mout 4 weken (februari). De reacties van de kinderen en de ouders waren zeer positief, dat bleek al bij de proef-sessies. Heel wat van de kinderen hadden nog
47
nooit voordien gefietst en hebben in hun dagelijkse leefomgeving ook geen mogelijkheid hiertoe. Vaak hebben ze geen fiets en hun woonomgeving biedt vaak ook niet de nodige veiligheid. Velen van hen hebben dan ook tijdens de ateliers voor het eerst leren fietsen. Het fietsen ging op de drie scholen buiten door, op de speelplaats. Dat betekent dat het soms erg koud was. Toch is het niet mogelijk om het fietsen te verleggen naar de lente of zomermaanden. In deze periode zijn de fietsen reeds overbevraagd. Het is juist omdat er in de wintermaanden weinig vraag is naar de fietsen dat Buurtsport deze ateliers kan geven. De fietsateliers gaan volgend jaar terug door op de drie scholen. De ervaring heeft echter uitgewezen dat de kinderen veel begeleiding vragen bij het fietsen. Daarom wordt het maximum aantal kinderen verminderd tot 6 per groep, telkens omkaderd door twee begeleiders. De start van het dansatelier verliep iets moeilijker. Door autopech kon de begeleidster van dans niet aanwezig zijn op één van de proef-sessies. De kinderen gaven aan dat ze dit spijtig vonden. Deze afwezigheid verklaart wellicht waarom er zich minder kinderen hadden ingeschreven voor de dansateliers. Toch is men op 8 januari 2003 van start gegaan. Ook de andere kinderen die op dat moment in de opvang waren, werden aangesproken. De reacties waren uiteenlopend, sommigen vonden het leuk en anderen niet. Wegens het gebrek aan motivatie van de kinderen, werd samen met de Buiteling en de Foyer beslist om dit atelier voorlopig te stoppen. Volgend jaar zal het dansatelier niet meer op woensdag doorgaan. Veel kinderen vertelden tijdens de proef-sessies en de klasbezoeken dat ze het dansen wel leuk zouden vinden maar dat ze op woensdag reeds iets anders te doen hadden. Reeds voor het XYZ-project waren er kinderen ingeschreven voor het sportatelier. Voor de drie scholen gaat er een sportaanbod door in Anneessens Funck. Vorige jaar gingen de kinderen van De Kleurdoos en Maria Boodschap reeds sporten. Nieuw is dat dit aanbod ontsloten is voor de kinderen van St. Joris. De begeleiders van de Buiteling stonden in voor de verplaatsing van de kinderen. De kinderen waren zeer gemotiveerd (meer dan vorig jaar). Sommige kinderen hadden het moeilijk met het volgen van een volledig atelier (1,5 uur). Het sportaanbod zal volgend jaar ook doorgaan in Anneessens Funck. De groepsindeling zal dan echter herbekeken moeten worden, in functie van de leeftijden van de kinderen. Voor de muziekateliers werd beroep gedaan op twee organisaties. Voor de kinderen van Maria Boodschap en De Kleurdoos was gepland dat Chicago het atelier zou verzorgen en voor de kinderen van St. Joris zou dit
48
de Hoofdstedelijke muziekacademie zijn. Eerder gaven we reeds aan dat het niet mogelijk was om dit laatste te realiseren op de termijn van dit pilootproject, maar dat de krijtlijnen intussen wel uitgezet zijn voor een structurele samenwerking in de toekomst. Het muziekatelier van Chicago ging van start op 05 februari 2003 en was toegankelijk voor kinderen van 9 tot 12 jaar. Het muziekatelier vindt plaats op de locatie van Chicago en was dan ook toegankelijk voor andere kinderen (die niet via De Buiteling kwamen). Vanuit de Buiteling konden er maximum 6 kinderen deelnemen aan het atelier. Chicago was bereid om de kinderen zelf op te halen op school en ze weer terug te brengen. De respons van de kinderen uit Maria Boodschap en De Kleurdoos op dit aanbod was echter zeer laag. Bijkomende reclame tijdens de opvang door medewerkers van Chicago heeft hier ook niet veel aan veranderd. Na gesprekken met de school en de ouders bleek dat dit gedeeltelijk te wijten was aan het imago dat Chicago heeft. Ouders vertelden dat er regelmatig inbraken gebeuren en het verloop van de coördinator speelde ook een rol. De partners van het netwerk onderstrepen echter dat Chicago een belangrijke partner is in de buurt en willen hem dan ook zeer graag houden in het netwerk. Het crea-atelier vond plaats gedurende januari en februari. Op vraag van de ouders van Maria Boodschap werd het crea-atelier daar georganiseerd. De begeleiders van Firefly waren aangesproken om dit te doen voor 6 tot 12 jarigen. Toen bleek dat er geen enkel atelier was voor de kleuters, werd geopteerd om hen in te schakelen voor die leeftijdsgroep. Dit was echter moeilijker dan verwacht. Het vormen van een groep kinderen verliep telkens zeer moeilijk. Er hadden zich immers maar vier kleuters ingeschreven voor dit atelier. De lage opkomst was volgens de directie en de ouders grotendeels te wijten aan onduidelijkheid in de folder en een vrij late reclamecampagne. Bij aanvang van elke sessie werden daarom telkens alle kinderen die in de Buiteling aanwezig waren, aangesproken. Er werd telkens gewerkt met een groepje van 6 à 7 kinderen. Het kwam echter vaak voor dat één kleuter begon met te zeggen dat hij of zij niet mee wou en dan hadden plots alle kleuters geen zin meer. Eens ze echter bezig waren met de activiteiten vonden ze het wel leuk. Bovendien nemen vaak zeer jonge kleuters (3-jarigen) deel aan de ateliers. De begeleiders hadden hierin te weinig expertise en vonden het dan ook zeer moeilijk om met die doelgroep te werken. De infrastructuur maakte het ook extra moeilijk. De ruimte waarin werd gewerkt (een deel van de refter waar de ouderen uit de opvang zitten) is vrij groot. Kinderen werden vaak afgeleid en verliepen naar het andere deel.
1.5. De evaluatiefase Op de lokale werkgroepvergadering zijn vooral de coördinatoren van de organisaties aanwezig en niet de begeleiders die de ateliers geven. Op het einde van het schooljaar werd daarom een evaluatie gehouden met de verschillende partners en met de begeleiders van de Buiteling. 1.5.1. Evaluatie door de begeleiders van de Buiteling Reeds van in het begin geloofden zij in het project. Het proefjaar heeft hen nog meer overtuigd en dit om verschillende redenen. • De begeleiders voelden zich gerespecteerd in hun rol als begeleider. Op het moment van de ateliers waren er minder kinderen in de opvang. Hierdoor had de begeleiding meer tijd voor de kinderen. Dat vond men positief. • Men vond het aanbod van de ateliers niet bedreigend, de begeleiders vonden voldoende tijd en ruimte om hun eigen activiteiten te geven. • Wanneer de kinderen terug kwamen van de activiteit, waren de kinderen blij dat ze terug waren bij de groep en dat bracht een aangename sfeer met zich mee. • Door het aanbod van de verschillende partners kan men nieuwe ideeën opdoen. Dit vond men zeer leerrijk. • Doordat het aanbod door anderen gegeven wordt, zien en horen kinderen eens iets anders. • Het is ook aangenaam dat het kind kan kiezen waar het aan deelneemt. • Sommige begeleiders vonden het interessant om de begeleiders van de opvang zoveel mogelijk te laten meedoen aan de activiteiten. Op deze manier leren ze ook wat bij. Een ander belangrijk voordeel is dat ze hierdoor de kinderen kunnen motiveren. Soms hebben kinderen net een laatste duw nodig en wanneer hun vertrouwde begeleiding dan meegaat en meedoet kan dat soms helpen. Toch werden er naast de voordelen ook nadelen zichtbaar gedurende dit eerste jaar. • De begeleiders wisten onvoldoende wat, waar en wanneer doorging. Men zou graag beter op de hoogte gebracht worden van de afspraken die gemaakt worden. Men zou het ook interessant vinden om de partners eens te ontmoeten alvorens het aanbod van start gaat. • Naar het einde toe waren de kinderen minder gemotiveerd om aan het aanbod deel te nemen. Het was niet duidelijk wat de achterliggende redenen hiervoor waren. Bij de sportactiviteiten hadden de kinderen van Maria Boodschap naar het einde toe geen zin meer om met de kinderen van
de Kleurdoos samen te sporten. Er zou dus meer aandacht moeten gaan naar de beeldvorming van de kinderen onderling en naar de relaties die ze (al dan niet) opbouwen. • Het gebeurde soms dat de grote kinderen die niet op het aanbod ingingen, bij de kleuters ondergebracht werden. Dat vond de begeleiding van de kleuters niet leuk. Er was een veel te grote groep en de kleuters werden als het ware verdrukt door de oudere kinderen. Er was te weinig aanbod voor de kleuters. • Een ander nadeel is dat de kinderen eens ze ingeschreven waren voor een atelier, verplicht waren van te gaan. Bovendien was er niet altijd veel keuze. 1.5.2 Evaluatie door de partners Voor de evaluatie door de partners was het belangrijk dat de rechtstreekse begeleiders gehoord werden. Elke partnerorganisatie raadpleegde zijn begeleider die het betreffende atelier gaf. Er werd stilgestaan bij het verloop van de ateliers het afgelopen jaar en bij problemen werd reeds gezocht naar mogelijke oplossingen. Dit resulteerde in een nieuw aanbod voor volgend jaar. Het maken en nakomen van afspraken bleek zeer belangrijk, zoals bijvoorbeeld een deelnemerslijst die De Buiteling doorgeeft aan de begeleiders van de ateliers. Ook het maken van juiste afspraken met betrekking tot het materiaal was zeer belangrijk (waar kunnen de hindernissen voor het fietsen achterblijven, is er een CD speler voor de dansateliers en wie brengt die mee, wie zal de poort van de school openen als de fietsen gebracht worden?) Deze en nog vele andere afspraken waren zeer belangrijk voor het al dan niet slagen van de ateliers, maar ook voor het welbevinden en het enthousiasme van de begeleiding. De duur van de ateliers (oorspronkelijk was dit twee uur) werd ook door de begeleiders als lang ervaren. Men vond het belangrijk dat er een duidelijke communicatie gevoerd wordt tussen de partners van het netwerk. IBO De Buiteling is de coördinator en het belangrijkste aanspreekpunt. Het is De Buiteling die de eerste stap zet in de communicatie naar de partners toe. De scholen vonden het belangrijk dat ze rechtstreeks gecontacteerd werden. En liefst reeds vroeger in de het proces. Op basis van dit eerste jaar besloot de lokale werkgroep om volgend jaar volgende ateliers uit te werken: • fietsatelier, • sportatelier, • dansatelier,
49
• • • • •
crea-atelier voor 6 tot 9 jarigen, crea-atelier voor de kleuters, kleuterturnen, voorleesatelier en muziekatelier.
We kunnen dit samenvatten in onderstaand schema. Wat
Door
Voor
Waar
Fietsen
Buurtsport
Max 10 kn Speelplaats 6 - 9 j a a r : 1 3 - MaBo, 14u 9+: 14u20- Kleurdoos 15u20
Verplaasting
Data
Materiaal
Verzekering
Inschrijven
Meerkost?
geen
Woe.namiddag 10/12; 17/12; 07/01; 14/01; 21/01
Buurtsport
Buurtsport
De Buiteling
Neen
VGC-Sport
Sportacademie
De Buiteling
De Buiteling
05/11; 12/11; 19/11; 26/11
St Joris Sport
VGCsport
Max 30 kn 6-12 jaar
AnneesensFunk
De Buiteling
Elke woensdaga
Dans
Foyer
Max 15 kn
De Markten
De Buiteling (Mabo & Mout) St Joris (St Joris)
Maandag 16.30-17.30 Foyer en op 01/03; 08/03; 15/ De Buiteling 03; 22/03; 29/03
Foyer (personeel) De Buiteling De Buiteling (kinderen)
De Buiteling
De Buiteling
geen
Zonnebl: 14/01; 21/ 01; 28/01; 14/02 St Joris: 26/11; 03/12; 10/12; 17/12
Firefly
Firefly (personeel) De Buiteling (kinderen)
De Buiteling
De Buiteling
De Buiteling
De Buiteling
De Buiteling
Neen
De Buiteling
De Buiteling
De Buiteling
Neen
9-12 jaar
Crea
Firefly
Max 10 kn 6-9 jaar
a
28/01; 04/02; 11/02; 18/02
Crea
De Buiteling
geen
Kleuterturnen
De Buiteling
De Markten
De Buiteling
Voorlezen
Bibliotheek
Bibliotheek
Nog verder uit te werken
Muziek
Chicago
Dinsdag 16,30-17,30
Behalve voor Maria Boodschap, niet op 10/12 en 21/01, want dan gaat het fietsen door.
2. Kuregem 2.1. Prospectiefase De prospectiefase kende in Kuregem een wat ander verloop dan in Brussel Benedenstad. In eerste instantie werd in verschillende regio’s op zoek gegaan naar een geschikte wijk, die tot de SIF-gebieden behoorde, waar geen IBO actief was en waar er goede kansen waren tot samenwerking met de gemeente. Die elementen waren belangrijk opdat de regio voldoende zou verschillen van Brussel Benedenstad, zodanig dat het pilootexperiment meer ervaringen zou opleveren. Na een kort maar grondig aftasten van een aantal regio’s, op basis van de vooraf bepaalde criteria, werd uiteindelijk voor Kuregem gekozen. Dit werd voorgelegd aan de stuurgroep en tevens door hen goedgekeurd op 4 maart 2002. In een tweede stadium (april – mei juni 2002) werd op een meer formele manier over het project onderhandeld met het gemeentebestuur en werden de organisaties uitgebreider in kaart gebracht. De
50
VBJK medewerker, samen met het gemeentebestuur, informeerden de organisaties in Kuregem over het XYZ-project. Er werd in samenspraak met de gemeente een informerend overleg georganiseerd net voor de aanvang van de schoolvakantie, zomer 2002. In een derde stadium, na het aanstellen van een coördinator binnen de gemeente Anderlecht, werd een grondiger prospectie van de geïnteresseerde projecten uitgevoerd. Deze vond plaats in de periode september – oktober 2002. Hierbij werd bekeken in hoeverre de organisaties bereid waren om actief deel te nemen aan de uitbouw van het netwerk, ze over een relevant aanbod beschikten en in welke mate ze aan bepaalde criteria beantwoordden (zoals voorzien in het XYZ project o.a. netoverschrijdend werken, Nederlandstalig aanbod, infrastructuur, enz.). Deze meer gedetailleerde prospectie (die al heel wat elementen van de planning bevatte) gebeurde in hoofdzaak door de gemeentelijke coördinator, met beperkte ondersteuning van de medewerkers van VBJK. Wij kozen voor deze aanpak omdat ze de meeste kansen op continuïteit inhield. De gemeente zal dit initiatief immers verder uitbouwen en
dragen. Ze werd daarom in een vroeg stadium aan alle betrokkenen als drager en coördinator van het project voorgesteld. 2.1.1. Voorafgaande screening van de criteria Een pedagogisch kwalitatief initiatief In Kuregem waar geen IBO aanwezig is, toonde de gemeente bijzondere aandacht voor de uitbouw van een nieuw pedagogisch kwalitatief initiatief. Binnen de gemeente Anderlecht is het de Schepen, verantwoordelijk voor o.a. Nederlandstalig onderwijs, die zich achter dit project schaarde. De gemeente liep al enige tijd met plannen rond om de kinderen vertrouwd te maken met het Nederlandstalig vrijetijdsaanbod in de buurt en hen zo ook de kans te bieden hun kennis van de Nederlands taal uit te breiden. Zich bewust van de nood aan een degelijke kinderopvang heeft de Schepen zich, van bij de aanvang van het XYZ project, geëngageerd om deze opvang mee uit te bouwen. In deze fase werd nauw overleg gepleegd met de Schepen en de ambtenaar samenlevingsopbouw. Het engagement van de gemeente uitte zich bijvoorbeeld in het voornemen om met eigen middelen een coördinator aan te stellen. Door een coördinator in dienst te nemen en deze de nodige inwerktijd te geven, werden de garanties op vlak van kwaliteit en continuïteit gewaarborgd. Dit nam uiteraard enige tijd in beslag, wat de prospectie vertraagde. Openstaan voor alle kinderen De kinderen uit de SIF wijken vormen de doelgroep van dit project. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen kinderen van werkende of niet werkende ouders, beide zijn welkom op de kinderopvang. De algemene afbakening gebeurde in samenspraak met de lokale partnerorganisaties. In Kuregem houdt dit in eerste instantie in dat de kinderopvang openstaat voor de kinderen uit de twee in de buurt gelegen Nederlandstalige scholen (zie hieronder). Het gaat hierbij vooral om een praktische afweging, hoewel de kinderopvang open staat voor ‘alle’ kinderen uit de buurt die naar Nederlandstalige scholen gaan, is dit omwille van een aantal praktische redenen (bijv. verzekeringen) niet haalbaar gebleken.
uit verschillende netten De SIF wijk Kuregem telt twee Nederlandstalige lagere scholen waarvan één van het vrije net en een gemeentelijke school. In combinatie met Brussel Benedenstad betekent dat dus dat de drie netten in het project werden betrokken. Beide scholen liggen op wandelafstand van elkaar en enkel kinderen uit de buurt lopen er school. Deze scholen bereiken elk ongeveer een even groot aantal kinderen. Kenmerkend is dat deze kinderen dezelfde socio-economische achtergrond gemeen hebben en dat ze deel uitmaken van maatschappelijk kwetsbare gezinnen. Netoverschrijdend werken, in het kader van het project, bleek voor deze scholen geen enkel probleem te zijn, Hoewel beide scholen opvang inrichten, was het voor hen ook belangrijk om, in samenwerking met andere partners, te werken aan de uitbouw van een kwalitatieve kinderopvang. Beide scholen voorzagen reeds opvang voor-en na school alsook op woensdagnamiddag. Het ging hierbij eerder om ‘bewaking’: specifieke activiteiten werden niet georganiseerd. De kinderen van de Grondels kunnen op woensdagnamiddag eventueel deelnemen aan de gemeentelijke socio - culturele activiteiten die doorgaan in een ander gemeentelijke school (School 13 in de Wayezstraat). Omdat deze school redelijk veraf ligt, namen niet veel kinderen deel aan deze activiteiten. In grote mate werken met en binnen de schoolinfrastructuur Dit bleek een bijzonder moeilijk punt te zijn, beide scholen beschikken immers over onvoldoende infrastructuur om een degelijke kinderopvang te huisvesten, laat staan om er activiteiten te laten plaatsvinden. Daarom werd van bij de aanvang van het project, in samenspraak met de partners, beslist de buitenschoolse opvang te laten doorgaan op een andere locatie. Hiervoor werd de vzw Beeldenstorm uitgekozen en in een latere fase ook nog de turnzaal van het Centrum voor Volwassenonderwijs.
Doelgroep: kinderen die naar volgende scholen gaan: • de vrije school de Voorzienigheid • de gemeentelijke school de Grondels
De vrije school de Voorzienigheid beschikt enkel over een kleine eetzaal waar de voor- en naschoolse bewaking plaatsvond en waar zowel kleuters als lagere schoolkinderen opgevangen werden. Bij mooi weer konden de kinderen tijdens de opvang ook op de speelplaats spelen maar deze ruimte was beperkt.
Gezien het in Kuregem om de opstart van een volledig nieuw initiatief ging, werd tijdens het laatste stadium van de prospectiefase besloten om enkel kinderopvang te voorzien voor de 6- tot 12 jarigen. De kleuters bleven in de bewaking op de respectievelijke scholen. Steunen op een lokaal samenwerkingsverband van scholen
De Franstalige en Nederlandstalige gemeentelijke lagere school zijn in één en hetzelfde gebouw ondergebracht. De Grondels beschikte over een beperkt aantal ruimtes in een deel van dit gebouw. De schooluren zijn voor beide scholen verschillend dit biedt de Nederlandstaligen en Franstaligen de
51
mogelijkheid om elk op hun beurt gebruik te maken van de speelplaats en de eetzaal. Hierdoor was het gebruik van deze ruimtes voor andere doeleinden uitgesloten. Het Nederlandstalig kleuterschooltje is ondergebracht in een huis in een nabijgelegen straat. Daar ging de opvang door van zowel de kleuters als de lagere schoolkinderen. Ook hier zijn de ruimtes erg klein. Gezamenlijk gebruik maken van elkaars infrastructuur bleek niet realistisch en er diende dan ook een alternatief gevonden te worden. De vzw Beeldenstorm, gelegen in een voormalige school aan de Bergense steenweg, bleek hiervoor de meest aangewezen partner. De organisatie beschikte niet alleen over voldoende infrastructuur (afzonderlijke grote ruimtes en een grote binnenplaats) maar was bij de scholen en de ouders ook geen onbekende. Beide scholen werkten al een aantal jaren samen met de vzw Beeldenstorm o.a. in het kader van socio - culturele activiteiten en Vlaggen en Wimpels. Dit vormde een niet onbelangrijk gegeven: ouders en kinderen waren vertrouwd met de organisatie, waardoor de stap om daar deel te nemen aan de buitenschoolse activiteiten snel gezet was. Maximaal gebruik maken van het bestaande potentieel aan voorzieningen Hoewel het bij aanvang niet de bedoeling was om een bijkomend aanbod uit te werken maar de kinderen vertrouwd te maken met en te laten deelnemen aan het bestaande aanbod, bleek dit in Kuregem niet haalbaar. Kuregem beschikte over een groot aantal organisaties maar slechts een klein aantal richtte zich tot onze doelgroep. Het bestaande aanbod was m.a.w. te klein en een uitbreiding van de activiteiten was dan ook noodzakelijk. Dit neemt niet weg dat de partnerorganisaties in het netwerk buitenschoolse kinderopvang elk een eigen specifieke inbreng hebben en op deze manier eveneens een belangrijke bijdrage leveren. Zo voorzien beide scholen opvang voor de kleuters en ook voor de lagere schoolkinderen, schakelt het dienstencentrum Cosmos personeel in voor de opvang in de school van het vrije net, vormt het schoolopbouwwerk een belangrijke schakel tussen de school, de ouders en het initiatief, enz. Kortom iedere partner en dus ook diegenen die geen aanbod voorzien, heeft een rol te vervullen in het netwerk. In eerste instantie werd een oplijsting gemaakt van de in de buurt gelegen Nederlandstalige organisaties. Omdat het aantal organisaties met een specifiek aanbod voor de doelgroep beperkt bleek te zijn, werd ruimer gekeken. Zo werden die organisaties aangesproken die met hun specifieke know-how eveneens een bijdrage
52
zouden kunnen leveren bij de uitbouw en realisatie van een netwerk buitenschoolse opvang. Bijv. het Huis der Gezinnen dat vanuit haar werking de ouders in de buurt en hun kinderen (0 –6 jarigen) bereikt, De Kaai een ander dienstencentrum vanwege haar ervaring met intergenerationele projecten, enz. De VBJK medewerker contacteerde de potentiële partnerorganisaties en maakte hen de opzet en de doelstelling van het project kenbaar. Deze organisaties werden allen uitgenodigd op een eerst informatieve vergadering in aanwezigheid van de gemeente. Deze vergadering vond plaats op 28 juni 2002 en van de 18 (incl. de scholen)6 genodigden, die allen aanwezig waren, zijn er uiteindelijk vier organisaties en de twee scholen in het project gestapt. Drie organisaties gaven te kennen in een latere fase te willen instappen. Tijdens de proef- en planningsfase zijn daar nog drie organisaties bijgekomen. Een structurele samenwerking nastreven met het gemeentebestuur Zowel tijdens het van start gaan als bij de verdere uitwerking van het project is de gemeente een belangrijke partner gebleken. De Anderlechtse Schepen bevoegd voor Jeugd, Cultuur en Nederlandstalig Onderwijs, Nederlandstalige Bibliotheken en Kinderdagverblijven, Samenlevingsopbouw was zelf al enige tijd van plan om in Kuregem een kwalitatief Nederlandstalig activiteitenaanbod op te starten en uit te bouwen. Hij kon zich dan ook vinden in het XYZ project dat mooi aansloot bij deze doelstellingen. Wat dan op haar beurt resulteerde in een nauwe samenwerking tussen de VBJK medewerker en de gemeente. De gemeente heeft, in het kader van samenlevingsopbouw, de nodige middelen vrijgemaakt om het project op te starten. Daarnaast heeft ze in september 2002 een coördinator aangeworven om het project op het terrein te concretiseren. Verdere afspraken omtrent de taakverdeling – VBJK medewerker werden vastgelegd in een nota. 2.1.2. Partners op het terrein a) De gemeente Anderlecht De gemeente vormde via de Schepen van Nederlandstalig onderwijs de kernpartner. Ook door het vrijmaken van middelen en door een coördinator aan te stellen, speelde ze een belangrijke rol. De Schepen stond in grote lijnen achter de principes van het XYZ project maar heeft ook specifieke aandachtspunten naar voren gebracht en zijn eigen accenten gelegd. Zo vond de Schepen het, vanuit zijn taalbeleid, belangrijk om de kinderen, tijdens de buitenschoolse activiteiten, een Nederlandstalig vrijetijdsaanbod aan te bieden. Een
gegeven dat doorheen de hele opzet van het project bewaakt werd en de nodige aandacht kreeg. Eigen aan deze wijk is dat het Nederlands (meestal) niet de taal is die in de naaste omgeving (op straat, in de winkel, enz) gesproken wordt, de voertaal is hoofdzakelijk het Frans. Kinderen in Kuregem krijgen nauwelijks de kans om buiten de specifieke schoolcontext Nederlands te praten. Voor heel wat van deze kinderen, die naar het Nederlandstalig lager onderwijs gaan, is het Nederlands de taal waarin geleerd dient te worden. Daar komt nog bij dat het Nederlands vaak slechts de tweede of derde taal is. Verder valt op dat deze kinderen eerder gebruik maken van het Franstalig vrijetijdsaanbod in de buurt, zo bleek ook uit een bevraging van de kinderen. Velen van hen hebben in de loop der jaren een taalachterstand opgebouwd die hun kans op slagen in het middelbaar onderwijs aanzienlijk in het gedrang brengt. Nederlands praten in een niet-schoolse en speelse context kan een verrijking zijn en motiverend werken voor deze kinderen. De verschillende partners in het netwerk vonden zich terug in deze visie. Ook zij erkenden het belang van het taalgebruik. Ze hadden wel uiteenlopende meningen over hoe ‘strikt’ het Nederlands diende gehanteerd te worden tijdens de ateliers. Duidelijk was wel dat de animatoren op weg van en naar, en tijdens de activiteiten in eerste instantie Nederlands dienden te praten. Gezien de coördinerende rol van de gemeente bij het opzetten van het project en om de afstemming van XYZ – gemeente vlot te laten verlopen, werd een afsprakennota opgesteld. Hierbij werd tussen het VBJK en de gemeente het volgende overeengekomen dat: • de gemeente verricht alle terreinwerk al dan niet bijgestaan door de VBJK medewerker, • deze medewerker van VBJK zal de coördinator in de mate van het mogelijke ondersteunen en adviseren bij de uitbouw van het netwerk, het opzetten van de activiteiten en het inhoudelijk vorm geven aan het initiatief, • de medewerker van VBJK zal de verslaggeving van de overlegmomenten verzorgen en tenslotte de rapportering aan het beleid op zich nemen. Er waren tijdens het tweede stadium van de prospectiefase tweewekelijkse overlegmomenten voorzien, gedurende het derde stadium werd de prospectie dan weer zo goed als volledig opgenomen door de coördinator en de ambtenaar samenlevingsopbouw.
b) Het vrijetijdsaanbod • Vzw Beeldenstorm Deze buurtgerichte organisatie richt socio - artistieke projecten in en staat zowel open voor kinderen als volwassenen. Ze biedt scholen de mogelijkheid om in het kader van Vlaggen en Wimpels deel te nemen aan creatieve en muzikale activiteiten. De leerkracht en de leerlingen kunnen er onder professionele begeleiding een atelier volgen. Zowel de Voorzienigheid als de Grondels maken gebruik van dit aanbod. Deze activiteiten vinden plaats tijdens de lesuren. Beeldenstorm is niet alleen belangrijk omwille van de infrastructuur die ze ter beschikking stelde maar ook en vooral om haar vertrouwdheid met de doelgroep en hun ouders, omwille van de professionele aanpak en de inhoudelijk sterke ateliers. De kennis aanwezig in deze organisatie is van groot belang gebleken bij de verdere invulling van het project. • Vzw Buurtsport Deze organisatie is erop gericht om sportkansen te creëren voor kwetsbare doelgroepen in Brusselse buurten. Naast Brussel benedenstad behoort ook Kuregem tot hun actieterrein. De vzw Buurtsport bood aan om in het kader van de kinderopvang een gevarieerd programma aan sportactiviteiten uit te werken en een professionele Nederlanstalige sportanimatrice in te zetten. Daarnaast waren ze bereid om zich eveneens voor een hele reeks praktische zaken zoals de eigen verzekeringen, huur van de sportzaal, verloning van de animatrice, enz in te zetten. Verder hebben ze zich geëngageerd om ook op inhoudelijk vlak het concept verder mee uit te diepen en vorm te geven. • Muziekacademie van het gemeenschapsonderwijs De muziekacademie toonde zich onmiddellijk geïnteresseerd en dit in het kader van de pre-muzische vorming voor kinderen van 6 tot 8 jaar. Omdat de muziekacademie verder dan op wandelafstand van Kuregem ligt, werd er voor gekozen om de vorming te laten doorgaan bij Beeldenstorm. Kinderen maken tijdens deze creatieve muziekateliers kennis met verschillende instrumenten en muziekvormen. Een samenwerkingsverband met deze structurele partner werd heel snel tot stand gebracht vooral ook omdat de academie hoopt haar eigen aanbod beter te kunnen ontsluiten voor deze doelgroep via het XYZ project. Kinderen uit Kuregem gaan immers niet naar de academie en door deze ‘tussenstap’ in te bouwen werd er naar gestreefd om de drempel te verlagen. Eens de kinderen deze vorming gevolgd hebben, kunnen ze aan de academie met de officiële opleiding beginnen.
53
• Lokaal dienstencentrum Cosmos Het dienstencentrum voorziet naast het aanbod voor senioren in Kuregem ook nog een aantal activiteiten voor kinderen en jongeren. Het gaat hierbij in eerste instantie om vakantiekampen die samen met de ouders georganiseerd worden8. Het opzetten van intergenerationele projecten behoort eveneens tot de werking. Daarnaast heeft ze ook ervaring in het opzetten van voor-en naschoolse opvang in de Voorzienigheid. Verder wil het dienstencentrum een brug slaan tussen de kinderen en de in Anderlecht bestaande sportverenigingen. In het kader hiervan werden samenwerkingsverbanden opgezet met drie verenigingen. Binnen het netwerk ziet het dienstencentrum zich vooral een rol op te nemen binnen de vakantiewerkingen en het toeleiden van kinderen naar de sportverenigingen. Daarnaast wil men ook op inhoudelijk vlak meedenken. • De gemeentelijke bibliotheek De opzet is om vanaf september 2003, met de boekenbende aan huis te starten en in het kader van de buitenschoolse activiteiten ook een aanbod uit te werken. • Academie voor Beeldende kunsten Heeft verklaard interesse te hebben maar kan zich pas vanaf volgend schooljaar (2003 – 2004) engageren. • WMKJ Alhambra Alhambra is een centrum voor maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren. Het bezit een kinderwerking die op woensdagnamiddag de kans biedt om een cursus pc- initiatie te volgen bij www.Kureghem.Net. Daarnaast richt de werking zich tot jongeren tussen 15 en 25 jaar. Het centrum ligt op wandelafstand van Beeldenstorm. In deze eerste fase heeft het WMKJ niet actief deelgenomen bij het uitwerken van het project. Het project slaagde er in het eerste jaar niet in om de verschillende kijk van Alhambra met het netwerk te verzoenen. Enerzijds gaat dit meningsverschil terug op wederzijdse vooroordelen tussen kinderopvang en jeugdwerk. Anderzijds speelt de structureel zwakke positie van Alhambra een grote rol en koos Alhambra er voor om in eerste instantie de eigen werking te versterken vooraleer deel uit te maken van het netwerk. Deelname aan het netwerk buitenschoolse kinderopvang wordt voorzien vanaf september – oktober 2003. • Kurasaw “Kuregem sociale actie voor werk” beschikt over
54
een communicatiebureau, nl. Kurasaw productions. Dit bureau biedt enerzijds laaggeschoolde, langdurig werkzoekenden de mogelijkheid tot het volgen van een opleiding en anderzijds ontwerpt en ontwikkelt het bureau promotiemateriaal voor de nonprofitsector. Daarnaast werkt ze aan videoprojecten met kinderen en jongeren. Vanuit Kurasaw is er de interesse om tijdens de schoolvakanties een aanbod te voorzien. Aangezien er bij de start van het project in Kuregem voor gekozen werd om het project af te bakenen en in eerste instantie enkel activiteiten te voorzien op woensdagnamiddag zal deze organisatie pas in september 2003 opnieuw aangesproken worden. • Vzw Eva met haar initiatief www.KureghemNET www.KureghemNET is een tewerkstellingsproject en tevens een buurtdienst die de bewoners in Kuregem de kans biedt om een cursus pc- initiatie te volgen en te leren werken met internet. De vraag naar het volgen van een pc cursus is groter dan het aanbod vandaar dat deze organisatie in de aanvangsfase wel een formeel akkoord gaf maar nog niet actief deelnam aan de uitbouw van de kinderopvang. Wel stelden ze alvast volgende activiteiten voor: • werken rond ‘gezonde videospelletjes’ • project rond het maken van wenskaartjes, beide voor 6 – 7 jarigen Op termijn willen ze vnl. ingeschakeld worden tijdens de vakantiewerking bijv. via het opzetten van een pc- kamp. Begin september 2003 worden ze gecontacteerd voor het maken van meer concrete afspraken. • Gemeentelijke openbare bibliotheek De bibliotheek, eveneens een sterke partner, toonde wel interesse maar zag zich in de opstartfase geen rol opnemen. Op termijn werd wel gedacht aan het uitlenen van boeken aan Beeldenstorm. Voor de kinderen zal dan een leeshoekje ingericht worden waar ze, wanneer ze daar zin in hebben, in alle rust kunnen lezen. In latere fases kwamen daar nog partners bij. • Schoolopbouwwerk Bij het bekendmaken van het project bij de ouders en de kinderen bleek het schoolopbouwwerk vanuit de vzw Impuls een belangrijke partner te zijn. Het schoolopbouwwerk vormt de directe link tussen school en ouders. Zo organiseert het schoolopbouwwerk in de Voorzienigheid voor de moeders ‘koffiemomenten’ en verzorgt het samen met de directie het oudercomité.
Het schoolopbouwwerk vanuit de vzw Impuls was onmiddellijk gewonnen voor het project en nam actief deel aan de bekendmaking. Meerdere pogingen om ook het schoolopbouwwerk De Brug werkzaam in de Grondels te betrekken, leverden geen resultaat op. Maar dit vormde op zich geen belemmering. Gezien de herstructureringen binnen het schoolopbouwwerk waarbij een nieuwe structuur werd uitgetekend over de netten heen, was het mogelijk om de schoolopbouwwerkers van de Voorzienigheid ook bij De Grondels in te schakelen. • EHSAL departement lerarenopleiding (opleiding kleuterleider) Bij het concretiseren van het project, waarbij besloten werd om met vrijwilligers te werken, heeft de VBJK medewerker contacten gelegd met de stagebegeleider van de Europese Hogeschool Brussel (de vroegere Katholieke Hogeschool Brussel) om zo studenten uit de lerarenopleiding in te schakelen. Dit ter ondersteuning of ter aanvulling van de vrijwilligers. Het uitbouwen van een op termijn structureel samenwerkingsverband stond hierbij voorop. De Hogeschool streeft er immers naar om haar studenten tijdens de alternatieve stages te laten kennismaken met het Brussels werkveld. De opzet hiervan is tweevoudig: enerzijds wil ze studenten aanmoedigen om in Brussel les te geven en anderzijds wil ze de studenten de gelegenheid bieden om ook kennis te maken met andere werkterreinen (kinderopvang, bijzonder onderwijs, enz.). • De speel-o-theek Walhalla Hoewel dit tweetalig initiatief pas operationeel is vanaf september 2003, zijn ze tijdens de uitvoeringsfase actief deel gaan uitmaken van het werkgroepoverleg. De speel-o-theek is een uitleendienst voor educatief spelmateriaal. Het wil een dienst zijn aan de bewoners van de omliggende buurt, maar ook aan de omliggende scholen. Het wil de buurtbewoners met elkaar in contact brengen, hen ondersteunen bij de opvoeding en schoolcarrière van hun kinderen en hen in contact brengen met andere buurtorganisaties. Aangezien de organisatie zich in eerste instantie richt tot de leeftijdsgroep van 2 tot 8-jarigen en hun ouders kunnen ze op termijn in het XYZ project een belangrijke aanvullende rol spelen. • Universiteit Gent ~ Vakgroep sociale agogiek Licentiaatsstudenten sociale agogiek van de Universiteit Gent werden ingeschakeld in het kader van het vak sociale pedagogiek. Zo liep één
studente stage in Kuregem en deed onderzoek naar leeftijdsgemengde groepen. Bovendien deden een aantal studenten een bevraging naar de vrijetijdsinvulling van de lagere schoolkinderen uit de twee aan het project deelnemende scholen, om op die manier de kinderparticipatie in het project mee te ondersteunen. • Het Centrum voor Volwassenonderwijs in Anderlecht Het CVO werd in eerste instantie aangesproken voor haar turnzaal, dit bleek de ideale ruimte te zijn om de activiteiten van de vzw Buurtsport te laten doorgaan. In een later stadium werd via de stagebegeleidster van het CVO ook een student van de opleiding Jeugd-en Gehandicaptenzorg in het kader van zijn stage ingeschakeld. Ook hier wordt een duurzame samenwerking nagestreefd. c) Scholen • De Voorzienigheid (vrij gesubsidieerd onderwijs) in de G. Moreaustraat,. • De Grondels (gemeentelijk onderwijs) gelegen in de Eloystr. met de kleuterafdeling in de nabijgelegen Grondelstraat. De contacten met de scholen verliepen telkens in samenspraak met de gemeente. De samenwerking verliep heel vlot net als de afstemming van hun eigen opvang op deze van het nieuwe initiatief. De scholen zagen het nut in van een aanbod voor de 6- 12 jarigen en waren bereid om zich gedurende de verschillende fases actief in te zetten. Hierbij konden we in eerste instantie rekenen op de directies. Rechtstreeks contact met de leerkrachten vond enkel plaats tijdens de prospectie- en de proeffase, wat niet wegneemt dat de scholen als volwaardige partner deel uitmaakten van het netwerk en dat we, indien nodig, een beroep konden doen op de leerkrachten. De scholen vormden via hun leerkrachten en door hun samenwerking met het schoolopbouwwerk een belangrijke schakel in het contact met de ouders. In Kuregem bleek het schoolopbouwwerk van de vzw Impuls het meest actief en de medewerkers hebben niet alleen aan de werkgroepvergaderingen deelgenomen, ze zijn ook belangrijke partners gebleken bij het bekendmaken van het aanbod. 2.1.3. Besluit De prospectiefase verliep in Kuregem in verschillende fasen, die (net als in Brussel Benedenstad) vaak doorliepen in de planningsfase: eerst was er het vooronderzoek en de principiële keuze voor Kuregem als tweede proefregio (begin maart 2002), daarna
55
werd een verkennende prospectie uitgevoerd door de VBJK medewerker (april – eind juni 2002), tijdens de zomermaanden werd de prospectie omwille van praktische redenen stopgezet) en vervolgens werd een grondiger screening van de geïnteresseerde organisaties verricht door de gemeente (september – oktober 2002). Uit deze organisaties (cf supra) werden, voor de verdere uitwerking van de kinderopvang, volgende weerhouden: de twee scholen, het lokaal dienstencentrum Cosmos, de vzw Beeldenstorm, vzw Buurtsport en de muziekacademie. Alhambra met haar bestaande kinder- en jongerenwerking wou haar vast aanbod, voorlopig althans, liever niet uitbreiden. Kurasaw en www.KureghemNET willen op termijn een aanbod tijdens de schoolvakanties voorzien. Ook met de organisaties die er in een latere fase zijn bijgekomen nl EHSAL, de speel-o-theek Walhalla en het Centrum voor Volwassenonderwijs in Anderlecht wordt een samenwerking op langere termijn nagestreefd. Tijdens deze prospectiefase werd duidelijk dat Kuregem een aantal sterke punten heeft die het opzetten van een netwerk buitenschoolse kinderopvang ten goede zouden komen: • sterke kansen tot structurele samenwerking met de gemeente • scholen uit verschillende netten die bereid waren samen te werken • een aantal organisaties die bereid waren activiteiten in te richten en een aanbod uit te werken • een aantal organisaties die bereid waren hun infrastructuur ter beschikking te stellen • een sterk verankerd schoolopbouwwerk Daartegenover stonden een aantal moeilijkheden: • een zeer beperkt aanbod aan vrijetijdsintiatieven en de onderlinge ‘concurrentiestrijd’ • de gebrekkige schoolinfrastructuur waardoor er naar een derde locatie diende uitgeweken te worden • de situering van de derde lokatie: de vzw Beeldenstorm ligt aan de drukke en gevaarlijke Bergensesteenweg. Het traject school - vzw Beeldenstorm neemt makkelijk 20 min in beslag. • de wat sceptische houding van de partners ten aanzien van de rol van de gemeente in het netwerk
2.2. De planningsfase. 2.2.1. Taakverdeling Prospectie- en planningsfase waren ook in Kuregem geen strikt afgebakende stadia en nieuwe potentiële partners doken ook gaandeweg nog op en werden dan ook opgenomen in de lokale werkgroep. Hierbij werd
56
er over gewaakt om de lokale werkgroep niet te groot te maken om praktische redenen. In Kuregem verliep in het verleden de samenwerking tussen verschillende organisatisch eerder sporadisch. Zo was het opvallend dat de partnerorganisaties die deel uitmaakten van de werkgroep wel vertrouwd waren met elkaars aanbod maar eerder nauwelijks tot echte samenwerking waren gekomen. Na verloop van tijd kreeg het netwerk buitenschoolse opvang concreet vorm en ontstond er een vaste lokale werkgroep bestaande uit volgende leden: vzw Beeldenstorm, vzw Buurtsport, lokaal dienstencentrum Cosmos, schoolopbouwwerk vzw Impuls, de twee directieleden, de gemeente (coördinator en ambtenaar samenlevingsopbouw ), EHSAL, Universiteit Gent, CVO en de VBJK medewerker. De vergaderingen werden voorgezeten door de coördinator van de gemeente, de VBJK medewerker stond in voor de verslaggeving. Dit overleg vond vijf maal plaats sinds oktober 2002. Op dit overleg werd van bij het begin duidelijk gemaakt waaruit de taakverdeling, vastgelegd tijdens de prospectiefase en goedgekeurd door de stuurgroep, tussen de medewerker van VBJK en de gemeente bestond. In eerste instantie ook opdat alle partners zouden weten wie waarvoor te contacteren. Zoals reeds eerder vermeld: de gemeente nam de functie van lokale coördinator van het netwerk op, de VBJK medewerker die van ondersteuner en verantwoordelijk voor de bovenlokale contacten (met de stuurgroep en het beleid bijvoorbeeld). Het verkennen van de buurt en het aanreiken van de nieuwe partners (om netwerk uit te breiden en verder te ontsluiten) was een essentiële opdracht van de VBJK medewerker. Gezien de gemeente de taak van de coördinatie van dit netwerk opnam, is er een structurele opvolging van het netwerk voorzien, ook na de looptijd van het pilootproject. Naast de werkgroepvergaderingen kwamen de coördinator Buitenschoolse Activiteiten en de VBJK medewerker regelmatig samen, tijdens de planningsfase gebeurde dit bijv. wekelijks. Er kon immers geen beroep gedaan worden op een bestaand IBO en er was ook weinig traditie inzake buitenschoolse kinderopvang. Verder waren er ook maandelijkse overlegmomenten voorzien met het ambtenaar samenlevingsopbouw van de gemeente. 2.2.2. Vorm geven Anders dan in Brussel Benedenstad werd er in Kuregem een compleet nieuw initiatief opgestart en diende alles van bij het begin opgebouwd te worden. Daarom werd vrij snel – samen met de gemeente – vorm gegeven aan een, op korte termijn, haalbare
start inzake buitenschoolse opvang. Zo ontstond KIK of Ket in Kuregem. Hierbij werden enkele pragmatische maar belangrijke beslissingen genomen. • de buitenschoolse activiteiten richtten zich in eerste instantie tot 6 – 12 jarigen. Hiervoor lagen meerdere redenen aan de basis nl: • er werd van uitgegaan dat er op woensdagnamiddag tussen de 40 en 60 lagere schoolkinderen naar de activiteiten zouden komen. De kleuters hierbij opnemen zou in deze opstartfase een té grote belasting gevormd hebben en het onmogelijk gemaakt hebben om de regel 1 begeleider voor 7 kinderen te kunnen waarborgen kleuters verhuizen naar de derde locatie leek geen goede keuze, op termijn zal gezocht worden naar een geschikte oplossing. Het uitwerken van een aanbod voor kleuters vraagt meer omkadering en ook een ander soort opvolging vandaar dat er voor gekozen werd om eerst aandacht te schenken aan de oudere kinderen • omdat er geen middelen waren om bijkomende professionele animatoren aan te stellen, werd er voor gekozen om met bezoldigde vrijwilligers te werken, zowel de vrijwilligers als de coördinator hadden niet zo veel ervaring met het werken met kleuters, dit zou de opdracht voor het team alleen zwaarder gemaakt hebben • de studenten kleuterleidster hadden binnen hun stagetaak dan weer de opdracht om niet met kleuters maar wel met lagere schoolkinderen te werken • het activiteitenaanbod gaat door bij Beeldenstorm • de activiteiten gaan vanaf november 2002 door op maandagavond en zaterdagnamiddag, vanaf januari 2003 ook op woensdagnamiddag. Organisatorisch leek het niet realistisch om vroeger met de buitenschoolse opvang en dus met het activiteitenaanbod op woensdagnamiddag te starten gezien de planningsfase pas midden oktober aanving. Er werd wel ingegaan op de vraag van de muziekacademie en Beeldenstorm met haar theaterproject omdat het hierbij om twee reeds vooraf uitgewerkte activiteiten ging die mooi pasten binnen het totaalconcept van KIK. • alle KIK activiteiten lopen tot eind mei 2003 • tijdens de schoolvakanties worden geen activiteiten georganiseerd. In eerste instantie werd er voor gekozen om klein op te starten, er dienden in korte tijd heel wat praktische zaken geregeld te worden, hierbij stond de haalbaarheid telkens voorop. • tijdens de activiteiten op woensdagnamiddag wordt leeftijdsgemengd gewerkt. Het werken met verticale groepen bieden de meeste kansen tot sociaal leren: jongere kinderen kunnen door ouderen gestimuleerd worden en oudere kind eren leren met jongere
•
• • •
•
kinderen omgaan en rekening houden10. het aanbod op maandagavond richt zich tot 6- 8 jarigen, het aanbod op zaterdagnamiddag tot 8- 10 jarigen kinderen kunnen op woensdagnamiddag vrij kiezen uit: sport, spel, crea en muziek het aanbod is gratis iedere partner in het netwerk stelt in de mate van het mogelijke een professioneel animator, infrastructuur en/ of know-how ter beschikking er wordt, gezien de beperkte financiële middelen, aanvullend met vrijwilligers gewerkt
Na deze eerste essentiële afbakening werden met alle partners in de lokale werkgroep nog concretere afspraken gemaakt omtrent hun aanbod in het netwerk. De partners in het netwerk engageerden zich tijdens deze planningsfase voor het volgende: De gemeente: • de KIK coördinator: • het aanwerven, begeleiden en administratief opvolgen van de vrijwilligers • het coördineren van de terreinwerking: m.a.w. het regelen van praktische afspraken met de partners, het beheren van het materiaal en het opvolgen van het budget • het bekendmaken van het aanbod op maandagavond en zaterdagnamiddag (via een brief en voorstelling in de klas) • het inschrijven van de kinderen en het bijhouden van de aanwezigheidslijsten • het samen met de vrijwilligers, de professionele animatoren en twee daarvoor voorziene stadswachters instaan voor de verplaatsing van de kinderen (van de scholen naar Beeldenstorm brengen) • het inhoudelijk uitwerken van het aanbod samen met de vrijwilligers en de professionele animatoren het zgn. KIK BOX team • samen met de VBJK medewerker: • het bekendmaken van het aanbod op woensdagnamiddag (via een kalender) • het leggen en opvolgen van de contacten met de ouders • het sturen en ondersteunen bij de uitbouw van het netwerk • het evalueren van de activiteiten • de gemeentedienst: • het vrijmaken van middelen via Samenlevingsopbouw om materiaal mee aan te kopen voor het creaatelier en de sportactiviteiten, en om eventuele uitstappen te bekostigen.Verder ontvingen Legato
57
de vriendenkring van de Muziekacademie en de vzw Beeldenstorm middelen. Bij Legato droeg de gemeente de personeelskost van een leerkracht muziek, de vzw Beeldenstorm ontving dan weer een aanzienlijke subsidie waarmee de werkingsmiddelen, verloning van de vrijwilligers, en dergelijke werd mee bekostigd. • De scholen: • inzetten van personeel bij de bekendmaking van het project • in een eerste fase bewaken van de inschrijvingen • fungeren als aanspreekpunt bij vragen van kinderen en ouders en het doorgeven van hun reacties en bedenkingen. • vzw Beeldenstorm: • ter beschikking stellen van 2 grote lokalen, de binnenplaats en het ceramiekatelier • inschakelen van een creatief animator voor de activiteiten op woensdagnamiddag • instaan voor de verzekeringen (kinderen waren verzekerd bij Beeldenstorm voor het traject school – Beeldenstorm en tijdens de activiteiten ter plaatse) • inschakelen van twee animatoren voor het opzetten van het theaterproject ‘Bob en Jacob’ op zaterdagnamiddag • vzw Buurtsport: • uitwerken van een gevarieerd sportaanbod • inschakelen van een sportanimator (personeelskost is voor rekening van Buurtsport) • praktische afspraken met het CVO opvolgen (verzekering, huur sportzaal) • Lokaal dienstencentrum Cosmos: • verder verzorgen van de kleuteropvang op de school (de Voorzienigheid) • leggen van contacten met de sportverenigingen en bekijken in welke mate afstemming mogelijk is • het uitwerken van een toekomstige vakantiewerking (schooljaar 2003-2004) • De Muziekacademie van het gemeenschapsonderwijs • het inrichten van een gedecentraliseerde premuzische vorming voor 6-8 jarigen • het streven naar een doorstroming van deze kinderen naar een officiële opleiding aan de muziekacademie • het ter beschikking stellen van een leerkracht muziek en een leerkracht woord, waarvan één bezoldigd werd door de gemeente • EHSAL ~ Departement lerarenopleiding
58
• de studenten kleuterleidster voorzien gedurende 6 woensdagnamiddagen een activiteit. • de studenten werken samen met de professionele animatoren en de vrijwilligers het aanbod uit • ze nemen deel aan de evaluatiemomenten op het eind van de woensdagnamiddag • Schoolopbouwwerk vzw Impuls • Het schoolopbouwwerk werd pas vanaf januari 2003 gecontacteerd en dit in het kader van de bekendmaking van het aanbod en om het luik ouderparticipatie mee vorm te geven. Zij engageerden zich voor: • de bekendmaking samen met de VBJK medewerker tijdens de moedergroepen • de schoolpoortcontacten • het actief deelnemen bij het uitwerken van het aspect ‘ouderparticipatie’ • Speel-o-theek Walhalla • De speel-o-theek werd eind januari gecontacteerd en nam pas vanaf februari 2003 deel aan de werkgroepoverleggen m.a.w. tijdens de uitvoeringsfase. Zij hadden daarom nog geen uitvoerende rol in het aanbod buitenschoolse opvang. • ter beschikking stellen van infrastructuur aan sociaal huurtarief • inschakelen van een student uit de opleiding Jeugden Gehandicaptenzorg. Deze student verzorgde vanaf begin maart 2003, het crea- atelier op woensdagnamiddag. Uiteraard werden al deze partners ook betrokken bij het verder inhoudelijk uitwerken van het concept. 2.2.3. Bekendmaking De twee projecten die in november van start gingen (proeffase), werden door de coördinator samen met de animatoren in de klassen voorgesteld. Ze dienden als ‘voorproevertje’ voor de in januari op stapel staande activiteiten. De actie kende veel bijval, in het begin was het vooral het theaterproject dat op heel wat kinderen kon rekenen, in de tweede jaarhelft nam het aantal kinderen dat aan het aanbod van de muziekacademie deelnam, sterk toe. De bekendmaking van het aanbod op woensdagnamiddag gebeurde midden januari 2003, enerzijds via een voorstelling op de moedergroep11 bij de Voorzienigheid en anderzijds via meerdere schoolpoortcontacten. Ook leerkrachten werden ingeschakeld om de bekendmaking te verzorgen. De ouders werden rechtstreeks aan de schoolpoort aangesproken en kregen een woordje
uitleg bij de activiteitenkalender die ter plaatse uitgedeeld werd. Daarnaast kregen ze de gelegenheid om hun kind(eren) onmiddellijk in te schrijven. 2.2.4. Besluit De planningsfase verliep zonder noemenswaardige problemen. De partners vonden zich allen terug in de XYZ visietekst en onderschreven het belang van een kwalitatieve buitenschoolse kinderopvang. Deze tekst waarin de doelstellingen en de grote lijnen van het project verduidelijkt werden, werd tijdens de prospectiefase aan de partners voorgelegd en toegelicht. De partnerorganisaties op het terrein verklaarden zich van in den beginne principieel akkoord met het project en zagen het nut van sectoroverschrijdend werk al snel in. Wanneer de concrete planning vorm moest krijgen en de organisaties zich reëel dienden te engageren voor dit gemeenschappelijk doel, gebeurde dit eerst aftastend en met zekere voorbehoudenheid. Maar al snel, vnl. door de pragmatische aanpak, werden oplossingen gevonden voor mogelijke struikelblokken. Vol enthousiasme gingen de partners de uitvoeringsfase in. In Kuregem is het vnl. tijdens de uitvoeringsfase dat zich perikelen voordeden en spanningen aan de oppervlakte kwamen. Vermoedelijk omdat tijdens de planningsfase onvoldoende tijd was om bij bepaalde zaken stil te staan. Het zo snel mogelijk van start gaan met de activiteiten stond voorop.
2.3. Proeffase Zoals reeds eerder vernoemd liepen planning en proeffase op een bepaald ogenblik door elkaar. Zo werd in november bij wijze van ‘proef’ gestart met twee activiteiten nl: • de muziekacademie met pre-muzische vorming voor 6- 8 jarigen. Gaat door op maandagavond in twee sessies: van 16u tot 17u00 en van 17u00 tot 18u00 • vzw Beeldenstorm met de theaterproductie ‘Bob en Jacob’ voor 8- 10 jarigen. Gaat door op zaterdagnamiddag van 14u00 tot 16u00 Er werden geen proefsessies opgezet om de kinderen te laten kennismaken met het aanbod op woensdagnamiddag dat doorging van 13u30 tot 16u00.
2.4. De uitvoeringsfase 2.4.1. Theater en muziek De activiteiten op zaterdag en maandnamiddag gingen beiden van start in november en liepen verder tot eind mei 2003. Er gebeurden gaandeweg wel enige inhoudelijke aanpassingen: • het theaterproject werd na verloop van tijd omgevormd tot een ‘het schrijven van verhalen’ atelier waarbij naar een tentoonstelling toegewerkt
werd. Er kwamen gemiddeld 12 kinderen naar de activiteit. • het project pre-muzische vorming vanuit de muziekacademie werd wegens het grote succes en omwille van praktische redenen als volgt ingericht: • van 16u00 tot 17u00 de kinderen van de Voorzienigheid • van 17u00 tot 18u00 de kinderen van de Grondels Er namen gemiddeld 10 kinderen per groep deel aan de vorming. Dat het aantal kinderen voor deze laatste activiteit toenam, heeft vnl. met volgende twee zaken te maken met het feit dat het twee maal bekendgemaakt werd en dat de coördinator de verplaatsingen van de leerlingen verzorgde. 2.4.2. KIK Box Zoals vastgelegd tijdens de planningsfase gingen de KIK Box activiteiten eind januari van start. Het aanbod bestond uit volgende activiteiten: • sport • spel • afwisselend crea ~ muziek Hierbij stond de vrije keuze van de kinderen centraal: zij kozen op het moment zelf aan welk atelier ze wilden deelnemen. Ter voorbereiding van de officiële start op woensdag 22 januari werd een vergadering opgezet met het KIK- Box team (een professionele animator van Beeldenstorm; een professionele animator van Buurtsport; vier vrijwilligers; de KIK coördinator en de medewerker van het VBJK). Tijdens dit teamoverleg werd het XYZ project en de link met KIK Box geschetst, werden er een hele reeks praktische afspraken gemaakt, werd een taakverdeling opgesteld en maakten de animatoren een programma voor de komende maand op. Dit uitgebreid teamoverleg werd herhaald eind januari ter voorbereiding van de samenwerking met de EHSAL studenten. Na elke activiteit hield dit team een evaluatievergadering. Deze evaluatiemomenten werden als zeer waardevol ervaren. Het was het moment waarop het team uiting kon geven aan eventuele spanningen, vertwijfelingen, enz. Die hadden bijvoorbeeld te maken met het werken met een zeer heterogene groep kinderen (op het vlak van taalkennis, leeftijd, achtergrond, enz.). In totaal hebben vijf studenten meegewerkt aan de KIK Box activiteiten. De samenwerking met studenten bood een aantal voordelen: niet alleen kon het aanbod vergroot worden, ook hun kennis van de doelgroep en hun inzet maakten dat er nog intensiever met de kinderen kon gewerkt worden en dat de werking er
59
kwalitatief op vooruit ging. Ook de samenwerking met de vrijwilligers en animatoren verliep gaandeweg veel vlotter. De verplaatsingen van De Voorzienigheid en De Grondels naar Beeldenstorm werden door dit team en de studenten begeleid, met de medewerking van twee stadswachters. Wie wilde deelnemen aan de sportactiviteiten werd na de KIK-box begeleid naar het CVO. Aan de KIK Box activiteiten namen wekelijks gemiddeld 45 kinderen deel. Het maken van afspraken omtrent praktische regelingen en de planning verliepen tamelijk vlot. In de uitvoeringsfase kwamen echter verschillen in visie tot uiting. Dit is misschien te wijten aan de beperkte tijd die besteed werd tijdens de planningsfase aan eenieders visie en aan het gemeenschappelijk maken van de doelstelling. Iedereen heeft zich gedurende deze periode wel formeel akkoord verklaard en de nood aan een kwalitatief pedagogisch initiatief erkend maar eenmaal de samenwerking op het terrein een feit werd, kwam ieders eigenheid (aanpak, visie, enz) sterker op de voorgrond. De evenwichtsoefening bestond erin om de organisaties in het netwerk als dusdanig te erkennen, om vanuit deze verscheidenheid te komen tot een werkbaar concept. De planningsfase ging gepaard met een sterke tijdsdruk: alle betrokkenen wilden zo snel mogelijk met het aanbod starten en zo de kinderen de kans geven om op woensdagnamiddag deel te nemen aan leuke activiteiten. De ervaring leert ons dat er nochtans meer tijd geïnvesteerd had moeten worden in het met alle partners doorpraten van de visie en het concretiseren van de afspraken met zowel de kinderen als de ouders. Ook onduidelijkheid over de functie en taak van de coördinator (in relatie tot de professionele animatoren) leidde tot wrijvingen. Het was daarom de opdracht van de VBJK medewerker om tijdens de uitvoering de meningsverschillen te mediëren. We komen op deze ervaring en vooral op het uitklaren van de rol van coördinator (die we verder de asfunctie noemen) nog uitgebreider terug in het hoofdstuk, waar we – op basis van deze ervaring en de ervaring in Brussel Benedenstad – een draaiboek opstellen, dat tevens een aantal functieprofielen bevat. We kunnen hier besluiten dat meer overleg over die taakverdeling in de planningsfase nuttig was geweest. De wekelijkse teamvergaderingen trachtten hier aan te verhelpen.
60
2. 5. De evaluatiefase Evaluatie van het project vond eigenlijk gedurende de verschillende fases plaats. De evaluatie van de activiteiten gebeurde samen met de KIK Box teamleden op het eind van iedere woensdagnamiddag. De activiteiten op maandagnamiddag werden samen met de muziekacademie bekeken en de activiteit op zaterdagnamiddag werd door de KIK coördinator, de coördinator van Beeldenstorm en de twee animatoren opgevolgd. De lokale werkgroep kreeg hiervan maandelijks verslag, waardoor alle partners op de hoogte bleven en eventueel suggesties konden doen. De lokale werkgroepvergaderingen werden in de tweede jaarhelft vnl. gebruikt om een aantal thema’s inhoudelijk uit te werken en om bepaalde vragen beantwoord te zien. Hierbij stonden volgende topics centraal: • welke vorm dient het netwerk buitenschoolse activiteiten aan te nemen, • in welke mate is ouderbetrokkenheid bij de uitbouw van het project van belang • hoe kinderparticipatie bewerkstelligen Dit dient tijdens het volgend schooljaar verder opgevolgd te worden. Wat de ouderbetrokkenheid betreft, werden er een aantal stappen gezet in samenwerking met de speel-o-theek en het schoolopbouwwerk. 2.5.1. Reacties van de partners • De gemeente De gemeente wil dit project zeker verder zetten. Lering trekkend uit de ervaringen opgedaan op het terrein, zal ze bepaalde zaken bijsturen en nauwgezetter opvolgen. Ze kan hierbij rekenen op ondersteuning vanuit het CeSSO. Er zal een nieuwe coördinator Buitenschoolse Activiteiten aangeworven worden. Volgens de opgestelde planning, gaan de activiteiten in oktober 2003 van start. Verder werd in het kader van het Stedenfonds een personeelslid aangevraagd, nl een animator op A2 niveau en dit ter ondersteuning van de coördinator. De animator zal samen met het KIK Box team de activiteiten op het terrein verzorgen. Hierdoor krijgt de coördinator meer tijd en ruimte om ander taken op te nemen. Het voeren van promotie blijft de taak van de gemeente. Bij de bekendmaking zal er op gelet worden dat alle partners in het netwerk voldoende gevaloriseerd worden. • De twee scholen Beide scholen zien het project graag gecontinueerd. Zij hebben wel te kennen gegeven dat ze het belangrijk vinden dat de nieuwe coördinator hen nauwer zou betrekken, zeker bij de uitwerken van
de ouderbetrokkenheid en een beter contact met de leerkrachten onderhoudt, of bijv de GOK leerkracht uitnodigt op de werkgroepvergaderingen. • Beeldenstorm Beeldenstorm is de draaischijf, waar de drie activiteiten doorgingen. Deze organisatie wil de samenwerking graag verder zetten, maar gaf tezelfdertijd ook een aantal aandachtspunten aan die belangrijk zijn om een vlotte samenwerking te garanderen. Deze aandachtspunten situeren zich zowel op praktisch als op meer inhoudelijk vlak. Het komen tot en het naleven van praktische afspraken (bijv over het gebruik van ruimten) is daar een van. Op inhoudelijk vlak dient er dieper ingegaan te worden op de rol en taak van de coördinator en van de gemeente. Ook dient er stil gestaan te worden bij visieontwikkeling en de wijze waarop het netwerk vorm krijgt. Zo zal bijv de samenwerking tussen Beeldenstorm en Alhambra nog verder op punt gesteld dienen te worden. De verderzetting van de participatie van Beeldenstorm zal zich concretiseren door de continuering van de inzet van de twee animatoren en een bijkomende animator die als GECO werd aangevraagd. • Buurtsport Buurtsport wil zijn engagement volgend jaar verder zetten. Dat gaat over het sportaanbod en over een aantal praktische zaken (verzekering, huur sportzaal CVO, personeelskost Buurtsport animator). Buurtsprot is positief over het project en er werden voor volgend jaar volgende praktische afspraken gemaakt. Wel zullen er een aantal wijzigingen zijn nl: • middelen voor de huur van de sportzaal bij het CVO en voor de aankoop van sportmateriaal zijn ingeschreven in het Stedenfonds • er werd een andere sportanimator aangeworven. • deze animator zal naast het opzetten van activiteiten ook contacten leggen met sportclubs • er werd een deeltijdse GECO (animator op A1 niveau) aangevraagd in het kader van KIK Box, deze kan –indien hij toegekend wordt- dan samen met de sportanimator verder het aanbod ontwikkelen • het ophaalsysteem wordt herbekeken omdat er gedacht wordt aan een uitbreiding van het aantal activiteiten (op termijn komen tot een dagelijks aanbod) • behouden van de woensdagnamiddag met de leeftijdsgemengde groepen • inrichten van leeftijdsgerichte (6-8 en 9-12 jarigen) sport - initiatie op andere dagen van de week. Deze sportinitiatie zou linken moeten hebben met het bestaande sportaanbod.
• komen tot een beter inschrijfsysteem (vooral van belang voor de verzekeringen) • nog verder bespreken met de partners of de kinderen al dan niet dienen te betalen. Verder dient overwogen te worden of het haalbaar is om een sportkamp in te richten of het wenselijker is in te haken op de vakantiewerking van het lokaal dienstencentrum Cosmos. • Lokaal dienstencentrum Cosmos Zij zullen vanaf komend schooljaar actiever deel uitmaken van het netwerk. Deze partner vond soms dat bepaalde zaken té lang duurden en dat er meer actie diende ondernomen te worden. Het dienstencentrum wil op termijn ook bewaaksters inschakelen in de Grondels. Het dienstencentrum heeft een GECO aanvraag (animator A1 niveau) ingediend, bij goedkeuring zou deze een duidelijke taak hebben binnen het dienstencentrum en een rol kunnen vervullen binnen KIK. Deze persoon zou moeten instaan voor: • de vakantiewerking (tijdens alle schoolvakanties) • de opvolging en begeleiding van de ‘bewaaksters’ op de scholen Niet alleen het inrichten van een vakantiewerking samen met de KIK animator maar ook het uitbouwen van de kleuterwerking is belangrijk. Op dit vlak lieten, het afgelopen werkjaar, de noden zich het sterkst voelen. Het uitbouwen van beide luiken zal extra aandacht krijgen. Er wordt binnen het totaalconcept immers naar gestreefd om ook de opvang van de kleuters kwalitatief te verhogen en om tijdens de vakantieperioden leuke activiteiten aan te bieden. Het dienstencentrum heeft twee artikel 60’ers die instaan voor de bewaking op de Voorzienigheid. Deze bewaaksters zijn niet opgeleid en beheersen onvoldoende het Nederlands. Op woensdagnamiddag werd de bewaking ontlast omdat de lagere schoolkinderen deelnamen aan KIK Box. Een volgende stap is om deze bewaaksters te ondersteunen en bij te scholen, bij voorkeur tot een door Kind en Gezin erkend getuigschrift. • De Muziekacademie van het Gemeenschapsonderwijs Wil ook volgend schooljaar de pre-muzische vorming verder zetten. Ze zal twee leerkrachten inschakelen (en van beide de loonkost dragen). Er werd afgesproken met de gemeente dat ze: • verder met de coördinator Buitenschoolse Activiteiten de doorstroming van de kinderen, die afgelopen schooljaar de vorming gevolgd hebben, zal
61
opvolgen • de KIK animator de kinderen zal ophalen om ze naar Beeldenstorm te brengen waar de vorming zal doorgaan • dat er eens per jaar een toonmoment wordt voorzien • EHSAL ~ Departement lerarenopleiding Zowel de stagebegeleidster als de studenten waren zeer enthousiast over het project. De studenten vonden KIK Box een leerrijke en boeiende ervaring en dus ook een echte aanrader om beter kennis te maken met de doelgroep en met deze wijk in Brussel. Bovendien verliep de samenwerking tussen de studentes en het KIK Box team zeer vlot. Door hen in op elkaar afgestemde duo’s samen te laten werken, werden goede resultaten behaald. De hogeschool engageert zich om het komende schooljaar KIK in te schrijven als ‘alternatieve stage.’ Dit betekent concreet dat voor het komende werkjaar opnieuw op ongeveer acht stagiairs gerekend kan worden. • Schoolopbouwwerk vzw Impuls Het schoolopbouwwerk is een essentiële partner gebleken en hoewel nog steeds zeer bereidwillig om het project verder mee te ondersteunen, zijn er door de herstructurering van het schoolopbouwwerk nog een aantal zaken die in september dienen besproken te worden. Het SOW zal niet immers langer werken vanuit de school maar wel vanuit de buurt. In januari 2004 zal dan op basis van het verzamelde gegevensmateriaal per regio een prioriteitenlijst worden opgesteld alsook een projectplan, met een timing en evaluatieschema. • Speel-o-theek Walhalla Deze organisatie heeft tijdens het werkgroepoverleg een actieve rol gespeeld bij het mee inhoudelijk vorm geven aan het concept. Deze samenwerking zal ook komend jaar verdergezet worden. De speel-o-theek heeft te kennen gegeven dat ze KIK vermoedelijk minder van nabij zal kunnen opvolgen. De tweetalige speel-o-theek gaat immers in september 2003 van start en zal dus de handen vol hebben met het uitbouwen van haar eigen werking. Of er in de eerste jaarhelft veel samengewerkt zal worden en er aan een gezamenlijk aanbod voor de kleuters zal gewerkt worden, valt nog af te wachten. Er werden door de gemeente binnen het Stedenfonds middelen aangevraagd voor mogelijke activiteiten die de speel-o-theek binnen de bewaking zouden inrichten maar ook dit dient nog verder bekeken te worden.
62
• Centrum voor Volwassenonderwijs Het contract met het CVO over de huur van de sportzaal wordt verder gezet. Ook op inhoudelijk vlak is er binnen de opleiding Jeugd- en Gehandicaptenzorg en Kinderzorg het engagement om de samenwerking verder te zetten. Hoe dit concreet ingevuld zal worden, ligt nog niet vast. 2.5.2. Reacties van de kinderen en ouders. De kinderen werden midden mei bevraagd door de studente van de Universitiet Gent, uit deze interviews komen volgende elementen naar voren: Over de begeleiding: De kinderen zijn zeer lovend over de inbreng van de begeleiders (studentes van de EHSAL, de vrijwilligers en de coördinator) Het dient gezegd dat het KIK Box team er in geslaagd is om met de meeste kinderen een nauwe band op te bouwen, wat niet evident was gezien het werken met verticale groepen waarvan je de kinderen maar één keer per week ziet. Bovendien was de groepssamenstelling bijna wekelijks anders: niet elk kind komt iedere woensdagnamiddag naar KIK en kinderen kiezen vaak voor een andere activiteit. Over de groepssamenstelling: Hierover zijn de meningen van de kinderen verdeeld. Dit hangt nauw samen met het soort activiteit: zo vinden de ouderen het fijn dat ze samen met de kleintjes een crea- activiteit kunnen doen omdat ze hen dan kunnen helpen, maar wanneer het om een sportactiviteit gaat, vinden de ouderen het minder leuk. Jongere kinderen geven dan weer aan dat ze het minder leuk vinden met de ouderen omdat ze nogal ruw met hen omgaan en vuile woorden gebruiken. Over het aanbod: De kinderen vinden het goed dat de activiteiten gratis zijn en zijn blij met de vrije keuze maar vinden het niet altijd even makkelijk om te kiezen omdat het aanbod zo leuk en gevarieerd is. Sommigen geven aan13 dat ze niet naar de socio culturele activiteiten in school Dertien gaan omdat ze dan moeten betalen maar meer nog omdat ze niet mogen kiezen. Ze appreciëren dat ze voorstellen mogen doen, bijv. dansen en dat ze dan de mogelijkheid krijgen om deze activiteit te doen. Ze willen ook graag activiteiten tijdens de grote vakantie omdat heel wat kinderen niet op vakantie gaan en in België blijven. Tenslotte willen ze graag vaker op uitstap gaan.
2.5.3. Samenwerking met de gemeente Door het ontbreken van een IBO diende er gezocht te worden naar een sterke partner die zich kon vinden in het concept buitenschoolse kinderopvang zoals uitgetekend binnen het XYZ project, die de nodige terreinkennis bezit en het voortbestaan van het project zou kunnen waarborgen. De meest voor de hand liggende keuze was de gemeente. Samenwerken met de gemeente bleek al snel om een specifieke aanpak te vragen. Dit werd vooral duidelijk tijdens de prospectiefase, na een eerste akkoord van de gemeente om het XYZ-project mee vorm te geven en te ondersteunen, kwamen er tijdens de grondiger bespreking van het concept een aantal gevoeligheden aan de oppervlakte. Daarom is het belangrijk om rekening te houden met het gemeentelijk beleid en de accenten die de mandatarissen daarin willen leggen, zonder afbreuk te doen aan het totaalconcept. Zo bleek de gemeente geen probleem te zien in het netoverschrijdend werken van de scholen maar gebruik maken van elkaars ruimtes was, omwille van de beperkte infrastructuur, geen haalbare noch realistische optie. Het gaat steeds om het zoeken naar een ‘middenweg’ waarbij de belangen van beide partijen bewaard blijven (win-win situatie). Als voorbeeld en verschilpunt kan hier het taalbeleid van de bevoegde Schepen aangehaald worden. Voor de gemeente (en meer bepaald vanuit het onderwijsbeleid) is het belangrijk dat anderstalige kinderen ook in hun vrije tijd kennis maken met het Nederlands. In Anderlecht is de opzet tweevoudig; enerzijds kinderen kennis te laten maken met het aanbod dat uigaat van Nederlandstalige organisaties en anderzijds de kinderen via het activiteitenaanbod te laten ervaren dat de Nederlandse taal ook leuk kan zijn. Het consequent gebruiken van de Nederlandse taal tijdens de activiteiten vormt een meerwaarde die zich ook laat gevoelen op schools vlak. Binnen het XYZ-project dat zich als buitenschoolse opvang definieert, staat het plezier en de vrije tijd van kinderen centraal, wat betekent dat het taalaspect minder primeert. Wanneer beide partijen mekaars visie en belang erkennen, kan evenwel een haalbare pedagogiek opgebouwd worden. Een ander specifiek aandachtpunt bij de centrale rol van de gemeente is de administratieve eigenheid, die maakt dat beslissingen (zeker wanneer zij budgettaire impact hebben) een zekere democratische en administratieve afhandeling vragen, die tijd kost. Door het oprichten van een gemeentelijke vzw, voor meerdere initiatieven, zullen een aantal praktische zaken makkelijker opgevolgd kunnen worden. Dit zou naar komend werkjaar toe bijv de betalingen sneller kunnen laten verlopen.
2.5.4. Samenwerking tussen de partners De planningsfase verliep redelijk vlot, de partnerorganisaties in het netwerk waren allen gefocused op één doel: er voor zorgen dat KIK tijdig van start kon gaan. De partners konden zich allen terugvinden in de doelstellingen zoals deze geformuleerd staan in het XYZ projectvoorstel. Samenwerken vanuit een meersporenbeleid werd dan ook niet in twijfel getrokken, het leek een logisch antwoord op de vraag hoe deze nood in te vullen. Problemen van ruimtelijke afstemming of over de taakverdeling van de personeelsleden deden zich in deze fase niet voor. Tijdens de uitvoeringsfase werd echter duidelijk dat het concretiseren en uitvoeren van de activiteiten de nodige spanningen met zich meebracht. Opvallend is dat het net deze conflicten zijn die aanleiding gaven tot reflectie, tot overleg, tot het samen zoeken naar oplossingen, samen nadenken over hoe deze kinderopvang daadwerkelijk vorm diende te krijgen. Het netwerk vormde zich dus in de praktijk, de onenigheden en belangrijker de daarop geformuleerde strategieën vormden het bindmiddel tussen de verschillende partners. Het werkgroepoverleg was de plaats waar deze spanningen besproken konden worden. Het was en blijft een continue zoektocht, het vraagt van iedere partner in het netwerk de nodige luisterbereidheid, openheid voor ieders visie en vooral ook de wil om samen naar oplossingen te zoeken. Het gemeenschappelijk doel werd nooit uit het oog verloren en mede hierdoor is de verderzetting van het initiatief mogelijk geworden. Uit deze ervaring is gebleken hoe belangrijk het is dat de coördinatie in handen is van een sterke organisatie. Een pragmatische aanpak leek noodzakelijk: een netwerk kan klein beginnen met een beperkt aantal gemotiveerde partners en kan over meerdere jaren vorm krijgen. Het gemeenschappelijk maken van de doelstellingen is immers zowel essentieel als iets dat bijzonder veel tijd vraagt en doorheen het concrete samenwerken mee vorm krijgt. De ouders en de kinderen vormen daarbij een bindmiddel in het netwerk, dat de verschillende actoren helpt om het gemeenschappelijke doel voor ogen te blijven houden.
63
3. Laag Koekelberg 3.1. Prospectiefase. In de loop van het XYZ project, nadat de prospectie en planning in Brussel Benedenstad en Kuregem een heel eind was gevorderd, werd besloten om de prospectie in een derde regio op te starten. Enerzijds leek het ons dat de gemeente in Kuregem, met haar coördinator Kinderopvang, een aantal stappen op een meer autonome manier zou kunnen vervullen, waardoor de VBJK medewerkers wat extra tijd hadden. Anderzijds hadden we op basis van de ervaringen in Brussel Benedenstad en Kuregem een prospectieplan ontwikkeld dat we wilden toetsen. Het gaat om een stappenplan dat de voorwaarden formuleert waaraan het lokaal beleid, de Nederlandstalige scholen en partnerorganisaties dienen te voldoen, het reikt een methodiek aan en vermeldt de aandachtspunten. Er werd de voorkeur aan gegeven om dit te doen in een regio zonder IBO met opnieuw met de gemeente als belangrijke partner. Om de haalbaarheid te toetsen, vonden er in een eerste periode (september 2002) verkennende gespreken plaats tussen de Schepen bevoegd voor Nederlandstalig onderwijs en de VBJK medewerker. Dit resulteerde in een eerste werkdocument, opgesteld door de Schepen, waarbij hij tevens zijn akkoord gaf om het XYZ project in Laag Koekelberg uit te bouwen. In oktober 2002 kon, na goedkeuring van de stuurgroep, de prospectie aanvatten. De Schepen van Nederlandstalig onderwijs vond het belangrijk om naast Cadolleken, de bestaande vakantiewerking van de Gemeentelijke Nederlandstalige Jeugdraad, de buitenschoolse kinderopvang uit te bouwen. Hiervoor kon de gemeente echter geen middelen vrijmaken en was het niet mogelijk om specifiek hiervoor een coördinator aan te stellen. Als oplossing voor dit laatste punt werd de verantwoordelijke van het Brussels Ombudscentrum (BOC), met de daaraan verbonden speel-o-theek, ingeschakeld als algemeen coördinator. Hij diende het project op het terrein op te volgen, inhoudelijk uit te werken en te zoeken naar de nodige middelen. Hij werd daarbij in de mate van het mogelijke ondersteund door de VBJK medewerker. Tijdens de prospectiefase heeft de coördinator veel tijd besteed aan het inhoudelijk vorm geven en afstemmen van het XYZ project op de situatie in Laag Koekelberg. Dit resulteerde in het werkdocument ‘Vrije tijdsopvang voor schoolkinderen in Koekelberg.’ Dit document schetst kort de nood aan netwerkvorming in het kader van de kinderopvang, biedt een beknopt overzicht van de scholen en de mogelijke partners en formuleert een aantal lokale doelstellingen.
64
3.1.1. De criteria Een pedagogisch kwalitatief initiatief Het engagement van de gemeente om tijd in het project te investeren was een positieve indicatie. Daar stond echter een gebrek aan middelen tegenover. De ervaring van de scholen en de inspanningen die zij nu besteden aan de opvang doen vermoeden dat zij willen meewerken aan kwaliteitsverbetering. Openstaan voor alle kinderen Het project staat open voor alle doelgroepkinderen uit de SIF wijken. Zowel kinderen van werkende als niet werkende ouders kunnen terecht in de kinderopvang. Eén school van het Gemeenschapsonderwijs, gelegen in Hoog Koekelberg15 werd aangesproken maar betoonde geen interesse, de andere twee wel. Dat betekent dat de doelgroep meer concreet werd omschreven – in overleg met de twee Nederlandstalige scholen, het gemeentebestuur, de Gemeentelijke Nederlandstalige Jeugdraad en het BOC – als de kleuters en lagere schoolkinderen die naar volgende scholen gaan: • de vrije school de Ursulinen • de gemeentelijke school de Kadeekes Steunen op een lokaal samenwerkingsverband van scholen uit verschillende netten. Laag Koekelberg bezit twee Nederlandstalige scholen die in dezelfde straat, recht tegenover elkaar gelegen zijn. Ze bereiken beide ongeveer dezelfde doelgroep. Netoverschrijdend werken bleek voor de gemeentelijke en vrije school geen enkel probleem op te leveren. Beide scholen voorzien opvang, deze wordt enigszins verschillend ingericht. Ze voorzien beiden voor- en naschoolse “bewaking”, de gemeentelijke school organiseert op woensdagnamiddag socioculturele activiteiten en de vrije school voorziet een crea-atelier. In grote mate werken met en binnen de schoolinfrastructuur Werken binnen en met de schoolinfrastructuur vormt in Laag Koekelberg geen probleem, tenminste wanneer het aantal kinderen dat deelneemt aan de activiteiten niet té hoog ligt. Beide scholen beschikken over een aantal ruimtes die gebruikt kunnen worden, maar ze kunnen elk maximaal 30 kinderen aan. Omwille hiervan werd de mogelijkheid tot het gebruik van de gemeentezaal en de overdekte speelplaats van een gebouw dat ooit dienst deed als gemeentelijke school, onderzocht. De gemeentelijke school beschikt over een speelplaats waarvan een klein gedeelte overdekt is, over een turnzaal die tevens dienst doet als speelplaats in de winter en op bepaalde ogenblikken van de dag ook als eetzaal.
De Ursulinen beschikken over een niet overdekte binnenplaats en over een eetzaal waar de kinderen voor en na schooltijd opgevangen worden. Verder is er nog een klaslokaal waar crea-activiteiten doorgaan. Gezamenlijk gebruik maken van elkaars infrastructuur is mogelijk. Gezien de beperkte infrastructurele mogelijkheden, besloot men om de kleuters op de ene school en de lagere schoolkinderen op de andere school aan activiteiten te laten deelnemen. Er werd een beurtrol opgesteld, waarbij maandelijks omgewisseld zal worden. Maximaal gebruik maken van het bestaande potentieel aan voorzieningen Laag Koekelberg beschikt slechts over een heel beperkt aantal organisaties die activiteiten voor kinderen opzetten. Zo is er de speel-o-theek waar ouders educatief speelgoed kunnen ontlenen en ook op woensdagnamiddag terecht kunnen met hun kind(eren). Tijdens de schoolvakanties en op woensdagnamiddag is er Cadolleken, de vrijetijdswerking ingericht door de Gemeentelijke Nederlandstalige Jeugdraad. Het gemeenschapscentrum De Platoo dat biedt ateliers aan. Hoewel de speel-o-theek de ambitie koesterde om op termijn jeugdateliers uit te bouwen, diende er in eerste instantie gekeken te worden in welke mate het reeds bestaande aanbod op de beide scholen ook voor elkaars doelpubliek opengesteld kon worden. Een deel van hun aanbod wordt verzorgd door de Sportacademie van de VGC. Een structurele samenwerking nastreven met het gemeentebestuur De gemeente is de drager en in grote mate ook de uitvoerder van het project. De Schepen kan zich vinden in het XYZ project en vindt het belangrijk om via het uitbouwen van een netwerk van lokale partners, een zinvolle, kwaliteitsvolle, Nederlandstalige vrijetijdsopvang te bieden aan kinderen uit het Nederlandstalig basisonderwijs te Koekelberg. Hiervoor kon hij in tegenstelling tot Kuregem geen middelen vrijmaken noch een coördinator aanstellen. Er werd beslist dat de algemene coördinatie opgenomen zou worden door de speel-o-theek (Huffel Snuffel) en dat naar middelen zou gezocht worden. Het uitbouwen van een geïntegreerde werking kan niet zonder de nodige financiering zowel op vlak van omkadering, werking, infrastructuur als op projectniveau. Het zoeken naar de nodige middelen werd door de gemeente dan ook als een belangrijke taak en uitdaging voor de algemene coördinator gezien. Van de VBJK medewerker werd verwacht dat ze de inhoudelijke ontwikkeling van het project opvolgde.
In Koekelberg was het de algemeen coördinator die het prospectieplan opvolgde en als dusdanig de contacten legde met de mogelijke partnerorganisaties. Enkel de gesprekken met de twee schooldirecties vonden samen met de VBJK medewerker plaats. Daarnaast werden er verschillende pistes bekeken wat het vinden van middelen betreft. Aanvankelijk gebeurde dit in samenspraak maar eind januari werd dit volledig overgelaten aan de coördinator van de speel-o-theek. 3.1.2. Partners op het terrein De gemeente Koekelberg Het project werd door de Schepen, via een wekelijks overleg met de algemeen coördinator, nauwgezet opgevolgd. Gezien de coördinerende rol van de gemeente bij het opzetten van het project en om de afstemming van XYZ – gemeente vlot te laten verlopen, werd een afsprakennota opgesteld analoog aan deze in Kuregem.De potentiële partners werden pas vanaf eind november 2002 gecontacteerd door de coördinator van de speel-o-theek. Gedurende de periode oktober – november besteedde de algemeen coördinator veel tijd aan het hertekenen van het XYZ project in functie van de situatie in Koekelberg. Dit vertaalde zich uiteindelijk in een werkdocument dat hij aan de mogelijke partners voorstelde. De resultaten van de gesprekken met de partners op het terrein werden gecommuniceerd aan de VBJK medewerker en gezamenlijk besproken. Tijdens een tweede fase waarbij concretere afspraken dienden te worden gemaakt, werd intensiever beroep gedaan op de VBJK medewerker. Zij ging mee naar de scholen om het totaalconcept van het project te verduidelijken en om een aantal praktische afspraken vast te leggen. Het vrijetijdsaanbod • Speel-o-theek Huffel Snuffel De speel-o-theek is open op woensdag- en vrijdagnamiddag van 14u00 tot 17u00 en biedt ouders de mogelijkheid om educatief spelmateriaal, tegen een vergoeding te ontlenen. Ze kunnen ook ter plaatse met hun kind(eren) spelen. Het gaat om spellen voor kinderen tussen 3 en 12 jaar. De speelo-theek ligt op ongeveer 15 min wandelafstand van beide scholen. • Cadolleken Dit is de vakantiewerking van de Gemeentelijke Jeugdraad van Koekelberg. Tijdens de schoolvakanties zetten ze activiteiten op voor kinderen tussen 3 en 12 jaar. Deze gaan door in de gemeentelijke basisschool de Kadeekes. De nadruk ligt op spel en ontspanning , nu en dan gaan ze op uitstap. Er wordt een bijdrage gevraagd.
65
• Chiro St-Anneke Deze organiseert op zaterdagnamiddag en tijdens bepaalde vakanties activiteiten voor haar leden. Ze hebben een lokaal in de Ursulinenschool. • De Sportacademie van de VGC De Sportacademie werkt met beide scholen samen. Kleuters kunnen kleuterturnen en lagere schoolkinderen kunnen proeven van een gevarieerd aanbod aan activiteiten. Deze activiteiten gaan door op woensdagnamiddag in de sportzaal van de Katholieke Universiteit Brussel en duren één uur. • Het gemeenschapscentrum De Platoo De Platoo richt in samenwerking met de gemeenschapscentra van Ganshoren en StAgatha- Berchem kindercursussen in tijdens de schoolvakanties. Tijdens de zomervakantie is er een kamp voor kinderen van kansengroepen. • Het schoolopbouwwerk In Laag Koekelberg is de vzw Impuls actief in de Ursulinen. Gezien de veranderingen in het schoolopbouwwerk, was niet duidelijk wie de werking zou opnemen en welke rol ze zouden kunnen vervullen. SNOOB (Schoolopbouwwerk Nederlanstalig Officieel Onderwijs Brussel) staat in voor de gemeentelijke school de Kadeekes en toonde zich zeer geïnteresseerd in het project. De gemeente bezit geen bibliotheek maar richt wel leesclubs voor peuters en oudere kinderen in, zowel in de speel-o-theek als op de gemeentelijke school. Aanbod op de scholen • De Ursulinen Op woensdag (gemiddeld een 15-tal kinderen) is er bewaking van 11u20 tot 18u00 verzorgd door 1 persoon. Mogelijkheid tot deelname aan: • sportactiviteiten van 13u00 tot 14u00, apart kleuterturnen en sportactiviteiten voor de lagere schoolkinderen georganiseerd door de Sportacademie van de VGC • crea – atelier van 14u15 tot 15u15 ingericht door een enthousiaste leerkracht • huiswerkbegeleiding van 15u30 tot 16u00 en van 16u00 tot 16u30 • Voor- en naschoolse opvang: alle werkdagen, verzorgd door 1 persoon ’s morgens van 7u00 tot 8u15 (gemiddeld een 12 tal kinderen) en ’s avonds van 15u20 tot 18u00 (gemiddeld een 15-tal kinderen). • Er is geen eigen vakantiewerking. • Er wordt een bijdrage aan de ouders gevraagd (huiswerkklas ! 0,50 per half uur, voor- en
66
naschoolse opvang: ! 0,70/ dagdeel, ! 1 per deel op woensdag en ! 10 per schooljaar voor sport) • De Kadeekes Op woensdag (gemiddeld 25 tot 30 kinderen) is er bewaking van 12u30 tot 18u00 verzorgd door 2 personen. Verplichte deelname aan: • sportactiviteiten van 14u00 tot 15u00, apart kleuterturnen en sportactiviteiten voor de lagere schoolkinderen georganiseerd door de Sportacademie van de VGC (vinden plaats op de KUB) • leeskring verzorgd door een personeelslid van de gemeente: • Na de activiteiten (om 15u00 of 16u30 wanneer er leeskring was) is er bewaking voorzien door de twee bewaaksters. Er is geen huiswerkbegeleiding voorzien. • Voor- en naschoolse opvang: alle werkdagen, verzorgd door 2 personen. Zeer variabel aantal kinderen (van 5 tot een 40- tal) ’s morgens van 7u00 tot 8u15 en ’s avonds van 16u00 tot 18u00 • Bezit een eigen vakantiewerking via Cadolleken. • Er wordt een bijdrage aan de ouders gevraagd (opvang ! 0,74 ; voor –en naschoolse opvang: ! 0,25/ dagdeel; voor de vakantiewerking ! 2,80 /dag en de sportactiviteiten zijn gratis 3.1.3. Besluit De prospectiefase nam in Laag Koekelberg heel wat tijd in beslag en de planningsfase raakte nog niet echt van de grond. Het hertekenen van het XYZ project in functie van Laag Koekelberg nam behoorlijk veel tijd in beslag. Eind november was het werkdocument af en kon er begonnen worden aan het contacteren van de organisaties op het terrein. Dit werd door de algemeen coördinator opgenomen en duurde tot eind januari 2003. Het prospecteren van de organisaties en het verslag uitbrengen aan de Schepen en de VBJK medewerker was een taak die hij bovenop z’n twee andere functies diende op te nemen. De coördinator is tevens verantwoordelijk voor het BOC en de speel-o-theek en hij diende (logischerwijs) op sommige ogenblikken voorrang te geven aan deze twee werkingen. Eind december 2002 brachten de algemeen coördinator en de VBJK projectmedewerker een eerste bezoek aan de scholen, gevolgd door een tweede overlegmoment begin februari. Het eerste overleg verliep uitermate vlot en er werd afgesproken om eerst een aantal praktische zaken uit te klaren en de uitbreiding van het activiteitenaanbod te beperken tot de woensdagnamiddag. Tijdens het tweede gesprek kwam duidelijk naar voren dat een afstemming van hun activiteitenaanbod minder makkelijk was dan aanvankelijk gedacht omwille van:
• de verschillende schooluren (de vrije school stopt op woensdagnamiddag veel vroeger dan de school van het gemeentelijk net) • de verschillende tarieven (de vrije school vraagt een grotere bijdrage dan de gemeentelijke school • onvoldoende gekwalificeerd personeel • indien het project succes zou hebben, dan zou er zich een probleem van infrastructuur voordoen en aangezien de ruimtes van de gemeente een jaar op voorhand dienen gereserveerd te worden, was er niet echt een oplossing voor handen. In januari besteedde de algemeen coördinator veel tijd aan het contacteren van de verschillende afdelingen (onderwijs, cultuur, welzijn) met oog op vinden van de nodige financiële ondersteuning. Het netwerk zou bij aanvang enkel bestaan uit de twee scholen en de speel-o-theek. Hoewel er nog plannen waren om na de paasvakantie een proefperiode in te lassen, bleek al gauw dat dit een weinig realistische inschatting was. Bij het uittekenen van een mogelijk aanbod werd duidelijk dat de kinderen slechts tijdens een heel beperkte periode ‘samen’ aan activiteiten zouden kunnen deelnemen. In deze regio voorzagen beide scholen immers reeds een, zij het beperkt, aanbod. Om dit verder via een netwerk uit te bouwen moeten een aantal moeilijkheden van deze scholen een oplossing vinden. Essentieel daarbij is het vinden van gekwalificeerd Nederlandstalig personeel en van degelijk opgeleide animatoren om een activiteitenaanbod te voorzien. Een mogelijke oplossing en samenwerking zou zich op dit vlak kunnen situeren bijv door: • gezamenlijk op zoek te gaan (hierbij al dan niet ondersteund door de gemeente) naar betaalbare vormingen om eigen bewaaksters te kwalificeren • zoeken naar animatoren (cf de vrijwilligers en studenten in Kuregem) ter ondersteuning van eigen werking en in een later stadium van de samenwerking tussen de scholen
Overeenkomst met initiatieven voor sociale stadsontwikkeling ter uitvoering van collegebesluit nr. 02/19 van 24 januari 2002 houdende de uitvoering van het actieplan-stappenplan 2002 in het kader van het Sociaal Impulsfonds. 2 Verslag Samenwerkingsforum DKO Brussel 28/04/03 3 We hebben het hier over het aanbod van Jeugd en Muziek voor kinderen van 3 tot 12 jaar tijdens de weekdagen. Jeugd en Muziek heeft daarnaast nog een uitgebreid aanbod maar dat was niet relevant voor het netwerk buitenschoolse kinderopvang. 4 Omwille van het aantreden van een nieuwe coördinator bij Chicago in het midden van het XYZ-project is de samenwerking wat verminderd. Volgend jaar wordt dit zeker verder opgenomen. 5 Aangezien Buurtsport haar aanbod reeds klaar had in november werd beslist om dit reeds te laten doorgaan in Maria Boodschap. Dit was ook beter daar Buurtsport maar tot februari ruimte had om die fietsateliers te geven. Wanneer we slechts in januari hiermee waren gestart, was het onmogelijk geweest om de ateliers nog op alle drie de scholen te geven. 6 Gemeenschapscentrum De Rinck, Dienstencentrum Cosmos, Dienstencentrum De Kaai, het Huis der Gezinnen, dagcentrum Het Vlot, Impuls SOW, de Welvaartkapoen SOW, WMKJ Alhambra, Kurasaw, Eva - Project Elmer Zuid, RISO Brussel Jongeren, vzwBeeldenstorm, Wijkontwikkeling Kuregem (WOK), www.KureghemNET, vzw Buurtsport, de Muziekacademie van het Gemeenschapsonderwijs, de gemeente, de directieleden van beide scholen. 7 Die werd – in het kader van het XYZ-project - uitgevoerd door studenten sociale agogiek van de Universiteit Gent, als onderdeel van het vak Sociale Pedagogiek. 8 Deze vakantiekampen worden in samenwerking met het Rode Kruis ingericht. 9 Het gaat hierbij om: RSCA Atletiek, RSCA voetbal en Atomics basketbalclub, vooral de voetbal kent veel succes. 10 De school is uit p 280 Groepssamenstelling 11 Moedergroepen zijn bijeenkomsten voor moeders van lagere schoolkinderen. Ze worden georganiseerd door het schoolopbouwwerk en gaan door op school. Het gaat om informele ontmoetings- of ‘koffiemomenten.’ Bij een kopje koffie en een koekje worden bepaalde onderwerpen besproken. 12 Zowel de XYZ-projectmedewekster als de gemeente hebben het CeSSO gevraagd om op te treden als bemiddelaar tussen een aantal actoren om de soms moeilijke relaties die vanuit het verleden bestonden mee te helpen oplossen. Het CeSSO heeft zich hiermee akkoord verklaard. 13 Het gaat hier om de kinderen van de Grondels die in school Dertien kunnen deelnemen aan de socio-culturele activiteiten. 14 Dit is bijv. ook in Koekelberg gebleken, om gebruik te kunnen maken van een gemeentelijke zaal diende deze minstens een jaar op voorhand gereserveerd te worden. 15 Koekelberg kan ingedeeld worden in Hoog en Laag Koekelberg, in Laag Koekelberg liggen de armere SIF wijken. 1
Het probleem dat zich voordoet op vlak van de tarieven dient grondiger bekeken te worden, ook in het licht van de toegankelijkheid van de opvang voor kinderen uit kansengroepen. Het is uiteraard niet mogelijk om de personeelskosten voor de begeleiding volledig op de ouders te verhalen. Het besluit lijkt dan ook dat het netwerk nog niet rijp was om te starten.
67
Bijlage 3: Algemene voorwaarden inzake het organiseren van buitenschoolse opvang 1
Niet alle artikels worden hier besproken. Sommige zijn dermate evident dat er weinig discussie over kan zijn. We geven toch een vrij volledig overzicht van heel wat artikels, waarover in de loop van het project in de stuurgroep of in de lokale werkgroepen discussie is geweest.
werden er verschillende fietsateliers gegeven. De begeleiding van deze ateliers gaf aan dat ze het interessanter en veiliger vonden wanneer de kinderen naar leeftijd in twee groepen werden gesplitst. Bij de nestfunctie van de opvang kan er echter vloeiend gewerkt worden met leeftijd gemengde groepen.
Bepalingen inzake de pedagogische werking Art.7: de voorziening ziet erop toe dat de buitenschoolse opvang optimale kansen biedt aan elk kind en de draagkracht van het kind niet overschrijdt
Art. 9: Binnen het gestructureerd aanbod van de voorziening moeten kinderen vrij kunnen kiezen en initiatieven kunnen nemen. Ondermeer moeten kinderen kunnen kiezen of ze zich willen uitleven in spel dan wel rustig willen bezig zijn, of ze alleen willen spelen dan wel in groep, met of zonder volwassene binnen of buiten. Bepaalde activiteiten, zoals het eetmaal, moeten gestructureerd worden aangeboden. Tijdens de vakantiedagen en op woensdagnamiddag moet een gevarieerd spelaanbod ontwikkeld worden waar kinderen vrij aan kunnen deelnemen. Daarbij wordt zoveel mogelijk specifiek en gericht gewerkt naar diverse leeftijdsgroepen.
Binnen deze vorm van opvang kan men gebruik maken van een gevarieerd aanbod. Hierdoor hebben kinderen de mogelijkheid om op verschillende vlakken zich te ontplooien. Men dient te bewaken dat het aanbod gevarieerd en aantrekkelijk is voor de verschillende leeftijdsgroepen en interesses van kinderen. Het is van belang dat het kind doorheen dit aanbod rust vindt. Er kan dan ook geen sprake zijn van het voortdurend heen en weer verplaatsen van het kind. De hierboven vermelde nestfunctie is noodzakelijk; het kind vindt in de opvang geborgenheid, rust en vertrouwdheid. Bovendien zijn er op het moment dat andere kinderen op het aanbod inpikken, minder kinderen in de opvang zelf aanwezig waardoor er rust ontstaat en ruimte. De begeleiders hebben meer tijd voor de kinderen. Ook bij de evaluatie van het project door de begeleiding van de opvang, wordt herhaaldelijk aangehaald dat men op de momenten dat er elders een aanbod is, meer tijd heeft voor de kinderen en er hierdoor een leuke, aangename sfeer ontstaat. Art. 8: de opvang van kinderen in grote groepen moet worden vermeden. Daartoe kan de groep opgedeeld worden in subgroepen. De opdeling in naar leeftijd gemengde groepen is hierbij wenselijk met het oog op de sociale ontplooiing van de kinderen. Bij de groepsindeling moet ook rekening gehouden worden met de spontane voorkeur van kinderen. Doordat de kinderen in de mogelijkheid zijn om in te pikken op het aanbod, zullen er kleinere groepen ontstaan. Naargelang de aard van het aanbod zal het maximum aantal kinderen per groep worden vastgelegd. Ook de opdeling in naar leeftijd gemengde groepen is afhankelijk van het aanbod. In één van de pilootregio’s
68
Kinderen moeten zelf kunnen kiezen of ze op een aanbod inpikken of liever in de opvang blijven en op welk aanbod ze willen inpikken. Het kan echter zijn dat sommige ateliers een engagement verwachten van kinderen. In één van de pilootregio’s werd er gewerkt aan een musical. Het spreekt voor zich dat kinderen die hiervoor kiezen een engagement aangaan. Sommige ateliers gebeuren op verplaatsing. Bijvoorbeeld een jeugdwerking biedt een muziekatelier aan in zijn lokalen. Hier kan het kind, eens het gekozen heeft voor een atelier niet zomaar van idee veranderen en bijvoorbeeld terugkeren naar de opvang om stilletjes wat te lezen. Hij dient dit atelier die dag te doorlopen en later kan bekeken worden waarom hij/ zij het niet leuk vindt en wat er gedaan moet worden. Art. 10: Er moet voldoende verantwoord en veilig spelmateriaal ter beschikking zijn dat passend wordt aangeboden. Dit spelmateriaal is aangepast aan de leeftijd, de aard en het ontwikkelingsniveau van de opgevangen kinderen. Doordat het aanbod door verschillende actoren wordt uitgebouwd, wordt de aankoop van spelmateriaal verdeeld. Dit gehanteerde spelmateriaal dient ook aangepast te zijn aan de leeftijd, de aard en het ontwikkelingsniveau van de opgevangen kinderen. De buitenschoolse opvang dient zelf ook over voldoende
materiaal te beschikken daar zij de kinderen vanuit haar nestfunctie opvangt. Dit kan echter in beperktere mate daar er een ruime compensatie voor handen is vanuit het aanbod van de verschillende actoren. Art. 11: De kinderen worden gestimuleerd in hun zelfvertrouwen door hen aan te spreken op hun vaardigheden, door rekening te houden met hun voorkeuren en door hun eigen initiatief te bevorderen. Bij de uitbouw van het netwerk dient rekening te worden gehouden met de voorkeuren van de kinderen. In de pilootregio’s werd voorafgaand aan de kinderen van de opvang gevraagd wat ze graag doen, welke diensten ze kennen in de buurt en hoe ze die ervaren. De mate en de aard van het aanbod dat voor handen is in de buurt, is natuurlijk een belangrijke factor. Maar het aanbod dient zoveel mogelijk rekening te houden met de vraag van kinderen en daar waar mogelijk kan dit tot een nieuw aanbod leiden. Opdat de kinderen een doordachte keuze kunnen maken uit het aanbod, kan het interessant zijn om hen eerst eens te laten proeven van dit aanbod. Sommige ateliers zijn voor de kinderen nieuw en ongekend. In één pilootregio werd aan alle kinderen de gelegenheid gegeven om te proeven van het aanbod. Op deze manier leren ze het aanbod kennen en kunnen ze beter hun voorkeur uiten. Ook binnen de nestfunctie dient er aandacht te gaan naar de voorkeuren en initiatieven van kinderen. De opvang bouwt namelijk ook een aanbod uit op momenten waarop er geen ander aanbod vanuit het netwerk is, of voor die kinderen die op het aanbod niet willen ingaan. Art. 12: De kinderen krijgen ruimte om binnen de opvang, zichzelf te zijn in hun sociale relaties. Daarbij wordt specifieke aandacht besteed aan de wijze waarop ze met elkaar omgaan. Het belang van een verdraagzaam en geweldloos optreden staat daarbij centraal. Art. 13: De omgang met de kinderen is sensitief, informeel en persoonlijk. Waar nodig worden duidelijk en consequent grenzen getrokken. Elk kind moet zich psychisch en fysiek veilig kunnen voelen. Kinderen met specifieke noden, zoals kinderen met een handicap en kinderen uit kansarme gezinnen, krijgen adequate zorg en aandacht. Art. 14: De kinderen worden zoveel mogelijk betrokken bij het opstellen en wijzigen van de leefregels, het inrichten van de ruimt, het organiseren van de activiteiten, het reilen en zeilen van de opvang. De betrokkenheid van de kinderen in de nestfunctie is de verantwoordelijkheid van de buitenschoolse
opvang. De coördinator van het netwerk bewaakt de betrokkenheid van de kinderen in het netwerk. Hij geeft aandacht aan de stem van het kind op de lokale werkgroepen (coördinatorenwerkgroep en begeleiderswerkgroep). Bepalingen inzake de begeleiding Art. 15: De personen die zorgen voor de opvang – hierna te noemen: de begeleiders – beschikken over een passende kwalificatie. Daarvoor komen o.m. onderwijsdiploma’s, behaald in zowel voltijds onderwijs als in sociale promotie, getuigschriften van door Kind en Gezin erkende specifieke opleidingsvormen en door ervaring verworven deskundigheid in aanmerking. Het is niet opportuun om een onderscheid te maken tussen de begeleiders die een aanbod uitwerken in het kader van het netwerk of de begeleiders van de nestfunctie. Beiden zorgen voor de opvang en gaan met de kinderen om. Het zou echter van weinig respect en eerbied voor de eigenheid van elke sector betonen, indien men alleen de kwalificaties vanuit de kinderopvang in rekenschap zou nemen. Kwalificatie van begeleiding kan voor de betrokken sectoren verschillen. Allen werken echter vanuit het belang van het kind. Het kan bovendien verrijkend zijn voor de begeleiders van de nestfunctie. Een begeleider is zelden bekwaam in zowel muziek, crea, sport, toneel,…. Art.: 16: De begeleiders worden gestimuleerd om bijscholing en vorming te volgen. Daartoe wordt ondermeer aandacht besteed aan het kunnen verlenen van de eerste hulp bij ongevallen. De voorziening verleent daartoe de nodige faciliteiten. Doordat men met verschillende sectoren werkt, is het voor de begeleiders zeer leerrijk om waar mogelijk mee te gaan naar de verschillende ateliers. In de pilootregio waar er een IBO aanwezig was, waren de begeleiders soms in de mogelijkheid om mee te gaan naar de ateliers. Dat was mogelijk wanneer alle kinderen naar één van de ateliers gingen. De begeleiders van de opvang uit één pilootregio benadrukten het leerrijke binnen dit samenwerken met andere begeleiders. Zij deden hierdoor ideeën op voor de uitwerking hun eigen aanbod. Binnen de webfunctie zijn de begeleiders van de opvang verantwoordelijk voor het faciliteren van de verplaatsing van de kinderen. Het volgen van een bijscholing voor dit veilig organiseren van de verplaatsing van de kinderen is dan ook aan te bevelen. Art. 17: Bij de selectie van de begeleiders moet de voorziening rekening houden met hun inzichten, attitudes en vaardigheden in het omgaan met de kinderen en
69
hun mogelijkheden tot bewust en passend pedagogisch handelen. Art. 18: De voorziening ziet erop toe dat de nodige continuïteit in de begeleiding verzekerd wordt, zodat de begeleiders een persoonlijke relatie kunnen opbouwen met de kinderen. Dit is van belang voor alle betrokken begeleiders. Binnen de uitbouw van het geïntegreerd aanbod is het belangrijk dat er een zekere mate van continuïteit is van de begeleiders. En dat niet alleen omwille van de persoonlijke relatie met de kinderen. Binnen een netwerk is het belangrijk dat men zijn partners kent, een voortdurende wissel van personen is contraproductief. Alle betrokkenen in de pilootregio’s waren zich hiervan bewust en probeerden dit na te komen. De coördinator van het netwerk organiseert en coördineert deze ‘lokale begeleiderswerkgroep’ Bepalingen inzake de ouderparticipatie Art. 19 § 1: De ouders kunnen samen met hun kind(eren) kennismaken met de begeleiders, de lokalen en de wijze van werken voor de eigenlijke opvang begint; Dit is een belangrijke opdracht binnen de nestfunctie van de buitenschoolse opvang. De kinderen worden meestal verplaatst naar de verschillende ateliers. Hierdoor is het contact tussen de begeleiders van het aanbod en de ouders slechts minimaal. Er kan een moment georganiseerd worden waarbij de ouders de begeleiders van het aanbod kunnen ontmoeten. De begeleiders van de opvang hebben meer contact met de ouders. § 2: De ouders ontvangen bij de inschrijving het in artikel 28 bedoelde huisreglement van de voorziening en ondertekenen dit voor akkoord; § 3: Aan de ouders wordt via een inlichtingsblad informatie opgevraagd over eventuele specifieke bijzonderheden in de aanpak van en de zorg voor een kind § 4: De breng – en haalcontacten met de ouders vinden op een dergelijke wijze plaats dat het wederzijds vertrouwen versterkt wordt. De nodige tijd en ruimte wordt hiertoe vrijgemaakt; De ouders brengen en halen de kinderen bij de plaats waar de nestfunctie van de opvang wordt verzorgd. De begeleiders van de opvang verzorgen deze contacten en het is belangrijk dat hiervoor de nodige tijd en ruimte wordt vrij gemaakt.
70
§ 5: De ouders hebben tijdens de openingsuren van de opvang toegang tot alle lokalen waar de kinderen kunnen verblijven Door het feit dat de ouders de kinderen halen en brengen bij de lokalen waar de nestfunctie van de opvang plaatsvindt, komen de ouders minder in contact met de andere lokalen. Zij hebben uiteraard toegang tot deze lokalen tijdens de uren van het aanbod. § 6: De ouders worden regelmatig geïnformeerd over de gang van zaken in de opvangvoorziening en worden betrokken bij de organisatie van activiteiten alsook bij de ruimere werking en het beleid van de opvang. Het is zeer belangrijk dat de ouders op de hoogte zijn van het aanbod dat georganiseerd wordt. Hierdoor kunnen zij samen met hun kind doordacht een keuze maken. Bovendien is het belangrijk dat ouders steeds weten waar hun kind vertoeft. Er dient een duidelijke communicatie gevoerd te worden met de ouders omtrent die dubbele functie van de buitenschoolse opvang.
Bepalingen inzake infrastructuur Art. 20: De lokalen van de voorziening zijn bestemd en geschikt voor de opvangfunctie. Ze kunnen voldoende worden verlicht en verlucht. Alle lokalen waar zowel de opvang als het aanbod doorgaat, moeten bestemd en beschikt zijn voor de opvangfunctie. Ze moeten voldoende verlucht en verlicht worden. Art. 21: Er wordt grenzend aan de opvanglokalen, in een speelruimte in de open lucht voorzien. De opvanglokalen die de nestfunctie van de opvang verzorgen, moeten voorzien zijn van een speelruimte in open lucht. Voor de lokalen die het extern vrijetijdsaanbod verzorgen is dat minder noodzakelijk. Kinderen vertoeven in deze lokalen alleen wanneer het aanbod doorgaat. Van zodra het aanbod gedaan is, komen zij terug naar de lokalen waar de nestfunctie van de opvang wordt verzorgd. Art. 22: De lokalen en speelruimte worden voldoende ruim en passend ingericht rekening houdend met het aantal en de leeftijd van de opgevangen kinderen. Alle lokalen en speelruimte die gebruikt worden voor zowel de opvang als het aanbod worden voldoende ruim en passend ingericht.
Art. 23: In de lokalen wordt een huiselijke sfeer gecreëerd. Dit is vooral van belang voor de lokalen die de nestfunctie verzorgen. Voor lokalen waar bijvoorbeeld dansateliers gegeven worden is dit minder noodzakelijk.
Besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 1997 houdende de algemene voorwaarden inzake het organiseren van buitenschoolse opvang. 1
Bepalingen inzake veiligheid en gezondheid Art. 24: De voorziening zorgt voor een veilige, gezonde en goed onderhouden opvangomgeving voor de kinderen; de eventueel verstrekt voeding is evenwichtig samengesteld. De buitenschoolse opvang zorgt voor een veilige, gezonde en goed onderhouden opvangomgeving. De coördinator van het netwerk (de zogenaamde asfunctie) voert hieromtrent de communicatie met de betrokken actoren. Art. 25: Een permanente, ononderbroken begeleiding bij de aanwezige kinderen is absoluut vereist. De coördinator van het netwerk (de zogenaamde asfunctie) voert hieromtrent de communicatie met de betrokken actoren. Art. 26: Alle verplaatsingen van kinderen (tussen school en opvangvoorziening, bij uitstapjes, e.a.) worden veilig en onder gepaste begeleiding georganiseerd. Binnen de webfunctie heeft de buitenschoolse opvang de opdracht om de verplaatsing van de kinderen van en naar het aanbod, te faciliteren. Indien dit mogelijk en/of noodzakelijk is, kunnen de betrokken actoren hiervoor worden aangesproken. De verantwoordelijkheid ligt echter bij de buitenschoolse opvang.
71
72
73
74