buiten Handboek voor natuurvriendelijk spelen
Z ie jij door de sprie te n he t g ra sland nog ? We kunnen ons allemaal wel iets inbeelden bij wat een grasland is: korte gazonnetjes in de siertuin, ruige hoog opgeschoten hooilanden in een natuurreservaat, zilte graslanden aan de Scheldemonding of Alpenweiden hoog aan de boomgrens. Maar hoe zit zo’n groene vlek in het landschap eigenlijk in elkaar? Graslanden bestaan voornamelijk uit zogenaamde echte grassen. Op wereldvlak zijn daar wel duizenden soorten van. Bijna geen enkele andere levende materie is zo rank en fijn, maar tegelijkertijd zo sterk als een grasspriet. Je kan er zelfs op zitten en lopen zonder dat je achteraf het verschil ziet. Probeer dat maar eens met tulpen of geraniums! Sommige plantensoorten in de graslanden lijken wel op echte grassen, maar zijn dat niet. Daarom heten ze schijngrassen. Voorbeelden hiervan zijn bieslook en Engels gras. In een stukje grasland waar veel soorten voorkomen, is het heel gewoon dat er meer planten met bloemen zijn dan grassoorten. Madeliefjes, boterbloemen en klavertjes zijn voorbeelden van zo’n bloeiende planten. Uiteraard bloeien ze niet allemaal samen. Bovendien zijn sommigen dan nog erg klein en onopvallend.
32
Sommige bloemen kan je eten, maar let op, dat geldt niet voor alle soorten. Zorg dus dat je goed weet welke bloem je eet. Let ook op waar je ze plukt. Denk er aan dat ze bespoten kunnen zijn met giftige pesticiden. Eetbare bloemen kan je verwerken in pannenkoeken, omeletten, zachte kaas, soep, aardappelsla, fruitsla, sauzen en salades. Ze zijn mooi als versiering op cake, brood en allerlei gerechten. Je kan ze ook verwerken in olie, azijn, boter of mosterd of invriezen in feestelijke ijsblokjes. Sommige bloemen kan je frituren. Op pagina 78 en 79 vind je enkele recepten.
Graspopjes Pluk een bosje grassprieten van ongeveer dezelfde lengte. Bind het bosje gras aan beide zijden af (met een stevige grasspriet of een stukje woldraad). Zo krijg je handjes. Neem een tweede bosje gras dat ongeveer twee keer zo lang is en buig het over het eerste. Bind met een grashalm het hoofd, de taille en de benen af voor een mannetje. Bind je geen benen af, dan heb je een vrouwtje. Ga op dezelfde manier te werk om een graspaardje te maken. Neem een paar graspluimen voor de manen en de staart.
x2
Grasfluitje Neem een brede grashalm en klem die tussen beide duimen. Hou je mond tegen je duimen en blaas hard door de nauwe opening waar de grashalm vastgeklemd zit. De fluittoon verandert naarmate je harder of zachter blaast.
Hoe hoog is een boom? Dat kan je gemakkelijk te weten komen met het houthakkerskruis. Zoek twee rechte stokjes van gelijke lengte. Hou het ene stokje horizontaal voor je oog. Het andere stokje hou je loodrecht hiertegen. Loop voor- of achteruit tot het verticale stokje de boom schijnbaar volledig bedekt. Meet nu de afstand van je voeten tot de boomstam. Trek hiervan de afstand van je ogen tot de grond af en je weet hoe hoog de boom ongeveer is.
Van welke houtsoort zijn volgende dingen meestal gemaakt?
A. houten spoorbielzen B. sporttoestellen C. tuinpaaltjes D. fruitkisten E. trappen Je kan kiezen uit 1. tamme kastanje 2. beuk 3. populier 4. inlandse eik 5. es
Oplossing: A4 / B5 / C1 / D3 / E2
Natuurpantomime Doel De spelers leven zich in de wondere natuurwereld in.
Materiaal Geen
Spelverloop Alle spelers liggen op de grond. Ze zijn de zaden van planten, bloemen of bomen. Een spelbegeleider vertelt een verhaal over hoe het zaad ontkiemt, zich ontwikkelt en uitgroeit tot een rijzige plant of een grote boom. De spelers beelden dit verhaal uit zonder spraak. Ze gebruiken alleen hun handen, mimiek en lichaamstaal. Benieuwd welke natuurfenomenen zich ontwikkelen? “Maak je zo klein als een zaadje. De hele winter lang slaap je al onder een deken van grond en bladeren. Nu maakt de voorjaarszon je wakker. Wat krijg je het warm onder die dikke laag van grond en bladeren! Je zoekt een uitweg. Je wil graag weg uit die warme grond. Je groeit en groeit tot je eindelijk de zon ziet. Wat voelen
42
de zonnestralen heerlijk op je stengel en blaadjes! Je groeit nog verder en wordt groter en groter. Je vormt ook zijarmen om nog meer van de zon te kunnen genieten. Na een tijdje komen er ook knoppen aan je zijarmen (vuisten). Langzaam komen de knoppen uit en verschijnen er kleine bladeren (open je vuisten). De blaadjes worden groter. De wind speelt met je bladeren. Wat kriebelt dat! Soms blaast de wind zacht, maar soms ook erg hard. Het stormt. Je stengel en zij-armen buigen voorover, naar achteren en naar opzij. Gelukkig gaat de storm snel over en kunnen je bladeren weer stil hangen …”
Kijken onder zee: Snij de boven- en onderkant van een plastieken fles. Maak een stuk huishoudfolie (of ander doorschijnend plastiek) aan de onderkant vast met een elastiek. Zorg ervoor dat er geen water binnenkomt. Ga een eindje in zee en steek je hydroscoop in het water. Welk leven zie je in zee?
Speel eens schelpenmemory met een aantal tweekleppige schelpen (die je voor het spel van elkaar scheidt). Bij schelpendomino passen twee schelpen na elkaar wanneer ze minstens één eigenschap gemeen hebben. Probeer ook eens een schelp die je geblinddoekt voelde, terug te vinden in een hoop schelpen. Zin in een proefje? Leg een schelp in wat azijn of cola. Na een dag zal je merken dat er wat kalk verdwijnt van je schelp.
Het zeewater aan de kust gaat op en af. Bij vloed komt het water een eind het strand op, bij eb trekt het weer weg. Dat komt door de aantrekkingskracht van de maan en in mindere mate ook door die van de zon. De maan draait rond de aarde en trekt het water naar zich toe. Op het deel van de aarde dat naar de maan is gericht, ontstaat vloed. Als de maan en de zon op één lijn staan, is de aantrekkingskracht nog groter. We spreken dan van springtij, een erg hoge vloed. Bij springtij komt het zeewater verder het land in dan normaal. Ook in de rivieren komt het water dan hoger te staan. Hou er rekening mee als je een spel wil spelen op het strand. Dit doe je uiteraard best bij laag water. Check dus de getijtafels voordat je aan het spel begint.
85
Nat uur vrie nde lij k op k amp Tijdens de zomermaanden trekken vele kinderen en jongeren de natuur in. Het kamp is vaak het hoogtepunt van het jaar. Lange tochten maken, een spannend nachtspel spelen, grootse spelen opzetten, leuke plekjes zoeken om even uit te blazen … Heerlijk toch om volop van het groen te genieten? Maar zijn wij nog wel te genieten voor de omgeving? We moeten ons er van bewust zijn dat we met ons kamp de natuur verstoren. Een beetje verstoring betekent natuurlijk het einde van de wereld niet, maar toch is het aangewezen om je op kamp natuurvriendelijk te gedragen. En dat vraagt echt niet zoveel moeite!
MATERIAAL Als je op tentenkamp gaat middenin het groen, hou je het best sober. Maar ook als je in gebouwen zit, hoef je niet te baden in luxe. Niet zelden worden hele karrenvrachten materiaal meegezeuld om het verblijf op de weide of in het gebouw zo aangenaam mogelijk te maken. De geluidsinstallatie moet mee. Daarvoor is elektriciteit nodig. Dan kunnen ook een haardroger, frietketel, microgolfoven of laptop mee … Het transport van al dit 106
materiaal is niet alleen duur, maar bovendien ook milieuvervuilend. En heb je dit allemaal wel nodig op kamp? Probeer bij het voorbereiden van je programma zoveel mogelijk gebruik te maken van het materiaal dat je ter plaatse vindt. • Is er een dennenbos in de buurt? Speel dan met denappels in plaats van met knikkers. • Bij de inkleding van je thema hoef je vooraf als decor geen vierkante meters panelen te maken en te vervoeren. Bouw je thema op rond een aantal elementen in de omgeving, zoals een beek vol verhalen of de kampplaats middenin het trollenwoud. • Knutsel met de lege petflessen en conservenblikken die je anders toch weggooit. Maar nog beter is natuurlijk om zoveel mogelijk afval te voorkomen. Je hoeft dan niet eindeloos over en weer te rijden naar het containerpark in de buurt. • Je hebt echt geen groot en duur materiaal nodig om leuke spelen in elkaar te steken.
Wat hebben Vrouw Holle, judasoor en vlier gemeen? Oude volkeren met natuurreligies hadden veel respect voor bomen, dieren en planten. Ze veronderstelden dat elke boom een ziel had en werd bewoond door een boomgeest of een god. De godin Holle of Hyldemoer beschermde de mensen en was ook de godin van het graan. Men wist zeker dat vrouw Holle in of onder de vlier woonde want haar oren groeiden op de boom. Vlieren werden ter bescherming aangeplant aan waterputten, kelderopeningen, deuren en ingangspoorten.
Ook in de Efteling woont vrouw Holle in de waterput en groeit er een vlier naast. Onze verre voorvaderen spraken tegen de vlier of tegen de godin Hyldemoer en smeekten om een goede graanoogst en om bescherming.
142
Men mocht alleen de waarheid spreken tegen deze godin en tijdens het spreken moest men de boom vasthouden. Hout vasthouden wordt ook bij ons nog gezegd wanneer je iets uitspreekt waarvan je hoopt dat het niet gebeurt. Met de kerstening werd dit heidense gebruik van boomverering door de kerk niet meer gedoogd. Daarom veranderde men de oren van vrouw Holle in de oren van Judas ... In het verhaal over de arrestatie van Jezus door de Romeinen wordt verteld dat de apostel Petrus een Romein het oor afhakte om de arrestatie te voorkomen. Judas was degene die Jezus aan de Romeinen verklikte. Het afgehakte oor was dus een Judasoor. Judas had achteraf zoveel spijt van zijn verraad dat hij zich ophing aan een vlier. Daarna kwamen de oren van Judas uit de stam van de vlier tevoorschijn als teken van zijn verraad. Dit verhaal moet wel met een korreltje zout worden genomen. In Palestina komen eigenlijk geen vlierstruiken voor en het hout van vlier is zeer breekbaar. Dat was natuurlijk dikke pech voor Judas ... Maar vlier is wel het favoriete hout waarop deze paddenstoel groeit!
Als een kikker eitjes legt, komen daar na een drietal weken larfjes uit die helemaal niet op de ouders lijken: dikkopjes. Ze zijn perfect aangepast aan het leven in het water. Ze hebben een zwemstaart, kieuwen om onder water te ademen en nog geen pootjes. Ze hebben ook een zuignapje waarmee ze zich aan waterplanten kunnen vasthangen. Na een paar dagen krijgen ze een mondje en oogjes en zijn dan ook sterk genoeg om te zwemmen. Een dikkopje eet vooral algen die hij met zijn scherpe tandjes van de waterplanten schraapt. Na enkele weken tot maanden krijgt het dikkopje pootjes, verdwijnen de kieuwen en komen longen in de plaats. Ten slotte verdwijnt de zwemstaart en heb je een minikikker van een centimeter groot. Deze blijft vervolgens een paar jaar op het land en keert pas terug naar het water als hij een puber is en een partner zoekt om zich voort te planten.
dikkopje
In moerassen kan je poelen, grachtjes, beken en zelfs rivieren vinden. Maar naast dit open water vind je in een moeras ook heel wat modder. Wanneer je in deze modder wroet, merk je dat het slijk vaak zwart is en stinkt naar rotte eieren. De bodem is immers volledig verzadigd met water en bevat geen zuurstof. Voor vele planten is dit een probleem omdat hun wortels zuurstof nodig hebben. Alleen planten die zijn aangepast om altijd met hun voeten in het water te staan, kunnen hier groeien. Zo kan riet via zijn holle stengels en holtes in de wortels er voor zorgen dat de wortels toch zuurstof krijgen. Je kan het vergelijken met een snorkel. Ook sommige boomsoorten vind je in moerassen terug, bijvoorbeeld zwarte els en wilgen.
189
Volgelingen Doel De spelers herkennen de sporen die de spelbegeleiders achterlaten en voeren de bijhorende opdrachten uit.
Materiaal voorwerpen om sporen na te laten
Spelverloop De spelbegeleiders vertrekken eerst en laten sporen achter voor de groep spelers. Dit moeten typische herkenbare dingen zijn voor de groep, bijvoorbeeld voorwerpen uit het lokaal, iets van op kamp, een groepssjaaltje of fietswimpel … De spelers weten echter vooraf niet om welke voorwerpen het gaat. De groep spelers vertrekt een kwartier na de spelbegeleiders. Bij elk kruispunt zoeken ze naar sporen. Ze volgen de aangegeven richting en nemen het voorwerp mee. Je kan ook afspreken dat de groep rechtdoor moet gaan aan een kruispunt als er geen voorwerp ligt. De spelbegeleiders kunnen aan elk voorwerp een opdracht verbinden. Kies de opdrachten dan wel zo dat je achteraf kan nagaan of ze al dan niet zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld iets verzamelen. Je kan de groep ook foto’s laten maken terwijl ze de opdrachten uitvoeren. 218
Natuurquiz Doel De spelers testen hun natuurkennis.
DEEL 1: Benoem vier natuurelementen met de letters A, B, C of D. De groep stelt zich op een gelijke afstand van de vier antwoordplaatsen op. De spelbegeleider stelt een vraag en geeft vier mogelijke antwoorden. Eén speler van elke ploeg loopt naar de vermoedelijke antwoordplaats. Wie juist antwoordt, wint een punt voor zijn ploeg.
Materiaal • gekleurde linten; • meerkeuzevragen (deel 1); • open vragen (deel 2).
Spelverloop Je kan een natuurquiz opstellen met verschillende onderdelen. Hier vind je drie voorbeelden. Verdeel de groep in gelijke ploegen met behulp van gekleurde linten.
Variant Alle spelers lopen naar een antwoordmogelijkheid. Wanneer de spelers van een ploeg niet zeker zijn van het antwoord kunnen ze onderling afspreken wie welk antwoord kiest. Welke ploeg is of speelt het slimst?
219
DEEL 2: Wanneer je over een avontuurlijk terrein beschikt, kan je een parcours afbakenen. De ploegen staan klaar aan de startlijn. De spelbegeleider stelt een vraag. Van elke ploeg vertrekt om beurt een speler om het parcours af te leggen. Wie het als eerste aflegt, mag eerst antwoorden. Bij een juist antwoord krijgt de speler één punt. Is het antwoord fout, dan mag een speler van de andere ploeg antwoorden en een punt proberen scoren.
DEEL 3: Wat past niet in het rijtje? Kies vier elementen in de natuur op ongeveer gelijke afstand van elkaar. Voor elk van de vier antwoordplaatsen wordt een keuzemogelijkheid gegeven. Wanneer de spelbegeleider een startsein geeft, loopt elke speler naar zijn antwoordkeuze. De ploeg waarvan de meeste spelers het juiste antwoord kiezen, is de winnaar en krijgt een punt (of geef aan elke speler die goed antwoordde een punt). Bij een gelijk aantal spelers kan je naar de reden vragen.
220
Voorbeeldrijen: a. vos – buizerd – vink – wezel (De vink is een zaadeter en geen vleeseter.) b. lork – den - eik – beuk (De den behoudt zijn naalden in de winter, de anderen verliezen hun bladeren.) c. vliegenzwam – bosanemoon – waterpeper – madeliefje (De vliegenzwam is geen plant.) d. kruisspin – vlinder – mier – wesp (De kruisspin is geen insect.) e. bosanemoon – bosbes – boshyacint – bosandoorn (De bosbes kan je eten.) f. hazelworm – duizendpoot – miljoenpoot – pissebed (De hazelworm heeft geen pootjes.) g. paardenkastanje – berk – linde – beuk (De paardenkastanje is uitheems.) h. otter – groene kikker – hazelworm – kamsalamander (De hazelworm leeft niet in het water.) Je kan de scores bijhouden op een blad of je kan bijvoorbeeld een eikel geven aan wie een punt scoort. De ploeg die op het einde van het spel de meeste eikels (punten) heeft, wint. Op www.natuurenbosspel.be vind je een heleboel quizvragen.