Brussel – Parijs
Van Brussel naar Parijs ga je liefst zo snel mogelijk. Ofwel is Parijs je eindbestemming en dan laat het land dat ertussen ligt je onverschillig, zie je de afstand op zijn hoogst als dankbare tijd om je gedachten tot rust te laten komen in de auto of in de trein, om te lezen, te slapen of te dromen, en zo de mentale omschakeling te maken tussen beide steden. Ofwel ben je op weg naar het zuiden en ook dan voel je niet de behoefte om tijdens het eerste traject van je reis al meteen te gaan halt houden – een kop koffie en een broodje in een wegrestaurant en weer verder. Maar aan de andere kant, een tocht door het anonieme tussenland, is dat niet de enige manier van reizen die vandaag nog mogelijk is? Georges Pérec in Espèces d’espaces: Voir ce qu’on a toujours rêvé de voir. Mais qu’a-t-on toujours rêvé de voir ? Les grandes Pyramides ? Le portrait de Melanchthon par Cranach ? Le tombe de Marx ? Celle de Freud ? Boukhara et Samarkhande ? Le chapeau que porte Katherine Hepburn dans Sylvia Scarlett ? […] Ou bien, plutôt, découvrir ce que l’on n’a jamais vu, ce qu’on n’attendait pas, ce qu’on n’imaginait pas. Mais comment donner des exemples : ce n’est pas ce qui a été, au fil des temps, recensé dans l’éventail des surprises ou des merveilles de ce monde ; ce n’est ni le grandiose ni l’impressionnant ; ce n’est même pas forcément l’étranger : ce serait plutôt, au contraire, le familier retrouvé, l’espace fraternel… In mei 2006 ging ik van Brussel naar Parijs, te voet. Te voet reizen is een grote vereffening van de bezienswaardigheid van dingen; alles wat je onderweg tegenkomt krijgt evenveel tijd en aandacht. Om verveling te vermijden, wordt alles interessant. En wat blijkt: alles is interessant, van verveling is geen sprake. 1
Brussel (zondag 7 mei 2006, 17u30)
Sint-Gillis (maandag 8 mei 2006, 10u38)
2
Vorst (maandag 8 mei 2006, 10u57)
Uit Brussel stappen gaat verbazend snel. Gisterenavond nog vond ik een wandeling van tien minuten naar een vriend die voor mijn planten zal zorgen tijdens mijn afwezigheid, erg lang duren, in de zenuwachtige rush van het inpakken. Maar het eerste uur wandelen tot in Vorst, waar ik een tweede keer ontbijt, en dan het volgende uur tot in Drogenbos, ze vliegen voorbij.
3
Drogenbos (maandag 8 mei 2006, 14u23)
Na het station van Ukkel Kalevoet, een paar woonwijken, een stuk braakland, volkstuintjes, en nog een stuk braakland, kom ik uit in Vlaanderen – Drogenbos – op deze plek. Om de foto te nemen heb ik mij omgedraaid, voor wie van Parijs komt gewandeld, is dit pad de toegang tot Brussel. Is Brussel dan toch een jungle? Zoals vroeger de stad verborgen was achter muren, is ze hier verborgen achter een braaklandbos. Je ziet haar niet, maar dit bord zegt alvast wat je kunt verwachten. Hier: geen saaie boel. Signaturen onleesbaar door elkaar.
4
Beersel (maandag 8 mei 2006, 16u28)
Dworp (dinsdag 9 mei, 9u56)
5
Dworp (dinsdag 9 mei, 10u59)
Elf uur ’s morgens in café De Welkom in Dworp. Alsof ik op een filmset ben terecht gekomen. De madame houdt het café al open sinds 1951, vertelt ze mij, en er lijkt sindsdien weinig veranderd. De lambriseringen, stoelen, tafels en zitbanken tegen de muur zijn uit hetzelfde donkerbruine gelakte hout. Een tegelvloer met bruin mozaïek, posters van renners aan de muren, vrouwentongen op de vensterbank. Geen klok, wel een Christus aan een kruis. Terwijl ik op de bank zit te wachten tot mijn filterkoffie is doorgelopen, komt een man binnen die meteen een pintje bestelt en mij zonder aarzelen aanspreekt. “In ’t Hallerbos moet ge uwen hond aan de les houden” – hij neemt een slok van zijn vers getapte pint – “of de garde schiet hem af.” “Vlak voor het bos hebben ze daar ne schonen tuin aangelegd”, zegt de madame van het café, “ge gaat daar passeren. Hebt gij dat al gezien Pol?” “Maar nee’t, ik kom niet meer tot aan ’t Hallerbos. Tot hier nog wel, want hier krijg’k bier. Der is daar in ’t Hallerbos wel een huizeken, ge gaat da zien, maar verwacht daar geen bier hé! Daar is niks. Ook geen serveuses,” en hij knipoogt naar mij. “Ge zijt wel in ’t goe seizoen voor de bloemen”, zegt Madame tegen ons na een korte stilte. Even later hoor ik de man bezig tegen madame: “Ik zeg nog tegen hem, ga toch eens een pintje drinken of een kaartje leggen. Maar nee, zegt hij, daar ben ik gene mens voor. ’t Is zijn vrouw hé. Zijn vrouw zit achter hem als hij buitenkomt en ze zit ook achter hem als hij binnenblijft.” Madame knikt voortdurend “jaja”, zonder dat je te weten komt of ze akkoord gaat.
6
Dworp (dinsdag 9 mei, 11u20)
Dworp – Braine-le-Château (dinsdag 9 mei 2006, 12u09)
7
Ronquières (woensdag 10 mei, 12u50)
8
Ronquières (woensdag 10 mei, 12u52)
Ik sta tegen de reling op de brug van Ronquières te kijken naar het hellend vlak, dat monumentaal opdoemt uit de wazige ochtendlucht. Een helgroene lichtpijl geeft aan dat boten rechts moeten houden om de bak van de scheepslift in te varen. Mijn blik dwaalt af naar links, naar deze kleine plas achter de waterweg. Het is de monding van het oude kanaal dat in onbruik is geraakt; de sluis is nu een waterval. Het onafgebroken geruis van het water en het golvende geruis van de gewestweg in de verte, aanzwellend en dan weer afnemend, zijn het enige wat ik hoor, voor de rest is alles hier stil, op deze middag in mei. Boten en reigers aan de kant. Maar wat doet de oproerpolitie daar aan het café, waar vissers en schoolreizen hun boterhammen opeten?
9
Ronquières (woensdag 10 mei, 13u04)
Spoorwegen, wandelpaden, waterwegen, ze tonen dezelfde wereld die ik ken vanuit de auto op een andere manier. Dit kanaal, verborgen tussen de bomen, was ooit een economische ader tussen Brussel en Charleroi, maar sinds de bouw van de scheepslift is het stilgevallen, als een rivier die niet meer stroomt. De boten zijn sedentair geworden. Op een van de woonboten ligt een man te zonnen, op een andere blaft een hond, een koppel haalt spullen uit de auto en loopt ermee de loopplank op. Een man rijdt in een blinkend nieuwe Mercedes traag over het ongeasfalteerde jaagpad.
10
Arquennes (woensdag 10 mei, 15u46)
Arquennes (woensdag 10 mei, 17u39)
11
Seneffe (woensdag 10 mei 2006, 20u35)
Seneffe (donderdag 11 mei, 11u20)
12
Godarville (donderdag 11 mei, 12u32)
Dit beeld kan negentien tweeënzeventig zijn, negentien eenennegentig, tweeduizend en zes evengoed. Stilstaand water dat zich gewillig opent voor een boot, de bermen in het vers geschoten lentegroen, twee fietsers – middagpauze? – al buiten beeld, de schipper die zijn lading voert naar Charleroi. Economie van beweging. Twee vliegen, twee merels, de dieselmotor van de Rijnaak, boeggolven die klotsen tegen de stenen kant. Ik lig hier in het gras en eet (een boterham met salami). Zie mijzelf als binnenschipper in een tijdloze wereld.
13
Godène (Manage) (donderdag 11 mei, 13u41)
14
La Reine des Belges (vrijdag 12 mei, 12u10) De meeste mannen in het café in Carnières praten met een Italiaans accent, roepen “buengio!” als er iemand binnenkomt. “Gaat gij naar Parijs!? En tot waar vandaag? Aulne? Ahh!” “Aan mij moet ge de weg niet vragen, ik ben een immigrant!” roept er één, en iedereen lacht. Een klein mannetje met kort grijs haar, een mager sikbaardje en rotte tanden komt binnen. “Ja, hij zit op uw plaats, daar” zegt de madame van het café, en ze wijst naar mij. “Sinds wanneer heb ik hier een vaste plaats!” zwanst de man terug. “Ik heb nergens een vaste plaats, ik. Alleen op het kerkhof!” De ‘immigrant’ vraagt of hij mijn boekje eens mag zien waarin een beschrijving staat van de Grande Randonnée. Hardop leest hij de plaatsnamen van de streek: Morlanwelz, Collarmont, Reine des Belges, Piéton, Anderlues. “Maar dit is fout! Om naar la Reine des Belges te gaan moet ge toch niet langs Collarmont. C’est complètement faut ça! Ik zal u eens uitleggen hoe ge moet gaan. Hier buiten links, rechtdoor tot aan de grote baan, daar rechts en een paar kilometer verder zijt ge aan la Reine des Belges. Zo eenvoudig is dat. Maar langs de grote baan moet ge wel opletten, er is daar veel verkeer en ze rijden snel, veel vrachtwagens ook.” “Ja, dank u,” zeg ik, “maar ik ga liever langs de kleine weggetjes.” “Ja, ik bekijk het natuurlijk als automobilist hé,” zegt hij enigszins ontgoocheld en hij geeft mij het boekje terug. “Zeg, zijt gij van Antwerpen? Ik ben ook een Vlaming!” roept hij in foutloos Nederlands, boven het lawaai van de andere stamgasten. “’t Is te zeggen, in Wallonië ben ik een Vlaming en in Vlaanderen noemen ze mij Walekop. Maar ik ben perfect drietalig: Frans, Nederlands, en Vlaams!” Ik reken de koffie af en ga op stap: in de richting van Collarmont, en dan naar la Reine des Belges, waar ik volgende foto neem.
15
Fontaine - L’Evêque (vrijdag 12 mei, 14u05)
16
Anderlues (vrijdag 12 mei, 14u21)
Op het pad van wandelaars en fietsers dat de hoek afsnijdt, groeit geen enkel pluisje; wel gras. De auto op het reclamebord is net iets groter dan de echte auto. Van het onderschrift van de reclame, moeilijk leesbaar, zou er precies één letter passen in mijn schrift (A3). Waar is de rechter-onderhoek naartoe? De auto is nog gemakkelijk herkenbaar zo, maar zijn motor is hij kwijt. Was de lijm op? Eraf geregend? (Heb ik voorzichtig dat posterstuk, dat al een beetje naar beneden krulde, eraf gerold – traag trekkend, met beide handen en constante kracht om het papier niet te scheuren? Loop ik met een opgerolde automotor in mijn rugzak?) Ongeveer honderd meter volg ik de autoweg. Ik loop half op het fietspad, half in de grasberm. Ik zweet, auto’s scheren voorbij, een tram rijdt schokkend en piepend in de richting van Charleroi.
17
Fontaine – L’Evêque (vrijdag 12 mei, 14u53)
Dat zo’n terril zo snel overgroeid raakt! Zand kwam aangewaaid en zaden. Regen. Op minder dan een generatie is een hoop steenkoolafval veranderd in een bos. Niet in Afrika, in Charleroi.
18
Landelies (vrijdag 12 mei, 18u00)
19
Berzée (zaterdag 13 mei, 15u43)
20
Walcourt (zaterdag 13 mei, 17u38)
Op het marktplein van Walcourt vlucht ik kletsnat geregend in een café. Ik drink een thee en kijk hoe twee mannen een videoscherm installeren – vanavond wordt hier de finale getoond van de beker van België voetbal tussen Moeskroen en Zulte-Waregem. Een oudere man spreekt mij aan en vraagt of ik een randonneur ben. Hij en zijn vrouw volgen de GR12 van Charleroi tot aan de Franse grens, maar omdat ze te oud zijn om een rugzak te dragen, wandelen ze iedere zondag een stuk en keren telkens met de trein terug naar Charleroi. De man merkt dat ik luister – waarom zou ik niet, buiten blijft het toch maar stortregenen – en raakt steeds meer begeesterd. Hij is lid van Les amis de la Nature van Charleroi en actief in het natuurpark van de Viroin. Na een korte stilte draait hij zich bruusk opzij, rommelt zenuwachtig in zijn zak en komt met een papier naar boven dat moet dienen als bewijs: hij wil het natuurpark laten omdopen tot Parc Naturel du Prince Philippe en heeft daarom een brief geschreven aan de Prins. Hij geeft mij de kopie en vraagt mijn gedacht. “Ik ben er zeker van dat prins Philippe gecharmeerd zal zijn”, zeg ik, na lectuur. “Ik vind het mooi dat u meeleeft met het verlangen van zo’n prins om een gewone, incognito burger te zijn, zonder de protocolaire beperkingen van zijn functie.”
21
Walcourt (zaterdag 13 mei, 19u53)
22
Yves-Gomezée (zondag 14 mei, 12u47)
Het is lastig om een gipsen hert te zijn. Die sparrenboom kriebelt verschrikkelijk. Ik zou graag krabben maar mijn poten zitten vast.
23
Yves-Gomezée (zondag 14 mei, 12u49)
« Merde à tous » en daaronder, in witte verf « je t aime ». Het lijkt mij geen graffiti, maar een opschrift van de bewoner, een soort van waarschuwing voor wie aan de deur wil kloppen. Ik stel mij een man voor die het dorp al lang had willen ontvluchten maar er toch niet weg geraakt – geen geld, en niet genoeg vertrouwen dat het elders beter wordt. Die jaren geleden verliefd is geworden op een vrouw van het dorp en die onbeantwoorde liefde niet wil afzweren, een koppigheid die ongehoord is in de ogen van de dorpsbewoners. En die nu tracht te ontsnappen aan de laatdunkende houding van de dorpelingen door zich terug te trekken in een versterkte burcht, met muren van Ardeens graniet, bewaakt door kanonnen van woorden.
24
Yves-Gomezée (zondag 14 mei, 13u05)
25
Yves-Gomezée (zondag 14 mei, 14u09)
De mens is een dier dat spreekt, maar als ik alleen ben dan spreek ik niet, en voel ik mij aan het beest verwant. Het is een ontmoeting. We kijken elkaar aan; niet bijzonder nieuwsgierig, niet bijzonder verrast, maar onderzoekend, de verwantschap taxerend.
26
Sautour (zondag 14 mei 2006, 20u11)
Castrum Suture werd gesticht in 1155 door de prins-bisschop van Luik en heeft precies vierhonderd jaar dienst gedaan. In 1555 bouwde Keizer Karel vier kilometer verder naar het noorden, op het hoogste punt van de omgeving, een compleet nieuwe militaire stad – Philippeville, genoemd naar zijn zoontje – en zo raakte Sautour in de vergetelheid. Ik wandel verbaasd rond en maak een praatje met een oude vrouw. - Een heel mooi dorp. - Ja, vind je? De meesten zeggen dat. Persoonlijk vind ik Sautour niet mooier dan gelijk welk ander dorp. - Maar het is wel erg oud! - Naar het schijnt is het oud, ja. Maar wat zou het, stenen zijn stenen hé! Alleé, ik ben op weg naar mijn groentenhof, ik wil nog wat gaan werken voor het donker wordt. Nog een fijne avond!
27
Sautour (zondag 14 mei 2006, 20u46)
28
Roly (maandag 15 mei 2006, 11u08)
Roly op maandagmorgen. Twee dakwerkers, waarvan één al boven op de ladder staat terwijl een andere van beneden toekijkt. Een vrouw van rond de dertig komt thuis met in elke hand een volgeladen supermarktzak – een prei steekt naar buiten, wil op de stoepstenen kantelen. Ze haalt met een kunstige beweging haar sleutel tevoorschijn en duwt de deur open met haar knie, schuift ze weer dicht met haar voet. Een paar minuten later komt ze weer naar buiten met een verdorde bos bloemen – hyacinten? Die gaan zonder de minste aarzeling in de vuilnisbak. Een brouwerswagen komt het dorp in gereden, stopt, rijdt weer even verder, stopt opnieuw. De chauffeur stapt uit en gaat iets vragen aan de dakwerkers. Een eind verder komt een jongeman in joggingtenue uit een voordeur en draait meteen in lichte looppas de straat op, alsof hij aan een marathon begint.
29
Roly (maadag 15 mei 2006, 11u43)
30
Fagnolle (maandag 15 mei 2006, 14u20)
Wat recht is en wat scheef, je denkt dat je dat weet, vooral als je opgevoed bent in het vlakke land van Vlaanderen. Maar op het kerkhof van Fagnolle, licht hellend rond de kerk, is dat minder duidelijk. Elk kruis en elke zerk lijkt overtuigd van zijn eigen rechtheid. Als je voor zo’n graf gaat staan, handen op de rug, voeten op de hellende steentjesgrond, is je zwaartepunt van geen tel meer en neig je vanzelf naar voren of naar achteren evenwijdig aan het stenen kruis.
31
Fagnolle (maandag 15 mei 2006, 14u47)
32
Olloy sur Viroin (dinsdag 16 mei 2006, 9u47)
Als je goed kijkt, zie je op de open plek boven op de heuvel de brem in bloei staan. Ook hier beneden staat de brem in bloei. Een keurig geknipte plant, getemde echo van de natuur daarboven. Zo’n tuin midden in de vrije natuur heeft iets absurds. De bossen staan vol bloemen die vanzelf groeien, en toch kopen ook hier de mensen bloembollen om in hun tuin te planten. Terwijl een tuin in de stad iets van de onverschillige, onberekenbare natuur binnensmokkelt tussen al die berekende gebouwen, dient een tuin temidden van de bossen eerder het omgekeerde doel: de wilde natuur bedwingen. Daarom waarschijnlijk dat die tuintjes hier zo veel beter onderhouden zijn, zo veel meer geknipt, geschoren, uitgemeten. Je zou anders het verschil niet zien met de natuur rondom.
33
Olloy sur Viroin (dinsdag 16 mei 2006, 9u38)
Olloy-sur-Viroin (maandag 16 mei 2006, 11u41)
34
Le Mesnil (maandag 16 mei 2006, 13u25) Over een kleine asfaltweg wandel ik in de richting van de Franse grens. Waar het asfalt ophoudt en overgaat in een grindweg, staat op een kleine lap grond midden tussen de weiden, heel alleen, een garage. Een rechthoekige blok van snelbouwstenen met een oprit van slijk. Wanneer ik dichterbij kom zie ik achteraan de garage een soort van veranda, met hoge ramen waarlangs ik schuin naar binnen kan kijken. Ik zie een man op een versleten sofa-bed een sigaret roken en rond hem veel rommel. Een werk- en slaapkamer, zo stel ik mij dat voor, een klein verborgen paradijs waarin de man zich kan terugtrekken. Waarschijnlijk heeft hij op deze plek geen vergunning gekregen voor een buitenhuisje en dan maar “een garage” gebouwd. Je kunt dit bouwwerk zien als een drive-in huis. Je kunt het ook zien als de garage van een chauffeur die zijn auto definitief heeft geparkeerd. Hij heeft er een tweede, onbeweeglijke stuurcabine voor gebouwd, de voorruit gericht naar deze modderige koeienweiden en naar die eindeloze bossen ginder in de verte, weggekeerd van het dorp, de mensen.
35
Le Mesnil – Fépin (dinsdag 16 mei 2006, 15u50)
Twee oude douaniershuizen, een voor de Belgische en een voor de Franse douane, in onbruik geraakt door het verdrag van Schengen.
36
Haybes (dinsdag 16 mei 2006, 17u14)
Daar wonen de Fransen! Geluiden stijgen op uit de vallei – auto’s, een trein, een zaagmachine.
37
Haybes (dinsdag 16 mei 2006, 18u20)
Over half dichtgegroeide paden, langs metershoge struiken buxus, langs een oude leisteengroeve, daal ik de steile helling af naar de Maas en steek de stalen boogbrug over naar Haybes. De Franse vlag wappert op de kade. Oude, verbleekte opschriften op de huizen: Coiffeur Noël Coupaye, Café de la Promenade. Een gerimpeld vrouwtje spreekt mij aan wanneer ze mij zoekend in het rond ziet kijken. Ze draagt een versleten beige jas, is klein en mager en heeft opvallend grote oren. Ze wijst me de weg naar de bakker, zichtbaar gelukkig dat ze mij kan helpen. Een straat verder, vlak boven mijn hoofd, geroep: -
Vous allez oú!?
Er hangt een man uit het raam van de eerste verdieping – bloot bovenlijf, een ruwe kop met stoppelbaard en knobbelneus. -
Vous allez oú!? A Paris! Quoi ? Apari-is !! Mais vous cherchez quoi ? Une boulangerie ! Mais quoi !!? Une bou-lan-ge-er-ie-ie…(ach man!! Hoe doof is eigenlijk een kwartel?)
Ik wandel de steile straat omhoog in de richting van de bakker.
38
Haybes (dinsdag 16 mei 2006, 18u39)
Fumay (woensdag 17 mei 2006, 10u32)
39
Fumay (woensdag 17 mei 2006, 11u08)
De Maas stroomt aan wandeltempo. Ik wandel tegen te stroom in en zie een stok voorbij drijven, de andere richting uit. De Maas neemt de kleur aan van de omgeving: het blauw van de lucht, het grijs van de lucht, het bosgroen. De Maas neemt haar meanders, geluidloos – behalve aan de sluizen. De Maas is de enige rivier die dwars door de Ardennen stroomt; alle andere grote rivieren in de streek – de Aisne, de Oise – buigen af naar het zuidwesten, naar de Seine, naar Parijs. Zij was er eerst en toen de Ardennen groeiden, sleet ze de stenen sneller af dan ze omhoog kwamen. Zo heeft ze haar loop kunnen behouden en vormde er zich een kronkelende voor in het Ardeens plateau, een natuurlijke verbinding tussen het Franse binnenland en de Lage Landen.
40
Fumay (woensdag 17 mei 2006, 11u34)
Maaskant is hier een dichte jungle. Het pad raakt steeds meer overgroeid en ik moet mij een weg zoeken door bramenstruiken, varens en brandnetels, over omgevallen bomen en langs hoog opgeschoten buxus. Er hangt een indringende geur van daslook. Midden op het pad staat plots een waarschuwingsdriehoek, met daarnaast een verbleekte plakaat: “verboden toegang”. Er wordt hier een groot survivalkamp gebouwd en een deel van het pad loopt nu over de werf. Omdat ik geen enkel gevaar zie en ook geen enkele bouwactiviteit, zet ik mijn weg gewoon verder. Misschien is dit een vreemd soort werf, waarbij men alles laat overwoekeren en zo de ideale omgeving creëert, inderdaad, voor een survivalkamp. De natuur als bouwondernemer. Een eind verder kom ik uit bij de oude leisteengroeve Saint-Joseph. Overal staan hier betonnen en ijzeren bouwsels in het bos die helemaal zijn overwoekerd. Het werk in de leisteenmijnen: een ander soort survivalkamp.
41
Fumay (woensdag 17 mei 2006, 14u26)
Ik zet me langs de kant van de weg om te picknicken, en alles is stil. Uit de verte hoor ik een gedonder naderen en een paar minuten later passeert een trein. Even later is alles opnieuw stil. Van om de hoek komt een jogger aangelopen, die stopt wanneer hij mij ziet. “Ik ben aan het trainen voor de marathon van Brussel”, zegt hij, alsof hij zich wil excuseren voor zijn joggingpak. Dan begint hij spontaan over de streek te vertellen: “Het is hier een en al miserie. De mensen trekken weg. De oude gieterijen en metaalfabrieken zijn dicht, of werken met veel minder mensen dan vroeger. En trouwens, niemand wil het zware werk in de gieterijen nog doen. Maar ik woon hier graag. Er is hier weinig stress, alles gaat traag, en de natuur is overal.” Hij wenst mij het beste en loopt verder. De volgende dag zal ik de man terugzien op een metershoge verkiezingsaffiche van de PS in Revin – “Philippe Vuilque, 1° place PS”. Ik blijf nog een tijd in het gras liggen. Alles is weer even stil als daarstraks. Van man en trein blijft geen spoor, alleen een echo in mijn gedachten.
42
Mont-Malgré-Tout (woensdag 17 mei 2006, 17u09)
Revin (woensdag 17 mei 2006, 18u05)
43
Revin (donderdag 18 mei, 16u19)
In een krantenwinkel koop ik L’Ardennais en ik zet mij in een café om te lezen: het weerbericht, dat niet veel goeds beloofd … een reportage over een sinistere reclamecampagne die het werk in de gieterijen wil promoten… een artikel over een arend die is opgemerkt bij de spoorweg in Revin, niemand weet waar het beest vandaan komt … een interview met een postbode in Charleville-Mézières die nog elke dag brieven bezorgt aan het graf van Arthur Rimbaud…
44
Revin (zaterdag 20 mei, 11u28)
45
Revin (zaterdag 20 mei 2006, 13u13)
Het pad wordt geleidelijk aan minder duidelijk en verdwijnt ten slotte helemaal. En is daar plots, aan de overkant van deze ijzerdraad, een bosweg in de juiste richting. Verdorie, die draad is zeker twee meter hoog. Ik zet mijn voet in een ijzeren vierkant en probeer mij omhoog te duwen, maar val uiteindelijk weer terug langs de verkeerde kant. Een eind verder hangt de draad wat lager en ik probeer opnieuw. Deze keer gooi ik eerst mijn rugzak: ik laat hem over de draad kantelen tot hij langs de andere kant naar beneden duikelt. Dan klim ik zelf over de draad, zonder problemen. Een doffe plof en ik sta aan de overkant, op een bosweg van grijze steentjes. Dat is alles. Een kleine schermutseling, en ik verdwijn opnieuw naar de achtergrond van het verhaal. De draad ziet mij nog langzaam kleiner worden daar tussen de bomen in de verte, tot ik wegdraai achter een hoge berm en uit het zicht verdwijnen. Hij hangt hier nu opnieuw alleen in de regen, precies zoals hij daar hing voor onze doortocht, alleen een paar vierkantjes daar naast de paal die een beetje zijn scheefgetrokken.
46
47
Sècheval (zaterdag 20 mei 2006, 16u25)
Charleville (zaterdag 20 mei 2006, 19u37)
48
Charleville (zaterdag 20 mei 2006, 20u18)
Op de eerste verdieping van dit huis aan de Quai de la Madeleine in Charleville, nu omgedoopt tot Quai Arthur Rimbaud, nam het gezin Rimbaud in 1869 zijn intrek. Arthur was op dat moment 15 jaar oud. In dit huis schreef hij zijn eerste gedichten en van hieruit ondernam hij zijn eerste vluchtpogingen, weg, weg! uit ‘la ville supérieurement idiote entre toutes les petites villes de province’; te voet naar Charleroi, met de trein naar Brussel (zonder ticket), met de trein naar Parijs, waar de Commune op uitbarsten staat, om dan zonder een cent op zak te voet terug te keren.
49
Charleville (zondag 21 mei 2006, 10u55)
Zondagmorgen op de Place Ducale raak ik aan de praat met Dominique. -
-
Het museé Rimbaud gemist? Daar zou ik maar niet te veel mee inzitten. Ze maken hier van Rimbaud een lokale toeristische attractie. Stel je voor. Het Musée Rimbaud, het Musée de l’imagination, de Rimbaud-wandeling, de Rimbaud-route, wie weet straks nog Rimbaud-koekskes en Rimbaud-drankskes. Maar ze vergeten wel dat Rimbaud een afkeer had van deze stad met heel zijn kleinburgerlijkheid. Het is gewoon absurd. Dus het Musée de l’imagination is echt niet de moeite? Nee. Weet je, een vriend van mij werd gevraagd een schilderij te maken voor dat museum. Ah ja, in het Musée de l’imagination hoort een werk van een plaatselijke schilder. Hij maakte een abstract werk, geschilderd met bloed en andere smerigheid. Dat kon dus niet. Nee, dat was natuurlijk veel te trashy. En denk maar niet dat hij zijn geld heeft gekregen. Ach, heel de geest van Rimbaud wordt hier verkracht door die mensen van de dienst Toerisme.
Ik eet verder van mijn croissants en drink mijn koffie. Ik zoek het weerbericht in de krant – ziet er niet al te best uit. -
-
Zeg, blijf je hier lang? Nee, seffens wandel ik de stad uit. Wel jammer eigenlijk, het zou fijn zijn om hier wat langer te blijven. Maar ik heb net al twee rustdagen in Revin doorgebracht, dus nu wil ik doorstappen, anders haal ik Parijs nooit. Daar moet je geen spijt van hebben, Revin is tien keer fijner dan Charleville. Weet je, de burgerlijke hypocrisie grenst hier werkelijk aan het ongelooflijke. Nu hebben ze een City Lighting Plan opgesteld. Ja, stadsverlichting, daar hebben ze 50
wel een paar miljoenen euro voor over. On illume la misère ici! Charleville is zowat de armste stad van Frankrijk, met het hoogste aantal zelfmoorden van heel Frankrijk. En wat doet het stadsbestuur daaraan? Een verlichtingsplan! En een nieuwe jachthaven! Blijkt de brug te smal, kan er bijna geen boot naar binnen, dus ligt die haven daar te verkommeren. Ach, de stad krijgt de bestuurders die ze verdient, niet? De mensen zijn hier bekrompen, ze denken alleen aan hun eigen huisje en hun eigen kindertjes. Het is hier de bourgoisie van de periferie. In Revin zijn de mensen ook arm en een beetje wereldvreemd, maar daar is nog solidariteit. ‘Als je nog eens in Charleville komt, je vindt mij iedere morgen hier op dit terras’ zegt hij ons nog na wanneer ik opsta, en ik geloof hem.
51
Mézières (zondag 21 mei 2006, 11u30)
52
Manchester, Mézières (zondag 21 mei 2006, 12u17)
Die vrouw staat stevig op haar voeten, terwijl het instrument waarmee ze werkt van weinig gewicht lijkt. Meestal is het precies het omgekeerde, is het de mens die te licht is, die door zijn lichtblauwe, gasvormige geest dreigt op te stijgen tot hij loskomt van de aarde, en die zware, roestige instrumenten nodig heeft om hem aan de grond te houden: ploegen, tractors, dieseltreinen.
53
Sury (zondag 21 mei 2006, 13u56)
Servion (maandag 22 mei 2006, 10u15)
Een burcht? Nee, een versterkte kerk. De schietgaten komen vandaag nog goed van pas om een regenwaterafvoerpijp door de muur te steken.
54
Vaux-Villaine (maandag 22 mei 2006, 11u07)
55
56
Signy l’Abbaye (maandag 22 mei 2006, 18u04)
Het Forêt de Signy is een vochtig, dichtbegroeid bos van essen, esdoorns en eiken. Een klein pad slingert zich door het bos, onder een dicht bladerdek. Het is al tamelijk laat en we willen snel vooruit gaan om vanavond nog de bosrand te halen, maar de modder houdt mij tegen, zuigt nu eens mijn voeten vast, en vormt dan weer een gladde laag die juist elke vaste grip onmogelijk maakt. Ik kom langs waterpoelen, bronnetjes, en traag stromende beken. Het bos is koel en ruikt naar vers groen en rottend groen en slijk.
57
Lalobbe (dinsdag 23 mei 2006, 14u03)
58
Wasigny (dinsdag 23 mei 2006, 15u44)
Wasigny. Mijn eerste indruk is dat van een spookdorp. Een grote herenboerderij staat te verkommeren, het onkruid hoog opgeschoten in de tuin. Wat verder deze ruïne. Bij de eerste bewoonde huizen wordt ik aangesproken door een oude dame en een vrouw van onze leeftijd. “Ja, er komen hier soms wandelaars voorbij, vooral Nederlanders op weg naar Santiago de Compostela. Recent was er nog iemand helemaal alleen op weg met een ezel. Maar Parijs? Nee, ik heb nog niemand gezien die te voet naar Parijs ging.” Ik vraag hen of er veel boeren wonen in het dorp. “Drie. Er zijn drie boeren”, zegt de oude vrouw. “Vroeger waren het er veel meer, dan gingen we vaak melk en boter kopen bij de boeren. Maar dat mag nu niet meer van Europa hé. Alle kleine boerderijen zijn verdwenen, en drie grote hebben het overleefd. Het is hier hard veranderd ten opzichte van voeger. Of ik hier graag woon? Oui..., mais ils sont humide hein, les Ardennes”, zegt de oude vrouw. “Mijn geboortestreek, de Cantal, is veel droger. De Ardennen zijn OK mais ils sont trop humide…”
59
Wasigny (dinsdag 23 mei 2006, 16u04)
En wie woont er verder nog in Wasigny? “Driehonderd mensen. Veel gepensioneerden en gehandicapten – er is hier ADMR, sevice à domicile.” En verder nog? “Een bakker, een beenhouwer, een coiffeur. Een paar onderwijzers. Het aantal inwoners loopt achteruit. Veel huizen in het dorp zijn vervallen en staan leeg, en sommige daarvan worden opgekocht door Nederlanders en Belgen, Fransen van de Nord ook wel, die hier op vakantie komen. Het kasteeltje daar, die herenboerderij, is eigendom van een Luxemburger. Vijf jaar geleden heeft het daar gebrand in de stallen en sindsdien zijn de eigenaars hier niet meer geweest. Er werd gesproken van kwaad opzet.”
60
Wasigny (dinsdag 23 mei 2006, 16u15)
Bij de kerk twee kamelen, een kleine tent, en een paar beestenwagens van het circus Fricheteau. Ik zet mij op een bank in de zon, die aangenaam warm schijnt sinds de onweerswolken verdwenen zijn. Uit de tent klinkt plots een trompet: “Ne me quitte pas”, met veel gevoel, dromerig en lichtjes vals. Ik krijg kippenvel en tranen springen in mijn ogen. Na Brel volgt Rocco Granata, Marina Marina, een trage, aarzelende, ietwat sputterende versie. De kerkklok slaat één keer: het is vier uur dertig.
61
Wasigny (dinsdag 23 mei 2006, 16u55)
Wanneer ik het dorp van Wassigny achter mij laat, knaagt er iets in mij. Tijdens de meest magische momenten van een reis, overvalt mij soms een vreemde vorm van melancholie. Ik heb dan het gevoel dat de ware toedracht mij ontsnapt, dat ik te veel buitenstaander ben en observator, dat de magie die ik voel slechts de oppervlakte is van iets diepers dat tot nu toe voor mij verborgen bleef, en dan zou ik graag ter plaatse blijven om de plek van binnenuit te leren kennen. Ik weet dat het een vals gevoel is. Alles viel in Wassigny op een wonderlijke manier samen, maar ik mag dat niet verwarren met de permanente structuren van deze plek. Als ik mij in het dorp zou vestigen, zou al snel blijken dat het circus hier maar zelden komt en meestal zonder trompet, dat de kwetterende dames altijd hetzelfde vertellen, dag in dag uit, jaar in jaar uit, dat de slagerij onrendabel is en zijn deuren moet sluiten, een paar jaar later ook de bakkerij, dat de boeren afstandelijk zijn en conservatief. Van het intense gevoel dat mij hier is overvallen, zou er al snel niets meer overblijven dan een vage herinnering. Soms overkomt mij ook het omgekeerde. Als ik op een plek gelukkig ben, krijg ik soms het gevoel dat ik weg moet. Ik ben zodanig deel geworden van mijn omgeving dat ik haar niet meer zie, denk ik dan, en wil gaan reizen om geholpen door toeval mijn ogen weer te openen. Beide verlangens zijn vergeefs: de magie van het reizen is aan andere wetten onderworpen dan het geluk van het blijven. Van zodra ik vertrek, bestaat de-plek-waarik-gelukkig-ben niet meer, en van zodra ik ergens blijf, bestaat het-magische-momentvan-het-reizen niet meer. Ik wil zowel reizen als blijven, en de onmogelijkheid om met één van beide tevreden te zijn, doet mij voortdurend heen en weer slingeren, houdt mij aan de gang. 62
Sery (dinsdag 23 mei 2006, 18u52)
63
Sery (dinsdag 23 mei 2006, 19u04)
Aan de voet van deze oriëntatietafel – bijzonder geschikt om aan te eten – vind ik een plastiek zak, vastgehouden door een zware steen. De zak omwikkelt een videocassettendoos met daarin een A4-schrift dat als gastenboek dient, en ook een kanten zakdoek, een plastiek parel en een jachthoornembleem om op een vest of hemd te naaien. In het schrift staan berichten van de voorbije vijf jaar – het zijn er maar een paar. Het laatste bericht is van september 2005 en ondertekend door “Rose blanche”. “Het was mooi de avond met jou te delen,” schrijft ze. “De winter zal lang worden, hier in mijn doosje.” De publieke intimiteit van het bericht doet me denken aan wat je soms leest op blogs en internetfora. Maar wie schrijft hier eigenlijk aan wie? Het schrijfstandpunt van de laatste zin brengt mij in de war. Het is het gastenboek zelf dat schrijft! De omslag van het schrift is inderdaad rose en wit, zoals de naam aangeeft. Het is alsof het gastenboek op een avond bezoek heeft gekregen, hier op deze eenzame plek op de heuvel, en daarover verslag uitbrengt “in zichzelf”, en daarbij de bezoeker rechtstreeks aanspreekt, hoewel die is vertrokken (verleden tijd), en het bericht dus niet onmiddellijk kan lezen. Ik duizel van de gedachte, stop het doosje terug onder zijn steen en kijk om me heen. We zijn hier helemaal alleen. Mijn regenjas klappert in de wind.
64
Sery (woensdag 24 mei 2006, 11u00)
65
Lucquy (woensdag 24 mei 2006, 14u49)
Vergezichten, velden, hemel en wind. Het landschap verandert traag, de wolken vliegen snel. Een ontzettend homogeen landschap in vergelijking met België, waar alles wringt en botst, wat vanzelf woorden oproept, verhalen die trachten de onsamenhangende onderdelen samen te passen. Hier in het landschap geen verhalen, eerder een monotoon, hypnotiserend gezang. De mens is klein, de aarde is ruim, een dag is zo voorbij.
66
Recouvrance (woensdag 24 mei 2006, 18u14)
67
La Malmaison (donderdag 25 mei 2006, 16u32)
68
Goudelancourt-lès-Berrieux (vrijdag 26 mei 2006, 11u26)
Goudelancourt-lès-Berrieux was een ontgoocheling. Na twee dagen eindeloze velden zag het dorp er vanuit de verte nochtans aantrekkelijk uit, zoals het daar lag aan de voet van donkergroene heuvels. Het bleek echter veel kleiner dan verwacht en er was geen mens te zien. Geen winkel, geen café. Alle huizen van het dorp waren in dezelfde stijl van het interbellum, met muren van vaal-beige crépis en smalle, hoge ramen. Ik vermoed dat het na de Eerste Wereldoorlog volledig is heropgebouwd, de beroemde slagvelden van de Chemin des Dames zijn niet meer zo ver. De huizen hadden iets charmant-nostalgisch dat mij deed denken aan mijn grootouders, maar wat domineerde, op deze regenachtige morgen in mei, was troosteloosheid. Ik had het gevoel dat ik in dit dorp zo hard had kunnen schreeuwen als ik maar wilde; dat niemand zou opkijken, geen raam of deur zou opengaan, zo leek het. Bij het buitengaan van het dorp, aan de ingang van het bos, staat dit antieke inhaalverbod. Het versterkt mijn vermoeden dat Goudelancourt de voorbije eeuw voornamelijk heeft geslapen.
69
St-Thomas (vrijdag 26 mei 2006, 12u51)
La Bove (vrijdag 26 mei 2006, 16u16)
70
Chermizy-Ailles (vrijdag 26 mei 2006, 16u53)
De Montagne de Laon is op het eerste gezicht een ideaal wandellandschap, maar het voelt allemaal een beetje vreemd. Net als in Goudelancourt hebben alle huizen dezelfde stijl van de jaren twintig, zelfs de grote herenboerderijen. Ook de kerktorens zijn allemaal gelijk: verticale balken in grijze steen. Er is bijna geen nieuwbouw en de dorpen zijn onnatuurlijk klein voor hun gunstige ligging, klein ook in verhouding tot hun kerktorens, die we vaak al van ver boven de velden zien uitsteken. De kerk van Chermizy, midden op deze foto, staat niet eens tussen een groepje huizen, maar tussen een bietenveld en een bos. Waar is het dorp naartoe?
71
Chamouille (vrijdag 26 mei 2006, 18u07)
72
Chamouille (vrijdag 26 mei 2006, 18u24)
Volgens mijn topografische kaart ligt hier een camping, maar ik zie alleen deze reusachtige bouwwerf. Aan de ingang van het hek staat een struise man van een bewakingsfirma, die dreigend naar mij toe komt. Hij vertelt me dat de camping niet meer bestaat en dat hier nu een Center Parks wordt gebouwd. “U kunt hier logeren vanaf juni 2007”, zegt hij, zakelijk, alsof ik daarmee geholpen ben.
73
Neuville-sur-Ailette (zaterdag 27 mei 2006, 11u01)
In Neuville-sur-Ailette maak ik een praatje met een oud koppel. “Ja, het is de grootste werf van Europa. Ze komt hier tot vlak tegen het dorp, we worden bijna platgedrukt. Wij zijn daar allemaal radicaal tegen, maar onze mening is nooit gevraagd. Veel mensen van het dorp hebben in eerste instantie hun onteigening geweigerd, maar ze hebben dreigtelefoons gekregen waarin hen werd gezegd dat ze hun grond sowieso zouden kwijtspelen. Ze zijn allemaal gezwicht.” “De bouwvakkers zijn in het buitenland geronseld: in Polen, Roemenië en Bulgarije. Het zijn lieve mensen hoor, maar zo heeft de streek er niks aan. De omheining van de werf wordt zwaar bewaakt en overdag mogen de arbeiders niet naar buiten, zelfs niet tijdens hun middagpauze. Ze slapen in die witte containers daar en alles wat ze nodig hebben – eten, drank, en amusement – kopen ze van de bouwfirma. In het vakantiepark gaan ze trouwens een gelijkaardige truc uithalen. De klanten mogen tijdens hun verblijf niet met de auto naar buiten. Dat is zogenaamd om het autoverkeer te beperken. Wie gelooft dat nu? Ze willen gewoon het Shopping Center in het park maximaal laten renderen, de kleine zelfstandigen uit de streek wordt niets gegund.” “Op die manier wordt het dorp een tweede keer kapot gemaakt,” vertelt de oude vrouw verder. “Voor de Eerste Wereldoorlog was Neuville veel groter, er waren hier zelfs nog wijnboeren, maar de meeste bewoners zijn tijdens de oorlog gevlucht en nooit meer teruggekomen. Mijn moeder heeft daar vaak over verteld. Ja, het amusementspark wordt hier gebouwd op een voormalig slagveld, maar dat vindt blijkbaar niemand een probleem.”
74
Neuville-sur-Ailette (zaterdag 27 mei 2006, 11u05)
75
Cerny-en-Laonnois (zaterdag 27 mei 2006, 11u28)
Door deze groene kom klim ik uit het dal van de Ailette in de richting van de Chemin des Dames. Het gras is zacht, de bomen staan fris. Geen huis, geen weg, geen prikkeldraad. Vogeltjes die fluiten. Maar de liefelijkheid van de natuur is bedrieglijk, haar werkelijke schoonheid is hard. Het is een schoonheid die gemaakt is van onverschilligheid – een boom groeit even mooi op een menselijk lijk als op kunstmest. Daar waar nu het bos groeit aan de overkant van de kom, was vroeger het dorp Ailles, dat in 1917 volledig werd verwoest. “Van de kaart geveegd.” Ik kijk op de kaart en inderdaad, ik zie een donkergroen vlak – symbool dat wil zeggen ‘bos’. Dat bos is precies achtentachtig jaar oud, opgeschoten uit asse, lijken, en ruïnes.
76
Cerny-en-Laonnois (zaterdag 27 mei 2006, 11u36)
77
Cerny-en-Laonnois (zaterdag 27 mei 2006, 12u04)
Dit is de Chemin des Dames, een mooie, kaarsrechte asfaltweg over de hoogste heuvelrug van de streek. Tijdens de Eerste Wereldoorlog zaten de Duitsers hier verschanst in de grotten en schachten van oude mergelmijnen. In april 1917 lanceerde de Franse generaal Nivelle een offensief op die stellingen, waarbij naar schatting 200.000 geallieerde soldaten om het leven kwamen. De Duitse verliezen werden door de Fransen geschat op 300.000, maar volgens Duitse bronnen is dat cijfer overdreven. Na de slag, die twee maanden duurde en bijna geen verandering bracht in de stellingen, brak er muiterij uit in het Franse kamp. Tal van muiters werden door het eigen Franse leger gefusilleerd. Het kleine oorlogsmuseum hier vertelt niets over die episode, die bekend werd door Paths of Glory van Stanley Kubrick, uit 1957.
78
Paissy (zaterdag 27 mei 2006, 12u58)
Vailly-sur-Aisne (zaterdag 27 mei 2006, 18u14)
79
Condé-sur-Aisne (maandag 29 mei 2006, 10u36)
Crouy – Bellevue (maandag 29 mei 2006, 14u48)
80
Crouy (maandag 29 mei 2006, 18u19)
Een visvijver, een braaklandbos, een spoorweg, een berg lappen. Geen lappen, eerder zakken, zwaar maar plooibaar. Een berg lijken is het niet. Papiermaché? Even later kom ik aan de voorkant van de fabriek, waar een reclamebord vertelt dat men hier plexiglas recycleert in tuinmeubelen, schommeldieren, zwembadaccessoires.
81
Soissons (dinsdag 30 mei 2006, 10u53)
Soissons is een luchtige stad. Ik heb het gevoel dat ik er zo doorheen kan wandelen zonder dat ik wordt aangezogen door een compact, magnetisch centrum zoals de meeste Europese steden er een hebben. De straten zijn allemaal uniform en breed en recht, zelfs in de buurt rond de middeleeuwse kathedraal, waar je toch eerder smalle, kronkelende winkelwandelstraatjes verwacht met cafés en terrassen. Overal is ruimte en hemel en het lijkt het alsof de wind recht van over de bietenvelden de stad komt binnengewaaid. In een toeristische folder lees ik dat Soissons in de Eerste Wereldoorlog volledig is verwoest en nadien weer opgebouwd met hulp van de Amerikanen. In tegenstelling tot in andere steden, zoals Ieper of Verdun, is het originele grondplan van de middeleeuwse binnenstad hier grotendeels vervangen door een nieuw stratenplan, getekend door Amerikaanse stedenbouwkundigen.
82
Soissons (dinsdag 30 mei 2006, 11u02)
De kathedraal van Soissons is tijdens de Eerste Wereldoorlog volledig teruggebracht tot haar essentie. Dankzij het nieuwe, erg sobere interieur, dringt de ouderdom van het gebouw beter tot mij door dan in de meeste middeleeuwse kerken. Die stenen zijn – wonderlijk genoeg, ondanks alles – nog altijd dezelfde stenen als honderden jaren geleden, en de leegte zet mijn verbeelding aan het werk. De kathedraal wekt bij mij eenzelfde gevoel op als het bekijken van een middeleeuws geraamte: een acuut besef van tijd en continuïteit en vergankelijkheid.
83
Soissons (dinsdag 30 mei 2006, 11u39)
Soissons (woensdag 31 mei 2006, 10u12)
84
Vaurezis (woensdag 31 mei 2006, 11u25)
Deze weg staat op de kaart aangegeven als een voormalige Romeinse heirweg. In realiteit, tussen de dorpen Pasly en Vaurezis, is van die geschiedenis nog maar weinig te merken. Geen oud plaveisel dat door het gras steekt, geen Romeinse mijlpalen, maar alleen een doodgewone veldweg – half overgroeid – die een eind rechtdoor loopt, dwars door een klein eikenbos, en dan bij de kruising met een andere veldweg ophoudt.
85
Cuisy-en-Almont (woensdag 31 mei 2006, 12u31)
86
Saint-Crépin-aux-Bois (donderdag 1 juni 2006, 15u52)
“SEVERINE FOR EVER”. Aan de grootte van de letters te zien, is het opschrift al behoorlijk oud en meegegroeid met de boom. Gek hoe “EVER” ook een deel is van de naam “SEVERINE”. Is dit een eenvoudige liefdesverklaring, of een gecodeerde boodschap? Of heeft een plaatselijk everzwijn dit geschreven, om duidelijk te maken dat Severine hem toekomt en niemand anders? Het kan ook een politieke boodschap zijn, kom ik later te weten. Séverine was het pseudoniem van Caroline Rémy, een journaliste en schrijfster die van 1904 tot 1929 in Pierrefonds woonde, een paar kilometer van hier. Zij speelde een rol als opiniemaakster in de affaire Dreyfus en kwam op voor de emancipatie van arbeiders en vrouwen. Daarnaast was ze in heel Frankrijk bekend voor haar vrije opvatting van de liefde – ze trouwde drie keer en had ondertussen ook nog eens een hele reeks minnaars. De jaren zestig avant là lettre.
87
Compiègne (donderdag 1 juni 2006, 17u53)
Dit is de Clairière de l’Armistice, waar in november 1918 in een treinwagon de vrede werd ondertekend. De oorspronkelijke wagon werd in 1940 door de Nazi’s naar een bos in Duitsland gereden en daar met veel zin voor drama tot ontploffing gebracht. De plaats waar hij stond is nu een lege plek omgeven door concentrische cirkels van gras, grind en hagen. Een stalen ketting aan betonnen paaltjes omringt deze leegte, zodat je hem herkennen zou. In een klein armzalig museum aan de rand van de open plek is een replica te zien van de wagon. Op deze regenachtige donderdagnamiddag is deze plek van een grenzeloze triestigheid, ik zou bijna wensen dat ze het allemaal lieten overwoekeren door bramen, netelen en vlier. Een kilometer verder, op een kleine open plek in het bos naast een stapel boomstammen, zet ik mijn tent op. De Eerste Wereldoorlog is nu eindelijk definitief voorbij: van hieruit zal ik recht naar het zuiden afbuigen, weg van de voormalige frontlijn.
88
Compiègne (vrijdag 2 juni 2006, 11u19)
89
Pierrefonds (vrijdag 2 juni 2006, 17u59)
Een hert is thuis in het bos, maar nu ik daarover nadenk, heb ik toch het idee dat het niet gemakkelijk wonen is in een bos als dit. Je bent ergens thuis als je de omgeving naar je hand kan zetten, maar het Forêt de Compiègne is volledig aangelegd en onderhouden in functie van de mens. Het loopt vol met wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, tot in elke uithoek. Percelen worden gekapt en opnieuw aangeplant, tractors van houtvesters trekken nieuwe routes door het bos. En tussen al die menselijke activiteit, moet het hert zijn eigen levenswegen creëren: zijn woonplaats, zijn drinkplaats, zijn graasweide, zijn vaste routes. Het hert leeft zoals een dakloze in de stad. Of zoals ik mij soms voel tijdens deze tocht, wanneer ik wandel tussen auto’s en mijn tent opzet op een verloren strook gras naast de weg.
90
91
Béthisy-St-Pierre (zaterdag 3 juni 2006, 17u45) Tussen de dorpen Béthisy-Saint-Martin en Béthisy-Saint-Pierre, geklemd tussen het riviertje l’Automne en de route departementale nummer 123, ligt een klein braaklandbos dat op de kaart staat aangeduid als la Boutière. Een pad kronkelt zich tussen wild opgeschoten bomen en struiken. Rond de boomstammen wentelt zich klimop. Midden in deze kleine jungle kom ik plots langs LE RANCH BOBLAISE.
Een groep kinderen heeft hier met veel fantasie een kamp gebouwd uit versleten meubelen en bouwafval. Kinderen? Hoe konden zij dat vogelkastje vastmaken daar boven op die kale stam? Misschien waren het helemaal geen kinderen, maar hippies, die hier op mooie zomerdagen joints komen roken en gitaar spelen. Maar ook dat lijkt me onwaarschijnlijk, want Béthisy Saint-Martin is een mengeling tussen boerendorp en chique villawijk, niet echt een omgeving voor hippies. Eerder een omgeving waarin een groep managers van la Défense zich terugtrekken op een kasteel om een weekend aan “teambuilding” te doen. (De groep krijgt een hoop afval en de opdracht om een kamp te bouwen, terwijl een verborgen camera hun handelingen registreert. Mannen in kostuum, vrouwen in mantelpak. Terwijl hier drie marketeers zich aan een wankel tafeltje zetten om te brainstormen over een geschikte naam, klimt daar een consultant op een stoel om een wit kruis te schilderen op de plaats waar de schommel moet komen.)
92
Béthisy-St-Pierre (zaterdag 3 juni 2006, 18u00)
93
Verberie (zondag 4 juni 2006, 11u19)
Verberie is een mengeling tussen landbouwdorp en verre satelliet van de metropool Parijs. Het oude dorpscentrum is omringd door nieuwe woonwijken. Dit stukje braakland ligt al klaar om ook in een nieuwbouwwijk te veranderen, maar zo te zien is daar geen haast mee. Grassen en struiken zijn hier ondertussen opgeschoten, kinderen komen hier spelen, stel ik mij voor, katten gaan hier ’s nachts op jacht, honden worden hier losgelaten om te lopen. Ik volg een paadje dwars door het braaklandgras in de richting van de grote baan. Dit pad lijkt spontaan te zijn gevormd en wordt zichtbaar veel gebruikt, want het is nergens overgroeid. Op deze zondagmorgen kruis ik hier twee kinderen op een mountainbike, een man met een hond, en een man met een baguette. Precies waar het paadje toekomt aan de grote baan, is een bakkerij. Een man met een volgeladen plastic zak komt de winkel uit en neemt het paadje in de richting van de nieuwbouwwijk. Ik koop croissants, steek de grote baan over, en wandel langs een kleine asfaltweg het dorp uit.
94
Verberie (zondag 4 juni 2006, 11u29)
De Thalys over de Oise-vallei. Is ze mooi of is ze lelijk, deze viaduct? Je kunt er in ieder geval niet naast kijken. Ze breekt het uitzicht, negeert elke glooiing in het landschap, en steekt grijs af tegen het groen van de bomen. Ze is in feite zo weinig deel van het landschap dat ze niet echt lijkt, maar een fata morgana, net zoals voor de Thalysreiziger het landschap dat voorbijzoeft op een fata morgana lijkt. En net daarom, omdat ze zo onwerkelijk is als een droombeeld, zegt men dat de viaduct “perfect in het landschap past”. Ik kan het niet nalaten om haar weg te denken. Ik knijp mijn ogen tot spleetjes en probeer mij hetzelfde landschap voor te stellen zonder de viaduct. Dat is niet zo moeilijk. Precies op een gelijkaardige manier zal de architect hier jaren geleden hebben staan kijken, zijn ogen tot spleetjes om zich het landschap mét viaduct voor te stellen. Hij zag het toen al helemaal voor zich. De viaduct, ze is mooi want ze is bedacht. Ze is lelijk want ik denk haar weg.
95
Roberval (zondag 4 juni 2006, 12u29)
96
Mont Pagnotto (zondag 4 juni 2006, 15u01)
Een zomerse zondag in het Forêt d’Halatte. Ik ben de enige wandelaar, maar ik zie wel verschillende families die uitgebreid picknicken op dekens uitgespreid in het gras, compleet met potten en pannen en flessen wijn en rondkruipende baby’s en honden die als dol rondrennen en twee keer blaffen naar voorbijgangers als wij, om dan al snuffelend naderbij te komen. In dit vredige decor, net voor de top van de Mont Pagnotto, staan twee uitgebrande auto’s. Zijn het overblijfselen van de rellen in de banlieu, een jaar geleden? Ik voel me nu onmiskenbaar in Parijs, waar je de burgerlijke romantiek van een zomerse picknick en de revolutionaire romantiek van een uitgebrande auto naast elkaar kunnen bestaan, twee werelden die elkaar hardnekkig lijken te negeren.
97
Mont Pagnotto (zondag 4 juni 2006, 15u12)
Kijk naar de lijn van de horizon. Een beetje rechts van het midden, zo ongeveer op het laagste punt, zie je een klein topje in taartvorm: dat is onmiskenbaar de Sacré Coeur. Ik ben op vier dagen stappen van Parijs.
98
Senlis (maandag 5 juni 2006, 10u57)
In een park in Senlis staat deze afbeelding van de contra-revolutie. De Franse revolutie, ze bestaat alleen nog uit wortels onder de grond.
99
Forêt d’Ermenonville (maandag 5 juni 2006, 12u55)
Forêt d’Ermenonville (maandag 5 juni 2006, 14u36)
100
Abbaye de Chaâlis (maandag 5 juni 2006, 17u05)
Deze planten werden geplukt in het forêt d’Ermenonville in juni 1778. Jean-Jacques Rousseau verzamelde ze voor zijn herbarium tijdens een van zijn wandelingen vanuit het kasteel van Ermenonville, waar hij de laatste drie maanden van zijn leven doorbracht. Vaak gingen zijn wandelingen naar de abdij van Chaâlis en naar een open plek in het bos met hoge zandduinen, die hij “mer de sable” noemde. Vlakbij de abdij, aan de overkant van de steenweg, is nu het pretpark “mer de sable”. Ouders sleuren kinderen en picknickmanden over de parking, op zoek naar de ingang.
101
Plailly (dinsdag 6 juni 2006, 9u51)
102
Plailly (dinsdag 6 juni 2006, 10u44)
Daar is Parijs! Vanop deze heuvelrug heb ik een uitzicht op het vliegveld Charles De Gaulle en in de verte, vaag, een muur van appartementsblokken, waarboven, nog vager maar toch duidelijk herkenbaar, het topje van de Eifeltoren.
103
Vémars (dinsdag 6 juni 2006, 11u20)
Het groen van gras, bladeren en graan, een harige rups die over de weg kruipt, bloemen overal – rood wit paars en geel. Een zwartverbrande rechthoek in het gras en een hoop lege flesjes alcohol ernaast. Plots: een hogesnelheidstrein die voorbijscheert. Een paar tellen en het gezoem van de luchtverplaatsing ebt weer weg, maakt plaats voor het gezoem van insecten, het geblaf van een verre hond. En dan, plots: een vrachtwagen met bouwafval die over een zandweg dendert en een grote stofwolk achterlaat.
104
Chennevièvres-lès-Louvres (dinsdag 6 juni 2006, 12u42)
105
Chennevièvres-lès-Louvres (dinsdag 6 juni 2006, 12u53)
Ik kijk naar de treinen die voorbij zoeven, naar de vrachtwagens op de snelweg, naar de vliegtuigen die af en aan vliegen ginder, en ik kan er niet genoeg van krijgen. Ik zie de muur van flatgebouwen in de verte – La Défense! vaag zichtbaar aan de horizon. De stad is eindelijk daar!
106
Louvres (dinsdag 6 juni 2006, 15u36)
Louvres. Een moestuin waarin een bejaard echtpaar aan een barbecuevuur. Hij, met bloot bovenlijf, een fles wijn in zijn linkerhand, pookt het vuur aan met zijn rechter. Zij, onder een parasol, leest een vrouwenblad. Louvres. Een stille straat in een stille wijk, afgezet door de watermaatschappij. Een hoofd met weelderig rastakapsel dat uit een rioolput tevoorschijn komt, mij voorbij ziet gaan, en roept “Vive la vie sauvage!”, om weer in de put te verdwijnen. (Of was het “Vive le pélérinage!”? Ik weet niet meer wat ik heb verstaan. Ik draai de klanken om en om, maar allebei de zinnen lijken te kloppen, zoals een tekening waarin je de ene keer een eend ziet en de andere keer een konijn.) Wanneer ik al weer over een zandweg tussen de velden wandel, kijk ik nog één keer achterom, naar de eenvormige huizenblokken van Louvres die schitteren in de zon.
107
Fontenay-en-Parisis (dinsdag 6 juni 2006, 17u28)
Ecouen (dinsdag 6 juni 2006, 19u41)
108
Villiers-le-Bel (dinsdag 6 juni 2006, 19u50)
Tussen Ecouen en Villiers-le-Bel ligt de Mont Griffart, 136 meter hoog. Terwijl ik over een zandweg naar boven klim, komt een auto naar beneden gehobbeld – vrouw aan het stuur, drie meisjes op de achterbank. De chauffeur draait haar raampje open en vraagt vanwaar ik kom. “Ah, België! België ken ik goed: Bruxelles, Anvers, Malines. Ik heb mijn dochter zo genoemd: Malines”, en ze wijst naar een van de meisjes op de achterbank. “Een mooie stad.” “Een mooie dochter”, antwoord ik, en de vrouwen giechelen. Ik zie de auto nog verder de heuvel afhobbelen, zigzaggend tussen de putten. Daarachter de laatste graanvelden, doorsneden door hoogspanningslijnen. Dan draai ik mij weer in de richting van de top en klim verder. Boven op de Mont Griffart is geen park zoals verwacht, maar barakken en caravans. Het vierde Roma-kamp in drie dagen. Tussen de bomen door zie ik de uitgestrekte wijken flatgebouwen van de Parijse banlieu.
109
Villiers-le-Bel (woensdag 7 juni 2006, 10u46)
Het centrum van Villiers-le-Bel heeft nog iets weg van een plattelandsdorp, maar rondom staan moderne appartementsblokken. Ik ga op zoek naar een restaurant en klampen een paar voorbijgangers aan, maar die zeggen allemaal hetzelfde: er is alleen een pitazaak. Ik moet het een paar keer horen voor ik het kan geloven: dertigduizend inwoners en een pitazaak als enig restaurant. Een beetje later zit ik aan een klein plastieken tafeltje te eten. Een struise zwarte man in kostuum komt de zaak binnen, eet zich in een paar minuten tijd door een gigantische vleesschotel en loopt weer naar buiten. Ik staar verbaasd naar mijn eigen bord, waar de berg vlees nog even groot is als een paar minuten geleden. De volgende klanten zijn drie jongens van een jaar of twaalf. Twee van hen dragen een opvallend t-shirt met vooraan een omcirkelde vlam en het waarschuwingsopschrift “Produit de Banlieu / Matière extrêmement inflamable”, en op de achterkant in het groot “Banlieu 95”. Ze zien er anders niet gevaarlijk uit, deze jongens.
110
Villiers-le-Bel (woensdag 7 juni 2006, 10u50)
111
Montmorency (woensdag 7 juni 2006, 13u43) ‘Mijn eerste zorg was indrukken te vergaren van de landelijke wereld om mij heen. In plaats van te beginnen met het inrichten van mijn nieuwe woning, richtte ik me op mijn wandelingen en er was geen pad, geen kreupelbosje, geen groepje bomen, geen verborgen hoekje rond mijn woning of ik had het de volgende dag al nauwkeurig onderzocht. […] Er waren van die prachtige plekjes die je nauwelijks in de nabijheid van steden vindt en wie plotseling hierheen zou worden verplaatst, zou nooit geloofd hebben dat hij niet meer dan vier mijl van Parijs verwijderd was.’ Zo schrijft Jean-Jacques Rousseau in Bekentenissen over zijn aankomst in de Ermitage van Montmorency in 1756. Het was een erg koude aprilmaand en er lagen zelfs nog plekken sneeuw, schrijft hij. Ondertussen is Montmorency veranderd in een chique villawijk. De sociale appartementsblokken van Villiers-le-Bel lijken een eeuwigheid ver weg, net als het boerenlandschap dat Rousseau beschrijft. Tussen de villa’s door zie ik de Eifeltoren, de Sacré Coeur, de Tour Montparnasse, la Défense.
112
Pierrefitte-sur-Seine (woensdag 7 juni 2006, 17u54
Vanuit Montmorency daal ik af naar Groslay en Pierrefitte-sur-Seine. Hier geen kasteeltjes meer, maar middenklassewijken met bungalows en lage appartementsblokken. Shopping centra langs de grote wegen.
113
Foto 147 – Stains (woensdag 7 juni 2006, 18u39)
Ik neem een kleine straat van autogarages en carrosseriebedrijven. Struise zwarte mannen, gekleed in een jeans en een marcelleke, drijven handel. In tweedehandswagens vermoed ik, misschien ook in drugs. Ik zie pakken geld van hand tot hand gaan. Bijna alle mannen dragen een groot mes aan hun broek. Een beetje verder staan een man en een vrouw luid tegen elkaar te schreeuwen. Ik voel mij niet op mijn gemak en proberen zo onverschillig mogelijk door te wandelen. Niemand let op mij. Ik sla deze weg in langs sportvelden en braakland. Aan het eind draai ik linksaf en wandelen door een wijk van allemaal eendere appartementsblokken, alleen de kleurtjes op de zijgevels verschillen. Een auto stopt naast mij, de chauffeur draait zijn raampje open en roept, half vragend, half spottend “randonneur!?” “Oui, je suis randonneur.” “Mais ça c’est mignon! Bonne chance!” en de man rijdt al weer verder.
114
Stains (woensdag 7 juni 2006, 19u03)
115
Stains – St-Dénis (woensdag 7 juni 2006, 19u21)
Op de grens van Stains en St-Dénis kom ik opnieuw door een uitgestrekte wijk met appartementsblokken. Op de parkings onder aan de blokken zie ik tal van zwarte rechthoeken van uitgebrande auto’s. Ik heb dorst en ga op zoek naar een winkeltje of een café, maar dat blijkt minder eenvoudig dan gedacht. Een grote Carrefour supermarkt is in deze wijk de enige winkel en cafés zijn er al helemaal niet.
116
St-Dénis (woensdag 7 juni 2006, 19u47)
Saint-Dénis. Omdat hier een kerk is waar koningen begraven liggen, zijn hier toeristen. De winkelstraat van Saint-Dénis ligt dichter bij de Bergensesteenweg van Anderlecht, dan bij de Champs d’Elysée.
St-Dénis (donderdag 8 juni 2006, 10u49)
117
St-Dénis (donderdag 8 juni 2006, 11u06)
118
St-Dénis (donderdag 8 juni 2006, 11u19)
Onder deze brug van de autostrade heeft men geprobeerd al het sluikstortafval achter een muur te vegen om plaats te maken voor het nieuwe fietspad. Maar de muur is alweer verdwenen, de platen werden gebruikt voor een kampement verderop.
119
Aubervilliers (donderdag 8 juni 2006, 11u27)
In de kanaalbuurt van Aubervilliers staan, tussen de hangars volgestouwd met huishoudtoestellen uit China, tussen de groothandelaars van goedkope meubelen en textiel, ook groepjes vervallen huizen die eruit zien alsof men ze vergeten is te slopen, en oude appartementsblokken waarvan ik denk, ik zou liever onder een brug slapen dan in zo een doos van rot beton. Ondanks de absolute troosteloosheid hebben die woonbuurten ook een zekere schoonheid – de romantiek van de schaduwkant, de schoonheid van de eerlijkheid die ontstaat als geen enkele schijn meer kan worden opgehouden. Het is hier verlaten op deze zomerse donderdagvoormiddag. De heldere, windstille lucht spiegelt de kanaalbuurten in het gladde wateroppervlak en de geluiden van de stad zijn gefilterd en gesampled tot een aangenaam geruis. In de verte zie ik de Sacré-Coeur, en ik probeer mij voor te stellen hoe daar drommen toeristen ijsjes eten en hun portret laten schilderen.
120
Aubervilliers (donderdag 8 juni 2006, 12u13)
121
Paris (donderdag 8 juni 2006, 12u25)
Ik word verwelkomd door een klapwiekend stalen insect dat de lucht in wil, maar door een stalen koord wordt vastgehouden. Parijs. Een avenue met oude platanen, een krantenkiosk en een metrostation, een café op de hoek. Geen stadsmuur voor Parijs, wel een dikke muur van prijzen: een koffie kost hier drie keer meer dan eenzelfde koffie in Saint-Dénis.
122
Paris, Cité des Sciences (donderdag 8 juni 2006, 12u32)
Over loopbruggen als flipperkastroutes stoot het glazen gebouw de schoolklassen naar buiten, sommige in compacte groepjes, andere als een elastische ketting waarvan de schakels nu eens dichter bij elkaar komen en zich dan weer verder van elkaar verwijderen. Het grasplein de Cité des Sciences is bedekt met honderden schoolkinderen en rugzakjes. Ook een schooljuffrouw hier en daar, met één oog lezend in een modeblad en met het andere oog rondkijkend naar haar leerlingen.
123
Paris, Butte de Chaumont (donderdag 8 juni 2006, 15u44)
124
Paris (donderdag 8 juni 2006, 16u58)
Ik vertrek uit het Parc des Buttes de Chaumont en kom langs de Chinese winkels van de rue Faubourg du Temple, de Place de la République in volle avondspits, de rue Beaubourg met zijn boekenwinkels en vintage shops – de Notre Dame is dan al zichtbaar aan het eind van de straat, het Centre Pompidu en de Place Beaubourg met zijn fonteinen en terrassen en straatartiesten, wat verder het Hotel de Ville, keurig versiert met honderden Franse vlaggetjes, de rue de la Cité met de ene de souvenirwinkel naast de andere, en na amper één uur wandelen kom ik toe bij de Notre Dame, bedevaartsoort voor toeristen van over de hele wereld en het eindpunt van mijn reis.
125
Brussel (zondag 11 juni 2006, 0u14)
Een reis met de Thalys is geen reis, maar een verplaatsing buiten tijd en ruimte. Door het zwarte hol van de nacht keer ik in één uur en tweeëntwintig minuten terug naar Brussel, waar ik een maand geleden te voet ben vertrokken.
126